Het functioneren van het tbs-stelsel |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in tbs-kliniek Hoeve Boschoord incidenten bewust worden afgeschaald om maar niet negatief in beeld te komen als tbs-kliniek en dus ook niet door de overheid beperkt te worden in het aantal behandelplekken en financiële middelen vanuit de overheid? Acht u deze gang van zaken denkbaar? Kunt u uitsluiten dat dit in de praktijk zo gaat in deze en andere klinieken?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Als wat er gesuggereerd wordt klopt, dan is dat bijzonder ernstig en kwalijk. Ik vind het daarom goed dat Hoeve Boschoord de Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) heeft gevraagd nader onderzoek te doen. De IJenV is direct een oriëntatie gestart en beoordeelt spoedig in hoeverre nader onderzoek nodig is. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat hier sprake is van een landelijk probleem.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid op dit moment, in het kader van haar themaonderzoek, onderzoek doet naar o.a. de tbs-behandelduur en de hieraan gekoppelde financiële normering? Zo ja, wanneer wordt dit onderzoek afgerond? Welke andere onderzoeken naar het tbs-stelsel lopen er op dit moment?
De IJenV is inderdaad bezig met een thematisch onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden.
In mijn brief van 27 mei 2019 heb ik aangegeven dat ik onder andere wil kijken naar het terugbrengen van de gemiddelde tbs-behandelduur, de hieraan gekoppelde financiële normering en de invulling van de verloffasering.2 Ik heb de IJenV gevraagd die punten te agenderen binnen dit onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden. De IJenV heeft mij laten weten dat te doen.
Omdat de IJenV het belangrijk vindt dat er overkoepelend wordt gekeken, neemt zij voor het onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden de relevante bevindingen uit haar toezichtsactiviteiten mee. De Inspectie heeft aan mij laten weten dit onderzoek in het voorjaar van 2020 aan mij te willen aanbieden, zodat haar bevindingen mede richting kunnen geven aan de aangekondigde visieontwikkeling van het programma Forensische Zorg.
Er lopen geen andere onderzoeken naar het tbs-stelsel op dit moment.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of de behandelduur onder druk staat doordat klinieken een boete krijgen als patiënten langer dan 8 jaar behandeld worden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of door klinieken doelbewust, vanuit financiële overwegingen, wordt ingegrepen in de behandeling van cliënten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of incidenten door klinieken bewust worden afgeschaald om maar niet negatief in beeld te komen en als gevolg daarvan financiering vanuit de overheid mis te lopen, doordat bijvoorbeeld het aantal behandelplekken door de overheid wordt beperkt? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of behandelaren zich belemmerd voelen in het uitvoeren van de juiste en adequate behandeling van patiënten door financiële prikkels die in het huidige tbs-stelsel zitten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Als het antwoord op voorgaande vragen nee is, dus als bovenstaande suggesties en onderzoekswensen niet worden onderzocht, en niet betrokken kunnen worden bij lopend onderzoek, bent u dan bereid hiernaar een afzonderlijk onderzoek uit te laten voeren?
Ik wil niet vooruitlopen op de bevindingen van het lopende onderzoek van de IJenV en zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren. Indien de bevindingen op specifieke thema’s aanleiding geven tot vervolgonderzoek, wil ik daar uiteraard naar kijken.
De laatste stand van zaken rondom de aanschaf van tweeduizend bodycams |
|
Niels van den Berge (GL), Monica den Boer (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u zich het bericht herinneren van de politie op 24 april 2019 waarin werd gesteld dat er tweeduizend bodycams aangeschaft zouden worden?1
Ja.
Is de aanbestedingsprocedure in gang gezet? Zo ja, is er al een leverancier in beeld en welke? Zo nee, waarom zijn reeds een half jaar later nog geen wezenlijke stappen gezet?
Ja, de aanbesteding is in gang gezet. De doorlooptijd van de aanbestedingsprocedure is negen tot twaalf maanden. Nu duidelijk is voor welk doel de politie de bodycam zal inzetten, is er meer nodig dan alleen de feitelijke inkoop van bodycams. Zo is gebleken dat het effect dat met de inzet van de bodycams nagestreefd wordt, slechts kan worden gerealiseerd indien de beheerorganisatie, de opleidingen, de technische voorzieningen en de lokale begeleiding allemaal op orde en in samenhang georganiseerd zijn. Dat betekent dat er naast de aanbestedingsprocedure ook organisatorische aanpassingen nodig zijn.
Wanneer verwacht u dat de tweeduizend bodycams zijn aangeschaft en operationeel inzetbaar zijn?
De verwachting is dat eind 2020 alle bodycams (in fasen) aangeschaft en operationeel inzetbaar zijn. De start van de operationele inzet is mede afhankelijk van de planning van de opleidingen en de inrichting van de beheerorganisatie. Vooruitlopend op de aanbesteding heeft de politie mij laten weten dat er 376 bodycams operationeel inzetbaar zijn. Deze bodycams zijn, binnen de grenzen van een eerder raamcontract, aangeschaft ten behoeve van de proeftuinen. Deze bodycams zullen na de aanbesteding geheel worden vervangen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Sander Flight getiteld «Evaluatie pilot bodycams Politie Eenheid Amsterdam 2017–2018» waaruit blijkt dat het dragen van bodycams de veiligheid verbetert?
Ja. De pilot bodycams in de eenheid Amsterdam heeft laten zien dat het dragen van de bodycam op zichzelf niet zozeer de veiligheid verbetert, maar dat het dragen van de bodycam effect heeft op het gedrag van zowel de burger als de politiemedewerker. Het gebruik van de bodycam versterkt het de-escalerend vermogen van de politieambtenaar. Politiemedewerkers die een bodycam dragen, voelen zich veiliger. Uit de pilot blijkt dat er minder agressie en geweld wordt gebruikt tegen politieambtenaren die uitgerust zijn met een bodycam.
Uit een reeks onderzoeken2, die in lijn liggen met elkaar, wordt geconcludeerd dat er, om het de-escalerend effect te bereiken, bijzondere aandacht nodig is voor organisatorische en psychologische begeleiding van de politieambtenaar die de bodycam draagt. Alleen dan wordt het gewenste resultaat behaald. Dit maakt tevens duidelijk waarom er een zorgvuldige voorbereiding van deze implementatie nodig is.
Deelt u niettemin de mening dat er zéér heldere wettelijke richtlijnen noodzakelijk zijn om niet alleen de privacy van agenten maar ook de privacy van burgers te waarborgen bij de operationele inzet van bodycams?
Ja. De wettelijke grondslag voor de inzet van de bodycams en het verkrijgen van de bodycam opnames is gelegen in artikel 3 van de Politiewet. De verwerking van de opnames vindt plaats op basis van de Wet politiegegevens. Deze wettelijke grondslag is verder uitgewerkt in het Inzetkader Bodycams.3 De gebruikers van de bodycam en hun collega’s worden geïnstrueerd in het toepassen van het Inzetkader en de privacyaspecten die hierin zijn opgenomen.
Om te bereiken dat alleen opnames worden bewaard die nodig zijn voor de normale taakuitvoering van de politie, heeft de politie een extra beperking opgelegd. Die beperking houdt in dat binnen 28 dagen nadat de bodycam is gebruikt, moet zijn vastgesteld of de opname noodzakelijk is voor het doel waarvoor ze is verkregen. Alle vastgelegde opnamen die niet als zodanig worden aangemerkt worden binnen die termijn vernietigd. De politie heeft in het Inzetkader ook benoemd hoe moet worden om gegaan met de privacy van politiemedewerkers en hierover instemming gekregen van de centrale ondernemingsraad.
Zodra de definitieve keuze voor de technische infrastructuur achter de nieuwe bodycams is vastgesteld en de keuze voor de inrichting van de beheerorganisatie duidelijk is, wordt er tevens een nieuwe gegevensbeschermingseffectbeoordeling4 opgesteld.
In het eerste halfjaarbericht politie van 20195 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het juridisch kader dat de politie nu gebruikt en de mogelijkheid dat dit moet worden aangevuld. Ik laat dat op dit moment onderzoeken en zal uw Kamer in het tweede halfjaarbericht politie van 2019 informeren over de uitkomst van dat onderzoek. Mocht het nodig zijn om het juridisch kader aan te vullen, dan kan dat gevolgen hebben voor de doorlooptijd van de aanbestedingsprocedure.
Ziet u een rol weggelegd voor de operationele inzet van de bodycam om etnisch profileren tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie voelt al jaren de noodzaak om actie te ondernemen tegen etnisch profileren. De bodycam zal daar niet voor worden ingezet. In mijn antwoord op vraag 4 gaf ik aan dat ervoor is gekozen om de bodycam in te gaan zetten ter versterking van het de-escalerende vermogen van de politiemedewerker. Het Inzetkader bodycams, de afweging in welke situatie een politiemedewerker zal worden uitgerust met een bodycam, de instructie van de dragers, enz. is gericht op het inzetdoel «versterking de-escalerend vermogen».
De politie heeft er voor gekozen om etnisch profileren terug te dringen aan de hand van bewustwording via het basispolitieonderwijs, trainingen en door instructie van de politiemedewerkers. Eind 2017 heeft de politie het Handelingskader Proactief controleren6 7 gepresenteerd. In dit handelingskader wordt onder andere uitgelegd hoe politiemensen burgers op objectiveerbare gronden selecteren voor een controle, hoe belangrijk een goede uitleg is en hoe de politie de staande gehouden mensen goed kan bejegenen. Ook staat erin dat het belangrijk is om te reflecteren op de uitgevoerde controle: is het goed gegaan?
Wordt de Nationale ombudsman geraadpleegd bij de implementatie van de bodycam, aangezien deze al eerder het ministerie adviseerde betreffende het gebruik van de bodycam? Zo ja, kunt u toelichten hoe de Ombudsman precies zal worden betrokken? Zo nee, waarom niet?
In het eerste halfjaarbericht politie van 20198 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek van de Nationale ombudsman naar het gebruik van bodycams door de politie. De Nationale ombudsman heeft in 2017 een verkennend onderzoek uitgevoerd naar het gebruik van bodycams door de politie. De bevindingen zijn ter harte genomen en zijn verwerkt in het definitieve Inzetkader Bodycams.
De Nationale ombudsman heeft mij destijds laten weten geen nieuw onderzoek te starten. Wel geeft de Ombudsman aan de ontwikkelingen te blijven volgen en vragen te zullen stellen als zij daartoe aanleiding zien. De politie neemt periodiek zelf het initiatief om de Nationale ombudsman te informeren over haar vorderingen en over aanpassingen in het Inzetkader.
Het artikel ‘Duurzaamheid blijft ondergeschoven kind bij aanbestedingen in de bouw’ |
|
Rutger Schonis (D66), Jessica van Eijs (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Duurzaamheid blijft ondergeschoven kind bij aanbestedingen in de bouw»?1
Ja.
Bent u eens met de constatering dat duurzaamheid nog een te kleine rol speelt in de aanbesteding van bouwprojecten van publieke instellingen?
Het klopt dat uit de genoemde analyse[1] 2 blijkt dat in circa een kwart van de aanbestedingen prestatie-belonende gunningscriteria zijn toegepast. Een gunningsbeslissing wordt echter genomen op basis van een geheel van opdrachtspecificaties, geschiktheidseisen, selectiecriteria, uitsluitingsgronden en gunningscriteria. Bij al deze criteria en eisen kan duurzaamheid een rol spelen. Eerdere onderzoeken en evaluaties laten zien dat overheden duurzaamheid bijvoorbeeld in hoge mate als eis opnemen[2] 3. Geen duurzame gunningscriteria betekent dus niet automatisch geen duurzame aanbesteding. Dit miskent niet het belang dat alle overheden hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor duurzaam aanbesteden. Voor de rijksoverheid is dit aanleiding geweest voor het opstellen van een nieuwe inkoopstrategie voor de inkoop van het Rijk, gericht op duurzaam, sociaal en innovatief inkopen. Met deze strategie wil het kabinet – in lijn met de motie Özütok[3] 4 – ervoor zorgen dat inkopen met impact een opdracht wordt van de gehele Rijksorganisatie.
Deelt u de grote zorg dat indien duurzaamheid het ondergeschoven kind blijft bij aanbestedingen in de bouw, de kans gering is dat Nederland in 2050 energieneutraal en klimaatbestending is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het beeld dat het niet vanzelf gaat. Daarom zetten we hier vol op in. In het Klimaatakkoord zijn met veel verschillende partijen afspraken gemaakt over hoe we in Nederland de klimaattransitie willen aangaan.
In de GWW-sector (grond-, weg- en waterbouw) hebben opdrachtnemers en inkopers van de aangesloten decentrale overheden de aanpak Duurzaam GWW opgesteld. Deze helpt om in zes stappen te komen tot een duurzame aanbesteding. Om andere overheden te stimuleren om in 2019 en 2020 CO2-reducerende en circulaire maatregelen (zoals het toepassen van gerecycled beton of asfalt) te nemen bij hun GWW-werken heeft het kabinet € 10 miljoen beschikbaar gesteld uit de Urgenda-middelen.
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) draagt bij aan de kabinetsdoelstellingen voor duurzaamheid en ontwikkelt routekaarten voor zijn verschillende vastgoedportefeuilles in het kader van het Klimaatakkoord. De Routekaart voor de portefeuille Rijkskantoren is afgerond en voor het zomerreces aan uw Kamer aangeboden als onderdeel van de brief over het Regionaal Ontwikkelprogramma (ROP)5. Daarnaast creëert het RVB ruimte in de aanbestedingen om vernieuwende oplossingen toe te passen via het principe learning by doing.
Deelt u de mening dat wanneer circulariteit onvoldoende mee wordt genomen in publieke aanbestedingen, het doel dat de Nederlandse overheid en haar gemeenten om daadwerkelijk circulair in te kopen in 2030 niet wordt gehaald? Zo ja, op welke wijze stimuleert u circulair bouwen bij aanbestedingen op zowel nationaal niveau als gemeentelijk niveau? Zo nee, waarom niet?
Circulariteit moet inderdaad voldoende worden mee genomen om het doel te halen, in de brief van BZK en IenW6 is toegelicht hoe dat wordt aangepakt vanuit overheden. De inzet van het Rijk op het punt van circulariteit blijkt uit de kabinetsreactie op de transitieagenda’s7: het Rijksvastgoedbedrijf, Rijkswaterstaat en ProRail zullen actief hun inkoopkracht inzetten voor circulaire innovaties. De ambitie is dat zij vanaf 2030 al hun opdrachten circulair gaan aanbesteden. Dit betekent dat volgens circulaire principes wordt uitgevraagd. Het hoofdwatersysteem en (vaar)wegennet van Rijkswaterstaat en de rijkskantorenportefeuille worden uiterlijk in 2030 circulair beheerd. Hierin is ook de samenwerking opgenomen om regionale CE-strategieën op te stellen, onder andere wat betreft circulair aanbesteden van gebouwen en infrastructuur.
Het Ministerie van BZK doet een impuls van € 1 miljoen via de AKCI (subsidieregeling Advies bij Klimaatneutraal en Circulair Inkopen) richting mede-overheden voor ondersteuning bij circulair aanbesteden, specifiek voor de bouw.
Bent u van mening dat er momenteel te veel barrières zijn voor aanbestedende diensten om duurzaam te bouwen waardoor het nu inefficiënt en onrendabel is? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het duurzaam bouwen gemakkelijker en goedkoper zal worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De Aanbestedingswet 2012 biedt juist verschillende mogelijkheden om duurzaamheid mee te nemen in aanbestedingen. Zo schreef ik in het antwoord op vraag 2 over duurzame gunnings- en selectiecriteria en een groene uitvraag in het bestek. Voorbeelden zijn een duurzaam gunningscriterium dat een hogere score toekent bij een lagere CO2-emissie. Sinds 2016 is het ook mogelijk om te gunnen op basis van de laagste levenscycluskosten, waarbij een overheid rekening houdt met de duurzaamheid van een product en externe milieukosten. Als gevolg hiervan wordt het juist heel rendabel om duurzaam te bouwen, want dan kunnen bijvoorbeeld toekomstige energiebesparingen worden mee gewogen in de beoordeling. Daarnaast stuurt de Aanbestedingswet 2012 aan op gunning op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding en niet de laagste prijs. Bij de beste prijs-kwaliteitverhouding beoordeelt de opdrachtgever zowel de kwaliteit als de prijs van de inschrijving. Specifiek in de bouw is het gebruik van de laagste prijs als gunningscriterium dan ook aan het afnemen de afgelopen jaren; van 18% in 2016 en 2017 naar 14% in 2018.
Deelt u de mening dat het juist belangrijk is dat Nederlandse publieke instellingen bij aanbestedingen van bouwprojecten voldoende rekening houden met duurzaamheid, om zo een goed voorbeeld te zijn voor ook de private instellingen?
Ja, die mening deel ik.
Welke stappen onderneemt u om papier en praktijk ten aanzien van het certificaat van de zogeheten «CO2-Prestatieladder», waarover bedrijven vaak beschikken en die laat zien dat zij zich bewust zijn van hun CO2-uitstoot, meer met elkaar in lijn te brengen, aangezien zo’n certificaat niet precies laat zien wat ze doen om hun uitstoot te reduceren?
De CO2-prestatieladder is ontwikkeld door overheid en bedrijfsleven samen en wordt beheerd door de Stichting Klimaatvriendelijk Aanbesteden & Ondernemen (SKAO). Bedrijven die gecertificeerd zijn op de ladder zijn zich niet alleen bewust van hun CO2-uitstoot, maar hebben hun eigen CO2-uitstoot in kaart gebracht en moeten doorlopend acties ondernemen om deze te blijven reduceren. Wanneer opdrachtnemers een project gegund hebben gekregen met de CO2-Prestatieladder dan zijn ze ook verplicht om op projectniveau voorstellen aan opdrachtgever te doen voor CO2-reductie. Deze kunnen door opdrachtgever in overweging worden genomen. Marktpartijen worden hierop gemonitord door een certificerende instelling. Het certificaat laat zien dat het bedrijf hieraan voldoet. Daarmee zijn papier en praktijk met elkaar in lijn.
Deelt u de constatering dat de Milieukostenindicator (MKI) en de Milieuprestatieberekening Gebouw (MPG) serieuze middelen zijn om de duurzaamheid bij aanbestedingen te verhogen? Zo ja, vindt u dat meer bouwprojecten van publieke instellingen moeten gaan werken met een MKI en/of MPG? Zo nee, waarom niet?
Ja, de MKI en de MPG zijn beide serieuze instrumenten om de duurzaamheid te verhogen. In essentie gaat het om de inzet van één instrument, dat voor de GWW-sector uitmondt in een MKI die kan worden gebruikt bij duurzame aanbestedingen en voor gebouwen in de MPG (milieuprestatie van gebouwen). Door toepassing van een uniforme uitvraag ontstaat marktvolume en investeringsperspectief voor de markt. Sinds 1 januari 2018 is als basisniveau voor nieuwe woningen en kantoren een milieuprestatie-eis van 1 opgenomen in de bouwregelgeving. De Minister BZK en de Staatssecretaris van IenW hebben aangekondigd dat de wettelijke eis stapsgewijs strenger wordt om de milieuprestatie van gebouwen te vergroten[1]. Het RVB past in de uitvoeringspraktijk bij het aanbesteden van nieuwbouw kantoren maximaal 0,9 als eis toe en gaat de komende tijd projecten doen met een steeds lagere eis. In 2030 moet het maximaal 0,5 zijn. Dit is in lijn met aankondiging van de Minister BZK in de brief van 8 oktober jl. Rijkswaterstaat past al sinds 2010 de milieukostenindicator toe als gunningscriterium en heeft deze toepassing sindsdien verbreed naar steeds meer aanbestedingen, waarbij het gunningcriterium zwaarder is gaan meewegen. Vanaf 2020 zal bovendien een maximale MKI-waarden per ton asfalt als eis in contracten worden opgenomen. De toepassing van MKI bij infra aanbestedingen is onderdeel van de Green Deal Duurzaam GWW en wordt sindsdien bij steeds meer publieke tenders in de infrastructuur gebruikt.
Zou u meer informatie kunnen geven over hoe het staat met de uitvoering van de motie-Schonis c.s. (Kamerstuk 35 000 A, nr. 120) over duurzame innovatieve technieken bij infrastructurele projecten?
Rijkwaterstaat onderzoekt momenteel de mogelijkheden van toepassing van duurzame innovatieve technieken zoals Smart Maintenance. Er worden in dit kader meerdere pilots en experimenten uitgevoerd. Naar verwachting zijn tussenresultaten van deze pilots en experimenten beschikbaar op de in de motie aangegeven termijn van 1 januari 2020.
Voordat echter tot opschaling en bredere toepassing in infrastructurele werken kan worden overgegaan moeten financiële en operationele consequenties in beeld zijn gebracht. Tenslotte zal in overleg met de sector worden bepaald met welke snelheid deze technieken standaard en geharmoniseerd in aanbesteding kunnen worden uitgevraagd.
Een nog hogere bijdrage van Nederland aan de Europese meerjarenbegroting |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zak geld voor vergroening»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van uw kandidaat-Eurocommissaris voor Nederland, de heer Timmermans, «dat rijke EU-landen als Nederland nóg meer moeten bijdragen aan de EU-begroting in ruil voor Oost-Europese betrokkenheid bij een ambitieuze klimaatagenda»? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de aan de Kamer meegedeelde kabinetsinzet om een stijging van de afdracht te vermijden? Zo nee, kunt u de heer Timmermans op niet mis te verstane wijze mededelen dat hij zijn onzalige klimaatideeën maar uit eigen zak moet betalen en niet in de schoenen moet schuiven van de Nederlandse belastingbetalers?
Het kabinet maakt zich sterk voor een ambitieuze Europese klimaatinzet en steunt het plan voor een European Green Deal die de nieuwe Europese Commissie in de eerste 100 dagen van haar termijn wil aannemen. Als onderdeel hiervan heeft beoogd Commissievoorzitter Von der Leyen een Just Transition Fund aangekondigd om de sociaal economische gevolgen van energietransitie te adresseren. Het kabinet ziet het belang van een eerlijke transitie en is van mening dat financiering voor dit fonds gevonden moet worden binnen de kaders van de Nederlandse inzet voor het Meerjarig Financieel Kader 2021–27 (MFK). Zodra het Commissievoorstel voor het fonds is gepubliceerd zal het kabinet uw Kamer nader informeren.
Is de Minister het eens met de mening dat de uitspraak van de Nederlandse kandidaat-Eurocommissaris en vicevoorzitter van de Europese Commissie de Nederlandse onderhandelingspositie schaadt?
Nee. De heer Timmermans sprak tijdens de hoorzitting in het Europees parlement in zijn hoedanigheid als (kandidaat-) Eurocommissaris en vertolkte de beoogde agenda van de nieuwe Europese Commissie. Eurocommissarissen zijn volkomen onafhankelijk van de posities van hun lidstaat van herkomst. Eventuele Commissievoorstellen zal het kabinet bezien binnen de kaders van de Nederlandse inzet voor het MFK.
Ziet de Minister beoogd Nederlands Eurocommissaris Timmermans op de portefeuille klimaat als «onze eigen Greta Thunberg», zoals Europarlementariërs hem noemden tijdens de hoorzitting in het Europees parlement?
Nee.
Bent u het eens met de mening dat het laatste waar Nederlanders behoefte aan hebben de benoeming is van een klimaatactivist namens Nederland als vicevoorzitter van de Europese Commissie?
Het kabinet heeft er veel vertrouwen in dat de heer Timmermans de functie van vicevoorzitter van de Europese Commissie effectief zal vervullen de komende jaren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse afdracht aan de Europese Unie fors omlaag gaat?
Het kabinet spant zich in voor een gemoderniseerde en financieel houdbare EU-begroting, waarbij de lasten eerlijk zijn verdeeld. De Nederlandse inzet is om een stijging van de afdrachten als gevolg van Brexit te voorkomen. Daarvoor zijn substantiële besparingen nodig ten opzichte van het Commissievoorstel. Om tot een rechtvaardige verdeling van de lasten te komen kan een correctie op de afdrachten eveneens een noodzakelijk instrument zijn.
Het bericht Gedwongen uitgehuwelijkte Fatima: ‘Meisjes zoals ik worden verkocht als golden tickets’ van Hart van Nederland |
|
Nevin Özütok (GL), Kathalijne Buitenweg (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht Gedwongen uitgehuwelijkte Fatima: «Meisjes zoals ik worden verkocht als golden tickets» in Hart van Nederland, gepubliceerd op 5 oktober 20191, waarin gemeld wordt dat op grote schaal jonge, meerderjarige meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond uitgehuwelijkt worden door hun ouders, en dat die gedwongen huwelijken veelal gepaard gaan met seksueel misbruik en huiselijk geweld? Deelt u de mening dat dit een zeer ernstige situatie is die zo snel mogelijk ten einde moet komen?
Ik ben bekend met dit bericht. Dit is zeer ernstig en schrijnend. Iedereen heeft het recht om te trouwen met wie hij of zij wil. Dat is een belangrijke vrijheid in Nederland. Het gedwongen worden tot trouwen is onacceptabel. Jonge meisjes moeten hiertegen beschermd worden en verdienen onze hulp als zij onverhoopt toch worden gedwongen tot een huwelijk. Daarom werken de Minister van VWS en ik samen aan een actieagenda schadelijke traditionele praktijken. Hierin worden per verschijningsvorm, waaronder ook huwelijksdwang, maatregelen opgenomen, zoals de eerder aangekondigde communicatie-instrumenten om de bewustwording te vergroten.2. Uw Kamer ontvangt de actieagenda eind 2019.
Acht u het waarschijnlijk dat jonge vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond in Nederland uitgehuwelijkt worden door hun ouders? Welke cijfers zijn hierover beschikbaar? Op welke trends duiden deze cijfers? Ziet u mogelijkheden voor een onderzoek om dit preciezer in kaart te brengen?
Precieze en betrouwbare cijfers over de omvang van huwelijksdwang in Nederland ontbreken. Dit komt omdat huwelijksdwang een complex en vaak verborgen fenomeen is. In 2014 is er een schatting gedaan door het Verwey-Jonker Instituut. Hieruit kwam naar voren dat in 2011 en 2012 tussen de 674 en 1.914 gevallen zouden kunnen zijn geweest van huwelijksdwang.3 Omdat er over andere perioden geen gegevens beschikbaar zijn, kan niet worden gesproken over trendontwikkelingen. Uit het eerdergenoemde onderzoek bleek verder dat huwelijksdwang voorkomt in diverse religieuze en etnische gemeenschappen in Nederland. Het merendeel van de gevallen betreft slachtoffers met een niet-westerse migratieachtergrond, maar het komt ook voor in groepen uit andere westerse landen. In het onderzoek is niet gekeken naar wie de slachtoffers dwingt tot een huwelijk.
Als onderdeel van de eerder genoemde actieagenda wordt momenteel bekeken of er beter zicht kan worden verkregen op deze problematiek en de effectiviteit van de huidige maatregelen. Aan de hand hiervan wordt bepaald welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Waar kunnen vrouwen die slachtoffer zijn van een gedwongen huwelijk naartoe om hun probleemsituatie te melden en bescherming te zoeken? Bent u van mening dat deze hulp effectief is? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid te laten onderzoeken hoe dit effectiever kan?
Vrouwen die slachtoffer zijn van een gedwongen huwelijk kunnen contact opnemen met Veilig Thuis en bij acute onveiligheid met de politie. Veilig Thuis zal – waar nodig met andere partijen – beoordelen wat nodig is om de veiligheid van het slachtoffer zeker te stellen. Veilig Thuis heeft ook de opdracht om slachtoffers, in overleg met gemeenten, een passend hulpaanbod te bieden. Als onderdeel van de onder vraag 1 genoemde actieagenda wordt bekeken of de huidige maatregelen en de beschikbare hulpverlening effectief zijn. In het geval een Nederlands slachtoffer van huwelijksdwang zich in het buitenland bevindt, kan contact worden opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) of het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA). BZ stelt vervolgens samen met het LKHA vast of daadwerkelijk sprake is van huwelijksdwang. Is dat het geval dan zetten BZ en LKHA zich samen in voor een veilige terugkeer van het slachtoffer naar Nederland.
Welke rol hebben medewerkers in het sociaal domein en het onderwijs bij het oppikken van signalen en het helpen van vrouwen die slachtoffer zijn van gedwongen huwelijken?
Ruim één miljoen professionals uit verschillende domeinen, zoals, zorg, kinderopvang, justitie en het onderwijs vallen onder de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze professionals moeten bij vermoedens van huwelijksdwang, net als bij andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode doorlopen. Dit kan leiden tot een melding bij Veilig Thuis.
Bent u van mening dat het huidige recht voldoende middelen biedt om gedwongen huwelijken tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u mogelijkheden de wet op dit vlak aan te scherpen?
De wet biedt verschillende mogelijkheden om gedwongen huwelijken tegen te gaan. Een huwelijk dat onder dwang zal worden gesloten, kan door in de wet aangewezen partijen worden gestuit.4 Indien een huwelijk onder dwang is gesloten, kunnen in de wet aangewezen partijen verzoeken om een nietigverklaring van het huwelijk.5 Met de inwerkingtreding van de Wet tegengaan huwelijksdwang in 2015 is het aantal partijen dat hierom kan verzoeken uitgebreid. Op dit moment wordt de doelmatigheid en effectiviteit van deze wet geëvalueerd. Hierover wordt uw Kamer eind dit jaar geïnformeerd. Daarnaast is huwelijksdwang – als vorm van dwang – strafbaar gesteld onder art. 284 Wetboek van Strafrecht (Sr). In aanvulling hierop is het opzettelijk lokken van iemand naar het buitenland met het oogmerk tot (huwelijks)dwang strafbaar gesteld onder art. 285c Sr.
Onderdeel van de onder vraag 1 genoemde actieagenda is een verkenning naar de juridische mogelijkheden om verschillende vormen van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang, tegen te gaan. In deze verkenning wordt onderzocht of er nog aanvullende (juridische) mogelijkheden zijn om gedwongen huwelijken tegen te gaan. Hier wordt de uitkomst van de evaluatie van de wet tegengaan huwelijksdwang ook in meegenomen. Uw Kamer wordt medio 2020 geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Wat is de huidige regelgeving met betrekking tot het sluiten van een huwelijk met iemand met een andere nationaliteit die zijn hoofdverblijf heeft in het buitenland? Bent u van mening dat er in dit systeem een zwakte zit, dat het uithuwelijken van vrouwen aan familieleden in het buitenland faciliteert en dus versterkt moet worden?
Om in Nederland te kunnen trouwen met iemand met een andere nationaliteit die zijn hoofdverblijf heeft in het buitenland, geldt dat de andere partij (mede) de Nederlandse nationaliteit bezit of rechtmatig in Nederland verblijft. Ook geldt dan de voorwaarde dat partijen voor voltrekking van het huwelijk een verklaring overleggen dat het huwelijk niet wordt aangegaan met als enig oogmerk verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen (artikel 1:44 lid 1, sub i BW). Een vergelijkbare eis geldt voor de inschrijving in Nederland van huwelijken gesloten in het buitenland (artikel 1:25, lid 4 BW). Het afleggen van een valse verklaring is een strafbaar feit. Om verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen, dient voldaan te zijn aan de voorwaarden voor gezinshereniging. Dat wil zeggen dat beide partners 21 jaar of ouder moeten zijn, dat de in Nederland gevestigde partner moet beschikken over voldoende middelen van bestaan en dat de buitenlandse partner het inburgeringsexamen buitenland heeft behaald. Daarnaast geldt de wetgeving zoals onder vraag 5 is genoemd. Ik ben niet van oordeel dat er in deze systematiek een lacune zit die het uithuwelijken van vrouwen aan familieleden faciliteert.
Kent u het bericht Mishandelde vrouwen noodgedwongen in hotels vanwege overvolle opvanglocaties in de Volkskrant, gepubliceerd op 4 oktober 20192, waarin het Landelijk Netwerk Vrouwenopvang aangeeft dat de noodopvang voor vrouwen negen van de tien keer vol zit, waardoor veel slachtoffers van huiselijk geweld de hulp die zij nodig hebben mislopen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, dit bericht is bekend. Wij zijn van mening dat vrouwen voor wie het thuis niet veilig is, moeten kunnen rekenen op een veilige plek. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de 35 centrumgemeenten om er voor te zorgen dat er voldoende opvangplekken beschikbaar zijn. De Minister van VWS laat samen met de VNG een onderzoek uitvoeren om zicht te krijgen op de omvang en de oorzaken van de problematiek rond de noodbedden in de vrouwenopvang.
Deelt u de mening dat er momenteel niet voldoende opvangcapaciteit is om vrouwen die bedreigd worden met seksueel geweld te beschermen? Deelt u de mening dat het door dit gebrek aan capaciteit moeilijker is voor vrouwen die huiselijk geweld willen ontvluchten om deze stap te nemen? Wat doet u om op korte termijn een oplossing te zoeken om deze vrouwen de benodigde hulp en bescherming te bieden?
Om te kunnen beoordelen of voldoende opvangcapaciteit beschikbaar is om vrouwen die bedreigd worden met seksueel geweld te beschermen, is meer zicht nodig op de uitvoering van de afspraken in het beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang & opvang in acute crisissituaties van slachtoffers huiselijk geweld in de vrouwenopvang. Gemeenten hebben daarin afspraken gemaakt over de beschikbaarheid van noodbedden en het benutten van elkaars opvangplekken als de eigen opvangplekken onvoldoende zijn. Het genoemde onderzoek dat de Minister van VWS samen met de VNG uit laat voeren, zal helpen om dit zicht te krijgen. De eerste uitkomsten verwacht de Minister van VWS voor het eind van het jaar met uw Kamer te kunnen delen.
De nieuwe interne regels van de Europese Investeringsbank (EIB) voor het uitlenen van geld aan energieprojecten |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de wijzigingen die zijn aangebracht aan de interne regels voor het uitlenen van geld van de EIB op het oorspronkelijke, ambitieuzere voorstel?1 Klopt het dat de volgende Board of Directors meeting van de EIB plaatsvindt op 15 oktober 2019 en dat Nederland hier ook vertegenwoordigd zal zijn?
Ja, ik ben bekend met het eerste en het herziene voorstel van de EIB om het energiebeleid, de zogenaamde Energy Lending Policy, aan te passen.2 Het klopt dat de volgende vergadering van de Board of Directors plaatsvindt op 15 oktober 2019 en dat Nederland daar vertegenwoordigd zal zijn.
Deelt u de mening dat er geen gemeenschapsgeld en geen geld van de EIB moet gaan naar fossiele energieprojecten, aangezien dit niet past bij het doel dat is gesteld onder het Klimaatverdrag van Parijs?
Het Akkoord van Parijs stelt als doel de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met het streven deze tot 1,5 graden Celsius te beperken. Nederland heeft zich aan dit akkoord verbonden. Om dit doel te halen hebben EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 40% minder moet uitstoten. Met het oog op de Nederlandse inzet op aanscherping van de EU-klimaatdoelen voor 2030 en 2050 en schaarse publieke financiering, steunt NL zoals benoemd in de Kamerbrief van 2 september jl.3 de ambitieuze herziening van de Energy Lending Policy. De EIB stelt voor om aan te sluiten bij het Akkoord van Parijs en de EU energie- en klimaatdoelen en daarbij zo effectief mogelijk gebruik te maken van de beperkte publieke middelen. Om deze doelen te halen stelt de EIB voor om financieringen van fossiele brandstoffen uit te faseren. Nederland steunt deze inzet die aansluit bij de leidende rol die Nederland ziet voor multilaterale banken, inclusief de EIB, in de financiering van de energietransitie en koolstofarme ontwikkelingspaden en daarbij uitfasering van financiering van fossiele brandstoffenprojecten, zoals ook benoemd in de Kamerbrief Internationaal financieren in perspectief.4
Bent u bekend met de wijziging op pagina 34 waardoor een uitzondering wordt gemaakt voor centrales die een «credible plan» hebben om «low-carbon gas» bij te mengen en zo eventueel gemiddeld aan de uitstootlimiet zouden kunnen voldoen? Deelt u de vaststelling dat een «credible plan» geen zekerheid geeft en «low-carbon gas» een vaag begrip is? Deelt u de mening dat deze wijziging ongewenst is en er een harde uitstootlimiet zou moeten zijn? Bent u bereid in de dagen voorafgaande aan de meeting op 15 oktober 2019 proactief bij andere landen vertegenwoordigd in het de EIB-bestuur te pleiten voor een harde uitstootlimiet en te werken aan een alliantie op dit punt?
De EIB heeft na een publieke consultatie een eerste voorstel en een herzien voorstel om het energiebeleid, de zogenaamde Energy Lending Policy, aan te passen gepubliceerd. Sindsdien is het voorstel onderwerp van lopende onderhandelingen. Nederland zet zich in deze onderhandelingen met andere gelijkgestemde landen in op het in lijn brengen van het beleid met het Akkoord van Parijs en het aansluiten op de lange-termijndoelen van de Europese Unie. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 ben ik bekend met de herziene versie van de EIB, de voorgestelde wijzigingen en opgenomen termen. Ik ben het daarbij met u eens dat een heldere visie en definitie van kernbegrippen in het beleid belangrijk zijn voor de effectiviteit van het nieuwe energiefinancieringsbeleid. Daarbij is ook een duidelijke uitstootlimiet van belang waarbij Nederland de voorkeur heeft voor de definitie van de uitstootlimiet in het oorspronkelijke concept van de Energy Lending Policy. Nederland maakt zich hier in de onderhandelingen hard voor en zet zich in om andere landen mee te krijgen voor een beleid dat helder en ambitieus is.
Bent u bekend met de wijzigingen op pagina 42 waardoor fossiele energieprojecten die op de lijst van EU Projects of Common Interest staan een jaar extra de tijd krijgen? Deelt u de verwachting dat hiermee pijpleidingen toch nog kunnen worden gefinancierd met gemeenschapsgeld? Deelt u de mening dat dit ongewenst is? Zo ja, bent u bereid in de dagen voorafgaande aan de meeting op 15 oktober 2019 bij andere landen vertegenwoordigd in het de EIB-bestuur proactief tegen deze verlenging te pleiten en te werken aan een alliantie op dit punt?
Verwacht u een akkoord tijdens de vergadering van de Board of Directors op 15 oktober 2019? Kunt u garanderen dat de vertegenwoordiger van Nederland zich stevig zal uitspreken tegen de bovengenoemde ongewenste wijzigingen tijdens de vergadering? Bent u bereid aan te sturen op uitstel van een besluit indien de afzwakkingen er niet uitgehaald worden?
De herziening van het beleid is onderdeel van lopende onderhandelingen. Binnen deze lopende onderhandelingen zet Nederland zich met gelijkstemde landen onverkort in voor een ambitieus beleid, waaronder op het uitfaseren van financieringen in fossiele brandstoffen. Voor de Board meeting van 15 oktober staat een tweede discussie over de Energy Lending Policy gepland. Besluitvorming binnen de EIB Board of Directors gaat gepaard met gewone meerderheid naar rato stemgewicht in de EIB. Uitstel van een besluit kan plaatsvinden wanneer er geen meerderheid voor het voorstel is en is daarom afhankelijk van de inzet van alle lidstaten.
Kunt u de vragen voor 15 oktober 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Streep door gehate wet over rol verpleegkundigen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Streep door gehate wet over rol verpleegkundigen», naar aanleiding van uw brief naar de Kamer waarin u uw gesprekken over het wetsvoorstel BIG-II terugkoppelt?1 2
Ja.
Bent u het ermee eens dat nu u de vraag of en zo ja, op welke wijze functiedifferentiatie er komt (terecht) aan verpleegkundigen en werkgevers overlaat, het niet zo kan zijn dat (individuele) werkgevers daar eenzijdig toe overgaan?
Zoals gemeld beoogde het wetsvoorstel om een onderscheid te maken tussen de mbo- en de hbo-verpleegkundige in de Wet BIG. De betrokken partijen (V&VN, Boz, FNV, CNV en NU’91) wilden hiervoor een wettelijke regeling en gaven toen niet de voorkeur aan het onderscheid via een alternatieve weg, zoals CAO-afspraken of kwaliteitsstandaarden. Uiteindelijk bleken de achterbannen van de betrokken partijen toch kritisch over de route van het wetsvoorstel en de voorgenomen overgangsregeling. Dat heeft geleid tot het «on hold» zetten van het wetsvoorstel. Inmiddels is de wettelijke regeling definitief van tafel, wegens het ontbreken van draagvlaak hiervoor. Afgezien daarvan staat het werkgevers vrij om, in samenspraak met de medezeggenschap, ontwikkelingen binnen hun functiegebouw te verkennen en wijzigingen door te voeren binnen hun functiegebouw. Dat gebeurt al jaren in verschillende vormen, onder andere via proeftuinen. Ik ga er daarbij vanuit dat werkgevers hun werknemers nauw betrekken bij de ontwikkelingen van het functiegebouw. Zie ook het artikel van Zorgvisie over functiedifferentiatie in het ETZ-ziekenhuis (d.d. 14 oktober 2019).
Bent u het ermee eens dat het nu evenmin zo kan zijn dat een onderzoek naar functiedifferentiatie (waarvoor door u maar liefst vijf miljoen euro wordt uitgetrokken) kan plaatsvinden zonder betrokkenheid van verpleegkundigen?
Het wetenschappelijk onderzoek van de NVZ, NFU, Erasmus Universiteit, Hogeschool Utrecht, Spaarne Gasthuis, Radboud UMC en UMC Utrecht, vindt plaats met nauwe betrokkenheid van verpleegkundigen. De meeste betrokken onderzoekers zijn zelf verpleegkundige. In een belangrijk deel van het onderzoek zullen zij met verpleegkundigen en andere betrokkenen in de praktijk in gesprek gaan over vragen als: hoe kunnen we ieders capaciteiten maximaal benutten, hoe kunnen verpleegkundigen meer invloed krijgen op hun beroepsbeoefening, hoe kunnen verpleegkundigen worden ondersteund bij het uitoefenen van verpleegkundig leiderschap en het verder uitdenken en vormgeven van gedifferentieerd werken in de verpleging en hoe kunnen de loopbaanmogelijkheden worden verbeterd?
Bent u bereid zowel werkgevers die nu al (eenzijdig) over willen gaan dan wel overgegaan zijn op functiedifferentiatie terug te fluiten, als ook niet tot het onder 3. bedoelde onderzoek over te gaan, dan wel dat onderzoek stop te zetten tot daarover overeenstemming is bereikt tussen verpleegkundigen en werkgevers?
Zoals ik eerder heb aangegeven gaan werkgevers, in samenspraak met de medezeggenschap, over de totstandkoming en de opbouw van de functiegebouwen. Er bestaan al jaren op verschillende plekken initiatieven om naar de behoefte van de desbetreffende organisaties verbeteringen aan te brengen in de functies. Dat is ook belangrijk om de inzet van alle werknemers te laten aansluiten op de benodigde werkzaamheden en verbetering van de (toekomstige) zorgverlening van de cliënt. Ook het stopzetten van het onderzoek is mijns inziens niet aan de orde. Zoals aangegeven bij vraag 3 vindt het onderzoek plaats met nauwe betrokkenheid van verpleegkundigen.
Wilt u het onder 4. gevraagde met spoed doen zodat geen onomkeerbare stappen worden gezet?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 4.
Het bericht ‘Bahrein brengt drie terrorisme-verdachten ter dood’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u nader toelichten waardoor er geen verifieerbare informatie beschikbaar is over de aantallen politici en mensenrechtenactivisten die in Bahrein in de gevangenis zijn beland sinds de opstand van de sjiitische oppositie in 2011?1
Het monitoren van de mensenrechtensituatie en het onderhouden van contacten met mensenrechtenorganisaties is een belangrijke prioriteit van alle Nederlandse ambassades in de Golfregio. De Nederlandse ambassadeur voor Bahrein voert regelmatig gesprekken met Bahreinse mensenrechtenorganisaties. Hieruit komt het beeld naar voren dat het aantal politici en mensenrechtenactivisten dat wordt gedetineerd enkele duizenden zou zijn. Echter, omdat de Bahreinse autoriteiten deze gevangenen als terroristen of als supporters van terrorisme beschouwt, zijn er geen officiële cijfers beschikbaar.
Hoe regelmatig heeft Buitenlandse Zaken op hoog ambtelijk niveau gesprekken met de autoriteiten van Bahrein? En hoe regelmatig kaart u de mensenrechtensituatie aan in die gesprekken met de autoriteiten van Bahrein?
De laatste hoogambtelijke consultaties met Bahrein vonden plaats in april. De mensenrechtensituatie is daar van Nederlandse kant opgebracht. Op 27 augustus had de Nederlandse ambassadeur een onderhoud met een hoge ambtenaar van het Bahreinse Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de contacten met Bahreinse autoriteiten brengt de ambassadeur stelselmatig de Nederlandse zorgen over. In het gesprek van augustus zijn nadrukkelijk de drie executies van 27 juli aangekaart, waarbij duidelijk is gemaakt dat Nederland de doodstraf in alle situaties krachtig afwijst.
Wat zou voor u aanleiding zijn de zorgen over de mensenrechtensituatie – die laatstelijk eind april aangekaart zijn – wederom aan te kaarten bij autoriteiten van Bahrein? En wat is voor u daarbij het gewenste niveau?
In alle hoogambtelijke, diplomatieke en politieke contacten wordt de mensenrechtensituatie aan de orde gesteld.
Kunt u aangeven binnen welke relevante EU-Raadwerkgroepen en wanneer de mensenrechtensituatie in Bahrein is besproken? En zo nee, waarom niet?
De mensenrechtensituatie in Bahrein wordt besproken in de geografische werkgroep en de werkgroep voor mensenrechten. Dat is voornamelijk, maar niet uitsluitend, ter voorbereiding en terugkoppeling van de informele mensenrechtendialoog die de EU sinds 2016 op jaarlijkse basis voert met Bahrein. De eerstvolgende dialoog zal voor het einde van het jaar plaatsvinden in Brussel. Nederland heeft in voorbereiding op deze dialoog in EU-verband ervoor gepleit dat de doodstraf, marteling en het gebruikmaken van bekentenissen afgelegd onder marteling stevig moeten worden aangekaart, met als doel terugkeren naar een de facto moratorium op gebruik van de doodstraf en uiteindelijk volledige afschaffing.
Hoe vaak en in welke overleg heeft u tijdens de meest recente – 42e – zitting van de mensenrechtenraad in Geneve de mensenrechtensituatie in Bahrein ingebracht en/of besproken?
Nederland heeft tijdens de 42e zitting van de Mensenrechtenraad niet specifiek de mensenrechtensituatie in Bahrein opgebracht. Wel hebben zowel Nederland als de EU zich op verschillende momenten uitgesproken tegen het uitvoeren van de doodstraf. Als aankomend lid van de Mensenrechtenraad, voor de periode 2020–2022, zal Nederland de situatie in Bahrein blijven volgen en opbrengen wanneer daar aanleiding toe is. Daarnaast steunt Nederland actief de periodieke landen-examens van de VN op het gebied van de mensenrechten (de zogeheten Universal Periodic Reviews, UPR) en de opvolging van de aanbevelingen door de deelnemende landen. Bahrein werd tijdens de laatste UPR stevig aangesproken op de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en demonstratie, en opgeroepen tot de instelling van een moratorium op de doodstraf. De volgende UPR voor Bahrein staat gepland voor 2022.
Het blog ‘Andere tijden voor de rechtsbescherming’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het blog «Andere tijden voor de rechtsbescherming»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het blog.
Wat is uw reactie op het feit dat advocaten de eerste twee weken van 2020 massaal niet beschikbaar zullen zijn voor piketdiensten? Wat zijn volgens u hier de juridische, organisatorische en praktische gevolgen van? Trekt u dit zich aan? Waarom heeft u het zo ver laten komen?
Ik betreur de actie van de advocatuur die feitelijk neerkomt op een staking in de eerste twee weken van 2020. Voor de stelselherziening rechtsbijstand waarin het belang van de rechtzoekende centraal staat, is goede samenwerking namelijk onmisbaar. Graag zou ik samen met de advocatuur onze energie stoppen in het samen bouwen aan een toekomstbestendig stelsel.
Door de staking kunnen rechtzoekenden, waaronder ook kwetsbare mensen, niet op de gebruikelijke wijze van rechtsbijstand gebruik maken. Waarschijnlijk ontstaan hierdoor vertragingen, lopen doorlooptijden op en gaat zittingscapaciteit verloren. Ook hindert het mogelijk opsporingsonderzoeken als verdachten zonder rechtsbijstand niet kunnen worden gehoord. Ik breng op dit moment de potentiële gevolgen van de staking in beeld samen met onder meer de politie, het OM, de IND, de rechtspraak en de Raad voor rechtsbijstand (hierna: Raad). Ook bespreek ik met hen manieren om de gevolgen zoveel mogelijk te ondervangen.
De prioriteit voor de inzet van advocaten die wél voor het strafpiket beschikbaar zijn in de eerste twee weken van januari ligt bij de zwaardere zaken, omdat daar de potentiële gevolgen van het ontbreken van rechtsbijstand maatschappelijk het grootst zijn. Ik ben met de betrokken ketenorganisaties in gesprek om zoveel als mogelijk is te voorkomen dat (kwetsbare) rechtzoekenden de dupe worden van de staking en de strafrechtketen in deze periode zo goed mogelijk kan functioneren.
Deelt u nog steeds de mening dat sociaal advocaten nu geen redelijke vergoeding krijgen, zoals eerder herhaaldelijk door u geuit? Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die hieraan de afgelopen 20 jaar hebben bijgedragen?
Ik ben nog steeds van mening dat er op rechtsgebieden die de Commissie Van der Meer noemt een scheefgroei is ontstaan tussen de gemiddelde tijdsbesteding en de voor die categorieën vastgestelde puntenaantallen. De door de commissie geconstateerde scheefgroei doet zich tamelijk breed binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand voor, maar er zijn wel relevante verschillen te duiden tussen de diverse rechtsgebieden. Met name bij sommige zaken in het personen- en familierecht is de scheefgroei groot. Dit leidt voor sociaal advocaten die veel zaken doen op die rechtsgebieden niet meer tot een redelijke vergoeding.
Over de afgelopen twintig jaar zijn de volgende begunstigende en beperkende maatregelen van invloed geweest op de vergoeding:
Samenvattend is er een onderscheid te maken tussen de maatregelen die in werking traden voor 2008 en de maatregelen die na de start van de economische crisis zijn genomen. De maatregelen die vanaf de crisis zijn genomen waren ingegeven door de taakstellingen die in de crisisperiode ook in andere sectoren zijn ingezet, zoals het stopzetten van de jaarlijkse indexering.
In de jaren voorafgaand aan de crisis werden maatregelen genomen die tot effect hadden dat de aanwas van advocaten en mediators in het stelsel toenam. Het feit dat toevoegingszaken een vaste bron van inkomsten voor advocaten is lijkt hierbij een rol te spelen.
Kunt u uitleggen dat zelfs de meest ervaren en gespecialiseerde sociaal advocaten € 108 per punt (en dus niet per uur!) ontvangen, terwijl zelfs stagiaires van het kantoor van de Landsadvocaat meer betaald krijgen (€ 165 uurtarief) en de de Landsadvocaat wel € 384 per uur ontvangt?2
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand enerzijds en de inzet van de landsadvocaat anderzijds zijn twee in hun aard verschillende zaken.
Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het tarief dat we aan de landsadvocaat betalen kent een andere juridische basis, namelijk een overeenkomst tot opdrachtgeving.
Kunt u uitgebreid ingaan op de serieuze kanttekeningen die bij uw argumenten worden geplaatst over de stijging van de kosten (de uitgaven voor toevoegingen zijn sinds 2012 juist fors afgenomen), dat uw vergelijking met andere rechtsstelsels mank gaat (vergeleken met andere landen staat Nederland rond de 20ste plaats als je kijkt naar de totale uitgaven voor rechtspleging) en dat de enige relevante vraag nu zou moeten zijn of in Nederland voor een sociaal advocaat een billijk inkomen haalbaar is?
Nederland staat, in vergelijking met andere rechtsstelsels, met een jaarlijkse uitgave aan rechtsbijstand van € 27,42 per hoofd van de bevolking in de top van de 41 onderzochte landen staat. Dit blijkt uit het rapport van de Raad van Europa, European judicial systems, Efficiency and quality of justice, CEPEJ 2018. Als wordt gekeken naar het vergelijkende onderzoek over rechtsstelsels als geheel dan geeft dat een vergelijkbaar beeld. In het rapport (grafiek3 is te zien dat Nederland op de zevende plaats staat als het gaat om de totale algemene overheidsuitgaven aan rechtspleging per inwoner.
Het bedrag dat op de Rijksbegroting bestemd is voor rechtsbijstand blijft in deze kabinetsperiode onveranderd, en internationaal gezien dus relatief hoog. Toch staat de houdbaarheid van het systeem onder druk. Hoewel er de afgelopen tijd jaren zijn geweest waarin minder toevoegingen zijn afgegeven dan het jaar ervoor (bijvoorbeeld in 2014, 2015 en 2017), is er over de langere termijn een stijging van het aantal toevoegingen met 42% in 17 jaar zichtbaar. Tegen die achtergrond heb ik contouren geschetst voor modernisering van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het kabinet wil de oorzaken van de stijging van het aantal toevoeging bij de kern aanpakken én een stap zetten in het verbeteren van vergoedingen voor de advocatuur in de toevoegingenpraktijk. Opgave is om dit binnen het huidige budget te realiseren. De doorrekening van de maatregelen uit de contourenbrief laat zien dat het geheel aan maatregelen van de modernisering een verhoging van de vergoeding van advocaten mogelijk maakt. Deze verhoging bedraagt tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het blog?3
Wij willen tempo maken met de stelselherziening, juist vanwege de noodzaak om tot betere vergoedingen te komen. Door het samenspel aan maatregelen die ik neem om het stelsel te herzien ontstaat er ruimte voor een betere beloning voor advocaten die werken in het stelsel. Zoals aangegeven bij vraag 5, bedraagt de verhoging tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
De transformatie komt op stoom. Maar een stelselherziening van deze omvang is complex en vraagt om zorgvuldigheid, niet in de minste plaats omdat het gaat over kwetsbare rechtzoekenden. Zorgvuldigheid vraagt tijd. Dat neemt niet weg dat ik de urgentie voel om snel veranderingen door te voeren.
De Nederlandse Orde van Advocaten heeft mij in hun brief d.d. 4 september jl. bericht over de acute nood bij de sociale advocatuur.
Bovendien is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen 2019 de motie Jetten (D66) en Segers (CU) aangenomen die vraagt om het in beeld brengen waar de nood het hoogst is en te bezien welke maatregelen daar op korte termijn genomen kunnen worden. Ik breng op dit moment in kaart hoe ik uitvoering ga geven aan deze motie. Een verhoging van het punttarief binnen het huidige stelsel is daarbij om twee redenen geen optie. In de eerste plaats maakt een dergelijke verhoging het stelsel niet duurzamer en beter beheersbaar. Daarnaast schrijft het regeerakkoord voor dat ik een nieuw stelsel invoer binnen de bestaande budgettaire ruimte. Ik kijk dus, bij voorkeur in overleg met de advocatuur, naar andere mogelijkheden om de hoogste nood op korte termijn te lenigen dan een verhoging van het punttarief.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en ruim voorafgaand aan het Algemeen Overleg gesubsidieerde rechtsbijstand op 7 november te beantwoorden?
Ja.
De gedwongen verhuizing van bewoners van Vakantiepark Arnhem |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders op Vakantiepark Arnhem hals over kop moeten verhuizen?1
Naar ik begrijp woont een aantal huurders permanent in chalets op Vakantiepark Arnhem, ondanks dat dit in strijd is met het functiegebruik volgens het bestemmingsplan. Volgens het bericht kregen vaste huurders van chalets op Vakantiepark Arnhem van de eigenaar Oostappen Groep drie dagen de tijd om te verhuizen naar andere chalets op het park. Ik ben niet op de hoogte van de privaatrechtelijke afspraken die de verhuurder en huurders van de chalets met elkaar zijn aangegaan. De gemeente Arnhem liet mij weten dat het College een brief aan de eigenaar heeft gestuurd waarin zij de handelwijze van de eigenaar omtrent de verhuizingen op het park afkeurt.
Hoe zijn de woonomstandigheden op Vakantiepark Arnhem voor de permanente bewoners? Op welke manieren wordt door de verhuurder rekening gehouden met kwetsbare groepen zoals ouderen en kinderen of mensen met een ziekte of beperking? Om hoeveel mensen die moeten verhuizen gaat het?
De gemeente Arnhem laat mij desgevraagd weten dat de woonomstandigheden van het vakantiepark voor de permanente bewoners te wensen overlaten. De chalets waar deze mensen in verblijven, zijn niet bedoeld om in te wonen. De voorzieningen op en om het park zijn niet op bewoning ingesteld.
De gemeente geeft aan niet te weten of, en op welke manieren de verhuurder rekening houdt met kwetsbare groepen bewoners. De gemeente is enige tijd geleden gestart met het formuleren van een aanpak op het vakantiepark. Om beter zicht te krijgen op de mensen die op het park verblijven organiseerde de gemeente samen met betrokken partners als de provincie, politie en Belastingdienst in het kader van project Ariadne een gecoördineerde inventarisatie op 29 oktober jl.
De groep mensen die nu naar een ander chalet verhuisde bestaat volgens de gemeente uit ongeveer 25 huishoudens, waarvan sommigen ook kinderen hebben.
Is het juridisch houdbaar om bewoners slechts enkele dagen voordat zij hun verblijfplaats moeten verlaten hierover in te lichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overeenkomst tussen verhuurder en huurder wordt beheerst door Boek 7 het Burgerlijk Wetboek. In het algemeen geldt dat huurovereenkomsten voor bepaalde tijd eindigen door het verstrijken van die tijd en dat huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd eindigen door opzegging op termijn van ten minste één maand.
Voor woonruimte gelden de strengere regels van titel 7.4 van het Burgerlijk Wetboek. Of die regels van toepassing zijn op de bewuste overeenkomsten kan niet in zijn algemeenheid beoordeeld worden.
Of in dit geval sprake was van het opzeggen van de huur of dat, al dan niet binnen de termen van de overeenkomst, een andere (vakantie)woning werd aangeboden voor gebruik, kan evenmin in zijn algemeenheid beoordeeld worden.
Of de verhuurder in deze gevallen in strijd met de wet of de overeenkomst heeft gehandeld, kan slechts per geval door de rechter worden beoordeeld.
Krijgen bewoners van Vakantiepark Arnhem die hun verblijfplaats moeten verlaten een opstalvergoeding van de eigenaar van Vakantiepark Arnhem? Zo nee, waarom niet?
De bewoners die moesten verhuizen huurden chalets die in eigendom zijn van de verhuurder, waardoor geen sprake is van opstal. Daaruit volgend krijgen zij ook geen opstalvergoeding.
Heeft de gemeente Arnhem gesprekken gevoerd met de eigenaar van Vakantiepark Arnhem over deze problematiek? Zo ja, wat was de strekking van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Arnhem liet mij weten dat het College een brief aan de eigenaar heeft gestuurd waarin zij de handelwijze van de eigenaar omtrent de verhuizingen op het park afkeurt. Het College verwacht begin volgend jaar een voorstel aan de gemeenteraad voor te kunnen leggen over de toekomst van het park.
Heeft de gemeente Arnhem gebruik gemaakt van de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 om een beter beeld te krijgen van de situatie op haar vakantieparken? Is de gemeente in voldoende mate ondersteund door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Kunt u dit toelichten?
De gemeente heeft gebruik gemaakt van het project Ariadne dat door de provincie Gelderland is opgezet en door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ondersteund vanuit de Actie-agenda vakantieparken. Daarbuiten zijn er geen verzoeken van de gemeente of provincie geweest voor aanvullende ondersteuning vanuit het ministerie.
Deelt u de mening dat er geen mensen meer uit een vakantiepark-verblijfplaats mogen worden gezet zonder dat er een betaalbaar alternatief is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht dat overheden hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld bij sluiting van een vakantiepark kwetsbare mensen te ondersteunen bij het vinden van alternatieve (semi-)structurele huisvesting. Ook verwacht ik dat wanneer een gemeente kennis heeft van onwenselijke huisvestingssituaties op een vakantiepark die gemeente daarop acteert. Voor zover ik begreep uit het mediabericht en contacten met de gemeente Arnhem, zijn de betreffende bewoners naar andere chalets op het verhuisd en niet van het park gezet.
Wilt u in samenwerking met de gemeente Arnhem laten onderzoeken of het omvormen van Vakantiepark Arnhem tot een woonwijk draagvlak heeft en haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Vakantiepark Arnhem kan onderdeel worden van de pilots die in de actie-agenda zijn geformuleerd. Daarvoor dient het park – net als de anderen casussen – te voldoen aan de voorwaarden om mee te doen aan de pilot. Eén van die voorwaarden is dat de gemeente, provincie en de parkeigenaar bereid zijn om met een open houding naar de mogelijkheden van een functiewijziging te kijken.
Wat is de hoogte van het bedrag van de huren van de permanente bewoners en waarop zijn deze bedragen gebaseerd? Indien deze verblijfplaatsen onder de sociale woningen zouden vallen, wat zou de maandelijkse huur zijn op basis van het puntensysteem? Hoe verschilt dit met de huidige prijs die deze bewoners moeten betalen?
De bedragen van de huren zijn niet bekend. Voor een prijsbepaling in het puntensysteem is niet voldoende bekend over de chalets. Daarnaast geldt dat deze chalets niet bedoeld zijn voor permanente bewoning. Niet alleen de bestemming staat dit niet toe, maar het is ook niet vastgesteld of deze chalets voldoen aan de eisen van het bouwbesluit voor woningen die geschikt zijn voor permanente bewoning.
Kunt u inzicht verschaffen in de pilots die zijn gestart in samenwerking met 5 gemeenten en vakantieparkondernemers zoals genoemd in de actie-agenda vakantieparken 2018–2020? Wat zijn de tussentijdse resultaten? Wilt u deze naar de Kamer sturen?
De eerste pilots zijn gestart en er worden gesprekken gevoerd tussen gemeenten, provincies en parkeigenaren over de verschillende mogelijkheden. Ik verwacht in het voorjaar meer informatie beschikbaar te kunnen stellen over parken die reeds eerder getransformeerd zijn.
Wat zijn de uitkomsten van het jaarlijks bestuurlijke overleg met de hoofdondertekenaars van de actie-agenda?
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de ondertekenaars van de Actie-agenda. Het Bestuurlijk Overleg zal – in overleg met de ondertekenaars – in het voorjaar 2020 plaatsvinden.
Wilt u alle bovenstaande vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De reden van de vertraging bij de evaluatie van het Transparantieregister Zorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom is de evaluatie van het Transparantieregister Zorg nog niet naar de Kamer gezonden, terwijl u die heeft toegezegd voor «in de zomer van 2019»?
De evaluatie van het Transparantieregister Zorg loopt op dit moment nog en wordt door het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) uitgevoerd. De evaluatie neemt helaas meer tijd in beslag dan gepland was. Dit is de reden waarom ik de resultaten van de evaluatie nog niet naar de Tweede Kamer heb gezonden.
In antwoord op eerdere Kamervragen (antwoord op vraag 16 en 17) die het lid Ploumen (PvdA) heeft gesteld over mogelijke beïnvloeding bij het opstellen van richtlijnen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018 – 2019, nr. 2939) heb ik de Tweede Kamer laten weten dat ik de resultaten in het najaar verwacht. Helaas duurt de vertraging nog wat langer. Het evaluatieonderzoek bevindt zich nog niet in een afrondende fase; de analyse van de data – met name uit de sector van de medische hulpmiddelen – en het schrijven van het rapport zijn nog gaande. Gezien deze fase waarin het evaluatieonderzoek zich nu bevindt, kan ik helaas niet toezeggen dat ik de resultaten voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS naar de Tweede Kamer kan zenden. Ik hoop en verwacht dit wel voor het kerstreces te kunnen doen.
Heeft u de Kamer op de hoogte gesteld van de vertraging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In welk stadium bevindt het evaluatie-onderzoek zich nu?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe luidt de onderzoeksvraag en hoe luiden de deelvragen?
De onderdelen waarop de evaluatie van het Transparantieregister Zorg gericht moet zijn, zijn bij amendement in de wet opgenomen (Wet BIG).
De evaluatie dient zich te richten op de doeltreffendheid en (bedoelde en onbedoelde) effecten van het Transparantieregister Zorg.
De onderzoeksvragen en de deelvragen van de eerste evaluatie luiden voor de geneesmiddelensector als volgt:
Is het Transparantieregister Zorg doeltreffend? Onder «doeltreffendheid» wordt – in ieder geval – verstaan:
of de wijze waarop het Transparantieregister Zorg (op basis van zelfregulering) is opgezet voldoende effectief is dat de informatie in het register volledig, actueel en juist kan zijn. De eerste evaluatie moet antwoord geven op de vraag of het Transparantieregister Zorg doeltreffend is en – indien nodig – wat er moet gebeuren om de doeltreffendheid te vergroten.
of de wijze waarop het Transparantieregister Zorg kan worden geraadpleegd voldoende effectief is (gebruiksvriendelijkheid en toegankelijk).
De gehele sector medische hulpmiddelen deed pas in 2018 voor het eerst opgave in het Transparantieregister Zorg. De onderzoeksvragen voor de medische hulpmiddelensector zijn dan ook gericht op de eerste ervaringen van de sector medische hulpmiddelen met het register en met het wettelijk verbod op gunstbetoon, dat sinds 1 januari 2018 voor deze sector geldt.
De onderzoeksopzet van het IVM richt zich op deze onderzoeksvragen en bestaat uit interviews, enquêtes, praktijktesten en steekproeven in het Transparantieregister Zorg.
Het IVM houdt de ontvangen reacties bij in het kader van het evaluatieonderzoek.
Uit navraag bij het IVM is gebleken dat alle koepelorganisaties die benaderd zijn voor het evaluatieonderzoek, input hebben geleverd. Gezien de omstandigheid dat het evaluatieonderzoek nu nog gaande is, zijn deze koepelorganisaties nu niet in antwoord op deze vraag vermeld.
Met deze informatie acht ik voldaan te hebben aan uw vragen naar de onderzoeksvragen en onderzoeksopzet.
Kunt u tenminste de onderzoeksopzet naar de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen zijn tot nu toe gezet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke respons is tot nu toe ontvangen? Van wie?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet er nu nog precies gebeuren, wat is de planning en wanneer wordt de definitieve evaluatie verwacht?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toezeggen dat de evaluatie vóór de begrotingsbehandeling VWS aan de Kamer kan worden gezonden? Zo nee waarom niet en waarom kan een en ander niet bespoedigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze eenvoudige vragen vóór 16 oktober 2019 te beantwoorden? Zo nee waarom niet?
Met de beantwoording van deze vragen voldoe ik aan uw verzoek om deze vragen te beantwoorden voor 16 oktober 2019.
Onrust bij het Commissariaat voor de Media |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Is er inmiddels een nieuwe voorzitter benoemd zodat er bestuursrechtelijke besluiten kunnen worden genomen? Zo nee, wanneer wordt deze benoeming verwacht?1
Met ingang van 15 november 2019 zal mevrouw drs. R.H.M. (Renate) Litjens benoemd worden als interim-voorzitter voor de duur van maximaal een jaar. Daarmee kan de bestuursrechtelijke besluitvorming op collegeniveau op korte termijn weer ter hand genomen worden.
Wat zijn de consequenties voor (lokale) media als er geen bestuursrechtelijke besluiten kunnen worden genomen? Kan bijvoorbeeld de concessievergunningsverlening voor lokale omroepen vertraging oplopen?
Voor het overgrote deel van de reguliere toezichthoudende en uitvoerende werkzaamheden van het Commissariaat kan de besluitvorming op grond van het mandaatbesluit van het Commissariaat gewoon doorgaan. De besluitvorming over de vergunningverlening voor lokale omroepen loopt geen gevaar omdat deze besluiten rechtsgeldig genomen kunnen worden door de manager afdeling Onderzoek & Toegang.2 Er is geen noodprocedure en die is ook niet nodig gelet op het mandaatbesluit.
Is er voorzien in een noodprocedure mocht er niet op korte termijn een voorzitter benoemd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat behelst deze?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de regels rondom transparantie en toetsing van nevenfunctie ook als eis gesteld aan een nieuwe voorzitter of worden ze alleen met de beoogd opvolger besproken?
In alle gevallen zal transparantie en toetsing van nevenfuncties plaatsvinden, dus zowel ten aanzien van de interim-voorzitter, de op termijn te benoemen permanente voorzitter als de overige in functie zijnde of te benoemen andere leden van het Commissariaat. Ik zal zo spoedig mogelijk met het Commissariaat in gesprek gaan over de wijze waarop die transparantie en toetsing voortaan in de praktijk structureel gewaarborgd wordt.
Het artikel ‘Illegaal vlogt en feest op kosten gemeente’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Illegaal vlogt en feest op kosten gemeente»?1
Ja.
Wat vindt u van feit dat belastinggeld van Amsterdammers in dit soort onzin wordt gestoken? Deelt u de mening dat dat beter kan worden ingezet voor de bevordering van de bereikbaarheid en het oplossen van de woningnood?
In het artikel gaat het specifiek om de besteding van subsidiegeld. Dit is een lokale aangelegenheid en is onderdeel van de gemeentelijke begroting die door het gemeentebestuur wordt vastgesteld. Het is niet aan mij, als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, om hier een oordeel over te vellen.
Bent u het voorts eens dat gemeenten niet moeten ingaan tegen het landelijk beleid door nieuwe procedures voor uitgeprocedeerden te financieren? Hoe strijdig is dit met de afspraken over Landelijke Vreemdelingen Voorzieningen, specifiek ook omdat deze opvang in eerste instantie gericht is op terugkeer naar het land van herkomst?
In het kader van het programma Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (hierna: LVV) werken Rijk en gemeenten samen om voor het illegale verblijf van vreemdelingen zonder recht op verblijf of rijksopvang zoveel mogelijk bestendige oplossingen te realiseren. Onder een bestendige oplossing versta ik vertrek uit Nederland of, uitsluitend indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden daarvan, legalisering van verblijf.
De werkwijze in alle pilot-LVV´s is dat lokale convenantspartners, te weten de betrokken gemeente, de DT&V, de IND, de AVIM en de betrokken NGO, een gezamenlijke beslissing nemen over het begeleidingsscenario. Mocht legalisering van verblijf door de partners worden voorgesteld, dan wordt niet per definitie een nieuwe procedure gestart. De partners, in de eerste plaats de IND, nemen het dossier van de vreemdeling door en bepalen vervolgens of een nieuw in te dienen verblijfsaanvraag kansrijk is. Zo ja, dan geldt het gebruikelijke rijksbeleid en gaat een vreemdeling, na indiening van een asielaanvraag, naar een rijksopvanglocatie. Zo nee, dan wordt ingezet op terugkeer.
Deelt u de mening dat illegalen het land moeten verlaten in plaats van de taal te leren en dat dit valse hoop geven is?
Ik ben de mening toegedaan dat er een oplossing moet zijn voor vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf of rijksopvang en om uiteenlopende redenen vaak al jaren illegaal in Nederland verblijven. Deze vreemdelingen kunnen gemeenten immers confronteren met problematiek rondom zorg en veiligheid. De LVV’s zijn er dus niet om valse hoop te geven, maar juist om een bestendige oplossing te realiseren die in het merendeel van de gevallen zal neerkomen op terugkeer.
Bent u bereid met Amsterdam in overleg te treden om af te dwingen dat subsidiegeld nooit landelijk beleid onderuit mag halen?
De lokale convenantspartners zijn voortdurend met elkaar in gesprek over de vraag hoe de inspanningen in het kader van LVV zich verhouden tot rijksbeleid. Wat betreft het door De Telegraaf genoemde subsidiegeld ter waarde van EUR 5,3 mln meldt de gemeente Amsterdam mij dat dit wordt besteed aan projecten op het terrein van migratie en asiel, waaronder ook projecten voor vreemdelingen die tot de LVV-populatie behoren. Voor laatstgenoemde projecten geldt dat de afspraken in het convenant leidend zijn, met dien verstande dat daadwerkelijke besteding van de gelden aan de gemeente is.
Het bericht ‘Zó raakt de nieuwe benchmarkrente Ester pensioenfondsen’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zó raakt de nieuwe benchmarkrente Ester pensioenfondsen»?1
Ja. Ik merk overigens op dat €STR (Euro Short-Term Rate) alleen de EONIA-benchmark vervangt. Een hervormde EURIBOR blijft bestaan.
Hoe beoordeelt u de inschatting van de heer Van Eijk in het artikel dat een vertekend beeld ontstaat wanneer renteswaps met Euro Short-Term Rate (ESTER) gewaardeerd worden, terwijl de rentetermijnstructuur gebaseerd is op Euribor? Op welke manier wordt die vertekening zichtbaar?
Deze methodes staan los van elkaar. De renteswaps (ondergebracht bij een centrale tegenpartij) die pensioenfondsen bezitten, worden in de toekomst gewaardeerd op basis van de €STR. De rentetermijnstructuur (RTS), gebaseerd op EURIBOR, wordt gebruikt voor de waardering van de verplichtingen van een pensioenfonds.
Op welke termijn verwacht u dat Euribor (grotendeels) wordt uitgefaseerd in de pensioensector?
De beheerder van EURIBOR, het in België gevestigde European Money Markets Institute (EMMI), is de laatste maanden bezig geweest met het hervormen van de methodologie van EURIBOR om te kunnen voldoen aan de verordening financiële benchmarks.2 De hervorming is afgelopen zomer afgerond en EMMI heeft op 2 juli jl. van de Belgische Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) een vergunning gekregen voor het aanbieden van EURIBOR. EMMI en EURIBOR voldoen daarom aan de wettelijke vereisten en EURIBOR kan dus gebruikt blijven worden door (onder andere) pensioenfondsen. EURIBOR wordt niet middels regelgeving vervangen door een andere benchmark.
Deelt u de inschatting dat banken meer onderpand voor renteswaps moeten storten bij pensioenfondsen en dat banken dit niet zomaar accepteren? Hoe worden zulke geschillen normaal beslecht?
De meeste pensioenfondsen hebben op dit moment swaps met een positieve marktwaarde. Deze marktwaarde zal vermoedelijk stijgen wanneer overgestapt wordt van EONIA op €STR als rentevoet voor het onderpand, al hangt dit in grote mate af van de toekomstige renteontwikkeling. Het valt nu lastig in te schatten hoe banken hiermee omgaan. Dit soort geschillen worden vaak bij de ISDA (het instituut dat standaarden ontwikkelt voor derivaten) beslecht en (mogelijk) daarna bij de rechter.
Wat betekent deze ontwikkeling per saldo voor de dekkingsgraden van de Nederlandse pensioenfondsen? Hoe pakt de verandering in de benchmarkrente uit voor fondsen met een relatief lage afdekking van het renterisico (ruim onder de 50%), een gemiddelde afdekking van het renterisico en een hoge afdekking van het renterisico (90% en hoger)?
Het is op dit moment niet mogelijk om hier een inschatting van te maken, aangezien dit afhangt van de renteontwikkeling en de ontwikkelingen in de markt voor swaps. Daarnaast speelt ook het type instrument (denk aan swaps, swaptions en/of obligaties) dat fondsen gebruiken voor de rente-afdekking een rol.
Hoe hoog is de afdekking van het renterisico bij de grote pensioenfondsen en bij fondsen met een relatief hoge dekkingsgraad?
De vijf grootste pensioenfondsen hebben volgens de algemene definitie van De Nederlandsche Bank (DNB) ultimo tweede kwartaal van 2019 de volgende mate van renteafdekking.
ABP
22,0%
Bouwnijverheid
37,8%
Metaal en Techniek
40,8%
Metalektro
39,5%
Zorg en Welzijn
32,5%
Bron: Gegevens individuele pensioenfondsen (tabel 8.18) van DNB.
Fondsen met een dekkingsgraad tussen 110% en 123% hebben een gemiddelde renteafdekking van 46%. Fondsen met een dekkingsgraad boven 123% hebben hun rentegevoeligheid voor gemiddeld 72% afgedekt.
Bron: Figuur 3, DNBulletin 3 juni 2019.
Hoe heeft het gebruik van renteswaps door pensioenfondsen zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
De netto positie in renteswaps is volgens gegevens van De Nederlandsche Bank de afgelopen jaren (gemiddeld) licht afgenomen.
Het bericht ‘Minister bezorgd om versleuteling Facebook’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister bezorgd om versleuteling Facebook»?1
Ja.
Bent u bekend met het kabinetsstandpunt over versleuteling?2
Ja.
Wanneer gaat u naar Washington om met uw Amerikaanse collega over deze kwestie te praten?
Ik ben van 4 tot en met 7 december 2019 op werkbezoek in de Verenigde Staten.
Gaat u tijdens uw gesprek dit kabinetsstandpunt overbrengen en niet uw zorgen die in strijd zijn met dit kabinetsstandpunt?
Mijn zorgen zijn niet in strijd met het kabinetsstandpunt uit 2016. In het kabinetsstandpunt wordt onder meer gemeld dat encryptie het (tijdig) verkrijgen van inzicht in de communicatie ten behoeve van de bescherming van de nationale veiligheid en de opsporing van strafbare feiten bemoeilijkt, vertraagt of onmogelijk maakt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de opsporing naar het vervaardigen, verspreiden of bezitten van kinderporno, zware criminaliteit en terrorisme. De mogelijkheid om gegevens in onversleutelde vorm te vorderen bij een dienstverlener is minder vaak beschikbaar. In toenemende mate worden bij moderne toepassingen van encryptie de gegevens nog slechts in versleutelde vorm door dienstverleners verwerkt.
Daarnaast vermeldt het kabinetsstandpunt het belang van encryptie voor de veilige communicatie tussen burger, bedrijf en overheid, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de toegevoegde waarde voor de digitale economie in Nederland.
Ik zal de diverse betrokken belangen en de conclusie uit het kabinetsstandpunt dat het niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland onder de aandacht brengen.
Bent u ook bezorgd over het afzwakken van versleutelingssoftware waardoor buitenlandse mogendheden en criminelen toegang kunnen krijgen tot de privécommunicatie van mensen?
Ik onderschrijf het belang van encryptie voor de veilige communicatie tussen burger, bedrijf en overheid, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de toegevoegde waarde voor de digitale economie in Nederland. Goede encryptie helpt Nederlandse burgers en organisaties zich te beschermen tegen buitenlandse mogendheden en criminelen. Ik streef daarom naar oplossingen die binnen de kaders van het kabinetsstandpunt recht doen aan de belangen van de opsporing en de nationale veiligheid. Daarvoor is samenwerking en overleg met publieke en private belanghebbenden noodzakelijk.
Het bericht ‘Blauwe moskee wil gebedsoproepen met luidsprekers versterken’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Blauwe moskee wil gebedsoproepen met luidsprekers versterken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er geen enkele moskee in Nederland thuishoort, gezien het gevaar dat de islam inhoudt voor democratie, rechtstaat, de positie van de vrouw en lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen (LHBTI), gelijkwaardigheid van bevolkingsgroepen en omdat de islam van aard discriminatoir en racistisch is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het oprichten van een moskee valt onder de godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Dit zijn belangrijke grondrechten in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Ter bescherming van deze belangrijke verworven vrijheden zal de overheid nooit overgaan tot het sluiten van alle moskeeën in Nederland.
Bent u bereid alle moskeeën te sluiten, de Blauwe voorop? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u daartoe niet bereid bent, wat wordt dan uw actie tegen het wekelijkse imperialistische geblèr dat het streven naar de ondergang van onze vrije, open samenleving aankondigt?
Zoals mijn voorganger op 9 april 20132 aangaf, valt het oproepen tot gebed door een gebedsoproep of klokgelui onder de godsdienstvrijheid. Op basis van de godsdienstvrijheid moet het voor kerken en moskeeën mogelijk zijn om geluid te produceren ten behoeve van diensten en plechtigheden. Godsdienstvrijheid betekent niet dat aan het geluid geen grenzen mogen worden gesteld. Artikel 10 van de Wet openbare manifestaties stelt dat klokgelui en oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging zijn toegestaan. De gemeenteraad is bevoegd regels te stellen over de duur en het geluidsniveau.
Uitbuiting van arbeidsmigranten |
|
Eppo Bruins (CU), Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van Nieuwsuur «Meer meldingen over arbeidsmigranten: «Cowboybedrijven omzeilen de wet»?1
Net als de Inspectie SZW maak ik mij zorgen om de toename van het aantal meldingen en overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen. Het komt te vaak voor dat werknemers uitgebuit worden of werken in een schijnconstructie. Dit ondermijnt de eerlijke arbeidsvoorwaarden van werkenden en leidt tot oneerlijke concurrentie. Het kabinet blijft zich daarom zowel binnen Nederland als in de Europese Unie en wereldwijd inzetten voor fatsoenlijk en eerlijk werk.2
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW door de talloze contractvormen in de flexibele arbeidsmarkt voor een haast onmogelijke taak is komen te staan en dat er dus naast meer capaciteit ook behoefte is aan meer regulering?
De Inspectie SZW verdubbelt de komende jaren haar inzet op het thema eerlijk werk. Maar de boodschap uit de praktijk van de inspecties is ook dat meer handhaving alleen niet volstaat. De Inspectie ziet een grijs gebied ontstaan tussen wat wettelijk is toegestaan en wat wenselijk is. Dit ondermijnt de eerlijke arbeidsvoorwaarden van werkenden. Daarnaast leidt het tot oneerlijke concurrentie tussen bedrijven en het verschuiven van de norm. Dat is de kernboodschap van de Inspectie zoals verwoord in de Staat van eerlijk werk die op 7 oktober is gepubliceerd.3
Ik ben van mening dat de arbeidsmarkt zekerheid en kansen moet bieden aan iedereen maar dat de huidige vormgeving van de arbeidsmarkt knelt. Het systeem van arbeidsverhoudingen slaagt er onvoldoende in om werkgevers en werknemers te ondersteunen bij het aangaan van een arbeidsrelatie die aansluit bij de behoeften en de aard van het werk. Door de kosten en risico’s die verbonden zijn aan het vaste contract zijn werkgevers nu vaak terughoudend om werknemers in vaste dienst te nemen. Voor werkenden zijn de kansen op de arbeidsmarkt ongelijk verdeeld, waarbij het perspectief op een vast contract voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt vaak ver weg is.
De Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) die op 1 januari 2020 in werking treedt, heeft als doel om de kosten- en risicoverschillen tussen contractvormen te verminderen, zodat flexibel werk wordt gebruikt wanneer de aard van het werk daarom vraagt en niet hoofdzakelijk omdat het een kostenvoordeel oplevert. De regering neemt maatregelen om negatieve effecten van flexibele contracten te beperken en te beprijzen, bijvoorbeeld door onzekerheid over werk en inkomen voor oproepkrachten te beperken en concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij payrolling te voorkomen. Voor werkgevers wordt het aantrekkelijker om werknemers in vaste dienst te nemen door de introductie van een cumulatiegrond in het ontslagrecht, de introductie van premiedifferentiatie in de WW en meer balans in de opbouw van de transitievergoeding. Dit vergroot voor werkenden het perspectief op een vast contract.
De maatregelen van de Wab staan niet op zichzelf, maar maken deel uit van een breder pakket aan maatregelen die in samenhang bezien de balans op de arbeidsmarkt verbeteren, voor werkgevers, werknemers en zzp’ers, voor nu en in de toekomst. Zo wordt ook de regelgeving voor zzp’ers herzien. Het kabinet streeft ernaar voor opdrachtgevers de duidelijkheid over de aard van de arbeidsrelatie te vergroten en schijnzelfstandigheid en oneerlijke concurrentie te voorkomen. Daarnaast wordt het uitzendregime geëvalueerd en worden wettelijke maatregelen verkend enerzijds om constructies tegen te gaan die bedoeld zijn om niet onder een cao te vallen, en anderzijds om niet-naleving van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) te voorkomen.
Ook op de langere termijn in aanvulling op de stappen die nu genomen worden, zijn wellicht grotere en fundamentelere aanpassingen in de wet- en regelgeving nodig. De regering heeft daarom de onafhankelijke Commissie regulering van werk ingesteld die advies zal geven over de fundamentele vragen over de toekomst van de regulering van werk, de sociale zekerheid en de fiscaliteit.
Vindt u het aanvaardbaar dat arbeidsmigranten van buiten de EU (waaronder Oekraïne) in Nederland komen werken nadat zij in Polen een tewerkstellingsvergunning hebben gekregen?
De geschetste situatie komt voort uit het vrije verkeer van diensten binnen de EU en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Al in de zaak Rush Portuguesa van 27 maart 1990 (C-113/895) oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie dat werknemers die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk werkzaamheden verrichten in een andere lidstaat niet toetreden tot de arbeidsmarkt van de lidstaat waar zij hun werkzaamheden verrichten, omdat zij na voltooiing van hun taak terugkeren naar hun land van herkomst. Het ontvangende land kan daarom geen voorwaarden stellen ten aanzien het verkrijgen van een werkvergunning voor deze werknemers. Het Hof heeft bovendien bepaald dat dit geldt ongeacht het feit of de betrokken werknemers onderdaan zijn van een EU-lidstaat (Essent, C91/13). Echter, indien een onderneming diensten wil verlenen in een ander EU land, en hierbij zijn eigen werknemers in wil zetten door ze naar het ontvangstland te detacheren, is het van belang dat er sprake is van echte detachering: de onderneming dient daadwerkelijk substantiële activiteiten te verrichten in de lidstaat van vestiging en er moet sprake zijn van een gedetacheerde werknemer die tijdelijk arbeid in Nederland verricht. Werkgevers zijn daarnaast verplicht een harde kern van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden toe kennen aan het personeel waarmee zij tijdelijk in Nederland een dienst komen verlenen, die zijn vastgelegd in wettelijke bepalingen of in algemeen verbindend verklaarde (avv’de) cao’s. Werknemers uit een derde land kunnen zonder tewerkstellingsvergunning naar Nederland worden gedetacheerd, maar zij moeten wel gemeld worden en bij verblijf van meer dan 3 maanden moet daarnaast een verblijfsvergunning worden aangevraagd (met maximale duur van 2 jaar).
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het SER-advies «prioriteiten voor een fair Europa»4 is het kabinet voorstander van het vrij verkeer. Ik wil er op wijzen dat ook tal van Nederlandse bedrijven gebruik maken van werknemers uit derdelanden, en daarmee hun diensten aanbieden in andere EU-lidstaten. Dat versterkt de positie van die bedrijven, en komt daarmee ook ten goede aan de Nederlandse economie als geheel. Als het gaat om de voorwaarden waaronder de werkzaamheden van derdelanders moeten plaatsvinden staat daarbij, net als voor de detachering van EU-burgers, het uitgangspunt van gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde plek centraal. Het beleid van het kabinet is de afgelopen periode gericht geweest op het bestrijden en voorkomen van de nadelige effecten van het vrij verkeer en zal zich hiervoor blijven inzetten, ook waar het derdelanders betreft. Uitwassen, misbruik en uitbuiting moeten worden aangepakt.
Hoeveel werknemers van buiten de EU werken in Nederland door middel van een tewerkstellingsvergunning uit een andere lidstaat? Indien u niet over deze cijfers beschikt, wilt u dit onderzoeken?
Op grond van wet- en regelgeving is de werkgever in Nederland verplicht om een melding te maken van werknemers die tijdelijk in Nederland arbeid komen verrichten op grond van grensoverschrijdende dienstverlening in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie/EER waar zij een werkvergunning hebben. In 2018 zijn er 4.645 werknemers gemeld bij UWV en in 2019 zijn er tot en met augustus 2019 4.518 werknemers gemeld bij UWV.
Deelt u de mening van Inspecteur-Generaal Kuipers: «Er ontstaat een grijs gebied tussen wat wettelijk is toegestaan en wat wenselijk is. Dit ondermijnt de eerlijke arbeidsvoorwaarden van werkenden en het leidt tot oneerlijke concurrentie.»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in Europees verband afspraken te maken om de tewerkstellingsvergunning uitsluitend geldig te verklaren in de lidstaat waar deze is aangevraagd?
Europa breed maken bedrijven, ook Nederlandse, bij het verrichten van hun diensten gebruik van werknemers uit derdelanden. Belemmeringen op dit gebied zou tot economische schade leiden. Nederland is dan ook voorstander van het vrij verkeer van diensten, maar daarbij moet men zich houden aan de regels die ter zake in de EU zijn overeengekomen. Het kabinetsbeleid is erop gericht om uitwassen, misbruik en uitbuiting aan te pakken. Van een algemene beperking van het recht van ondernemers om met hun eigen personeel in andere Europese lidstaten hun diensten aan te bieden kan geen sprake zijn. Bovendien is het maken van afspraken om de tewerkstellingsvergunning uitsluitend geldig te verklaren in de lidstaat waar deze is aangevraagd in strijd met het vrije verkeer van diensten.
Zoals ik aangaf in mijn brief over de toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie van de Europese Unie5 pleit ik bij de Europese Commissie voor een voortvarende en effectieve inzet van de Europese Arbeidsautoriteit, zodat er op het terrein van effectieve grensoverschrijdende handhaving binnen de EU verdere stappen gezet kunnen worden. Zo kan bijvoorbeeld beter worden nagegaan of een detacherende dienstverrichter daadwerkelijk substantiële activiteiten verricht in een uitzendende lidstaat.
Ik zal de Commissie oproepen toe te zien op de implementatie van recent tot stand gekomen regelgeving en waar nodig te komen met vervolgstappen voor het verder tegengaan van oneerlijke concurrentie en voor de adequate bescherming van werknemers.
Hoe oordeelt u over Nederlandse bedrijven die in Polen vestigingen opzetten om daarmee goedkope Oekraïners naar Nederland te halen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening van FNV-bestuurder Elzinga: «We zien dat Nederlandse bedrijven bewust brievenbusfirma's openen in een land als Polen of Roemenië. Via die landen ontwijken ze niet alleen belastingen en sociale premies, maar halen ze ook derdelanders uit bijvoorbeeld Oekraïne, Wit-Rusland of zelfs Maleisië of Vietnam om in Nederland voor een schijntje te komen werken. Er wordt grof geld verdiend over de ruggen van mensen die uitgebuit worden door deze cowboybedrijven.»?
Ik deel de mening van de heer Elzinga dat het ontwijken van belastingen en sociale premies – via schijnconstructies of anderszins – moet worden aangepakt. Illegaliteit en uitbuiting van gedetacheerde werknemers moeten worden bestraft. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag verwacht het kabinet dat de nieuwe Europese Arbeidsautoriteit hieraan zal bijdragen. Veel misbruik en oneigenlijk gebruik speelt zich immers af tussen de diverse lidstaten. Het heeft tot nu toe ontbroken aan een permanente ondersteunende en coördinerende instantie, die het mogelijk maakt de kennis en inzichten van de diverse nationale inspecties en uitvoeringsinstellingen bij elkaar te brengen, en zo meer focus te geven aan opsporingsactiviteiten en prioriteitsstelling. Het kabinet verwacht dat de Europese Arbeidsautoriteit de effectiviteit van het optreden van de nationale inspecties daarmee zal verbeteren.
Vindt u dat het vrij verkeer van werknemers op deze manier goed functioneert? Erkent u dat meer regulering nodig is?
Zie antwoord vraag 6.
Veranderingen voor het huidige vliegverkeer vanaf Lelystad Airport |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
In hoeverre is sprake van verplaatsing van activiteiten vanaf Lelystad Airport van «general aviation»-partijen die zich mogelijk minder, of lastiger verhouden met de komst van vakantievluchten op het vliegveld?
Lelystad Airport wordt ontwikkeld ten behoeve van het overnemen van vakantievluchten van Schiphol. Zoals opgenomen in het ondernemingsplan van de luchthaven is de verwachting dat, naarmate het aantal vliegtuigbewegingen handelsverkeer (op de IFR routes) groeit de hoeveelheid klein verkeer (op de VFR routes) zal afnemen. De luchthaven heeft de huidige gebruikers de afgelopen jaren op de hoogte gehouden van de (voortgang van de) veranderingen op de luchthaven. Daarnaast is aan de Alderstafel Lelystad een werkspoor hiertoe ingericht, een en ander onder leiding van de provincie Flevoland.
Mede naar aanleiding van verzoeken van de general aviation (GA), heeft de luchthaven recent, in samenwerking met LVNL, de capaciteit voor GA-verkeer in de periode tot 10.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer onderzocht. De luchthaven heeft de lokale gebruikers hierover op 16 mei jl per brief geïnformeerd.
Uit dit onderzoek blijkt dat de verwachte capaciteit toereikend is voor het huidige aanbod aan GA-verkeer. Wel is het zo dat op de drukste momenten de vraag het aantal mogelijke vliegtuigbewegingen kan overstijgen. Hiertoe is betere spreiding over de dag nodig en ontwikkelt de luchthaven een planningstool. Op basis hiervan kan het huidige GA-verkeer de eerstkomende jaren naar verwachting worden geaccommodeerd. Gelet hierop is het gedwongen uitplaatsen van huidig GA-verkeer van de luchthaven Lelystad, en eventuele compensatie daarvoor, niet aan de orde.
Voor de situatie na 10.000 bewegingen handelsverkeer, zal door de luchthaven in samenwerking met LVNL nader worden onderzocht welke aantallen GA-verkeer ook op deze langere termijn kunnen worden geaccommodeerd. Daarnaast is de GA betrokken bij het proces van de luchtruimherziening en worden ze geconsulteerd in het kader van de luchtvaartnota. Ontwikkelingen en actuele vraagstukken die spelen in de sector worden besproken in regulier overleg met het ministerie (GA-platform).
Hoe en door wie worden partijen eventueel uitgekocht of gecompenseerd voor waardeverlies, als zij ruimte verliezen om te opereren voor bijvoorbeeld lesvluchten, onderhoudswerk of andersoortig hobbymatig, leisure- of zakelijk vliegverkeer?
Zie antwoord vraag 1.
Waar gaan ze met hun activiteiten naartoe en hoe waarborgen we de belangen van general aviation in Nederland, waarvoor Lelystad Airport tot op heden de voornaamste en beste plek in Nederland was?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, tegen de achtergrond van het feit dat op 7 november a.s. voor Lelystad Airport nieuwe regels gaan gelden die invloed hebben op de operatie van huidige ondernemers in de luchtvaart en general aviation, bekend met zorgen die leven onder partijen die hier nu actief zijn?
Ja.
Klopt het dat er internationaal vastgestelde data zijn om noodzakelijke wijzigingen aan het luchtruim door te voeren?
Ja. LVNL en CLSK zijn voor publicatie van luchtruimwijzigingen in de luchtvaartgids gebonden aan internationaal (ICAO) vastgelegde termijnen.
Door de inregelperiode op 7 november te laten starten kan vanuit luchtverkeersleidingperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 op een veilige wijze tot openstelling voor handelsverkeer worden overgegaan. Om dit mogelijk te maken moeten opeenvolgende en samenhangende stappen genomen worden. Naast de wijzigingen in de luchtvaartgids (AIP) zijn er ook grootschalige systeemaanpassingen nodig in het luchtverkeersleidingssysteem en training van luchtverkeersleiders. Het is van belang dat luchtruimgebruikers, conform de internationaal vastgelegde termijn, tijdig worden geïnformeerd over wijzigingen.
Klopt het dat de operatie voor general aviation ingewikkelder wordt door de nieuwe regels, bijvoorbeeld als het gaat om het tijdig aanleveren van een vluchtplan?
Bij de transitie van luchthaven Lelystad naar een gecontroleerde luchthaven wordt aangesloten bij de eisen en regels zoals deze reeds op de andere gecontroleerde Nederlandse luchthavens gelden. Omdat het luchtverkeer bij de luchthaven Lelystad onder begeleiding van luchtverkeersleiding komt, zal bij de start en landing een klaring van de verkeersleiding moeten worden verkregen. Tevens dient een vliegplan te worden ingediend. Dit is een regulier onderdeel van de vluchtvoorbereiding. Aan het indienen van een vliegplan zijn geen kosten verbonden.
In hoeverre blijft de werksituatie werkbaar voor de huidige gebruikers? In hoeverre worden zij geconfronteerd met beperkingen en lastenstijgingen? Hoe vindt overleg plaats tussen de gebruikers en de uitbater van het vliegveld en worden belangen gewogen?
Voor wat betreft de werksituatie verwijs ik graag naar het antwoord op vragen 1,2,3 en 6.
De luchthaven Lelystad heeft maandelijkse periodiek overleg met de gebruikers van de luchthaven over actuele en operationele zaken die spelen rondom het gebruik van de luchthaven. Naast dit overleg is er een intensief en zorgvuldig communicatie traject, met als doel een zorgvuldige en veilige transitie. De luchthaven trekt daarbij samen op met de luchtverkeersleiding.
Voor wat betreft de lastenverhoging heb ik besloten om vooralsnog géén heffing voor de (toren)dienstverlening in rekening te brengen bij de gebruikers van luchthaven Lelystad. Zodra duidelijkheid is ontstaan over een openingsdatum van de luchthaven voor handelsverkeer, zal ik besluiten over het moment waarop ATC kosten in rekening zullen worden gebracht. Een dergelijke heffing is er ook op de andere luchthavens waar LVNL (toren)luchtverkeersdiensten verleent.
De luchtruimstructuur en het routeontwerp van Lelystad Airport betekenen een grote wijziging voor luchtruimgebruikers en het luchtverkeersysteem. Ten behoeve van een veilige openstelling van Lelystad Airport voor handelsverkeer moeten alle noodzakelijke stappen dus zorgvuldig worden doorlopen. Voorafgaand aan openstelling is daarom een periode van inregelen met het bestaande verkeer noodzakelijk om de wijzigingen in procedures en systemen toe te passen. Zo kunnen zowel de luchtverkeersleiding als huidige gebruikers daarmee ervaringen op doen, zonder dat er handelsverkeer is. Het veilig en gecontroleerd inregelen van de luchthaven Lelystad is daarmee ook in het belang van de huidige gebruikers.
Om huidige gebruikers voor te bereiden op de inregelperiode organiseert LVNL informatiebijeenkomsten en is informatiemateriaal ontwikkeld. Zo worden huidige gebruikers van de luchthaven optimaal voorbereid op de nieuwe situatie.
Klopt het dat aanvliegroutes en reporting points op de grens van het nieuwe gecontroleerde luchtruim (CTR) liggen en zijn infringements uit te sluiten?
De reporting points voor VFR verkeer liggen net buiten de CTR grens. Dit is ook bij andere Nederlandse luchthavens het geval. Omdat VFR-verkeer navigeert op zichtbare, herkenbare objecten in de buitenruimte, wordt vaak gekozen voor een markante, vanuit de cockpit zichtbare, locatie (b.v. boven een brug of kruispunt). Deze punten zijn bedoeld om de verkeersleiding een beeld te geven van de hoeveelheid (klein) verkeer wat uit het ongecontroleerde luchtruim de Lelystad CTR wil binnen vliegen. Ook draagt dit bij aan het omgevingsbewustzijn (situational awareness) van de vlieger.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 organiseert LVNL informatiebijeenkomsten om huidige gebruikers van de luchthaven optimaal voor te bereiden op de nieuwe situatie. Hierbij is ook aandacht voor airspace infringements. Daarnaast zal LVNL gedurende de inregelperiode mogelijke infringements monitoren en, indien nodig, daarop actie ondernemen.
Is er bereidheid om een aantal grootgebruikers uit te nodigen mee te denken, of zijn zaken al definitief beslist?
Nadat op 26 juni 2017 de Kamer is geïnformeerd over de concept aansluitroutes1 is, na de zomer van 2017 een intensief consultatieproces gestart. Naast een internetconsultatie voor het brede publiek, besprekingen met bestuurders en een advies van een bewonersdelegatie, zijn ook de luchtruimgebruikers, waaronder de kleine luchtvaart, actief geconsulteerd.
Het resultaat van deze consultatie was een set aan verbetervoorstellen2. Beoordeling van deze voorstellen door LVNL en CLSK heeft geleid tot een reeks verbeteringen in het ontwerp van de aansluitroutes en luchtruimstructuur ten opzichte van het op 26 juni 2017 gepresenteerd concept. Deze verbeteringen zijn op 21 februari 2018 aan de Tweede Kamer gemeld3.
Naast verbeteringen ten behoeve van de omgeving, gaat het voor wat betreft de kleine luchtvaart, en naar aanleiding van hun input, met name om:
Verder is de Lelystad TMA, in lijn met de CTR, aan de hand van de gedane voorstellen aan de noordwestzijde verkleind. Ook hierdoor ontstaat meer ruimte voor de recreatieve luchtvaart ten opzichte van het initiële ontwerp.
De GA-sector heeft in bovenstaand consultatieproces een waardevolle bijdrage geleverd. Mede op basis van hun input is het ontwerp aangepast en verbeterd. Daarnaast hebben ook in de eerste helft van 2019 gesprekken plaatsgevonden met lokale gebruikers over het ontwerp van de VFR-routes.
Zoals in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven organiseert LVNL in aanloop naar de start van de inregelperiode informatiebijeenkomsten voor huidige gebruikers. Deze bijeenkomsten zijn ook bedoeld om goed in dialoog te blijven en ervaringen te delen.
Heeft u informatie van «general aviation»-partijen ontvangen en kunnen gebruiken bij de bepaling van de nieuwe spelregels voor vliegen vanaf en rondom de luchthaven?
Zie antwoord vraag 9.
Als de opening van Lelystad Airport komende zomer 2020 of vlak daarna plaatsvindt, vanaf welk moment ondervinden de huidige partijen dan de gevolgen van eventuele wijzigingen?
De inregelperiode start op 7 november. Vanaf dat moment zullen de huidige gebruikers van de luchthaven worden begeleid door de luchtverkeersleiding, waarbij gebruik wordt gemaakt van de nieuwe route- en luchtruimstructuur. Deze inregelperiode is met name bedoeld om verkeersleiders, gebruikers en de luchthaven te laten wennen aan de nieuwe procedures en werkwijze in de situatie van relatieve rust (zonder handelsverkeer). Door deze inregelperiode op 7 november te laten starten kan vanuit luchtverkeersleidingperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 tot openstelling voor handelsverkeer worden overgegaan.
Het bericht ‘Verplicht bijmenging waterstof in gasnet om vraag te creëren’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verplicht bijmenging waterstof in gasnet om vraag te creëren»1? Wat is uw reactie op het voorstel van de waterstofgezant om harde doelen te stellen voor de waterstofproductie?
Ja. Ik zie het voorstel van de waterstofgezant in de context van een beginnende Europese discussie. Aanleiding is de noodzaak om in Europees verband de CO2- uitstoot van het gassysteem te verminderen. Inzet van duurzame gassen, zoals groen gas en waterstof, levert daaraan een belangrijke bijdrage. Duurzame moleculen zijn efficiënter en goedkoper grootschalig te transporteren en op te slaan dan elektronen (elektriciteit) en blijven nodig voor het energiesysteem en de industrie. Overheden en marktpartijen denken er over na met welke marktprikkels de grootschalige productie van deze duurzame gassen op gang kan worden gebracht. Het stellen van een doel of verplichting voor bijmenging van waterstof of groen gas is een voorbeeld hiervan. Dit kan worden bereikt via fysieke bijmenging, maar ook via certificaten voor duurzaam gas.
Het is belangrijk dat we in Europees verband deelnemen aan de discussie en actief de opties verkennen. De Nederlandse gasmarkt is onderdeel van de geïntegreerde Europese gasmarkt, met grensoverschrijdend transport en EU- en nationale regelgeving, o.a. over gassamenstelling. Voor het realiseren van het potentieel van duurzame gassen, inclusief waterstof, is ook een Europese aanpak gewenst.
Het is hierbij van belang om te realiseren dat de omvang en inrichting van de gasinfrastructuur verschilt per land. Nederland heeft een uitgebreide gasinfrastructuur, met zowel een laagcalorisch als een hoogcalorisch gasnetwerk. Nederland kan overwegen om op termijn een gedeelte van de netwerken te gebruiken voor 100% waterstof. In de meeste andere landen is bijmengen de enige optie.
Met welke percentages kan waterstof bij aardgas gemengd worden? Wat zijn de voor- en nadelen van de verschillende percentages?
Voor de veiligheid bij transport, opslag en gebruik van aardgas is er in de ministeriële regeling Gaskwaliteit een maximum waterstofgehalte toegestaan: 0,5% in regionale distributienetten en 0,02% in de (landelijke) transmissienetten. Het gehalte waterstof hoeft overigens niet het gevolg te zijn van specifiek bijmengen, maar kan ook het gevolg zijn van de samenstelling van het gebruikte aardgas of groen gas, waar van nature waterstof in kan zitten.
De veiligheidsrisico’s van bijmenging liggen bij het transport (met name voor de op leidingen aangesloten apparatuur zoals compressoren) en vooral bij het verbruik. Bij verbruik verschilt het risico naar het type verbruik. Zo zit het risico voor huishoudelijke toestellen bij de vlamstabiliteit en voor industriële branders en gasturbines bij het verbrandingsgedrag. Ook zal onderzocht moeten worden wat het inzetten van met waterstof gemengd aardgas als grondstof betekent voor diverse toepassingen. Ten slotte heeft waterstof een lagere calorische waarde dan aardgas, hetgeen voor bepaalde toepassingen ook gevolgen heeft.
Voor bepaalde toestellen zijn tijdens testen percentages van 10% tot 20% mogelijk gebleken. Bestaande toestellen zijn in het algemeen echter niet gecertificeerd voor hogere gehaltes. De gaspijpleidingen zelf zijn in het algemeen te gebruiken voor mengsels en ook voor 100% waterstof. Ook zijn er inmiddels branders en cv-ketels ontwikkeld die 100% waterstof aankunnen.
In Nederland is hier enige praktijkervaring mee opgedaan: testen in huizen in Ameland (bijmengen tot 20%) en Rozenburg (100% waterstof) en het hergebruik van een gaspijpleiding voor transport van waterstof tussen Dow en Yara in Zeeland. Ook in landen als Frankrijk en Italië wordt bijmengen in de praktijk onderzocht. In het Verenigd Koninkrijk loopt een project om grootschalig 100% waterstof te gaan gebruiken in de gebouwde omgeving.
Het grootschalig bijmengen (zelfs tot 100%) kan dus technisch mogelijk gemaakt worden mits rekening wordt gehouden met een aantal aspecten. Allereerst moeten alle gebruikers het mengsel veilig kunnen gebruiken. Dit vergt dat alle bestaande toestellen opnieuw gecertificeerd moeten worden voor de gehanteerde waterstofgehaltes, of dat toestellen opnieuw moeten worden ingesteld of geheel vervangen. Daarnaast dient het bijmengen van waterstof plaats te vinden op een locatie in de aardgastransportnetwerken waarbij het verzekerd is dat het aardgas-waterstofmengsel alleen bij gebruikers terecht komt die veilig dit mengsel kunnen gebruiken.
De potentie van en haalbaarheid voor het bijmengen van duurzame waterstof varieert daarnaast ook per sector (energiecentrales, industrie, gebouwde omgeving, transport). Eventueel beleid kan dan ook rekening houden met waar bijmenging relatief het meest bijdraagt aan CO2-reductie.
In hoeverre kan de huidige productie van waterstof gebruikt worden voor de menging met aardgas?
Waterstof wordt nu voornamelijk gemaakt uit aardgas en toegepast in de industrie. Het ligt niet voor de hand om deze waterstof weer bij te mengen in het aardgasnet, omdat het niet zal bijdragen aan CO2-reductie. De huidige waterstofmarkt- en infrastructuur is daarvoor ook niet ingericht.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het op korte termijn verplicht bijmengen van waterstof aan het gasnet? Zal zo’n verplichting bijdragen aan een vliegende start van de ontwikkeling van waterstofproductie in Nederland?
Een verplichting kan de ontwikkeling van de productie van duurzame waterstof versnellen. Over de uitvoerbaarheid daarvan kan ik nog geen volledige uitspraak doen. Er is zowel in Nederland als in het buitenland al het nodige onderzoek gedaan naar de technische aspecten van het bijmengen van waterstof in het aardgasnet. Belangrijk onderdeel van de gezamenlijke Europese discussie is dat we ook de beleidsmatige, juridische en markttechnische aspecten van een verplichting verkennen.
Deelt u de mening dat de meeste logische toepassing van de menging van waterstof met aardgas op korte termijn in de industrie is? Is het mogelijk om een dergelijke verplichting in te voeren specifiek voor de industrie?
De industrie is inderdaad de sector waar duurzame waterstof substantieel kan bijdragen aan CO2-reductie. Waterstof wordt nu al grootschalig als grondstof in de industrie gebruikt. Dit is voornamelijk waterstof gemaakt uit aardgas, waarbij veel CO2vrijkomt. Met oog op CO2-reductie is het belangrijk dat hiervoor ook duurzame waterstof wordt ingezet. Daarnaast kan duurzame waterstof in de industrie worden ingezet voor toepassingen waar nu aardgas voor wordt ingezet.
Het zal per bedrijf en per industrieel proces verschillen in hoeverre duurzame waterstof kan worden ingezet in plaats van fossiele waterstof of aardgas. Deze specifieke overweging is aan de marktpartijen zelf.
Marktpartijen hebben wel duidelijk de intentie om duurzame waterstof via deze routes in te zetten. Waterstof is een prominent onderwerp in afspraken over de verduurzaming van de industrie in het Klimaatakkoord. Samen met de industrie zullen deze afspraken worden uitgewerkt, een verplichting is niet aan orde.
Een belangrijk bijkomend aspect is dat bedrijven die L-gas2 gebruiken dit gas via hetzelfde gasnet als huishoudens geleverd krijgen. De toestellen van deze gebruikers moeten dan ook een hoger gehalte waterstof aankunnen. Voor H-gas3 is de vraag wat bijmenging betekent voor de stikstofinstallaties waar H-gas wordt geconverteerd naar L-gas.
Bent u van mening – zolang het om bijmenging van grijze waterstof gaat – dat dit geen winst oplevert voor het klimaat, onnodig duur is en er andere stappen nodig zijn om een markt voor groene waterstof te ontwikkelen. Zo ja, aan welke stappen denkt u dan zelf?
Het is niet logisch om grijze waterstof bij te mengen. De bijmenging van duurzame waterstof in het aardgasnet is echter wel een interessante optie, die we in ieder geval in Europees verband zullen bespreken.
Voor de gewenste waterstofmarktontwikkeling is een breed pakket aan maatregelen en randvoorwaarden nodig. Over de te nemen stappen hebben we afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord, waar we middels een waterstofprogramma uitvoering aan zullen geven. Ik zal nader op dit programma ingaan in de toegezegde kabinetsvisie op waterstof.
De 500 banen die verloren raken bij drie ziekenhuizen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «500 banen weg bij ziekenhuizen in Groningen en Drenthe»?1
Ja.
Wat vindt u van de berichtgeving dat 500 banen zullen verdwijnen bij drie ziekenhuizen verbonden aan de Treant Zorggroep?
In het voorjaar van 2018 zijn diverse partijen in Drenthe en Zuidoost Groningen begonnen met een plan om de ziekenhuiszorg in de regio te kunnen borgen. Ik heb u op verschillende momenten geïnformeerd over de plannen. Op 29 oktober jl. heb ik u een brief gestuurd, naar aanleiding van een toezegging in het Algemeen Overleg (AO) ambulancezorg en acute zorg op 3 oktober jl. (Kamerstuk 29 247, nr. 294)
De plannen betreffen onder meer een wijziging van het zorgaanbod op de locaties Hoogeveen en Stadskanaal van de Treant Zorggroep. Dit brengt grote veranderingen met zich mee. Dit geldt ook voor het personeel. Dat is niet makkelijk, zeker niet als dit gepaard zou gaan met ontslagen. Inmiddels heeft Treant met de vakbonden gesproken en zijn de gedwongen ontslagen van tafel. Dat neemt niet weg dat voor veel medewerkers een onzekere en moeilijke periode aanbreekt. Ik verwacht van Treant hiermee zeer zorgvuldig om te gaan. Ik hecht er veel belang aan dat mensen snel een concreet perspectief krijgen op een vervolgstap – binnen of buiten de organisatie.
Wat vindt u ervan dat gedwongen ontslagen niet worden uitgesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het volstrekt de omgekeerde wereld is dat personeel (gedwongen) ontslagen wordt in de zorg, terwijl in de zorg juist meer menselijke maat nodig is? Zo nee, waarom niet?
De uitdagingen waar de partijen in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen voor staan zijn niet uitsluitend, en zelfs in belangrijke mate niet, financieel van aard. Het klopt dat de ziekenhuizen in de regio bij ongewijzigd beleid in toenemende mate financiële problemen verwachten, maar daarnaast kampt de zorg in de regio nog met verschillende andere belangrijke uitdagingen. De zorgvraag verandert als gevolg van de vergrijzing, en er worden hogere eisen gesteld aan de kwaliteit van zorg. Er is schaarste aan gespecialiseerd verplegend personeel en specialisten. Complexere zorg verplaatst naar de grotere, gespecialiseerde ziekenhuizen binnen en buiten de regio. Voor Treant geldt een afname van het aantal patiënten op de spoedeisende hulpen in Hoogeveen en Stadskanaal. Dat maakt het nog moeilijker om gespecialiseerd personeel aan te trekken, en door te gaan in de huidige vorm.
Met deze aanpak willen de betrokken partijen een antwoord bieden op de vraag hoe de toegang tot ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen toekomstbestendig te houden. Daarbij is juist oog voor de menselijke maat.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat ziekenhuispersoneel wordt ontslagen, terwijl het geld bij zorgverzekeraars, de farmaceutische industrie en fabrikanten van medische hulpmiddelen tegen de plinten klotst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat soortgelijke ontslagen voortvloeien uit Rijksbeleid, alsmede uit bezuinigingen op de zorg en het aantrekken van de broekriem door middel van hoofdlijnenakkoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de financiële situatie van de betreffende ziekenhuizen en bent u bereid tot steun over te gaan indien er sprake is van financiële problemen?
Zoals de Minister en Staatssecretaris voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik ook hebben aangegeven in de brief «Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen» van 11 oktober jl.2, kan betrokkenheid van VWS aan de orde zijn op het moment dat een dreigend faillissement zou leiden tot acute risico’s voor de veiligheid, kwaliteit en continuïteit van de patiëntenzorg. Dat is hier niet het geval.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het zorgpersoneel in de betreffende ziekenhuizen ondersteund en begeleid wordt bij het ontslag en de zoektocht naar ander werk?
Het is belangrijk dat Treant en de andere ziekenhuizen het personeel ondersteunt en begeleidt richting ander werk. En dat doen ze. Dit betekent dat tijdelijke contracten niet worden verlengd en medewerkers die via natuurlijk verloop, waaronder pensioen, vertrekken niet automatisch worden vervangen.
Treant wil een transitiepool inrichten voor medewerkers die, waar nodig, op een andere plaats in de organisatie kunnen worden ingezet. Treant werkt aan een vrijwillige vertrekregeling, onder andere om medewerkers te stimuleren om de overstap te maken naar een andere werkplek in de zorg. Daarnaast zijn er afspraken met de omliggende ziekenhuizen over het overnemen van personeel. Dit is ook van belang voor deze ziekenhuizen die, vanwege de verwachte toename van het aantal patiënten, meer personeel nodig hebben.
Het streven van Treant is om uiterlijk in april 2020 alle medewerkers duidelijkheid te kunnen geven over wat de reorganisatie voor hen betekent, en welke mogelijke stappen er zijn.
Met het Actieprogramma Werken in de Zorg zet ik er samen met de Minister en Staatssecretaris van VWS op in dat zoveel mogelijk mensen een nieuwe – of in dit geval hernieuwde – toekomst kunnen vinden in de zorg. Mensen kunnen – ook nu al – terecht op www.ontdekdezorg.nl voor meer informatie over vacatures en opleidingen. Mensen die meer persoonlijke begeleiding willen, kunnen hiervoor terecht een regionale werkgeversvereniging in hun eigen regio. We stellen bovendien 420 miljoen euro beschikbaar voor werkgevers om nieuwe medewerkers extra scholing te kunnen bieden.