Het bericht ‘70 amateurvoetbalclubs zien signalen van criminaliteit op de vereniging’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «70 voetbalclubs zien signalen van criminaliteit op de vereniging»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Zijn de signalen van criminaliteit bij de 70 amateurvoetbalclubs bij u bekend? Zo ja, welke acties zijn tot nu toe ondernomen en welke acties bent u voornemens te ondernemen?
De sportsector vormt helaas geen uitzondering op maatschappelijke problematiek en ook hier komt criminele inmenging voor. Ik heb kennisgenomen van de signalen over criminaliteit bij het amateurvoetbal. Het is zorgelijk dat dit kan gebeuren. Voordat ik eventuele maatregelen afkondig is nader onderzoek nodig. Samen met de Minister van Medische Zorg en Sport ga ik onderzoek doen naar de inmenging van criminelen bij sportverenigingen. Hiermee geeft het kabinet invulling aan de motie van de Kamerleden Pater-Postma, Diertjens en Heerema (vergaderjaar 2018–2019; kst-30234-217). Het onderzoek maakt onderdeel uit van het Brede Offensief Tegen Ondermijnende Criminaliteit2. Hierbij wordt ingezet op versterking van de aanpak van de criminele (drugs)industrie en het weerbaarder maken van de samenleving tegen het gif van crimineel geld, bedreigingen, intimidaties en liquidaties waardoor ondermijning dreigt.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat criminelen over de rug van amateurvoetbalclubs en dus sportende kinderen hun criminele activiteiten uitoefenen? Zo ja, welke maatregelen acht u nodig om de strijd aan te gaan tegen deze criminelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden de amateurvoetbalclubs ondersteund, zodat zij op tijd criminele bemoeienis herkennen en daartegen op kunnen treden?
Het rapport van de Taskforce Brabant Zeeland komt met goede aanbevelingen en voorbeelden voor sportclubs en gemeenten om criminele inmenging in sportclubs tegen te gaan. Een belangrijke component daarin is preventie waaronder het zorgen voor een integer bestuur in sportclubs. Via het Nationaal Sportakkoord wordt ingezet op verenigingsbegeleiding, bestuurscoaching en het vernieuwen en implementeren van de Code Goed Bestuur. Daarnaast wordt vanuit VWS – samen met de KNVB en NOC*NSF – gekeken hoe de weerbaarheid van bestuurders van sportverenigingen tegen criminele inmenging in de lokale sportakkoorden een plaats kan krijgen.
Bent u bereid om met de KNVB, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de politie in gesprek te gaan over dit probleem? Zo ja, op welke termijn zal dit gebeuren en wanneer verwacht u een terugkoppeling hiervan naar de Tweede Kamer te kunnen sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn dergelijke signalen ook bekend bij andere sportverenigingen? Zo ja, kunt u aangeven hoe groot dit probleem is en wat er gedaan wordt tegen criminele inmenging? Zo nee, bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijke omvang en aard van criminele beïnvloeding in de sport?
Ik sluit niet uit dat deze problematiek ook bij andere sporten voorkomt. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb aangekondigd, ga ik met de betrokken partijen een onderzoek doen naar criminele inmenging bij sportverenigingen.
De besnijdenis van Nederlandse meisjes in het buitenland |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht in de Groene Amsterdammer ««Vakantie» in Kenia»?1
Ja.
Vindt u het ook afschuwelijk dat Nederlandse kinderen in het buitenland genitaal worden verminkt?
Vrouwelijke genitale verminking (hierna: VGV) is een onterende praktijk en vormt een inbreuk op de zelfbeschikking van meisjes en vrouwen. Ook brengt het grote gezondheidsrisico’s met zich mee. Door immigratie uit landen waar VGV gepraktiseerd wordt, wordt ook Nederland met VGV geconfronteerd. Vanwege de grote gezondheidsrisico’s en de psychische schade die VGV kan veroorzaken, is VGV strafbaar in Nederland.
Bent u van deze praktijk op de hoogte? Zo ja, zijn er cijfers bekend van het aantal meisjes dat (vermoedelijk) in het buitenland genitaal is verminkt?
Ja, ik ben bekend met deze praktijken. Pharos onderzocht in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoe vaak VGV in Nederland voorkomt. Uit onderzoek van Pharos blijkt dat in Nederland 38.000 meisjes wonen in de leeftijd van 0 tot 19 jaar met tenminste 1 ouder uit één van de 29 landen waar VGV voorkomt en waar prevalentiecijfers beschikbaar zijn. Van deze 38.000 meisjes lopen ongeveer 4200 meisjes het risico besneden te worden in de komende 20 jaar.2
Het risico op VGV wordt reëel wanneer meisjes of vrouwen afreizen naar een land waar VGV voorkomt, wanneer de ouders de traditie van dit land of het land van herkomst volgen en preventieve en beschermende maatregelen hen niet van het afreizen hebben kunnen weerhouden.
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal meisjes of vrouwen dat vanuit Nederland afreist naar het buitenland en daar genitaal verminkt wordt.
Deelt u de mening dat alles moet worden gedaan om jonge meisjes te beschermen tegen genitale verminking?
VGV is een afschuwelijke praktijk. Daarom geldt in Nederland al jaren een zero tolerance beleid ten aanzien van VGV. De aanpak van VGV richt zich op de gehele keten, van preventie en wetshandhaving tot goede zorg. Er is in de afgelopen jaren geïnvesteerd in het versterken van de aanpak van VGV in Nederland.
Er geldt de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Vermoedens van (dreigende) VGV vallen onder deze wet. Professionals zijn gehouden om te werken volgens de stappen van de meldcode. In het geval van acute en/of structurele onveiligheid zijn zij op basis van hun professionele standaard gehouden om te melden bij Veilig Thuis.
In Nederland worden daarnaast alle kinderen van 0 t/m 19 jaar gezien door de Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ). Het hoort bij de basistaken van de JGZ om bij meisjes (met ouders) uit een prevalentieland voor VGV een risico-inschatting te maken en zo nodig vervolgstappen te nemen.
De afgelopen jaren hebben Pharos en GGD GHOR met ondersteuning van VWS een jaarlijkse campagne in het onderwijs in de periode voor de zomervakantie georganiseerd. Docenten kregen in deze campagne voorlichting over signalen van een dreigende VGV en bijbehorende handelingsperspectieven. Daarnaast ondersteun ik de Federatie van Somalische Associaties Nederland bij de inrichting van een landelijk netwerk van sleutelpersonen. Deze sleutelpersonen treden op als voorlichter, adviseur en bemiddelaar. Zij hebben dezelfde culturele achtergrond als de gemeenschappen waar VGV voorkomt en kunnen hierdoor een verbindende factor zijn tussen vrouwen, meisjes en de professionals.
De uitkomsten van deze maatregelen zijn niet bekend. Vanuit het veld krijg ik signalen dat onze preventieve aanpak werkt. Het blijkt ingewikkeld om de aanpak te onderzoeken, aangezien de doelgroep van het onderzoek vanwege de geslotenheid van de gemeenschappen beperkt te bereiken is en het monitoren van de effectiviteit moeilijk is.
Welke maatregelen heeft u in de afgelopen jaren genomen om dit aan te pakken? Wat zijn hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om genitale verminking van jonge meisjes te voorkomen? Zo ja, welke?
Ik blijf de komende jaren samen met mijn collega voor Rechtsbescherming investeren in de aanpak van VGV. Deze aanpak krijgt vorm in de actieagenda Schadelijke Praktijken. Deze actieagenda bevat maatregelen die bijdragen aan het voorkomen van VGV en het bieden van passende zorg aan slachtoffers. De actieagenda zal begin 2020 naar uw Kamer gezonden worden.
Herkent u het beeld dat professionals in de zorg huiverig zijn om verdenkingen van genitale verminking te melden en aangifte te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb signalen ontvangen dat bij sommige zorgprofessionals sprake is van een lage meldings- of aangiftebereidheid. Uit analyse van de beleidsinformatie van Veilig Thuis van de afgelopen jaren blijkt dat het aantal meldingen van VGV gering is. Dit verschilt met de prevalentiecijfers afkomstig uit het onderzoek van Pharos. Wat de belangrijkste oorzaken zijn van het verschil tussen het aantal meldingen bij Veilig Thuis en de prevalentiecijfers is niet bekend. Daarom zal in het kader van de actieagenda Schadelijke Praktijken worden onderzocht waarom het aantal meldingen achterblijft en hoe dit kan worden veranderd.
Vermoedens van een (dreigende) VGV moeten door professionals altijd gemeld worden bij Veilig Thuis. In de actieagenda Schadelijke Praktijken zijn daarom verschillende maatregelen opgenomen die bijdragen aan het vergroten van de meldingsbereidheid van professionals.
Herkent u het beeld dat na verdenkingen van besnijdenis te weinig wordt overgegaan tot onderzoek en vervolging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat bij een melding van VGV niet wordt overgegaan tot onderzoek of vervolging. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 en 10 zal wel worden onderzocht waarom het aantal meldingen achterblijft en hoe dit kan worden veranderd.
Bij elke melding heeft Veilig Thuis de wettelijke taak om een veiligheidsbeoordeling uit te voeren. Hierin wordt beoordeeld of sprake is van acute en/of structurele onveiligheid. Veilig Thuis neemt vervolgens een besluit over de te nemen vervolgstappen. Wanneer dit noodzakelijk wordt geacht, kan besloten worden om een aanvullend onderzoek in te stellen. Daarin wordt onderzocht wat nodig is om te komen tot directe en stabiele veiligheid en welke zorg passend is. Veilig Thuis monitort waar nodig of de veiligheid van het meisje of de vrouw gewaarborgd is en blijft. Indien er een vermoeden is van een strafbaar feit, meldt Veilig Thuis dit bij de politie.
Wanneer ingrijpen in het gezag van de ouders nodig is om VGV te voorkomen, verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel. De kinderrechter kan dan een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel uitspreken. In acute zaken kan de melding, het verzoek door de RvdK en de toetsing hiervan door de kinderrechter op dezelfde dag plaatsvinden. In het geval van een ondertoezichtstelling in combinatie met een machtiging tot uithuisplaatsing of een schriftelijke aanwijzing om Nederland niet te verlaten, moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Dit geldt ook als een voogdijmaategel is uitgesproken. Bij de afweging of de minderjarige mag uitreizen betrekt de jeugdbeschermer of voogd ook het potentiële risico op VGV.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat zorgprofessionals beter toegerust zijn om besnijdenis bij jonge meisjes te herkennen?
Meisjes die besneden zijn moeten zo snel mogelijk de juiste zorg ontvangen. Het is belangrijk dat professionals in de zorg, het onderwijs en bij de politie alert zijn op de signalen van een reeds uitgevoerde VGV. Alleen zo kan aan slachtoffers zo snel mogelijk de juiste hulp geboden worden. Professionals moeten daarom voldoende toegerust zijn om de signalen van besnijdenis bij jonge meisjes te herkennen.
In de actieagenda Schadelijke Praktijken worden daarom verschillende maatregelen opgenomen die bijdragen aan een verbetering van de signalering en hulpverlening door professionals.
Bent u bereid om zorgprofessionals aan te sporen om actiever melding te maken wanneer zij gevallen van genitale verminking bij meisjes tegenkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om na te gaan of er na een verdenking van genitale verminking inderdaad niet wordt overgegaan tot onderzoek en vervolging?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen zijn het afgelopen jaar naar aanleiding van een melding van verdenking van genitale verminking ondernomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om meisjes die zijn besneden actiever op te sporen zodat zij tijdig de juiste zorg ontvangen die zij nodig hebben?
Zie antwoord vraag 9.
Is er over de vermoedens van de besnijdenis van meisjes contact geweest met de Keniaanse overheid? Zo ja, wat is hierover besproken? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp staat in Kenia hoog op de politieke agenda. VGV is verboden in Kenia sinds 2011. De Keniaanse president, Uhuru Kenyatta, heeft onlangs tijdens de International Conference on Population Development in Nairobi op 12 tot en met 14 november 2019, waar ook mijn collega Sigrid Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bij aanwezig was, aangekondigd dat voor het einde van zijn ambtstermijn een einde aan deze praktijk dient te worden gemaakt. Verschillende organisaties die Nederlandse financiering ontvangen zetten zich in voor de bestrijding van VGV, ook in Kenia. In gesprekken met de lokale en nationale autoriteiten komt het onderwerp daarnaast regelmatig aan de orde.
Bent u bereid om het probleem in een gesprek met uw Keniaanse ambtsgenoot aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 14.
De dreigende sluiting van Reinaerde |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u ook geschrokken van de mogelijke sluiting van zorginstelling Reinaerde, die 26 bewoners met een lichamelijke beperking zorg biedt?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de media over de zorgen van de bewoners aan de Selma Lagerlöfweg. Ik begrijp goed dat het vooruitzicht van een mogelijke verhuizing erg ingrijpend is voor bewoners. Ik heb hierover dan ook contact opgenomen met de IGJ en met Reinaerde. Er is ook contact geweest tussen de IGJ en Reinaerde. Reinaerde voelt zich genoodzaakt de zorg voor de betrokken cliënten anders te organiseren dan nu. De reden hiervan is dat het gebouw aan de Selma Lagerlöfweg te klein is om de specifieke (medische) zorg voor de bewoners op een goede manier te organiseren en op voldoende niveau te krijgen en te houden. Het lukt bovendien in onvoldoende mate de benodigde geschikte verpleegkundigen aan te trekken. Reinaerde gaat de komende maanden in overleg met de bewoners onderzoeken welke oplossingsmogelijkheden er zijn. Daarbij wordt ook gekeken naar andere locaties en wordt samenwerking met andere zorgaanbieders gezocht.
Wilt u uitzoeken welke redenen ten grondslag liggen aan de dreigende sluiting van de zorginstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er mogelijkheden om zorginstelling Reinaerde open te houden? Bent u bereid hierin te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
De keuze om de zorg op een andere manier te organiseren is een besluit van de zorgaanbieder. De Raad van Bestuur van Reinaerde is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor. Ik vind het belangrijk dat de cliënten goede, passende zorg ontvangen. Dat is ook de intentie van Reinaerde en de reden voor de mogelijke verhuizing. Uit het contact met Reinaerde maak ik op dat Reinaerde een zorgvuldig proces wil doorlopen om te komen tot een goede oplossing voor de cliënten. De IGJ blijft de ontwikkelingen volgen vanuit haar reguliere toezicht.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de beslissingen die genomen worden bij Reinaerde?
Begin volgend jaar is er meer duidelijkheid over de gekozen oplossingsrichting.
Ik zal u hierover informeren.
Het bericht ‘Operatienormen: dat moet beter!’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Operatienormen: dat moet beter!»?1
Ja. Kwaliteit van zorg wordt bepaald door een groot aantal factoren, waaronder de aanwezigheid van voldoende deskundig personeel en goede samenwerking tussen alle betrokkenen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat voor hoogcomplexe ingrepen de uitkomsten van de behandeling beter zijn, wanneer deze worden uitgevoerd in een ziekenhuis waar men ervaring heeft opgedaan. Daarom is voor een aantal van deze behandelingen door de betrokken beroepsgroepen een volumenorm afgesproken. Het doel van dergelijke volumenormen is dat ziekenhuizen ervaring opbouwen met het uitvoeren van hoogcomplexe behandelingen. Dit draagt bij aan betere kwaliteit van zorg.
Bent u het met de voorzitter van de Stichting ONCOlogische Samenwerking (SONCOS) eens dat met betrekking tot de kwaliteit van een ziekenhuis het ook belangrijk is dat voldoende wordt overlegd tussen artsen van verschillende afdelingen en dat genoeg geschoold personeel in huis is, en dat het dus niet alleen gaat om het al dan niet halen van operatienormen? Bent u van mening dat het bij kwaliteit van zorg niet alleen gaat om het halen van een norm? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Aangegeven wordt dat verscheidene ziekenhuizen de operatienorm net niet hebben gehaald, bent u van mening dat deze ziekenhuizen zich «niet houden aan de operatienormen»? Zo ja, bent u van mening dat hier sprake is van een doelbewust handelen?
Nee. Er is geen sprake van dat ziekenhuizen zich niet houden aan de betreffende normen. Veruit de meeste volumenormen worden uitgedrukt als een aantal behandelingen dat in een jaar wordt uitgevoerd, over een gemiddelde periode van drie jaar. De reden daarvan is, dat de kwaliteit en veiligheid van zorg niet direct onder druk komen te staan wanneer er in een periode van een jaar minder ingrepen worden uitgevoerd. Daardoor hoeven ziekenhuizen die onverwacht minder ingrepen uitvoeren, bijvoorbeeld door tijdelijke uitval van professionals, niet meteen te stoppen met het uitvoeren van die behandelingen. Daardoor zou er onnodig kennis en expertise verloren gaan, wat precies het omgekeerde is van wat met de normen wordt beoogd. Er bestaat groot draagvlak voor de volumenormen bij onder meer medisch specialisten, ziekenhuisbestuurders en zorgverzekeraars.
Wat is uw reactie op het feit dat het niet halen van de operatienorm direct gelinkt wordt aan de kwaliteit van zorg en zelfs het overlijden van patiënten? Is deze relatie zo eendimensionaal? Ziet u de mogelijkheid dat eventueel slechtere resultaten van ziekenhuizen ook te maken kunnen hebben met de ingewikkeldheid van de zorgvraag van de patiënt die bij het desbetreffende ziekenhuis wordt geholpen, oftewel kan het hebben van ingewikkeldere patiënten ervoor zorgen dat een ziekenhuis vaker te maken krijgt met slechtere uitkomsten van operaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven staan kwaliteit en veiligheid van zorg niet meteen onder druk, wanneer een ziekenhuis in een periode minder ingrepen dan de volumenorm uitvoert. Uiteraard is de zorgvraag van een patiënt en diens algehele gezondheidssituatie van invloed op de uitkomsten van zorg. Uitkomstindicatoren worden vaak «gecorrigeerd» voor dit soort factoren. Volumenormen en de kwaliteitsindicatoren die daar betrekking op hebben zijn geen uitkomstindicatoren.
Speelt volgens u de wijze van bekostiging van zorg via het verrichtingenstelsel een rol in de kwaliteit van zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze? Behoeft de bekostigingssystematiek geen aanpassing om te voorkomen dat financiële prikkels medisch gewenste doorverwijzingen hinderen?
De voortschrijdende inzichten bij wetenschappelijke verenigingen omtrent goede zorg zijn de belangrijkste motivatie geweest voor het vaststellen van minimumaantallen verrichtingen in hun richtlijnen. Binnen het veld bestaat er dus groot draagvlak voor volumenormen voor hoogcomplexe zorg. Die ontwikkeling heeft zich ook binnen het huidige stelstel en de bekostigingssystematiek voltrokken. Mijn conclusie is dan ook dat verrichtingenstelstel en bekostigingssystematiek geen beletsel vormen om te komen tot goede zorg.
Op welke wijze vergelijken ziekenhuizen onderling hun resultaten bij de operaties, zoals geschetst in het artikel? Gebeurt dit op een adequate wijze? Welke rol spelen dan wel welke waarde hebben respectievelijk het al dan niet halen van operatienormen en de onderlinge samenwerking en afstemming tussen ziekenhuizen in deze vergelijking?
Ziekenhuizen vergelijken waar zij dat relevant vinden hun uitkomsten onderling en leggen registraties aan om die vergelijkingen te verdiepen. Beroepsgroepen zijn hiervoor zelf verantwoordelijk. Dit proces en de daarbij verzamelde gegevens worden steeds vaker openbaar gemaakt, waarmee professionals en inhoudsdeskundigen het proces kunnen volgen en waar nodig kunnen bijsturen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteitsgegevens van ziekenhuizen op een degelijke manier worden gemeten en vergeleken?
Kwaliteitsgegevens zijn vooral van belang voor zorgaanbieders zelf: om inzicht te krijgen in hun handelen en om deze onderling te kunnen vergelijken om te leren en verbeteren. Veel van deze kwaliteitsgegevens worden in de vorm van indicatoren openbaar gemaakt via de Transparantiekalender. Op die manier kunnen zij door bijvoorbeeld patiënten en zorgverzekeraars worden gebruikt.
Het vergelijken van kwaliteitsgegevens van ziekenhuizen is iets anders dan het rangschikken van ziekenhuizen. Bij de jaarlijkse lijstjes die in de media verschijnen (bijvoorbeeld voetnoot2 worden door de redacties selecties uit indicatorensets gemaakt, waarna de indicatoren worden gewogen en bij elkaar opgeteld. Hier zijn de indicatoren niet voor opgesteld. En gaat het voorbij aan het primaire doel van de indicatoren: verbeteren van de zorg.
De wijze waarop kwaliteit wordt gemeten en weergegeven in indicatoren is steeds in ontwikkeling. In het verleden zijn veel indicatoren ontwikkeld die betrekking hebben op de structuur en processen van de zorgverlening. Mijn streven is dat kwaliteit van zorg meer gemeten gaat worden in termen van zorguitkomsten die er echt toe doen voor de patiënt. Zodat deze informatie kan worden gebruikt voor het voortdurend leren en verbeteren door professionals, voor het samen beslissen door patiënt en professional over de best passende behandelaar/behandeling en voor het meer uitkomstgericht organiseren en belonen van de zorg. Daarover heb ik met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg afspraken gemaakt en zijn wij gezamenlijk het Programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 gestart. Over de voortgang van dat programma heb ik uw Kamer afgelopen zomer per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 476, nr.28).
Ziet u voor uzelf en/of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd nog een rol weggelegd om te bevorderen dat ziekenhuizen optimaal samenwerken en dat voldoende geschoold personeel wordt opgeleid, zodat de kans op de beste behandeling voor elke patiënt wordt verbeterd?
Ja, voor zowel mijzelf als voor de IGJ zijn dit belangrijke onderwerpen.
Op basis van de ramingen van het Capaciteitsorgaan stel ik al jaren voldoende opleidingsplaatsen voor medisch specialisten beschikbaar. Deze plaatsen worden door de ziekenhuizen ook benut. Voor het opleiden van voldoende en goed geschoold ziekenhuispersoneel stel ik jaarlijks kostendekkende financiering beschikbaar, eveneens op basis van ramingen van het Capaciteitsorgaan. De adviezen voor het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners worden niet altijd volledig opgevolgd, ondanks de kostendekkende financiering. Daarom is in het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg de ambitie opgenomen dat ziekenhuizen in 2021 volgens de ramingen van het Capaciteitsorgaan gaan opleiden.
De IGJ betrekt de samenwerking tussen ziekenhuizen bij haar toezicht. Zij gaat met ziekenhuizen in dialoog over de onderlinge samenwerking en samenwerking met andere zorgaanbieders in keten- en netwerkverband, bijvoorbeeld tijdens de jaargesprekken die in ziekenhuizen worden gevoerd. De IGJ werkt hierbij vooral agenderend en stimulerend, maar als goede en veilige zorg in het geding zijn neemt zij desnoods (bestuursrechtelijke) handhavingsmaatregelen.
Vrouwenbesnijdenis |
|
Jasper van Dijk |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel in De Groene Amsterdammer: ««Vakantie» in Kenia, besnijdenis van Nederlandse meisjes in het buitenland»?1
Vrouwelijke genitale verminking (Hierna: VGV) is onterend en vormt een inbreuk op de zelfbeschikking van meisjes en vrouwen. Het brengt daarnaast grote gezondheidsrisico’s met zich mee. Geen enkel meisje of vrouw zou deze verschrikkelijke praktijk moeten ondergaan. Dit is dan ook de reden dat VGV strafbaar is in Nederland.
Het onderwerp staat in Kenia hoog op de politieke agenda. VGV is verboden in Kenia sinds 2011. De Keniaanse president, Uhuru Kenyatta, heeft onlangs tijdens de International Conference on Population Development in Nairobi op 12 tot 14 november 2019, waar ook mijn collega Sigrid Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bij aanwezig was, aangekondigd dat voor het einde van zijn ambtstermijn een einde aan deze praktijk dient te worden gemaakt.
Deelt u na lezing van dit artikel de mening dat eerdere maatregelen tot nu toe nauwelijks succesvol waren?
Vanuit het veld krijg ik signalen dat onze preventieve aanpak effect heeft. Dit wordt in het artikel van de Groene Amsterdammer ook benadrukt. Het is echter niet eenvoudig de effectiviteit van onze preventieve aanpak te meten. Zo is het moeilijk te achterhalen in hoeveel gevallen VGV is voorkomen. Ik deel uw mening dat elk geval van VGV er één te veel is. Daarom stel ik, in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming, een actieagenda Schadelijke Praktijken op. Deze actieagenda zal binnenkort naar uw Kamer gezonden worden. In deze aanpak staan ook aanvullende maatregelen ter voorkoming van VGV en ter verbetering van zorg na een uitgevoerde VGV.
Bent u bereid een methode te ontwikkelen die de zwijgcultuur van de Somalische gemeenschap kan doorbreken?
Ik vind het belangrijk dat leden van gemeenschappen waar VGV voorkomt zich bewust zijn van de gezondheidsrisico’s en de strafbaarheid van VGV. Ook hecht ik waarde aan het vergroten van de meldingsbereidheid binnen deze gemeenschappen. Hier geef ik momenteel op verschillende manieren invulling aan.
Ik ondersteun de Federatie van Somalische Associaties Nederland (hierna: FSAN) bij de inrichting van een landelijk netwerk van sleutelpersonen. Deze sleutelpersonen hebben dezelfde culturele achtergrond als de leden van deze gemeenschappen. Zij treden op als voorlichter en adviseur, en zijn vaak de verbindende factor tussen meisjes, vrouwen, hun families en professionals.
Op dit moment maakt FSAN deel uit van de alliantie «Verandering van Binnenuit». De kern van deze alliantie is het bevorderen van gendergelijkheid en het terugdringen van geweld tegen vrouwen binnen migranten- en vluchtelingengemeenschappen. Hun aanpak bestaat uit het organiseren van bijeenkomsten waarin moeilijke onderwerpen zoals vrouwelijke genitale verminking besproken worden. Deze bijeenkomsten worden georganiseerd door voortrekkers uit de gemeenschap zelf.
In de actieagenda Schadelijke Praktijken zullen daarnaast aanvullende maatregelen worden opgenomen die zich richten op het vergroten van de meldingsbereidheid en de bewustwording over strafbaarheid en gezondheidsrisico’s van VGV binnen gemeenschappen waar VGV voorkomt.
Bent u bereid een meldplicht te introduceren, omdat het volgens de Federatie van Somalische Associaties in Nederland niet goed gaat met de registratie en vervolging bij de politie of bij Veilig Thuis door terughoudendheid van de professionals?
Professionals die vallen onder de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling moeten bij signalen van een mogelijke besnijdenis de stappen van de Meldcode doorlopen. In het geval van acute en/of structurele onveiligheid zijn zij op basis van hun professionele standaard gehouden om te melden bij Veilig Thuis. De verschillende inspecties houden toezicht op het naleven van de wet meldcode door professionals.
Bent u bereid een methode te ontwikkelen die harde cijfers kan opleveren, omdat nog steeds wordt gewerkt met schattingen, zodat het bestrijden van vrouwenbesnijdenis succesvol kan worden opgespoord en bestraft?
Ik hecht waarde aan betrouwbare prevalentiegegevens. Daarom heb ik Pharos verzocht onderzoek te doen naar de prevalentie van VGV in Nederland. De uitkomsten van dit onderzoek heb ik op 24 juni 2019 naar uw Kamer gezonden.2 Het onderzoek van Pharos geeft geen exacte weergave van de prevalentie van VGV, maar brengt de omvang op de meest nauwkeurig mogelijke manier in kaart. Wereldwijd wordt VGV gemeten door middel van onderzoeken als de Demographic Health Survey (hierna: DHS) en de Multiple Indicator Cluster Survey (Hierna: MICS). Dat zijn nationaal representatieve surveys onder huishoudens in landen waar VGV voorkomt. Het uitvoeren van een bevolkingsonderzoek vergelijkbaar met deze onderzoeksmethoden blijkt ingewikkeld in Europa, vanwege de strafbaarstelling van VGV in Europese landen. Ondervraagden zullen hierdoor minder snel opgeven dat zij VGV hebben ondergaan, waardoor ernstige onderrapportage wordt verwacht. Daarom zijn de meeste schattingen van VGV onder vrouwelijke migranten in Europa gebaseerd op een extrapolatie naar de migrantenbevolking van bestaande onderzoeksgegevens afkomstig uit onderzoeken die bekend zijn in de landen van herkomst.
Pharos heeft in haar onderzoek getracht de methode van extrapolatie te verfijnen door te corrigeren op verschillen tussen eerste- en tweede-generatiemigranten, leeftijd op het moment van aankomst en de geboorteplaats, om zo de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten te vergroten.
Meldingen van VGV bij Veilig Thuis geven geen accuraat beeld van de prevalentie van VGV. Uit analyse van de gegevens, bijvoorbeeld de beleidsinformatie van Veilig Thuis, blijkt dat het aantal adviezen over en meldingen van een (dreigende) VGV gering is.
Bij eerdere besprekingen werd al geopperd om het bestrijden van vrouwenbesnijdenis via vroedvrouwen te laten lopen; bent u bereid om daar ook de sociale dienst, de leerplichtambtenaar, consultatiebureaus, Bureau Jeugdzorg en vliegmaatschappijen bij in te schakelen en daar een aanpak voor te ontwikkelen?2
Bij de aanpak van VGV zijn verschillende professionals betrokken, bijvoorbeeld in het onderwijs, de zorg en de politie. Zo is het momenteel in de zorg een basistaak van de Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ) om bij meisjes (met ouders) uit een prevalentieland voor VGV een risico-inschatting te maken en indien nodig vervolgstappen te nemen. Ook onderwijsprofessionals hebben een belangrijke taak in het herkennen van signalen van een dreigende of reeds uitgevoerde VGV.
Ik vind het belangrijk dat (potentiële) slachtoffers op allerlei plekken in de samenleving goed worden beschermd. In de actieagenda Schadelijke Praktijken zullen daarom maatregelen worden opgenomen die bijdragen aan de signalering en hulpverlening door professionals in de zorg, het onderwijs, bij de politie en in de luchtvaartindustrie.
Bent u bereid in internationaal verband, bijvoorbeeld in de Europese Unie, maar ook met de Verenigde Staten en de landen in Afrika, een aanpak te ontwikkelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat internationaal wordt samengewerkt om VGV aan te pakken. In gesprekken met lokale en nationale autoriteiten komt het onderwerp op dit moment al regelmatig aan de orde. Ook is de uitbanning van VGV benoemd in een van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties en komt het terug in breed gedragen internationale afspraken zoals het actieprogramma van de International Conference on Population and Development. Bovendien financiert Nederland verschillende organisaties die zich hardmaken voor de bestrijding van VGV, met name in ontwikkelingslanden. Daarnaast kunnen Nederlandse slachtoffers van VGV zich in het buitenland met een hulpvraag 24/7 melden bij een ambassade of consulaat. In een dergelijk geval zal Buitenlandse Zaken consulaire bijstand verlenen. Zo kan men bijvoorbeeld bemiddelen met de lokale autoriteiten voor het vinden van de nodige medische hulp en lokale noodopvang, maar ook waar nodig bemiddelen in het contact met in Nederland gevestigde instanties en hulpverleningsorganisaties, waaronder Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de Nederlandse politie.
In de actieagenda Schadelijke Praktijken worden, ter versterking van de huidige aanpak, verschillende maatregelen opgenomen die bijdragen aan het versterken van de aanpak van VGV in internationale context.
Bent u bereid om hulpverleners te trainen en te stationeren om genitaal verminkte meisjes te signaleren en te helpen op vliegvelden, zoals dit in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië gebeurt?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Schiphol over de Britse aanpak (met stickers op toiletten)?4
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om genitale verminking aan de campagne rond huwelijksdwang en achterlating toe te voegen?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens het Algemeen Overleg Consulaire Zaken van 2 december jl. toegezegd om de problematiek van Vrouwelijke Genitale Verminking een plek te geven in de bredere overheidscampagne ten aanzien van huwelijksdwang en achterlating. Dit wordt meegenomen in de actieagenda Schadelijke Praktijken.
Bent u bereid om, in navolging van Groot-Brittannië, te bezien of het curriculum rond seksuele voorlichting aangevuld kan worden met genitale verminking, huwelijksdwang en achterlating?5 Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel is – onder regie van het onderwijsveld zelf – een integrale curriculumherziening gaande voor het basis- en voortgezet onderwijs. Op 10 oktober zijn daarvoor bouwstenen opgeleverd waarmee uiteindelijk nieuwe kerndoelen worden gemaakt. De bouwstenen voor het leergebied Burgerschap zijn een basis waarmee – conform de afspraken uit het regeerakkoord – de kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit kunnen worden aangescherpt. Over de status van deze bouwstenen en het vervolgproces is uw Kamer op 9 december geïnformeerd.7
Daarnaast worden docenten ondersteund en toegerust zodat ze weten hoe ze kunnen handelen bij signalen van kindermishandeling (het «niet pluis gevoel»). Aan dat laatste punt werkt Stichting school en veiligheid met trainingen voor docenten en vertrouwenspersonen.
Niet op alle scholen speelt deze problematiek (in dezelfde mate). Bovendien hebben scholen de vrijheid hun eigen accenten te leggen bij het behandelen van de kerndoelen. Scholen met een grote populatie leerlingen waarvan de ouders afkomstig zijn uit een land waar bijvoorbeeld VGV voorkomt hebben de ruimte om dit onderwerp te bespreken in de lessen rond burgerschap of seksuele voorlichting.
De concurrentie tussen zorgorganisaties |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt de passage uit het NRC over de onmogelijkheid om samen te werken bij het vinden van een plek voor een oudere patiënt of cliënt? Wat is de precieze rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in deze? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee, de stelling dat zorgorganisaties niet mogen samenwerken bij het vinden van een plek voor een oudere patiënt of cliënt, is niet juist. Samenwerking in de zorg gericht op betere zorg voor de patiënt of cliënt is mogelijk. In deze casus heeft de ACM op geen enkele wijze te kennen gegeven dat de samenwerking om een plek te vinden voor een oudere patiënt of cliënt, niet is toegestaan. Integendeel. Natuurlijk mogen zorgorganisaties overleggen om te kijken waar plek is voor een patiënt. Er zijn ook al samenwerkingsverbanden in het land, waar ziekenhuizen en meerdere aanbieders uit de VVT-sector beschikbare capaciteit inzichtelijk maken zodat ouderen snel geholpen kunnen worden.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. De Mededingingswet bevat het kartelverbod, dat inhoudt dat bedrijven die met elkaar concurreren geen afspraken mogen maken die de concurrentie vervalsen, zoals bijvoorbeeld prijsafspraken. De Mededingingswet laat veel ruimte voor samenwerking die gericht is op betere zorg voor de patiënt. Zo mogen niet-concurrenten vrijwel altijd samenwerken, maar ook samenwerking tussen concurrenten over zorginhoudelijke ontwikkelingen, regionale behoeften, ontwikkeling van indicatoren en vermindering van regeldruk is vrijwel altijd toegestaan. De ACM kan handhavend optreden tegen verboden afspraken, maar geeft ook aan de voorkant veel voorlichting over het relevante beoordelingskader en over wat voor soort afspraken wel of niet toegestaan zijn.
Krijgt u signalen binnen dat zorgorganisaties niet met elkaar (mogen) overleggen of samenwerken vanwege marktafspraken die gesteld zijn door de ACM? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ACM stelt geen marktafspraken. De ACM beoordeelt of bepaalde afspraken tussen partijen verboden afspraken zijn omdat ze een overtreding van het kartelverbod zijn. De ACM geeft uitgebreid voorlichting over wat er wel en niet is toegestaan bij samenwerking. Zo beschrijven de «Richtsnoeren voor de zorgsector» hoe de ACM de Mededingingswet toepast in de zorg en welke vormen van samenwerking toegestaan zijn. Ook heeft de ACM aanvullende publicaties over specifieke onderwerpen. Voorbeelden daarvan zijn de leidraad die de ACM heeft gepubliceerd over de ruimte voor gezamenlijke inkoop van geneesmiddelen en de uitgangspunten van het toezicht van de ACM voor zorgaanbieders in de eerstelijnszorg. Deze uitgangspunten zijn opgesteld met als doel om onnodige terughoudendheid bij zorgaanbieders weg te nemen, om in het belang van de patiënt samen te werken.
In het kader van de beweging van de Juiste Zorg op de Juiste Plek kwamen er enkele signalen over de vraag of benodigde samenwerking voor de Juiste Zorg op de Juiste Plek zou kunnen schuren met de mededingingsregels. De ACM heeft aangegeven bij het toezicht op de naleving van de Mededingingswet niet onnodig belemmerend te willen zijn en wil voorkomen dat door onnodige vrees voor de mededingingsregels afspraken over het voorkomen, verplaatsen of vervangen van zorg die bijdragen aan het streven om de juiste zorg op de juiste plek te realiseren, niet tot stand komen. De ACM heeft dan ook een met het veld geconsulteerde beleidsregel gepubliceerd, waarin voorwaarden zijn geformuleerd die partijen duidelijkheid bieden over het toezicht van de ACM ten aanzien van samenwerkingsafspraken in het kader van de Juiste Zorg op de Juiste Plek. Door te voldoen aan die voorwaarden verkrijgen partijen de zekerheid dat de ACM geen onderzoek gericht op het opleggen van een boete zal starten. Hierdoor kunnen partijen onbevreesd samenwerkingen aangaan, om de zorg in Nederland verder te verbeteren.
Kunt u op een rijtje zetten welke wetten en regels en welke eisen in het kader van de mededinging samenwerking tussen zorgorganisaties in de weg kunnen staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland is het kartelverbod opgenomen in artikel 6, eerste lid van de Mededingingswet. Volgens dat artikel zijn overeenkomsten tussen ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst, verboden. De Nederlandse Mededingingswet is gebaseerd op Europese Mededingingswetgeving. Artikel 101, eerste lid van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VWEU) bevat een vergelijkbaar kartelverbod.
Deze wetsartikelen kunnen samenwerking tussen zorgaanbieders in de weg staan, in die zin dat zorgaanbieders geen afspraken mogen maken waarvan de patiënt de dupe wordt, bijvoorbeeld verboden prijsafspraken. Een belangrijke eis om een overtreding van het kartelverbod vast te stellen, is dat de mededinging in meer dan geringe mate beperkt moet worden. Dat zal bijvoorbeeld niet snel het geval zijn bij samenwerking tussen niet-concurrenten. De mededingingswetgeving bevat echter ook uitzonderingen om afspraken die de mededinging weliswaar beperken, maar toch ten goede komen aan de patiënt of verzekerde, toch toe te staan (artikel 6, derde lid van de Mededingingswet). Wat wel en niet is toegestaan, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en wordt nader ingevuld in de voorlichting van de ACM. Het doel van de mededingingsregels is om schadelijke vormen van samenwerking, waar de patiënt of verzekerde niet bij gebaat is, te verbieden.
Bent u van mening dat het zorgorganisaties voldoende duidelijk is welke mogelijkheden en onmogelijkheden er zijn om samen tot de best mogelijke samenwerking te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ACM geeft veel voorlichting over de mogelijkheden en onmogelijkheden tot samenwerking tussen zorgorganisaties, onder andere met de hierboven genoemde documenten. Daarnaast kunnen partijen indien zij er toch niet zelf uitkomen zich tot de ACM wenden met uitgewerkte samenwerkingsplannen met de vraag of die samenwerking is toegestaan.
Deelt u de mening dat de belangen van mensen boven die van mededinging moeten gaan en dat samenwerking belangrijker is dan concurrentie? Wat gaat u doen om deze samenwerking te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel de mening dat de belangen van mensen boven die van mededinging moet gaan en dat samenwerking belangrijker is dan concurrentie, voor zover die samenwerking ten goede komt aan patiënten en verzekerden. Mededinging is geen doel op zich. Het is slechts een middel om de publieke belangen in de zorg te bereiken. Het is van belang om de publieke belangen van betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg te borgen. Het is dan ook goed dat de ACM toetst of afspraken wel in het voordeel van de patiënt of verzekerde zijn en of bepaalde partijen door middel van fusies en overnames niet te machtig worden. Dit zou namelijk ten koste kunnen gaan van de kwaliteit van zorg of kunnen leiden tot prijsstijgingen zonder dat daar meer of betere zorg voor geleverd wordt. Zorgorganisaties kunnen zoals gezegd op veel manieren met elkaar samenwerken daar waar dit nodig is om de zorg voor de patiënt te verbeteren. Waar mogelijk zal ik die samenwerking ondersteunen, bijvoorbeeld door de beweging van de Juiste Zorg op de Juiste Plek te ondersteunen.
Het bericht dat vermeend schone stallen net zo vervuilend als traditionele stallen zouden zijn |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Uit koeienstallen ontsnapt veel meer stikstof dan werd aangenomen, blijkt uit onderzoek»?1
Ja.
Is het waar dat uit het genoemde onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de stallen met milieubesparende technieken zoals emissie-arme vloeren en luchtwassers toch veel meer stikstof uitstoten dan tot voorheen werd aangenomen? Zo ja, van hoeveel meer uitstoot is sprake? Zo nee, wat is er niet waar?
Het onderzoek laat zien dat een deel van de bedrijfsvormen voor de veehouderij een hoger verlies aan gasvormige stikstof heeft dan verwacht. Het is echter onduidelijk welk deel van de stikstofuitstoot kan worden toegerekend aan ammoniak. Het onderzoek geeft het signaal dat emissiearme vloeren bij melkvee mogelijk niet goed werken. Voor luchtwassers geeft dit onderzoek geen nieuwe indicatie voor slecht functioneren. In het wasproces wordt ammoniak in het spuiwater opgenomen. De omvang van die afvoerpost is in het onderzoek niet vastgesteld. Het onderzoek biedt daarom geen aanwijzing over de werking van luchtwassers.
Hoe verhoudt de uitstoot van de vermeend schone stallen zich tot die van de traditionele stallen?
Hierover is geen algemene uitspraak te doen. Het rendement van emissiereducerende systemen en technieken varieert van 20% tot meer dan 90%.
Acht u het mogelijk dat een verkeerd gebruik van de emissie-besparende technieken tot meer uitstoot dan verwacht leidt? Zo ja, waarom en is dat in de praktijk te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Emissiebesparende technieken leveren de verwachte besparing doorgaans alleen bij goed gebruik. Vooral bij complexe en hoogrenderende technieken gelden daarom verplichtingen om dat goede gebruik te borgen. De verplichte elektronische monitoring van luchtwassers is daarvan het belangrijkste voorbeeld. Voor alle technieken geldt dat goede naleving en handhaving nodig zijn om de potentie van deze technieken in de praktijk te realiseren.
Hoeveel overheidssteun is er verleend in milieubesparende technieken voor stallen?
Zoals aangegeven door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in antwoorden op feitelijke vragen over de begrotingsbehandeling 2020 van
5 november jl. verstrekt de rijksoverheid bijdragen aan investeringen die (mede) als doel hebben de emissies in de veehouderij te reduceren. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bijdragen van de rijksoverheid op deze onderwerpen in de periode 2009–2018.
Rijksoverheidsuitgaven periode 2009–2018 (x 1.000)
Emissie reducerende technieken
Emissie reducerende huisvestingsystemen
Combinatie
MIA/Vamil (fiscaal voordeel)
€ 16.724
€ 442.8361
SBIR (subsidie)
€ 9.800
€ 4.900
MIDS (subsidie)
€ 181
Fijnstof (subsidie)
€ 15.306
Luchtwassers (subsidie)
€ 21.7462
IDSH (subsidie)3
€ 84.208
Ammoniakreductie 2018 kalverstallen (subsidie)
€ 178
Totaal
€ 26.524
€ 469.841
€ 99.514
Voor wat betreft huisvestingsystemen gaat het bij MIA/Vamil om «duurzame stallen». Dit omvat meer dan uitsluitend emissiereductie.
Luchtwassers worden gezien als onderdeel van huisvestingsystemen.
ISDH subsidie is bedoeld voor «duurzame stallen». Dit omvat meer dan uitsluitend emissiereductie.
Als zou blijken dat deze investeringen niet of onvoldoende tot emissiebeperking leiden, bent u dan van mening dat overheidssteun voortaan achterwege zou moeten blijven en beter voor wel effectieve maatregelen kan worden ingezet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw beleid ten aanzien van stikstof? Zo nee, waarom niet?
Als maatregelen niet of onvoldoende effectief zijn, zal het kabinet daar geen overheidssteun aan geven. Ook in het beleid ten aanzien van stikstof wordt niet ingezet op investeringen die niet effectief zijn.
Kunt de resultaten van het genoemde onderzoek naar de Kamer sturen?
Het CBS-rapport over gasvormige stikstofverliezen maakt onderdeel uit van het advies over de actualisering van de excretienormen. Dit advies wordt opgesteld door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) en is nagenoeg afgerond. Ik zal het CDM-advies voor het eind van het jaar met uw Kamer delen. Zowel het advies als het CBS-rapport waren als concept al onderdeel van de consultatie van de actualisering van de excretienormen afgelopen zomer.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg van 4 november 2019, waarin de arts, die in het medisch dossier van klokkenluider de heer Van Wulfen een consult op 16 november 2009 plaatste met de diagnose «Overige psychische stoornissen, Andere psychische stoornissen», publiekelijk berispt is omdat er geen medisch consult heeft plaatsgevonden en dus ook helemaal geen diagnose gesteld kon worden?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven van 4 november 2019.
Deelt u de mening dat het oordeel van het tuchtcollege dat «(h)et college oordeelt dat de onderdeelsarts ten onrechte een diagnose heeft toegevoegd aan klagers medisch dossier. Er had geen consult tussen klager en de onderdeelsarts plaatsgevonden. De arts had de aantekening in het medisch dossier zo moeten formuleren dat het voor opvolgende zorgverleners duidelijk was dat de informatie niet afkomstig was van klager maar van de commandant, maar heeft dat niet gedaan. Ook verwijtbaar is dat de onderdeelsarts juist heeft gekozen voor deze ziektecode. Het had voorzienbaar moeten zijn voor de arts dat dit grote gevolgen kon hebben voor klager.» keihard is?2
Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de wijze waarop de arts op 16 november 2009 verslag heeft gedaan in het medisch dossier van klager van hetgeen hem ter ore is gekomen dan wel wat tussen de arts en de commandant over klager is besproken, de toets der kritiek niet kan doorstaan. Naar het oordeel van het tuchtcollege heeft de arts ten onrechte een diagnose toegevoegd aan het medisch dossier van klager.
In februari 2012 heeft dhr. van Wulfen zich gewend tot de Inspecteur Militaire Gezondheid (IMG) en geklaagd over onzorgvuldig handelen van de arts. Op 22 maart 2012 heeft de IMG zijn onderzoek afgerond, waarbij onder andere is gekeken naar de gang van zaken rondom de mutaties in het medisch dossier. Op 7 februari 2013 heeft Defensie de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO), de voorloper van het Huis voor de Klokkenluiders, verzocht om onderzoek te doen naar een door dhr. van Wulfen ingediende melding van vermoede mistanden. Ook in dit onderzoek is aandacht besteed aan de mutaties in het medisch dossier. Het OIO-rapport vermeldt dat de IMG heeft vastgesteld dat er sprake was van een onzorgvuldige verslaglegging onder een onjuiste code. Het rapport van de OIO, inclusief de reactie van Defensie, is d.d. 28 mei 2015 geanonimiseerd aangeboden (Kenmerk 34 000 X, nr. 94) aan de Kamer. Het rapport van de Inspecteur Militaire Gezondheidszorg (IMG) (Kenmerk 2017D03208) is d.d. 1 februari 2017 met de Kamer gedeeld (Kenmerk 34 550 X, nr. 71). De conclusies van de IMG en de OIO is een aantal keer in de Kamer aan de orde geweest3 4 5.
In de reactie van Defensie op het OIO-rapport, die d.d. 28 mei 2015 geanonimiseerd aan de Kamer is aangeboden (Kenmerk 34 000 X, nr. 94), is opgemerkt dat het medisch dossier van klager inmiddels was geschoond.
Wilt u een algemeen oordeel geven over deze uitspraak en welke gevolgen deze voor beide betrokkenen heeft?
Zie antwoord op vraag 2. Ik acht het niet opportuun om nader in te gaan op uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, mede omdat de termijn om daartegen beroep in te stellen nog loopt.
Voor de volledigheid merk ik op dat met de heer Van Wulfen naar aanleiding van het OIO-rapport eerder al afspraken zijn gemaakt om hem te rehabiliteren die zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In 2017 is met de heer Van Wulfen een tweede vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat zijn dienstverband op zijn aanvraag werd beëindigd. Partijen beoogden met het sluiten van deze overeenkomst de rechtsverhouding te beëindigen en zich op de toekomst te richten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in de Kamer het volgende zei: «Het geheel is door de Inspectie Militaire Gezondheidszorg onderzocht. Er bleek geen sprake van fraude of vervalsing te zijn. De betrokken arts, die dus echt niets fout heeft gedaan, is inderdaad bevorderd» (Kamerstuk 34 550 X, nr. 48)?
Hierover zijn op 23 januari 2017 Kamervragen gesteld. In antwoord daarop (2016–2017, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1001) heeft de toenmalig Minister als volgt gereageerd: «Mijn uitlatingen tijdens de begrotingsbehandeling op 16 en 17 november jl. moet u zien in de context van de vragen die toen zijn gesteld. Zoals ook in het door de IMG uitgevoerde onderzoek is vastgesteld, concludeert de OIO dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een onzorgvuldig wegschrijven van een notitie van een overleg tussen de arts en de leidinggevende. De notitie is weggeschreven onder een onjuiste code in het medische systeem (GIDS). Dit is later in het medische systeem gecorrigeerd. Er was geen sprake van fraude of een strafbaar feit. Met de arts zijn gesprekken gevoerd over zijn handelen.»
Het Regionaal Tuchtcollege heeft in haar uitspraak hieromtrent bij de beoordeling het volgende overwogen: «Het college merkt daarbij echter op dat niet gebleken is van vervalsing in de zin van kwaadwillendheid of opzet aan de zijde van verweerder, zoals klager stelt.»
Hoe beoordeelt u de bevindingen van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg dat «(o)p maandag 16 november 2009 had melder een gesprek met de vliegerpsycholoog, die hij verzocht om aanwezig te zijn bij een voor woensdag 18 november gepland gesprek met de squadroncommandant. Eveneens op 16 november 2009 maakte de squadroncommandant tegenover de arts en in het SMT melding van door hem gesignaleerde problemen met betrekking tot melders functioneren en de daarop genomen actie, alsmede het contact met de vliegerpsycholoog. Op diezelfde dag tekende de arts in het elektronisch patiëntendossier (GIDS) van melder aan (evidente typfouten door IMG gecorrigeerd): Gesprek met c336 en in SMT, mag nu niet vliegen van C, leeft mogelijk in een aparte wereld. Wel incidenten geweest, gaat niet op uitzending, c heeft contact gehad met. De aantekening werd in de SOEP-systematiek van het GIDS (Subjectief/Objectief/Evaluatie/ Plan) genoteerd bij de S. Verdere aantekeningen ontbraken; in het systeem werd een en ander die dag weggeschreven als CONSULT onder de ziektecodes Cas P69 / ICPC P99 – Overige psychische stoornissen, andere psychische stoornissen. Op dinsdag 17 november 2009 kwam melder weer terug op het onderdeel, waar hij zag dat hij van de lijst aangewezenen voor uitzending was afgehaald en vervangen door een van stafcursus teruggeroepen collega. Op woensdag 18 november 2009 volgde het geplande gesprek van melder met de squadroncommandant, waarbij naast anderen ook de vliegerpsycholoog aanwezig was. Aan melder werd meegedeeld dat hij in een schijnwereld leek te leven en professionele hulp nodig had. Er werd een afkoelingsperiode van twee weken ingelast, waarna hij zich moest melden bij de arts.», terwijl het tuchtcollege duidelijk heeft vastgesteld dat dhr. Van Wulfen niet in Nederland was en dat deze gesprekken in zijn geheel niet plaatsgevonden kunnen hebben?3
In het Algemeen Overleg Personeel d.d. 26 januari 2017 (Kenmerk 34 550 X, nr. 74) heeft de toenmalige Minister van Defensie laten weten dat de data die zijn genoemd in het IMG-rapport niet kloppen en dat de chronologie der dingen is rechtgezet in het OIO-rapport dat op verzoek van Defensie is uitgevoerd. Daarbij heeft de toenmalig Minister ook gewezen op het feit dat de IMG in zijn rapport bij zijn bevindingen een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot bepaalde dateringen.
Deelt u de mening dat de inspecteur de conclusie dat «van onzorgvuldig medisch-inhoudelijk handelen niet is gebleken» nooit had mogen trekken?
Ik heb begrepen dat er een klacht is ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege die verband houdt met deze vraag. Ik acht het daarom niet opportuun op deze vraag in te gaan.
Bent u bereid om nader onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de totstandkoming van het rapport van de Inspectie Medische Gezondheidszorg, dat elementaire fouten bevat?
Het rapport van de IMG is reeds door een onafhankelijke instantie bezien. Immers, de OIO heeft in haar rapport van 5 februari 2015 (Kenmerk 34 000 X, nr. 94) het IMG-rapport betrokken. Daarnaast geldt dat, zoals ik heb opgemerkt bij de beantwoording van vraag 6, mij bekend is dat er een klacht is ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege die verband houdt met deze vraag. Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om nader onafhankelijk onderzoek te laten doen.
Is er in dit dossier van de heer Van Wulfen door iemand fraude, valsheid in geschrifte en/of een ambtsmisdrijf gepleegd? Indien u het niet zeker weet, wilt u dit dan laten onderzoeken en terugrapporteren aan de Kamer?
Zoals blijkt uit de beantwoording van vraag 2 hebben de IMG, de OIO en het Regionaal Tuchtcollege de kwestie bekeken. Op basis van die onderzoeken heb ik geen aanwijzingen dat sprake is geweest van fraude, valsheid in geschrifte en/of een ambtsmisdrijf. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 heeft het Regionaal Tuchtcollege bij de beoordeling opgemerkt dat niet gebleken is van vervalsing in de zin van kwaadwillendheid of opzet.
Heeft de heer Van Wulfen op zijn verzoek de beschikking gehad over alle documenten over zijn zaak (rapporten, emails etc.)? Zo nee, welke documenten heeft hij niet gekregen en wat is daar de oorzaak van?
De heer Van Wulfen heeft met het oog op de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege aan Defensie gevraagd om een aantal stukken, die hij in die procedure wilde inbrengen.
Defensie was bij deze procedure geen partij. Het doel van een tuchtrechtelijke procedure is om vast te stellen of de beklaagde, dat is de medisch professional in deze, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de normen en standaarden van de beroepsgroep. Binnen een tuchtrechtelijke procedure is het aan de beklaagde zelf om te bepalen welke stukken hij verstrekt in het kader van zijn verdediging. De regelgevende kaders van het medisch tuchtrecht bevatten geen grondslag om de beklaagde (of diens werkgever) te verplichten bepaalde stukken in het geding te brengen, noch om stukken aan de klager te verstrekken. Defensie heeft het verzoek dan ook gemotiveerd afgewezen.
Daarnaast merk ik op dat het Regionaal Tuchtcollege aan Defensie geen verzoek heeft gedaan om stukken in te dienen.
Bent u bereid deze vragen een voor een en binnen twee weken te beantwoorden?
Ik houd mij aan de door de Kamer gestelde reguliere termijn van drie weken.
Het vervroegde luchtvaartadvies van de commissie Remkes en de gebrekkige rapportage van stikstofuitstoot op grote hoogte |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Is de luchtvaart echt maar een kleine vervuiler? 5 vragen over vliegverkeer en stikstof»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe staat het met de uitvoering van de tegen uw wens in aangenomen motie-Van Raan c.s. waarin de regering wordt verzocht om de stikstofuitstoot boven 3.000 voet zo volledig mogelijk in beeld te brengen?2
In de rapportage «Advies Luchtvaartsector» van het Adviescollege Stikstofproblematiek bepleit het Adviescollege om emissies boven 3000 voet en de emissies die samenhangen met de functie van de luchthaven in beeld te brengen in de emissieregistratie. Het Adviescollege beveelt aan om dit in Europees verband te bepleiten bij het Europees Milieu Agentschap. In de kabinetsreactie is dit advies overgenomen waarmee mede invulling wordt gegeven aan de motie Van Raan c.s. over stikstofuitstoot.
Deelt u de mening dat het logisch zou zijn als de commissie-Remkes deze motie meeneemt in haar stikstofadvies over de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek gaat in op de door u genoemde punten. In haar rapportage heeft de commissie het effect van het wereldwijde vliegverkeer in beeld gebracht en geadviseerd om emissie boven de 3000 voet mee te nemen.
Op welke wijze gaat de commissie-Remkes deze motie meenemen in haar stikstofadvies over de luchtvaart?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat, door een deel van de stikstofemissie van de luchtvaart van en naar Nederlandse vliegvelden boven de 3.000 voet onder de categorie «buitenland» te plaatsen, de stikstofemissie van de luchtvaartsector deels buiten beeld blijft? Zo nee, waarom niet?
Emissie boven de 3000 voet van en naar Nederlandse vliegvelden zijn niet opgenomen in de categorie «Buitenland».
Welk deel van de aan de categorie «buitenland» toegeschreven stikstofemissies worden veroorzaakt door luchtvaart?
Het aandeel van vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens tot 3.000 voet draagt volgens het RIVM 0,1% bij aan de totale stikstofdeposities in Nederland. In het rapport «Advies Luchtvaartsector» wordt de totale bijdrage van de luchtvaart tussen de 0,7 en 1,1% geschat. Dit betreft deposities afkomstig van emissies onder en boven de 3000 voet van al het wereldwijde vliegverkeer
Kunt u dit aandeel van de luchtvaart in de categorie «buitenland» specificeren naar het aandeel dat kan worden toegeschreven aan luchtvaart vanuit het buitenland en luchtvaart in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat de stikstofemissie van de luchtvaart, ongeacht in welke categorie deze is ondergebracht, bijdraagt aan de cumulatieve stikstofdepositie en daardoor mede oorzaak kan zijn van het overschrijden van kritische depositiewaarden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ook in het «Advies luchtvaartsector» staat «De emissies boven 3.000 voet hebben een sterk Europees en mondiaal karakter waardoor het ingewikkeld is om de depositie ervan op nationale schaal te berekenen. Deze depositie heeft het karakter van een globale achtergronddepositie die voor het gehele grondgebied van Nederland een relatief gelijke bijdrage aan stikstofdepositie oplevert. De mate van beïnvloedbaarheid van deze deposities door de luchtvaart in Nederland is zeer gering.»
Erkent u dat, mede vanwege het gebruik van de categorie «buitenland» voor stikstofemissies vanuit de luchtvaart, de cumulatieve effecten van stikstofdepositie door verschillende bronnen niet goed in beeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze lacune weg te nemen?
De stelling dat emissies vanuit de luchtvaart in de categorie buitenland zitten, is onjuist. De door het RIVM berekende deposities worden gekalibreerd op basis van metingen. Hiermee wordt een totaalbeeld verkregen van de cumulatieve bijdrage van verschillende bronnen.
Op welke wijze gaat de commissie-Remkes advies geven over de in de categorie «buitenland» verstopte stikstofemissies van de luchtvaartsector?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het landelijke percentage van de stikstofuitstoot dat nu aan luchtvaart wordt toegeschreven, niet een-op-een kan worden geprojecteerd op de individuele Natura 2000-gebieden, omdat per gebied een individuele beoordeling gemaakt moet worden? Zo nee, hoe zit het dan?
Per Natura 2000-gebied zal het aandeel in de deposities afkomstig van de luchtvaart onder de 3000 voet verschillen. Dat is mede afhankelijk van de afstand van de luchthaven en routes tot het gebied en het aandeel van andere emissiebronnen. Hierom wordt voor projecten een projectspecifiek onderzoek gedaan. Voor de emissies boven de 3000 voet geldt dat de verspreiding dusdanig is dat de relatie tussen de emissiebron en de depositie niet één op één te leggen is.
Klopt het dat Nederland de emissies boven 3.000 voet niet apart rapporteert aan de Europese Commissie (EC) als onderdeel van de NEC-rapportage?3 Zo nee, hoe zit het dan?
Dat klopt, zie ook mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van 16 december4. In de database van Emissieregistratie zijn de emissies opgenomen zoals die op grond van de NEC-richtlijn (zowel de oude5 als de herziene6) moeten worden gerapporteerd. Emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus zijn van de richtlijn uitgezonderd. Met de opvolging van het advies van de commissie Remkes zal op dit punt de rapportage naar de Europese Commissie worden aangepast.
Wat is de beweegreden om dit niet te doen?
Zie mijn antwoord op vraag 12
Bent u bereid om deze rapportages alsnog compleet te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Wie bepaalt op basis van welke gronden wat er wel en niet wordt gerapporteerd aan de EC?
Rapportage van emissies van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen is gebaseerd op de NEC-richtlijn7. In die richtlijn is exact aangegeven wat wel en niet onder de richtlijn valt en wat derhalve wel en niet moet worden gerapporteerd. Voor luchtvaart betreft het enkel de emissies tijdens de landings- en startcyclus, waarmee wordt aangesloten bij het beleid van ICAO. Met de opvolging van het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek op dit punt zal het kabinet de rapportage naar de Europese Commissie aanpassen. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om een zo volledig mogelijk beeld te hebben van de stikstofemissie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met de gids waarin de EC de methode beschrijft over het berekenen van emissies boven 3.000 voet?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Klopt het dat de meeste Europese landen deze emissies boven 3.000 voet wel rapporteren? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dit klopt.
Wat is de verklaring voor de bevinding uit de emissieregistratie dat het spreidingsgebied van de emissies vanuit Schiphol in 2017 een stuk kleiner is geworden dan in 2015 en 2016?
Aanvankelijk heeft het NLR in 2014 voor de Stikstofemissieberekeningen voor de Programmatische Aanpak voor Schiphol een rekengebied aangehouden van 60x60 kilometer. Dit rekengebied is vervolgens ook gehanteerd voor de emissieregistratie. In 2016 is een concept-MER voor Schiphol opgesteld, waarin een rekengebied van 40 x 40 km is gehanteerd, omdat volgens dat MER buiten dat gebied de emissies nihil waren. Deze gebiedsgrootte is vervolgens in 2018 overgenomen voor de nieuwe berekeningen voor de emissieregistratie.
Als gevolg van het wegvallen van de PAS en de adviezen van het Adviescollege Stikstofproblematiek zal worden bezien wat de gevolgen daarvan zijn voor het rekengebied in de emissieregistratie.
Welke bronnen zijn gebruikt bij de bepaling van de emissie zoals opgenomen in de emissieregistratie in respectievelijk 2015, 2016 en 2017?
Wat betreft de bronnen zijn in hoofdstuk 8 van het rapport «methods for calculating the emissions of transport in the Netherlands8» de herkomst van de bronnen te vinden. De specifieke bronnenlijst is zeer omvangrijk, maar betreft in ieder geval gegevens van het CBS over de jaarlijkse aantal vliegbewegingen per vliegtuigtype en gegevens over 400 type vliegtuigmotoren uit de ICAO database.
Antikraak-cowboys die weerloze huurders uitbuiten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Antikraakbureaus zijn de aasgieren van de woningmarkt»?1
Ja
Vindt u ook dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fijne en betaalbare woning? Vindt u ook dat dit moet gelden voor mensen die antikraak wonen? Vindt u dan ook dat deze mensen zeker moeten zijn van fatsoenlijke bescherming, ten minste van fundamentele grondrechten en mensenrechten?
Iedereen in Nederland heeft het recht om fatsoenlijk en betaalbaar te wonen. Dat geldt ook voor mensen die anti-kraak wonen. Anti-kraak kan aan de ene kant een goed middel zijn om leegstand te voorkomen en aan de andere kant een tijdelijke oplossing voor woningzoekenden bieden zonder dat het huurrecht van toepassing is. Om misstanden zo veel mogelijk te voorkomen ben ik, mede ingegeven door de motie Anker en Van Heugten1, in gesprek gegaan met de sector om te borgen dat leegstandbeheerders op een goede wijze leegstaande gebouwen beheren. Zo heeft de sector het Keurmerk Leegstandbeheer (KLB) ontwikkeld en een volwaardige branchevereniging ingesteld, de Vereniging Leegstandbeheerders Nederland (VLBN).
Ik heb het KLB een subsidie verstrekt teneinde een extra kwaliteitsslag van het keurmerk te bewerkstelligen waarbij de nadruk lag op de maximale gebruiksvergoeding, een binnentredingsprotocol en een minimale opzegtermijn van vier weken welke nu onderdeel zijn geworden van het keurmerk. Uw Kamer heeft met name op deze punten haar zorg geuit. Tevens kent het KLB een klachtencommissie. De voorwaarde van de verstrekte subsidie was dat er een accreditatie van de Raad van Accreditatie door het KLB zou worden bewerkstelligd en de klachtencommissie van het KLB zou worden uitgebreid zodat meer antikraakbewoners met hun klachten terecht kunnen. Dit is inmiddels gebeurd. Om de organisatiegraad en het bewustzijn van goed leegstandbeheer onder de aandacht te brengen, heb ik eveneens een subsidie toegekend aan de VLBN om zich te ontwikkelen als volwaardige branchevereniging. De voorwaarde hierbij was dat minimaal 60% van de KLB gecertificeerde leegstandbeheerders lid te laten zijn van de branchevereniging.
Voorgaande heeft bijgedragen aan de verdere professionalisering van de sector. Dat neemt niet weg dat er net als bij reguliere verhuur misstanden kunnen voorkomen. In principe vind ik het een goede zaak dat leegstaand vastgoed tijdelijk wordt beheerd zodat verloedering kan worden voorkomen. Hoewel het gros van de anti-kraak bewoners zich bewust is van de tijdelijkheid en desondanks prettig woont, geef ik de voorkeur aan tijdelijke verhuur aangezien de bewoner dan huur(prijs)bescherming geniet.
Vindt u het acceptabel dat mensen op stel en sprong uit hun woning worden gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rechten heeft iemand die antikraak woont? Kunt u daarbij specifiek ingaan om bescherming tegen inbreuk op de privésfeer, bescherming tegen uitzettingen en recht om klachten in te dienen en het recht te halen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wettelijke plichten heeft een antikraakbureau?
Ten eerste moet de leegstandbeheerder voldoen aan de eisen die zijn gesteld door het KLB. Voor wat betreft het huurrecht heeft een antikraakbureau geen wettelijke verplichtingen aangezien er geen sprake is van huur. Voor het overige zijn alle wettelijke verplichtingen die gelden voor een onderneming van toepassing.
Wat is de maximale huurprijs per ruimte of oppervlakte die gerekend mag worden bij antikraak? Vindt u het acceptabel dat antikraakbureaus woekerprijzen van 500 euro vragen voor een woonruimte terwijl huurders geen bescherming genieten?
Bij anti-kraak is geen sprake van een maximale huurprijs aangezien er geen sprake is van huur maar van bruikleen. Het KLB heeft bepaald dat ongeacht de grootte van de ruimte de vergoeding maximaal 254 euro per maand (inclusief gas, licht, water en een aantal andere kosten) mag bedragen. Indien er sprake is van een hogere vergoeding staat het de anti-kraakbewoner vrij om door een rechter te laten toetsen of er huurrecht is ontstaan.
Waarom heeft de regering destijds aangedrongen op totstandkoming van een branchevereniging? Welke argumenten zijn daarbij gebruikt? Heeft de regering voorwaarden gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke voorwaarden zijn verbonden aan het keurmerk?
Op dit moment zijn er 17 leegstandbeheerders KLB gecertificeerd die volgens het KLB circa 70% van de markt vormen. Er zijn verschillende voorwaarden om KLB gecertificeerd te kunnen worden. Zo moet een leegstandbeheerder bijvoorbeeld een klachtenprocedure hebben, zich conformeren aan de gedragscode, zich onderwerpen aan inspecties en de eisen voor brandveiligheid. Meer informatie hierover is te vinden op de website van het KLB. Volgens het KLB wonen er tussen de 40.000 en 50.000 mensen met een bruikleenovereenkomst. Over de omzet die de leegstandbeheerders genereren wordt door hen geen mededeling gedaan.
Op welke wijze kunnen mensen die antikraak wonen hun recht halen? Hoe toegankelijk zijn die procedures? Hoe lang duurt een klachtenprocedure bij de klachtencommissie? Welke kosten zijn daaraan verbonden?
Indien een anti-kraakbewoner van mening is dat zijn of haar rechten worden geschonden, kan een oordeel worden gevraagd aan de rechtbank. Een meer laagdrempelige procedure is de klacht in te dienen bij de Leegstandbeheerder. Als een bewoner niet tevreden is met de manier waarop de leegstandbeheerder omgaat met de klacht, kan deze klacht gemeld worden bij de klachtencommissie van het KLB. Dit kan nu ook als de bemiddelende leegstandbeheerder niet is aangesloten bij het KLB. Deze klacht wordt in behandeling genomen door het KLB als de indiener van de klacht € 25,– betaalt. De klachtencommissie is onafhankelijk en bepaalt of de klacht ontvankelijk is en zal eventueel na een hoorzitting een bindende uitspraak doen. Het KLB streeft ernaar dat in de commissie personen zitting hebben die deskundig zijn en relevante ervaring hebben in de sector en zijn voorgedragen door representatieve (branche)organisaties van leegstandbeheerders, (ver)huurders en/of vastgoedeigenaren. De doorlooptijd is afhankelijk van de complexiteit van een klacht. Er kunnen volgens het KLB al naar gelang de situatie specifieke voorwaarden worden opgenomen in de bruikleenovereenkomst. Het is aan de anti-kraak bewoner om deze voorwaarden wel of niet te accepteren. Indien er tijdens de bewoning aanvullende onredelijke voorwaarden worden gesteld, kan gebruik worden gemaakt van bovengenoemde klachtenprocedure.
Hoeveel bedrijven zijn aangesloten bij het keurmerk?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de omzet van antikraakbureaus ruim 150 miljoen euro bedraagt en het om 50.000 mensen gaat?
Zie antwoord vraag 8.
Welke alternatieven hebben gemeenten en woningcorporaties om leegstand tegen te gaan? Vindt u dat gemeenten en woningcorporaties voorwaarden moeten stellen aan de antikraakbureaus waarmee zij in zee gaan zodat bewoners fatsoenlijk worden behandeld? Op welke schaal gebeurt dat?
Uit de evaluatie van de Wet Kraken en Leegstand is gebleken dat gemeenten de bestrijding van leegstand voortvarend oppakken. Het is in beginsel aan de eigenaar van het vastgoed om te bezien op welke wijze leegstand tegen wordt gegaan. Indien er wordt overgegaan tot het bewonen van het vastgoed, geef ik er zoals eerder aangegeven de voorkeur aan dat er gebruik wordt gemaakt van tijdelijke verhuur omdat de bewoner dan huur(prijs)bescherming geniet. Voor sloopwoningen kan er bijvoorbeeld op grond van de Leegstandwet tijdelijk worden verhuurd. Als een eigenaar van vastgoed, ook een corporatie en gemeente, kiest voor anti-kraak bewoning geef ik er de voorkeur aan dat er een leegstandbeheerder wordt ingeschakeld die de voorwaarden hanteert zoals die ook worden gehanteerd door het KLB.
Hoe vaak komt het voor dat deze bureaus bizarre contractvoorwaarden hanteren die een inbreuk vormen op de privésfeer of de vrijheid van meningsuiting, zoals praten met de pers, praten met de eigenaar, het plaatsen van een slot op de deur, het krijgen van een kind? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen fatsoenlijk behandeld wordt? Gaat u de regels aanscherpen of antikraakbureaus desnoods verbieden? Of vindt u het acceptabel dat mensen zo behandeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
De dreigende hakbijl voor bomen in midden en zijbermen van A28 tussen Wezep en Nunspeet |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat en Gelderland botsen over bomenkap A28»?1
Ja.
Klopt het dat met de ingreep er over 30 kilometer een vrijwel kale strook ontstaat van 80 meter breed, met in het hart de A28?
Nee, dit klopt niet. Het oorspronkelijke idee om de maatregelen voor de verkeersveiligheid te combineren met de maatregelen voor de brandveiligheid is losgelaten. De maatregelen voor de brandveiligheid, die op verzoek van de Veiligheidsregio worden uitgevoerd, zijn tot nader order uitgesteld. In de eerste fase worden de meest urgente verkeersveiligheidsmaatregelen uitgevoerd. Zo wordt in de middenberm over de gehele lengte van het traject geleiderail geplaatst en wordt een strook van 2 meter breed achter de geleiderail vrijgemaakt als uitbuig- en vluchtzone. Tevens wordt in de zijbermen aan weerszijden van de weg een strook van 13 meter obstakelvrij gemaakt, zoals de richtlijnen voorschrijven. Overigens is op delen van dit traject deze zogenoemde obstakelvrijezone van 13 meter al aanwezig. Met bovengenoemde maatregelen zal het «bomenbeeld» van de weg niet veel anders zijn dan nu ervaren wordt.
Waarom kiest Rijkswaterstaat voor een breedtestrook van 80 meter om bijna alle bomen te kappen? Waar is deze afstand van 80 meter op gebaseerd? Klopt het dat er geen (inter)nationale normen zijn en de provincie Gelderland een strook van 50 meter hanteert?
De oorspronkelijk voorgenomen strook van 80 meter is gebaseerd op advies van de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland om het risico op een onbeheersbare natuurbrand te minimaliseren. In deze Veiligheidsregio zijn alle betrokken gemeenten in het gebied vertegenwoordigd. De provincie Gelderland hanteert voor haar wegen inderdaad een brandgang van 50 meter. Gezien de situatie op de Veluwe heeft de Veiligheidsregio RWS verzocht om een brandcorridor van 80 meter.
Kunt u aangeven of er ruimte ligt om eventueel een andere breedtestrook af te spreken met de betrokken partijen om meer draagvlak te creëren?
Inmiddels is, zoals bij het antwoord op vraag 2 al aangegeven, besloten om de uitvoering van de brandveiligheidscorridor uit te stellen. De betrokken gemeenten, provincie Gelderland, de Veiligheidsregio en Rijkswaterstaat gaan in overleg over fasering en breedte van de brandveiligheidscorridor. Pas wanneer daarover een akkoord is bereikt gaat Rijkswaterstaat die werkzaamheden plannen.
Klopt het dat de overheden in de regio de huidige plannen veel te ver vinden gaan en de afgelopen maanden hebben geëist dat Rijkswaterstaat minder bomen kapt?
In de contacten van Rijkswaterstaat met de overheden in de regio is een wisselend beeld te zien. Men maakt zich zorgen over de verkeersveiligheid, de brandveiligheid én de groene uitstraling van het gebied langs de A28. Bij de ene overheid in de regio overheerst de zorg voor het ene aspect, bij de andere voor het andere. Daarbij is met name door de gemeente Nunspeet gevraagd of er vanwege de groene uitstraling van het gebied veel minder bomen gekapt kunnen worden. Bij de andere gemeenten was meer begrip voor de verkeersveiligheid en de brandveiligheid maar ook daar was de vraag om het groen zoveel mogelijk te sparen.
Klopt het dat Rijkswaterstaat nog volop in gesprek is met betrokkenen en zorgvuldig wil handelen? Betekent het uitstel van Rijkswaterstaat tot «minimaal 14 november» dat er geen overhaaste beslissingen zullen worden genomen?
Uiteraard wil Rijkswaterstaat zorgvuldig handelen en is daartoe nog steeds volop in gesprek met de betrokken partijen. Alle beslissingen zullen weloverwogen genomen worden.
Over de meeste verkeerveiligheidsmaatregelen, zoals genoemd bij antwoord 2, heeft Rijkswaterstaat overeenstemming bereikt met de betrokken gemeenten. Deze maatregelen zijn dan ook inmiddels in uitvoering. Over het weghalen van de hoge bomen in de middenberm, waarvoor de weg jaarlijks gemiddeld 3 keer moet worden afgesloten omdat er toppen uit de boom zijn gewaaid of grote takken zijn afgebroken, is nog geen overeenstemming bereikt.
Welke alternatieven zouden er zijn om te komen tot natuurbrandbeheersing, waarbij minder bomen hoeven worden gekapt?
Voor het antwoord op deze vraag heb ik navraag gedaan bij de brandweer. De brandweer heeft hierop aangegeven dat alternatieven mogelijk zijn, maar dat deze alternatieven een groter risico geven op een onbeheersbare natuurbrand.
Een van deze alternatieven is om minder naaldbomen te verwijderen zodat een minder brede brandcorridor ontstaat. Dit geeft echter een groter risico op uitbreiding van een beginnende bermbrand naar het bos. Tevens geeft dit een groter risico op het overslaan van een natuurbrand met grote impact op de achterliggende veelal kwetsbare risicogebieden. Ook wordt het daarmee moeilijker om de brand veilig te kunnen bestrijden vanuit de brandcorridor. Tenslotte is het risico groter dat de autosnelweg dan niet meer gebruikt kan worden om bewoners tijdig uit het gebied te evacueren.
Om een beeld te geven van het risico op zo’n onbeheersbare natuurbrand: de brandweer gaat nu uit van een onbeheersbare natuurbrand eens in de ca. 25 jaar. De voortgaande klimaatverandering, met langere droogteperioden en hogere temperaturen, kan echter leiden tot het vaker voorkomen van dit soort branden.
Kunt u schetsen wanneer de communicatie tussen Rijkswaterstaat en de provincie Gelderland en A28-gemeenten Harderwijk, Nunspeet, Elburg en Oldebroek is gestart, hoe frequent deze heeft plaatsgevonden en wat de resultaten van de gesprekken waren? Kunt u aangeven hoe het kan dat zij zich overvallen voelen?
Het idee om een brandcorridor in te richten langs alle rijks- en provinciale wegen op de Veluwe is in 2017 door de beide Veiligheidsregio’s op de Veluwe voorgesteld met het oog op de klimaatverandering waarbij droge zomers een groter risico op natuurbrand met zich meebrengen. Dit idee is verder uitgewerkt in het kader van de Gebiedsgerichte aanpak Veluwe.
Alle genoemde gemeenten zijn lid van de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland en daarmee direct betrokken bij de besluitvorming binnen de Veiligheidsregio om de Gebiedsgerichte aanpak Veluwe te gaan realiseren. Met de provincie Gelderland is in 2017 een afspraak gemaakt door de gemeenten en de beide Veiligheidsregio’s om de Veluwe brandveiliger te maken, onder meer door met brandcorridors en brandsingels langs infrastructuur het gebied te compartimenteren.
Op basis hiervan heeft de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland Rijkswaterstaat in 2018 verzocht om bij haar reguliere onderhoudswerkzaamheden ook de brandcorridor te effectueren. Rijkswaterstaat heeft hier mee ingestemd omdat het beter is voor de doorstroming én de verkeersveiligheid om de benodigde werkzaamheden in één werkstroom te realiseren.
In de zomer van 2019 is de communicatie met de A28-gemeenten, allen lid van de veiligheidsregio Noord Oost Gelderland, en de provincie Gelderland gestart specifiek over de A28. Hierbij zijn zowel ambtelijk als bestuurlijk meerdere contacten geweest waarbij onder andere ook presentaties over de werkzaamheden zijn gegeven, inclusief het voornemen voor een brandcorridor. Deze gesprekken konden destijds rekenen op begrip voor de te nemen maatregelen.
Alles overziend is uit de contacten die Rijkswaterstaat heeft gehad met de gemeenten en provincie niet gebleken dat zij zich overvallen voelden. Alleen had men zich in enkele gevallen onvoldoende gerealiseerd wat de impact zou zijn van de brandveiligheidsmaatregelen.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen, waarin u aangaf dat in de middenberm de kleinere loofbomen worden behouden?2 Klopt het dat nu alle loofbomen over een breedte van 13 meter in de zijbermen van de A28 en bijna alle bomen in de middenberm verdwijnen? Zo ja, hoe kijkt u hiernaar? Zo nee, hoe zit het dan wel?
In de antwoorden op uw eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat in de middenbermen de kleinere loofbomen worden behouden. Dat is nog steeds zo. Vooralsnog blijven alle bomen in de middenberm, buiten de 2 meter zone direct achter de geleiderail, behouden.
Over het verwijderen van bomen in de zijbermen heb ik in die antwoorden geen uitspraken gedaan. Wel heb ik gezegd dat de zijbermen worden teruggebracht in de oorspronkelijke staat door een obstakelvrijzone van 13 meter te realiseren.
Kunt u aangeven of Rijkswaterstaat voor deze operatie een vergunning nodig heeft van de provincie Gelderland in verband met de Natuurbeschermingswet?
Voor de werkzaamheden in de middenberm en in de 13 meter zone langs de weg is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) bevoegd gezag. Hiervoor heeft Rijkswaterstaat geen vergunning nodig van de provincie Gelderland. RvO is akkoord met deze werkzaamheden.
Voor de werkzaamheden buiten de 13-meterzone aan weerszij van de weg verzorgt provincie Gelderland wel de vergunningverlening. Zoals aangegeven bij antwoord 4 gaat Rijkswaterstaat deze werkzaamheden echter pas plannen zodra de gemeenten, provincie Gelderland en de Veiligheidsregio tot overeenstemming zijn gekomen over fasering en breedte van de brandveiligheidscorridor.
Het artikel ‘Groene Wende op Duitse Wegen: Wat betekent dat voor Nederland?’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het artikel «Groene Wende op Duitse Wegen: Wat betekent dat voor Nederland?»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Deelt u de constatering van het artikel dat de Nederlandse markt voor elektrische auto’s nog te klein is vergeleken met andere Europese landen?
In het artikel wordt niet geconstateerd dat de Nederlandse markt voor elektrische auto’s te klein is in vergelijking met andere landen.
Nederland is een van de koplopers op het gebied van elektrisch rijden en kent een interessante (groei)markt voor elektrische auto’s. Het aandeel volledig elektrische auto’s in de nieuwverkoop verdubbelde de afgelopen jaren tot 5,6% in 2018.
In totaal rijden er nu zo’n 77.000 volledig elektrische auto’s en zo’n 96.000 plug-ins rond.
Bent u van mening dat de enorme Duitse inhaalslag ook grote gevolgen zal hebben op de Nederlandse economie en auto-industrie? Zo ja, op welke manieren?
Met een toename van (de productie van) elektrische auto’s in Duitsland zullen de verhoudingen wijzigen voor wat betreft de vraag naar onderdelen voor verbrandingsmotor en onderdelen voor elektrische auto’s. Dit zal ook invloed hebben op Nederlandse leveranciers.
Deze verandering biedt kansen voor de Nederlandse economie en auto-industrie. De Nederlandse EV-sector is innovatief en is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Waarbij verschillende partijen steeds meer internationaal actief zijn. Zo lopen we wereldwijd voorop op het gebied van laadinfrastructuur en connectiviteit.
Een grote toename in laadinfrastructuur en productie van elektrische auto’s in Duitsland levert kansen op om Nederlandse producten en diensten te verkopen.
Vindt u dat Nederland ook richting de elektrische revolutie moet gaan om zo geen kansen te missen? Zo, ja op welke wijze stimuleert u dit?
Nederland is een van de koplopers op het gebied van elektrisch rijden met onder andere het dichtste laadpunten-netwerk van Europa.
Het kabinet heeft de ambitie dat elke nieuw verkochte auto in 2030 emissievrij is zodat het gehele wagenpark in 2050 emissievrij is.
Om deze ambities waar te maken zijn in het Klimaatakkoord stimuleringsmaatregelen opgenomen. Het pakket bevat voorstellen voor normering, flankerende maatregelen, een nationale agenda laadinfrastructuur en fiscale en financiële stimuleringsmaatregelen. Met het pakket aan maatregelen zet het kabinet flinke stappen op weg naar zero emissie mobiliteit.
Deelt u de zorg dat de grote vraag in Duitsland er toe kan leiden dat er in Nederland lange wachtlijsten voor elektrische auto’s kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
De vraag in Duitsland kan inderdaad toenemen. Tegelijkertijd neemt de wereldwijde productie van elektrische auto’s sterk toe de komende jaren, waarbij ook de Europese normen voor CO2-uitstoot van auto’s een stimulans zijn voor autofabrikanten om meer schone auto’s op de markt te zetten.
Autofabrikanten zullen hun productie en afzet van elektrische auto’s binnen een internationaal perspectief afstemmen. Nederland blijft hierbij een belangrijke afzetmarkt.
Welke acties onderneemt u om het aanbod van elektrische auto’s op de Europese en Nederlandse markt op peil te houden?
Met de hierboven genoemde stimulerende maatregelen uit het Klimaatakkoord zet het kabinet in om de ambitie voor 2030 te behalen.
Het Kabinet heeft geconstateerd dat in ons omliggende landen (zoals Duitsland) de bijtellingskorting voor elektrische auto's flink wordt uitgebreid. Dit in tegenstelling tot Nederland waar de bijtelling juist in stappen wordt afgebouwd.
Daarom wordt de markt en verkoop van elektrische auto’s jaarlijks gemonitord en zal het stimuleringspakket zo nodig worden aangepast. Zo bewaken we het ingroeipad richting 100% zero emissie nieuwverkoop in 2030.
Bent u van mening dat het juist nu de tijd is voor Nederland om te gaan investeren in elektrische auto’s?
Het kabinet zet de komende jaren sterk in op elektrisch rijden. Zie de bovenstaande antwoorden.
Op welke wijze helpt het kabinet de Nederlandse toeleveranciers van onderdelen voor fossiele auto’s bij de transitie naar elektrische mobiliteit?
Zoals hierboven benoemd biedt de transitie naar elektrische mobiliteit kansen voor Nederlandse bedrijven. Ook zullen veel huidige toeleveranciers in de toekomst onderdelen kunnen leveren voor elektrische auto’s.
Door de transitie kan de vraag naar onderdelen voor specifiek fossiele auto’s geleidelijk afnemen. Sommige toeleveranciers zullen moeten anticiperen op deze transitie en kunnen kansen voor extra verdienpotentieel benutten.
Cargovluchten tussen Maastricht en Luik van 9 minuten |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Is dit bizarste vlucht? Qatar Airways voert cargovluchten uit tussen Maastricht en Luik: 9 minuten vliegen»?1
Ja
Klopt het dat luchtvaartmaatschappij Qatar Airways sinds kort cargovluchten uitvoert tussen Maastricht en Luik, een vlucht van 9 minuten over 38 km? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen en wat is hier de reden van?
Qatar Airways voert regelmatig vrachtvluchten op charterbasis uit vanuit Doha naar Maastricht. In de periode september – november heeft Qatar Airways chartervluchten op de route Doha – Maastricht gekoppeld aan de bestemmingen Luik – Mexico City. Qatar Airways geeft aan dat het drie zogeheten herpositioneringsvluchten betrof, waarbij met een leeg toestel naar een andere luchthaven wordt gevlogen om vracht te laden voor een volgende bestemming.
Qatar Airways heeft aangegeven bij voorkeur rechtstreeks met een vol toestel vanaf Maastricht naar Mexico City door te vliegen. Vanwege de baanlengte op Maastricht is dat echter niet mogelijk en zou het toestel slechts deels gevuld door naar Mexico City kunnen vliegen. Daarom heeft Qatar Airways ervoor gekozen om de vlucht te herpositioneren en daarbij gekeken naar lading op andere luchthavens binnen het netwerk van Qatar Airways in Europa, in dit geval Luik.
Hoe kijkt u aan tegen deze situatie van zeer korte cargovluchten?
Vanuit het oogpunt van milieu vind ik zeer korte cargovluchten niet wenselijk wanneer er goede alternatieven voorhanden zijn. Een instrumentarium voor een verbod op dergelijke vluchten ontbreekt echter.
Daarbij worden deze vrachtvluchten op charterbasis uitgevoerd in opdracht van particuliere bedrijven en/of vrachtbrokers. Zij bepalen de keuze voor de bestemmingen. Volgens Qatar Airways heeft de opdrachtgever in dit geval voor de luchthaven Maastricht gekozen. Hier ligt een commerciële afweging aan ten grondslag.
Qatar Airways heeft inmiddels aan mijn ministerie bevestigd voortaan af te zien van dergelijke ultrakorte vluchten en zal geen vluchten meer uitvoeren tussen Maastricht en Luik.
Hoe kijkt u ertegen aan dat blijkbaar een persoonlijke reden de aanleiding is dat de vracht in Maastricht wordt afgeleverd, terwijl de startbaan in Maastricht niet lang genoeg is om het vliegtuig meteen daarna naar Mexico te laten doorvliegen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de betrokken partijen over de onwenselijkheid van deze situatie? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of dit soort korte vluchten vaker voorkomt? Zo ja, om welke vluchten gaat het?
Het is mij bekend dat luchtvaartmaatschappijen vaker herpositioneringsvluchten uitvoeren waarbij een toestel leeg naar een andere luchthaven vliegt om vervolgens vracht en/of passagiers op te nemen voor een volgende bestemming.
Het bericht ‘Marketingspersoneel zorgverzekeraar VGZ kon bij medische gegevens’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Marketingspersoneel zorgverzekeraar VGZ kon bij medische gegevens»? Kunt u aangegeven tot welke gegevens het marketingpersoneel precies toegang had?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Daarin stelt de AP dat zij in 2018 aan VGZ en Menzis een last onder dwangsom heeft opgelegd voor het niet voldoen aan de privacywet. Bij beide zorgverzekeraars hadden marketingmedewerkers ten onrechte toegang tot persoonsgegevens betreffende de gezondheid. Uit de door de AP gepubliceerde stukken blijkt dat het bij Menzis ging om informatie over binnengekomen klachten van verzekerden waaruit in bepaalde gevallen op te maken was dat iemand bijvoorbeeld een chronische rugaandoening of gebroken enkel had of zwanger was (via het verzekeringsnummer en soms ook de naam was deze informatie herleidbaar naar een natuurlijk persoon). Overigens heeft de AP geen aanwijzingen dat medewerkers van VGZ en Menzis daadwerkelijk medische gegevens van verzekerden hebben gebruikt voor marketingacties.
Om te zorgen dat beide verzekeraars hun systemen zo inrichten dat ongeautoriseerde toegang tot persoonsgegevens wordt voorkomen, heeft de AP een last onder dwangsom opgelegd. De zorgverzekeraars hebben inmiddels hun werkwijze aangepast. Menzis heeft evenwel niet tijdig aan de gehele last voldaan, waardoor de AP begin 2019 een dwangsom van 50.000 euro heeft geïnd. VGZ voldeed tijdig aan de last.
De AP deed onderzoek naar de werkwijze van zorgverzekeraars na een handhavingsverzoek van Burgerrechtenvereniging Vrijbit. Het onderzoek en de handhavingsbesluiten van de AP waren onderdeel van een gerechtelijke procedure. In deze procedure heeft de rechter onlangs uitspraak gedaan, vandaar dat de AP recent heeft gepubliceerd over de sancties. Tegen deze uitspraak is door Burgerrechtenvereniging Vrijbit hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Heeft zorgverzekeraar Menzis inmiddels voldoende actie ondernomen volgens de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om herhaling van een dergelijke situatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten met welke reden een marketingafdeling van een zorgverzekeraar toegang heeft tot patiëntengegevens?
Het gaat mij in het algemeen meer om de vraag of zorgverzekeraars – en andere organisaties – in strijd handelen met de wettelijke regels voor het gebruik van persoonsgegevens. Als dat gebeurt, bestaat daar geen valide reden voor. De AP heeft de taak om hierop toe te zien.
Registeren zorgverzekeraars welke personeelsleden en/of vanaf welke computers in patiëntendossiers gekeken is? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel geregeld moet worden?
Of dit naar het oordeel van de AP voldoende geborgd is, heeft de AP betrokken in zijn onderzoek naar de werkwijze van zorgverzekeraars. Bij VGZ en Menzis werden onvolkomenheden geconstateerd ten aanzien van het bijhouden van logbestanden. Zoals eerder gemeld, hebben de zorgverzekeraars hun werkwijze inmiddels aangepast. VGZ en Menzis geven desgevraagd ook aan dat zij de toegang van medewerkers tot persoonsgegevens registreren.
Heeft u bij alle zorgverzekeraars nagevraagd of een dergelijke situatie, zoals beschreven in het artikel, kan voorkomen? Zo ja, nemen zij maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik heb Zorgverzekeraars Nederland (ZN) om een reactie gevraagd. ZN geeft aan dat zorgverzekeraars geen gebruik maken van persoonsgegevens betreffende de gezondheid voor marketingdoeleinden. Dit is ook vastgelegd in de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens. Zorgverzekeraars waarborgen dat persoonsgegevens betreffende de gezondheid niet in strijd met de (Uitvoeringswet) Algemene verordening gegevensbescherming worden verwerkt, bijvoorbeeld door gebruik te maken van geheimhoudingsverklaringen, e-learnings en interne instructies. Autorisatiemanagement en logging van raadplegingen en mutaties in bronsystemen, wat in het antwoord op vraag 4 ook al aan de orde kwam, zijn eveneens onderdeel van deze waarborgen.
Zijn alle zorgverzekeraars door de Autoriteit Persoonsgegevens benaderd over toegang tot medische gegevens door marketingpersoneel? Zo ja, wat waren de reacties van de verschillende zorgverzekeraars? Zo nee, waarom heeft de Autoriteit Persoonsgegevens dat niet gedaan?
De AP heeft zich in zijn onderzoek naar de werkwijze van zorgverzekeraars gericht op de vier grootste zorgverzekeringsconcerns, te weten VGZ, Menzis, CZ en Achmea (waar Zilveren Kruis onder valt).
Voor wat betreft de laatste twee gaf dat dus geen aanleiding voor handhavende stappen door de AP. De reden dat de AP niet alle zorgverzekeraars in het onderzoek heeft meegenomen, is dat bijna 90% van de verzekerden is aangesloten bij een van de genoemde vier concerns.
Het bericht ‘Nederland verontwaardigd: ‘onze’ Clauscentrale wil stroom gaan leveren aan België’ |
|
Tom van der Lee (GL), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland verontwaardigd: «onze» Clauscentrale wil stroom gaan leveren aan België»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het deel uitmaken van een Europees energiesysteem vele voordelen biedt, maar de levering van stroom van deze Clauscentrale aan het Belgisch stroomnet onze leveringszekerheid in gevaar kan brengen en tot ongewenste hogere CO2-uitstoot voor Nederland zal leiden?
Ik deel die mening. Het feit dat landen elektriciteit kunnen importeren en exporteren maakt de elektriciteitsmarkt efficiënter en het brengt kostenvoordelen met zich mee voor de afnemers van elektriciteit.
In de geïntegreerde Europese elektriciteitsmarkt staat het de exploitant van de Clauscentrale dan ook vrij om elektriciteit te leveren aan het Belgische elektriciteitsnet. Ik ben echter van mening dat de levering van stroom aan het Belgische elektriciteitsnet dient plaats te vinden via de Nederlands-Belgische interconnectiecapaciteit en niet via een voorgenomen rechtstreekse aansluiting op het Belgische net met inbegrip van ontkoppeling van het Nederlandse elektriciteitsnet. Conform artikel 16 van EU-verordening 2019/943 (hierna «de elektriciteitsmarktverordening») zijn lidstaten ook gehouden om een toenemend volume van de interconnectiecapaciteit in de komende jaren voor marktdeelnemers beschikbaar te stellen.
Met de samenloop van de sluiting van kolencentrales en de ontwikkelingen rondom het klimaatakkoord, waarin het belang van leveringszekerheid met name na 2025 en ook de behoefte aan regelbaar vermogen sterk benadrukt wordt zijn gascentrales richting 2030 ook voor Nederland van groot belang.
Het is lastig aan te geven wat het netto-effect op de CO2-uitstoot in Nederland is en of dit effect positief of negatief is. In een situatie van ontkoppeling van het Nederlandse elektriciteitsnet voedt de Clauscentrale primair in op de Belgische elektriciteitsmarkt en wordt de CO2-uitstoot aan Nederland toegerekend (zie verdere toelichting in de beantwoording van vraag 6). Het exacte effect hiervan is op voorhand echter niet te bepalen ten opzichte van de (reguliere) situatie waarin de Clauscentrale de Belgische markt indirect belevert via de Belgisch-Nederlandse interconnector en de CO2-uitstoot, net als bij andere centrales die primair invoeden op het Nederlandse net, voor het producerende land worden meegeteld. Hiernaast is het CO2-effect afhankelijk van de (soort) productie-eenheden die de Clauscentrale binnen Nederland en/of ook in omringende landen vervangt.
Deelt u de mening dat meer export van elektriciteit, opgewekt uit fossiele grondstoffen, ook het risico verhoogt dat Nederland haar klimaatdoelen niet haalt?
In de Klimaat en Energieverkenning 2019 spreekt het Planbureau voor de Leefomgeving de verwachting uit de CO2-emissies in de elektriciteitssector tussen 2020 en 2030 naar verwachting sterk zullen dalen vanwege de toename aan duurzame energie. Wanneer er sprake is van een toename van export naar omringende landen die ingevuld wordt door de inzet van fossiel opgewekte elektriciteit kan dat gevolgen hebben voor de Nederlandse broeikasgasemissies.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 is de netto CO2-uitstoot afhankelijk van de (soort) productie-eenheden die op een bepaald moment draaien en of die in Nederland of in omringende landen draaien.
Heeft u reeds gesprekken gevoerd met de RWE over het leveren van stroom uit de Clauscentrale aan het Belgische stroomnet? Zo ja, wat was daarbij uw inzet, met het oog op zowel leveringszekerheid als het realiseren van klimaatdoelen?
Ja, ik heb hierover gesprekken gevoerd met RWE. Ik heb in die gesprekken aangegeven dat de levering van stroom aan het Belgische elektriciteitsnet dient plaats te vinden via de Nederlands-Belgische interconnectiecapaciteit en niet via de voorgenomen rechtstreekse aansluiting op het Belgisch net met inbegrip van ontkoppeling van het Nederlandse elektriciteitsnet. Deze boodschap heb ik tevens overgedragen aan mijn Belgische ambtsgenoot.
Welke andere interventies, naast het aangaan van een dialoog, staan u binnen vigerende wet- en regelgeving ter beschikking om te zorgen dat de leveringszekerheid niet in gevaar komt of klimaatdoelen nog verder buiten beeld raken?
Dit kan ik op dit moment niet toezeggen. De Clauscentrale valt onder het Europees systeem voor emissiehandel (ETS). De emissies worden berekend volgens de voorschriften van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), het Kyotoprotocol. De puntbron is daarbij leidend. Een puntbron is een emissiebron die op locatie wordt gemeten of berekend. De Clauscentrale is zo’n puntbron. Hieruit volgt dus dat de CO2-uitstoot onlosmakelijk verbonden is met de geografische ligging van de broeikgasgasinstallatie van het producerende bedrijf.
Kunt u toezeggen, als u in overleg met uw Belgische collega’s er niet in slaagt om de export te voorkomen of sterk aan banden te leggen, dat de bijbehorende CO2-uitstoot op het conto van België wordt geschreven en niet van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze organiseert het kabinet de capaciteitsmechanismen voor Nederland? Kunnen situaties zoals met de Clauscentrale voorkomen worden?
Nederland gaat van het principe van marktwerking uit en dat er daarbij in geval van elektriciteitsschaarste investeringsprikkels in productiecapaciteit ontstaan om in de elektriciteitsvraag te voorzien. Het kabinet organiseert voor Nederland op dit moment geen capaciteitsmechanisme en werkt momenteel aan een bredere visie over de marktordening van de energietransitie die in 2020 gereed moet zijn.
Conform de Europese elektriciteitsmarktverordening zijn capaciteitsmechanismen overigens niet de norm. Capaciteitsmechanismen mogen alleen worden ingevoerd indien een lidstaat aantoont dat de leveringszekerheid niet kan worden gewaarborgd door een beter laten functioneren van de markt of bijvoorbeeld door de aanleg van een strategische reserve. Bovendien keurt de Europese Commissie conform de elektriciteitsmarktverordening een capaciteitsmechanisme voor maximaal 10 jaar goed.
Conform de elektriciteitsmarktverordening dienen lidstaten de grensoverschrijdende deelname van capaciteit die zich op hun grondgebied bevindt aan buitenlandse capaciteitsmechanismen niet te beletten.
Nederland is echter van mening dat de door RWE voorgenomen ontkoppeling van het Nederlandse elektriciteitsnet om gebruik te maken van het Belgische capaciteitsmechanisme niet past bij de parallelle verplichting in de elektriciteitsmarktverordening om een toenemend volume van de interconnectiecapaciteit in de komende jaren voor marktdeelnemers beschikbaar te stellen. Ik ben hierover in gesprek met België met als uitgangspunt om tot een constructieve oplossing te komen.
Op welke wijze stimuleert het kabinet CO2-vrij regelbaar vermogen in eigen land? Op welke wijze adresseert Nederland in Europees verband het belang van voldoende CO2-vrij regelbaar vermogen?
Om de leveringszekerheid met een energiemix die grotendeels uit wind en zon bestaat te kunnen borgen is er behoefte aan flexibiliteit. Die flexibiliteit kan uit verschillende bronnen komen zoals vraagsturing (zogenaamde «demand-side-response»), grootschalige opslag van energie, conventioneel (en op den duur CO2-vrij) regelbaar vermogen, en via de interconnectie met buurlanden. Om de leveringszekerheid te kunnen waarborgen zijn al deze factoren van belang en daarom tevens leidend bij de Nederlandse inzet in Europees verband.
Mijn beeld is dat de elektriciteitsmarkt er voldoende op is toegerust om deze flexibiliteit tot stand te laten komen, hoewel het belangrijk is om de ontwikkeling van flexibiliteit, waaronder regelbaar vermogen, goed te blijven monitoren zowel op nationaal als op Europees niveau.
Het bericht ‘Parkeerkosten bij ziekenhuis rijzen de pan uit’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Parkeerkosten bij ziekenhuis rijzen de pan uit»?1
Zoals ik eerder ook aan de Kamer heb laten weten4, moet vooropgesteld worden dat hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen voor patiënten en bezoekers natuurlijk niet prettig zijn. Vooral als men lang of vaak naar het ziekenhuis moet. Het parkeerbeleid en de tarieven zijn een verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten. Het beleid ten aanzien van parkeertarieven is daarbij afhankelijk van de lokale context.
Ik vind het van belang dat ziekenhuizen hun patiënten goed en actief informeren over de mogelijkheden die er zijn om bij veelvuldig gebruik en langdurig verblijf de parkeerkosten te beperken, bijvoorbeeld door te wijzen op de beschikbare kortingsmogelijkheden. VWS heeft de veldpartijen, via het bestuurlijk overleg MSZ, gewezen op de terugkerende Kamervragen en het belang dat patiënten en bezoekers goed worden geïnformeerd. Het is vervolgens aan ziekenhuizen om hier invulling aan te geven, voor zover dit niet al gebeurt.
Ten aanzien van de stapeling van kosten is relevant dat er op verschillende manieren voor wordt gezorgd dat de zorguitgaven voor patiënten worden beperkt. Zo is er vanuit VWS voor het vervoer van en naar het ziekenhuis voor specifieke groepen patiënten de regeling ziekenvervoer. Alle typen vervoer kunnen vergoed worden: van de eigen auto, taxi tot openbaar vervoer. In deze regeling is tevens voorzien in een hardheidsclausule voor patiënten die langdurig lang moeten reizen. Deze regeling is per 2019 uitgebreid. Het vervoer wordt vanaf 1 januari 2019 niet alleen vergoed bij een behandeling, maar omvat ook het vervoer naar consulten, onderzoek en controles die als onderdeel van de behandeling noodzakelijk zijn. Daarnaast wordt vanaf 2020 mogelijk gemaakt dat patiënten ook een logeervergoeding kunnen krijgen in plaats van een vergoeding voor vervoerskosten.
Vindt u parkeerkosten oplopende tot 30 euro per dag acceptabel voor een bezoek aan het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening dat u geen enkele rol heeft in het feit dat patiënten flink op kosten worden gejaagd door de hoge parkeerkosten? Hoe beoordeelt u dit in het kader van de stapeling van kosten waar veel patiënten toch al mee geconfronteerd worden?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het voor patiënten duidelijker wordt dat regelmatige bezoekers bij veel ziekenhuizen kortingstarieven, dagkaarten of abonnementen kunnen aanvragen? Zouden ziekenhuizen een dergelijke regeling volgens u ook voor niet-regelmatige bezoekers moeten instellen? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat hebben de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de koepels van ziekenhuizen ondernomen nadat u hen op de terugkerende vragen over parkeertarieven heeft gewezen?4
Zoals toegezegd mijn brief aan uw Kamer van 2 september 20196 heeft VWS bij de koepels voor ziekenhuizen (NVZ en NFU) en gemeenten (VNG) aandacht gevraagd voor de parkeertarieven. Deze partijen zijn in dat kader niet gevraagd om een formele reactie. Er is ambtelijk navraag gedaan naar relevante informatie en ondernomen acties.
De NVZ geeft aan dat zij in mei een onderzoek hebben verricht naar de parkeertarieven van hun leden. De conclusie van het onderzoek was dat er op dat moment bij 13 ziekenhuizen gratis kon worden geparkeerd. Bij de overige 84 locaties moet parkeergeld worden betaald; veelal om de exploitatiekosten te kunnen dekken. Uit het eigen onderzoek van de NVZ kwam daarnaast dat het gemiddelde uurtarief 1,37 euro is, volgens de NVZ is dit vergelijkbaar met – en vaak goedkoper dan – het uurtarief van andere parkeerterreinen. De NVZ geeft verder aan dat op alle websites van de ziekenhuizen informatie staat over de hoogte van de parkeertarieven en mogelijke kortingen. De NVZ heeft de communicatieafdelingen van de ziekenhuizen gevraagd om de informatie over parkeertarieven op hun website te checken. Afsluitend heeft de NVZ mij laten weten te onderzoeken of er een manier is om de parkeertarieven op één plek transparant te maken.
De NFU geeft aan dat de signalen zijn voorgelegd aan de umc’s. Het is vervolgens aan de umc’s om, indien nodig, maatregelen te treffen. De NFU geeft verder aan dat de meeste umc’s goed bereikbaar zijn via openbaar vervoer en bovendien zijn gevestigd op locaties waar sprake is van een forse parkeerdruk. Dat betekent dat als de parkeertarieven te laag worden, de parkeergelegenheid snel volloopt met publiek dat niet voor het ziekenhuis komt. Tarieven van de parkeergelegenheden bij de ziekenhuizen moeten daarom aansluiten bij de tarieven voor de omliggende parkeergelegenheid. Afsluitend geeft de NFU aan dat umc’s transparant zijn over de tarieven en in de meeste gevallen ook heldere informatie wordt verschaft over de mogelijkheid voor lagere tarieven voor patiënten.
De VNG is tevens gewezen op de terugkerende vragen over parkeertarieven en de recente petitie van KBO-PCOB. Het is aan individuele gemeenten om hier eventueel iets mee te doen.
Wilt u nagaan of het ziekenhuis OLVG winst maakt op het parkeren? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik aangaf bij mijn antwoorden op de vragen 1 t/m 4 ligt de verantwoordelijkheid voor parkeertarieven bij ziekenhuizen en gemeenten en moet dit in de lokale context worden bezien. Ik zie derhalve geen rol voor VWS om na te gaan of het OLVG winst maakt op parkeren.
Ik ben van mening dat buitensporige winsten bij parkeergelegenheden van ziekenhuizen onwenselijk zijn. De hoogte van de parkeertarieven kan niet worden losgezien van de lokale situatie. De hoogste parkeertarieven bij ziekenhuizen zijn met name te zien in grote steden waar de parkeertarieven al hoog zijn. De hoge grondprijs is hierbij een van de factoren. De kosten van de grond, alsmede andere kosten die samenhangen met het exploiteren van een parkeergelegenheid, zullen moeten worden gedekt. Daarnaast is relevant dat het lager vaststellen van de parkeertarieven bij deze ziekenhuizen negatieve effecten met zich kan meebrengen. Immers, als de parkeertarieven bij die ziekenhuizen lager worden dan in het omringende gebied, is de kans immers groot dat ander publiek de auto bij het ziekenhuis parkeert. Dit kan ten koste gaan van de bereikbaarheid van het ziekenhuis voor patiënten en bezoekers. Overigens betekent laatstgenoemde niet dat de parkeertarieven voor patiënten ook hoog moeten zijn. Zoals eerder aangegeven kunnen ziekenhuizen ervoor kiezen om de parkeerkosten voor patiënten te verminderen, bijvoorbeeld door het aanbieden van uitrijkaarten of andere kortingsmogelijkheden.
Wat vindt u van het principe dat parkeren geen melkkoe mag zijn voor een ziekenhuis, dus geen winstgevende activiteit? Onderschrijft u dit?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met de ziekenhuizen te komen tot een maximering van de tarieven en afspraken te maken dat op het parkeerbedrijf geen winst mag worden gemaakt?
De verantwoordelijkheid voor parkeertarieven ligt bij ziekenhuizen en gemeenten en moet in lokale context worden bezien. Ik ben derhalve niet voornemens om met de ziekenhuizen te komen tot maximering van tarieven en/of afspraken te maken over eventuele winst. Zie ook mijn antwoorden op vragen 1 t/m 7.
De gemeentelijke basisadministratie voor kinderen van transgenders |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Vera Bergkamp (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de site van Transvisie over de juridische aspecten van een transitie?1
Ja.
Betekent het daar gestelde, dat «de wijziging van het geslacht en de naam van een transgender persoon in de geboorteakte en in het BRP automatisch door[werkt] naar verwanten en hun eigen registratie», dat ook in de geboorteakte van een kind van een transgender persoon het geslacht van de ouder veranderd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
De geboorteakte wordt opgemaakt bij de geboorte van een kind en vermeldt de vader, de moeder en hun oorspronkelijke namen. Het geslacht van de ouder (ten tijde van geboorte) wordt niet als apart gegeven op de geboorteakte vermeld.
Het Burgerlijk Wetboek gaat uit van een zogenoemd «gesloten systeem» van latere vermeldingen. Latere vermeldingen worden uitsluitend toegevoegd aan de geboorteakte van een persoon, voor zover die tot een wijziging van de eigen gegevens leiden (artikelen 18 lid 1 jo. 20a lid 1 Burgerlijk Wetboek). Dit betekent dat de wijziging van de vermelding van het geslacht van een ouder geen gevolgen heeft voor de gegevens van het kind op de geboorteakte. Het kind blijft hetzelfde kind en kind van dezelfde ouders. De geboorteakte van een kind wordt niet aangepast na een wijziging van de vermelding van het geslacht of de naam van een ouder en het kind kan hier niet om verzoeken.
Het geslacht van de ouder wordt ook niet vermeld op de persoonslijst van het kind in de BRP. Als een transgender ouder naast een wijziging in de vermelding van het geslacht ook een voornaam heeft gewijzigd, wordt deze nieuwe voornaam wel op de persoonslijst van het kind in de BRP vermeld. Dit is het resultaat van de automatische doorwerking van de actuele gegevens van de ouder in de persoonslijst van gerelateerden zoals het kind. De naam van de transgenderouder op de persoonslijst van het kind in de BRP kan hierdoor afwijken van de naam van deze ouder op de geboorteakte. Ik vind dit niet principieel ongewenst omdat de gegevens herleidbaar zijn en er toegankelijke mogelijkheden zijn om aan te tonen dat dit dezelfde ouder betreft; zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het principieel ongewenst is en tot praktische problemen voor een kind van een transgender persoon kan leiden, als in de geboorteakte van het kind nog het oorspronkelijke geslacht van een ouder staat en in een ander officieel document het nieuwe geslacht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ook in de geboorteakte van een kind van een transgender persoon het geslacht van de ouder aangepast moet kunnen worden en dat dit niet aan de desbetreffende gemeente mag worden overgelaten om hier van af te wijken? Zo ja, kunt er voor zorgen dat dit overal in de praktijk wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen kinderen van transgender personen op dit moment doen om ook in hun eigen geboorteakte het geslacht van een van hun transgenderouders te laten veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de oplossing die de gemeente Nissewaard voor de korte termijn biedt, namelijk het opstellen van een aparte verklaring, voldoende om toch een visum te kunnen krijgen?2
Ja, navraag via de gemeente heeft uitgewezen dat betrokkene inmiddels een visum heeft gekregen.
Zijn er voor de korte termijn andere mogelijkheden voor de gemeenten om het probleem voor kinderen met een transgenderouder te ondersteunen bij het verkrijgen van een visum?
Een kind van een transgender persoon kan allereerst bij het afschrift van de eigen geboorteakte een afschrift overleggen van de geboorteakte van de transgender ouder. In het laatstgenoemde afschrift staan de oorspronkelijke gegevens van de ouder vermeld en zijn de wijzigingen in de vermelding van het geslacht en de voornaam zichtbaar. De gegevens in de geboorteakte van het kind zijn op deze manier te herleiden tot die (op de persoonslijst van het kind) in de BRP.
Het kind kan voorts via de BRP-registratie de oorspronkelijke naam van de transgender ouder aantonen. In de eerste plaats kan dat door bij de gemeente te verzoeken om een BRP-uittreksel met historische oudergegevens. Hierin is de oorspronkelijke voornaam van de transgender ouder opgenomen. Die naam komt overeen met de naam die is vermeld op de geboorteakte van het kind. In de tweede plaats kan het kind bij de gemeente verzoeken om de automatische wijziging van de voornaam van de transgender ouder op zijn persoonslijst ongedaan te maken. In dat geval wordt de oorspronkelijke voornaam van de ouder weer op de persoonslijst van het kind opgenomen. De naam van deze ouder op de persoonslijst van het kind stemt dan weer overeen met de voornaam van deze ouder op de geboorteakte van het kind.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is in de informatie op de website van de rijksoverheid aandacht besteed aan deze mogelijkheden. Gemeenten kunnen burgers op deze informatie wijzen.
Zijn er op dit moment andere problemen bekend waar kinderen met een transgenderouder tegenaan lopen door de discrepantie tussen het BRP en de geboorteakte?
In 2017 heeft het WODC de wetgeving voor de wijziging van de vermelding van het geslacht geëvalueerd.3 In deze evaluatie zijn geen problemen gemeld die specifiek samenhangen met de verschillen in oudergegevens tussen de BRP-registratie en de geboorteakte. Ook anderszins zijn mij in dit verband geen problemen bekend.
Het schrappen van de korting in de avondspits door de NS |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NS schrapt korting in de avondspits vanaf 2021»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat de NS eenzijdig de voorwaarden van het voordeelurenabonnement voor trouwe reizigers aanpast? Begrijpt u dat dit voor veel trouwe reizigers als contractbreuk voelt? Klopt het bovendien dat de prijs van het Dal Voordeelabonnement met acht euro per jaar stijgt?
Op grond van de concessie voor het hoofdrailnet heeft NS de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een abonnementenaanbod dat aansluit bij de wensen van verschillende reizigersgroepen. NS heeft het reizen met korting in de avondspits voor nieuwe abonnementen in 2011 al afgeschaft. De verkoop van het voordeelurenabonnement is in datzelfde jaar dan ook stopgezet. Reizigers die al in het bezit waren van dit abonnement, konden deze tegen de oude voorwaarden blijven gebruiken. Zij hebben de afgelopen jaren dus nog met 40% korting kunnen reizen in de avondspits. Dit in tegenstelling tot reizigers die vanaf 2011 een Dal-Voordeelabonnement hebben aangeschaft.
NS heeft nu besloten om per 2021 de voorwaarden van dit oude abonnement aan te passen. Hierdoor komt er na 10 jaar dus ook voor deze groep reizigers een einde aan het reizen met korting in de avondspits.
De prijs voor een Dal-Voordeelabonnement stijgt twee jaar achter elkaar met 4 euro per keer. Ook de voorwaarden van het abonnement wijzigen. Reizigers kunnen hun abonnement nu maandelijks aanpassen of stopzetten, bijvoorbeeld tijdens de vakantie.
Bent u het ermee eens dat de daling van de abonnementskosten voor het voordeelurenabonnement à zeven euro volledig in het niet valt bij de afschaffing van de korting in de avondspits? Wat vindt u ervan dat reizen voor trouwe reizigers duurder wordt?
Met de nieuwe voorwaarden kunnen reizigers met 40% korting in het weekend en op doordeweekse dagen buiten de spitsuren reizen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een betere spreiding van de reizigers en wordt de avondspits ontlast. Voor deze reizigers wordt het dus alleen duurder als zij in de avondpits tegen het reguliere tarief reizen. Hiervoor worden zij gecompenseerd met een lagere abonnementsprijs.
Hoe verhoudt het schrappen van de korting in de avondspits zich tot de doelstelling van meer reizigers in de trein? Bent u niet bevreesd dat reizigers hierdoor de trein worden uitgejaagd en daardoor minder vaak gebruik zullen maken van de trein?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven, met cijfers onderbouwd, hoeveel reizigers er nu met korting in de avondspits reizen? Klopt het, zoals door Rover wordt gesteld, dat het maar een zeer kleine groep reizigers is die frequent in de middagspits reist?2
Het is, gelet op de bedrijfsvertrouwelijkheid van de betreffende gegevens, niet mogelijk om een cijfermatige onderbouwing van de hoeveelheid reizigers te geven. Ik kan u wel melden dat NS verwacht dat van de huidige reizen die in de avondspits worden gemaakt met een voordeelurenabonnement naar verwachting één op de acht reizen verschuift naar de daluren of voortaan start in de daluren.
Kunt u verder, ook onderbouwd met cijfers, aangeven hoeveel reizigers er door het schrappen van de korting in de avondspits mogelijk minder met de trein zullen reizen?
Het is, gelet op de bedrijfsvertrouwelijkheid van de betreffende gegevens, niet mogelijk om een cijfermatige onderbouwing van de hoeveelheid reizigers te geven. Het effect zal bovendien per groep verschillen en is niet precies in te schatten. Volgens NS heeft het grootste deel van de betreffende reizigers een sociaal-recreatief reismotief en/of reist af en toe met de trein. De verschuiving van spits naar daluren verwacht NS ook vooral bij deze groep reizigers te zien. Deze reizigers hebben vaak de mogelijkheid om eerder of later te gaan reizen en daardoor de spits te mijden. NS verwacht deze groep reizigers niet te verliezen, maar verwacht dat zij op een ander moment zal gaan reizen. Een klein deel van de reizigers maakt volgens NS gebruik van het voordeelurenabonnement voor woon-werk verkeer. Voor deze reizigers heeft NS andere reisproducten beschikbaar. Gezien de mogelijke alternatieven voor deze reizigers verwacht NS deze groep reizigers niet te verliezen.
Bent u het ermee eens dat belonen beter werkt dan straffen? Zo ja, waarom gaat de NS reizigers niet belonen, bijvoorbeeld in de vorm van lagere tarieven, om buiten de spits te reizen?
Voor mensen die niet noodzakelijk in de spits hoeven te reizen moet het aantrekkelijk zijn om in de daluren te reizen. Een prijsverschil tussen spits- en daluren kan daarbij helpen. Zo wordt de klant beloond om buiten de spits te reizen. Het Dal-Voordeelabonnement van NS is hier op geënt.
Bent u bereid om met de NS in gesprek te gaan om hen van gedachte te laten veranderen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft NS op grond van de concessie voor het hoofdrailnet de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een abonnementenaanbod dat aansluit bij de wensen van verschillende reizigersgroepen. NS heeft mij voorafgaand aan haar besluit geïnformeerd over haar voornemen. Ik zie geen noodzaak opnieuw met NS in gesprek te gaan. NS handelt binnen de afspraken die in de concessie voor het hoofdrailnet zijn vastgelegd.
Het bericht ‘Qatar Airways operates 9-minute flights between Maastricht and Liège’ |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Qatar Airways operates 9-minute flights between Maastricht and Liège», dat gaat over reguliere vrachtvluchten om de 38 kilometer tussen de vliegvelden van Maastricht en Luik te overbruggen?1
Ja.
Weet u hoeveel tijd Eliad Kipchoge nodig had om in Wenen op 12 oktober 2019 lopend de grens van 38 kilometer te passeren?
Ja.
Wie zou volgens u sneller deze afstand overbruggen: Tom Dumoulin op de fiets, of deze Qatar Airways-vlucht inclusief veiligheidscontrole, boarden van de flight crew en taxiën?
Dit hangt van allerlei omstandigheden af. Bijvoorbeeld, is Tom Dumoulin hersteld van zijn peesblessure, past een tochtje Maastricht-Luik in de voorbereiding op de grote rondes in 2020 en welke fiets gebruikt hij?
Wat vindt u geschikte vervoersmiddelen voor het overbruggen van een afstand van 38 kilometer?
De geschiktheid van het vervoersmiddel is afhankelijk van hetgeen dat vervoerd moet worden en de bredere context waarbinnen het vervoer plaatsvindt.
Heeft Nederland ooit eerder groothandelsverkeer gekend dat regulier opstijgt voor vluchten van 9 minuten?
Qatar Airways heeft aangegeven dat het drie herpositioneringsvluchten heeft uitgevoerd in de periode september–november op de route Maastricht–Luik. Ik ken geen andere voorbeelden van groothandelsverkeer dat op reguliere basis opstijgt voor vluchten van 9 minuten binnen of vanuit Nederland.
Zijn er volgens u redenen die het absoluut noodzakelijk maken om vracht separaat te lossen in Maastricht en Luik, in plaats van op één van beide bestemmingen?
Bij vrachtvluchten op charterbasis wordt de keuze van de bestemmingen bepaald door particuliere bedrijven en/of vrachtbrokers. Hier ligt een commerciële afweging aan ten grondslag.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat groothandelsvliegverkeer dat minder dan 100 km over uitstekend begaanbaar land overbrugt onwenselijk en onzinnig is?
Vanuit het oogpunt van milieu vind ik dergelijke korte cargovluchten niet wenselijk wanneer er goede alternatieven voorhanden zijn. Een instrumentarium voor een verbod op dergelijke vluchten ontbreekt echter.
Bent u bereid de mogelijkheden te verkennen om een verbod in te stellen voor groothandelsvliegverkeer en grootpassagiervliegverkeer voor afstanden kleiner dan 100 kilometer, wanneer daar uitstekende alternatieven voor zijn?
Intracommunautair en in luchtvaartrelaties met derde landen geldt over het algemeen een liberaal regiem waarbinnen thans geen sprake is van mogelijkheden een dergelijk verbod toe te passen. Het Kabinet zet zich in om het gebruik van grondvervoer als alternatief voor luchtvaart te stimuleren op routes waarvoor dat reëel is.
Het beperken van ammoniak in de veehouderij via technieken |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de opsomming in de Boerderij van technische maatregelen om ammoniakuitstoot in de veehouderij te beperken (emissiereducerende technieken)?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel subsidie er de afgelopen tien jaar is gegaan naar emissiereducerende technieken?
Zoals aangegeven door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in antwoorden op feitelijke vragen over de begrotingsbehandeling 2020 van
5 november jl. verstrekt de rijksoverheid bijdragen aan investeringen die (mede) als doel hebben de emissies in de veehouderij te reduceren. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bijdragen van de rijksoverheid op deze onderwerpen in de periode 2009–2018.
Rijksoverheidsuitgaven periode 2009–2018 (x1000)
€ 16.724
€ 442.8361
€ 9.800
€ 4.900
€ 181
€ 15.306
€ 21.7462
€ 84.208
€ 178
Voor wat betreft huisvestingsystemen gaat het bij MIA/Vamil om «duurzame stallen». Dit omvat meer dan uitsluitend emissiereductie.
Luchtwassers worden gezien als onderdeel van huisvestingsystemen.
ISDH subsidie is bedoeld voor «duurzame stallen». Dit omvat meer dan uitsluitend emissiereductie.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel emissiereductie hiermee behaald is en hoe kosteneffectief deze technieken zijn geweest?
De benodigde informatie is niet voorhanden. Nog niet alle regelingen zijn (recent) geëvalueerd. Daarnaast zien uitgaven in het kader van MIA/Vamil en ISDH niet uitsluitend op emissiereductie.
Deelt u de mening dat emissiereducerende technieken zoals mestvergisters, emissiearme vloeren en luchtwassers in het verleden niet altijd tot verwachte of gewenste resultaten hebben geleid? Zo nee, waar baseert u dat op?
De ammoniakemissie van de veehouderij is gedaald van zo’n 330 kton rond 1990 naar 110 kton nu. Dat is voor het grootste deel het resultaat van de inzet van emissiereducerende technieken. In grote lijnen hebben die technieken daarmee het gewenste resultaat opgeleverd. Voor alle technieken geldt dat goede naleving en handhaving nodig zijn om de potentie van deze technieken in de praktijk te realiseren.
Erkent u dat veel melkveehouders weinig reductie meer kunnen realiseren via technieken, doordat zij na de inwerkingtreding van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) veelal al emissiereducerende maatregelen hebben getroffen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn veel melkveehouders die in de afgelopen jaren hun bedrijf hebben gerenoveerd of uitgebreid. Om voor de daarvoor vereiste vergunningen in aanmerking te komen hebben deze melkveehouders veelal al emissiereducerende maatregelen getroffen. Tegelijk zijn er ook veel stallen waarin nog geen emissiereducerende maatregelen zijn getroffen, en worden er steeds nieuwe innovatieve technieken ontwikkeld. Met name door een brongerichte aanpak, waarbij ammoniak en methaan integraal worden meegenomen, is verdergaande reductie mogelijk.
Heeft u een beeld van bedrijven die wel een Natuurbeschermingswet-vergunning zouden moeten hebben maar die niet hebben, bijvoorbeeld door de lijst van bedrijven die redelijkerwijs een dergelijke vergunning nodig zouden moeten hebben te leggen naast het aantal afgegeven vergunningen?
Er is geen lijst van bedrijven die redelijkerwijs een vergunning zouden moeten hebben. Als het bevoegd gezag bedrijven kent die een vergunning nodig hebben, maar dat niet hebben, worden deze niet op een lijst gezet, maar zal handhavend moeten worden opgetreden.
Deelt u de constatering op pagina 17 van het recente memo van Wageningen University and Research dat de effectiviteit van de technische maatregelen niet altijd duidelijk is?2
Van de technische maatregelen die zijn opgenomen in de Regeling Ammoniak en Veehouderij en die nu dus kunnen worden toegepast, is het effect gemeten en is op basis daarvan een emissiefactor vastgesteld. De verwachting is dat met nieuwe innovatie en brongerichte technieken een verdere reductie kan worden bereikt. Deze technieken worden nu op diverse plekken en door diverse bedrijven ontwikkeld en getoetst, de effectiviteit daarvan is vanzelfsprekend niet op voorhand vast te stellen.
Op welke wijze kan worden uitgesloten dat verdergaande inzet op emissiereducerende technieken leidt tot het niet halen van andere beleidsdoelen zoals klimaat, dierenwelzijn en natuurbescherming?
Het kabinet zet in op een brongerichte aanpak van emissies, door bijvoorbeeld het scheiden van mest en urine. Deze aanpak voorkomt ook emissies van methaan en leidt tot een beter stalklimaat (goed voor dierenwelzijn). De inzet op emissiereductie is onderdeel van de brede aanpak van de verduurzaming van de veehouderij, waar de verschillende doelen op het gebied van klimaat, dierenwelzijn, emissies en biodiversiteit integraal worden opgepakt. Daarover heb ik een samenhangend pakket aan afspraken gemaakt met de verschillende partijen. Voor een verdere toelichting verwijs ik uw Kamer naar mijn brief over duurzame veehouderij van 4 september 20193.
Deelt u de zorgen dat dit soort emissiereducerende technieken het verder verdichten van stallen in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per definitie. Het is afhankelijk van het soort techniek dat wordt toegepast in de stal.
Hoe gaat u voorkomen dat verdere investeringen in emissiereducerende technieken andere beleidsthema’s tegen werken, zoals de transitie naar kringlooplandbouw, grondgebondenheid en toekomstperspectief voor kleinschalige boeren?
Het kabinet zet in op kringlooplandbouw en emissiearme landbouw. Daarbij hebben boeren verschillende mogelijkheden om stappen in die richting te zetten. Dat kan bijvoorbeeld gaan om voermaatregelen zoals het (nog) beter benutten van reststromen, extensivering, een ander type bedrijfsvoering of investeren in technische maatregelen die emissies brongericht voorkomen en een betere mestverwaarding mogelijk maken. Het kabinet ondersteunt daar op verschillende manieren in, bijvoorbeeld door ondersteuning voor jonge boeren of ondersteuning bij investeringen in innovaties.
Deelt u de mening dat inzet op technische maatregelen forse investeringen vergt, met name in de melkveehouderij? Zo ja, deelt u de zorgen dat, gezien de beperkte investeringsruimte, hierdoor de transitie naar kringlooplandbouw op achterstand wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Investeringen in techniek kunnen hand in hand gaan met de transitie naar kringlooplandbouw. Dit kan door onder andere emissies brongericht aan te pakken waardoor deze niet uit de kringloop verdwijnen en een nuttige functie krijgen, bijvoorbeeld als meststof voor akkerbouwers. Het kabinet zal financiële ondersteuning bieden voor investeringen die hieraan bijdragen.
Deelt u de mening dat inzet op technische maatregelen forse investeringen vergt, dat zo de kostprijs voor veehouders opgedreven wordt en dat dit bijdraagt aan verdere intensivering en schaalvergroting?
Ik deel de mening dat het toepassen van technische maatregelen forse investeringen kan vergen, afhankelijk van het soort techniek dat wordt toegepast. Ik ben voornemens financiële middelen ter ondersteuning van deze investering beschikbaar te stellen. Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september jl. aan uw Kamer komen veel opgaven, waaronder het reduceren van emissies, samen bij de veehouder. Die opgaven kunnen niet behaald worden door steeds meer dierlijke producten te produceren tegen steeds lagere prijzen. Er zijn verdienmodellen nodig waarbij boeren en andere partijen een eerlijke prijs krijgen voor goede, veilige producten die op een duurzame manier zijn geproduceerd. Dat vraagt om een omslag in denken en doen van zowel consumenten en afnemers als van alle schakels in de dierlijke productieketen. In genoemde brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de activiteiten die ik nodig acht om deze transitie te ondersteunen.
Erkent u dat het verminderen van de import van (soja)veevoer uit het buitenland wel een kansrijke emissiereducerende maatregel is, waarmee de stikstoftoevoer wordt verminderd? Zo nee, waarom niet?
Verlaging van het eiwitgehalte in veevoer leidt in algemene zin tot een vermindering van de ammoniakuitstoot. Wanneer de soja in het veevoer wordt vervangen door een vervangende bron van eiwitten in het veevoer heeft dat op zichzelf geen invloed op de uitstoot van ammoniak. In de Nationale Eiwit Strategie (NES) wordt, in lijn met het EU Eiwit Rapport van 23 november 2018, onder andere gekeken naar de vermindering van de afhankelijkheid van importen van eiwitten van buiten de EU. De vervanging van geïmporteerde soja door Europees geteelde soja of Europees geteelde eiwitten of reststormen, heeft dan ook de aandacht in de NES.
Erkent u dat grondgebondenheid een geschikt uitgangspunt vormt en de inzet op meer weidemelk een kansrijke maatregel is voor een duurzame en blijvende emissiereductie?
Grondgebondenheid in de melkveehouderij draagt bij aan verdere verduurzaming en aan het verder sluitend maken van de kringloop. Grondgebondenheid is ook positief voor weidegang, mits de beschikbare grond bestaat uit voldoende huiskavel om te kunnen weiden. Weidegang levert een ammoniakreductie op van 5% in de stalemissie.
Ziet u de inzet op meer weidemelk als een quick win? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 14 aangegeven levert weidegang minder ammoniakemissie op. Op dit moment vindt door meer dan 80% van het aantal bedrijven weidegang plaats. Een hogere deelname zou inderdaad meer ammoniakwinst opleveren. Mede op basis de forse inspanningen van alle betrokken partijen in de zuivelketen en daarbuiten is de afgelopen jaren weidegang weer toegenomen. Inzet op meer weidegang kan zeker een bijdrage leveren aan de reductie van ammoniak.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over een snelle oplossing van de stikstof- en PFAS-problematiek?
Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd dat dit niet lukt.