Het bericht dat Oxfam weer in opspraak is geraakt en bonussen zou hebben uitgekeerd aan personeel verantwoordelijk voor de hulpoperatie in Haïti |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oxfam weer in opspraak»?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het in het artikel vermelde Franse auditrapport uit 2011?
Ja.
Hoe beoordeelt u het percentage dat blijkens het Franse auditrapport opging aan personeelskosten in het project op Haïti? Is het gebruikelijk dat bij dergelijke projecten meer dan de helft van de middelen wordt besteed aan personele kosten?
Bij de beoordeling van een projectbudget, alsook bij de aansluitende beoordeling van financiële rapportages en auditrapporten wordt voor personeelskosten enerzijds gekeken naar het algemene projectmanagement (in dit geval 14,7% van het budget) en anderzijds bezien welke specifieke expertise wordt ingezet bij de uitvoering van een project (in dit geval 37,3% van het budget). Wat betreft het laatste bestond het genoemde project in Haïti uit het verschaffen van water en sanitaire voorzieningen, voedselzekerheid en bescherming/opvang, waarvoor technici en specialisten zijn aangetrokken.
Voor de verhouding tussen personele kosten en materiaalkosten bestaan geen absolute normen. Dat is afhankelijk van de aard van het project. Zo is de ervaring dat bij onderwijsprojecten de salarissen vaak de grootste kostenpost vormen, terwijl in het geval van infrastructurele projecten personeels- en materiaalkosten doorgaans dichter bij elkaar liggen.
Wat is er bij u bekend over door Oxfam Novib of de Britse zusterorganisatie uitgekeerde bonussen aan personeel dat verantwoordelijk was voor de hulpoperatie in Haïti? Zijn er in de periode 2010–2012 inderdaad bonussen uitgekeerd? Zo ja, met welke reden?
Navraag leert dat er geen bonussen zijn betaald door Oxfam Novib of Oxfam GB in Haïti. De budgetlijn die het auditrapport uit 2011 signaleert betreft pensioencompensatie voor een persoon die in de periode van februari 2010 tot januari 2011 in Haïti heeft gewerkt. In landen waar geen goed werkend pensioensysteem bestaat, dat wil zeggen dat er geen instellingen zoals pensioenfondsen of pensioenverzekeraars actief zijn, betaalt Oxfam GB aan haar werknemers bij beëindiging van het arbeidscontract een pensioengratificatie uit («gratuity payment»), ter compensatie van het ontbreken van pensioenopbouw. Dat is in dit geval gebeurd.
Hoe staat u in algemene zin tegenover het uitkeren van bonussen in de (met overheidsgeld gesteunde) hulpsector?
Het personeelsbeleid is de verantwoordelijkheid van de organisaties zelf, inclusief fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor werknemers. Het ministerie controleert of bij de besteding van de toegekende financiële middelen de gestelde richtlijnen voor personele kosten niet worden overschreden. Dit geldt in het bijzonder voor de beloningen van directeuren die onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) vallen, waarbij verlaagde maxima voor instellingen in de sector ontwikkelingssamenwerking gelden.
Hoeveel ruimte krijgen door uw ministerie gesteunde hulporganisaties in het subsidiekader voor het uitkeren van bonussen en kunt u aangeven in welke mate dit voorkomt?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er richtlijnen voor door uw ministerie gesteunde hulporganisaties ten aanzien van de verdeling van bestedingen? Stelt u (in het geval van noodhulpprojecten) minimale percentages voor hulpgoederen of maximale percentages vast voor personeelskosten en overheadkosten? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
1,3 miljard euro belastinggeld voor de promotie van Europese waarden |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU zet zinnen op moraalridderfonds»?1
Ja
Deelt u de mening dat het volslagen hypocriet is dat de eurofiele elite, die meermalen heeft laten zien hoe zij met democratische beslissingen zoals referenda omgaat, 1,3 miljard euro wil vrijmaken om democratische waarden te promoten binnen de Europese Unie (EU)? Zo ja, wat gaat u doen om dit voorstel tegen te houden? Zo nee, staat de Minister positief tegenover dit idee?
Deelt u de mening dat de EU, die uitkomsten van referenda negeert, vrijheid van meningsuiting aan banden wil leggen, de pers wil muilkorven en islamisering over Europa afroept, het grootste gevaar is voor de fundamentele waarden waarvoor zij zegt te staan? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan om de Brusselse elite te laten weten dat het tijd wordt dat zij haar morele verhevenheid laat varen en eerst naar zichzelf gaat kijken voordat ze anderen de maat neemt?
Bent u voornemens om in Brussel kenbaar te maken dat er geen cent Nederlands belastinggeld naar dit fonds gaat?
Het ‘Ontwerpadvies Energietransitie en werkgelegenheid’ |
|
Zihni Özdil (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het «Ontwerpadvies Energietransitie en werkgelegenheid», waaruit blijkt dat er een tekort aan gekwalificeerd personeel is voor de groene energiesectoren om te voldoen aan de stijgende vraag?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van het advies. Het advies onderstreept nog eens dat de energietransitie zal leiden tot meer werkgelegenheid. Dat betekent dat tienduizenden mensen extra aan de slag zullen kunnen. Dat vind ik positief.
Tegelijkertijd wijst de SER op een uitdaging: de extra banen zullen niet altijd gemakkelijk te vervullen zijn en vergen soms andere vaardigheden. De SER adviseert werkgevers en werkenden om zich hier op voor te bereiden. Ook voor het onderwijs geldt dat het zich tijdig zal moeten aanpassen. Dit advies past bij de inzet van het kabinet op een moderne arbeidsmarkt waarbij ondernemingen en werkenden inspelen op veranderingen. Goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden zijn daarbij essentieel.
Ik ben het eens met de SER dat we – bedrijfsleven, werkenden en de overheid – ervoor moeten zorgen dat mensen die door de energietransitie hun baan dreigen te verliezen snel een nieuwe baan vinden.
In eerste instantie kunnen werkenden weerbaarder worden door een goede voorbereiding op de toekomst en indien nodig om- of herscholing. Daar waar dit niet tot de gewenste resultaten leidt moet er een goed sociaal plan zijn.
Gelukkig zien we dat veel partijen in de praktijk al volop bezig zijn met de uitdagingen van de energietransitie. In het kader van het Nationaal Klimaatakkoord, dat moet leiden tot een halvering van de CO2-uitstoot in Nederland in 2030, gaan alle betrokkenen gezamenlijk bekijken wat aanvullend nodig is. Het advies van de SER vormt een belangrijke input in dat proces.
Kunt u bevestigen dat er voor de energietransitie voldoende gekwalificeerd personeel moet zijn voor werkzaamheden in de groene energiesectoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan om het advies van de Sociaal Economische Raad (SER) om te investeren in personeel voor de groene energiesectoren op te volgen?
De beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde mensen is van belang voor het slagen van de energietransitie. Investeringen in mensen zijn mede daarom in het belang van ons allemaal.
De SER beveelt aan dat werkgevers- en werknemersorganisaties initiatieven uitbreiden voor opleiding en omscholing en het realiseren van werk-naar-werk trajecten. Daarnaast beveelt de SER aan dat mbo en hbo samen met ondernemers – en met steun van regionale fondsen – onderwijsprogramma’s ontwikkelen die goed aansluiten op de veranderende arbeidsmarkt in de energietransitie.
De taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing is opgezet om de voorzitters van het Klimaatakkoord te ondersteunen op dit thema. In dit verband gaan werkgevers- en werknemersorganisaties, onderwijsinstellingen en andere partijen afspraken maken over hoe zij de benodigde aanpassingen gaan realiseren. Welke rol de overheid daar verder in speelt, zal te zijner tijd worden bezien.
Bent u bekend met het feit dat een groot deel van de statushouders staat te springen om een baan om zo sneller en beter te kunnen integreren in de maatschappij?2 Zo ja, is het waar dat taal een barrière kan vormen voor statushouders bij het vinden van een baan?
Het leren van de Nederlandse taal is belangrijk voor alle aspecten van het leven in Nederland. Dus ook voor het vinden van werk, de uitvoering van het werk, het communiceren met collega’s en de veiligheid op het werk. Daarom wordt er op ingezet dat statushouders zo snel mogelijk de Nederlandse taal leren. Tegelijkertijd is het ook zo dat het leren van de taal vaak het beste gaat in een omgeving waar de taal moet worden toegepast. Dus waar mogelijk moeten het (verder) leren van de taal en werk worden gecombineerd. Onnodige taaleisen kunnen belemmeren en voor werkgevers zijn er mogelijkheden om medewerkers die de taal nog weinig beheersen extra taal te laten leren.
Deelt u de mening dat enkel taal geen barrière zou moeten vormen voor de mogelijkheid tot uitvoering van een praktisch beroep? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het certificaat Veiligheid, Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers (VCA) alleen te behalen is met goede beheersing van de Nederlandse taal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om met de industrie in gesprek te gaan over mogelijkheden om de toegankelijkheid van beroepen in groene energiesectoren te vergroten voor statushouders door bijvoorbeeld het toelaten van een door het bedrijf betaalde tolk bij de afname of het ontwikkelen van een toets die meer visueel dan tekstueel is opgezet?
Het certificaat Veiligheid, Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers (VCA) is een privaat certificaat. Opdrachtgevers van werk kunnen het hebben van het VCA als voorwaarde stellen voor opdrachtverlening. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid krijgt vaker signalen dat het examen een onnodige taalbeheersing vereist en gaat ervan uit dat de partijen die werk vragen en aanbieden zelf in staat zijn om te beoordelen of de wijze van examineren tot onnodige belemmeringen leidt en deze belemmeringen weg te nemen. De veiligheid en de gezondheid van de werkenden en andere personen mag daarbij niet uit het oog worden verloren.
De industrie heeft er zelf belang bij dat VCA-certificatie bijdraagt aan veilig werk en tegelijkertijd geen onnodige belemmering vormt voor toegang door werkenden. In de contacten met de industrie zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid differentiatie van certificatie aan de orde stellen.
Klopt het dat er één versie van het VCA-certificaat als kwalificatie-eis wordt gebruikt in de gehele Nederlandse industrie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om met de industrie in gesprek te gaan over mogelijkheden om de toegankelijkheid van specifieke beroepen in groene energiesectoren te vergroten door bijvoorbeeld per sector of functie een certificaat in te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Mensenrechtenschendingen in Ethiopië |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de petitie1 die 28 maart 2018 aan de Kamer is aangeboden door de Oromo gemeenschap uit Ethiopië?
Ja.
Hoe beoordeelt u de strekking van de petitie dat de Ethiopische overheid zich schuldig maakt aan ernstige repressie van de bevolking van Ethiopië in het algemeen en de Oromo gemeenschap in het bijzonder?
De afgelopen jaren is de breed gedragen onvrede onder de Ethiopische bevolking steeds nadrukkelijker naar voren gekomen, met name in de regio’s Amhara en Oromia. Veel van die protesten zijn in 2015 en 2016 door de regering hard neergeslagen. Er vielen honderden doden en tienduizenden mensen werden gearresteerd. Nederland heeft in EU kader, maar ook in bilateraal verband, grote zorgen geuit over het geweld en heeft alle partijen opgeroepen af te zien van het gebruik van geweld.
Een nieuwe golf van protesten eind 2017 en begin 2018 in de regio’s Amhara en Oromia hebben mede de aanzet gegeven tot het aftreden van de vorige premier Hailemariam Desalegn op 15 februari dit jaar. Op 2 april 2018 is de nieuwe premier Abiy Ahmed benoemd. Abiy maakt deel uit van een hervormingsgezinde groep Oromo politici en heeft toegezegd het politieke klimaat en de mensenrechtensituatie te verbeteren. Abiy, als eerste Oromo premier ooit, kan rekenen op brede steun, niet alleen onder de Oromo, maar ook onder andere delen van de Ethiopische bevolking.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds 2015 in Ethiopië volksprotesten plaatsvinden waarbij reeds honderden burgers zijn doodgeschoten2 3?
Ja.
Klopt het dat er veel politieke gevangenen die bij de protesten zijn opgepakt nog steeds niet vrij zijn en in de gevangenissen worden gemarteld en gefolterd4?
Er zijn tijdens de noodtoestand tienduizenden mensen gevangen genomen, van wie de meesten na twee tot drie maanden detentie in een heropvoedingskamp zijn vrijgelaten. Al onder de vorige Minister-President heeft Ethiopië in de eerste maanden van dit jaar nog eens meer dan 6000 gevangenen vrijgelaten, onder wie belangrijke oppositieleiders, journalisten en andere activisten.
De Maekelawi gevangenis, die bekend stond om de martelingen die er plaatsvonden, is inmiddels gesloten. Ook heeft de nieuwe premier Abiy, als één van zijn eerste besluiten, de beruchte Kaliti gevangenis gesloten.
Ondanks de positieve trend bevestigt het kantoor van het VN Commissariaat van de Mensenrechten dat nog duizenden mensen gevangen zitten in Oromia en Amhara. Het is lastig vast te stellen of er sprake is van marteling en foltering van deze gevangenen. VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, riep de Ethiopische regering tijdens een bezoek in april jl. op om ook andere detentiecentra met een slechte staat van dienst te sluiten.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving van Human Rights Watch dat de Ethiopische overheid grove mensenrechtenschendingen begaat5 6? Deelt u de ernstige zorgen van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN) over de mensenrechtensituatie in Ethiopië7?
Human Rights Watch heeft geen toegang tot Ethiopië en is derhalve aangewezen op informatie uit de tweede hand. Niettemin stellen vele organisaties – net als HRW – vast dat tijdens de noodtoestand in Ethiopië in 2016 en 2017 ernstige schendingen van mensenrechten zijn gepleegd. Ook de aan de Ethiopische overheid gelieerde Mensenrechtencommissie (HRC) concludeerde dat veiligheidstroepen in verschillende locaties in Oromia en Amhara buitensporig geweld hadden gebruikt.
Nederland deelt de zorgen over de mensenrechtensituatie in Ethiopië en heeft daarom in dialoog met de Ethiopische autoriteiten de afgelopen periode regelmatig het belang benadrukt van het verbeteren van de mensenrechtensituatie.
Nederland heeft daarbij ook gewezen op de noodzaak van spoedige hervormingen richting een meer inclusief bestuur, waarbij respect voor mensenrechten centraal staat.
De VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Zeid Ra'ad Al Hussein constateerde tijdens zijn eerder genoemde bezoek dat met het aantreden van de hervormingsgezinde premier Abiy een «positieve impuls» is ontstaan. Tot nu toe lijkt de nieuwe premier – zelf een vertegenwoordiger van de Oromo gemeenschap – zich te willen committeren aan het beter waarborgen van mensenrechten, waaronder verruiming van politieke vrijheden voor de bevolking. Volgens Zeid zou de internationale gemeenschap dit gunstige moment moeten aangrijpen om de Ethiopische regering vanuit een positieve, maar ook kritische betrokkenheid te ondersteunen. Nederland deelt deze inschatting.
Bent u met het Amerikaanse Congres eens dat de Ethiopische overheid de noodtoestand moet opheffen, politieke gevangenen moet vrijlaten, het recht van vrije vergadering zou moeten respecteren en het excessieve geweld door regeringstroepen moet staken8?
Toen de noodtoestand in februari jl. opnieuw werd afgekondigd hebben Nederland en een aantal andere landen hun zorgen uitgesproken, onder andere over het excessieve geweld en het inperken van het recht van vrije vergadering, richting de Ethiopische autoriteiten. Nederland zou een spoedige opheffing van de noodtoestand toejuichen, evenals vrijlating van de resterende politieke gevangenen.
Is het waar dat er met steun van Nederland een gevangenis wordt gebouwd door de Ethiopische regering9? Zo ja, kunt u deze steun, in het licht van het bovenstaande, uitleggen?
Nee, dat klopt niet. Wel steunt Nederland samen met Denemarken, Zweden en Noorwegen de Ethiopische NGO Justice for All. Deze NGO voert in Ethiopië een uitgebreid programma uit, dat onder meer bestaat uit mensenrechten-trainingen voor gevangenispersoneel en (lokale) politieagenten. Daarnaast bouwt (of renoveert) Justice for All in een aantal gevangenissen rechtshulpcentra, vakopleidingsvoorzieningen, en onderkomens voor vrouwelijke gevangenen.
Welke mogelijkheden ziet u binnen de diplomatieke en ontwikkelingsrelatie met Ethiopië om de mensenrechtenschendingen te adresseren en druk uit te oefenen?
De Nederlandse hulp- en handel agenda met Ethiopië biedt diverse aanknopingspunten om met de Ethiopische autoriteiten het gesprek aan te gaan over mensenrechten. Alleen al in 2017 vonden drie ontmoetingen plaats op ministerieel of hoog politiek niveau, waarin ook de mensenrechtensituatie werd besproken. Daarnaast bezocht de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur Ethiopië van 19 tot 22 juni 2017. Hij sprak onder meer met de plaatsvervangend Minister van Justitie, de Ethiopian Human Rights Commission (EHCR), DG Europa van het Ethiopische Ministerie van Buitenlandse Zaken, lokale en internationale NGO’s en leden van oppositiepartijen. Bij al deze gesprekken bracht de Mensenrechtenambassadeur de Nederlandse zorgen duidelijk naar voren, onder andere over de beperkte ruimte voor de oppositie, onafhankelijke media en het maatschappelijk middenveld. In bilaterale gesprekken met de federale en regionale autoriteiten benadrukt de ambassade steevast dat mensenrechtenschendingen niet alleen de stabiliteit, maar ook het investeringsklimaat negatief beïnvloeden.
Ook bouwt de ambassade met ontwikkelingsgeld mee aan de capaciteit van het Ministerie van justitie, rechters, aanklagers, politieagenten en gevangenispersoneel. Nederland probeert het proces van politieke hervormingen en dialoog te ondersteunen via onder meer een programma met het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD). Aandacht voor mensenrechten vormt in deze activiteiten een rode draad.
Tot slot zet Nederland zich ook op het niveau van de EU in voor een dialoog met Ethiopië over deze onderwerpen.
Bent u bereid bilateraal en in EU- en VN-verband protest aan te tekenen tegen de repressie van de Ethiopische overheid jegens haar bevolking? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe premier Abiy heeft bij zijn aantreden diverse hervormingen aangekondigd om het respect voor de mensenrechten in Ethiopië te verbeteren. Al in zijn eerste week als premier nam hij enkele belangrijke maatregelen, zoals de hierboven genoemde sluiting van de Maelekawi gevangenis in Addis Abeba en een ontmoeting met vertegenwoordigers van oppositiepartijen en maatschappelijk middenveld. Dit zijn eerste maatregelen die erop kunnen duiden dat de regering onder leiding van Abiy daadwerkelijk hervormingen richting een meer open en inclusief bestuur zal doorvoeren. Nederland neemt, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 8, signalen over mensenrechtenschendingen serieus en gaat daarover de dialoog aan met de Ethiopische regering. De internationale gemeenschap zou in deze fase premier Abiy moeten ondersteunen en zich achter zijn hervormingsagenda moeten scharen. Daar hoort bij dat de internationale gemeenschap zorg blijft uitspreken over de mensenrechtensituatie.
Bent u ervan op de hoogte dat veel Ethiopiërs hun land ontvluchten vanwege de onveiligheid en mensenrechtenschendingen?
In de afgelopen jaren zijn er inderdaad Ethiopiërs hun land ontvlucht, onder andere vanwege onveiligheid en incidenten van buitensporig geweld. Zo staken recentelijk nog Ethiopiërs de grens met Kenia over, nadat Ethiopische militairen op 10 maart 2018 tenminste negen mensen doodschoten en twaalf mensen verwondden. UNHCR registreerde op 16 april 2018 in Kenia een aantal van 3902 Ethiopische vluchtelingen.
Klopt het dat asielaanvragen van Ethiopische asielzoekers in Nederland mede worden beoordeeld op basis van een ambtsbericht uit 2013?
Bij de besluitvorming over asielaanvragen zijn de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken één van de bronnen op basis waarvan asielaanvragen worden beoordeeld. Daarnaast betrekt de IND ook andere rapporten uit openbare bronnen. Dit kunnen rapporten zijn van niet-gouvernementele instellingen, zoals Human Rights Watch en Amnesty International, maar ook van bijvoorbeeld de UNHCR of andere overheden.
Het gebruik van andere bronnen gaat zeker op voor landen waarover geen of een minder actueel ambtsbericht beschikbaar is. Op basis van actuele informatie in relatie tot de verklaringen van de vreemdeling wordt het asielverzoek gewogen.
Erkent u dat de veiligheidssituatie en mensenrechtensituatie in Ethiopië sindsdien verslechterd zijn? Op welke wijze wordt deze ontwikkelingen betrokken in de beoordeling van asielaanvragen?
Sinds 2013 zijn gedurende perioden in delen van Ethiopië de veiligheidssituatie en de mensenrechtensituatie verslechterd. Een asielaanvraag van een persoon uit Ethiopië wordt beoordeeld op basis van de individuele omstandigheden afgezet tegen de veiligheids- en mensenrechtensituatie, zoals die blijkt uit de eerder genoemde bronnen.
Herinnert u zich de overgenomen motie10, waarin de regering begin 2017 werd verzocht zo spoedig mogelijk een actueel ambtsbericht voor Ethiopië op te stellen met aandacht voor de wijziging in de mensenrechtensituatie van het land? Herinnert u zich tevens de toezegging van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid & Justitie dat het nieuwe ambtsbericht eind 2017, wellicht begin 2018, af zou zijn11?
Ja.
Waarom is er ondanks de overgenomen motie en de toezegging van de regering nog steeds geen nieuw ambtsbericht voor Ethiopië? Bent u bereid dit alsnog zo spoedig af te ronden? Zo nee, waarom niet en binnen welke termijn dan wel?
Voor de zomer van 2017 is gestart met het opstellen van een actueel ambtsbericht Ethiopië. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zou het ambtsbericht normaliter in januari 2018 publiceren. Door onvoorziene omstandigheden heeft het ambtsbericht helaas vertraging opgelopen en wordt de publicatie nu voor het zomerreces 2018 verwacht. De regering betreurt het dat het ambtsbericht niet tijdig kon worden aangeleverd.
Het aandelenbezit van de Koning |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de Koning geen aandelen bezit van Shell of van andere bedrijven die het predicaat Koninklijk mogen voeren?1
De Koning bezit geen aandelen van bedrijven die het predicaat Koninklijk mogen voeren.
Klopt het dat de Koninklijke familie in het verleden wel aandelen bezat van Shell? Zo ja, wanneer zijn deze aandelen verkocht?
De omstandigheid dat de Koning geen aandelen bezit van bedrijven die het predicaat Koninklijk mogen voeren is niet van recente datum. Meer in algemene zin geldt ten aanzien van de vermogensrechtelijke handelingen van het Koninklijk Huis dat artikel 41 van de Grondwet van toepassing is. Dit artikel waarborgt de ruimte die de Koning heeft voor de inrichting van zijn Huis. Deze waarborg is van wezenlijk belang voor de eigen invulling die de Koning aan het koningschap geeft. Hieraan is de voorwaarde verbonden van de inachtneming van het openbaar belang door de Koning. Voor het in acht nemen van die voorwaarde bestaat ministeriële verantwoordelijkheid.
In dat kader kan ook worden verwezen naar de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State uit 2010 (Kamerstuk 32 791, nr.2. De voorlichting bevat onder meer het volgende:
«Gelet op de recente discussies wijst de Afdeling erop dat voor vermogensrechtelijke gedragingen als uitgangspunt moet worden genomen dat het aanwenden van het privévermogen door de Koning of door de leden van het koninklijk huis, of het nu gaat om een spaarrekening, het beleggen in aandelen of het investeren in onroerend goed, op zichzelf genomen behoort tot de persoonlijke levenssfeer. Het feit dat aspecten van dergelijke investeringen openbaar zijn of kunnen worden, al dan niet op grond van wettelijke bepalingen, doet hieraan op zichzelf niet af. Ook het enkele feit dat het investeringen in het buitenland betreft, betekent op zichzelf nog niet dat het openbaar belang is of wordt geraakt.»
Klopt het dat de Koning wel aandelen bezit van andere bedrijven, zijnde niet Koninklijk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat helder moet zijn welke financiële belangen het staatshoofd – als vertegenwoordiger van ons land – heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de financiële transparantie rondom het staatshoofd te vergroten en openbaar te maken in welke bedrijven of sectoren de Koning aandelen heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat particulieren steeds vaker een privédetective inhuren |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Waar de politie verzaakt, duikt de privédetective op»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal zaken dat door particuliere rechercheurs wordt behandeld toeneemt? Zo ja, hoe duidt u dit?
De keuze voor de inzet van particuliere recherchebureaus en het aantal onderzoeken dat zij draaien, is afhankelijk van de markt en kan fluctueren. Ik beschik niet over objectieve cijfers die de groei van het aantal in behandeling genomen zaken kunnen bevestigen.
Hoeveel particuliere recherchebureaus kent Nederland?
Per 1 april 2018 zijn er in Nederland 456 particuliere recherchebureaus met een vergunning van de dienst Justis.
Beschikt u over cijfers van zaken die door de politie worden opgepakt, nadat ze zijn aangedragen door particuliere rechercheurs? Zo ja, kunt u deze cijfers aan de Kamer doen toekomen?
De politie registreert de zaken die door particulieren rechercheurs worden behandeld niet als een apart type zaken. Deze zaken worden ook niet op een andere wijze behandeld door de politie dan reguliere zaken.
Op welke wijze behandelt de politie zaken die door particuliere recherchebureaus worden aangedragen? Zijn hier bepaalde werkwijzen of protocollen binnen de politie voor?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u het feit dat door de afgenomen capaciteit van de politie in de periode 2012–2017 er meer particuliere rechercheurs worden ingeschakeld?
De inzet van particuliere recherchebureaus is afhankelijk van de markt en fluctueert. Een groei van het aantal in behandeling genomen zaken kan meerdere oorzaken hebben. Particuliere recherchebureaus voorzien in de behoefte van met name particulieren om onderzoek te doen naar bijvoorbeeld fraude in eigen kring. Bij het verrichten van onderzoeken dienen particuliere recherchebureaus proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen en hebben zij zich daarbij te houden aan de privacy gedragscode die voor hun branche geldt. De Autoriteit Persoonsgegevens controleert of particuliere recherchebureaus persoonsgegevens correct verwerken. Op deze wijze is het handelen van particuliere recherchebureaus gereguleerd.
In hoeverre acht u de opkomst van particuliere recherchebureaus een risico voor de rechtsorde?
Zie antwoord vraag 6.
Aan welke voorwaarden moeten particuliere recherchebureaus voldoen om een vergunning te krijgen? Welke opleidingsvereisten zijn verbonden aan het beroep particulier rechercheur?
Een vergunning wordt verleend indien, gelet op de voornemens en antecedenten van de aanvrager en beleidsbepalers, naar redelijke verwachting zal worden voldaan aan de voor particuliere recherchebureaus geldende regels en zal worden gehandeld in overeenstemming met hetgeen van een goed recherchebureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht. Bij deze beoordeling wordt advies ingewonnen bij de politie.
Een particulier onderzoeker dient in het bezit te zijn van het diploma particulier onderzoeker van de Stichting Vakexamens voor de Particuliere Beveiligingsorganisaties of een gelijkwaardige EU-beroepskwalificatie.
In hoeverre komen vergunningsvoorwaarden voor particuliere recherchebureaus overeen met de reguliere politierecherche?
Er is geen relatie tussen de vergunningsvoorwaarden voor particuliere recherchebureaus en de opleiding en taakomschrijving van de politie. Particuliere rechercheurs zijn geen opsporingsambtenaren en hebben derhalve geen opsporingsbevoegdheden. Omdat zij bij hun onderzoeken handelingen kunnen verrichten die aan de privacy van burgers kunnen raken, zijn hun werkzaamheden gereguleerd en dienen zij over een vergunning te beschikken. De vergunning geeft particuliere recherchebureaus geen extra bevoegdheden.
Op welke wijze worden de richtlijnen die zijn opgesteld door de branchevereniging voor particuliere rechercheurs gemonitord? Acht u deze vorm van zelfregulering afdoende om particuliere rechercheurs aan hun wettelijke restricties te houden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de regulering van en het toezicht op particuliere rechercheurs aan te scherpen?
Tussen mijn ministerie en de brancheverenigingen van particuliere recherchebureaus vindt regelmatig overleg plaats, waarbij onder andere aandacht wordt besteed aan interne regulering. De door de branche opgestelde privacy gedragscode voor particuliere recherchebureaus is goedgekeurd door de Autoriteit Persoonsgegevens en maakt onderdeel uit van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en wordt regelmatig geactualiseerd. Ieder particulier recherchebureau dient daarnaast een eigen privacy gedragscode te hebben en na te leven die minimaal gelijk is aan de voornoemde door de branche vastgestelde privacy gedragscode. Op het naleven van de gestelde regels wordt door de politie toezicht gehouden. Zelfregulering is derhalve slechts een onderdeel van het totale pakket aan controle mechanismen voor de sector van particuliere recherchebureaus.
Klopt het dat de politie verantwoordelijk is voor het wettelijk toezicht op de particuliere recherche? Heeft de politie voldoende capaciteit om hier effectief toezicht op te kunnen uitoefenen?
De politie is verantwoordelijk voor het wettelijk toezicht op de particuliere recherchebureaus. Op tal van terreinen staat de politie voor de uitdaging om capaciteit en taken met elkaar in evenwicht te brengen. Ook voor wettelijk toezicht op de particuliere recherchebureaus geldt dat politie zoekt naar evenwicht tussen taken en capaciteit.
Hoe vaak zijn de afgelopen vijf jaar boetes aan particuliere recherchebureaus opgelegd omdat ze zich niet aan de regels hielden?
Het sanctie-instrumentarium bestaat uit het doen van waarschuwingen, het opleggen van een bestuurlijke boete of in het uiterste geval het intrekken van de vergunning. Factoren als de ernst van de overtreding of recidive zijn van invloed op de keuze voor welk instrumentarium wordt gekozen. In de afgelopen vijf jaar is er door de Dienst Justis acht keer een bestuurlijke boete opgelegd op particuliere recherchebureaus en zijn er zes vergunningen ingetrokken.
Hoe vaak zijn de afgelopen vijf jaar vergunningen van particuliere recherchebureaus ingetrokken omdat ze zich niet aan de regels hielden?
Zie antwoord vraag 12.
Aan welke wettelijke restricties zijn particuliere rechercheurs gebonden als het gaat om het vergaren van bewijs?
Particuliere rechercheurs dienen bij het verrichten van hun onderzoeken de privacy van burgers te respecteren. In geen geval mogen zij inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van hun onderzoeksubjecten of andere betrokkenen. Daarbij dienen zij zich te houden aan de door de branche vastgestelde en door de Autoriteit Persoonsgegevens goedgekeurde privacy gedragscode, welke algemeen verbindend is verklaard in de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Hierin wordt geregeld welke normen particuliere rechercheurs in acht dienen te nemen bij het vergaren van bewijs.
Wat zijn de gevolgen als het openbaar ministerie in een strafzaak gebruik maakt van onrechtmatig verkregen bewijs dat door een particulier recherchebureau is verzameld? In hoeverre wordt de rechter bij zijn toetsing van dergelijk bewijs gehinderd door het feit dat het bewijs niet is verzameld door een opsporingsambtenaar, maar door een particulier (bedrijf)? Welke risico’s ziet u voor de integriteit van de opsporing? Hoe kijken het openbaar ministerie en de rechtspraak hier tegenaan?
Ook bewijs dat door een particulier recherchebureau is verzameld – en bijvoorbeeld door de aangever bij zijn politieaangifte is verstrekt – kan in een strafzaak als bewijsmiddel worden gebezigd, bijvoorbeeld als overig schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5 van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer zich bij het vergaren van dat bewijs onrechtmatigheden hebben voorgedaan, zal de rechter aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval beoordelen wat daarvan de gevolgen zijn voor de concrete zaak. Bewijsuitsluiting kan in die gevallen aangewezen zijn als de onrechtmatige bewijsvergaring door de politie is geïnitieerd of gefaciliteerd. Bewijsuitsluiting kan echter ook in situaties waarbij de politie niet bij de onrechtmatige bewijsverkrijging betrokken is.
Het bericht ‘Statement Transvisie: Zorg voor transgender kinderen komt veel te laat' |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat enorme wachttijden bestaan voor transgenderzorg, oplopend tot wel 62 weken, en dat daarmee de transgenderzorg volledig op slot zit?1
Ja.
Erkent u dat een dergelijk lange wachttijd onacceptabel is, zeker als het kinderen/adolescenten betreft omdat tijdens de lange wachttijden de ontwikkeling van het kind of de jongere vaak stil staat met als risico dat die achterstand moeilijk in te halen is? Erkent u tevens dat de lange wachttijd ervoor kan zorgen dat hulp voor kinderen in de puberteit te laat komt, met alle mogelijk traumatische effecten van dien? Deelt u de mening dat de wachtlijsten drastisch teruggedrongen moeten worden?
Ja. Een te lange wachttijd is over het algemeen onwenselijk en dat geldt uiteraard ook voor (jonge) mensen met genderdysforie. De professionele inhoud van zorg is uit de aard van de zaak niet mijn verantwoordelijkheid; ik kan niet beoordelen wat eventuele effecten zijn van wachttijden. Op dit moment wordt met partijen gewerkt aan een kwaliteitsstandaard voor somatische transgenderzorg. Deze standaard wordt nog dit jaar opgeleverd en zal, zo wordt mij aangegeven, ook uitspraken doen over wachttijden. Er bestaat overigens consensus bij betrokken partijen dat de huidige wachttijden in de (somatische) transgenderzorg zowel voor volwassenen als voor kinderen en jeugdigen te lang zijn.
De wachttijden lopen op omdat de aanzienlijke capaciteitsgroei die de afgelopen jaren is gerealiseerd bij de gendercentra van het VUmc en het UMCG de sterke en aanhoudende toename van zorgvragen niet meer kan bijbenen. VWS heeft de afgelopen jaren diverse initiatieven genomen om partijen die verantwoordelijk zijn voor deze zorg bijeen te brengen met als doel knelpunten te analyseren en oplossingen te stimuleren, zoals bijvoorbeeld netwerkzorg, een derde expertisecentrum en meer spreiding van zorg.
De verzekeraars melden mij desgevraagd het volgende. Bij kinderen die aangeven dat zij problemen met hun de genderidentiteit hebben, vinden verzekeraars zorgvuldigheid extra noodzakelijk en achten zij deskundige dat wil zeggen gespecialiseerde multidisciplinaire begeleiding noodzakelijk.
In de optiek van verzekeraars werken de GGZ Jeugdhulpverlening en de gespecialiseerde GGZ zorg samen met de somatische zorg vanuit de gendercentra van het VUmc en het UMCG in multidisciplinaire teams om een zorgvuldige indicatie stelling en behandeling te borgen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u inzicht geven in het aantal kinderen/adolescenten dat nu op een wachtlijst staat? Kan dit per leeftijdscategorie inzichtelijk worden gemaakt?
Ik heb navraag gedaan naar de aantallen kinderen/adolescenten die op dit moment op de wachtlijst staan bij instellingen en GGZ psychologen praktijken waarvan op dit moment bij VWS bekend is dat zij een genderteam hebben dat zich richt op kinderen/jeudgigen dan wel zich in hun zorgaanbod mede richten op jeugdige transgenders. Daarmee kan ik niet verzekeren dat onderstaand overzicht volledig is. Ik wijs er bovendien op dat de aard van de zorg die door onderstaande instellingen geboden wordt, onderling kan verschillen, waardoor de hulpvraag waarmee deze groep zich aanmeldt ook kan verschillen.
organisatie
Aantal op de wachtlijst
Aantal op de wachtlijst
Aantal op de wachtlijst
Genderteam Zuid
4
21
3
Stepwork
3
7
11
PsyQ Zaandam
6
8
7
Genderteam Jonx
7
26
6
Genderteam VUmc
85
103
293
* De leeftijdscategorieën die gehanteerd werden bij de aangeleverde gegevens verschillen per instelling enigszins.
Gaat u actie ondernemen om de wachttijden drastisch in te perken, in ieder geval tot een wachttijd van minder dan dertien weken? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen en wanneer? Bent u bijvoorbeeld bereid uw bevoegdheid tot het geven van een aanwijzing in te zetten om de zorgaanbieders en zorgverzekeraars te bewegen tot actie?
Feit is dat het aantal aanmeldingen sneller stijgt dan met de uitbreiding van capaciteit gerealiseerd kan worden. Ik vindt het belangrijk dat transgenders goede en gecoördineerde zorg krijgen; transgenderzorg is zorg net als alle zorg en is de verantwoordelijkheid van zorginstellingen en professionals. Ook verzekeraars en gemeenten hebben een verantwoordelijkheid. Alhoewel mijn formele verantwoordelijkheid beperkt is, meen ik dat ik als Minister voor MZS een actieve rol heb. Reeds sinds enige tijd draagt het ministerie bij met de volgende acties:
De kwaliteitsstandaard wordt naar verwachting nog dit jaar opgeleverd. Dat is voor aanbieders en verzekeraars een belangrijk uitgangspunt bij het aanbod en de inkoop van transgenderzorg.
Tot slot werk ik hieraan annex aan een subsidieregeling voor de vergoeding van borstimplantaten ten behoeve van transvrouwen. Het streven is openstelling rond de zomer van 2018. Ik verwijs ook naar de antwoorden op vraag 2 en 6.
Hoeveel gemeenten hebben in hun zorgovereenkomsten beperkingen opgelegd met betrekking tot het aantal transgender kinderen dat behandeld kan worden door de decentrale gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Gaat u gemeenten oproepen deze beperkingen per direct op te heffen?
Ik beschik niet over deze informatie.
Overigens hebben gemeenten, conform de in 2015 ingevoerde Jeugdwet een zorgplicht en zijn zij verantwoordelijk voor het leveren van een kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod. Waar zich een onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod voordoet, dienen gemeenten en aanbieders zich tot het uiterste in te spannen om tijdige en passende hulp aan te bieden binnen professioneel aanvaardbare termijnen en moeten zij samen op zoek gaan naar oplossingen. Wanneer er sprake is van crisis en kinderen acuut hulp nodig hebben moeten ze dit ook krijgen. Voor plaatsingsproblematiek van moeilijke gevallen bieden regionale expertteams een oplossing. Dit is wat verwijzers, aanbieders en gemeenten nu doen en geldt voor alle vormen van jeugdhulp, dus ook voor de behandeling van transgender kinderen.
Bent u het met Transvisie eens dat de zorgverzekeraars vergoedingen beschikbaar moeten stellen voor perifere kinderendocrinologen die transgenderzorg willen bieden? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Zorgverzekeraars zijn autonoom waar het gaat om zorginkoop. De betrokken zorgverzekeraars hebben mij het volgende laten weten.
Verzekeraars handhaven hun beleid om het somatische deel van de zorg aan transgenders integraal in te kopen bij de expert centra (VUmc/UMCG) en de door hen kwalitatief gecontroleerde zorgaanbieders, waarmee de expert centra een – gecontroleerd -netwerk vormen. Dat geldt ook voor de somatische – endocrinologische – genderzorg voor kinderen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Populaire games overtreden gokregels’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Populaire games overtreden gokregels»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Kunt u een inschatting geven in hoeverre ook andere spellen gebruik maken van «loot boxes»?
Het is niet bekend hoeveel andere spellen gebruikmaken van loot boxes. De Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) schat in dat dit er meer dan duizend zijn.
Kunt u toelichten waarom niet alle «loot boxes» die tegen betaling kunnen worden geopend, aangemerkt en aangepakt kunnen worden als kansspel?
Op grond van artikel 1, eerste lid, onder a van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok) is het verboden om zonder vergunning van de Ksa kansspelen aan te bieden waarbij een prijs kan worden gewonnen. Naast de klassieke geldprijzen of prijzen in natura kunnen spelers thans ook virtuele goederen winnen. De virtuele goederen uit loot boxen zijn daar een voorbeeld van. In de Leidraad beoordeling kansspelen beschrijft de Ksa hoe zij beoordeelt of er sprake is van een prijs, bezien vanuit de doelstellingen van de Wok en in aansluiting op de Wet op de kansspelbelasting.2 Hieruit volgt dat er sprake is van een prijs wanneer het verworven goed verhandelbaar is in het economisch verkeer. Bij een groot aantal virtuele goederen in loot-boxes is dat niet het geval. Zij kunnen derhalve niet worden aangepakt als kansspel op grond van de Wok.
Kunt u bevestigen dat ook de spellen waar de prijzen uit de «loot boxes» niet te verhandelen zijn, het risico op verslaving en grote financiële uitgaven vergroten? Zouden deze «loot boxes» niet ook onder de kansspelwet moeten vallen? Bent u bereid daartoe voorstellen te doen?
Alhoewel spellen met niet-verhandelbare loot boxes geen kansspelen zijn, kunnen deze spellen leiden tot verslavings- of financiële risico’s.
Ik hecht eraan dat er op verschillende manieren wordt ingezet op het creëren van bewustwording over deze risico’s. Het potentiële risico op verslaving bij spellen waarin niet-verhandelbare loot boxes worden aangeboden is sterk afhankelijk van de wijze waarop ze worden aangeboden, zo blijkt uit recent onderzoek verricht door de Ksa.3 De Ksa deelt daarom haar kennis over risicoverlagende factoren met de game sector. Ook wijst zij bij hen op het belang van leeftijdsgrenzen bij games met kansspelelementen zoals niet-verhandelbare loot boxes.
Ouders spelen daarnaast een belangrijke rol bij het verantwoord speel- en koopgedrag van kinderen. Zie over de aanpak om bewustwording te bereiken ook het antwoord bij vraag 8. Niet-verhandelbare loot boxes zijn reguliere producten die vallen onder het consumentenrecht, waaronder het verbod op misleiding en oneerlijke handelspraktijken. Spelers worden derhalve door middel van deze wetgeving beschermd.
Gezien deze bestaande mogelijkheden tot het aanpakken van de risico’s en de inzet op bewustwording, acht ik het niet nodig om niet-verhandelbare loot boxes onder de Wok te brengen.
Welk deel van de 24 miljard euro die grote bedrijven naar schatting verdienen aan de virtuele schatkistjes wordt door Nederlandse jongeren opgebracht?
De Ksa noch mij is dit bekend.
Wat gaat u doen teneinde te voorkomen dat jongeren als «cash-cow» dienen van de game industrie, waarbij het risico op verslaving en onverantwoorde financiële uitgaven levensgroot is? Bent u bereid de game-industrie hierop aan te spreken?
Zie ook mijn antwoord bij vraag 4. Daarnaast vind ik het belangrijk dat illegaal aanbod van kansspelen aangepakt wordt. Daarom zal de Ksa handhavend optreden tegen aanbieders van games met hierin verhandelbare loot boxes. Zij is hierin vooruitstrevend ten opzichte van andere Europese toezichthouders. Ook houdt de Ksa de grens tussen gamen en gokken nauwlettend in de gaten, voert zij diverse onderzoek uit naar de risico’s binnen dit grensgebied en is zij in gesprek met andere toezichthouders en de gamesector om hen te wijzen op de risico’s voor met name jongeren.
Kunt u aangeven hoeveel mensen zich laten behandelen in de verslavingszorg vanwege een kansspelverslaving en/of een gameverslaving? Hoeveel daarvan zijn kinderen of jongeren? Zijn de cijfers uit te splitsen naar leeftijdscategorie?
Uit het Landelijk informatiesysteem drugs en alcohol blijkt dat voor internetgamen de hulpvraag bij de verslavingszorg tot 2013 sterk gestegen is en sinds dat jaar stabiel blijft met ruim 500 hulpvragers. In 2015 bedroeg het aantal hulpvragen voor internetgamen 537. Van deze hulpvragers is 82% jonger dan 25 jaar. Een verdere uitsplitsing naar leeftijdscategorieën is niet mogelijk.
Voor gokken is het beroep op de hulpverlening sinds 2010 gedaald. In 2015 bedroeg de hulpvraag voor gokken 2.186 hulpzoekers. Van hen is 16% onder de 25 jaar.
Wat is de aanpak om game-verslaving te voorkomen en de jongeren bewust te maken van de risico’s op gokverslaving ook bij dit soort spellen?
Gamen is voor veel jongeren een populaire en normale vorm van vrijetijdsbesteding. Een klein deel heeft echter moeite het gamegedrag onder controle te houden, wat kan leiden tot structurele problemen met de psychosociale ontwikkeling, lichamelijke conditie of het bredere functioneren. Er bestaat helaas geen eenduidige oplossing om game-verslaving te voorkomen. Er wordt daarom door VWS en JenV ingezet op het informeren van spelers en hun omgeving, het bespreekbaar maken van risicovol speelgedrag en het stimuleren van het vroegtijdig vinden van passende hulp. Ouders, professionals en gamers kunnen hiervoor terecht op verschillende websites.
Op www.gameninfo.nl en www.gokkeninfo.nl is bijvoorbeeld informatie te vinden over loot boxes, evenals tips om gezond te gamen, een zelftest waarmee jongeren inzicht krijgen in hun eigen game- of gokgedrag en een totaal overzicht van beschikbare hulp. Via de gameninfolijn is direct contact mogelijk, telefonisch of via de chat. Specifiek voor ouders staan op de website www.uwkindengamen.nl
tips voor onder andere het in gesprek gaan met hun kind en het stellen van regels.
Zij-instromers die binnen een jaar hun lesbevoegdheid halen |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Waarom geeft u geen antwoord op de vraag door wie de pabo opleiding in het tv-programma wordt aangeboden, terwijl u wel weet om welke aanbieder dit gaat?1 Nogmaals, door wie wordt deze opleiding verzorgd? En bent u daarnaast bereid om bij de betreffende aanbieder het onderwijsprogramma voor deze pabo opleiding op te vragen en te delen met de Kamer?2 Zo nee, waarom niet?
De opleiding tot leraar basisonderwijs waar in het tv-programma naar wordt verwezen, wordt aangeboden door LOI Hogeschool. De opleiding van LOI Hogeschool is geaccrediteerd en voldoet daarmee aan de eisen om de opleiding te mogen verzorgen. Het is een opleiding van 240 studiepunten. Er worden geen vrijstellingen verleend.
De onderwijsgroep «Dit is Wijs» ondersteunt personen die al in het bezit zijn van een hoger onderwijsgetuigschrift om deze opleiding versneld te doorlopen. Hierbij wordt samengewerkt met schoolbesturen. Het is een intensief traject van dertien maanden waarbij de deelnemers wekelijks drie dagen les volgen en drie dagen stage lopen. Ook in de schoolvakanties gaat het traject door. De deelnemers ontvangen van «Dit is Wijs» tijdens het traject een vergoeding van € 800 bruto per maand en «Dit is Wijs» betaalt de opleiding. De deelnemers hebben na het behalen van hun diploma bij LOI Hogeschool een baangarantie bij «Dit is Wijs» van twee jaar. Het eerste jaar bestaat uit een detachering. Vanaf het tweede jaar is het mogelijk om in dienst te worden genomen bij een schoolbestuur. Tijdens de detachering blijven de leercoaches van «Dit is Wijs» de deelnemers volgen en coachen, om verdere ontwikkeling te stimuleren en uitval uit het beroep te voorkomen.
De geldende Onderwijs- en examenregeling inclusief het onderwijsprogramma van de opleiding tot leraar basisonderwijs van LOI Hogeschool zijn opgevraagd en zijn in de bijlage3 opgenomen.
Hoeveel opleidingen in Nederland bieden zo’n éénjarige pabo opleiding aan? En wat zijn de vereiste vooropleidingseisen van de instromers?
Voor zover bij ons bekend, is dit de enige opleiding waarbij in ruim een jaar tijd wordt opgeleid tot leraar po. De onderwijsgroep «Dit is Wijs» laat de opleiding in dertien maanden alleen volgen door personen die al in het bezit zijn van een hoger onderwijsgetuigschrift. Wel bieden verschillende hogescholen versnelde trajecten aan, vooral via de (verkorte) deeltijdopleiding. Via zijinstroom in het beroep is het voor mensen met een afgeronde ho-opleiding in principe ook mogelijk om in ruim een jaar een getuigschrift voor leraar po te behalen. Dit is over het algemeen alleen haalbaar voor personen die al in het onderwijs werken.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de kwaliteit van deze opleidingen? Gaat het hier om een geaccrediteerde opleiding?
De door LOI Hogeschool verzorgde opleiding tot leraar basisonderwijs is geaccrediteerd door de NVAO. De accreditatie is geldig tot 15 mei 2021.
Hoe weet u dat leraren die via deze onbekende aanbieder hun bevoegdheid halen, dezelfde kwaliteiten bezitten als leraren die via de reguliere pabo opleiding of zij-instroom-route hun bevoegdheid halen?
Zoals hierboven is aangegeven, betreft het een geaccrediteerde opleiding aangeboden door LOI Hogeschool. Studenten volgen een programma van 240 studiepunten in een periode van dertien maanden. Accreditatie impliceert dat het ho-niveau is geborgd en de opleiding zodanig is dat de student kan voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen.
Hoe valt het te rijmen met elkaar dat een reguliere opleiding tot leraar in het basisonderwijs vier jaar duurt en zij-instromers een geschiktheidsonderzoek moeten afronden – waarna bepaald wordt in hoeverre iemand geschikt is voor het onderwijs en in kaart wordt gebracht welke scholing en begeleiding de zij-instromer nodig heeft – en binnen twee jaar zijn bevoegdheid moet halen, terwijl bij deze aanbieder iedereen in één jaar een pabo opleiding kan afronden en bevoegd voor de klas kan staan? Wordt hiermee niet getornd aan de eisen van het leraarschap? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat om een volledige opleiding tot leraar basisonderwijs aangeboden door LOI Hogeschool. De studenten dienen onverminderd alle leerresultaten van de opleiding te behalen en hebben daar, evenals studenten buiten het traject van «Dit is Wijs», ten minste vier jaar de tijd voor. Het traject van «Dit is Wijs» stimuleert hen dit sneller te volbrengen. Er wordt niet getornd aan de eisen van het leraarschap.
Het aangekondigde Britse verbod op plastic rietjes, roerstaafjes en wattenstaafjes |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «UK to ban sale of plastic straws and drinks stirrers that blight the country’s seas and rivers, ministers say»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat plastic rietjes een van de meest gebruikte producten zijn (in Groot-Brittannië jaarlijks zo’n 8,5 miljard stuks, in de VS dagelijks 0,5 miljard2 3, terwijl ze voor de meeste mensen onnodig zijn?
Ik maak mij zorgen over het aantal plastic wegwerpproducten dat in het zwerfafval terecht komt. Daarom juich ik het toe dat het Verenigd Koninkrijk initiatief neemt om plastic rietjes, roerstaafjes en wattenstaafjes te verbieden. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s circulaire economie zal ik nader ingaan op de wijze waarop ik met wegwerpproducten wil omgaan. Ook zal ik daarbij aandacht besteden aan het ontwerp van producten gericht op meer circulariteit en het daarmee voorkomen van zwerfafval.
Weet u hoeveel plastic rietjes in Nederland jaarlijks verkocht worden en hoeveel er daarvan in het milieu terecht komen? Bent u bereid dit na te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het totaalaantal in Nederland op de markt gebrachte rietjes is mij niet bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 maak ik mij zorgen over het aantal plastic wegwerpproducten dat in het zwerfafval terecht komt. Ik vind het belangrijk om dit aantal te meten. Monitoring van het zwerfafval wordt jaarlijks in opdracht van Rijkswaterstaat uitgevoerd volgens het Monitoringprotocol zwerfafval. Volgens Rijkswaterstaat worden rietjes in het kader van de monitoring op het moment niet apart geteld. Wel zijn rietjes opgenomen in een bredere categorie waar ook wegwerp bestek en roerstaafjes onder vallen. Een ruwe schatting van Rijkswaterstaat is dat per jaar ongeveer 70 miljoen voorwerpen binnen deze categorie in het zwerfafval terecht komen, waarvan 10–15% rietjes.
Vindt u het zorgelijk dat rietjes vaak niet in speciale afvalbakken voor plastic terechtkomen, maar in de natuur zoals op het strand en in de zee?4
Uiteraard geldt dat ieder rietje in zee of op het strand er één te veel is. Voor oplossingen kijk ik niet enkel naar rietjes, maar naar zwerfafval in het algemeen. In de Kamerbrief «Naar een circulaire verpakkingsketen»5 van 10 maart 2018 ben ik hierop in gegaan. Daarin heb ik onder meer aangegeven dat ik nog dit jaar met betrokken partijen de Landelijke Aanpak Zwerfafval verder wil vormgeven en uitvoeren. Dit biedt een geschikt platform voor brede samenwerking, het ontplooien van acties en het betrekken van de burger bij het schoon houden van de eigen omgeving. Daarnaast is het zo dat het schoon houden van de openbare ruimte de primaire verantwoordelijkheid van burgers zelf is.
Wat vindt u ervan dat plastic rietjes door hun kleine omvang juist verraderlijke vervuilers zijn die worden opgegeten door zeedieren en vissen?5 Kent u de video van wetenschappers die een drinkrietje uit de neus van een zeeschildpad verwijderen?6
Plastic voorwerpen van kleine omvang vormen inderdaad een bedreiging voor dieren, bijvoorbeeld omdat ze kunnen worden opgegeten. Uiteraard geldt daarmee niet dat de aanpak van zwerfafval beperkt moet worden tot kleine producten. Ik ben bekend met het filmpje.
Deelt u de mening dat de strijd tegen «plastic soep» in zeeën en oceanen niet alleen vraagt om meer recycling, maar juist ook om het bestrijden van de wegwerpcultuur? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een uitgangspunt van mijn beleid is dat plastic afval niet in de zee thuishoort. Om dit te voorkomen richt ik mij op de hele keten van producten, waaronder ontwerp, productie, gebruik, hergebruik en afvalverwerking. Kortom, door in te zetten op een circulaire economie. Hierop zal verder in worden gegaan in het kader van de kabinetsreactie op de transitieagenda’s.
Wat vindt u ervan dat steeds meer landen verschillende plastic wegwerpproducten verbannen, zoals wegwerpbordjes, -bekers en -bestek door Frankrijk7, en dat Costa-Rica zelfs een volledig verbod van wegwerpplastic heeft aangekondigd per 2021?8 Volgt u de onderzoeken naar alternatieven in deze landen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dit een interessante ontwikkeling, die ik nadrukkelijk volg. Ik juich het toe dat ook andere landen maatregelen nemen om het aantal wegwerpproducten in het zwerfafval te verminderen.
Bent u bereid om de verkoop en het aanbieden van plastic wegwerprietjes en plastic roerstaafjes te verbieden om het ontstaan van «plastic soep» tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Plastic rietjes en roerstaafjes beschouw ik als wegwerpproducten. In het kader van de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Ook de Europese Commissie heeft aangegeven wetgeving te zullen voorstellen met betrekking tot plastic wegwerpproducten.10 Initiatieven die het aantal plastic wegwerpproducten in het zwerfafval kunnen reduceren omarm ik. Met de motie Van Eijs/Mulder (Kamerstuk 33 043, nr. 86) is verzocht om producentenverantwoordelijkheid zo snel mogelijk uit te breiden naar andere productgroepen en daarbij als eerste te kijken naar wegwerpproducten, meubels en textiel. Deze motie voer ik uit en ik kom hier in de kabinetsreactie verder op terug.
Een werkbezoek aan Schouwen-Duiveland |
|
André Bosman (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen van de gemeente Schouwen-Duiveland ten aanzien van het alternatieve tracé voor tractoren die niet over een deel van de N59 mogen rijden?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat alleen over het deel van de N59 wat door de stad Zierikzee loopt er een verbod is om op de N59 te rijden en dat er geen verbod is voor rest van de N59?
Op een groot deel van de N59 geldt in verband met de verkeersveiligheid een verbod voor tractoren. Grotendeels is een parallelweg aanwezig waar tractoren gebruik van kunnen maken. In Zierikzee is geen parallelweg aanwezig; daar maken de tractoren gebruik van de Calandweg. Dit betekent dat niet alleen voor het deel van de N59 dat door Zierikzee loopt een verbod voor tractoren geldt in verband met de verkeersveiligheid. Dit verbod geldt ook voor andere delen van de N59.
Wat is het verschil tussen de delen van de N59 waar wel en niet met de tractoren gereden mag worden?
De delen van de N59 die zijn afgesloten voor tractoren hebben een goede parallelweg of zijn te druk om tractoren veilig te kunnen toelaten. In het «Kwaliteitsnet Landbouwverkeer in Zeeland», in 2011 bestuurlijk vastgesteld door de gezamenlijke wegbeheerders, zijn criteria opgenomen voor het al dan niet toelaten van landbouwverkeer. Criteria zijn onder meer de verkeersdrukte, de aanwezigheid van een goede parallelweg en de ligging ten opzichte van de bebouwde kom.
Bent u bereid, gezien de langlopende discussie over de veiligste routekeuze voor tractoren, om de veiligheidsrisico’s van de verschillende opties onafhankelijk te laten onderzoeken?
In het verleden heeft mijn Ministerie een bijdrage geleverd om de veiligheidsrisico’s van de verschillende routes in beeld te laten brengen. Zo hebben de gemeente en Rijkswaterstaat in 2013 gezocht naar alternatieven. Een alternatief dat als kansrijk naar voren kwam, is in februari 2014 afgewezen door de commissie openbare ruimte van de gemeente Schouwen-Duiveland. In 2016 is vanuit de gemeente wederom een verkenning gestart naar mogelijke alternatieve routes. Rijkswaterstaat heeft destijds aangeboden om mee te denken maar van dit aanbod is toen geen gebruik gemaakt.
Zoals u weet zijn de bestuurlijke afspraken vastgelegd in het «Kwaliteitsnet Landbouwverkeer in Zeeland». Indien het nodig is ben ik bereid om mee te werken aan een nieuw en aanvullend onafhankelijk onderzoek.
Mijn inzet is dat een nieuw onderzoek en eventuele voorstellen uiteraard goed passen binnen de bestuurlijke afspraken en het kwaliteitsnet voor het landbouwverkeer.
Het bericht ‘Spreekuurrechter stopt, ondanks succes’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Spreekuurrechter stopt, ondanks succes»?1
Ja.
Klopt het, dat het bij de spreekuurrechter ging om een proef met een eindmoment? Wordt deze proef ook geëvalueerd?
Op beide vragen is het antwoord ja.
Op welke wijze worden de resultaten van deze proef betrokken bij de uitwerking van de passage in het regeerakkoord, waarin gesteld wordt dat maatschappelijk effectieve rechtspraak innovatieve wetgeving vereist die ruimte biedt aan de rechter te experimenteren met eenvoudige procedures die partijen bij elkaar brengen en conflicten niet op de spits drijven?
In mijn brief «Naar een maatschappelijk effectievere rechtspraak» van 20 april jl. ben ik ingegaan op de relatie tussen bestaande en toekomstige experimenten en de plannen van het kabinet om samen met de rechtspraak te komen tot een maatschappelijk effectievere rechtspraak. Er zijn meer van dit soort experimenten nodig om te zien of bredere toepassing mogelijk is en of daarvoor wetswijziging nodig is. Daaraan kan ook de Experimentenwet rechtspleging die op 20 april jl. in consultatie is gegaan een bijdrage leveren. Ik verwijs tevens naar mijn antwoorden op de op 11 april 2018 door het lid Van Nispen gestelde vragen.
Welke mogelijkheden heeft de rechtbank Noord-Nederland om verder vorm te geven aan snelle, laagdrempelige en eenvoudige geschilbeslechting door de rechter? Behoort een vervolg van de proef met de spreekuurrechter ook voor de rechtbank Noord-Nederland tot de mogelijkheden?
De rechtbank Noord-Nederland heeft in een persbericht op 11 april jl. gemeld dat de pilot spreekuurrechter bij deze rechtbank stopt en dat het belangrijk is dat ook bij andere rechtbanken met deze vorm van rechtspraak wordt geëxperimenteerd.2 De pilot wordt geëvalueerd. Het is belangrijk die evaluatie nu af te wachten. Er zijn positieve ervaringen opgedaan, maar ook leerpunten. Het is belangrijk dat juist op de leerpunten het concept verder wordt uitgewerkt en ervaring wordt opgedaan.
De hoogte van de beltarieven bij UWV |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UVW) de mensen die gebruik maken van haar diensten als klant ziet?1
Ja.
Bent u bekend met de COPC-certificering die UWV als enige overheidsorganisatie ter wereld heeft en waar UWV trots op is, omdat UWV efficiënt werkt, lage kosten en een hoge klanttevredenheid belangrijk vindt?2
Ja. UWV is terecht trots op deze certificering.
Herinnert u zich de Kamerbrief waarin wordt aangegeven dat handelaren die een telefoonnummer openstellen voor consumenten, zodat deze per telefoon met de handelaren contact kunnen opnemen over de tussen hen gesloten overeenkomsten, de consumenten voor dergelijke telefonische contacten niet meer in rekening brengen dan het basistarief?3
Ja.
Zoals aangegeven in die Kamerbrief van de toenmalige Minister van Economische Zaken, is op 1 juli 2017, artikel 3.2g van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen, in overeenstemming gebracht met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van artikel 21 van de richtlijn consumentenrechten.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat handelaren geen extra tarief mogen rekenen met een klant die al afhankelijk van hen is en UWV dat wel doet ten opzichte van hun klanten?4
Het is juist dat handelaren geen extra tarief mogen rekenen, zoals door het Hof van Justitie van de EU is bepaald. Het UWV is echter geen handelaar, maar een overheidsinstantie.
De klantenservice die UWV biedt, ziet op telefonisch contact met betrekking tot publieke dienstverlening. Deze dienstverlening wordt niet beheerst door privaatrechtelijke contracten, maar door (eenzijdige) bestuursrechtelijke besluiten van UWV. Van klantenservice ten aanzien van een gesloten overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 3.2g van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen, is derhalve geen sprake. UWV valt daarom niet onder de werking van artikel 3.2g van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen en artikel 21 van de richtlijn consumentenrechten.
Bent u bereid het UWV op te dragen de beltarieven aan te passen zodat klanten van UWV ook niet meer dan het basistarief, door UWV gebruikelijke belkosten genoemd, hoeven te betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid het UWV op te dragen de beltarieven aan te passen. De richtlijn en de daarop gebaseerde regeling zien niet op de dienstverlening van UWV en bevatten dus ook geen regels waar UWV zich aan moet houden in het telefonisch verkeer met haar cliënten.
UWV onderzoekt echter op dit moment de mogelijkheid om over te stappen naar een ander type telefoonnummer, waarbij alleen het gebruikstarief wordt gehanteerd. UWV overweegt hierbij de gevolgen van deze verandering op o.a. kosten, bedrijfsvoering en de gevolgen voor de klant (gebruiker).
Het vastzittende onderzoek naar de moord op onderzoeksjournalist Daphne Caruana Galizia op Malta |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Erkent u dat het schokkend is dat op 16 oktober 2017 de Maltese onderzoeksjournalist Daphne Caruana Galizia door een moordaanslag om het leven is gekomen en dat het noodzakelijk is dat deze moord tot op de bodem moet worden uitgezocht?
De moord op de onderzoeksjournaliste Daphne Caruana Galizia heeft terecht veel aandacht gekregen, ook in Nederland, en verdient een grondig onderzoek. Het is belangrijk dat elke journalist zijn of haar vak in veiligheid kan beoefenen.
Klopt het dat het onderzoek naar de moord op de Maltese onderzoeksjournalist Daphne Caruana Galizia faalt en de vragen wie haar vermoordde en waarom niet worden beantwoord?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste Daphne Caruana Galizia is zes maanden geleden opgestart en is momenteel nog gaande. Er zijn drie mannen opgepakt die worden verdacht van de uitvoering van deze moord.
Gezien het belang van deze zaak heeft deze inmiddels ook de aandacht van de Europese Commissie. De Commissie heeft aangegeven het proces zorgvuldig te zullen volgen en bereid te zijn tot actie indien daar grond voor is. Het Kabinet verwelkomt deze betrokkenheid en volgt daarnaast ook zelf de ontwikkelingen op de voet.
Erkent u dat het zorgelijk is dat, naast de directe familie, ook een anonieme bron van binnen de politie stelt dat de Maltese politie niet onderzoekt of haar dood verband houdt met haar onderzoekswerk als journalist naar corruptie en witwaspraktijken van politici en dat deze aantijging onderzocht dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u, via de Minister van Financiën, p 18 april 2018 aangaf geen indicatie te hebben dat het onderzoek niet gedegen verloopt?2 Op basis waarvan heeft u uw oordeel gebaseerd en leidt het artikel in The New York Times tot een ander inzicht bij u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel de Raad van Europa als de Europese Commissie hebben in de afgelopen maanden vertrouwen uitgesproken in de autoriteiten van EU-lidstaat Malta bij het uitvoeren van het onderzoek naar de moord op de onderzoeksjournaliste. Recent hebben beide hun aandacht voor de kwestie verhoogd en aangegeven dat zij de ontwikkelingen nauwgezet zullen blijven volgen. Het kabinet is van mening dat deze aandacht terecht is en steunt deze aanpak.
Kan u aangeven hoe de Nederlandse bijdrage aan het onderzoek, door middel van steun aan het forensisch team, is verlopen? Hoe wordt de samenwerking tussen de Nederland en de Maltese regering tijdens het onderzoek beoordeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op verzoek van de Maltese autoriteiten is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) assistentie verleend aan de Maltese politie bij hun onderzoek naar de moord. Dit verzoek is gebaseerd op een Memorandum van Overeenstemming uit 2016 tussen het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Maltese Ministerie van Sociale Dialoog, Consumentenzaken en Burgervrijheden op het terrein van forensische samenwerking. Forensisch onderzoekers van het NFI hebben ter plaatse onderzoek verricht en geadviseerd over de verdere onderzoeksmogelijkheden. Daarnaast hebben zij in Nederland een explosieven- en sporenonderzoek uitgevoerd. Deze samenwerking verliep goed.
Deelt u de mening van de voormalig leider van de Maltese Nationalistische Partij, de heer Bussutil, dat er op Malta een «cultuur van straffeloosheid» heerst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties moeten er worden ondernomen om deze cultuur te veranderen?
Nederland acht het van groot belang dat de rechtsstaat in de Europese Unie en haar lidstaten goed functioneert. De Commissie heeft hierin een belangrijke rol. Eurocommissaris Jourova heeft aangekondigd dat zij binnenkort een bezoek zal brengen aan Malta. Het Kabinet hecht er aan dat de Commissie de situatie op Malta goed volgt en indien nodig maatregelen voorstelt.
Onderschrijft u de conclusie van een onderzoeksmissie van het Europees parlement op Malta naar aanleiding van de moord of Caruana Galizia, dat er sprake is van een onduidelijke scheiding der machten in Malta, met als gevolg een gebrek aan onafhankelijkheid van de rechtstaat en politie?3 Wordt door de Europese Raad of Europese Commissie hier actie op ondernomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u zich inzetten in Europees verband om te zorgen dat Malta zich gaat inspannen voor de nodige hervormingen om weer een goed functionerende rechtstaat te worden?
De rechtsstaat heeft de actieve aandacht van de Europese Commissie zoals hierboven beschreven. Nederland steunt dit.
De aanvulling op de WW-uitkering voor mensen die vierwekelijks worden uitbetaald |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op bijgevoegde mail van iemand met een aanvulling op de Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) die vierwekelijks wordt uitbetaald, waardoor zij in december twee perioden krijgt uitbetaald en de aanvulling vanuit de Werkloosheidswet (WW) daardoor misloopt?1
In de brief van 27 november 20152, waarin mijn ambtsvoorganger uw Kamer informeert over de evaluatie en de voortgang Wet werk en zekerheid (Wwz), is de situatie die u beschrijft toegelicht. Met ingang van 1 juli 2015 wordt de WW-uitkering per kalendermaand berekend en worden inkomsten van de WW-gerechtigde ook per kalendermaand verrekend. De WW-uitkering van een maand wordt in de meeste gevallen rond de 10e dag van de daaropvolgende maand aan de betrokkene uitbetaald.
In de situatie dat een werkgever per vier weken loonaangifte doet, wordt dit loon (volledig) toegerekend aan de kalendermaand waarin het einde van de betreffende 4-wekenperiode valt. Dat brengt met zich mee dat in de maand november of december van elk jaar het 11e en het 12e respectievelijk het 12e en het 13e 4-wekentijdvak wordt verrekend met de WW-uitkering van die maand. Als gevolg hiervan kan voor deze groep over november of december eenmalig sprake zijn van een lagere WW-uitkering of kan er over die maand geen recht op WW-uitkering bestaan. Hier staan overigens wel de hogere inkomsten uit arbeid in die maand tegenover.
In het voorbeeld in de door u bijgevoegde mail3 gaat het om een WW-gerechtigde die in de maand december twee keer salaris heeft ontvangen van het uitzendbureau. Over de maand december bestaat vanwege de hoogte van dat inkomen geen recht op WW. Dat betekent dat de betrokkene rond 10 januari geen WW-uitkering over de maand december ontvangt. Dit is niet onwenselijk, omdat daar de hogere inkomsten uit arbeid in december tegenover staan.
Het UWV geeft in de voorlichting aan WW-gerechtigden specifieke aandacht aan deze situatie, zodat men zich hierop kan voorbereiden. Zo staat bijvoorbeeld op de website van het UWV hierover een nieuwsbericht. Ook is bij de maandelijkse inkomstenopgave van december informatie opgenomen over het invullen van twee loonperiodes.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat mensen hierdoor gekort worden op hun aanvulling op de WW-uitkering in januari, waardoor zij het jaar al direct met een korting beginnen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u er zicht op hoeveel mensen met een vergelijkbare situatie te maken hebben? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren?
Uit een onderzoek van het UWV blijkt dat bij 30% van de WW-uitkeringen inkomsten worden verrekend.4 Naar inschatting van het UWV doet ongeveer 80% van de werkgevers loonaangifte per maand en ongeveer 20% van de werkgevers per vier weken.
Kunt u aan de hand van een rekenvoorbeeld aangeven of mensen die in deze situatie zitten over het hele jaar genomen meer, minder of een gelijk bedrag aan aanvullende WW-uitkering ontvangen?
In de regel ontvangen WW-gerechtigden die hun salaris per vier weken krijgen uitbetaald in een jaar evenveel of meer WW-uitkering dan WW-gerechtigden die hun salaris per maand krijgen uitbetaald. Dit kan met het volgende rekenvoorbeeld worden toegelicht.
De hoogte van de (aanvullende) WW-uitkering is gebaseerd op het maandloon. In het rekenvoorbeeld hebben beide WW-gerechtigden een maandloon van € 2.560. De hoogte van de WW-uitkering bedraagt – vanaf de derde maand – 70% van het maandloon en daarop wordt 70% van het inkomen in mindering gebracht. In formule: 70% x (WW-maandloon – inkomen).
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 1.440
€ 784
€ 1.560
€ 700
€ 2.880
€ 0
€ 18.720
€ 8.400
€ 18.720
€ 8.624
Het inkomen van beide WW-gerechtigden bedraagt € 18.720 per jaar. De eerste WW-gerechtigde ontvangt zijn salaris per maand. Dit betekent dat hij iedere maand een salaris van € 1.560 ontvangt. Zijn WW-uitkering per maand bedraagt daarom 0,7 * (€ 2.560 – € 1.560) = € 700. Over het gehele jaar gerekend bedraagt zijn totale WW-uitkering dus 12 * € 700 = € 8.400.
De tweede WW-gerechtigde ontvangt zijn salaris per vier weken. Dit betekent dat hij iedere vier weken een salaris van € 1.440 ontvangt. Het salaris wordt toegerekend aan de maand waarin de laatste dag van een 4-wekenperiode valt. Dit brengt mee dat in de maanden januari tot en met november de WW-uitkering 0,7 * (€ 2.560 – € 1.440) = € 784 bedraagt. De WW-uitkering van deze tweede WW-gerechtigde is in deze elf maanden dus € 84 hoger dan de WW-uitkering van de eerste WW-gerechtigde. In december heeft de tweede WW-gerechtigde geen recht op een WW-uitkering, omdat hij in die maand een salaris van € 2.880 ontvangt. De tweede WW-gerechtigde ontvangt in december dus € 700 minder van het UWV dan de eerste WW-gerechtigde, maar daar staat tegenover dat zijn salaris in die maand € 1.320 hoger is.
Over het gehele jaar gerekend ontvangt de tweede WW-gerechtigde € 224 meer aan WW-uitkering dan de eerste WW-gerechtigde, terwijl beiden hetzelfde inkomen uit arbeid ontvangen. Het is dus gunstiger dat het salaris per vier weken in plaats van per maand wordt betaald.
Indien mensen hierdoor per saldo minder geld ontvangen, erkent u dan dat dit een onwenselijke situatie is waarbij werknemers zonder dat zij daar iets aan kunnen doen, worden benadeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat het hoe dan ook onwenselijk is dat het verschil tussen maandelijkse en vierwekelijke loonuitbetaling leidt tot onregelmatigheid in uitbetaling van de aanvullende WW-uitkering?
In de brief van 27 november 20155 van mijn ambtsvoorganger is eveneens toegelicht hoe het systeem van inkomstenverrekening per 1 juli 2015 in de uitvoeringspraktijk uitwerkt. Winstpunt van de overstap van uren- naar inkomstenverrekening is dat werken naast een WW-uitkering altijd lonend is. Het recht op WW-uitkering wordt maandelijks vastgesteld en de uitkering wordt ook maandelijks uitbetaald. Om de hoogte van de WW-uitkering te kunnen vaststellen dienen WW-gerechtigden maandelijks door te geven of zij inkomsten hebben gehad en hoe hoog deze inkomsten waren of – wanneer UWV hierover reeds beschikt via de Polisadministratie – de inkomensgegevens te bevestigen. Werkgevers mogen kiezen om de loonaangifte per kalendermaand te doen of per vier weken. De uitvoeringspraktijk van het UWV is hierop ingericht. Zoals gezegd wordt in de situatie dat een werkgever per vier weken loonaangifte doet, dit loon (volledig) toegerekend aan de kalendermaand waarin het einde van de betreffende 4-wekenperiode valt. Hoewel de WW-uitkering in dat geval niet in iedere maand even hoog is, blijkt uit het rekenvoorbeeld in het antwoord op vraag 5 dat dit gunstig is voor WW-gerechtigden. Er is dan ook geen reden om verandering te brengen in de werkwijze van het UWV.
Bent u bereid het UWV ook voor mensen met een 4-wekelijkse loonuitbetaling een maandelijkse uitbetaling van de aanvullende WW-uitkering toe te laten passen en daarmee gelijk te laten trekken met die van mensen met een maandelijks loon? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u om werkgevers ertoe te bewegen een lijn te trekken en lonen voortaan maandelijks uit te betalen? Bent u eventueel bereid dit door middel van wetgeving af te dwingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gegevens die in de polisadministratie zijn opgenomen, worden door de werkgever opgegeven bij de loonaangifte aan de Belastingdienst. Werkgevers mogen kiezen of ze dat per aangiftetijdvak van vier weken of per kalendermaand doen. Ik zie geen mogelijkheden om werkgevers er toe te bewegen of te dwingen om het doen van loonaangifte te beperken tot een maandelijkse opgave. Wijziging in de bestaande systematiek van loonaangifte zal leiden tot een grote administratieve belasting voor werkgevers en hoge kosten. Aanpassing van de bestaande systematiek vind ik niet wenselijk en niet nodig. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 6 en 7 is de uitvoeringspraktijk van het UWV hierop ingericht.
Het bericht “Bizar probleem defensie: Schietende jassen” |
|
Lilian Helder (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bizar probleem defensie: schietende jassen», waarbij de winterjacks door middel van loshangende koordjes de wapens van militairen/politie ongewild kunnen laten afgaan?1
Ja.
Hoe gaat het inmiddels met de gewonde militair?
Gelukkig maakt de betrokken militair het inmiddels weer goed.
Welke acties en maatregelen heeft u genomen om herhaling te voorkomen en de veiligheid van het defensiepersoneel te garanderen?
In onze brief van 25 april jongstleden (Kamerstuk 34775, nr. 99), hebben we u in hoofdlijnen geïnformeerd over de destijds getroffen maatregelen die Defensie naar aanleiding van dit incident heeft genomen. Abusievelijk is maart 2017 in deze brief genoemd als datum waarop het incident heeft plaatsgevonden, de juiste datum is 27 januari 2017.
Direct na het schietincident heeft de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) van de Koninklijke Marechaussee (KMar) het schieten met de betreffende jassen verboden bij de BSB.
De KMar heeft direct na het voorval melding gemaakt bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW heeft het Ministerie van Defensie in maart 2017 geadviseerd om de persoonlijke uitrusting (voor wat betreft de verstrekte jassen) zelf nader te onderzoeken om soortgelijke ongevallen in de toekomst te voorkomen.
De KMar heeft onderzoek gedaan naar de toedracht van het incident en op basis daarvan aanbevelingen gedaan en maatregelen genomen. Het Kleding- en Persoonsgebonden Uitrusting Bedrijf (KPU) heeft in 2018 de uitslag van dit onderzoek ontvangen en naar aanleiding hiervan maatregelen getroffen richting alle gebruikers van de jassen binnen Defensie. De bewuste jassen maken nu nog onderdeel uit van de uitrusting van ongeveer 4000 militairen. Het is niet toegestaan met deze jas aan te schieten tenzij het elastiek is verwijderd.
Zoals ik schrijf in mijn brief van 25 april jl. wordt de jas niet meer verstrekt. Vanwege problemen met een nieuwe levering en met name de pasvorm was het ook zonder het incident de bedoeling van het KPU om de jassen te vervangen. De nieuwe jassen worden eind 2018 verwacht.
De bewuste jassen maken geen onderdeel uit van de uitrusting van de politie. Dit neemt niet weg dat de bij politie verzorgde training erop is gericht de veiligheid in het gebruik van het wapen door de medewerker te waarborgen.
Wat is de status van het onderzoek van de Inspectie SZW? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Maken de «schietende jassen» nog onderdeel uit van de uitrusting van militairen en politiemensen? Zo ja, hoeveel mannen en vrouwen lopen rond met deze levensgevaarlijke kledij?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel ongelukken moeten er bij Defensie nog gebeuren voordat u eindelijk eens orde op zaken stelt en onze krijgsmacht voorziet in het kwalitatief hoogwaardig materiaal dat deze mannen en vrouwen verdienen om hun werk veilig en naar behoren te kunnen uitvoeren?
Er mag geen misverstand over bestaan: werken bij Defensie moet en kan veiliger. Het veiliger maken van de werkomstandigheden is dan ook topprioriteit voor de komende jaren. Hiertoe is recentelijk het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» geschreven, dat met uw Kamer op 28 maart jongstleden is gedeeld (Kamerstuk 34 919 nr. 4). Dit plan bevat een uiteenzetting van maatregelen die de organisatie treft om het werken bij Defensie veiliger te maken. We zijn momenteel volop bezig om deze maatregelen uit te voeren.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Integrale aanpak veiligheid en integriteit van 25 april 2018 beantwoorden?
Op 25 april jongstleden hebben wij u een Kamerbrief doen toekomen over dit bericht van de Telegraaf.
De lange wachttijd bij gezinshereniging |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen over het bericht dat gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers vrijwel onmogelijk is?1
Ja.
In hoeveel gevallen zijn sinds het versoepelde beleid indicatieve documenten eerder bij de beoordeling van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) meegenomen in plaats van pas in het geval van bewijsnood? Moet hierbij eerst worden geloofd dat er geen officiële documenten zijn? Zo ja, in hoeveel gevallen wordt dit niet geloofd en hoe wordt dit getoetst? In hoeveel gevallen zijn de indicatieve documenten afdoende gebleken en kunt u uiteenzetten waarom dit niet voldoende bleek in de andere gevallen?2
De IND neemt bewijsnood aan als de vreemdeling een aannemelijke verklaring geeft voor het ontbreken van officiële documenten. Een dergelijke verklaring moet gebaseerd zijn op de individuele situatie van de vreemdeling. Ook wordt de verklaring afgezet tegen de informatie die bekend is over een land. De IND registreert niet in hoeveel zaken bewijsnood wordt aangenomen.
Als er sprake is van bewijsnood en er worden voldoende indicatieve documenten overgelegd, dan kan op basis hiervan de aanvraag worden ingewilligd. Als er geen sprake is van bewijsnood maar wel voldoende indicatieve bewijzen zijn aangeleverd, zal dit leiden tot nader onderzoek. Als er geen sprake is van bewijsnood en er ook geen of onvoldoende indicatieve documenten zijn overgelegd, zal de aanvraag worden afgewezen.
In mijn brief van 23 november jl. aan uw Kamer3 heb ik aangegeven dat indicatieve documenten eerder bij de nareisaanvraag in de beoordeling worden meegenomen en niet pas ingeval van bewijsnood ten aanzien van officiële documenten. De IND betrekt in alle zaken, met uitzondering van de zaken die direct op basis van officiële documenten worden ingewilligd, indicatieve documenten bij de beoordeling van de aanvraag. De vraag wanneer «voldoende» indicatieve documenten zijn overgelegd, zal van een individuele zaak afhangen. De IND registreert niet in hoeveel zaken «voldoende» indicatieve documenten zijn overgelegd.
De Raad van State heeft op 16 mei jl. in een zestal uitspraken geoordeeld dat dit beoordelingskader in overeenstemming is met de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn4.
In hoeverre hebben de zaken die in bezwaar en hoger beroep voorliggen door het toepassen van het nieuwe beoordelingskader tot een inwilliging geleid?
Alle zaken in de fase van (hoger) beroep waarbij sprake was van (huwelijks)partners zonder kinderen, zijn eind 2017 volgens dit besliskader opnieuw beoordeeld. Dit is gebeurd op eigen initiatief van de IND. Het betrof in totaal ongeveer 300 zaken. Ongeveer 2/3 van de zaken is doorgezet, al dan niet met een aanvullende motivering. Ongeveer 1/3 van de besluiten is ingetrokken omdat nader onderzoek noodzakelijk was. Deze zaken worden in bezwaar opnieuw beoordeeld.
Voor nareisaanvragen in bezwaar geldt in zijn algemeenheid dat 27% van de afgehandelde aanvragen is ingewilligd sinds de toepassing van het nieuwe beoordelingskader (1 oktober 2017 t/m april 2018). Voor Eritrese nareisaanvragen in bezwaar is dit inwilligingspercentage 30%. Ter vergelijking: in de periode vóór de toepassing van het nieuwe beoordelingskader (1 januari 2017 tot 1 oktober 2017) was het inwilligingspercentage voor nareisaanvragen in bezwaar 14% en voor Eritrese nareisaanvragen in bezwaar 13%. Dit betekent dat het inwilligingspercentage in bezwaar (voor alle aanvragen en voor Eritrese aanvragen) sinds de invoering van het nieuwe kader is gestegen. Uit de registratie van de IND is echter niet af te leiden of/in welke mate dit een direct gevolg is van het toepassen van het nieuwe beoordelingskader.
In hoeveel gevallen is sinds het versoepelde beleid een DNA-onderzoek aangeboden? Is in die gevallen ook besloten geen DNA-onderzoek aan te bieden terwijl hier wel om werd gevraagd? Zo ja, waarom niet?
De IND registreert niet in hoeveel gevallen er is gevraagd om een DNA-onderzoek, dat vervolgens niet is aangeboden omdat de identiteit van de in het buitenland verblijvende ouder en/of meerderjarige kinderen niet kon worden aangenomen. In de beantwoording op uw eerdere vragen heb ik aangegeven dat de IND een DNA-onderzoek aanbiedt in het geval van (gestelde) biologische kerngezinnen, indien de IND de identiteit van de nareizende ouder kan vaststellen aan de hand van officiële documenten, of indien de IND de identiteit aannemelijk acht ondanks het ontbreken van officiële documenten. In laatstgenoemd geval dient de vreemdeling een plausibele verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten ter vaststelling van de identiteit. Het vaststellen of aannemen van de identiteit is een basisvoorwaarde voor het kunnen verstrekken van een op naam gestelde MVV. DNA onderzoek biedt immers slechts uitsluitsel over de biologische afstammingsrelatie en niet over de identiteit van de ouder die wil nareizen. Indien de identiteit kan worden aangenomen maar er geen aannemelijke verklaring is gegeven voor het ontbreken van officiële documenten die de gezinsband aantonen, dan kan de IND vanwege het belang van het kind van deze werkwijze afwijken en alsnog een DNA-onderzoek aanbieden.
Begrijpt u de gegronde vrees van Eritreeërs om zich te melden bij de Eritrese autoriteiten, zoals de Eritrese ambassade? Erkent u het risico voor gezinsleden dat vanwege de druk alsnog officiële documenten te overleggen zij in contact treden met de Eritrese autoriteiten in het land van herkomst terwijl dit tot repercussies kan leiden? Bent u bereid hiervoor een oplossing te zoeken?
Ja, ik begrijp de vrees van Eritreeërs om zich te melden bij de Eritrese autoriteiten. De IND vraagt vergunninghouders of diens gezinsleden niet dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land waarvan men is gevlucht. Daarnaast hoeft het beleid of de uitvoeringspraktijk van de IND niet te leiden tot druk om in contact te treden met de Eritrese autoriteiten. Immers, het beleid voorziet erin dat nareis nog steeds mogelijk is als betrokkene geen officiële documenten kan aanleveren om de identiteit en/of de gezinsband aan te tonen (zie antwoord op vraag 2). Er is derhalve geen noodzaak om een oplossing te bieden.
Wordt er nog altijd vanuit gegaan dat Eritreeërs officiële documenten moeten bezitten? Zo ja, wat zijn de andere kennisbronnen waaruit dit blijkt, nu het ambtsbericht aangeeft dat met name buiten de steden men makkelijk zonder identiteitsdocumenten kan leven?
Uitgangspunt is dat de identiteit en gezinsband van de nareizigers wordt aangetoond middels het aanleveren van officiële documenten. Als zulke documenten ontbreken, vraagt de IND om een verklaring hiervoor. De IND neemt bewijsnood aan als een aannemelijke verklaring wordt gegeven voor de omstandigheid dat geen officiële documenten zijn aangeleverd. Een dergelijke verklaring dient gebaseerd te zijn op individuele omstandigheden. Deze verklaring wordt afgezet tegen wat uit openbare bronnen bekend is. In geval van Eritrea is naast het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken ook het EASO rapport een veelgebruikt brondocument voor informatie.
Wat is het huidige inwilligingspercentage voor Eritrese zaken en is dat hoger dan voorgaande jaren?
Het gemiddelde inwilligingspercentage voor nareisaanvragen van Eritreeërs is voor de maanden januari tot en met maart 2018 hetzelfde als in 2017, namelijk 37%. In 2016 was dat gemiddeld 27%.
Hoe heeft u de daling van achterstallige verzoeken tot nareis weten te verminderen?
Ja. Ik deel uw mening dat een spoedige gezinshereniging voor vergunninghouders van groot belang is en dat een lange wachttijd belemmerend werkt voor hun integratie. De EU Gezinsherenigingsrichtlijn gebiedt dat lidstaten zo spoedig mogelijk beslissen op nareisaanvragen. Daar is de inzet van de IND ook op gericht. Zoals ik heb aangegeven tijdens het vragenuur op 23 januari jl.5 heeft de IND reeds grote inspanningen verricht om de voorraad nareisaanvragen en de wachttijd te reduceren. Op 1 januari 2017 bedroeg de totale voorraad nareisaanvragen in eerste aanleg nog 20.300 zaken. Inmiddels (peildatum 31 mei 20182018) is de totale voorraad nareisaanvragen in eerste aanleg teruggelopen naar 2130 zaken.
In hoeveel procent van de bezwaarzaken tot nareis wordt de wettelijke termijn overtreden?
Doordat de IND zich bij het wegwerken van de mvv-nareis voorraad op eerste aanlegzaken heeft geconcentreerd, is de bezwaarvoorraad opgelopen. De IND heeft reeds extra personeel ingezet om de nareisaanvragen in bezwaar weg te werken. Daarnaast wordt op dit moment nog aanvullend extra personeel opgeleid om bezwaarzaken nareis af te kunnen handelen. Dat laat onverlet dat gegeven de grote voorraad aan nareisaanvragen in bezwaar en de complexiteit van de zaken het voorlopig niet lukt om de meeste van de nareisaanvragen in bezwaar binnen de wettelijke termijn af te handelen. Op 30 april 2018 was in 49% van de openstaande bezwaarzaken inzake nareis de wettelijke termijn overschreden.
Op welke manier gaat de IND de wachttijd van bezwaarzaken verminderen?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt extra personeel bij de IND ingezet teneinde de bezwaarzaken ook binnen de wettelijke termijn af te handelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat een lange wachttijd bij gezinshereniging slecht is voor de integratie en dat hieraan grote prioriteit dient te worden toegekend, ook als dit gepaard gaat met kosten, omdat het maatschappelijke belang van goede integratie groot is?
Zie antwoord vraag 8.
Het Ontwerp-instemmingsbesluit winningsplan Pieterzijl Oost en Borgsweer |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de kosten/batenverhouding van het winningsplan Pieterzijl-Oost is?1 Worden daarin de eventuele schaderisico's meegenomen als kosten? Zo nee, waarom niet?
De verhouding van kosten tot baten van de Pieterzijl-Oost veldontwikkeling is bijna één staat tot drie. Hierin zijn geen kosten meegenomen voor eventuele schaderisico’s. De reden hiervoor is dat de (verplichte) Seismische Risico Analyse (SRA) laat zien dat Pieterzijl-Oost in de laagste risico categorie valt (categorie 1).
Hoe verklaart u dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een verschillende maximale bevingskracht verwachten (respectievelijk 3 en 3.5)?
De NAM heeft in het winningsplan als maximale theoretische bevingskracht de waarden 2,5 (energiebalans) en 3,2 (breukslip) berekend. SodM stelt in zijn advies dat de analyse van de NAM conform de tijdelijke leidraad SRA is en dat de berekeningen en analyses correct zijn uitgevoerd. Het is mij niet duidelijk welke referentie hoort bij de in de vraag genoemde bevingskracht van 3,5. In het advies van SodM wordt wel in algemene termen het risico besproken voor een beving van ongeveer 3,0.
Kunt u aangeven in hoeverre deze boring gedevieerd wordt uitgevoerd? Kunt u ervoor zorgdragen dat de boor- en karteringsgegevens van de locatie WFM-03 openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Kunt u met kaartmateriaal per laag van de ondergrond aangeven welke breuken een rol kunnen spelen in het gebied waarin Pieterzijl-Oost ligt?
De put WFM-03 is al in 2015 geboord. De lichte deviatie in deze bestaande put is goed te zien op de figuren in Sectie B2.1 van het winningsplan (http://www.nlog.nl/opslag-en-winningsplannen-ter-inzage). Het begin van de put ligt op de NAM locatie en de plek, waar de put op 3.352 meter diepte het reservoir gesteente ingaat, ligt ongeveer 800 meter oostelijk daarvan. Boorgatgegevens worden conform de Mijnbouwwet altijd publiekelijk beschikbaar gemaakt na het verstrijken van de wettelijke termijn van 5 jaar. De figuren in Sectie B2.1 van het winningsplan tonen ook de breuken in het gebied rond Pieterzijl-Oost. Het winningsplan meldt dat de dichtstbijzijnde gekarteerde breuk 130 meter van de put verwijderd ligt.
Klopt het dat de put naar het veld Pieterzijl-Oost eindigt op een diepte van 3.707 meter en daarmee uitkomt in Ameland Claystone, een schalieformatie onder Upper Slochteren Sandstone? Kunt u aangeven op welke diepte en in welke laag de hydraulische stimulatie en productie plaats zullen vinden? Zo nee, waarom niet?
De put WFM-03 is tot een verticale diepte van 3530 m geboord (Winningsplan Sectie B4.1). De put eindigt in de «Lower Rotliegend Sandstone» (ROSLL) formatie die onder de «Ameland Claystone» (ROCLA) formatie ligt. Deze twee diepere lagen zijn geen gashoudende reservoirs en zijn direct na de boring afgesloten met cement.
Precieze informatie over de hydraulische stimulatie volgt nog in het bij SodM in te dienen werkprogramma (paragraaf 8.2.3a Mijnbouwregeling). De stimulatie wordt altijd zo ontworpen dat er tientallen meters afstand wordt gehouden tot de Ameland Claystone.
Kunt u het werkplan zo snel mogelijk naar de Kamer sturen? Wanneer kunt u het werkplan op zijn vroegst naar de Kamer sturen?
Nadat met het winningsplan is ingestemd gaat NAM verder met het ontwerpen van de stimulatie. NAM moet het werkprogramma voorafgaand aan de werkzaamheden bij SodM ter goedkeuring indienen, zoals voorgeschreven wordt in het instemmingsbesluit met het winningsplan. Het is aan het SodM of en hoe ze omgaan met de openbaarheid van de goedkeuring van dit werkprogramma. Daarnaast staat het NAM vrij, om zelf deze informatie te delen met de omgeving nadat zij goedkeuring heeft gekregen van SodM op het plan. NAM heeft dit in eerdere gevallen ook gedaan en ik zal NAM vragen dit ook nu te doen.
Klopt het dat er tussen 1 januari en 1 september 2016 ongeveer 13,6 miljoen m3 gas en 255 m3 water uit het veld Pieterzijl-Oost werd geproduceerd2, terwijl er geen winningsplan was? Heeft het SODM hierop toegezien? Uit welke laag werden de in 2016 geproduceerde stoffen gewonnen? Werd er in deze periode in 2016 hydraulisch gestimuleerd?
Bij het aanboren van een nieuw gasveld wordt vaak een zogeheten well-test uitgevoerd, wat geregistreerd wordt als productie (www.nlog.nl). Er wordt dan dus geproduceerd uit het veld om te onderzoeken hoe het veld zich vermoedelijk zal gaan gedragen en de productie zich zal ontwikkelen. Die productie heeft een tijdelijk karakter en heeft in dit geval circa 4 maanden geduurd. De informatie uit de test kan gebruikt worden om het winningsplan te onderbouwen en om de gevolgen van de winning zo goed mogelijk in te kunnen schatten. Omdat de activiteit als productie geregistreerd wordt, moet dit wel in nauw overleg met SodM. Er is tussen 11 april en 11 augustus 2016 ongeveer 13,6 miljoen m3 gas en 265 m3 water uit Pieterzijl-Oost geproduceerd bij een productietest van de Rotliegend formatie. Deze productietest is van tevoren met SodM afgestemd. Er is in deze periode geen hydraulische stimulatie toegepast. De productietest was nodig om te bepalen of hydraulische stimulatie in het winningsplan moest worden opgenomen.
Is het genoemde geproduceerde water geïnjecteerd in Borgsweer? Zo nee, wat werd er dan met dit water gedaan? Zo ja, werd dit water gezuiverd voor injectie of niet? Hoeveel water werd in 2016 gebruikt voor de productie tussen 1 januari en 1 september? Hoeveel water werd in 2015 tijdens de exploratieboring gebruikt voor de hydraulische stimulatie?
Water dat van nature in de ondergrondse formatie aanwezig is en wordt meegeproduceerd met het gas, wordt per pijpleiding afgevoerd naar de behandelingslocatie. Het geproduceerde water wordt hier gescheiden van het gas voordat het wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond bij Borgsweer. Er heeft in 2015 tijdens de exploratie boring of daarna geen hydraulische stimulatie plaatsgevonden en er is dus ook geen water gebruikt voor hydraulische stimulatie.
Op basis waarvan komt u tot de conclusie (Kamerstuk 33 529, nr. 459) dat er tussen de 100 en 600 m3 vloeistof nodig is voor de hydraulische putstimulatie? Hoeveel water zal voor de gehele te vergunnen periode in totaal nodig zijn voor de productie in Pieterzijl-Oost? Hoeveel zal dit per jaar zijn? Hoeveel wordt daadwerkelijk teruggevoerd en hoeveel blijft achter in de diepe ondergrond? In welke lagen blijft het betreffende water achter in de diepe ondergrond?
In de Upper Rotliegend formatie in het Pieterzijl-Oost veld wordt 1 keer een hydraulische stimulatie toegepast. Afhankelijk van het ontwerp is gebleken dat in het verleden voor hydraulische stimulatie in Nederland de volumes varieerden tussen 100 m3 en 600 m3. Het uiteindelijk ontwerp zal meer duidelijkheid geven over het precieze volume voor Pieterzijl-Oost. Minder dan de helft van de gebruikte vloeistof blijft achter in de gestimuleerde formatie.
Hoe groot is het gedeelte van de in Borgsweer geïnjecteerde hoeveelheid formatiewater en hoe groot is het gedeelte geïnjecteerd afvalwater per jaar? Als u dit niet kunt aangeven, waarom niet?
De samenstelling van het injectiewater in Borgsweer bestaat voor het grootste deel uit het gebruikelijke (formatie)water wat meekomt bij de winning van aardgas uit de velden. Het water is afkomstig uit de diepe ondergrond. Bovengronds toegevoegde mijnbouwhulpstoffen worden voorafgaand aan injectie zoveel als mogelijk verwijderd. Op basis van de criteria van de Eural (Europese afvalstoffenlijst) en de CLP-verordening wordt het injectiewater gekwalificeerd als een «niet gevaarlijke afvalstof».
Waar en hoe worden deze waterstromen gemeten? Hoe wordt toezicht gehouden op de correctheid van de aangeleverde productiecijfers?
De gezamenlijke waterstroom wordt gemeten voordat deze wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond. In de geldende vergunning is een voorschrift opgenomen dat NAM een jaarlijkse rapportage dient op te stellen met daarin onder andere de hoeveelheden geïnjecteerd productiewater. Door middel van jaarlijkse rapportages wordt invulling gegeven aan deze verplichting. Het toezicht op de rapportage van de waterstromen ligt bij SodM.
Klopt het dat Borgsweer een in verleden leeg geproduceerde cluster is en er daarom geïnjecteerd wordt in Borgsweer? Zo ja, hoeveel gas is voor aanvang van ingebruikname van Borgsweer als injectielocatie uit dit cluster geproduceerd? Hoe hoog is de huidige druk bij Borgsweer?
Borgsweer was in verleden geen leeg geproduceerde cluster. Sinds 1972 wordt de gezamenlijke waterstroom (productiewater en overige waterstromen) geïnjecteerd in de diepe ondergrond op de locatie Borgsweer. De locatie is op geen enkel moment in gebruik geweest als productielocatie.
Borgsweer ligt in het oostelijke deel van het Groningenveld; ook uit dit deel van het veld wordt gas geproduceerd vanuit de clusters Amsweer, Oudeweg en Schaapbulten. Bij Borgsweer wordt water geïnjecteerd in het Groningen reservoir. In april 2018 zijn de reservoir drukken gemeten in twee water injectie putten. De gemeten drukken in de hoofd injectie put BRW-5 en de plaatsvervangende injectie put BRW-2A waren respectievelijk 139.7 bar en 115.3 bar, vergeleken met een gemiddelde druk in het oosten van het Groningenveld van ongeveer 70 bar.
Het netto effect van productie en waterinjectie is dat de daling in reservoirdruk bij Borgsweer achterloopt bij andere delen van het veld. Hoewel er enkele kleine aardbevingen (magnitude <1.5) zijn geweest nabij de locatie Borgsweer, zijn deze niet in verband gebracht met waterinjectie. Borgsweer bevindt zich in een gebied van het Groningenveld met betrekkelijk weinig seismische activiteit.
Hoe heeft de druk bij Borgsweer zich de afgelopen jaren ontwikkeld? In hoeverre kan het in de onderliggende aquifer geïnjecteerde water leiden tot getriggerde bevingen en in welke aardlagen van de diepe ondergrond?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe verhoudt de druk bij Borgsweer zich tot de dalende druk in de rest van het Groningenveld? Kunt u aangeven in hoeverre aan Borgsweer gerelateerde drukverschillen kunnen leiden tot spanning op breuken tussen compartimenten, waar en in welke aardlagen deze breuken liggen en hoe daarmee samenhangende eventuele seismische risico's eruitzien voor de omgeving van Borgsweer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat Meld Misdaad Anoniem gegevens doorverkoopt |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Meld Misdaad Anoniem tegen betaling anonieme tips doorverkoopt?1
Ik ben ervan op de hoogte dat Meld Misdaad Anoniem naast publieke financiering ook private gelden ontvangt voor de exploitatie van de meldlijn.
NL Confidential, de beheerder van Meld Misdaad Anoniem, is een stichting en heeft geen winstoogmerk. De tarieven die deze stichting in rekening brengt, zijn bedoeld om de kosten te dekken. Er is geen sprake van «verkoop van anonieme tips».
Deelt u de mening dat het in eerste instantie een overheidstaak is om meldingen van misdaad aan te nemen? Zo nee, waarom niet?
Publiek-private samenwerking en financiering levert in Nederland een belangrijke bijdrage aan de realisatie van diverse maatschappelijke opgaven. In het geval van NL Confidential worden burgers geactiveerd en ondersteund om informatie te delen via haar meld- en hulplijnen.
Het doel van Meld Misdaad Anoniem is burgers te adviseren en te activeren om door middel van het delen van informatie een bijdrage te leveren aan het vergroten van de veiligheid in Nederland.
Deelt u de mening dat gemeenten en instanties als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de belastingdienst niet zouden hoeven te betalen om meldingen over misdaad te kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Vindt u het gerechtvaardigd dat de gemeente Amsterdam aanzienlijk meer per melding moet betalen dan bijvoorbeeld de gemeente Utrecht? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De tarieven die gerekend worden aan partners verschillen onderling, dat is historisch zo gegroeid. NL Confidential heeft aangegeven deze tarieven de komende drie jaar stapsgewijs te harmoniseren.
Waarom is er gekozen voor een subsidieconstructie en is er geen anonieme «kliklijn» bij bijvoorbeeld de politie ondergebracht?
Vanuit een succesvolle pilot in 2003 is door de hieronder genoemde opdrachtgevers het besluit genomen om Meld Misdaad Anoniem in te voeren in Nederland. Als gevolg daarvan is destijds de Stichting Meld Misdaad Anoniem opgericht (voorloper van de stichting NL Confidential) en is de meldlijn begin 2004 landelijk ingevoerd. De vier opdrachtgevers van de stichting waren: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, de Raad van Hoofdcommissarissen, het Verbond van Verzekeraars en het toenmalige Ministerie van Justitie.
Subsidiering kan een middel zijn om beleidsdoelen te realiseren. Een subsidie is een instrument om maatschappelijk gewenst gedrag en gewenste ontwikkelingen te stimuleren. In dit geval is een subsidie verstrekt ten behoeve van activiteiten inzake openbare orde en veiligheid die gericht zijn op:
Uit de pilot is gebleken dat een groot deel van de informatie die via Meld Misdaad Anoniem beschikbaar komt, op andere wijze niet rechtstreeks bij de politie gemeld zou worden. Dit omdat Meld Misdaad Anoniem de anonimiteit van de melder waarborgt en de melder daarop vertrouwt.
In opdracht van mijn ministerie en de stichting NL Confidential is een onderzoek gestart om te komen tot een toekomstbestendige publiek – private samenwerking en financiering. Voorts zal ik zoals toegezegd in het AO Strafrecht van 18 april jl. overleggen met de Raad van Toezicht over de rationalisering van de bedrijfsvoering. Uw Kamer zal over de uitkomsten van dit overleg worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de politie eerst onderzoek zou moeten doen wanneer er een anonieme tip binnenkomt, alvorens iemand op basis daarvan te arresteren?
NL Confidential stuurt meldingen niet zonder meer naar partners. Vooraf wordt onder meer op feitelijkheden gecheckt in openbare bronnen (straatnaam, kenteken, kleur auto, et cetera).
De ontvangende partijen moeten zich houden aan wet- en regelgeving. De regelgeving belemmert de onderscheiden partijen om uitsluitend op basis van een anonieme tip een aanhouding, binnentreding of iets dergelijks te verrichten. De ontvangende partijen voeren een eigen controle op juistheid uit. Daarnaast doen zij aanvullend onderzoek. Een anonieme tip is daarbij slechts sturingsinformatie.
Pas als de uitkomsten van het aanvullend onderzoek de anonieme melding onderbouwen dan kunnen de ontvangende partijen overgaan tot actie. Een melding die binnen is gekomen via Meld Misdaad Anoniem is hiermee een puzzelstuk in een groter geheel en wordt onderdeel van de gebruikelijke onderzoeken van bijvoorbeeld de politie of het fraudeloket van een verzekeraar.
Hoe wordt voorkomen dat meldingen, die online gemakkelijk kunnen worden gedaan, leiden tot onnodige stigmatisering?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het verkopen van deze gegevens kan leiden tot perverse prikkels om meer eigen inkomsten te genereren en zo de kwaliteit van de doorgegeven meldingen achteruit kan gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1, 6 en 7.
Het tekort aan opvanglocaties voor slachtoffers van geweld achter de voordeur |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
In welke mate is sprake van echte extra middelen voor de bestrijding van huiselijk geweld en de opvang van vrouwen vanuit de huidige druk op deze voorzieningen, gelet op uw antwoord op de Kamervraag over de noodzaak om hiervoor extra geld beschikbaar te stellen?1
Het gaat hier om extra middelen. Op grond van het Regeerakkoord geldt een nieuwe normeringsystematiek voor het bepalen van de omvang van het gemeentefonds. In plaats van een koppeling (trap op/trap af) met de Rijksuitgaven in enge zin (RBG-eng), is vanaf dit jaar sprake van een koppeling met de Rijksuitgaven inclusief zorguitgaven en sociale zekerheidsuitgaven. Hierdoor ontvangen gemeenten aanvullend accres zonder oormerk.
Uitkomst van het IBP is dat specifiek voor de taak Veilig Thuis vanuit het aanvullend accres in de algemene uitkering middelen zijn toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang, zodat het geld terechtkomt bij de gemeenten die de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling vormgeven. Veilig Thuis maakt hier deel van uit. Het gaat om een bedrag van € 11,9 miljoen in 2018 oplopend tot € 38,6 miljoen structureel vanaf 2021.
Het gaat hier dus om extra middelen die zonder oormerk allereerst aan de algemene uitkering zijn toegevoegd en waarvan vervolgens een deel specifiek voor Veilig Thuis is ingezet.
Klopt het dat de middelen waar u in de beantwoording naar verwijst, waarbij de indruk wordt gewekt dat het om extra middelen gaat, uit de bestaande middelen van het gemeentefonds zijn gehaald en daarmee gezien kunnen worden als een «sigaar uit eigen doos» voor de desbetreffende gemeenten? Zo ja, waarom is niet gekozen om extra middelen beschikbaar te stellen aan de algemene uitkering?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is afgestemd of deze middelen en de inzet ervan voldoen aan de signalen van de 22 centrumgemeenten die in februari 2018 hun zorgen hebben geuit over de financiële druk op de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang?
In de brief van de gemeenten van 15 februari jongstleden spreken de 22 centrumgemeenten onder andere over de aanscherping van de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. Het genoemde bedrag in de maartcirculaire gemeentefonds 2018 komt hieraan tegemoet en is mede gebaseerd op de impactanalyse van de gevolgen van de invoering van de radarfunctie voor het primaire proces bij Veilig Thuis2.
Daarnaast wordt in de brief ingegaan op mensenhandel. De extra structurele middelen uit het Regeerakkoord voor mensenhandel worden ingezet voor het creëren van extra opvangplekken. Met de VNG en Comensha ben ik in overleg om te komen tot een precieze invulling hiervan op basis van geconstateerde knelpunten.
Voorts geldt dat in 2014 een kwaliteitsimpuls is gegeven van € 10 miljoen structureel per jaar (vanaf 1 januari 2015) voor onder andere ouderenmishandeling en kinderen in de opvang. In 2016 en 2017 is door de ministeries VWS en JenV een overbruggingsfinanciering (€ 2,1 miljoen in 2016 en € 2,1 miljoen in 2017) beschikbaar gesteld aan 16 gemeenten (via de decentralisatie- uitkering vrouwenopvang) voor een landelijk dekkend netwerk van CSG’s (centra voor seksueel geweld) om gemeenten de ruimte te geven het hulpaanbod voor slachtoffers van seksueel geweld structureel te borgen in het gemeentelijke zorg- en ondersteuningsaanbod. In het bestuurlijk overleg van 29 mei 2017 heeft de VNG de gemaakte afspraak over de financiering en borging van de CSG’s vanaf 1 januari 2018 binnen het gemeentelijke domein bevestigd.
Tot slot geldt dat naast de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang voor de centrumgemeenten (als Rijksbijdrage voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling) alle gemeenten de beschikking hebben over de middelen voor de Jeugdwet en de Wmo 2015 in het gemeentefonds. Deze middelen kunnen ook worden ingezet voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (bijvoorbeeld voor jeugdhulp en ondersteuning).
Hoe zullen de besteding en de bestemming van deze middelen, evenals de effecten op de door gemeenten aangegeven financiële druk op vrouwenopvang, gemonitord worden?
De extra middelen die gemeenten hebben ontvangen dankzij de nieuwe normeringsystematiek zijn vanuit de algemene uitkering van het gemeentefonds toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang. Daarmee komen deze middelen terecht bij de gemeenten die de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling vormgeven.
De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de besteding binnen het daarvoor aangegeven kader (intensivering van de taken van Veilig Thuis naar aanleiding van de aanscherping meldcode en de radarfunctie Veilig Thuis). Uiteraard ben ik bereid de VNG te vragen één en ander te monitoren ook in relatie tot de door de 22 centrumgemeenten aangegeven financiële druk op de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang.