Het artikel ‘Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad’ |
|
Sophie Hermans (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de resultaten van het onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), die lijken te suggereren dat er sprake is van een verband tussen frauderen in de zorg en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten? Deelt u de mening dat het onderzoek waardevol is voor het verbeteren van de kwaliteit van de zorg voor kwetsbare mensen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het waardevol dat het IKZ heeft onderzocht of fraudeurs in de zorg ook een strafblad hebben. Het is schokkend om te lezen dat er een verband lijkt te zijn tussen bestuurders die frauderen met geld dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten. Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden en frauderen. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het zorgstelsel onder druk. Wij zien het vervolgonderzoek van het IKZ dan ook graag tegemoet.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders op dit moment een rol bij de vergunningsprocedure voor nieuwe zorgaanbieders? Brengt de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) daar verandering in? Geven de resultaten van het IKZ onderzoek aanleiding om de Wtza verder aan te scherpen? Zo ja, waarom en hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij de huidige WTZi-toelating spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders geen rol. Met de invoering van de Wtza bestaat de mogelijkheid de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze mogelijkheid tezamen met de mogelijkheid om de vergunning te weigeren of in te trekken op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), voorkomen dat door het verlenen van vergunningen fraude wordt gefaciliteerd. De resultaten van het IKZ-onderzoek geven geen aanleiding om de Wtza aan te scherpen.
Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 20192 zullen we de vergunningplicht in de Wtza in de toekomst wel verder uitbreiden. Gezien de complexiteit en impact pakken we dit op in een apart traject dat moet uitmonden in een nieuw aanvullend wetsvoorstel dat voortbouwt op de Wtza. Bij deze verdere uitbreiding en inrichting is van belang een goede balans te vinden tussen regeldruk en uitvoeringslasten en de effectiviteit van de vergunningplicht.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders een rol bij de bestrijding van fraude met PGB’s? Mag de inspectie SZW om strafrechtelijke antecedenten vragen? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van fraude met Pgb’s vindt in eerste aanleg plaats door verstrekkers (gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars). Het Pgb kenmerkt zich door het feit dat de cliënt een overeenkomst sluit met een zorgaanbieder. De verstrekker is geen partij bij deze overeenkomst. Indien er sprake is van fraude waarbij de cliënt het slachtoffer is van de zorgaanbieder kan de verstrekker een civielrechtelijke procedure starten teneinde het geld dat niet is besteed aan zorg terug te vorderen van de zorgaanbieder. De ISZW verricht strafrechtelijk onderzoek onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan een strafrechtelijke procedure starten als de cliënt of zorgaanbieder strafbare feiten heeft gepleegd, zoals valsheid in geschrifte, oplichting, witwassen, fiscale delicten. Daarbij kunnen door de ISZW strafrechtelijke antecedenten worden opgevraagd.
Hoe worden zorgbestuurders die eerder bewezen zorgfraude hebben gepleegd gecontroleerd als zij elders in de zorg opnieuw aan de slag willen bij een bestaande zorgorganisatie of een nog op te richten zorgorganisatie? Indien die controle niet plaatsvindt, deelt u dan de mening dat dit wel zou moeten? Vindt u dat het mogelijk moet zijn om mensen die zijn veroordeeld voor bepaalde delicten te verbieden om een zorgbedrijf te starten? Kunt u uitleggen waarom wel of niet?
De raad van toezicht van een zorginstelling dient op basis van de Governancecode Zorg 2017 zich voorafgaand aan de benoeming van een bestuurder te vergewissen van het werkverleden van de bestuurder, diens integriteit, kwaliteit en geschiktheid voor de functie. Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, is in de Wtza de mogelijkheid opgenomen de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze wet biedt tevens de mogelijkheid om een onderzoek te starten op grond van de Wet Bibob, waarna ook op basis van die bevindingen tot weigering of intrekking van een vergunning kan worden overgegaan. Daarnaast geldt onder de Wet kwaliteit, klachten geschillen zorg (Wkkgz) een vergewisplicht voor zorgaanbieders. Zij dienen zich ervan te vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd niet in de weg staat aan het inzetten van de zorgverleners bij het verlenen van zorg. Tot slot moeten zorgaanbieders op grond van de Wkkgz een VOG overleggen voor alle zorgverleners en andere personen die met cliënten in contact kunnen komen, indien zij langdurige zorg leveren of ggz zorg verlenen in een instelling waar mensen ook ’s nachts kunnen verblijven.
Hoe kan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) bijdragen aan de aanpak van zorgfraude? Wat kan de zorg daarbij leren van het onderwijs als het gaat om het inzetten van de Wet Bibob, waar het instrument onlangs is ingezet (in geval van het Haga lyceum) maar wel als ongebruikelijk werd gezien?
Met het wetsvoorstel Wtza en bijbehorend wetsvoorstel Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders wordt de Wet Bibob van toepassing op de vergunningverlening voor het leveren van zorg (artikel 5, tweede lid Wtza). Daarnaast wordt het met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bibob mogelijk om de Wet Bibob toe te passen op alle overheidsopdrachten, waaronder ook die in de zorgsector.3 Dit wetsvoorstel is op 4 maart 2019 aan uw Kamer verzonden. De toepassing van de Wet Bibob geeft bestuursorganen de mogelijkheid om haar eigen integriteit te beschermen door te voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteert. Een Bibob-onderzoek kan gestart worden wanneer een bestuursorgaan een vermoeden heeft dat er een risico bestaat op misbruik van een vergunning of een subsidie, een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan het bevoegde bestuursorgaan de aanvraag weigeren of de afgegeven vergunning intrekken. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen en geeft hen ruimte om in concrete individuele gevallen naar eigen inzicht een besluit te nemen.
Wat betreft het leren van de inzet van de Wet Bibob op andere domeinen kan ik in algemene zin opmerken dat bestuursorganen zich hierbij kunnen laten voorlichten, adviseren en/of ondersteunen door het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Het LBB heeft een belangrijke rol in het bewaken en waarborgen van een uniforme toepassing van de Wet Bibob en de kwaliteit van het onderzoek door bestuursorganen en heeft daarmee in de loop der tijd veel kennis, expertise en ervaring opgebouwd. Voorts valt ook onderwijsbekostiging onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Met het voorliggende voorstel tot wijziging van de Wet Bibob wordt dit voor de rechtszekerheid geëxpliciteerd.4
Neemt u de aanbevelingen van het IKZ over vervolgonderzoek over? Zo ja, hoe gaat dit vervolgonderzoek er uit zien en wanneer kunnen we de publicatie hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik neem de aanbevelingen van het IKZ over een vervolgonderzoek over. Het IKZ beslist echter zelf wanneer en in welke vorm zij tot publicatie van dit vervolgonderzoek zullen overgaan.
Desgevraagd heeft het IKZ aangegeven dat zij ernaar streven om deze zomer een voorstel voor een vervolgonderzoek uit te werken en dat dit voorstel in het najaar van 2019 aan haar partners zal worden voorgelegd. Zodra de uitkomsten van dit vervolgonderzoek bekend zijn, zullen wij dit delen met uw Kamer.
Etikettering van producten afkomstig uit de Palestijnse gebieden |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Israël Centrum in Nijkerk is bezocht door de ambtenaren van Economische Zaken naar aanleiding van een klacht over de etikettering van de producten uit Israël?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe er wordt gehandhaafd op de geldende etiketteringsbepaling voor wijn uit deze gebieden? Wordt daarbij ook gekeken naar de handelwijze van toezichthoudende instanties van andere Europese landen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor de handhaving van de geldende etiketteringswetgeving. Zij hanteert hierbij het staande interventiebeleid op de vermelding van de herkomst «Israël». Bij de beoordeling van een inspectie worden de aanwijzingen vanuit het interpretatiedocument van de Europese Commissie «Interpretatieve mededeling inzake de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden, (2015/C 375/05)» gevolgd. Aangezien de vermelding «Product uit Israël» op levensmiddelen uit de door Israël bezette gebieden als misleidend wordt gezien (zie punt 7 van de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie), geeft de NVWA conform het interventiebeleid een waarschuwing zoals in deze casus het geval is.
Aangezien het in dit geval gaat het om wijn uit Israël gaat; kunt u aangeven op welke wijze recht wordt gedaan aan de motie Ten Broeke (Kamerstuk 34 300 V, nr. 22) over etikettering van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden) om álle producten uit álle als bezet aangemerkte gebieden apart te etiketteren en daarop te handhaven?
Het kabinet komt Europese afspraken na en de NVWA handelt conform de aanwijzingen uit het bovengenoemd interpretatiedocument van de Europese Commissie, zoals dat ook van andere Europese handhavingsautoriteiten wordt gevraagd. Zie ook de beantwoording in vraag 2.
Met bovengenoemde aanpak wordt het standpunt van het vorige kabinet gevolgd, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 26 mei 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 420) en de antwoorden op vragen van 14 juni 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 436). Tevens verwijs ik u naar het verslag van het Schriftelijk Overleg, vastgesteld op 17 maart 2016, (Kamerstuk 23 432, nr. 419, antwoord op vragen 23–32). Daarin liet het toenmalige kabinet weten hoe het uitvoering heeft gegeven aan de motie Ten Broeke, die de regering opriep zich in Europees verband in te spannen voor richtlijnen op het gebied van correcte herkomstaanduiding voor alle bezette of geannexeerde gebieden. Daarvoor bleek binnen de EU geen draagvlak te bestaan.
Onderschrijft u de beleidslijn van het toenmalige kabinet dat «Gezien het bestaan van een gemeenschappelijke markt is het kabinet voorstander van een Europese aanpak ten aanzien van etikettering waarbij de lidstaten op dezelfde manier EU-regelgeving uitvoeren,» dat Nederland alleen tot toepassing van de richtlijn overgaat, indien er een gelijk speelveld is met alle andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is in de Europese discussie over de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie inzake producten uit Israël?
De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan bestaande Europese wetgeving over herkomstaanduiding van producten, in relatie tot producten afkomstig uit de door Israël bezette gebieden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 handelt de NVWA conform de aanwijzingen uit deze interpretatieve mededeling. Nederland handelt hier als gebruikelijk in Europees verband.
In de zaak nummer C-363/18 «Organisation juive Européenne et Vignoble Psagot» heeft de Franse rechter prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over (onder andere) de uitleg van deze interpretatieve mededeling.
Het is nog niet duidelijk wanneer het Hof van Justitie uitspraak zal doen. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitspraak.
Wanneer verwacht u de uitspraak van het Hof van Justitie en wat betekent dat voor de handhaving van de richtlijn als er nog geen toepassing is voor alle andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u evenals het vorige kabinet van mening dat er pas overgegaan kan worden tot toepassing van de richtlijn als alle andere andere lidstaten dit ook hebben gedaan om te voorkomen dat er voor het bedrijfsleven een ongelijk speelveld ontstaat?
Zie bovenstaand antwoord op vraag 3 en 4.
Waarom wordt in de aanwijzing van het ministerie verplicht om «afkomstig uit Palestina» te gebruiken als etikettering, terwijl de staat Palestina nog niet bestaat en dit wel de suggestie wekt dat er alsnog tot een eenzijdige erkenning van de mogelijke staat Palestina wordt overgegaan? Erkent u dat dit ingaat tegen het regeerakkoord? In de voetnoot wordt dit wel erkend maar dit voorkomt niet dat de indruk wordt gewekt dat Nederland de Palestijnse staat eenzijdig erkent. Erkent u dit risico en wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het kabinet veronderstelt dat met «aanwijzing» wordt verwezen naar de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie.
De vermelding «afkomstig uit Palestina» is één van de mogelijke vermeldingen van de herkomst van producten uit de door Israël bezette gebieden. Andere opties – conform punt 9 van de interpretatieve mededeling van de Commissie – zijn bijvoorbeeld «product uit de Westelijke Jordaanoever (Palestijns product)» of «product uit Gaza».
Binnen de EU zijn er diverse lidstaten die wel een Palestijnse staat erkennen en een aantal, zoals Nederland, die dat niet doen. Daarom wordt in alle EU-documenten waarin gesproken wordt over de Palestijnse gebieden en de aanduiding «Palestina» wordt gebruikt een voetnoot toegevoegd, waarmee duidelijk wordt gemaakt dat deze aanduiding niet mag worden opgevat als erkenning van de «Staat Palestina» en geen afbreuk doet aan de individuele standpunten van de lidstaten in deze kwestie. Het Nederlandse standpunt over erkenning is ongewijzigd.
Het bericht ‘Bonden: CAO-actievoerders ziekenhuizen last van intimidatie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het voeren van collectieve actie een van de meest belangrijkste rechten in ons arbeidsbestel is en het inperken daarvan in flagrante strijd daarmee is?1
Werkgevers en werknemers zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor collectieve afspraken over arbeidsvoorwaarden. Goede dialoog is hiertoe de sleutel. Wanneer het niet lukt om middels dialoog een akkoord te bereiken over arbeidsvoorwaarden hebben werknemers het recht om over te gaan tot collectieve acties. Het recht op collectieve actie is een sociaal recht dat is verankerd in artikel 6, vierde lid, van het Europees Sociaal Handvest (ESH), een verdrag van de Raad van Europa. Dit recht mag niet zomaar worden beperkt of bestraft. In hoeverre er in dit geval sprake is van schending van dit recht, is aan de rechter om te beoordelen.
Vindt u het intimideren van werknemers die (willen) deelnemen aan collectieve acties behoren bij het goed werkgeverschap waarvan ook u steeds zegt dat dat zeker in de sector zorg zo belangrijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ziekenhuiswerkgevers die hun werknemers intimideren dan wel op andere wijze belemmeren in hun recht collectieve actie te voeren een fraai visitekaartje voor de sector, en voor de zorg in het algemeen, afgeven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zou u willen zeggen tegen ziekenhuiswerkgevers die hun werknemers belemmeren in hun recht op het voeren van collectieve actie?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook niet dat de werkgevers in kwestie hun energie beter kunnen richten op het afsluiten van een goede collectieve arbeidsovereenkomst voor hun werknemers?
In algemene zin hecht ik er waarde aan dat werkgevers en werknemers gezamenlijk goede afspraken maken over arbeidsvoorwaarden. Daarvoor is het van belang dat werkgevers en werknemers in kwestie de cao-besprekingen weer hervatten.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden, gezien het feit dat het van het grootste belang is dat werknemers bij ziekenhuizen (maar blijkbaar vooral ook ziekenhuiswerkgevers) weten dat het inperken van het recht op collectieve acties niet aan de orde kan zijn?
Vanwege de vakantieperiode heb ik uw Kamer een uitstelbericht moeten zenden, maar stuur u bij deze, mede namens mijn collega van SZW, de antwoorden.
Dat er mogelijk meer versterkingen nodig zijn door onnauwkeurige metingen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel van 10 juli 2019 van RTV Noord over mogelijk meer noodzakelijke versterkingen?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, wij zijn bekend met het artikel. Wij vinden het buitengewoon onfortuinlijk dat het verschil tussen de metingen met de twee netwerken tot onzekerheid over de versterkingsopgave leidt. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geeft aan dat het mogelijk is dat er meer gebouwen zullen moeten worden opgenomen en beoordeeld om vast te stellen of versterking nodig is. SodM geeft tegelijkertijd aan dat dit niet leidt tot een andere prioritering en daarmee geen effect heeft op de volgorde die op dit moment is vastgelegd in de lokale plannen van aanpak. Daarmee loopt de uitvoering van de versterking geen vertraging op.
Deelt u de mening dat de berekening van risico’s die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) gaat doen, veel te lang op zich laat wachten? Erkent u dat dit de onzekerheid bij Groningers nog meer doet toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waar onzekerheid bestaat over de data of het gebruik daarvan, moet deze zo snel en zorgvuldig mogelijk worden weggenomen. SodM heeft aangegeven dat de audit van het gehele seismische meetsysteem 12 tot 18 maanden in beslag neemt en dat deze tijd nodig is voor de genoemde zorgvuldigheid. SodM adviseert ook geen onmiddellijke aanpassing van de versterkingsoperatie en geeft aan dat de geconstateerde verschillen tussen de metingen verkregen met twee netwerken niet leiden tot een andere prioritering en daarmee geen effect heeft op de volgorde die op dit moment is vastgelegd in de lokale plannen van aanpak. Daarmee loopt de uitvoering van de versterking geen vertraging op.
Als bij nadere analyse inderdaad blijkt dat meer gebouwen moeten worden opgenomen in de versterkingsoperatie, zal dat gebeuren bij de jaarlijkse actualisatie van de lokale plannen van aanpak.
Wat gaat u tot die tijd doen voor de gedupeerde Groningers? Bent u bereid woningen van mensen die een versterkingsadvies hadden voordat u de versterking stil legde, alsnog te laten versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen deze inwoners dan hun eigen lokale aannemer kiezen?
De versterking is niet stilgelegd en wordt versneld conform de brief van 26 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 664). Het Rijk heeft samen met de regio aanvullende afspraken gemaakt over huizen die al voor de nieuwe aanpak zijn beoordeeld. Zo is bijvoorbeeld afgesproken, conform het SodM-advies, dat de huizen met een (licht) verhoogd risicoprofiel uit de zogenaamde 1581-batch (die meer dan 400 huizen behelst) wordt uitgevoerd en herbeoordeeld. De uitvoering van de versterking vindt plaats conform het reguliere proces. We werken nu aan een variant waarbij de lessen uit de programma Eigen initiatief worden betrokken.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de rollen en verantwoordelijkheden van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) en de NAM, evenals over de rolverdeling tussen beide, wie de regie heeft en hoe de kwaliteit wordt geborgd, zoals het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) adviseert in haar rapport?2
Zoals in de brief van 10 juli jl. (Kamerstuk 2019Z14913) toegezegd nemen wij dit advies van SodM over. Aangezien er grote samenhang bestaat met de evaluatie van het KNMI naar het interne werkproces, willen wij eerst de resultaten hiervan afwachten voordat wij uitspraken doen over rolverdeling en verantwoordelijkheden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zal u begin dit najaar over de evaluatie informeren.
Hoe verklaart u dat vlak na het bericht dat mogelijk meer woningen versterkt moeten worden, een bericht verscheen dat de NAM en woningcorporaties de stekker uit de versterkingsoperatie trekken?3 Wat is hierop uw reactie?
Wij hechten eraan te benadrukken dat het stoppen van het genoemde proefproject volledig losstaat van het geconstateerde dempingseffect in een deel van het seismisch meetnetwerk. Het staat partijen vrij om onderling afspraken te maken, waarbij de aspecten van woningrenovatie, verduurzaming en versterking samen komen. Nu het genoemde proeftraject is gestopt, betekent dit uiteraard niet dat de woningen die nog niet aan de veiligheidsnorm voldoen, niet worden versterkt. Deze komen aan de beurt tijdens de reguliere versterkingsoperatie.
Wat gaat u doen om huurders in Groningen gerust te stellen? Wat gaat u doen om deze huurders te compenseren voor hun gebrek aan veiligheid? Welke compensatie krijgen huurders voor de tijd die zij er in gestoken hebben?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is de versterking niet stilgelegd, de versterking wordt versneld. Woningen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen worden versterkt. Dat geldt evengoed voor huurwoningen. Daarover zijn en worden afspraken gemaakt met woningcorporaties in het aardbevingsgebied.
De manier waarop woningcorporaties huurders betrekken en compenseren, is opgenomen in hun individuele sociale statuten. Voor deze compensatie zijn en worden separate afspraken gemaakt met de woningcorporaties in het aardbevingsgebied.
Geweld in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat psychische kindermishandeling volgens de Hoge Raad tot op de dag van vandaag niet strafbaar is?1
Ik ben bekend met het bericht in Trouwd.d. 2 juli 2019. In dit bericht staat niet vermeld dat psychische kindermishandeling volgens de Hoge Raad tot op de dag van vandaag niet strafbaar is. Het artikel vermeldt dat «psychische mishandeling» nergens in het Wetboek van Strafrecht is vastgelegd, maar dat het Gerechtshof Den Haag in 2017 iemand toch onder meer voor psychische mishandeling veroordeelde.
Klopt het dat het ontbreekt aan een strafbepaling die psychische kindermishandeling strafbaar stelt? Zo ja, kunt u aangeven hoe het openbaar ministerie omspringt met dit soort gevallen? Bestaan er alternatieve wegen om straffeloosheid van daders te voorkomen?
Een verdachte van kindermishandeling kan op basis van diverse artikelen in het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden vervolgd. In artikel 304 Sr is bepaald dat de gevangenisstraf van mishandeling met een derde kan worden verhoogd als de schuldige zijn kind mishandelt. Psychische kindermishandeling is in het Wetboek van Strafrecht niet nader gedefinieerd en is als zodanig niet expliciet strafbaar gesteld. Toch kan het Wetboek van Strafrecht grond bieden om psychische kindermishandeling strafrechtelijk aan te pakken. Zo kunnen vormen van psychische kindermishandeling strafbaar zijn als vorm van mishandeling op grond van artikel 300 Sr. Het eerste lid van deze bepaling ziet op het toebrengen van pijn of letsel, terwijl in het vierde lid is bepaald dat opzettelijke benadeling van de gezondheid wordt gelijkgesteld aan mishandeling. Het bereik van artikel 300 Sr is in theorie dus vrij groot.
Het Gerechtshof Den Haag is van oordeel dat de bewoordingen van artikel 300 Sr niet uitsluiten dat psychische mishandeling kan worden aangemerkt als mishandeling in de zin van dat artikel. Hoewel in de wetsgeschiedenis van artikel 300 Sr niet wordt gesproken over de geestelijke gezondheid, kan niet worden uitgesloten dat de wetgever ook dit belang beoogt te beschermen, aldus het Hof. In ieder geval biedt de in het vierde lid genoemde gelijkstelling van mishandeling met benadeling van de gezondheid volgens het Hof aanknopingspunten voor strafbaarheid van niet alleen het veroorzaken van lichamelijke pijn, letsel of onlust, maar ook voor mishandelingen van psychische aard. Het Hof komt in de desbetreffende zaak dan ook tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 300 Sr.2
Nu de grenzen van de strafbaarheid van psychische kindermishandeling op grond van het huidige recht nog niet zijn uitgekristalliseerd, acht ik een herziening van het Wetboek van Strafrecht op dit punt vooralsnog niet opportuun. Het OM onderzoekt in voorkomende gevallen de mogelijkheid of onderzoek en vervolging van psychische kindermishandeling aangewezen is, conform de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierin wordt psychische mishandeling als een van de mogelijke vormen van geweld in de privésfeer vermeld.3 Ook in de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is psychische mishandeling opgenomen in de definitie van kindermishandeling.4
Deelt u de mening dat de strafbaarstelling van alle vormen van kindermishandeling zich leent voor een herziening van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om psychische kindermishandeling te voorkomen en te bestrijden?
Dit kabinet zet zich zin in om mishandeling van kinderen in alle vormen aan te pakken. Dat doet zij op verschillende manieren.
Met het programma Geweld hoort nergens thuis is de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling sinds 2018 geïntensiveerd. Het doel is dat fysiek, psychisch en seksueel geweld in huiselijke kring overal in Nederland eerder en beter in beeld komt, effectief gestopt wordt en structureel wordt opgelost. In de voortgangsrapportage die op 2 juli jl. naar uw Kamer is gestuurd is de stand van zaken nader toegelicht.5
Een van de aandachtspunten in dit programma is het versterken van de samenwerking tussen de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming, de reclassering en Veilig Thuis bij (vermoedens van) kindermishandeling. Deze organisaties hebben in 2017 voor hun medewerkers de handreiking «Samenwerken bij strafbare kindermishandeling» opgesteld, waarin ook psychische kindermishandeling als een strafbare vorm van kindermishandeling is aangemerkt (als overtreding van artikel 300 Sr). Verbetering van de gezamenlijke werkwijze moet ertoe leiden dat de betrokken organisaties zo vroeg mogelijk met elkaar bepalen welke stappen gezet moeten worden om te weten wat er is gebeurd en om het kind in veiligheid te brengen en te houden. Naast het strafrecht kunnen vrijwillige hulp of zorg, kinderbeschermingsmaatregelen en het bestuursrecht (o.a. huisverbod) worden ingezet.
Verder ontving u op 12 juni 2019 de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie De Winter over fysiek en psychisch geweld in de jeugdzorg met daarin een overzicht van de maatregelen gericht op een veiliger leefklimaat in de instellingen voor zorg aan jeugdigen.6 De meeste hiervan zijn al onderdeel van het programma «Zorg voor de Jeugd» en het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» van de VNG, de brancheorganisaties jeugdhulp, betrokken beroepsverenigingen en andere veldpartijen.
Daarnaast ligt het wetsvoorstel herwaardering strafbaarheid actuele delictsvormen (35 080) nu bij de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel bevat enkele aanpassingen die strekken tot verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor kindermishandeling. Met een wijziging van artikel 304 Sr wordt voorgesteld de strafverzwaringsgrond voor kindermishandeling uit te breiden tot kinderen die aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van een ander zijn toevertrouwd. Verder wordt de invoering van een strafverzwaringsgrond voor stelselmatige kindermishandeling voorgesteld. Tot slot bevat dit wetsvoorstel een aanpassing van de verjaringstermijn voor kindermishandeling.
De brief van de minister van Justitie en Veiligheid 'Zaak Julio Poch' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bereid de reisverslagen van januari 2008 en mei 2008 openbaar te maken? Zo nee, bent u dan wel bereid de reisverslagen ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen?
Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 20191 heb aangegeven, beschik ik sinds 24 juni 2019 alleen over het reisverslag van de tweede dienstreis in mei 2008. Zoals ik ook in die brief heb aangegeven is bij de beslissing op het Wob-verzoek over de mate van openbaarheid van dit document beslist. Dit besluit ontvangt u heden per apart schrijven.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht2 heb ik dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het betreffende reisverslag van mei 2008 is ten behoeve van dit onderzoek aan hem verstrekt. Zoals ik toen ook heb aangegeven zal ik uw Kamer te gelegener tijd informeren over de resultaten van zijn onderzoek.3
Mocht in het kader van het in de kamerbrief genoemde WOB-verzoek een gelakte versie van het reisverslag van mei 2008 openbaar worden gemaakt, bent u dan bereid een niet-gelakte versie ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, gelet op uw opvatting dat «waarheidsvinding [..] in een reeds lang lopende zaak als de onderhavige dermate belangrijk [is] dat een uiterste inspanning hiertoe op zijn plaats is»1, de politie en het openbaar ministerie verzocht alle documenten met betrekking tot de zaak van de heer Poch aan u toe te doen komen? Zo ja, wanneer heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom waren de reisverslagen dan niet eerder bij u bekend?
Ik heb dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het openbaar ministerie (hierna: OM) is op 27 mei 2019 verzocht de benodigde maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dhr. Machielse over alle stukken van OM en politie kan beschikken.
Ik heb het betreffende reisverslag niet eerder dan 24 juni 2019 ontvangen, de beslissing over het verstrekken hiervan lag bij het OM.
Zijn de reisverslagen van de dienstreizen in 2008 eerder aan u toegekomen? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 3.
Sluit u uit dat er nieuwe documenten gevonden worden die nieuwe feiten in deze zaak aan het licht kunnen brengen?
Nee. Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 18 januari 2019 heb aangegeven, hecht ik eraan dat er duidelijkheid is over de feiten in deze zaak. Om die reden heb ik opdracht gegeven tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar het dossier.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van de leden Sjoerdsma en Groothuizen van 1 december 20172, en uw antwoorden op vragen van dezelfde leden van 14 maart 2018?3 Klopt het, dat de vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten in mei 2008, dus vóór afronding van hun eigen onderzoek, vóór het horen van de Nederlandse getuigen in december 20084, en vóórdat de Argentijnse onderzoeksrechter in maart 2009 de aanhouding van de heer Poch beval5, al een «expliciete voorkeur heeft uitgesproken voor uitlevering van de heer Poch aan Argentinië»?6 Klopt het dus, dat er over uitlevering is gesproken vóórdat Argentinië zelf onderzoek had verricht naar deze zaak, en dat dit enkel was gebaseerd op informatie vanuit Nederland? Bent u het in het licht van deze nieuwe informatie nog steeds van mening dat deze gang van zaken «niet ongeoorloofd» is?7
Ja, die herinner ik mij. Zoals ik in mijn brief van 3 juli 2019 hierover heb aangegeven blijkt dat sprake is geweest van verkennende gesprekken waarin met verschillende Argentijnse gesprekspartners is gesproken over mogelijkheden van rechtshulp, de mogelijkheden met betrekking tot uitlevering daaronder begrepen.
Ook heb ik hierbij aangegeven dat uit het verslag blijkt dat een vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten richting de Nederlandse delegatie een expliciete voorkeur zou hebben uitgesproken voor uitlevering aan Argentinië ter fine van vervolging aldaar. Daarbij werd tevens door deze Argentijnse vertegenwoordiger aangegeven dat er geen bezwaar bestond als dhr. Poch in Nederland zou worden vervolgd.
Op grond van de mij bekende feiten ben ik nog steeds van mening dat deze gang van zaken niet ongeoorloofd is.
Waarom werd er in mei 2008 gesproken over rechtshulp én over uitlevering nog voordat een onderzoek was ingesteld door de Argentijnse autoriteiten? Op wiens initiatief werd over de uitlevering gesproken?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag of door het bezoek in mei 2008, dat buiten de officiële routes om plaatsvond, de waarborgen die verdachten door middel van een reguliere uitleveringsprocedure konden worden gegarandeerd, en uw antwoord daarop: «De gesprekken in Argentinië hadden geen betrekking op uitlevering, maar stonden in het teken van een verkenning van mogelijkheden om samen te werken in het opsporingsonderzoek. Deze werkbezoeken vonden plaats in overeenstemming met de instructie opsporingshandelingen in het buitenland en vormden voor een complexe zaak als deze geen ongebruikelijke gang van zaken.»?8 Bent u een andere mening toegedaan na het lezen en het beoordelen van de gespreksverslagen, waaruit blijkt dat er wel degelijk gesproken is over uitlevering? Zo ja, welke mening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitsluiten of tijdens de dienstreis in januari 2008 óók gesproken is over uitlevering aan Argentinië?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht strekte het werkbezoek in januari 2008 tot voorbereiding voor de latere dienstreis in mei van datzelfde jaar ter verkenning van de mogelijkheden voor samenwerking.12 Wat exact tijdens de dienstreis in januari 2008 is besproken, is mij niet bekend.
Hoe heeft u gereageerd op de gesprekken zoals die hebben plaatsgevonden tijdens de dienstreis in mei 2008, specifiek op de voorkeur van Argentijnse kant tot uitlevering?
Ik heb het reisverslag ten behoeve van zijn onderzoek aan dhr. Machielse verstrekt en uw Kamer erover geïnformeerd.
Welke acties zijn in de periode na mei 2008 door u ondernomen teneinde aan deze voorkeur te voldoen?
Nederland heeft in deze zaak na mei 2008 diverse inkomende rechtshulpverzoeken behandeld. Zodoende heeft Nederland in het kader van deze rechtshulpverzoeken op verschillende manieren medewerking verleend aan het Argentijnse onderzoek. Tegelijkertijd liep ook het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de heer Machielse afgerond is? Zal dit onderzoeksrapport na afronding per direct naar de Kamer worden gestuurd?
Het onderzoek van de heer Machielse is niet aan een termijn gebonden. Over zijn bevindingen zal ik uw Kamer informeren. Tevens zal ik uw Kamer blijven informeren wanneer ik op andere wijze relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem.
Kent u de woedende en verbijsterde reacties op uw voornemen om Schiphol nog verder te laten groeien?1 2
Ik heb veel verschillende positieve en negatieve reacties gezien en gekregen op het kabinetsvoornemen om Schiphol onder strikte voorwaarden beperkte groei toe te staan.
Wat zeggen deze reacties u over het gevoerde luchtvaartbeleid in Nederland?
Dat veel mensen zich positief dan wel negatief betrokken voelen bij de ontwikkeling van Schiphol en de Nederlandse luchtvaart.
Deelt u de mening van de Bewoners Omgeving Schiphol (BOS) dat uw voornemen om Schiphol te laten groeien strijdig is met de beginselen van behoorlijk bestuur? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet zo is?3
Ik deel deze meningen niet. Het voornemen is zorgvuldig voorbereid en afgewogen. Zoals in de brief van 5 juli jl. staat opgenomen heeft het kabinet besloten over de systematiek voor de toekomstige ontwikkeling van Schiphol voor de middellange termijn. Dit betreft een overgangsperiode waarin we werken in lijn met het perspectief van de Luchtvaarnota, totdat dit perspectief in concrete bruikbare instrumenten is uitgewerkt. Daarbij geldt dat het aantal mensen dat op basis van de huidige systematiek als ernstig gehinderd wordt aangemerkt ieder jaar aantoonbaar omlaag moet. Oftewel pas nadat er sprake is van aantoonbare hinderbeperking kan Schiphol groei verdienen. De komende tijd ga ik met betrokken partijen in gesprek over de in de brief geschetste aanpak voor de middellange termijn. Ik zal uw Kamer over de verdere invulling hiervan dit najaar informeren.
In de aanloop naar dit besluit is er vanuit zowel de ORS als het ministerie een uitvoerig participatieproces doorlopen met diverse bijeenkomsten en mogelijkheden tot reageren. Hierbij zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen op basis van verschillende participatietrajecten, het verslag van de voorzitter van de ORS en het advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI). Daarnaast ga ik de komende tijd in gesprek met de delegaties van de ORS en wordt nader onderzoek verricht ten behoeve van zorgvuldige besluitvorming voor de middellange termijn. Na de afronding wordt een ontwerpwijziging van het Luchthavenverkeersbesluit Schiphol (LVB 2) opgesteld en volgt vervolgens de formele inspraakprocedure. De voornemens voor lange termijn zullen worden opgenomen in de Luchtvaartnota, waarvoor ook een uitgebreid onderzoeks- en participatietraject plaatsvindt.
Deelt u de mening van de Bewoners Omgeving Schiphol (BOS) dat uw voornemen om Schiphol te laten groeien in strijd is met het vertrouwensbeginsel, door tegenover participerende bewoners het vertrouwen te wekken dat eerst zorgvuldig zal worden onderzocht of de luchtvaart wel of niet kan groeien of juist moet krimpen, terwijl nu blijkt dat u voor groei gaat zonder onderzoek? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u recht doen aan de kritiek van de Bewoners Omgeving Schiphol (BOS)?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de berichten «Geen Schipholoverleg met mes op tafel»5 en «Inspraakprocedure Lelystad Airport oneerlijk, van de 164.000 verbetervoorstellen zijn er 3 toegepast»6?
Ja.
Herinnert u zich dat voormalig voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol, Hans Alders, voordat hij zijn adviesopdracht uiteindelijk alsnog inleverde, aanvankelijk probeerde om buiten de bewoners om en rechtstreeks tegen hun wens in, met een groeiadvies te komen?7
De betrokken partijen in de ORS hebben aan het einde van vorig jaar en het begin van dit jaar intensief overleg gevoerd om tot een gezamenlijk advies te komen. Vervolgens heeft de voormalig voorzitter van de ORS een brief gestuurd met de conclusie dat: «de marges voor een gedragen advies smal waren, maar dat de meest recente ontwikkelingen binnen de ORS duidelijk hebben gemaakt dat partijen niet in staat zijn om met elkaar tot een gezamenlijk advies te komen.» Dhr. Alders heeft daarom, met inachtneming van hetgeen de verschillende partijen naar voren hebben gebracht in de diverse overleggen, als voorzitter van de ORS een verslag van de besprekingen uitgebracht.
Erkent u dat het voor omwonenden van luchthavens in heel Nederland steeds onaantrekkelijker wordt om deel te nemen aan inspraak- en participatietrajecten als hun wensen structureel genegeerd worden bij de uiteindelijke besluitvorming? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht aan een zorgvuldig proces en goede participatie. In de aanloop naar dit besluit is er vanuit zowel de ORS als het ministerie een uitvoerig participatieproces doorlopen met diverse bijeenkomsten en mogelijkheden tot reageren. Alle belangen uit deze participatietrajecten zijn zorgvuldig afgewogen inclusief het verslag van de voorzitter van de ORS en het advies van de RLI. Na het uitbrengen van het kabinetsbesluit heb ik op 16 juli jl. een inloopavond over de besluitvorming over Schiphol georganiseerd. Er zal ook nog een tweede inloopavond worden gepland. Daarnaast ga ik de komende periode in gesprek met de delegaties van de ORS. Pas daarna zal het zogenaamde ontwerp ? LVB 2 definitief worden opgesteld en zal de inspraakperiode worden doorlopen. De voornemens voor de lange termijn zullen worden opgenomen in de Luchtvaartnota, waarvoor ook een uitgebreid onderzoeks- en participatietraject plaatsvindt. Daarbij wil ik benadrukken dat het enorm wordt gewaardeerd dat iedereen tijd stopt in het participatieproces en de ingebrachte voorstellen zullen dan ook ter harte worden genomen en waar mogelijk worden verwerkt in het besluit.
Erkent u dat de inspraak- en participatietrajecten hun waarde verliezen wanneer ze enkel gebruikt worden om het vinkje te kunnen zetten achter «draagvlak bij de samenleving» zonder daadwerkelijk iets te doen met de wensen van diezelfde samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat de inspraak- en participatietrajecten rond het Nederlandse luchtvaartbeleid een groeiend geloofwaardigheidsprobleem hebben omdat bewoners keer op keer zwaar teleurgesteld raken over de wijze waarop ze hun wensen terugzien in het uiteindelijke beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u doen om de geloofwaardigheid van de inspraak- en participatietrajecten rond het Nederlandse luchtvaartbeleid te herstellen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat met de door u ingezette trendbreuk -zijnde dat de volgorde van besluitvorming is omgedraaid, doordat eerst naar de brede set aan grenswaarden wordt gekeken voordat een verandering in het aantal vliegbewegingen wordt overwogen- de door u aangekondigde groei van het aantal vliegbewegingen niet gegarandeerd is?
Dat kan ik bevestigen.
Sluit u uit dat een krimp van het aantal vliegbewegingen het mogelijke resultaat kan zijn van het correct uitvoeren van de motie Van Raan/Kröger8 waarin de Kamer de regering oproept om voor de luchtvaart grenswaarden te ontwikkelen op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid? Zo ja, waarom?
De eerste jaren na 2020 vormen een overgangsperiode waarin we werken in lijn met het perspectief van de Luchtvaartnota, tot dit perspectief in concrete bruikbare instrumenten is uitgewerkt. Dit betekent concreet dat het aantal mensen dat op basis van de huidige systematiek als ernstig gehinderd wordt aangemerkt ieder jaar aantoonbaar omlaag moet. Oftewel pas nadat er sprake is van aantoonbare hinderbeperking kan Schiphol groei verdienen. Ook kan Schiphol zich alleen verder ontwikkelen als dit aantoonbaar veilig kan (zie ook antwoord op vraag 17). Ik zal de ILT vragen om ieder jaar te beoordelen of aan deze reductie en de regels van het stelsel is voldaan, om op basis daarvan te besluiten of voor een volgend jaar een beperkte groei van het aantal vliegtuigbewegingen is verdiend. Ook zal de ILT toe blijven zien op de veiligheidsaspecten. Daarnaast hecht ik er aan dat de hinderreductie als gevolg van bijvoorbeeld vlootvernieuwing en reductie van het aantal nachtvluchten ook gepaard gaat met concrete en zichtbare maatregelen voor de omgeving, die aansluiten bij hoe de hinder door omwonenden wordt beleefd. Daarom vraag ik Schiphol om samen met andere partijen uit de sector en de omgeving nog dit jaar een uitvoeringsplan hinderreductie op te stellen (waarin wordt gekeken naar bv. hogere en/of andere aan- en uitvliegroutes, vermindering van de inzet van secundaire banen en het creëren van rustmomenten). Naast het uitvoeringsplan hinderreductie is ook verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving nodig. Daarvoor vraag ik Schiphol om samen met andere partijen uit de sector en de omgeving een concreet voorstel uit te werken voor een Omgevingsfonds. Vanuit dit fonds zal bijvoorbeeld moeten worden geïnvesteerd in het aanpakken van individuele schrijnende situaties als gevolg van het vliegverkeer, het beter/verder isoleren van huizen in de directe omgeving van Schiphol en het ontwikkelen van gebieden rond Schiphol waarvoor bouwbeperkingen gelden.
Voor de lange termijn is de Luchtvaartnota in voorbereiding, de hoofdlijnen hiervan heb ik verwoord in de brief van 5 juli jl. Ter ondersteuning van het proces om te komen tot de Luchtvaartnota wordt een PlanMER uitgevoerd. In deze PlanMER wordt naar de verschillende hoekpunten (uitersten) gekeken die tezamen de hoekpunten vormen van het maatschappelijke debat. Eén van die hoekpunten is «normeren». In dit hoekpunt wordt er onderzoek gedaan naar diverse normen en grenswaarden op verschillende gebieden (ook breder t.a.v. hinder) die het toekomstige kader voor het luchtvaartbeleid kunnen vormen (conform de motie v. Raan/Kroger en motie v. Raan c.s.). Dit zou, als resultante eventueel ook kunnen leiden tot krimp. De daadwerkelijke keuze voor een beleidspakket voor de lange termijn zal gebaseerd worden op een brede afweging van effecten in de PlanMER en opgenomen worden in de Luchtvaarnota. Op deze manier wordt er invulling geven aan de moties over de introductie van grenswaarden voor leefomgeving. Bij de publicatie van de ontwerpLuchtvaartnota zal inzichtelijk gemaakt worden op basis van welk onderzoek de besluitvorming is voorbereid.
Waarom schrijft u in uw brief9 niets over krimpscenario’s voor Schiphol?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u bevestigen dat u op de persconferentie over de Schipholplannen de grenswaarde «hinder/geluidshinder» plaatste binnen het bredere begrip leefomgeving?10 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat de grenswaarde leefomgeving niet enkel bestaat uit «hinder/geluidshinder», maar ook betrekking heeft op andere grenswaarden op het gebied van onder andere de gezondheid, natuurbescherming en landschapsvervuiling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u bevestigen dat, naast de door u op de persconferentie genoemde doelstellingen rond hinderbeperking (binnen het bredere kader van grenswaarden op het gebied van de leefomgeving), ook het klimaat en de veiligheid cruciale grenswaarden bieden waarbinnen besluiten over de verandering van het aantal vliegbewegingen dienen te worden genomen? Zo nee, hoe zit het dan?
Schiphol kan alleen groeien als dat aantoonbaar veilig kan. Onderzoek van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) zal moeten aantonen dat veiligheidsrisico?s integraal en structureel voldoende zijn aangepakt en of, en met welke maatregelen, de voorgenomen ontwikkeling van Schiphol zoals voorgesteld in het LVB 2 de komende jaren aantoonbaar veilig kan plaatsvinden. Dit wordt gedaan door een actualisatie van de integrale veiligheidsanalyse die het NLR eerder heeft uitgevoerd, rekening houdend met de ontwikkeling van Schiphol in de komende jaren en de maatregelen die de sector heeft genomen en nog neemt. Tevens wordt een onafhankelijke evaluatie van de implementatie van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uitgevoerd. Zowel de evaluatie als de actualisatie worden dit jaar uitgevoerd en zullen afgerond zijn voordat ik het ontwerp LVB 2 aan uw Kamer zal voorleggen. Aanvullend hierop beoordeelt de sector jaarlijks voorafgaand aan de capaciteitsdeclaratie of de gedeclareerde capaciteit veilig kan worden uitgevoerd, zoals ik heb afgesproken in het convenant veiligheidsverbetering. Ten aanzien van grenswaarden voor klimaat zie beantwoording onder 13 e.v.
Erkent u dat uw stelling dat de luchtvaart groei zou kunnen «verdienen» door hinder te beperken een veel te smalle interpretatie is van de veel bredere waaier aan verschillende typen grenswaarden waar de luchtvaart aan moet voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke wijze gaat u borgen dat de volledige waaier aan grenswaarden op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier zullen worden gerespecteerd?
Zie antwoord vraag 13.
Kent u de reactie van Schiphol op uw voornemen om Schiphol te laten groeien?11 12
Zie antwoord vraag 13.
Is het u ook opgevallen dat in de reactie van Schiphol geen melding is gemaakt van de brede waaier aan grenswaarden waaraan de luchtvaart moet gaan voldoen op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke wijze gaat u Schiphol attenderen op deze door u aangekondigde grenswaarden?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat Schiphol met haar eenzijdige reactie een voorschot neemt op het mogelijk dwarsbomen van het uitvoeren van de aangenomen motie Van Raan/Kröger13 over het opstellen van dergelijke grenswaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke wijze gaat u Schiphol attenderen op deze aangenomen motie?
Zie antwoord vraag 13.
Waarom schrijft u in uw brief14 niets over het uitvoeren van de aangenomen motie Van Raan c.s.15, waarin de Kamer de regering oproept om hinder als criterium breder te definiëren dan alleen geluidshinder en hiervoor voorstellen te doen ten behoeve van de Luchtvaartnota, omdat hinder in de vorm van geluid als criterium niet voldoende is om alle schade die de luchtvaart teweegbrengt te bepalen?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van Raan c.s.?16 Kunt u een uitgebreid overzicht verschaffen van alle stukken, scenario’s en berekeningen die momenteel op tafel liggen ten behoeve van de uitvoering van deze motie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat uw voornemen om Schiphol te laten groeien geen recht doet aan het op correcte wijze uitvoeren van de aangenomen motie Van Raan c.s.?17 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u garanderen dat deze reeds anderhalf jaar geleden aangenomen motie correct zal worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Waarom heeft u gekozen voor vrijdag 5 juli 2019 als dag van het bekendmaken van uw voornemen om Schiphol te laten groeien?
5 juli is de dag dat het kabinet heeft besloten tot de voorliggende invulling van het voornemen voor de korte middellange en lange termijn. Dit besluit volgt uit een lang traject, dat is gestart met een adviesaanvraag aan de ORS over: een toekomstbestendig NNHS en een oplossing voor het wonen-vliegen vraagstuk. Toen begin dit jaar bleek dat de partijen niet tot een gemeenschappelijke advisering konden komen, heb ik gesprekken gevoerd met de betrokken partijen. Op basis van deze gesprekken heb ik de Kamer geïnformeerd over het vervolgtraject, daarbij heb ik aangeven dat ik zo snel mogelijk wil komen tot het zorgvuldig juridisch verankeren en strikt handhaven van het NNHS. Daarbij heb ik ook aangegeven voor de zomer de Kamer te informeren over de vervolgaanpak.
Erkent u dat deze dag wel zeer ongelukkig gekozen is, kort na de publicatie van het Klimaatakkoord waar luchtvaart geen serieus onderdeel van uitmaakt én kort voor het zomerreces van de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 29.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Vanwege het inhoudelijk overlappen zijn sommige antwoorden samengevoegd.
Het melden van seksueel geweld |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat slachtoffers seksueel geweld vaker kort na het misdrijf melden?1 Zo ja, Is een vergelijkbare stijging ook waarneembaar in het aantal aangiftes van seksueel geweld bij de politie? Zo nee, waarom niet? En is een vergelijkbare stijging ook waarneembaar in het aantal zaken door het Openbaar Ministerie (OM) geïnitieerde rechtszaken met betrekking tot seksueel geweld? Zo nee, waarom niet?
Het bericht is mij bekend.
De politie heeft mij geïnformeerd dat het totaal aantal aangiften van fysiek seksueel geweld en seksueel misbruik in 2018 licht is gestegen ten opzichte van 2017 (2.869 resp. 2.800).2 De politie kan – op basis van hun gegevens – niet nagaan of deze aangiften vaker kort na het misdrijf worden gedaan.
Het OM heeft mij geïnformeerd dat de instroom van verdachten bij het OM een daling, van 2.480 in 2017 naar 2.292 in 2018, laat zien.3 Het aantal verdachten dat door het OM in dezelfde periode is gedagvaard vrijwel gelijk gebleven (1.158 in 2018 ten opzichte van 1.163 in 2017).
Waarom de stijging van de cijfers van het CSG’s zich niet vertaalt in een vergelijkbare stijging van de cijfers van de politie en het OM is niet bekend.
Bij zedenzaken bestaat een vaste werkwijze. Tijdens of naar aanleiding van het bezoek aan een CSG kan een zedenrechercheur al in de acute fase een informatief gesprek voeren met het slachtoffer. In het informatieve gesprek na een melding vertellen zedenrechercheurs het slachtoffer wat het doen van aangifte inhoudt en wat zij van het strafproces kunnen verwachten. Dit gesprek leidt ertoe dat een slachtoffer desgewenst weloverwogen aangifte kan doen en daarvoor zelf het moment kiest. Juist omdat een aangifte niet ingetrokken kan worden, is het van belang dat een slachtoffer van te voren weet wat het behelst. Als geen aangifte wordt gedaan, beoordeelt de politie (waar nodig in overleg met het OM) of ambtshalve opsporing nodig is. Dat kan er eventueel toe leiden dat het OM ambtshalve vervolgt.
Deelt u de mening dat slachtoffers van seksueel geweld zo min mogelijk drempels moeten ervaren om zich te melden bij de Centra Seksueel Geweld? Zo ja, vindt u dat er op dit moment voldoende capaciteit bij de zestien locaties van het Centrum Seksueel Geweld voorhanden is? En wat vindt u van de naamsbekendheid van het Centrum Seksueel Geweld?
Ja, ik deel de mening van de vraagstellers dat er zo min mogelijk drempels moeten zijn om hulp te zoeken bij een CSG. Dat is juist de reden waarom ik, samen met de Minister van VWS en de Minister voor Medische Zorg, in januari 2020 een pilot start om gedurende een jaar het eigen risico van de zorgkosten te vergoeden, dat een bezoek aan het CSG kan kosten. Ik heb uw Kamer eerder bericht over deze pilot.4 Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van seksueel geweld de hulp zoeken en krijgen die zij nodig hebben.
Wat betreft uw vraag over de beschikbare capaciteit, heb ik navraag gedaan bij het CSG. Het CSG heeft mij geïnformeerd dat alle slachtoffers die zich melden bij één van de zestien CSG’s direct worden geholpen. Ik sta in nauw contact met gemeenten en met de landelijke coördinatie van het CSG. Als er knelpunten zijn ten aanzien van de capaciteit van de CSG’s dan kunnen die voor dat overleg worden geagendeerd.
Het jaarverslag van het CSG laat een aanzienlijke jaarlijkse stijging van meldingen in de acute fase zien. Het is goed dat slachtoffers van seksueel misbruik en geweld steeds vaker de weg naar een CSG weten te vinden. Dit toont aan dat het CSG steeds meer naamsbekendheid krijgt. In het najaar start ik een meerjarige campagne om de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksueel geweld te vergroten. In de campagne wordt aandacht besteed aan het CSG als een zeer belangrijk handelingsperspectief voor slachtoffers van seksueel geweld. Daarnaast is de Minister van VWS met de Landelijke Huisartsen Vereniging, het Koninklijk Nederlands Medisch Genootschap en GGZ Nederland in gesprek over wat er nodig is om de bekendheid van de CSG’s onder professionals verder te vergroten.
Deelt u de zorgen over de constatering van klinisch psycholoog en coördinator van het Centrum Seksueel Geweld Iva Bicanic dat slachtoffers nog steeds schromen om over seksueel geweld te praten? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om hen te overreden om hulp te zoeken en aangifte te doen?
Helaas voelen nog te veel slachtoffers van seksueel geweld een drempel om over hun ervaring te spreken, hulp te zoeken en het te melden. Dat kan komen omdat zij vrezen niet geloofd te worden of omdat iemand uit hun omgeving aan victim blaming doet. Ik onderstreep het belang dat hulpverleners en ook de omgeving van slachtoffers van seksueel geweld, naar hen luisteren en hen helpen.
Voorop staat daarom voor mij dat seksueel geweld niet mag en niet kan. Een ieder heeft het recht op zijn of haar fysieke integriteit, die een ander niet mag schenden. Slachtoffers van seksueel geweld hebben hulp en zorg nodig. De voormelde campagne laat zien dat een slachtoffer van seksueel geweld hulp kan en mag zoeken. De mogelijkheden die een slachtoffer heeft om hulp te zoeken en het feit te melden, worden tijdens de campagne onder de aandacht gebracht. De campagne moet ertoe leiden dat meer slachtoffers van seksueel geweld hulp en zorg zoeken, het feit melden en hiervan desgewenst aangifte doen.
Het bericht dat de schaderegeling voor het derivatendrama handjeklap zou zijn met de banken |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe reageert u op het bericht op de website Follow the Money dat de schaderegeling voor het derivatendrama «handjeklap met de banken» zou zijn?1
Mijn voorganger heeft in 2016, op advies van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) drie onafhankelijke deskundigen (de derivatencommissie) aangesteld om een uniform herstelkader op te stellen en overeen te komen met de betrokken banken. Een belangrijk uitgangspunt van dit herstelkader is dat de uniformiteit ervan de interpretatieruimte van de herbeoordeling en compensatie door banken minimaliseert. Bij het opstellen van het kader hebben de deskundigen gesprekken gevoerd met zowel de banken als vertegenwoordigers van MKB- en claimorganisaties.
Herkent u zich in de observatie dat «de derivatencommissie te weinig vanuit het belang van de gedupeerden heeft gedacht en teveel naar de banken luisterde»?2 Wat gaat u doen om dit te onderzoeken en recht te zetten?
In algemene zin geldt dat het systeem dat is ingericht voor de afwikkeling van de rentederivatendossiers door de banken garant staat voor een hoge mate van zorgvuldigheid voor de gedupeerden. Bij het opstellen van het Uniform Herstelkader (UHK) zijn zowel de banken als MKB- en claimorganisaties betrokken geweest. De deskundigen van de derivatencommissie hebben mijn voorganger destijds aangegeven dat de grootste belangenbehartigers van het MKB het kader als positief beoordelen voor een overgroot deel van de MKB-ondernemers. De indruk die in het artikel wordt gewekt dat de derivatencommissie te veel naar de banken luisterde, deel ik daarom niet.
Deelt u de mening dat het geen acceptabele manier van werken is wanneer banken dreigen met het opzeggen van hun krediet wanneer ondernemers die onder het Uniform Herstelkader (UHK) vallen desalniettemin trachten hun recht te halen door middel van een rechtsgang? Wat gaat u doen om op te treden tegen deze vorm van machtsmisbruik en intimidatie?
Bij de AFM zijn geen gevallen bekend waarbij banken het krediet dreigen op te zeggen wanneer mkb-ondernemingen die onder het bereik van het UHK vallen hun recht proberen te halen bij de rechter. De Nederlandse Vereniging van Banken laat desgevraagd weten dat het opzeggen van een kredietrelatie in de regel is gebaseerd op een veelvoud van factoren, maar dat het enkele gegeven dat een klant die onder het UHK valt zijn recht probeert te halen bij de rechter in geen geval voldoende reden is om de relatie op te zeggen.
Acht u het redelijk dat gedupeerde grotere (semi)publieke instellingen zoals scholen en ziekenhuizen geheel buiten het UHK vallen? Heeft u hier goedkeuring aan gegeven?
Het UHK is van toepassing op klanten die een rentederivaat met een bank zijn aangegaan dat binnen het temporele bereik valt, en als de klant als niet-professioneel en niet-deskundig kwalificeert ten tijde van het afsluiten van het derivaat. Hierbij sluit het UHK aan bij de definitie van «professionele belegger» als vastgelegd in de Wet op het financieel toezicht. Het deskundigheidscriterium is van toepassing om te borgen dat het UHK zich richt op klanten die door informatieasymmetrie een kwetsbare positie innemen. Specifieke klanten waarvan een zekere deskundigheid verwacht mag worden zijn hiermee uitgesloten. Of semipublieke instellingen onder het toepassingsbereik van het UHK vallen hangt ervan af of zij op basis van het UHK als niet-professioneel en niet-deskundig zijn gekwalificeerd.
Waar het de goedkeuring van het UHK betreft is het zo dat de onafhankelijke derivatencommissie door mijn voorganger is gevraagd het kader op te stellen. Uw kamer is bij brief van 5 juli 2016 geïnformeerd over de inhoud van het door de onafhankelijke commissie vastgestelde kader.
Deelt u de mening dat door het uitsluiten van grotere (semi)publieke instellingen van het UHK de kans toeneemt dat belastinggeld oneigenlijk in de zakken van financiële instellingen blijft zitten? Hoe groot is de totale geleden schade door deze groep en wat gaat u wél voor hen doen?
Voor semipublieke instellingen die buiten het toepassingsgebied van het UHK vallen, geldt dat zij zijn aangewezen op de normale civiele procedures. Dit betekent niet dat zij hun schade niet vergoed kunnen krijgen. Hoe groot de totale schade is die semipublieke instellingen hebben geleden als gevolg van de rentederivatenproblematiek is mij niet bekend. De banken publiceren op hun websites enkel het bedrag dat aan compensaties is aangeboden en uitbetaald; de AFM rapporteert hierover in haar voortgangsrapportages. Per 31 mei 2019 is door de betrokken banken voor ruim EUR 1,27 miljard aan compensaties uitgekeerd aan klanten die binnen het toepassingsbereik van het UHK vallen.
Waarop is het überhaupt gebaseerd dat bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen wel complexe financiële producten zouden kunnen beoordelen, terwijl banken dit soort organisaties vaak als «niet-professioneel» aanmerkten? Deelt u de mening dat de omvang van een organisatie geen geschikt criterium is hiervoor?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de invloed van een te sterke bankenlobby op de afhandeling van dit drama, dat door de sector zelf is veroorzaakt, totaal onacceptabel is? Wat gaat u doen om deze bankenlobby onschadelijk te maken?
Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 2 staat het UHK garant voor een hoge mate van zorgvuldigheid bij het herbeoordelen van rentederivatencontracten. Mijn voorganger heeft drie onafhankelijke experts de opdracht gegeven een om een civielrechtelijk herstelkader vast te stellen, en overeen te komen met de banken.3 Vertegenwoordigers van gedupeerden zijn bij dit proces betrokken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 deel ik de indruk niet dat er een te sterke bankenlobby is geweest.
Kunt u uitsluiten dat 1) de beperking van de reikwijdte van de doelgroep van het UHK, 2) de maximering aan het vergoedingsbedrag en 3) de naamswijziging van de term «compensatie» naar «coulancevergoeding» op aandringen van de banken zijn doorgevoerd?
De derivatencommissie heeft het uniform herstelkader als onafhankelijke partij opgesteld. Zij hebben hiervoor uitgebreid overleg gevoerd met zowel de banken als met vertegenwoordigers van mkb-ondernemingen. Hierdoor kon er een evenwichtig kader tot stand worden gebracht waarvan door een groot aantal vertegenwoordigers van mkb-ondernemers is aangegeven dat dit voor een groot deel van de achterban een acceptabele oplossing biedt.
In het antwoord op vraag 4 heb ik uitgelegd wat de achtergrond van de reikwijdte is. Met betrekking tot de maximering van het vergoedingsbedrag kan ik zeggen dat daarvan geen sprake is. De geleden schade wordt volledig vergoed, en is hiermee afhankelijk van de individuele derivatenproducten van de klant. Enkel de coulancevergoeding is gemaximeerd op EUR 100.000,–. De hoogte van deze vergoeding is tevens eveneens afhankelijk van het onderliggende rentederivaat. Hiervoor is gekozen door de onafhankelijke deskundigen omdat dit alles afwegende tot een doelmatig herstel leidt. Het compensatieaanbod wordt hier voor het overgrote deel van de mkb-ondernemers niet door beperkt.
De derivatencommissie heeft gekozen voor een coulancevergoeding, omdat het achteraf lastig vast te stellen is in welke gevallen de klant wel goed is geïnformeerd en in welke gevallen niet.
Bent u bereid om eerdere conceptversies van het UHK openbaar te maken, zodat duidelijk wordt wat de invloed van de bankenlobby is geweest? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke deskundigen hebben het UHK opgesteld, in overleg met de banken en de vertegenwoordigers van mkb-ondernemingen. De definitieve versies van 5 juli 2016 en 19 december 2016 (na afronding van de pilotfase) hebben zij gepubliceerd en aan mij aangeboden. Over de publicatie van beide versies is uw Kamer destijds geïnformeerd.4
Limburgse zorgaanbieders die onterecht miljoenenwinsten opstreken |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgbedrijven kregen te veel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat de financiële verantwoording over de jaren 2015 en 2016 nog steeds niet is afgerond? Kunt u uitleggen hoe dit mogelijk is?
De gemeente Maastricht heeft aangegeven dat voor de jaren 2015 en 2016 de eindafrekeningen voor geleverde productie, oftewel geleverde zorg, in respectievelijk 2016 en 2017 afgerond zijn. Het besproken onderzoek was geen productieonderzoek maar een zogenaamd «Arrangementen tarieven onderzoek», hetgeen inhoudt dat gekeken is of de zorgaanbieders in 2014 juiste informatie hebben verstrekt op basis waarvan de tarieven zijn vastgesteld. De regio Zuid-Limburg heeft in die periode 200 dienstverleningsovereenkomsten (DVO’s) afgesloten die allemaal apart per zorgaanbieder door de gemeente Maastricht beoordeeld zijn. Om dit mogelijk te maken moesten alle zorgaanbieders de in 2014 aangeleverde informatie opnieuw aan de gemeente Maastricht aanleveren maar dan getoetst door een accountant. Omdat het onderzoek in de 2e helft van 2016 is gestart en veel zorgaanbieders meer tijd nodig hadden om de gevraagde informatie aan te leveren en diverse zorgaanbieders weigerden mee te werken aan het onderzoek, heeft naar zeggen van de gemeente de controle vertraging op gelopen.
Welke stappen worden ondernomen ten aanzien van de 50 zorgaanbieder bij wie bevindingen van verrekeningen zijn gedaan?
De gemeente Maastricht geeft het volgende aan. Nadat de controle heeft plaats gevonden en de zorgaanbieder door de gemeente Maastricht in de gelegenheid is gesteld te reageren, heeft de gemeente Maastricht zorgaanbieders de mogelijkheid gegeven een vervolggesprek te voeren met een onafhankelijk adviseur die niet bij het onderzoek betrokken is geweest. De onafhankelijk adviseur toetst naar aanleiding van opmerkingen van de zorgaanbieder of er op de eerdere vaststelling een aanpassing moet plaats vinden. Als er geen reden is om af te wijken wordt het advies afgegeven aan de directeur Sociaal Domein bij de gemeente Maastricht om te besluiten om tot verrekening over te gaan. Dit besluit kan leiden tot een terugvordering of een uitbetaling.
Zal de samenwerking tussen de gemeenten in kwestie en deze 50 zorgaanbieders worden gecontinueerd? Zo ja, zal dit plaatsvinden onder extra streng toezicht op declaraties?
De gemeente Maastricht heeft aangegeven dat in alle gevallen de samenwerking met de zorgaanbieders is gecontinueerd, omdat de afgesloten DVO slechts ruimte biedt voor ontbinding in geval van vaststelling van fraude. Fraude is niet vastgesteld bij de aanbieders. Er zijn wel veel administratieve invulfouten geconstateerd. Dit heeft ertoe geleid dat de hele controle cyclus is verscherpt en daar waar nodig is aangepast.
Welke reden dragen de twee zorgaanbieders aan die naar de rechter zijn gestapt?
Beide zorgaanbieders hebben bezwaar gemaakt omdat ze het niet eens zijn met de korting op de tarieven. Ook heeft men aangegeven dat de geboden zorg niet past binnen het arrangementensysteem2 dat door de Zuid-Limburgse gemeenten is gehanteerd. De aanbieders hebben destijds, bij het aangaan van de DVO 2015, ingestemd met het arrangementensysteem en de korting op de tarieven. Bij de eerste zitting heeft de rechter geoordeeld tot terugbetaling aan de gemeente. Het bezwaar van de tweede aanbieder is nu nog onder de rechter.
Kunt u zich voorstellen dat het voor burgers lastig te verkroppen is dat feiten en cijfers geheim worden gehouden omdat deze zaken fraude publiek geld betreffen? Vindt u dat gemeenten volstrekt transparant moeten zijn naar hun gemeenteraad (en daarmee naar hun inwoners) wanneer het gaat om zorggeld dat om allerlei redenen, bijvoorbeeld zoals hier aan de orde, niet aan zorg kan worden besteed? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dat gebeurt?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten transparant zijn over de uitgaven van zorggeld. Het is de taak van de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren. De gemeenteraad van Maastricht voert zijn taak uit door hierover vragen te stellen. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft de gemeenteraad op 24 juni 2019 geïnformeerd over rechtmatigheidsonderzoeken in het Sociaal Domein3. De gemeenteraad Maastricht heeft hierover schriftelijke vragen gesteld. Naar aanleiding van de antwoorden van haar college burgemeester en wethouders heeft de gemeenteraad vervolgvragen gesteld. Gemeente Maastricht heeft aangegeven dat die na hun zomerreces worden beantwoord omdat het aanvullende uitwerking vereist.
Kunt u zich tevens voorstellen dat de gemeenteraad van Maastricht het gevoel bekruipt dat zij haar controlerende taak niet kan uitvoeren doordat informatie niet voldoende beschikbaar wordt gemaakt? Begrijpt u ook dat dit geen vertrouwen schept bij de inwoners van de gemeente? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgwekkend is dat berichten over gigantische winstmarges, miljoenenwinsten en gevallen van fraude de afgelopen periode toenemen? Heeft u het idee dat het hier «het topje van de ijsberg» betreft»?
Zoals ook aangegeven in de brief «Investeringsmogelijkheden voor zorgaanbieders en het bevorderen van kwaliteit en een transparante, integere en professionele bedrijfsvoering» die mede namens de Minister van Medische zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 6 juli jl. naar uw Kamer is gestuurd, vind ik excessieve winsten maatschappelijk onacceptabel. De maatregelen die in deze brief worden genoemd moeten dergelijke uitwassen in de toekomst voorkomen. Voor zover deze excessieve winsten voortvloeien uit fraude of andere onrechtmatigheden zal daar door het toezicht uiteraard nu al streng tegen worden opgetreden. De precieze omvang van fraude in de zorg is echter lastig te kwantificeren, omdat fraude per definitie heimelijk plaatsvindt en we niet weten wat we niet weten. Eind september ontvangt uw Kamer de tweede voortgangsrapportage over het Programma Rechtmatige zorg 2018–2021 met de voortgang van de aanpak van fouten en fraude in de zorg.
Bent u bereid deze situatie te monitoren en de Kamer te informeren in geval van gelijksoortige zaken?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het is dan ook aan hen of zij cijfers over onrechtmatigheden registreren en/of publiceren. Het is mij niet bekend of iedere gemeente dergelijke cijfers bijhoudt en of dit op dezelfde wijze gebeurt.
Hoe groot bedraagt volgens u het bedrag aan zorggeld dat jaarlijks verloren gaat door bijvoorbeeld fraude, torenhoge winsten en allerlei ongewenste constructies bij aanbieders die door gemeenten worden gecontracteerd?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u nu steeds meer zaken «boven water komen» bereid (al dan niet steekproefsgewijs) extra onderzoek te (laten) verrichten naar aanbieders die door gemeenten zijn gecontracteerd?
Gemeenten zijn in het kader van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het formuleren van kwaliteitscriteria en het contracteren van aanbieders. Derhalve kunnen gemeenten ook zelf specifieke voorwaarden stellen waar zorgaanbieders aan dienen te voldoen. Bij de contractering van een aanbieder en de levering van ondersteuning is het aan de gemeente te beoordelen of deze voldoen aan de lokaal vastgestelde kwaliteitseisen. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven. Dit is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Ik stimuleer en ondersteun gemeenten daarbij, onder meer via het Programma rechtmatige zorg en het Programma inkoop sociaal domein. Een goed voorbeeld is de toolbox zorgfraude die door de regio Twente is ontwikkeld. Daarin is onder meer opgenomen dat zorgaanbieders die in het verleden aantoonbaar hebben gefraudeerd, of waar de kwaliteit ernstig ondermaats was, worden uitgesloten van de gunning. Zorgaanbieders moeten eerst aantonen dat ze financieel gezond zijn.
Gelooft u nog steeds dat bijvoorbeeld het dwingend voorschrijven van toetsing vooraf (of andere maatregelen om controle en toezicht te versterken) bij aanbieders die door gemeenten worden gecontracteerd niet nodig is?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Ondernemers dupe van kwijtgeraakte pakketjes’ |
|
Arne Weverling (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers dupe van kwijtgeraakte pakketjes: «Kost me 1.000 euro per maand»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het kwijtraken van pakketjes terecht een ergernis van webshops en consumenten is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat er een oplossing voor dit probleem moet worden gezocht?
Ik kan mij voorstellen dat verzenders en ontvangers van pakketten ontevreden zijn wanneer de dienstverlening van pakketvervoerders niet van het niveau is dat zij verwachten. Tegelijkertijd ben ik van mening dat in een voldoende concurrerende en dynamische markt zoals de pakketmarkt een terughoudende positie van de overheid op zijn plaats is, zeker zolang klanten meerdere keuzes hebben en er verschillende manieren zijn om zo nodig verhaal te halen (zie ook het antwoord onder de vragen 5–13). Ook bieden pakketvervoerders verschillende serviceniveaus aan, waaronder aanvullende diensten waar ondernemers voor kunnen kiezen om eventuele schade door te late levering, beschadiging of zoekraken te verzekeren.
Klopt het dat ondernemers opdraaien voor de kosten van kwijtgeraakte pakketjes?
Dat hangt af van de contractuele bepalingen zoals overeengekomen tussen verzender en pakketvervoerder en het serviceniveau waarvoor de ondernemer heeft gekozen. Ook in de algemene voorwaarden van de pakketvervoerder zijn normaliter bepalingen opgenomen over aansprakelijkheid. Het BW vormt in dit verband het wettelijke kader.
Klopt het dat het voor ondernemers lastig is om de kosten van kwijtgeraakte pakketjes vergoed te krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is?
Mij zijn hierover geen signalen bekend.
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal pakketjes dat op jaarbasis kwijtraakt? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel van deze pakketjes van ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb’ers) afkomstig zijn?
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van het kwijtraken van pakketjes? Zo nee, waarom niet?
Kunt u per bezorgbedrijf en/of postbedrijf aangeven hoeveel pakketjes er per jaar kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
Wat kost het kwijtraken van pakketjes een Nederlandse webshop gemiddeld op jaarbasis?
Kunt u aangeven hoeveel pakketjes die worden verzonden met een Track & Trace-code op jaarbasis kwijtraken?
Hoeveel procent van het totaal aantal pakketjes dat met een Track & Trace-code wordt verzonden raakt op jaarbasis kwijt?
Kunt u aangeven hoeveel pakketjes die zonder Track & Trace-code worden verzonden op jaarbasis kwijtraken?
Hoeveel procent van het totaal aantal pakketjes dat zonder Track & Trace-code wordt verzonden raakt op jaarbasis kwijt?
Is er bij pakketbezorgbedrijven en/of postbedrijven een speciaal klachtenloket waar ondernemers terecht kunnen als een door hen verstuurd pakketje is kwijtgeraakt?
Op de sites van alle grote pakketvervoerders in Nederland staat een procedure beschreven voor klachten over pakketbezorging. Daarnaast kunnen ook bij de geschillencommissie Post en Telecom, ACM, de Consumentenbond en via sociale media klachten worden ingediend over de pakketafhandeling.
Zijn pakketbezorgbedrijven en/of postbedrijven verplicht om het aantal klachten over kwijtgeraakte pakketjes bij te houden? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel klachten er het afgelopen jaar zijn geweest over kwijtgeraakte pakketjes? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen wettelijke eisen die pakketvervoerders verplichten tot het bijhouden van dergelijke informatie. Wel heeft PostNL gereageerd op berichtgeving van de Consumentenbond van maart dit jaar over de toename van klachten over de postbezorging. Volgens de Consumentenbond waren er in 2018 4600 klachten ontvangen over de bezorging van pakketten. PostNL heeft in reactie daarop aangegeven te werken aan verbetering van de dienstverlening en daarbij gemeld dat zij in 2018 over 0,06% van de 251 miljoen door haar bezorgde pakketten een klacht heeft ontvangen.
Wat kunnen ondernemers zelf doen om zich te wapenen tegen de kosten van kwijtgeraakte pakketjes?
Bij het aangaan van een zakelijk contract ligt het raadplegen en vergelijken van de algemene voorwaarden van pakketvervoerders, contractuele bepalingen en aansprakelijkheidsbedingen voor de hand. Voorts bieden alle pakketvervoerders verschillende diensten aan, zoals track & trace en verzekerd verzenden, waarbij eventuele risico’s en schade kunnen worden afgedekt.
Het bericht ‘Canada en Nederland testen trans-Atlantische vluchten zonder paspoort’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Canada en Nederland testen trans-Atlantische vluchten zonder paspoort»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u uitleggen hoe en wanneer dit pilotproject tot stand is gekomen? Welke partijen waren daarbij betrokken? Wat was daarbij uw rol? Wanneer heeft de besluitvorming over dit pilotproject plaatsgevonden en wie waren daarbij betrokken?
In januari 2018 is Nederland benaderd door de Canadese overheid en het World Economic Forum (WEF) om deel te nemen aan een pilotproject om het Known Traveller Digital Identity (KTDI) concept in de praktijk te toetsen.
Het KTDI-concept ziet op het gehele reisproces; van vertrek uit het land van verblijf tot en met aankomst in het land van bestemming. De kern van het idee is dat het passagiersproces vergemakkelijkt wordt doordat een burger zich op basis van vrijwilligheid, op digitale wijze, op een manier die betrouwbaar en door de overheid gevalideerd is, met behulp van biometrische gegevens kan identificeren en de grens kan passeren.
De KTDI-pilot stelt de KMar in staat in toenemende mate risicogericht te opereren op de grens en de schaarse capaciteit zo effectief en efficiënt mogelijk in
te zetten doordat door de overheid gevalideerde informatie wordt gedeeld. Tevens levert dit de reiziger waardevolle tijdswinst op.
Voor de uitvoering van het project is een publiek-privaat consortium ingericht, bestaande uit het World Economic Forum, de Canadese autoriteiten, Air Canada, Toronto Pearson International Airport, Aéroports de Montréal, de Nederlandse autoriteiten, KLM Royal Dutch Airlines, Schiphol Nederland B.V, Accenture en Vision-box. Het projectmanagement aan Nederlandse zijde is belegd bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. In december 2018 heeft in aanwezigheid van alle betrokken partijen uit Canada en Nederland de eerste bijeenkomst van de internationale stuurgroep voor het WEF KTDI project plaatsgevonden in Ottawa, Canada. Op 26 juni 2019 hebben de betrokken partijen een intentieverklaring ondertekend waarin zij aangeven zich in te zetten voor de uitvoering van de pilot. Voor Nederland is deze verklaring, met mandaat SJenV, ondertekend door de Nederlandse ambassadeur in Canada.
Wat voor contact heeft u hierover gehad met het World Economic Forum en wie van het World Economic Forum waren daar exact bij betrokken?
Het WEF heeft voor dit project een initiërende rol gehad; zij heeft de betrokken partijen bijeengebracht. De inhoudelijke voorbereiding is de verantwoordelijkheid van de deelnemende publieke en private partijen. Het contact met het WEF verloopt via het team dat verantwoordelijk is voor het System Initiative on the Future of Mobility.
Hoe beoordeelt u dit pilotproject? In hoeverre zijn noodzaak en proportionaliteit aangetoond, ook al gaat het om een pilotproject?
Op dit moment is het aantal reizigers sterk afgenomen door de uitbraak van Covid-19. De vraag is hoe lang deze situatie duurt en wat de structurele gevolgen zullen zijn. Deze pilot is met name van belang voor het effectief en efficiënt verwerken van grote aantallen reizigers, maar biedt ons daarnaast tevens de mogelijkheid om kennis en ervaring op te doen om het passagiersproces van vertrek tot en met aankomst op de plaats van bestemming efficiënt in te richten. Deze innovatieve aanpak past bij eerdere initiatieven. Met de invoering van Self Service Passport Control e-gates (SSPC) heeft de Nederlandse overheid al een eerste stap gezet om reizigers efficiënt de grens te laten passeren. Inmiddels zijn er nieuwere technologische oplossingen beschikbaar (of worden die ontwikkeld) waarmee de effectiviteit en efficiëntie kan worden verbeterd.
Met de invoering van SSPC is het gebruik van biometrische gegevens bij de grenscontrole op de luchthaven ingevoerd waarbij gezichtsherkenning wordt uitgevoerd (gelaat van de aanbieder van een reisdocument wordt vergeleken met de gezichtsopname zoals opgeslagen in dat reisdocument). In verschillende landen, waaronder Nederland, wordt onderzocht of het «papieren» reisdocument op termijn kan worden vervangen door een digitale representatie daarvan en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om dat mogelijk te maken. Ook de International Civil Aviation Organization (ICAO) en International Air Transport Association (IATA) onderzoeken deze ontwikkelingen.
Identiteitsvaststelling in den brede en toekomstige wensen en ontwikkelingen zoals de ontwikkeling van een digitale identiteit in het algemeen en het ontwikkelen van een digitaal reisdocument in het bijzonder behoren tot de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van BZK.
Het technisch en operationeel testen van, alsmede het verkennen van nut, noodzaak en voorwaarden voor het verdergaand experimenteren met het KTDI-concept past binnen het voornemen, zoals opgenomen in het regeerakkoord, dat in deze kabinetsperiode geïnvesteerd wordt in innovaties in grensmanagement.
Wat is de duur van dit pilotproject? Wat zal er met de resultaten gedaan worden? Kunt u toezeggen dat deze resultaten met de Tweede Kamer gedeeld worden zodra deze bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
De pilot start naar verwachting eind 2020 met een technische en operationele test door een besloten doelgroep bestaande uit medewerkers van de betrokken partijen. Als uit deze test blijkt dat de benodigde processen goed kunnen worden uitgevoerd, de technische ondersteuning van die processen stabiel blijkt te zijn en dat de maatregelen voortkomend uit de zogenoemde Gegevensbeschermingseffectbeoordeling zijn doorgevoerd (zie vraag 7), zal er gedurende zes maanden, mogelijk verlengd met nog eens zes maanden verdergaand worden geëxperimenteerd met het KTDI-concept.
Dit experiment houdt het volgende in:
er zal gebruik worden gemaakt van een door de Koninklijke Marechaussee (KMar) gevalideerde, digitale kopie van het paspoort, aansluitend op het Privium2-proces dat reeds vele jaren wordt uitgevoerd in het grensproces op Schiphol. Het huidige, fysieke paspoort blijft het enige document waarmee reizigers legaal de Schengenbuitengrens kunnen passeren. Daarom zullen participerende reizigers in de pilot hun paspoort ook altijd bij zich moeten dragen. De validatie van het paspoort heeft echter al eerder plaatsgevonden, namelijk bij de registratie en het genereren van een digitale kopie van het paspoort, zodat bij het passeren van de grens kan worden volstaan met deze digitale kopie (met dien verstande dat Canadese staatsburgers hun fysieke paspoort nog wel moeten laten stempelen). De digitale kopie van het paspoort wordt opgeslagen in een beveiligde database die beheerd wordt door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) van het Ministerie van BZK. Participerende reizigers kunnen, door middel van de voor KTDI ontwikkelde mobiele applicatie, de opgeslagen gegevens delen met de aan de pilot deelnemende organisaties, zoals de luchtvaartmaatschappijen of de grensautoriteiten. De opgeslagen gegevens worden na afloop van de pilot gewist.
Uiteindelijk doel is te bezien of de toepassing van het KTDI-concept bijdraagt aan een effectievere en efficiëntere uitvoering van processen van de deelnemende organisaties èn of het KTDI-concept zorgt voor een grotere tevredenheid van reizigers. De uitkomsten en evaluatie van de test worden gepubliceerd en deel ik met uw Kamer.
In hoeverre zijn reizigers die vliegen tussen Montreal of Toronto en Amsterdam verplicht mee te werken aan deze pilot? Zo ja, vindt u dit redelijk?
Deelname aan de pilot is altijd op basis van vrijwilligheid.
Conform de vereisten van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden de uitgenodigde reizigers uitgebreid geïnformeerd over onder andere het doel van de pilot, welke gegevens door welke deelnemende organisatie worden verwerkt en hoe de reiziger zijn rechten kan uitoefenen.
Deelt u de mening dat het gebruik van gezichtsherkenning grote risico’s kan hebben voor fundamentele rechten van mensen als het bijvoorbeeld gaat om de privacy? Welke precieze waarborgen zijn hiervoor ingesteld, zowel door de Nederlandse en Canadese autoriteiten, als door andere betrokkenen?
Ja. Biometrische gegevens, waaronder de gezichtsopname uit het reisdocument (paspoort), vormen een bijzondere categorie persoonsgegevens in de zin van de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). De AVG en de UAVG stellen strikte eisen aan het verwerken van biometrische gegevens, welke eisen bij de KTDI-pilot in acht zullen worden genomen. In de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) worden (technische, organisatorische en juridische) maatregelen en waarborgen opgenomen die nodig zijn voor het zorgvuldig gebruik van biometrie. Op basis van de GEB worden aan de deelnemende overheidspartijen en commerciële organisaties maatregelen opgelegd die de privacy van passagiers moeten waarborgen en zal het proces technisch zo worden ingericht dat alle persoonsgegevens zorgvuldig en rechtmatig worden verwerkt.
Wat gebeurt er met de data die wordt gegenereerd op basis van deze pilot? Hoe waarborgt u een zorgvuldige omgang met deze data en dat deze niet worden ingezet voor andere doeleinden?
Voor zover het verwerking is van persoonsgegevens in Nederland, geldt de AVG. Indien en voor zover op enig moment persoonsgegevens door de passagier worden verstrekt aan Canadese partners, geldt de Canadese privacywetgeving. De verwerking van persoonsgegevens geschiedt op basis van vrijwilligheid. Het betreft hier persoonsgegevens die in het kader van de grenscontroles verstrekt moeten worden.
Geanonimiseerde c.q. statistische gegevens die tijdens de test worden gegenereerd, worden gebruikt als input voor de evaluatie.
De passagier bepaalt zelf of, en met welke deelnemende partijen, hij zijn gegevens via de KTDI mobiele applicatie deelt, wat vanuit het oogpunt van privacybescherming waardevol is. Daarnaast maakt KTDI het voor het eerst mogelijk om «gegevens op maat» uit te wisselen conform het principe van minimale gegevensverwerking. De passagier deelt alleen die set gegevens met een deelnemende organisatie, die deze organisatie echt nodig heeft voor de correcte uitvoering van haar taak/processen.
Maatregelen die voortkomen uit de GEB (zie onder vraag 7) garanderen dat persoonsgegevens niet voor andere doeleinden worden ingezet dan waarvoor zij zijn verzameld.
Kunt u aangeven welke apparatuur en software gebruikt wordt voor de pilot? Welke leveranciers leveren de apparatuur en software? Is er een aanbestedingstraject?
Voor de KTDI-pilot is een aanbestedingstraject niet nodig. Het WEF stelt de KTDI mobiele applicatie en de KTDI-blockchain, die beiden worden gerealiseerd door Accenture, ter beschikking aan de organisaties die deelnemen aan de pilot. RvIG stelt een beveiligde server in een overheidsdatacentrum ter beschikking, waarop de digitale kopie van het paspoort van participerende reizigers wordt opgeslagen. In opdracht van RvIG levert Identiteit & Diensten B.V., de producent van de Nederlandse reisdocumenten, een bijdrage aan de KTDI-pilot. Deelnemende organisaties zullen bestaande systemen moeten aanpassen ten behoeve van de gegevensuitwisseling met de KTDI mobiele applicatie en/of de KTDI-blockchain. De kosten hiervoor worden gedragen door de deelnemende organisaties. De aanpassingen zullen na de einddatum van de pilot ongedaan gemaakt worden.
deelt u de mening dat een project met gezichtsherkenning dat gepresenteerd wordt als verbetering van de reiservaring voor reizigers eenvoudig kan leiden tot «function creep», oftewel dat de technologie wordt ingezet voor andere doeleinden terwijl deze daar niet oorspronkelijk voor bedoeld is? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke garanties geeft u teneinde te waarborgen dat dit niet zomaar gaat gebeuren?
Ja. «Function creep» is om meerdere redenen onwenselijk en moet met technische, organisatorische en juridische maatregelen worden voorkomen. Deze maatregelen komen terug in de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die op dit moment wordt uitgevoerd. Zij vormen mede de voorwaarden voor het houden van de pilot en zullen worden opgenomen in onder andere de verwerkersovereenkomsten met de betrokken pilotpartijen.
In hoeverre bent u van plan ook met andere landen dit soort pilotprojecten uit te rollen? Zo ja, met welke landen? Is Nederland reeds in contact met deze regeringen hierover?
Op dit moment bestaan hiervoor geen plannen.
De inspectie van de IGJ bij Stichting OnderDak |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Inspectie kritisch op Stichting Onderdak: beleid alcohol en drugs onvoldoende»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een aangekondigd in plaats van een onaangekondigd bezoek heeft gebracht aan Stichting OnderDak aangezien de aanleiding voor onderzoek zo ernstig was?2
De IGJ en de Wmo-toezichthouder, GGD Gelderland-midden, hebben dit gezamenlijke inspectiebezoek kort tevoren aangekondigd teneinde tijdens het bezoek de beschikbaarheid van de juiste personen te garanderen. Tijdens dit bezoek hebben de toezichthouders bepaald in welke documenten en cliëntdossiers zij inzage wilden hebben en welke locaties zij wilden bezoeken.
De bezoeken van de IGJ worden zoveel mogelijk onaangekondigd uitgevoerd. Redenen om een bezoek toch aan te kondigen, kunnen zorginhoudelijk zijn, vanwege toegankelijkheid of doordat de IGJ met specifieke personen wil spreken. Een aangekondigd bezoek heeft altijd onaangekondigde elementen. De IGJ bepaalt zelf de concrete invulling van het bezoek.
Bent u van mening dat met het spreken van vijf van de 250 cliënten een representatieve steekproef is afgenomen?
Tijdens dit inspectiebezoek zijn vijf cliënten door de toezichthouders geïnterviewd. Deze cliënten waren aanwezig in de bezochte woningen. De keuze voor de te bezoeken locaties is door de toezichthouders gemaakt. De cliënten hebben vanuit hun eigen perspectief de toezichthouders te woord gestaan. Het doel hiervan is niet om een representatief beeld te hebben van alle bewoners, maar om een impressie te hebben die wordt meegewogen met andere inspectieresultaten. De toezichthouders hebben tijdens dit bezoek geen cliënten gesproken die betrokken waren bij eerdere meldingen, deze eerdere meldingen zijn reeds afgehandeld.
Bent u ervan overtuigd dat nu met slechts vijf van de 250 cliënten is gesproken sprake is van een representatief beeld? Op basis waarvan zijn de cliënten in kwestie benaderd? Is duidelijk dat zij een onafhankelijk en niet door de leiding beïnvloed beeld hebben geschetst? Hoe is dat vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de IGJ cliënten ondervraagd die eerder klachten hadden ingediend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk beeld schetsten zij met betrekking tot het ontbreken van een onafhankelijke klachtenfunctionaris en aansluiting bij een geschillencommissie?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de IGJ specifiek onderzoek gedaan naar de twee calamiteiten die zich in 2018 voordeden door cliënten die hierbij betrokken waren te bevragen? Welke informatie is hieruit voortgekomen? Is de IGJ voornemens rapporten over deze calamiteiten te delen zodat (toekomstige) cliënten een helder beeld krijgen van de instelling waar zij (gaan) wonen?
Stichting Onderdak heeft conform art. 8 van de Wkkgz onderzoek gedaan naar de calamiteiten. De IGJ heeft kennisgenomen van de onderzoeksrapportages en de voorgestelde verbetermaatregelen. Naar aanleiding van deze calamiteiten heeft de inspectie samen met de Wmo-toezichthouder een bezoek gebracht aan Stichting Onderdak. Een onderdeel van dit bezoek was te toetsen of de geformuleerde verbetermaatregelen voldoende waren geïmplementeerd. Het rapport van dit toezichtsbezoek is gepubliceerd op haar website, www.igj.nl. Calamiteitenrapporten worden conform het openbaarmakingsbeleid van de IGJ in beginsel niet openbaar gemaakt.
Kunt u uitleggen waarom het noodzakelijk was in 2016, 2017 en 2018 onderzoek te doen naar Stichting OnderDak, maar hier geen bindende consequenties aan zijn verbonden? Bent u van mening dat het normaal is om jaar na jaar onderzoeken uit te moeten voeren en meldingen van calamiteiten te blijven ontvangen zonder in te grijpen bij een instelling waar duidelijk een hoop misgaat?
De onderzoeken in 2016 en 2017 zijn uitgevoerd door de Wmo-toezichthouder. De IGJ heeft in 2018 van de instelling twee meldingen ontvangen. Naar aanleiding van deze meldingen heeft overleg plaatsgevonden met de Wmo-toezichthouder. Daarna is een gezamenlijk bezoek gebracht waarin verschillende tekortkomingen zijn geconstateerd. De zorgaanbieder heeft de opdracht gekregen verbetermaatregelen te treffen en deze binnen drie maanden door te voeren. Uiterlijk 16 september levert de instelling een resultaatverslag aan bij de inspectie waaruit blijkt dat de geconstateerde tekortkomingen zijn weggenomen.
Wanneer de inspectie tijdens bezoeken iets aantreft dat verbetering behoeft, is dit niet vrijblijvend en heeft zij instrumenten om naleving af te dwingen.
Deelt u de mening dat het erg zorgwekkend is dat er sprake is van het ontbreken van Verklaringen Omtrent Gedrag, regels rondom alcohol- en drugsgebruik niet worden nageleefd en sommige cliënten niet eens een begeleider hebben wanneer het forensische zorg betreft?
In het inspectierapport waar u naar verwijst kunt u teruglezen dat de toezichthouders, naar aanleiding van hun bezoek op 13 en 28 maart 2019, kritische opmerkingen plaatsen bij deze onderwerpen en tekortkomingen constateren. Verschillende normen zijn als onvoldoende beoordeeld.
De zorgaanbieder heeft opdracht gekregen verbetermaatregelen te treffen en de huidige situatie te verbeteren. De inspectie ziet hier op toe. Mochten de verbeteringen door de zorgaanbieder niet tijdig worden gerealiseerd, zal de inspectie zich beraden op een passend vervolgtraject.
Acht u het aannemelijk dat de bestuurder in kwestie in staat is een compleet en effectief plan van aanpak ter verbetering van de instelling te maken wanneer deze bestuurder aangeeft «het overzicht te zijn kwijtgeraakt» en zich niet «op alle onderwerpen inhoudelijk informeert»? Vind u dit ook zorgwekkende uitspraken van een bestuurder die verantwoordelijk is voor de veiligheid van 250 cliënten?
De uitspraken van de bestuurder zijn uiteraard zorgwekkend. De inspectie heeft opdracht gegeven een plan van aanpak op te stellen op basis van de geconstateerde tekortkomingen en verbetermaatregelen te treffen. Uiterlijk 16 september 2019 moet de organisatie een resultaatverslag aanleveren waaruit blijkt dat de geconstateerde tekortkomingen zijn verholpen. Indien nodig zal de inspectie zich beraden op een passend vervolgtraject.
Welke lessen trekt u uit deze verontrustende situatie met betrekking tot het optreden van de IGJ? Welke vervolgstappen bent u voornemens te nemen?
De inspectie heeft als taak om toezicht te houden op kwaliteit en veiligheid van zorg en te handhaven indien nodig. Dat is in deze casus gebeurd. Eventuele vervolgstappen in deze casus hangen af van de resultaten van Stichting OnderDak om de kwaliteit en veiligheid van zorg op orde te brengen.
Kunt u zich voorstellen dat mensen (nu een organisatie bij ernstige bedenkingen toch door mag zoals in dit geval) gaan denken dat dat (mede) uit noodzaak komt, omdat er anders te weinig plekken kunnen worden aangeboden?
Iedereen moet er van op aan kunnen dat de geleverde zorg in Nederland van goed niveau is. Toezichthouders zien hier op toe. Het kan voorkomen dat er bij toezichtbezoeken aspecten niet op orde zijn. In zo’n geval moet de zorgaanbieder aan de slag. De toezichthouders hebben geoordeeld dat verbeteringen noodzakelijk zijn en hebben Stichting Onderdak drie maanden de tijd gegeven om de geconstateerde tekortkomingen weg te nemen.
Groningen dat ten onder dreigt te gaan aan Haagse belangen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «De weerbarstige realiteit van Wiebes» beloftes»?1 Wat is daarop uw reactie?
Met het artikel van de NRC, dat onder andere ingaat op de voortgang van de versterkingsoperatie, ben ik bekend. Het tempo van de versterkingsopgave heeft mijn topprioriteit. De stelling dat de versterkingsopgave stillag klopt niet, eveneens neem ik afstand van de suggesties dat er allerlei beloftes zijn gedaan die niet zijn nagekomen. De versterking is onverminderd doorgegaan tijdens het werken aan het plan van aanpak. De nieuwe aanpak die op basis van het Mijnraad advies gekozen is, waarbij de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen, moet juist leiden tot een flinke versnelling in de uitvoering van de versterking.
Het eerste half jaar van 2019 heeft in het teken gestaan van het verder versnellen van het versterkingsproces en de randvoorwaarden hiervoor te optimaliseren. Zo heb ik gezorgd voor duidelijke kaders waarbij versterking onder de publieke vlag is gestart met het Besluit Versterken gebouwen Groningen. Daarnaast is een samenwerkingsovereenkomst tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en het Centrum Veilig Wonen (CVW) gesloten (Kamerstuk 33 529, nr. 609) en heb ik de NCG mandaat gegeven om alles ten behoeve van de veiligheid te kunnen ter uitvoering van het Besluit versterking gebouwen Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 664).
De Boston Consulting Group heb ik gevraagd een capaciteitsanalyse te maken over het opname- en beoordelingsproces en aanbevelingen te geven2. Tevens heb ik aanvullend om een assessment gevraagd om precies in kaart te brengen wat de stand van zaken is en hoe de oorspronkelijke doelstellingen kunnen worden waargemaakt. Op basis van deze analyses zijn bestuurlijk, met de provincie, regionale overheden en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), maatregelen genomen om de versterking verder te versnellen.3
Waarom heeft u genoemde vertrouwelijke documenten achtergehouden? Gaat u de Kamer daar nog van voorzien? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik benadrukken dat het geen vertrouwelijke documenten betreft. De aankondiging van deze onderzoeken is onderdeel van de afspraken in het Bestuurlijk Overleg van 11 maart jl., waarover uw Kamer is geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 587). Het betreft de analyse van Boston Consulting Group en een rapportage van WING over een versnellingsaanpak. Deze onderzoeken hebben als grondslag gediend om maatregelen te treffen in het Bestuurlijk Overleg van 5 juni jl. om de versterkingsoperatie te versnellen (Kamerstuk 33 529, nr. 664). Deze twee onderzoeken zijn met de verschillende partijen uit dit overleg, waaronder de NCG, provincie Groningen, de aardbevingsgemeenten en de maatschappelijke organisaties, gedeeld. De aanbevelingen uit de onderzoeken zijn opgenomen in de geaccordeerde actielijst van het overleg.
Vindt u dat u de Kamer verkeerd hebt ingelicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in de beantwoording van voorgaande vraag heb gesteld, heb ik uw Kamer geïnformeerd over het bestaan van de documenten en de uitkomsten van het Bestuurlijk Overleg waar de documenten als grondslag dienden. Volledigheidshalve heb ik de rapporten, die zoals aangegeven zijn gedeeld met maatschappelijke organisaties en medeoverheden, bijgevoegd.
Hoeveel van de genoemde 1.729 adressen zijn inmiddels, ruim acht maanden nadat u groen licht gaf, geïnspecteerd en beoordeeld? Hoeveel adressen zijn er in die acht maanden bijgekomen die nog geïnspecteerd en beoordeeld moeten worden?
Inzicht in de voortgang van de versterking is essentieel. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, is 5 juni jl. bestuurlijk afgesproken dat een publiek dashboard voor de uitvoering van de versterking uiterlijk beschikbaar per 1 januari 2020. Dit dashboard zal per gemeente inzichtelijk maken in welke fase de versterking zich bevindt en zal daarmee ook aan bewoners duidelijkheid geven over de voortgang. Momenteel ontwikkelt de Boston Consulting Group in samenwerking met de NCG dit dashboard met betrouwbare en gevalideerde cijfers. Tevens heb ik uw Kamer toegezegd na de zomer met voorgangscijfers te komen. Deze zal ik u sturen zodra deze cijfers beschikbaar zijn.
Hoe is de aanbesteding van ingenieurs verlopen? Welke ingenieursbedrijven zijn aangesteld? Hoeveel ingenieurs zijn er nu daadwerkelijk aan het werk?
De aanbestedingen voor de ingenieursbureaus vinden nu plaats. Het zijn meerdere aanbestedingen voor onder meer P50, P50 noodverband en P90 (in meerdere batches). Momenteel zijn er negen ingenieursbureaus aan het werk.
De te beoordelen adressen worden ingedeeld op basis van typologie (rijtjeshuis, twee onder één kap, agro, vrijstaand etc.) Niet elk bureau kan elk type beoordelen, het meest geschikte bureau wordt uitgezocht. Daarbij worden randvoorwaarden met betrekking tot kwaliteit, planning en prijs meegegeven. Met de ingenieursbureaus worden verder resultaatafspraken gemaakt zodat de NCG als opdrachtgever beter op de output kan sturen. De NCG stelt alles in het werk om de capaciteit bij de ingenieursbureaus te vergroten.
Hoeveel woningen zijn er dit kalenderjaar versterkt? Op hoeveel staat het totaal nu?
Zie mijn beantwoording op vraag 4. Zodra deze voortgangscijfers beschikbaar zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Waarom hebben instanties te maken met veranderende opdrachten? Om welke instanties gaat het? Hoe luiden de opdrachten nu? Hoe luidden de opdrachten voorheen? Waarom verandert u de opdrachten steeds?
De omslag van de gebiedsgerichte aanpak naar de risicogerichte aanpak en de gezamenlijke ambitie om NAM op afstand te zetten, betekende dat onder meer de ingenieursbureaus hun werkwijze moesten herijken op de gewijzigde aanpak. Daar was tijd voor nodig, maar inmiddels is duidelijk wat de uitvraag is richting de ingenieursbureaus. Dit is tevens vastgelegd in gemeentelijke plannen. Deze plannen worden jaarlijks bijgesteld. Het voornemen van de NCG is om richting de ingenieursbureaus nog meer duidelijkheid te verschaffen door meerjarige contracten aan te gaan. Op deze wijze kunnen de bureaus hun werk beter inplannen wat de effectiviteit ten goede komt.
Waarom veranderen directies? Wie stelt nieuwe directies aan? Hoeveel mensen uit Groningen nemen plaats in die directies?
In het NRC-artikel wordt met betrekking tot de voortgang van de versterkingsoperatie onder meer ingegaan op een rapport van de Boston Consulting Group, daaruit haalt NRC dat bij «verantwoordelijke organisaties (.) directies die worden vervangen (.)». Hetgeen naar verwezen wordt is het vertrek van de toenmalige Nationaal Coördinator Groningen, Hans Alders, en de aanstelling van een interim--directeur en daarna een nieuwe directeur van de NCG. De directeur van de NCG wordt door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aangesteld. De directeur NCG is evenwel verantwoordelijk voor de aanstelling van zijn medewerkers en het merendeel van de NCG-medewerkers woont in de provincie Groningen.
Waarom wordt het toegezegde aantal inspecties niet gehaald? Wat gaat u daar concreet aan doen?
Er zijn geen toezeggingen gedaan, Rijk en regio hebben voor 2019 en 2020 gezamenlijke ambities geformuleerd. Deze ambities zijn vervolgens verwerkt in de lokale plannen van aanpak en getoetst door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de NCG op veiligheid en uitvoerbaarheid. De voortgang van de opnames van de meest risicovolle adressen heeft altijd de hoogste prioriteit gehad. Boston Consulting Group geeft in haar assessment aan dat er bij het CVW vertraging is opgelopen in de aanbesteding van het opname- en beoordelingsproces. In de eerste helft 2019 werd door het CVW niet conform verwachting geleverd. Als reden stelt Boston Consulting Group dat de besluitvormings- en opdrachtgeversprocessen niet eenduidig waren in deze periode. Sinds mei van dit jaar is de gehele uitvoeringsketen onder publieke aansturing gekomen. De NCG stuurt momenteel het CVW operationeel aan. NAM staat op dit onderwerp al op afstand en stuurt niet meer op de uitvoering. NCG en CVW werken zeer nauw samen. De expertise van het CVW wordt onder leiding van de NCG benut. Het CVW moet tot en met 31 december 2019 de gemaakte afspraken inzake de versterkingsoperatie nakomen. Met de aandeelhouders van het CVW is afgesproken de werkzaamheden conform afspraken alsnog uit te voeren en hierover te rapporteren aan de NCG en EZK/BZK.
Er komt één publieke uitvoeringsorganisatie per 1 januari 2020. Ik zet daarbij in op continuïteit en behoud van kennis, zodat het versterkingsproces hier zo weinig mogelijk vertraging door oploopt.
Tijdens de verschillende bestuurlijke overleggen zijn onder andere afspraken gemaakt over hoe de capaciteit kan worden verhoogd en de aanpak kan worden versneld. Dit om alsnog te voldoen aan de ambities die de regio, de Minister van BZK en ik hebben geformuleerd voor het opnemen en beoordelen van de mogelijk te versterken huizen in 2019 en 2020.
Erkent u dat u verantwoordelijk bent voor de vertraging van de versterking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen om dit te alsnog te versnellen?
Zie mijn beantwoording van vraag 9.
Wat gaat u doen om mensen met een «oude schade» schadeloos te stellen en te ontlasten?
Mijn inspanning is erop gericht om oude schademeldingen voor 1 januari 2020 af te handelen. Samen met de commissaris van de Koning van de provincie Groningen en andere betrokken partijen zal ik de komende tijd in gesprek blijven met NAM om de tijdige afhandeling van oude schademeldingen te monitoren. Ook heb ik samen met de commissaris van de Koning via de krant een oproep gedaan aan bewoners die ontevreden zijn over de afwikkeling van oude schademeldingen om zich te melden. Daarnaast heb ik met de betrokken partijen besproken hoe de beschikbare 200.000 euro voor (juridische) ondersteuning van gedupeerden het beste ingezet kan worden bij de arbiterprocedure.
Gaat u er voor zorgen dat de NAM direct betaalt wanneer er een uitspraak ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens het AO op 27 jun jl. heb ik uw Kamer toegezegd om voor 1 oktober 2019 met betrokken partijen te bepalen binnen welke termijn NAM over moet gaan tot uitbetaling na een uitspraak van de arbiter. Voor 1 oktober a.s. zal ik uw Kamer hierover informeren.
Vanaf welk moment kunnen gedupeerden gebruikmaken van de juridische ondersteuning die voortvloeit uit het aangenomen amendement van de leden Van Tongeren/Ouwehand2 en de motie van het lid Van der Lee c.s.?3
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat deze regeling voor juridische ondersteuning eruit zien? Geldt deze ondersteuning alleen voor gedupeerden die een uitspraak hebben van de arbiter of ook voor gedupeerden die een rechtszaak hebben lopen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u garanderen dat alle oude schadegevallen (behandeld bij de rechter en arbiter) op 1 januari 2020 rechtvaardig zijn afgehandeld? Zo nee, bent u bereid zelf de schadeloosstelling te regelen en het schadeloos gestelde bedrag achteraf te verhalen op de NAM? Zo nee, waarom niet?
Ik zet mij in voor een snelle afronding van de openstaande oude schademeldingen en voortvarende opvolging van de uitspraken bij Arbiter en rechter. Een vlotte afhandeling is essentieel om een snelle en rechtvaardige schadeafhandeling te realiseren. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 11 is mijn inspanning erop gericht om oude schademeldingen voor 1 januari 2020 af te handelen. Wanneer geschillen niet zijn opgelost tussen gedupeerde en NAM op 1 januari 2020 zal ik bekijken wat nodig is om zorg te dragen voor de afronding.
Het bericht ‘Banken dreigen rekening Haga Lyceum te blokkeren’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken dreigen rekening Haga Lyceum te blokkeren»?1
Ja.
Klopt het dat scholen in Nederland de middelen van de lumpsum op een buitenlandse rekening kunnen ontvangen? Indien dit mogelijk is, kunt u er dan voor zorgen dat deze mogelijkheid geschrapt wordt, zodat middelen van de lumpsum alleen nog op een Nederlandse rekening ontvangen kunnen worden?
Op dit moment hebben alle vo-scholen in Nederland een Nederlandse bankrekening2 en ontbreekt een acute noodzaak tot nieuwe wet- en regelgeving op dit punt. Bovendien moet de bekostiging aan de scholen altijd aan onderwijsdoelen worden besteed. De school legt daarover verantwoording af via het jaarverslag en de instellingsaccountant voert daarop de controle uit.
Berichten op Twitter dat mensen een sms kregen van Forum voor Democratie zonder dat zij zich hebben ingeschreven bij de partij. |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met berichten op Twitter dat mensen een sms kregen van Forum voor Democratie zonder dat zij zich hebben ingeschreven bij de partij?1
Ja.
Hoe kan het dat mensen die geen lid zijn (of zich anderszins hebben aangemeld) bij Forum voor Democratie toch een SMS hebben ontvangen van die partij?
Er zijn verschillende manieren waarop Forum voor Democratie (FvD) op rechtmatige wijze aan de telefoonnummers van deze mensen kan zijn gekomen, ook als zij geen lid zijn of zich anderszins hebben aangemeld bij FvD.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming is van toepassing indien het telefoonnummer een persoonsgegeven is. Een telefoonnummer is een persoonsgegeven wanneer degene die de gegevens verwerkt het telefoonnummer kan herleiden tot een specifiek natuurlijk persoon, oftewel wanneer de persoon «identificeerbaar» is, bijvoorbeeld omdat men ook over gegevens omtrent naam of adres beschikt. Of een telefoonnummer een persoonsgegeven is, is dus afhankelijk van welke gegevens FvD nog meer tot zijn beschikking heeft, omdat dat bepaalt of zij het telefoonnummer naar een identificeerbaar natuurlijk persoon kunnen herleiden.
In het geval dat het telefoonnummer als persoonsgegeven moet worden gezien is de AVG van toepassing en is de meest voor de hand liggende manier om deze persoonsgegevens rechtmatig te verwerken het vragen van toestemming. Het vragen van toestemming kan mede inhouden dat de organisatie die toestemming vraagt de desbetreffende persoonsgegevens mag doorgeven aan derden. Dit zou dus ook FvD kunnen zijn. Voor deze toestemming is wel vereist dat deze uitdrukkelijk en voldoende specifiek is.
Ook als er geen persoonsgegevens van betrokkene zijn verwerkt om de SMS te versturen geldt altijd nog het regime van de Telecommunicatiewet voor het gebruik van telefoonnummers. Voor het verzenden van ongevraagde elektronische communicatie als deze is in beginsel ook toestemming vereist. Deze toestemming kan onder bepaalde voorwaarden worden verondersteld, het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om te bepalen of hier aan is voldaan.
Zoals FvD kennelijk zelf heeft aangegeven kan er ook sprake zijn van een fout bij de verwerking van gegevens. Het is evident dat er dan geen sprake kan zijn van een rechtmatige gegevensverwerking op basis van toestemming, zowel niet in het regime van de AVG als dat van de Telecommunicatiewet.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens te verzoeken hier onderzoek naar te doen?
Betrokkenen kunnen een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als zij vermoeden dat hun persoonsgegevens zijn verwerkt op een manier die in strijd is met de privacywetgeving.
Navraag bij de AP leert dat er inderdaad klachten over deze situatie zijn ingediend. Daarmee is de situatie reeds in voldoende mate onder de aandacht van de AP gebracht. Het is vervolgens aan de AP zelf om te bepalen of er een vervolgonderzoek wordt ingesteld.
Overigens kunnen betrokkenen een klacht bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) indienen als zij menen dat de Telecommunicatiewet is overtreden. De ACM heeft in totaal zes klachten ontvangen over SMS berichten van politieke partijen. ACM heeft verder geen klachten meer binnengekregen over dit soort berichten na de verkiezingen voor de provinciale staten. De ACM heeft ook politieke partijen aangeschreven. In deze brief werden de politieke partijen gewezen op de regels omtrent het versturen van ongevraagde elektronische berichten, waaronder e-mail, whatsapp- en sms-berichten.
Is het mogelijk dat mensen die zonder toestemming een SMS van Forum voor Democratie hebben ontvangen ook onterecht als lid staan ingeschreven bij de partij? Bent u bereid hier onderzoek naar te (laten) doen?
Mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik hebben geen signalen ontvangen dat mensen onterecht ingeschreven staan als lid van FvD. Mocht dit later alsnog blijken dan kunnen wij hier een onderzoek naar laten instellen.
Hoe kunnen mensen controleren of hun telefoonnummer bekend is bij Forum voor Democratie en de partij verzoeken hun gegevens te verwijderen?
Betrokkenen wiens persoonsgegevens worden verwerkt kunnen een inzageverzoek bij FvD doen. FvD is in beginsel verplicht om de betrokkene inzicht te geven in de persoonsgegevens die het van betrokkene verwerkt.2
Daarnaast kunnen betrokkenen een verzoek indienen om hun gegevens te verwijderen door middel van een zogenoemd vergetelheidsverzoek.3
Wat zijn de mogelijke sancties als blijkt dat een bedrijf of organisatie op grote schaal telefoonnummers in bezit heeft en gebruikt terwijl hier geen toestemming voor is ontvangen?
Artikel 83 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gaat over sancties die kunnen worden opgelegd ingevolge overtredingen van de AVG. Uit dit artikel volgt dat de toezichthouder grote vrijheid toekomt bij het al dan niet opleggen van een sanctie en het bepalen van de hoogte van een administratieve boete.
Leden 4 en 5 van artikel 83 AVG bepalen de maximale hoogte van administratieve boetes door de toezichthoudende autoriteit. Afhankelijk van de begane overtreding is dit maximaal 10 miljoen euro of 2% van de totale wereldwijde jaaromzet (lid 4), of maximaal 20 miljoen euro of tot 4% van de totale wereldwijde jaaromzet (lid 5).
De AP heeft op grond van artikel 58 nog een aantal (onderzoeks)bevoegdheden, zo ook tot het nemen van corrigerende maatregelen. De AP kan vervolgens op basis van artikel 16 UAVG een last onder bestuursdwang opleggen.
Wordt gecontroleerd of leden van een politieke partij daadwerkelijk toestemming hebben gegeven om lid te worden van een partij? Zo nee, hoe bekijkt u dit in het licht van de uitvoering van de Wet Financiering op de Politieke Partijen, gezien het feit dat de financiering van politieke partijen deels gebaseerd is op ledenaantallen?
Om voor subsidie op basis van de Wet Financiering op de Politieke Partijen (Wfpp) in aanmerking te komen moet een politieke partij over ten minste 1.000 leden beschikken die vergader- en stemrechten in de politieke partij hebben en elk jaar minimaal 12 euro contributie betalen. Het lidmaatschap moet blijken uit een wilsverklaring van betrokkenen. Indien er geen sprake is van een dergelijke wilsverklaring, worden deze leden niet gekwalificeerd als subsidiabel lid in de zin van de Wfpp. Deze eisen hebben echter uitsluitend betrekking op de subsidiabele leden; in de Wfpp worden geen regels gesteld over de overige leden van politieke partijen.
Politieke partijen moeten jaarlijks een subsidieverantwoording indienen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Bij deze subsidieverantwoording moet een goedkeurende accountantsverklaring worden overgelegd. Deze verklaring moet ook betrekking hebben op het aantal subsidiabele leden, inclusief de wilsverklaring. Indien hier aanleiding voor is, kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties in zijn rol als toezichthouder de Auditdienst Rijk vragen om het accountantsverslag te reviewen.
Ontploffingsgevaar emissiearme stalvloeren en ruimte voor alternatieve systemen |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Alarmerend rapport over mestgasexplosie»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vragen van de leden Lodders en Ziengs2 waarin u aangaf dat u het onderzoek van de Omgevingsdienst Twente naar de Kamer zou toesturen wanneer dit gereed was? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd, aangezien het rapport van de Omgevingsdienst Twente al op 28 mei 2019 is gepubliceerd?
Tijdens een persconferentie op 25 juni 2019 hebben de gemeente Hof van Twente en de Omgevingsdienst Twente het onderzoekrapport gepresenteerd. De datum van 28 mei 2019 is een onjuiste vermelding op het rapport. In het antwoord op de eerdere vragen gaf de Minister van LNV aan het rapport toe te zenden zodra het gereed was, maar dat is niet gebeurd. Dat was niet goed, want dat was wel beloofd. U treft het rapport in de bijlage aan.3
Wat is uw reactie op de conclusie van de Omgevingsdienst Twente op basis van onderzoek naar de toedracht van de explosie in Markelo van eerder dit jaar dat er een direct verband is tussen ontploffingsgevaar en emissiearme constructies van stalvloeren?
De Omgevingsdienst Twente heeft middels verzameling van de beschikbare informatie een reconstructie van de toedracht van de explosie in Markelo gemaakt. De Omgevingsdienst heeft aangegeven dat de reconstructie tot stand is gekomen op basis van indicatieve gegevens en dat aanvullend onderzoek nodig is. Ik heb recent met diverse betrokken instanties en deskundigen overleg gevoerd over het incident en de reconstructie van de Omgevingsdienst. In dat overleg is de opzet besproken van een onderzoek dat ik, vanwege de aanhoudende zorgen vanuit de sector, gezamenlijk met de Minister van LNV zal laten uitvoeren naar de veiligheid van emissiearme vloeren. Het onderzoek moet inzicht bieden in de veiligheid van emissiearme vloeren en de verschillen daarin ten opzichte van gangbare roostervloeren. Daarbij zal ook worden gekeken naar richtlijnen voor een veilig gebruik en eventuele aanvullende eisen die kunnen worden gesteld aan ontwerp, bouw en gebruik van emissiearme vloeren. Betrokken instanties en deskundigen hebben hun medewerking aan het onderzoek toegezegd.
Herkent u zich in de aanbeveling van de Omgevingsdienst Twente dat «met het nemen van de nieuwe maatregelen voor de installatie van emissiearme vloeren alleen is gekeken naar milieuwinsten en er weinig aandacht is geweest voor de eventuele gevaren die deze keuze met zich meebrengt op dier en mens, door een brand of explosie»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier bent u voornemens de protocollen te wijzigen zodat er een betere afweging ontstaat tussen milieu en veiligheid?
De veiligheid van emissiereducerende technieken mag niet ter discussie staan. Ik herken me niet in de constatering van de Omgevingsdienst Twente dat er weinig aandacht is geweest voor de gevaren voor mens en dier bij de opname van emissiearme stalvloeren in de Regeling ammoniak en veehouderij. Zoals aangegeven bij de beantwoording van eerdere Kamervragen wordt bij de beoordeling van emissiereducerende technieken ook naar veiligheidsaspecten gekeken. De veiligheid van stallen is echter niet alleen een aspect bij de stalbeoordeling, maar deze is ook geborgd in het geheel van eisen en adviezen voor ontwerp, bouw en gebruik van stallen. Ik wil in het hierboven aangekondigde onderzoek daarom nadrukkelijk de eisen en adviezen op al deze punten betrekken in overleg met de partijen die hiervoor verantwoordelijk zijn.
Deelt u de mening dat huidige emissiearme vloersystemen klaarblijkelijk niet voldoende veilig zijn? Zo nee, waarom niet?
Omdat er nog geen onderzoek is gedaan naar het explosiegevaar bij emissiearme stalvloeren, zal ik, vanwege de vragen die er ook na de reconstructie van de Omgevingsdienst blijven bestaan naar aanleiding van het betreurenswaardige incident in Markelo, en vanwege de zorgen hierover van veehouders, bij bovengenoemd onderzoek over de veiligheidsrisico’s deskundigen betrekken op het gebied van brandveiligheid, stalontwerp en emissiereductie.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om ook te kijken naar andere, innovatieve en nieuwere varianten van emissiearme vloersystemen om te komen tot een emissiearme stalvloer waarbij veiligheid en milieu beide gewaarborgd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met het dure, langdurige en (volgens de sector) onvolledige Regeling ammoniak en veehouderij (RAV)-protocol die het voor start-ups met nieuwe ideeën bijna onmogelijk maakt om voet aan de grond te krijgen?
Ik wacht de uitkomsten van het hierboven aangekondigde onderzoek af. Voor de Rav-beoordeling verwijs ik naar de aangekondigde acties in de beleidsreactie op het rapport van de Commissie Geurhinder Veehouderij van 6 september jl4., onder meer gericht op snelle en zorgvuldige introductie van innovatieve technieken.
Eerder hebben de leden Lodders en Ziengs3 gevraagd naar het proces van een innovatief idee tot een daadwerkelijk goedgekeurd en gecertificeerd emissiearm nieuw stalvloer systeem. Welke stappen zijn er concreet gezet om tot een verbeterende en versnelde procedure te komen? . Wanneer kan de Kamer de informatie tegemoet zien waar de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat naar verwijst in antwoorden op Kamervragen van de leden Lodders en Ziengs met betrekking tot stappen die gezet gaan worden om belemmeringen die bedrijven of andere sectoren ondervinden bij het testen van stalconcepten zoveel mogelijk weg te nemen?
Uitvoerder Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) blijft continu werken aan verbeteringen in de uitvoering. Om producenten te faciliteren bij hun aanvragen besteedt RVO.nl dit jaar extra aandacht aan voorlichting over de procedures. Aanvragers en hun adviseurs zijn daarmee beter in staat te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan de aanvraag. Dit kan het beoordelingsproces aanzienlijk verkorten. Daarnaast organiseert RVO.nl dit jaar een aantal bijeenkomsten van ondernemers die actief zijn met ontwikkeling van nieuwe emissiereducerende technieken met deskundigen van de TAP. In die bijeenkomsten vindt uitwisseling van informatie plaats over het doen van aanvragen en metingen enerzijds en de innovatieve aspecten van nieuwe concepten anderzijds ten behoeve van het verbeteren van het beoordelingsproces.
Kunt u aangeven welke urgentie u geeft aan het ontwikkelen en in de praktijk brengen van nieuwe (deel)concepten voor emissiebeperking uit stallen? Kunt u zich voorstellen dat uit de voortgang op dit dossier de urgentie niet gevoeld wordt? Zo nee, hoe kunt u dit weerleggen? Zo ja, wat gaat u doen om extra stappen te zetten op dit dossier, ook in acht nemende de ambities in het klimaatakkoord?
Ik heb de Kamer in de beleidsreactie op het rapport van de Commissie Geurhinder Veehouderij van 6 september jl. geïnformeerd over de stappen die zijn gezet. In die brief heb ik de Kamer ook geïnformeerd over de opdracht die ik heb gegeven aan een extern bureau om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor verdergaande wijzigingen van het stelsel van de stalbeoordeling. Het externe advies over de stalbeoordeling, en mijn voornemens voor aanpassing van het stelsel op basis daarvan, wil ik voor de zomer van 2020 aan uw Kamer voorleggen.
Herinnert u zich dat Nederland in maart 2017 akkoord heeft gegeven op het Vera-protocol, een internationale richtlijn voor onder meer het meten en vaststellen van stalemissies?
Zoals in het klimaatakkoord en in de hierboven genoemde Kamerbrief van 6 september is aangegeven, acht ik het van belang dat innovatieve technieken snel gebruikt kunnen worden en heb ik daartoe ook diverse acties ondernomen.
Daarnaast werkt het Rijk aan regelingen voor het ontwikkelen en stimuleren van innovaties en investeringen in integraal duurzame en emissiearme stalsystemen en managementmaatregelen met een bron- en diergerichte samenhangende emissiereductie van broeikasgassen, ammoniak, geur en fijnstof. Deze subsidieregelingen hebben zowel betrekking op innovatie, waaronder emissiemetingen, als op investeringen voor uitrol en implementatie van bewezen emissiereducerende technieken.
Wat houdt het Vera-protocol in, en waarom heeft Nederland akkoord gegeven op het Vera-protocol?
Nederland heeft in 2017 de General Verification of Environmental technologies in Agricultural production (VERA) Guidelines goedgekeurd. Daarmee heeft Nederland ingestemd met de regels voor verificatie binnen het internationale samenwerkingsverband VERA. In dit kader heeft Nederland in 2018 goedkeuring gegeven aan de laatste versies van een aantal protocollen voor verificatie van verschillende agrarische technieken, waaronder de VERA-protocollen voor huisvestingssystemen en luchtwassers. De VERA-protocollen beschrijven de manier waarop het testen van technieken moet worden uitgevoerd. De VERA-protocollen zijn tot stand gekomen door een samenwerking van een groot aantal internationale deskundigen, waaronder de deskundigen van de WUR die ook de Nederlandse protocollen voor huisvestingssystemen en luchtwassers hebben opgesteld. Nederland heeft akkoord gegeven op de VERA-protocollen, omdat de kwaliteit van meetgegevens die volgens het VERA-protocol tot stand komen voldoet aan de kwaliteitseisen voor de Rav-beoordeling.
Kunt u de verschillen toelichten tussen het Vera-protocol en het RAV-protocol?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe vaak is sinds het ondertekenen van het Vera-protocol een concept tot stal emissie via het Vera-protocol toegelaten (zonder aanvullende Nederlandse toets)?
Het belangrijkste verschil is dat de VERA-protocollen voor huisvestingssystemen en luchtwassers zijn gericht op de beoordeling voor zowel ammoniak, fijnstof en geur, terwijl het protocol voor de Rav (Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij 2013a) alleen betrekking heeft op de beoordeling voor ammoniak. Voor de beoordeling op geur en fijnstof kent Nederland aparte protocollen. Een andere belangrijk verschil is dat op basis van het VERA-protocol een reductiepercentage (relatieve factor ten opzichte van een referentiesysteem) voor de techniek wordt vastgesteld terwijl met het Rav-protocol ook een emissiefactor (absolute waarde) wordt vastgesteld.
Andere inhoudelijke verschillen betreffen technische aspecten als de eisen aan de testlocatie en het meetplan. Volgens de betrokken Nederlandse deskundigen zijn meetresultaten ondanks deze verschillen goed bruikbaar, mits daarbij rekening wordt gehouden met representativiteit van de resultaten voor Nederlandse praktijkbedrijven. Daarom kunnen de meetresultaten die tot stand zijn gekomen met behulp van het VERA-protocol in principe worden geaccepteerd bij de beoordeling voor de Rav, maar is een toets op de representativiteit in sommige gevallen van belang en is een rekenkundige omzetting nodig om te komen tot een emissiefactor.
Worden emissiearme vloersystemen die wel zijn goedgekeurd door het Vera-protocol, maar geen certificering van het RAV-protocol hebben, toegelaten tot de Nederlandse markt? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de samenwerking binnen VERA is onder meer het bevorderen van de toegang tot de internationale markt van milieutechnologieën voor de landbouw. Tot nu toe is er nog geen fabrikant geweest die voor de beoordeling voor de Rav gebruik heeft gemaakt van metingen die zijn uitgevoerd volgens het VERA-protocol. Het aantal verificaties dat de afgelopen jaren is uitgevoerd binnen VERA is nog relatief gering, maar de belangstelling bij fabrikanten neemt toe.
Een beperkte maar aanvullende toets voor de Rav is zoals hierboven aangegeven noodzakelijk om de koppeling te leggen tussen enerzijds de eisen die de Nederlandse wetgeving stelt en anderzijds te borgen dat systemen toepasbaar zijn onder Nederlandse praktijkomstandigheden.
Klopt het dat een door het Vera-protocol goedgekeurde emissiearme stalvloer evengoed nog moet worden getoetst aan de Nederlandse normen voordat het wordt toegelaten tot de Nederlandse markt? Zo ja, waarom heeft Nederland in 2017 besloten tot het accepteren van het Vera-protocol als het niet 100% voldoet aan de Nederlandse normen? Zo nee, graag een uitgebreide toelichting op dit proces.
Zie antwoord vraag 13.
Toetsen andere Europese landen als Duitsland en Denemarken het Vera-protocol ook eerst aan de eigen regelgeving alvorens het innovatieve stalsysteem toe te laten tot de eigen markt? Zo nee, hoe ziet het proces er in die landen dan wel uit?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om een denktank te faciliteren waar mensen met innovatieve ideeën terecht kunnen? Zo nee, waarom niet?
Denemarken gebruikt het VERA-protocol voor de toelating van emissiereducerende technieken tot een Deense lijst met emissiereducerende technieken. Een technisch comité oordeelt over de feitelijke toelating. Het is mij niet bekend hoe dit proces precies verloopt. In Duitsland is de toelating van systemen niet centraal maar regionaal geregeld en kan de toelating per deelstaat verschillen. Veel deelstaten gebruiken daarvoor de Duitse DLG-keuring. Recent is DLG ook gemachtigd voor het uitvoeren van VERA-beoordelingen. In het bovengenoemde advies over de mogelijkheden voor verdergaande wijzigingen van het stelsel van de stalbeoordeling zullen ook voorbeelden van toepassing van emissiereducerende technieken in de veehouderij in andere EU-landen worden opgenomen. Ik zal de adviseurs vragen om daarbij specifiek aandacht te besteden aan het proces in deze VERA-landen.
Wanneer kan de Kamer de antwoorden op de schriftelijke vragen over emissiearme stalvloeren4 van de leden Lodders en Ziengs verwachten?
In zo’n denktank is al voorzien. RVO.nl faciliteert ondernemers met innovatieve ideeën al bij het doen van een aanvraag met de quick scans, waarbij informatie wordt verschaft over de beoordelingsprocedures, de regelgeving en subsidiemogelijkheden. Daarnaast organiseert RVO.nl zoals gezegd bijeenkomsten waarin innovatieve ondernemers in gesprek gaan met deskundigen van de TAP.
Het bericht ‘Vijf stenen door de ramen bij journalist Willem Groeneveld van stadsblog Sikkom’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Vijf stenen door de ramen bij journalist Willem Groeneveld van stadsblog Sikkom»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat journalisten bedreigd worden vanwege de (kritische) stukken die zij schrijven?
Ja.
Mocht na onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie blijken dat de bedreigingen afkomstig zijn vanuit de vastgoedwereld, bent u dan bereid om, samen met de gemeente die de vergunningverlener is voor verhuurders, ervoor te zorgen dat de desbetreffende verhuurder niet opnieuw (in een andere gemeente) actief kan worden op de woningmarkt als verhuurder of bemiddelaar? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er in dit geval een verdenking is dat strafbare feiten zijn gepleegd, zijn eerst de politie en het Openbaar Ministerie aan zet. Het lijkt mij onverstandig om vooruit te lopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Na afronding van het onderzoek zal ik bekijken of verdere actie van mijn kant gewenst is.
Wat gebeurt er, naast de afspraken uit het akkoord met de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, nog meer om ervoor te zorgen dat journalisten ongehinderd hun werk kunnen (blijven) doen? Zijn er al resultaten van het gesloten akkoord te zien?
De Nederlandse overheid ondersteunt persvrijheid op diverse manieren. Zo is persvrijheid vastgelegd in de Grondwet en is in de Mediawet vastgelegd dat publieke en commerciële omroepen redactionele autonomie hebben. Verder stimuleert de overheid de totstandkoming van journalistiek en innovatie in de journalistieke sector via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Dit Kabinet trekt bovendien structureel € 5 miljoen extra uit voor de bevordering van gespecialiseerde onderzoeksjournalistiek.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geeft ieder jaar een bijdrage aan de viering van de nationale Dag van de Persvrijheid. Daarnaast heeft Minister Blok (Buitenlandse Zaken (BZ)) recentelijk tijdens de Media Freedom Conference in Londen aangekondigd dat Nederland in 2020 gastland zal zijn van de UNESCO World Press Freedom Day. Nederland (i.e. de Ministeries van BZ en OCW, de journalistieke sector en andere stakeholders) organiseert deze conferentie in april 2020 samen met UNESCO ter ere van de viering van de Internationale dag van de persvrijheid, mede naar aanleiding van de moties van de leden Ploumen (PvdA)2 en Sjoerdsma c.s. (D66)3. Het is belangrijk dat journalistiek werk waar dan ook ter wereld in veiligheid kan gebeuren. Daarom is de bescherming van journalisten ook onderdeel van het internationale mensenrechtenbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ), waarover uw Kamer recent is geïnformeerd via de mensenrechtenrapportage4.
Ten aanzien van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, het openbaar ministerie en de politie bijzonder constructief. Zoals u weet, zijn de afspraken uit het Akkoord uitgewerkt in het project PersVeilig en zijn er al diverse resultaten behaald. Zo is op 1 april jl. het meldpunt «Persveilig» gelanceerd waar journalisten incidenten kunnen melden. Het meldpunt, dat 24/7 bereikbaar is, heeft meldingen opgeleverd die alle door PersVeilig zijn opgepakt. Dit najaar wordt de website van het meldpunt uitgebreid met informatie en advies over strafbare feiten, meldingen van incidenten bij werkgevers en opdrachtgevers, aangiftes bij de politie en het nazorgtraject. Ook is per 1 april jl. de Richtlijn van het openbaar ministerie in werking getreden die het mogelijk maakt om bij agressie en geweld tegen journalisten een hogere strafeis te vorderen. Inmiddels is het proces bij de politie ook ingeregeld (o.a. prioritaire afhandeling en aparte registratie) en wordt hier intern meer bekendheid aan gegeven. Verder wordt momenteel concreet gewerkt aan een collectieve norm en een protocol. Dit moet ertoe bijdragen dat er meer duidelijkheid komt over de procedure rondom aangifte doen en wat men mag verwachten van de politie en het openbaar ministerie. Met het protocol wordt daarnaast ook de aangiftebereidheid gestimuleerd. De verwachting is dat dit protocol in september a.s. vastgesteld kan worden.
De Stuurgroep heeft laten weten dat zij op koers ligt met de uitwerking van alle maatregelen, en dat alle opgenomen resultaten cf. het projectplan op 5 november a.s. gepresenteerd zullen worden.
Naast bovenstaande maatregelen wil de sector ook een juridisch loket oprichten waar journalisten terecht kunnen voor rechtsbijstand. Ook komt er meer scholingsaanbod om journalisten bekend te maken met hun rechten en mogelijkheden. Om een goede start te geven aan deze plannen, heeft de Minister voor BVOM in 2018 € 100.000 beschikbaar gesteld uit de middelen die het Kabinet in het Regeerakkoord heeft vrijgemaakt voor het stimuleren van onderzoeksjournalistiek.
Hoe staat het met de aanpak van malafide verhuurders? En op welke wijze is het actief opsporen van malafide verhuurpraktijken de afgelopen periode vormgegeven en geïntensiveerd?
Zoals ik mijn brief Aanpak goed verhuurderschap van 9 november 20185 heb toegezegd, verken ik met de betrokken partijen hoe op een gerichte wijze onder meer met aanvullende wettelijke maatregelen tegen malafide verhuurders kan worden opgetreden. In dat licht heb ik begin dit jaar met vijf grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap, die in elke gemeente op een ander aspect van de aanpak focust. Voor de uitvoering van deze vijf pilots heb ik voor iedere gemeente € 500.000 beschikbaar gesteld. Het betreft de volgende pilots:
De opgedane kennis en ervaringen zullen de gemeenten met mij en de G40 delen, waaronder ook de studentensteden. Op basis daarvan zullen de mogelijke juridische risico’s in beeld komen en bekeken zal worden of en hoe die kunnen worden weggenomen. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Verder werken de partijen van de Aanpak goed verhuurderschap, waaronder gemeenten en verhuurders- en makelaarsorganisaties, op dit moment aan de uitvoering van de gemaakte afspraken, zoals de standaardisering van de screening van huurders en het verbeteren van de bekendheid van de Huurcommissie. Deze aanpak boekt ook resultaten. Zo heeft de Autoriteit Consument en Markt in februari dit jaar aangekondigd strenger te gaan handhaven op het rekenen van onterechte bemiddelingskosten aan huurders.
Daarnaast ben ik, gezien de ernst van enkele misstanden in de huursector, van mening dat aanvullende actie gewenst is. Ik ben hierover in gesprek met de relevante partijen. Zo heb ik op 11 juli jl. bestuurlijk overleg gevoerd met de brancheorganisaties voor makelaars en bemiddelaars, Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs (NVM) en VBO. Ik verwacht uiterlijk in oktober de uitkomsten van een door mij gefinancierd onderzoek van de Radboud Universiteit onder meer naar effectieve beleidsopties die ik kan inzetten tegen discriminatie op de woningmarkt. Over de stand van zaken van mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt stuur ik u op korte termijn een aparte brief.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn dat alleen verhuurders en bemiddelaars die voldoen aan een keurmerk actief zouden mogen zijn als verhuurder of bemiddelaar? Bent u bereid om een verplicht persoonsgebonden keurmerk in te voeren voor mensen die willen verhuren of willen optreden als makelaar/bemiddelaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de komende periode, waarin vooral veel (aankomende) studenten op zoek gaan naar een woning, door middel van bijvoorbeeld mystery guests, actief op zoek te gaan naar misstanden bij de verhuur van woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De grenseffecten van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Henk Krol (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kunt u een schatting geven van het aantal ambtenaren dat een sociale-zekerheid-switch maakt als gevolg van de invoering Wnra?
Het verkrijgen of verliezen van de ambtenarenstatus kan gevolgen hebben voor de socialezekerheidspositie van een grensoverschrijdende werknemer. Voor ambtenaren geldt dat zij op basis van Verordening (EG) 883/2004 (hierna: Verordening) onder de socialezekerheidswetgeving vallen van de lidstaat waarvoor zij als ambtenaar werkzaam zijn. Voor werknemers die geen ambtenaar zijn, wordt de sociale zekerheidspositie bepaald op basis van de reguliere aanwijsregels van Titel II van de Verordening. Personen die de ambtenarenstatus verliezen, zijn niet langer «automatisch» in Nederland sociaal verzekerd. Op basis van Titel II kan een voormalig ambtenaar bijvoorbeeld sociaal verzekerd zijn in zijn woonland of het land waar hij feitelijk werkt. Dit zal niet altijd Nederland zijn. Het merendeel van de voormalig ambtenaren zal ook na 1 januari 2020 onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel blijven vallen.
Hierbij merk ik op dat de grootste groep ambtenaren die vanaf 1 januari 2020 de ambtenarenstatus verliest, deze status verliest op grond van het wetsvoorstel Wnra onderwijs1, zoals aangenomen door uw Kamer op 18 juni 2019 en vervolgens ingediend bij de Eerste Kamer. De intentie van dit wetsvoorstel is om de rechtspositie van het personeel van openbare universiteiten en openbare universitair medische centra gelijk te trekken met het personeel van bijzondere universiteiten en bijzondere universitair medische centra.
Het personeel van bijzondere universiteiten en bijzondere universitair medische centra heeft ook nu al niet de ambtenarenstatus. Voor het personeel aan deze bijzondere instellingen wordt de socialezekerheidspositie daarom reeds op basis van de reguliere aanwijsregels bepaald. De socialezekerheidsswitch doet zich daarom niet voor bij deze universiteiten en deze universitair medische centra.
De openbare universiteiten en universitair medische centra bereiden zich momenteel (in onderlinge samenwerking) voor op de invoering van het wetsvoorstel Wnra onderwijs. In dat kader zijn zij bezig met de inventarisatie van het personeelsbestand en de uitbreiding van de benodigde kennis om te beoordelen in welke gevallen er van een socialezekerheidsswitch sprake kan zijn. Op basis van een globale inschatting van VSNU en NFU wonen er in totaal 3.000 tot 3.500 medewerkers van openbare instellingen (universiteiten en UMC’s) in het buitenland. Zij schatten in dat hiervan ongeveer 450 tot 550 medewerkers te maken kunnen krijgen met een socialezekerheidsswitch. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is in contact met de werkgeversorganisaties en zal de ontwikkelingen volgen.
Werknemers die de ambtenarenstatus per 1 januari 2020 verkrijgen, zijn vanaf deze datum «automatisch» in Nederland sociaal verzekerd. Dit zijn hoofdzakelijk werknemers van publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen en privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen die als kerntaak het uitoefenen van openbaar gezag hebben, zoals de werknemers van het UWV, de SVB en de AFM. Voor het merendeel van deze werknemers geldt dat het verkrijgen van de ambtenarenstatus geen gevolgen zal hebben voor de socialezekerheidspositie, omdat zij al in Nederland sociaal verzekerd zijn.
Kunt u aangeven in hoeverre deze switch voordelig dan wel nadelig is voor de voormalige ambtenaar en zijn Nederlandse werkgever? Kunt u tevens aangeven in hoeverre dit de relatie tussen werkgever en werknemer onder druk kan zetten?
Of deze wijziging in de toepasselijke socialezekerheidswetgeving nadelig of voordelig is voor de voormalig (of toekomstig) ambtenaar, hangt af van vele factoren, zoals het inkomen, het vermogen, de leefsituatie en de werksituatie. De financiële gevolgen en de waardering daarvan zullen hierdoor per individu verschillen. De gevolgen van een overgang van het Nederlandse naar een buitenlands socialezekerheidsstelsel dienen daarbij te worden bezien in zijn geheel. Hierbij dient niet alleen te worden gekeken naar de te betalen premies maar ook naar het recht op uitkeringen en de overige rechten op basis van dit buitenlandse stelsel.
Voor de Nederlandse werkgever kan een socialezekerheidsswitch van zijn werknemers tot een lastenverzwaring leiden. Zo kan de Nederlandse werkgever geconfronteerd worden met aanvullende administratieve lasten aangezien hij met verschillende socialezekerheidsstelsels rekening moet houden. Ook kunnen de socialezekerheidspremies in andere lidstaten hoger liggen dan in Nederland. Of en in hoeverre dit voor de werkgever tot een nadeel zal leiden, en daarmee mogelijk van invloed kan zijn op de relatie tussen werkgever en werknemer, zal per werkgever en per geval verschillen.
Is de Nederlandse overheid als werkgever, wanneer hij zijn werknemer in bijv. België en Duitsland moet verzekeren, verplicht de Nederlandse Wet loondoorbetaling bij ziekte (Wulbz) c.q. de aanvullende CAO toe te passen, of de Duitse respectievelijk Belgische regels inzake loondoorbetaling bij ziekte (incl. ziektegelduitkering)? Welke nationale, respectievelijk EU-rechtsgrondslag, ligt hieraan ten grondslag? Mogen de buitenlandse ziektewetuitkeringen in mindering gebracht worden op de Nederlandse loondoorbetaling bij ziekte?
Met betrekking tot de socialezekerheidsbescherming bepaalt de Verordening onder welke socialeverzekeringswetgeving een werknemer valt. Op basis van vaste rechtspraak van het Europees Hof valt een verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte ook onder de reikwijdte van de Verordening.2 Indien een werknemer op grond van de Verordening onder de Belgische of Duitse socialezekerheidswetgeving valt, betekent dit dat de werkgever geen loondoorbetalingsverplichting heeft op basis van de Nederlandse Wet loondoorbetaling bij ziekte (Wulbz). Het wettelijke recht op loondoorbetaling bij ziekte zal in dat geval bepaald moeten worden op basis van het Belgisch of Duits recht, afhankelijk van het socialezekerheidsstelsel waar de werknemer onder valt.
De Verordening ziet op wettelijke regelingen van publiekrechtelijke organen. Daar vallen contractuele bepalingen (zoals cao’s) in beginsel niet onder. De cao-afspraken kunnen daardoor van toepassing blijven.
Verwacht u dat een groot aantal ambtenaren op grond van artikel 16 van de Verordening 883/2004 zullen vragen om de Nederlandse socialezekerheidswetgeving te continueren? Welk beleid zal de Socoale Verzekeringsbank (SVB) voeren inzake de Wrna?
Op grond van artikel 16, eerste lid van de Verordening kunnen twee of meer lidstaten in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groep personen een overeenkomst afsluiten. Via een dergelijke overeenkomst kan in afwijking van de reguliere aanwijsregels de wetgeving van een andere lidstaat worden aangewezen. In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat het op dit moment lastig in te schatten is wat de effecten zijn van een socialezekerheidsswitch, omdat dit afhankelijk is van vele factoren. Daardoor is het ook moeilijk om in te schatten hoeveel voormalig ambtenaren de Nederlandse SVB zullen benaderen voor een artikel 16 overeenkomst.
De SVB zal de verzoeken om een artikel 16-overeenkomst behandelen overeenkomstig het huidige beleid. Voor een overzicht van de criteria waaraan de SVB een verzoek voor het sluiten van een artikel 16-overeenkomst in het belang van individuele personen toetst, verwijs ik u naar de website van de SVB.3
Kunt u aangeven op welke wijze de bevoegde organen van België en Duitsland, om een correcte afgifte van een A1-verklaring te waarborgen, geïnformeerd worden over de gevolgen van de wetswijziging?
De buitenlandse ministeries, waaronder de Belgische en Duitse ministeries, zullen – zoals gebruikelijk – via de Administratieve Commissie geïnformeerd worden over de gevolgen van de wetswijzigingen. Daarnaast zullen de Nederlandse uitvoeringsorganisaties hun zusterorganisaties in België en Duitsland hier ook actief over informeren.
Het bericht ‘Islamisten én overheid jagen op Pakistaanse feministe’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Islamisten én overheid jagen op Pakistaanse feministe»?1
Ja.
Zijn uw ambassade in Islamabad en uw Ministerie op de hoogte van de laatste stand van zaken rond Gulalai Ismail en de berichten van intimidatie tegen haar familie door Pakistaanse veiligheidsdiensten? Zo ja, kunt u deze berichten bevestigen en de situatie beschrijven? Klopt het dat zij moet onderduiken om arrestatie te voorkomen?
Vooralsnog is niet met zekerheid vast te stellen of Gulalai Ismail is gearresteerd of ondergedoken zit. Berichten over haar situatie spreken elkaar tegen. Wel is bekend dat de Pakistaanse politie recent meerdere malen huiszoeking heeft gedaan in het ouderlijk huis van Gulalai Ismail.
Klopt het dat deze casus past in een breder beeld van aanvallen op mensenrechtenverdedigers, journalisten en activisten in Pakistan?
Ja, deze casus past in een breder beeld van activiteiten gericht tegen mensenrechtenverdedigers en illustreert de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Pakistan.
Het kabinet heeft veel bewondering voor de moed van Gulalai Ismail die een sterk pleitbezorgster is voor vrouwenrechten in Pakistan.
Bent u het eens dat mensenrechtenverdedigers die bedreigd worden extra bescherming verdienen, en dat internationale aandacht voor hun zaak kan helpen hun veiligheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de veiligheid van mensenrechtenverdedigers voorop. Het is echter afhankelijk van het land, van de context en van de individuele casus, of internationale aandacht de veiligheid van de betrokken mensenrechtenverdediger vergroot of verder in het geding brengt. Stille diplomatie is in bepaalde gevallen effectiever, aangezien publieke aandacht een negatieve impact kan hebben op de veiligheid van mensenrechtenverdedigers.
Bent u bereid uw zorgen over specifiek de situatie van Gulalai Ismail en de mensenrechtensituatie in het algemeen over te brengen aan de Pakistaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Bent u tevens bereid hen te verzoeken aanklachten tegen haar te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
In de dialoog met Pakistan wordt waar mogelijk, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband, gesproken over de mensenrechtensituatie in het land. Laatstelijk was dit in gesprek tussen de EU en de Pakistaanse Minister van Buitenlandse Zaken, Makhdoom Shah Mahmood Qureshi, in verband met de ondertekening van het EU-Pakistan Strategic Engagement Plan op 25 juni a.s. In dat gesprek werden onder meer door Nederland de zorgen over de situatie van Gulalai Ismail, de onderdrukking van de Pashtun Tahafuzz Movement (PTM), gearresteerde leden van het parlement en de situatie van mensenrechtenverdedigers aangekaart.
Bent u bereid uw zorgen over specifiek de situatie van Gulalai Ismail en de mensenrechtensituatie in Pakistan in het algemeen in multilaterale fora aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u de mogelijkheid om te onderzoeken of er voor Gulalai Ismail een veilige plek via Shelter Cities kan worden geboden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, is de situatie van Gulalai Ismail niet duidelijk op dit moment, waardoor er geen gelegenheid is om met haar in contact te komen. Shelter City staat open voor mensenrechtenverdedigers die tijdelijk een veilige haven zoeken, en Gulalai Ismail zou daarvoor in principe in aanmerking kunnen komen als zij dat wenst.