Sancties die de bestrijding van het coronavirus belemmeren |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproepen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN), António Guterres, en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, Michelle Bachelet, om sancties op te schorten tegen landen waar die sancties een obstakel (kunnen) vormen voor de effectieve bestrijding van het uiterst dodelijke coronavirus?1
Ja.
Wat vindt u van deze oproep? Deelt u de inschatting dat bepaalde sancties humanitaire hulp of handel in medisch materieel (kunnen) belemmeren en daarmee de strijd tegen het coronavirus in de weg staan? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van de impact van sancties op humanitaire doeleinden, waaronder levering van medische goederen, is een belangrijke prioriteit van de VN en de EU, zeker ook in deze crisisperiode. Dit wordt onderstreept in een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU van 3 april jl. waarin hij zich aansluit bij de oproep van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties tot een onmiddellijke wereldwijde wapenstilstand in het kader van de coronacrisis. Juist vanwege het belang van de voortzetting van humanitaire hulp kennen de meeste EU en VN sanctieregimes uitzonderingen en ontheffingsgronden voor humanitaire doeleinden. Vooralsnog heeft het kabinet geen signalen van bedrijven of hulporganisaties gekregen dat specifieke EU- of VN-sancties de bestrijding van het coronavirus belemmeren.
Voorop gesteld moet worden dat de grootste obstakels voor het adequaat leveren van humanitaire hulp worden opgeworpen door de regeringen van landen waar humanitaire steun wordt geboden zoals bijvoorbeeld in Syrië en Noord-Korea. Gebrek aan duurzame humanitaire toegang is een constante uitdaging voor de humanitaire gemeenschap in die landen. Tegelijkertijd worden er in de praktijk problemen ervaren in de humanitaire respons richting landen waartegen sancties gelden. Deze problemen zijn vaak het gevolg van onbedoelde neveneffecten die optreden bij de implementatie van sancties. Zo zijn financiële instellingen wereldwijd huiverig om transacties te verzorgen naar sommige landen, ook als die een humanitair doel hebben. Naast het feit dat financiële instellingen een transactie niet mogen uitvoeren wanneer dit onder geldende regelgeving is verboden, kunnen financiële instellingen ook weigeren een transactie uit te voeren wanneer zij zelf de risico’s te hoog achten. Hierbij kunnen zij verschillende aspecten laten meewegen, waaronder de eigen verantwoordelijkheid om te voldoen aan regelgeving omtrent sancties, (indirecte) financiering van terrorisme of witwassen.
Om kennis bij financiële instellingen en humanitaire organisaties over sanctieregimes te vergroten en daarmee de gevolgen van onbedoelde neveneffecten te verkleinen, hebben de Europese Commissie en EDEO voor verscheidene EU-sanctieregimes een aanvullende guidance uitgebracht met uitleg hoe gebruik gemaakt kan worden van uitzonderingen en ontheffingsgronden in sanctieregimes. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, organiseren dialogen tussen financiële instellingen en ngo’s om derisking door de financiële sector terug te dringen en daarmee humanitaire hulp te faciliteren.
Tegen welke landen vindt u dat sancties (deels) opgeschort dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De EU heeft als beleid dat sancties in principe zo gericht mogelijk moeten zijn op specifieke personen, entiteiten en organisaties verantwoordelijk voor schendingen van het internationaal recht en/of ernstige mensenrechtenschendingen. Het kabinet ziet geen aanleiding om deze gerichte sancties (targeted sanctions) – zoals bevriezing van tegoeden en visumrestricties – te verlichten.
Brede economische sancties worden in principe vermeden om de bevolking zoveel mogelijk te ontzien. Vanwege het belang van de voortzetting van humanitaire hulp kennen de meeste VN en EU sanctieregimes uitzonderingen en ontheffingsgronden voor humanitaire doeleinden.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven heeft het kabinet vooralsnog geen signalen van bedrijven of hulporganisaties gekregen dat specifieke EU of VN sancties de bestrijding van het coronavirus belemmeren.
Deelt u de opvatting dat ook blokkades vanwege de uitbraak van het coronavirus beëindigd dienen te worden, onder andere de blokkade van Jemen en Gaza? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het VN-wapenembargo Jemen vinden er door de Saudi-geleide coalitie inspecties plaats op schepen die willen aanmeren in Noord-Jemen (havens onder controle van de Houthi’s). Het VN verificatie- en inspectiemechanisme (UNVIM) dient o.a. ervoor te zorgen dat schepen met humanitaire en commerciële goederen hier zo weinig mogelijk hinder van ondervinden. Nederland ondersteunt al enkele jaren UNVIM en brengt belemmeringen door toedoen van de coalitie voortdurend onder de aandacht van deze landen, zowel in bilateraal als in multilateraal verband. Mede vanwege de coronacrisis zal het kabinet in samenwerking met de VN en andere donoren blijven aandringen op het belang van het goed kunnen blijven opereren van UNVIM.
Het kabinet maakt zich zorgen om de situatie in Gaza en de mogelijke humanitaire impact van een COVID-19 uitbraak in de reeds bestaande fragile situatie. Nederland en de EU dringen er al jaren op aan de geldende restricties op te heffen, met inachtneming van Israëlische veiligheidszorgen. De huidige gezondheidssituatie vraagt om een aangepaste respons. De Israëlische en Palestijnse autoriteiten zijn zich er bewust van dat in deze situatie samenwerking van groot belang is om de crisis het hoofd te bieden. Deze samenwerking neemt dan ook toe en wordt gesteund door de VN. Israël heeft de VN verzekerd dat het alles zal doen om snelle implementatie van het VN COVID-19 response plan mogelijk te maken en heeft Gaza van gezondheidsbenodigdheden zoals testkits en beschermende kleding voorzien. De Palestijnse Autoriteit heeft een noodplan opgesteld, dat zowel de noden in Gaza als de Westelijke Jordaanoever bestrijkt. De VN en de Wereldgezondheidssituatie staan tevens in contact met de Israëlische en Palestijnse autoriteiten en de-facto autoriteiten in Gaza over de toegang van verdere benodigdheden en mogelijke maatregelen. De EU en Nederland werken aan een inzet van extra middelen voor COVID-19 bestrijding, respons en mitigatie wereldwijd.
Bent u bereid in overleggen in EU-verband en daarbuiten aan te dringen op het opschorten van sancties en het opheffen van blokkades die de effectieve bestrijding van het coronavirus in de weg staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het stilleggen van de eendenhouderij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat sinds de uitbraak van het coronavirus de vraag naar eendenvlees nagenoeg is weggevallen, onder andere vanwege het sluiten van restaurants?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eendensector heeft besloten om geen nieuwe eendenkuikens meer in de stallen te plaatsen en dat groepen moederdieren vervroegd naar de slacht zullen worden afgevoerd?2
De eendensector heeft mij geïnformeerd over het besluit om voorlopig geen nieuwe broedeieren in te leggen. Dat betekent dat er geen eendagskuikens meer uitkomen en worden geplaatst in stallen. Daarnaast wordt een aantal moederdieren vroegtijdig geslacht. De eendensector neemt hiermee een maatregel om de gevolgen van de crisis voor de keten te beperken.
Wordt de fok ook stilgelegd? Zo nee, wat gebeurt er dan met de ouderdieren, eieren en de kuikens?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, wordt een aantal moederdieren vroegtijdig geslacht. Met het oog op continuïteit na de crisis worden de overige moederdieren aangehouden. Deze blijven vanzelfsprekend eieren leggen. Daarnaast is in het antwoord op vraag 2 aangeven dat er voorlopig geen nieuwe broedeieren ingelegd worden en er derhalve ook geen eendagskuikens uitkomen. Er wordt naar alternatieven voor de afzet van de broedeieren gezocht.
Kunt u bevestigen dat in de komende weken de eenden worden geslacht die nu nog in de stallen zitten, dat hun vlees zal worden ingevroren en dat de slacht van eenden daarna stil komt te liggen?
De eendensector heeft mij geïnformeerd dat deze eenden in de komende weken worden geslacht zoals gepland en dat de slacht daarna tijdelijk wordt opgeschort. Zolang het vlees niet kan worden afgezet, wordt het ingevroren.
Kunt u bevestigen dat het vlees van de eenden die in Nederland worden gehouden, voornamelijk is bestemd voor de export, omdat in Nederland sowieso weinig eendenvlees wordt gegeten?
Ja.
Herinnert u zich uw eerdere bevestiging van het feit dat experts waarschuwen dat eenden nog makkelijker dan kippen besmet kunnen worden met vogelgriepvirussen en dat de ziekteverschijnselen vaak minder duidelijk zijn bij eenden?3
Experts hebben al eerder aangegeven dat eenden gemakkelijker dan bijvoorbeeld kippen besmet kunnen worden met vogelgriepvirussen.
De ziekteverschijnselen zijn vaak minder duidelijk bij eenden. Wilde watervogels en zeker ook wilde eenden zijn een natuurlijk reservoir voor vogelgriepvirussen.
Erkent u dat het beëindigen van de eendenhouderij in Nederland het risico op een uitbraak van vogelgriep en daarmee het overslaan van vogelgriep op de mens in Nederland zou verminderen?
De kans op een vogelgriepuitbraak hangt niet alleen af van het aantal bedrijven in een land of van het type pluimveebedrijf, maar met name van de genomen bioveiligheidsmaatregelen. De kans op insleep op vogelgriep in Nederland verhoudt zich daarom niet recht evenredig met het aantal pluimveebedrijven of het aantal pluimveebedrijven met eenden.
Pluimveehouders in Nederland investeren veel in bioveiligheidsmaatregelen. Mijn ministerie en de NVWA doen er alles aan om vogelgriepuitbraken snel te ontdekken. Als een bestrijdingsplichtige variant van vogelgriep wordt ontdekt, wordt deze onmiddellijk bestreden en daarbij worden strenge voorzorgsmaatregelen genomen om te voorkomen dat mensen besmet worden met het vogelgriepvirus. Daarmee beperken we de kans dat een vogelgriepvirus overslaat op mensen tot een minimum. Of deze kans nog verder vermindert wanneer er helemaal geen eendenbedrijven meer zouden zijn in Nederland is niet bekend.
Kunt u bevestigen dat eendenslachterij Tomassen Duck-To, de enige Nederlandse eendenslachterij, sinds de uitbreiding van de slachtcapaciteit in 2016, niet beschikt over een geldige natuurvergunning (op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming)?
De bevoegdheid om te beoordelen of deze ontwikkeling vergunningplichtig is onder Wet natuurbescherming (Wnb) ligt bij de provincie, in dit geval provincie Gelderland.
Wel kan worden gemeld dat door het wegvallen van de drempelwaarde in het PAS zijn er veel bedrijven die niet over een vergunning beschikken terwijl dit naar de inzichten nu wel noodzakelijk kan zijn. In mijn brief van 27 juni jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 163) geef ik aan dat er voor die situaties wordt gestreefd naar legalisatie en dat er geen sprake zal zijn van actieve handhaving.
Initiatiefnemers die een melding hebben gedaan en de activiteit feitelijk hebben gerealiseerd conform de toen geldende wet- en regelgeving, hebben te goeder trouw gehandeld.
Erkent u dat het bedrijf over een natuurvergunning dient te beschikken, vanwege de door het bedrijf veroorzaakte stikstofdepositie op toch al met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden in de omgeving, zoals de Veluwe?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat vanwege het ontbreken van een benodigde vergunning sprake is van een illegale situatie?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat er grote dierenwelzijnsproblemen zijn in de Nederlandse eendenhouderij, onder andere omdat de dieren niet kunnen zwemmen terwijl hun lichaam er niet op is gebouwd om 24 uur per dag op hun poten te staan?
Zoals ik eerder heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van uw Kamer over dieren in de veehouderij van 11 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 220) zijn er in de eendenhouderij zeker opgaven op het gebied van dierenwelzijn, waarvan de aanwezigheid van zwemwater er één is. Hierover ben ik in gesprek met de sector.
Kunt u bevestigen dat eenden voorafgaand aan de slacht levend en bij bewustzijn worden aangehangen, in strijd met de in 2014 door de Kamer aangenomen motie van de Partij voor de Dieren?4
Zowel het levend aanhangen als het bedwelmen met de waterbadmethode zijn toegestaan volgens de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het doden (Verordening (EG) nr. 1099/2009). Voor het gebruik van het waterbad als bedwelmingsmethode zijn in de Verordening specifieke voorschriften vastgelegd voor onder andere de wijze van aanhangen en de maximale duur tussen het aanhangen en de bedwelming. De Verordening voorziet niet in de mogelijkheid om op nationaal niveau strengere voorschriften te stellen aan het fixeren van dieren. Een verbod op een bepaalde fixatiemethode kan dus alleen in Europees verband worden bereikt. Waterbadbedwelming wordt nog maar in een beperkt aantal slachthuizen toegepast, waaronder die voor eenden. Een werkbaar alternatief is voor eenden niet aanwezig. Aan de geschiktheid van de gasbedwelmingsmethode voor eenden wordt namelijk sterk getwijfeld, omdat de dieren het vermogen hebben hun adem in te houden.
Kunt u bevestigen dat eenden nog altijd worden bedwelmd met de waterbadmethode waarvan uw voorgangers al sinds 2009 beloofden dat deze zou worden uitgefaseerd?5
Zie antwoord vraag 12.
Is het waar dat de sector in gesprek is met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over financiële compensatie nu de sector stil komt te liggen door de uitbraak van het coronavirus?6
Ja. De sector heeft mij om financiële compensatie gevraagd.
Bent u van plan om inderdaad financiële compensatie te bieden? Zo ja, waar zal de steun uit bestaan, welke bedragen zijn hiermee gemoeid en uit welke potjes komt dit?
Er wordt verkend welke mogelijkheden er zijn voor (Europese) financiële steun van alle primaire landbouwsectoren die door de COVID-19 crisis zijn getroffen. Hier valt ook de eendenvleessector onder.
Op dit moment is niet bekend of, en zo ja, welke mogelijke steunmogelijkheden er kunnen worden ingezet naast de generieke steunmaatregelen voor alle bedrijven.
Als u overgaat tot financiële steun, bent u dan bereid hieraan de voorwaarde te verbinden dat de eendensector in Nederland na de coronacrisis niet opnieuw wordt opgebouwd, maar zal worden beëindigd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is nog niet bekend of, en zo ja welke aanvullende steunmaatregelen mogelijk kunnen worden ingezet voor de primaire landbouwsectoren, waaronder de eendenvleessector. Zoals ik al heb aangegeven in het Algemeen Overleg van uw Kamer over dieren in de veehouderij van 11 september 2019, vind ik het nogal ver gaan om in een keer een hele sector te verbieden, dan wel te beëindigen. In deze tijden is het niet gepast om beëindiging van een sector als voorwaarde aan financiële steun te verbinden.
Het bericht ‘Lokale en regionale kranten zoeken steun om coronacrisis te overleven’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Joost Sneller (D66), Jan de Graaf (CDA), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lokale en regionale kranten zoeken steun om coronacrisis te overleven»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de brandbrief die de Nederlandse Nieuwsbladenpers NNP en anderen (d.d. 25 maart 2020) onder andere aan u hebben gestuurd om aandacht te vragen voor de continuïteit van de 400 huis-aan-huiskranten in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening, zoals u op eerdere Kamervragen over huis-aan-huiskranten antwoordde, dat: «Binnen het brede journalistieke aanbod spelen huis-aan-huiskranten een belangrijke rol in het geven van informatie of een kritische blik op bijvoorbeeld raadsvergaderingen en initiatieven uit de buurt»?2
Ja. Juist tijdens deze coronacrisis tonen de huis-aan-huiskranten hun toegevoegde waarde.
Welke mogelijkheden biedt het kabinet op dit moment al om de uitgeverijen van huis-aan-huiskranten financieel te ondersteunen?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 7 april jl.3 zie ik aanleiding om naast de kabinetsbrede maatregelen de mediasector te ondersteunen middels coulancemaatregelen en de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen middels het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening (hierna: het Steunfonds). Voor de onderbouwing bij mijn besluit verwijs ik naar mijn brief.
Bent u bereid een analyse te maken waar generieke maatregelen tekortschieten om aan de teruglopende reclame-inkomsten het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze onderhoudt u momenteel het contact met de diverse partijen in het Nederlandse medialandschap die getroffen worden door de plotselinge daling in de advertentieomzet?
Sinds de eerste aankondiging van kabinetsbrede maatregelen is er op allerlei manieren contact tussen mijn ministerie en verschillende mediaorganisaties over de gevolgen van de coronacrisis voor hen. Ik zal de situatie in de mediasector nauwgezet blijven volgen.
Bent u bereid, zoals de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat is voor de culturele sector, om specifieke maatregelen en passende voorwaarden (eventueel rond bonussen of dividenden) te onderzoeken voor de sector media en communicatie?
In mijn Kamerbrief van 7 april tref ik coulancemaatregelen voor de mediasector en kondig ik het Steunfonds aan voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen. Gezien het type organisaties waar het Steunfonds zich op richt en de omvang van de verleende ondersteuning per organisatie zijn voorwaarden ten aanzien van bonussen of dividenden mijns inziens niet aan de orde.
Om misbruik tegen te gaan, wordt de bijdrage in de vorm van een krediet toegekend. Achteraf zal door het SvdJ beoordeeld worden of het geld op de juiste manier besteed is. Voor zover dit zo is, zal het krediet omgezet worden in een subsidie (en hoeft deze niet terugbetaald te worden).
Ik verwacht daarbij wel van partijen die toegang zoeken tot het Steunfonds dat zij integer handelen in deze uitzonderlijke tijd.
Hoe weegt u het risico dat bij eventuele faillissementen van uitgevers van lokale- en regionale kranten de kans bestaat dat het percentage kranten in eigendom van niet-Nederlandse bedrijven verder toeneemt?
Het Steunfonds heeft tot doel om lokale publieke omroepen en huis-aan-huiskranten tijdelijk te ondersteunen zodat zij hun informatievoorziening kunnen continueren tijdens deze crisis. Deze doelstelling staat los van het percentage kranten in Nederland dat eigendom is van niet-Nederlandse bedrijven.
Bent u bereid om met de uitgevers van huis-aan-huiskranten in overleg te treden over de mogelijkheden om de huidige kritieke financiële situatie te overbruggen? Welke mogelijkheden ziet u daarbij om relevante medeoverheden naar vermogen daaraan te laten bijdragen? Op welke termijn kunt u het gesprek aangaan en bent u bereid de Kamer kort daarop over de uitkomst te informeren?
In mijn Kamerbrief van 7 april jl. kondig ik het Steunfonds voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen aan. Ik doe dit mede op basis van signalen en informatie van de NLPO, Nederlandse Nieuwsbladpers (NNP), BDUMedia, DPG Media en NDC Mediagroep. Ik ben ervan overtuigd dat het effect van de aanvullende maatregelen die ik voor de mediasector tref nog groter is indien provincies en gemeentes tevens een bijdrage leveren. Ik heb dit daarom met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) besproken. De VNG gaat er vanuit dat gemeenten zich aansluiten bij deze maatregelen. Dat kan op allerlei manieren: van het treffen van coulancemaatregelen tot het regelmatig plaatsen van advertenties of het leveren van een extra incidentele bijdrage. Ik roep ook het Interprovinciaal Overleg (IPO) op om proactief te zijn en waar mogelijk media vanuit de provincies te steunen.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden binnen de daaraan verbonden termijn?
Ja
De effecten van de corona-crisis op kwetsbare kinderen en kansengelijkheid. |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de zorg dat we momenteel nog onvoldoende in beeld hebben hoeveel kinderen zich in kwetsbare (thuis)situaties bevinden? Zo ja, deelt u de stelling dat we alles op alles moeten zetten deze kinderen in beeld te krijgen en te bereiken?
Ik deel de zorgen over kinderen in kwetsbare (thuis)situaties, maar ik zie dat gemeenten en scholen momenteel hun uiterste best doen om hen in beeld te krijgen en oplossingen voor hen te realiseren. Ik onderschrijf de stelling dat we alles op alles moeten zetten om deze kinderen in beeld te krijgen en te bereiken.
Kunt u, naar aanleiding van uw brief van 20 maart jongstleden, nader definiëren wat u verstaat onder kinderen in kwetsbare posities? Welke richtlijn/definitie heeft u gemeenten en scholen meegegeven in de met hen gemaakte afspraken om deze kinderen in beeld te brengen en opvang aan te bieden?
De richtlijn die ik heb mee willen geven, staat verwoord in de aangehaalde brief van 20 maart jongstleden. Ik wil daarbij ruimte geven aan gemeenten en aan scholen om te bepalen welke kinderen extra begeleiding nodig hebben. Zij kennen deze kinderen en weten wat nodig is. Globaal gaat het hier om drie groepen:
Op welke manier ondersteunt u gemeenten en scholen bij het in beeld krijgen en bereiken van kwetsbare kinderen?
Op dit moment zijn de scholen en de gemeenten aan de slag voor deze kinderen. Ik heb hierover nauw contact met de sectorraden en de VNG. Ook de Gelijke Kansen Alliantie heeft veel contact met scholen en gemeenten. Als blijkt dat extra
ondersteuning nodig is, dan wordt die zoveel als mogelijk geboden.
Samen met de VNG, de PO-Raad en de VO-raad monitoren we of de kwetsbare kinderen in beeld zijn en bereikt worden, wat de resultaten zijn van de afspraken hierover en of er signalen of knelpunten zijn.
Kunt u nader definiëren wat u verwacht van de opvang van kinderen van ouders in vitale beroepen en kinderen in kwetsbare en niet veilige situaties? Deelt u de mening dat tijdens deze opvang – zo veel als mogelijk – onderwijs moet worden aangeboden aan deze kinderen? Zo ja, kunt u aangeven of dit momenteel daadwerkelijk door leraren wordt gedaan en toelichten hoe u hier toezicht op houdt?
Het uitgangspunt is om de noodopvang op de eigen school te organiseren, dit heeft uit pedagogisch oogpunt de voorkeur. Als scholen of kinderopvang-instellingen bijvoorbeeld te weinig personeel hebben om noodopvang te accommoderen, dan kunnen kinderen in overleg met de gemeente, andere scholen en kinderopvangorganisaties elders opgevangen worden. Gemeenten hebben hierin een coördinerende rol. Zij moeten ervoor zorgen dat er voldoende aanbod is voor kinderen van ouders die werkzaam zijn in cruciale beroepen.
Er zijn situaties waarin de noodopvang voor kinderen van ouders met cruciale beroepen plaatsvindt op een kinderopvanginstelling. Op deze noodopvang is opvang geen onderwijs, maar er moet wel voor gezorgd worden dat kinderen kunnen meedoen aan het onderwijs op afstand. Als de noodopvang op een kinderopvanglocatie is, dan is het wenselijk dat kinderen daar ook begeleiding krijgen bij het maken van hun huiswerk, dit zou bijvoorbeeld kunnen door het inzetten van onderwijsassistenten. Het is belangrijk dat de eigen leerkracht nauw betrokken blijft bij het lesprogramma (op afstand) van deze leerlingen, ook als dit op een opvanglocatie gebeurt. Ik heb de Kamer hierover inmiddels ook nader geïnformeerd bij brief van 3 april jongstleden.1
Samen met SZW, de VNG, de PO-Raad en de brancheverenigingen kinderopvang wordt wekelijks via de coördinatoren van gemeenten gemonitord hoe de noodopvang verloopt. De resultaten worden wekelijks besproken evenals eventuele signalen en knelpunten die bij een van de partijen binnenkomen.
Bent u bereid aanvragen voor (digitale) hulpmiddelen bij SIVON1 ook na de deadline van 26 maart jongstleden in behandeling te nemen? Zo ja, bent u bereid hier duidelijk over te communiceren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid om meer aanvragen voor (digitale) hulpmiddelen bij SIVON in behandeling te laten nemen. Ik vind het belangrijk dat alle leerlingen toegang tot onderwijs op afstand hebben. Schoolbesturen hebben in samenwerking met gemeenten en lokale initiatieven in belangrijke mate zelf oplossingen kunnen bieden. Maatschappelijke organisaties als Stichting Leergeld, Nationaal Fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds hebben zich in de afgelopen periode ingezet om leerlingen uit gezinnen met een laag inkomen waar nodig van devices en internettoegang te voorzien. Aanvullend hierop heeft SIVON voor een door OCW beschikbaar gesteld bedrag van € 2,5 miljoen circa 6.800 devices voor leerlingen gekocht. Deze apparaten worden verdeeld over de schoolbesturen in het po, vo en mbo. Maar er is nog altijd vraag naar devices in verschillende regio’s om leerlingen toegang tot onderwijs op afstand te geven.
Daarom ben ik blij met verschillende initiatieven in de samenleving en van het bedrijfsleven om deze leerlingen te helpen. In het initiatief «allemaal digitaal» slaan de overheid, maatschappelijke organisaties en de ICT-sector de handen ineen om gebruikte laptops in te zamelen, op te knappen en te verdelen over de leerlingen die ze het hardst nodig hebben: https://www.allemaal-digitaal.nl/. Ik werk hierin nauw samen met de Minister van BZK in het kader van zijn aanpak op digitale inclusie, en met onder meer de Alliantie Digitaal Samenleven, de branchevereniging NLdigital, NL2025, de sectorraden in het onderwijs, Kennisnet en SIVON.
Op mijn verzoek inventariseert SIVON de aanvullende behoefte bij scholen. Schoolbesturen kunnen hiervoor een (nieuwe) aanvraag indienen op de website van SIVON: https://www.sivon.nl/laptops-en-tablets-voor-onderwijs-op-afstand/.
Ook de lokale stichtingen Leergeld en het Jeugdeducatiefonds kunnen een aanvraag doen bij SIVON. Hierover hebben SIVON en deze fondsen afspraken gemaakt. De aanvragen worden door SIVON verbonden met de diverse publieke en private initiatieven om gebruikte devices beschikbaar te stellen in het kader van «allemaal digitaal». Ik monitor de komende periode of hiermee in de behoefte kan worden voorzien.
Deelt u de zorg dat, hoe hard iedereen ook werkt om kinderen en hun onderwijs zo min mogelijk te laten lijden onder de corona-crisis, deze periode onverkort zal resulteren in grotere kansenongelijkheid? Zo ja, kunt u toelichten welke consequenties de corona-crisis op de kansengelijkheid dreigt te hebben en welke mogelijke langere termijn maatregelen daar een antwoord op kunnen zijn? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog bereid in kaart te brengen welke mogelijke (lange termijn) effecten deze crisisperiode heeft op de kansengelijkheid?
Ja, deze zorg deel ik. Er zullen verschillen ontstaan tussen kinderen, het ene kind zal meer vorderingen maken dan het andere kind. Dat heeft diverse oorzaken. Voor de ene school is het makkelijker om het onderwijs op afstand goed te organiseren dan voor de andere school. Ook zijn er verschillen tussen de mate waarin ouders in staat zijn om kinderen te helpen met schoolwerk. Dit zal betekenen dat sommige kinderen op achterstand komen te staan. Daar moeten we aandacht voor hebben, nu en straks als de scholen weer open gaan. Ik zal u te zijner tijd informeren over de manier waarop we samen met scholen en gemeenten deze kinderen extra onderwijs en begeleiding aan zullen bieden, ook naar aanleiding van advies van de Onderwijsraad dat ik hierover gevraagd heb.
Uitbreiding van de Europese Unie |
|
Renske Leijten , Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europese Unie zet deur open voor Albanië en Noord-Macedonië»?1
Ja.
Heeft u namens Nederland ingestemd met het openen van toetredingsonderhandelingen met Albanië en Noord-Macedonië? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot de eis aan kandidaat-lidstaten om voluit te voldoen aan de Kopenhagencriteria, maar ook tot de logische voorwaarde dat toetreding van nieuwe landen de absorptiecapaciteit van de EU niet te boven mag gaan?
Nederland heeft ingestemd met de opening van de toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië. Met betrekking tot Albanië heeft Nederland eveneens ingestemd met het besluit tot opening van de onderhandelingen. De Raad legde daarbij in de raadsconclusies vast dat er verdere voortgang geboekt dient te worden voordat de daadwerkelijke start van de onderhandelingen door middel van het plaatsvinden van de eerste Intergouvernementele Conferentie kan plaatsvinden.
Op het moment dat kandidaat-lidstaten daadwerkelijk toetreden tot de Europese Unie dienen zij volledig te voldoen aan de Criteria van Kopenhagen. Voor de start van de onderhandelingen wordt een onderhandelingsraamwerk opgesteld waarin de Criteria van Kopenhagen leidend zijn. Dit onderhandelingsraamwerk wordt voor Noord-Macedonië en Albanië, in lijn met de Criteria van Kopenhagen, gebaseerd op de herziene methodologie met een grotere nadruk op hervorming van de rechtsstaat, economie en het overheidsapparaat. Daadwerkelijke toetreding kan pas plaatsvinden na een langdurig proces van hervormingen en als aan alle Criteria van Kopenhagen is voldaan. Dit is voor geen van de kandidaat-lidstaten voorlopig aan de orde.
De Europese Raad bevestigde in december 2006 dat het tempo van uitbreiding mede bepaald wordt door de capaciteit van de EU om nieuwe lidstaten op te nemen. In de raadsconclusies over het openen van de onderhandelingen met Noord-Macedonië en Albanië wordt naar deze ER-conclusies verwezen. Daarnaast wordt benadrukt dat het van belang is te garanderen dat de EU de eigen ontwikkeling kan behouden en verdiepen, inclusief de capaciteit om nieuwe lidstaten te integreren.
Beaamt u dat de EU buitengewoon terughoudend moet zijn als het gaat om het toelaten van nieuwe lidstaten, omdat uitbreiding van de EU met landen met een zwakke rechtsstaat en/of veel corruptie veeleer kan neerkomen op import van instabiliteit in plaats van export van stabiliteit?
Uitbreiding is voor het kabinet geen doel op zich. Het kabinet hanteert een strikt en fair beleid t.a.v. uitbreiding. Het kabinet zal vasthouden aan de strikte voorwaarden die aan kandidaat-lidstaten worden gesteld en benadrukt dat het primair aan de uitbreidingslanden zelf is om deze te vervullen. Elk land dient steeds op eigen merites te worden beoordeeld. Uiteindelijke toetreding is pas mogelijk als aan alle voorwaarden is voldaan.
Beaamt u dat de EU eveneens buitengewoon terughoudend moet zijn met uitbreiding in het licht van de reeds bestaande diversiteit tussen EU-landen en de bijdrage daarvan aan grote meningsverschillen en zelfs fundamentele crises op terreinen als rechtsstaat, de omgang met migratie, en het voldoen aan het Stabiliteit- en Groeipact (SGP)?
Voor het kabinet is strikte naleving van het EU-acquis waarbij alle lidstaten hun verplichtingen nakomen essentieel. Hierbij is naleving van gemaakte afspraken, inclusief over de rechtsstaat, migratie en het SGP, cruciaal. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten. Op het moment dat kandidaat-lidstaten daadwerkelijk toetreden tot de Europese Unie dienen zij volledig te voldoen aan alle criteria. Van nieuwe lidstaten zal, net als van de huidige lidstaten, worden verwacht dat zij het volledige EU-acquis, inclusief alle afspraken over de rechtsstaat, migratie en het SGP, naleven.
Kunt u toelichten op basis waarvan u «verdere tastbare en duurzame resultaten» in Noord-Macedonië als toereikend of voldoende beoordeelt voor het in deze fase instemmen met het starten van toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië?2
Zoals het kabinet uiteenzette in de kabinetsappreciatie3 die uw Kamer op 13 maart jl. toeging is de belangrijke Wet inzake het OM inmiddels aangenomen. Hiermee lijkt de voortzetting van de zogeheten SPO-zaken verzekerd. Daarnaast verstevigde de implementatie van eerder aangenomen wetten in de afgelopen periode. Zo verlopen bijvoorbeeld benoemingen van rechters conform de nieuwe, meer transparante procedures. Ook stelde de anti-corruptiecommissie een strategie op voor de komende vier jaar met oog voor de risicosectoren en is de transparantie omtrent de publieksfinanciën vergroot.
Tevens heeft Noord-Macedonië in het afgelopen jaar verdere stappen gezet in het opbouwen van track records op corruptie- en georganiseerde misdaadzaken, hervorming van de veiligheidsdiensten met betere scheiding van bevoegdheden en controle, en hervorming van het openbaar bestuur.
Om deze redenen deelt het kabinet de constatering van de Commissie dat de regering van Noord-Macedonië verdere tastbare en duurzame resultaten heeft geboekt t.a.v. de voorwaarden zoals gesteld door de Raad in juni 2018. Het kabinet heeft derhalve ingestemd met het openen van de toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië.
Kunt u toelichten op basis waarvan de «aantoonbare voortgang» in Albanië u voldoende vertrouwen geeft om nu in te stemmen met het openen van toetredingsonderhandelingen?3
Zoals het kabinet uiteenzette in de kabinetsappreciatie die uw Kamer op 13 maart jl. toeging, verwelkomt het kabinet de voortgang die Albanië heeft geboekt sinds mei 2019. De ingrijpende vetting wordt doorgezet en de oprichting van verschillende justitiële instellingen alsmede de benoeming van de General Prosecutor en de High Justice Inspector acht het kabinet positieve ontwikkelingen. Daarnaast is het Special Anti-Corruption and Organized Crime Structure (SPAK) operationeel en functioneert de bijbehorende rechtbank inmiddels ook. De aanstelling van een directeur van het NBI (National Bureau of Investigation) lijkt tevens op korte termijn te realiseren.
Ook zijn er belangrijke stappen gezet t.a.v. het track record op het gebied van georganiseerde misdaad en corruptie. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat het vertrouwen in het justitieapparaat langzaamaan terugkeert door de grondige vetting en ingezette hervormingen. Het maatschappelijk middenveld is meer aanwezig en wijst de regering op haar verantwoordelijkheden, met name als het gaat om het respecteren van mensenrechten en goed bestuur. Het kabinet verwelkomt de monitoring door de Commissie van de discussie over de wetgeving ter bescherming van nationale minderheden en de nieuwe mediawet.
Op migratiegebied waardeert het kabinet de samenwerking met Albanese autoriteiten in de terugname van Albanese onderdanen en verwelkomt het kabinet de daling van asielaanvragen en inklimmers in Nederland.
Om deze redenen is het kabinet van mening dat Albanië op de voorwaarden zoals gesteld door de Raad in juni 2018 inmiddels aantoonbare voortgang heeft geboekt. Dit neemt niet weg dat verdere voortgang noodzakelijk is. Alles afwegende heeft het kabinet geconcludeerd dat de toetredingsonderhandelingen met Albanië geopend kunnen worden. De daadwerkelijke opening van de onderhandelingen door middel van een Intergouvernementele Conferentie (IGC) van de EU-lidstaten en Albanië kan echter pas plaatsvinden, zodra de Raad heeft vastgesteld dat er voldoende verdere voortgang is geboekt op de voorwaarden zoals genoemd in de kabinetsappreciatie waar u naar verwijst en het verslag van het schriftelijk overleg5 dat uw Kamer op 23 maart jl. toeging. Deze voorwaarden zijn, op aandringen van Nederland, tevens opgenomen in de raadsconclusies die zijn aangenomen via een schriftelijke procedure na afloop van de Raad Algemene Zaken op 24 maart jl.
Hoe verhoudt de instemming met toetredingsonderhandelingen met Albanië zich tot het feit dat daar nog significante vooruitgang geboekt moet worden ten aanzien van onder meer een goed functionerend Constitutioneel Hof, een transparant politiek bestel en de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad? Begrijpt u de zorgen van de indieners op het vlak van volgordelijkheid in dezen?
De daadwerkelijke opening van de toetredingsonderhandelingen door middel van een Intergouvernementele Conferentie (IGC) van de EU-lidstaten en Albanië kan plaatsvinden zodra de Raad heeft vastgesteld dat er voldoende verdere voortgang is geboekt op de voorwaarden zoals gesteld door de Raad in zijn conclusies van juni 2018. Het betreft verdere voortgang in het proces van het doorlichten (vetting) van rechters en openbaar aanklagers en het opzetten van de onafhankelijke justitiële instellingen, inclusief het Constitutioneel Hof, zoals voorzien in de grondwetshervorming. Hierbij zal internationale expertise van o.a. de Venetië Commissie meegenomen worden. Daarnaast het opzetten van de gespecialiseerde organen zoals het SPAK, de NBI en het bijbehorende hof. Ook dient het track record van proactieve onderzoeken, vervolgingen en veroordelingen in de strijd tegen georganiseerde misdaad en corruptie te worden versterkt, inclusief op hoog niveau.
Tevens verwacht de Raad bestendiging van de samenwerking met Albanië op de strijd tegen georganiseerde misdaad en irreguliere migratie, hervorming van de kieswet gebaseerd op de aanbevelingen van OVSE/ODIHR, aanpassing van de mediawet op basis van de aanbevelingen van de Venetië Commissie en implementatie van het FATF actieplan.
Bovenstaande voorwaarden zijn alle, op initiatief van Nederland, opgenomen in de raadsconclusies die na afloop van de Raad Algemene Zaken van 24 maart jl. aangenomen zijn.
Overweegt u, en overwegen andere EU-lidstaten, ook het aanbieden van alternatieve arrangementen in plaats van EU-lidmaatschap aan buurlanden als Albanië en Noord-Macedonië, zoals een vorm van geprivilegieerd partnerschap?
Het kabinet onderschrijft het EU perspectief van de landen van de Westelijke Balkan. De mededeling over de herziening van de uitbreidingsmethodologie die de Europese Commissie op 5 februari jl. presenteerde is voor het kabinet een belangrijke stap in de goede richting om zeker te helpen stellen dat kandidaat-lidstaten volledig zijn voorbereid voordat zij toetreden tot de EU. De kabinetsappreciatie ging uw Kamer op 14 februari jl. toe.
Het bericht dat een slechte luchtkwaliteit de overlevingskans voor mensen met het Covid-19 virus verslechtert |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coronavirus threat greater for polluted cities» van de European Public Health Alliance?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het verband tussen een slechte luchtkwaliteit en de overlevingskans reeds is aangetoond bij de SARS-epidemie?2
De ecologische studie waarnaar wordt gerefereerd stelt dat tijdens de SARS-epidemie patiënten in China in vervuilde regio’s een grotere kans hadden om te overlijden dan mensen in regio’s met een lage luchtvervuiling. Een causaal verband is echter niet aangetoond. Dit heeft te maken met de manier waarop dit verband is onderzocht. Dergelijke zogeheten ecologische studies hebben als belangrijkste tekortkoming dat er niet wordt gecorrigeerd voor andere mogelijke verklaringen voor een verschil in sterftekans. Zo wordt er bijvoorbeeld geen rekening gehouden met allerlei verschillen tussen regio’s, zoals verschillen in de gezondheidszorg of verschillen tussen individuele patiënten, zoals roken, sociaaleconomische status, leeftijd, geslacht en onderliggende ziekten. Dit type onderzoek heeft slechts een signaalfunctie. Het kan daarom niet bevestigd worden dat bij de SARS-epidemie een gematigde luchtvervuiling leidde tot een 84% hogere kans op overlijden voor SARS-patiënten.
Daarnaast zijn de resultaten uit deze studie in China niet rechtstreeks te extrapoleren naar andere landen, zoals Nederland, vanwege het grote verschil in de luchtverontreinigingsniveaus in de onderzochte Chinese regio’s en die in Nederland.
Ook de recent verschenen Harvard studie3 betreft een zogenaamde ecologische studie waarbij enkel op groepsniveau naar de invloed van mogelijke andere risicofactoren is gekeken en niet op individueel niveau.
Kunt u bevestigen dat bij de SARS-epidemie een gematigde luchtvervuiling leidde tot een 84% hogere kans op overlijden voor SARS-patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in Italië het sterftecijfer in de regionen met een slechte luchtkwaliteit wezenlijk hoger ligt dan in andere regionen? Acht u een causaal verband aannemelijk?
In Italië zijn de coronasterftecijfers inderdaad het hoogst in de regionen waar luchtverontreinigingsconcentraties hoger zijn dan in andere Italiaanse regio’s. Er zijn hypotheses dat luchtverontreiniging van invloed zou kunnen zijn op de kwetsbaarheid voor COVID-19. Dergelijke hypotheses komen ook terug in de eerder genoemde Harvard studie. Het RIVM geeft hierover aan dat deze hypotheses aannemelijk lijken, maar of en in hoeverre er werkelijk een causaal verband is, kan op basis van beschikbaar onderzoek niet worden aangetoond.
In het algemeen geldt dat verhoogde concentraties luchtverontreiniging leiden tot een verhoogd risico op sterfte. Het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid heeft daarom mijn volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord zet het kabinet samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtvervuiling minder wordt. Luchtkwaliteit als aspect van de leefomgeving en in bredere zin de gezonde leefomgeving zijn belangrijke thema’s voor nu en de toekomst.
Bent u bereid onderzoek te laten doen of onderzoek dat gedaan wordt naar dat causale verband te volgen en de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft mij laten weten dat binnen het Multi-Country Multi-City (MCC) Collaborative Research Network, waarbinnen het RIVM participeert, is verkend of het mogelijk is onderzoek op te pakken onder andere naar de relatie luchtverontreiniging en COVID-19. Participanten van het netwerk krijgen de gelegenheid om onderzoeksvoorstellen in te dienen. Door dergelijk onderzoek uit te voeren in internationaal verband kan de zeggingskracht van de onderzoeksresultaten vergroot worden. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over welk onderzoek er in MCC verband uitgevoerd zal worden.
Sinds 2013 coördineert het RIVM het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). In 2018 is VGO-III gestart waar het risico van longontstekingen rond veehouderijen nader wordt onderzocht samen met andere kennisinstellingen. Zoals ook door de Minister van LNV is aangegeven in haar brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april, verkent het RIVM momenteel de mogelijkheden om de relatie veehouderij, luchtkwaliteit en COVID-19 te onderzoeken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Laat u onderzoek doen naar het verband tussen luchtvervuiling en de overlevingskans op Covid-19 in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Morele corruptie bij de Belastingdienst door het stellen van een minimumbedrag voor het terugvorderen van toeslagen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven welke minimumbedragen voor het terugvorderen van toeslagen gehanteerd zijn door de Belastingdienst/Toeslagen? Kunt u dit aangeven per jaar dat de minimumbedragen gehanteerd zijn?1
Om uw goed te kunnen beantwoorden is het van belang om kort te schetsen wat de context is waarin de Businesscase Intensivering Toezicht Toeslagen in 2013 tot stand is gekomen. De Dienst Toeslagen van de Belastingdienst verstrekte in die tijd jaarlijks ca. 9 mln. toeslagen aan ca. 6,9 mln. aanvragers. Deze toeslagen werden in maandelijkse voorschotten uitbetaald. Er werden ca. 1,1 miljoen nieuwe aanvragen en ca. 6,3 miljoen mutaties verwerkt en ongeveer € 12 mld aan toeslagen uitgekeerd. Binnen de wettelijke termijn van 8 weken werden voorschotten toegekend, voordat controle kon plaatsvinden. Na controle werd, indien aan de orde, teruggevorderd of terugbetaald. In de regel gebeurde dat, tot wel twee jaar, na het moment van uitbetaling. Dat was bij de opzet van het toeslagen-stelsel een politieke keuze, maar tegelijkertijd maakte dat het systeem kwetsbaar voor misbruik. Dit leverde destijds een spanningsveld op tussen dienstverlening enerzijds en fraudebestrijding anderzijds. De nadruk kwam door concrete fraudezaken, zoals de toeslagfraude door Bulgaren, steeds meer op fraudebestrijding te liggen.
Door de gekozen methodiek van voorschotten had Toeslagen tot 2012 niet de beschikking over alle informatie die nodig was om de rechtmatigheid van een toeslagaanvraag direct te kunnen valideren. De invoering van het Toeslagen-Verstrekkings-Systeem (TVS, per 1 januari 2012) maakte het meer dan voorheen mogelijk toezicht uit te oefenen in de voorschotfase. Daarvoor was het van belang om in een vroeg stadium al over de daarvoor benodigde informatie te beschikken. Deze werkwijze vereiste tevens een investering in de informatievoorziening in een context van de toen opgelegde taakstellingen en bezuinigingen. Deze werkwijze is vervolgens uitgewerkt en toegelicht in de Businesscase Intensivering Toezicht Toeslagen die als bijlage bij deze beantwoording is toegevoegd. Dergelijke kosten-batenanalyses zijn in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en van belang voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van publieke middelen. Deze analyses zijn dan ook gebruikt bij het uitwerken van maatregelen tegen fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen waar besparingen op de programma-uitgaven werden verwacht is in dit geval ook afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager zouden uitvallen dan verwacht de betrokken departementen hiervoor gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. Hoewel dit laatste begrijpelijk is, ben ik het eens met de conclusie van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen dat het niet gewenst is om de financiering afhankelijk te maken van de daadwerkelijke opbrengsten van fraudebestrijding. Het begrotingsbedrag werd daarmee taakstellend voor de opbrengst van de uitvoering en dat vind ik onwenselijk.
De extra uitvoeringskosten van deze maatregelen zijn destijds berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kon worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen is afgesproken dat de implementatie en realisatie van de maatregelen intensief gemonitord zouden worden. Ook is afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager uitvallen dan € 33 miljoen per jaar de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. In de memorie van toelichting van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit2 worden de uitvoeringkosten van de Belastingdienst vermeld, en wordt aangegeven dat deze worden gedekt uit de besparing op de programma-uitgaven aan toeslagen. De afspraak over de dekking en de monitoring van de € 33 miljoen aan gezamenlijke uitvoeringskosten is vermeld in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 2014.3 De budgetoverheveling vanaf 2014 is structureel en geldt nog steeds, de monitoring van de opbrengsten is begin 2019 gestopt.
Kunt u aangeven welke berekeningen ten grondslag hebben gelegen aan het «terugverdienen» van extra personeel en een computersysteem? Kunt u deze «business case Fraude» naar de Kamer sturen?
In de bijlage treft u de bedoelde business case Intensivering toezicht Toeslagen aan.
De opbrengst van de maatregelen bestond uit de toeslagen die te hoog of onterecht aangevraagd bleken te zijn, en die nog niet uitbetaald waren. Als uitgangspunt werd gehanteerd dat zonder de maatregelen de correcties hadden plaatsgevonden in de fase van het definitief toekennen. Als een correctie bij definitief toekennen plaatsvindt, is het te hoge voorschot reeds uitbetaald en moet daarom teruggevorderd worden. Omdat dit door de maatregelen werd voorkomen, werd een inschatting gemaakt van het bedrag aan voorkomen terugvorderingen dat oninbaar zou zijn geweest.4 Dit werd beschouwd als opbrengst van de maatregelen. Als bij het toezicht bleek dat een reeds uitbetaald bedrag teruggevorderd moest worden, werd dit niet meegerekend als opbrengst.
Deze benadering is toegelicht in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit. Daarin is eveneens aangegeven dat de fraudemaatregelen ertoe leiden dat ook onterechte aanvragen worden tegengehouden die niet als fraude te kwalificeren zijn.
Voor de monitoring van de opbrengst zijn, anders dan de business case aangeeft, opgelegde boetes niet meegeteld. Over de afgelopen jaren is ongeveer 8% van de aanvragen en mutaties die op grond van verhoogd risico geselecteerd zijn voor toezicht, naar boven bijgesteld omdat bij dit toezicht bleek dat de aanvrager recht had op een hoger bedrag dan uit zijn initiële aanvraag of mutatie volgde. De hogere toekenningen zijn niet in mindering gebracht op de gemeten opbrengst.
Klopt het dat tot in 2018 werkt is met het hanteren van een minimumbedrag dat koste wat kost gehaald moest worden? Zo ja, tot welke gevolgen heeft dit in dat jaar geleid – als het gaat om het aantal bezwaren en achterstanden van behandeling van bezwaren?
Zoals in de antwoord 1. is aangegeven is vanuit de programma-budgetten voor kinderopvangtoeslag en huurtoeslag een bedrag van € 33 miljoen structureel ingeboekt als dekking voor onder meer de € 25 miljoen extra uitvoeringskosten van de Belastingdienst. De implementatie en realisatie van de maatregelen zijn intensief gemonitord, mede omdat was afgesproken dat als de besparingen lager uitvallen dan € 33 miljoen de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst.
De monitoring door Toeslagen ging uit van € 25 miljoen per jaar aan opbrengsten. In 2015 en in 2018 heeft bijsturing plaatsgevonden op het aantal op grond van verhoogd risico in het toezicht te betrekken toeslagen, omdat de beoogde opbrengst voor één of meer van de toeslagen anders niet gehaald zou worden. Het aantal toeslagen dat in 2015 en 2018 op grond van verhoogd risico in het toezicht betrokken is, ligt met een aantal van ca. 33.000 alsnog onder het aantal dat in de bij antwoord 2. gevoegde business case verwacht werd (40.000–200.000 aanvragen en mutaties op jaarbasis). In de praktijk bleek dat het aantal wat mede gegeven de beschikbare capaciteit behandeld werd lager was dan de in de business case geraamde aantallen. De realisatie van de opbrengst van € 25 miljoen of € 33 miljoen heeft voor de jaren vanaf 2014 geen deel uitgemaakt van de managementafspraken binnen de Belastingdienst of van de kpi’s in het jaarcontract. De budgettoedeling binnen de Belastingdienst aan Toeslagen is evenmin afhankelijk gemaakt van de gemeten opbrengst.
In het antwoord op vraag 8 wordt ingegaan op het aantal ontvangen bezwaren en de tijdige afdoening van bezwaren.
Erkent u dat het opsporen van fraude ook moet plaatsvinden als het opsporen meer kost dan het oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat vind ik ook. Daarom wordt er niet meer gewerkt met een business case of de monitoring daarop.
Is het juist om te veronderstellen dat er door het moeten halen van een minimumbedrag bepaalde groepen met hoge toeslagen harder zijn aangepakt dan mensen met andere toeslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de businesscase intensivering toezicht toeslagen staat dat met de nieuwe maatregelen wordt voorkomen dat tot uitbetaling van onrechtmatige aanvragen wordt overgegaan en dat de systemen vervuilen. Toezicht in de voorschotfase voorkomt dat bedragen ten onrechte worden uitgekeerd die later moeten worden teruggevorderd. Als vóór de uitbetaling voorkomen wordt dat mensen een te hoog voorschot ontvangen, wordt ook voorkomen dat zij voor dit te hoge voorschot op een later moment een (mogelijk grote) terugvordering krijgen. De keuze zat daarmee voornamelijk in het naar voren halen van het reguliere toezicht om zo onjuiste of te hoge voorschotbetalingen te voorkomen. Het naar voren halen van het toezicht als zodanig is geen onderdeel van hetgeen de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen heeft beschreven als «institutionele vooringenomenheid» in de context van een vermoeden van onrechtmatig handelen van een gastouderbureau, waarbij individuele kinderopvangtoeslagen gerelateerd aan dit gastouderbureau vanuit ditzelfde vermoeden behandeld zijn.
Is er door het halen van het minimumbedrag mogelijk «institutioneel vooringenomen» handelen ontstaan richting ouders die verweten werd onterecht kinderopvangtoeslag te hebben gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke redenen ten grondslag hebben gelegen aan het staken van het werken met een minimumbedrag dat opgehaald moest worden met de fraude-opsporing? Kunt u aangeven wie dit besluit heeft genomen?
In 2018 heeft de Belastingdienst aangegeven dat de opbrengst van € 25 miljoen voor dat jaar niet gehaald zou gaan worden. Daarbij is aangegeven dat naarmate onjuiste aanvragen aan de voorkant voorkomen worden, de gemeten opbrengst afneemt. De voor toezicht geselecteerde aanvragen leidden minder vaak dan voorheen tot een correctie. Ook is geconcludeerd dat van de systematiek van rekenregels op jaarbasis voor de bepaling van de opbrengst een onjuiste prikkel uitgaat: omdat alleen de voorkomen uitbetaling van onterecht of te hoog aangevraagde voorschotten voor het restant van het lopende toeslagjaar in aanmerking werd genomen, leidde toezicht aan het begin van het jaar tot een hogere opbrengst dan toezicht dat later in het jaar uitgevoerd werd. Dit terwijl toezicht later in het jaar er ook voor kan zorgen dat de voorschottoekenning voor het volgende toeslagjaar goed is. Het besluit om te stoppen met de monitoring van de opbrengst is genomen in een ambtelijk overleg tussen het Ministerie van Financiën en de ministeries die beleids- en budgetverantwoordelijk zijn voor de verschillende toeslagen.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst/Toeslagen te maken gehad met achterstanden bij bezwaren en beroep en wat is er met die achterstanden gebeurd? Kunt u hiervan een eerlijk overzicht geven?
In de jaren vanaf 2013 tot en met 2019 heeft Toeslagen in 2015 en 2016 de streefwaarde van 90%–95% voor het binnen Awb-termijn afdoen van bezwaren tegen definitieve toekenningen niet gehaald.
59.200
89.900
76.800
73.200
37.600
29.300
24.600
98%
94%
85%
83%
96%
94%
92%
De oorzaak van de niet-tijdige afhandeling van bezwaren hield enerzijds verband met een gebrek aan capaciteit en anderzijds met de grotere hoeveelheid ontvangen bezwaren. In 2014 en 2015 heeft Toeslagen te maken gehad met een grotere instroom van bezwaren, die samenhing met de versnelling van het definitief toekennen. Vanaf de laatste viermaanperiode van 2015 is de oplopende voorraad bezwaren aangepakt en zijn (tijdelijk) extra middelen ingezet. In 2016 is gekozen voor twee sporen. Met extra capaciteitsinzet is de oude voorraad zoveel mogelijk afgebouwd. Bij de nieuwe instroom was tijdige afdoening leidend. Over heel 2016 gezien was het niet realiseren van de norm voor de afwikkeling voor bezwaren binnen de Awb-termijn het gevolg van het afhandelen van de oude voorraad van vóór 2016. De nieuwe instroom werd wel in lijn met de norm voor tijdige afwikkeling afgehandeld. In 2019 zijn voorraden bezwaren gestegen, en is het aandeel bezwaren dat binnen Awb-termijn is afgedaan gedaald. Daardoor is Toeslagen het jaar 2020 begonnen met achterstanden.
Er bestaan op dit moment achterstanden bij de afdeling Beroep bij Toeslagen die zichtbaar worden in het niet halen van gewenste termijnen. Toeslagen slaagt er daarom niet in om binnen 4 weken na ontvangst van het beroepsschrift een verweerschrift in te dienen. In een groot deel van de zaken worden de op de zaak betrekking hebbende stukken (de inventarislijst) overlegd binnen de termijn van 4 weken. Er wordt in een meerderheid van de gevallen, binnen minimaal elf dagen voor de zitting, een verweerschrift ingediend. Ook is Toeslagen op een enkel, door overmacht veroorzaakt geval na, altijd vertegenwoordigd op de zitting.
Het tekort aan capaciteit voor beroepszaken is in 2019 door personeelsverloop opgelopen. De volgende maatregelen ter verbetering zijn sinds 2019 getroffen: Aan ervaren, naar andere functies binnen Financiën vertrokken medewerkers en aan medewerkers van andere onderdelen van de Belastingdienst is gevraagd om tijdelijk verweerschriften te schrijven en/of Toeslagen op zittingen te vertegenwoordigen. Daarnaast is gedurende 2019 en 2020 nieuw personeel geworven dat deels nog wordt opgeleid en ingewerkt. Deze maand wordt een plan van aanpak opgeleverd om de opgelopen achterstanden in het reguliere proces zo spoedig mogelijk in te lopen.
Zijn er meer onderdelen binnen de Belastingdienst die moesten voldoen aan minimumnormen? Zo ja, welke zijn of waren dit?
In de toelichting op beleidsartikel 1 Belastingen van de begroting van het Ministerie van Financiën zijn onder het kopje Toezicht als KPI’s de bruto opbrengst van de correctie voor respectievelijk aangiftebehandeling Inkomensheffing (voor Particulieren en MKB), aangiftenbehandeling Vpb voor het MKB en boekenonderzoeken MKB opgenomen.
De FIOD kent in beperkte mate normeringen bij zijn opsporingsactiviteiten. De afgelopen jaren is bij een aantal extra investeringen in de aanpak van fraude doelstelling afgesproken (afpakken van crimineel verworven vermogen). De daarmee samenhangende incassodoelstellingen bedragen in totaal € 128,3 mln. opbrengst per jaar. Daarbij wordt opgemerkt dat de realisatie van de incasso mede afhankelijk is van het Openbaar Ministerie (eventuele schikkingen en transacties) en de uitkomsten van rechtszittingen.
Het artikel ‘Nieuwe coronavirus aangetroffen in rioolwater’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe coronavirus aangetroffen in rioolwater», gepubliceerd op de website van het RIVM?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op dit bericht?
In het kader van afvalwater surveillance voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft het RIVM onderzocht of het testen van genetisch materiaal van het nieuwe coronavirus in rioolwater als opsporingsmethode voor de verspreiding van de ziekte COVID-19 kan worden ingezet. Bij een klein deel van de bevolking die besmet is kan het nieuwe coronavirus namelijk in feces worden aangetoond. Surveillance via rioolwater is een aanvulling op testen onder de bevolking. Als early warning methode lijkt het geschikt om het virus vroegtijdig op grootschalige schaal te detecteren, ook als de COVID-19 alleen milde symptomen geeft.
Op dit moment zijn er wereldwijd geen aanwijzingen dat verspreiding van het nieuwe coronavirus en besmetting via rioolwater heeft plaatsgevonden. Inwoners van Nederland moeten (zoals gewoonlijk) direct contact met rioolwater mijden. Deze voorzorgsmaatregel gold ook al voor de uitbraak van het nieuwe coronavirus. Wanneer inwoners en afvalwatermedewerkers zich houden aan de al bestaande instructies voor het veilig omgaan en werken met rioolwater, is er geen verhoogd risico op besmetting of infectiegevaar met het nieuwe coronavirus.
Op basis van welk onderzoek is met zekerheid te stellen dat de beschermingsmaatregelen voor mensen die met afvalwater werken niet alleen beschermend werken tegen de bekende ziekteverwekkers, maar ook tegen het coronavirus?
Volgens de arboregelgeving dient blootstelling aan ziekmakende biologische agentia (zoals het coronavirus) op het werk zoveel mogelijk te worden voorkomen en anders beheerst. Werkgevers zijn hiervoor verantwoordelijk. De maatregelen die nodig zijn om werkenden doeltreffend te beschermen tegen gezondheidsrisico’s in het algemeen en tegen biologische agentia in het bijzonder, hangen nauw samen met de aard van de arbeid. De werkgevers kennen die arbeid en de daarmee samenhangende risico’s het beste en kunnen een beroep doen op arboprofessionals.
Specifiek voor de afvalwaterverwerkers is blootstelling aan biologische agentia een regulier aanwezig en onderkend risico en is men gewend om het te beheersen. COVID-19 is een toevoeging aan een rij van agentia waarvan er bronaanwezigheid zal of kan zijn. De WHO geeft aan dat dat de reguliere beschermingsmaatregelen voor mensen die met afvalwater werken ook beschermen tegen het nieuwe coronavirus2. Naar aanleiding van de coronacrisis adviseert het RIVM in lijn met richtlijnen van de WHO3 het gebruik van respiratoire maskers die minimaal voldoen aan de beschermingseisen volgens de Europese Unie standard FFP2, bij het uitvoeren van procedures waarbij aerosolen worden gevormd4. Bij bepaalde risicovolle werkzaamheden is regulier het gebruik van een FFP3 masker verplicht in verband met het risico op andere pathogenen dan het nieuwe corona virus zoals het voorkómen van een legionellabesmetting.
Bestaande maatregelen voor medewerkers die met afvalwater werken zijn gericht op het vermijden van direct contact met en het inslikken en/of inademen van nevel van afvalwater. Dit betekent dat zij persoonlijke beschermingsmiddelen moeten dragen die bij de werkzaamheden passen, zoals beschermende buitenkleding, handschoenen, laarzen, veiligheidsbril, masker en/of gezichtsbescherming. De maatregelen om veilig met afvalwater te werken staan in de Arbocatalogus van de waterschappen5.
Worden er extra maatregelen genomen om mensen die met afvalwater werken te beschermen? Zo ja, welke?
Zie antwoord op vraag 3.
Kan het afvalwater afdoende gezuiverd worden, zodat met zekerheid te zeggen is dat het virus uit het water is gehaald? Zo ja, op basis waarvan is dit met zekerheid te zeggen?
Wanneer (willekeurige) virussen in het (water)milieu terechtkomen weten we dat deze geïnactiveerd zullen worden in de afvalwaterzuivering. De zuiveringsprocessen zorgen voor een vermindering van virussen in het afvalwater en verkleinen de kans op overleving van het nieuwe coronavirus. In afvalwater worden coronavirussen binnen enkele dagen geïnactiveerd6. Daarnaast zorgen zonlicht, hoge zuurgraad, biologische activiteit en andere factoren voor een versnelling van de afname van het aantal ziekteverwekkers7.
Er is tot op heden geen bewijs dat het nieuwe coronavirus wordt overgedragen via afvalwater met en zonder zuivering. Op dit moment is er onderzoek gedaan bij de afvalwaterzuivering (AWZI) in Tilburg. Uit een beperkt aantal metingen is gebleken dat er geen nieuw coronavirus in het afvalwater zat wat werd geloosd (effluent), terwijl het wel in het afvalwater zat toen het de AWZI binnenkwam (influent).
Het nieuwe coronavirus is een virus met een zogenaamde envelop. Dat is een fragiel omhulsel. Hierdoor is het minder stabiel in het milieu dan virussen die geen envelop hebben, zoals adenovirus, norovirus, rotavirus en hepatitis A virus. Om een volgende persoon) te infecteren moet de envelop intact zijn. Daarom is het onwaarschijnlijk is dat er verspreiding van het nieuwe virus via geloosd afvalwater en oppervlaktewater plaatsvindt. Om dit te bevestigen en meer zekerheid te krijgen heb ik het RIVM gevraagd om onderzoek hier naar te doen.
Is het mogelijk dat het coronavirus wordt overgedragen via (afval-)water? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vragen 2 en 5.
Klopt het dat afvalwaterzuiveringsinstallaties aanvankelijk niet waren aangemerkt als vitale infrastructuur in de huidige crisis? Zo ja, om welke reden?
Afvalwaterzuiveringsinstallaties zijn niet als vitale objecten aangemerkt. Om te beoordelen of een proces – en daaronder ressorterende aanbieders en/of objecten – als vitaal kunnen worden aangemerkt wordt een vitaliteitsbeoordeling verricht. Deze beoordeling vindt plaats op basis van worst case scenario’s en impactcriteria, zoals fysieke gevolgen, economische en maatschappelijke gevolgen en cascade-effecten8. Uit de vitaliteitsbeoordeling die voor het proces afvalwater is verricht kan worden geconcludeerd dat de drempels om tot A- of B-vitaal te worden aangemerkt niet worden overschreden.
In de huidige crisis is het goed functioneren van de afvalwaterketen van groot belang. Noodzakelijke werkzaamheden aan de riolering en afvalwaterzuiveringen moeten veilig kunnen worden uitgevoerd om de goede werking te kunnen waarborgen.
Is het voor 100% gewaarborgd en gegarandeerd dat het virus niet in het drinkwater terechtkomt, hetzij na zuivering van afvalwater, hetzij op een andere wijze? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, inwoners van Nederland kunnen niet het nieuwe coronavirus krijgen door drinkwater te drinken. Drinkwater in Nederland is goed gezuiverd. Hierbij worden bacteriën en virussen verwijderd of onschadelijk gemaakt. Bij het WHO zijn geen gevallen bekend van overdracht via drinkwater9.
De impact van coronavirus (COVID-19) op de internationale ontwikkelingssamenwerking |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Houdt u de situatie van de verspreiding van het coronavirus in ontwikkelingslanden in de gaten?
Ja. Het Ministerie houdt de cijfers over de verspreiding nauwlettend in de gaten. WHO heeft een dashboard waar dagelijks situatie op mondiaal niveau gevolgd kan worden. https://experience.arcgis.com/experience/685d0ace521648f8a5beeeee1b9125cd
Wat is uw appreciatie van de effectiviteit van maatregelen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor ontwikkelings- en conflictgebieden?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voert zelf geen maatregelen uit, daarvoor zijn de autoriteiten van ieder land verantwoordelijk. De rol van de WHO is het ontwikkelen van aanbevelingen en handleidingen, en het bieden van technische ondersteuning in brede zin, waaronder laboratoriumcapaciteit, beschermende kleding en trainingen voor gezondheidswerkers en anderen. Het is waarschijnlijk vanwege de omvang van de vraag en de snel wijzigende situaties per land dat de WHO er niet in slaagt adequaat te adviseren over de prioritaire maatregelen in elke individuele nationale context en in elk stadium van de epidemie. Wij hechten er echter aan het internationaal leiderschap van de WHO te ondersteunen; hetgeen zij momenteel veel beter uitvoert dan in eerdere crises.
Deelt u de zorgen omtrent de preventieve maatregelen afgekondigd door de WHO voor ontwikkelingslanden, waar een tekort aan schoon water en fysieke ruimte opvolgen van de instructies «handen wassen» en «social distancing» vrijwel onmogelijk maakt?1
Ja. De door de WHO algemeen aanbevolen maatregelen van «handen wassen» en «social distancing» zijn inderdaad problematisch voor veel mensen in ontwikkelingslanden. WHO hanteert overigens sinds kort het begrip «physical distancing» in plaats van «social distancing», omdat juist sociale ondersteuning en solidariteit van groot belang zijn in deze situatie.
Wordt er door de WHO gewerkt aan specifieke (preventieve) maatregelen voor gebieden waar schoon water en «social distancing» niet mogelijk zijn, zoals in vluchtelingenkampen en sloppenwijken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hiertoe op te roepen?
Zie ook vraag 2. Binnen het VN-systeem richten UNICEF (Education en WASH cluster lead) en UNHCR (Camp Coordination and Camp Management; Shelter; and Protection cluster lead) zich in samenwerking met de WHO en andere partners op de preventie van de verspreiding van COVID-19 in kampen en arme stedelijke gebieden. Zij doen dit door specifieke WASH-activiteiten (zoals het uitdelen van schoon water, zeep en hygiënekits en voorlichting over het voorkomen van besmetting), het trainen van hulpverleners, en bijvoorbeeld het verstrekken van Personal Protective Equipment (PPE). Zij hebben in hun analyse van de COVID-19 pandemie speciale aandacht voor kwetsbare groepen. Bevolkingsdichtheid en beperkte toegang tot en kwaliteit van basisvoorzieningen zoals water, sanitaire voorzieningen en gezondheidszorg maakt mensen in kampen en arme stedelijke gebieden extra kwetsbaar.
Wat doet u momenteel bilateraal, in EU-verband en binnen de gepaste internationale instellingen om versneld de toegang tot schoon water in de meest kwetsbare gebieden te verbeteren?
Nederland stelt een pakket van EUR 100 miljoen beschikbaar om de impact van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden te mitigeren. Daarin kiest Nederland zoveel mogelijk voor bestaande financieringskanalen en coördinatiestructuren. Als onderdeel van het pakket van EUR 100 miljoen investeert Nederland in preventie om verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Zo ontvangt UNICEF een extra bijdrage ten behoeve van inspanningen op het terrein van water, sanitatie en hygiëne (WASH) van EUR 7,5 miljoen. Bijdragen aan het COVID-19 Strategic Preparedness and Response Plan van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de geïntegreerde response van de VN via het Multi Donor Trustfund (totaal EUR 22,5 miljoen) komen ook voor een deel ten goede aan WASH.
In samenwerking met onze bilaterale, Europese en VN-partners zorgen we er daarnaast voor dat bestaande programma’s gericht op basisvoorzieningen water, sanitatie en hygiëne ondanks de pandemie zo goed mogelijk in uitvoering blijven en worden overheidsmaatregelen ondersteund. Zo zetten we er bijvoorbeeld op in dat waterproductie ook tijdens een «lock down» mogelijk blijft. Tevens worden campagnes voor hygiëne (handen wassen) aangepast aan de COVID-19 dreiging en wordt er met prioriteit gewerkt aan toegang tot water en zeep in kwetsbare gebieden.
Bent u bereid om het ontwikkelingsbeleid waar mogelijk aan te passen om bestrijding van het coronavirus in ontwikkelingslanden (mede)mogelijk te maken, zowel met de focus op gezondheid als economische maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
De Nederlandse ontwikkelingsinzet is gericht op het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen. Door de snelle verspreiding van het COVID-19 virus wordt het behalen van de ontwikkelingsdoelen maximaal onder druk gezet. Juist nu is het van belang waar mogelijk betrouwbaar donor te zijn en waar mogelijk de Nederlandse bijdragen aan ontwikkeling in de armste landen te continueren. Waar nodig zal herschikking van activiteiten plaatsvinden, om zo de inzet op preventie in, humanitaire hulp voor en weerbaarheid van ontwikkelingslanden te vergroten. Nederland stelt daarom nu ook EUR 100 miljoen beschikbaar ten behoeve van het bestrijden van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden.
Bent u op de hoogte van de geldvlucht uit ontwikkelingslanden door het terugtrekken van nu al 83 miljard dollar aan investeringen?2 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de kapitaaluitstroom is bijzonder zorgelijk. De door COVID-19 veroorzaakte onzekerheid op financiële markten leidt tot een vlucht naar veiligheid, met een tekort aan buitenlandse financieringsmogelijkheden voor opkomende en ontwikkelingslanden tot gevolg, alsmede een stijging van de kosten van financiering. Daarnaast zijn veel ontwikkelingslanden voor buitenlandse inkomsten en buitenlandse valuta afhankelijk van toerisme, export van grondstoffen en afdrachten van arbeidsmigranten aan hun thuisfront. Ook deze inkomsten lopen nu sterk terug, waardoor de beschikbaarheid van harde valuta en de belastinginkomsten verder afnemen. Deze omstandigheden maken het voor veel landen lastig om op korte termijn aan hun financiële verplichtingen te voldoen en middelen beschikbaar te maken voor gezondheidszorg en sociaal-economische maatregelen. De schuldpositie van veel lage inkomenslanden was al zorgelijk voor de uitbraak van COVID-19 en verslechtert door de pandemie in veel landen naar verwachting verder. Nederland steunt de internationale financiële instellingen bij het formuleren van adequate nationale en internationale beleidsresponses om deze schokken op te vangen.
Steunt u de maatregelen zoals opgeroepen door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) aan de G20-landen? Zo ja, wat onderneemt u voor acties dit te helpen realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nederland maakte zich al voor de COVID-19 crisis zorgen over de snel toegenomen schulden in veel lage-inkomenslanden. De economische effecten als gevolg van de pandemie zullen naar verwachting leiden tot een verdere verslechtering van die situatie. Het kabinet staat welwillend tegenover de genoemde oproepen tot een betalingsmoratorium. De armste landen (IDA-landen) krijgen daardoor namelijk de gelegenheid om de vrijgevallen middelen te gebruiken voor de bestrijding van het virus en om de negatieve economische effecten van de pandemie op te vangen.
De details van de vormgeving van een moratorium zijn daarbij van groot belang, zowel om de effectiviteit daarvan te vergroten alsook om solidariteit onder de crediteuren te waarborgen. Nederland zet daarom in om zoveel mogelijk crediteuren te laten aansluiten bij dit initiatief, waaronder de G20, China en het Institute of International Finance, waar private crediteuren vertegenwoordigd zijn. Doel is om de verschillende typen crediteuren daarbij dezelfde voorwaarden te laten hanteren. Nederland draagt deze positie uit in de daarvoor relevante internationale gremia, zoals de Club van Parijs, het IMF en de Wereldbank en zal hiertoe ook oproepen in EU-verband.
Steunt u de oproep van het IMF voor het inzetten van een significante injectie van Special Drawing Rights (SDR) om zwakke economieën te ondersteunen hun financiën vrij te maken voor preventie en bestrijding van het coronavirus? Zo ja, hoe groot moet het pakket van SDR’s volgens u zijn en wordt dat gedeeld door andere IMF-leden?
Om het hoofd te bieden aan de verslechtering van financieringscondities in lage-inkomenslanden (LIC’s) en opkomende economieën, kijkt het IMF op dit moment naar de mogelijke aanvullende maatregelen, waaronder een generieke allocatie van Special Drawing Rights (SDR).
Een generieke SDR allocatie zorgt ervoor dat reserves toegekend worden aan alle centrale banken van de leden van het IMF en is daarmee een potentieel krachtig instrument. Tegelijkertijd komen bij een dergelijke generieke SDR allocatie, ca. 60% van de SDRs, terecht bij ontwikkelde economieën die de aanvulling naar verwachting niet nodig hebben, omdat zij geen tekort aan reserves ervaren. Het is daarom de vraag of een allocatie van SDRs het meest efficiënte en effectieve instrument is om de huidige problematiek aan te pakken. Een SDR allocatie vergt daarnaast een ophoging van de Nederlandse garantie aan De Nederlandsche Bank zoals die staat op de begroting van het Ministerie van Financiën.
Nederland steunt de aanpak van het IMF om snel de mogelijkheden in kaart te brengen hoe landen kunnen worden geholpen. Nederland kijkt uit naar de verdere onderbouwing van het IMF en zal de voorstellen als integraal pakket bestuderen.
Wanneer er tot een dergelijke aanvulling wordt besloten door de leden van het IMF en die gepaard gaat met budgettaire gevolgen voor Nederland zal de Kamer hier tijdig over worden geïnformeerd.
Heeft Nederland nog bilaterale schuldenaflossing lopen met ontwikkelingslanden? Zo ja, gaat u gehoor geven aan de oproep van de Afrikaanse landen, IMF en Wereldbank om schuldaflossingen op te schorten voor de rest van 2020 zodat extra financiële injecties niet terugvloeien naar Nederland maar in plaats daarvan gaan naar de bestrijding van het coronavirus?3 4
Nederland is reeds vele jaren geleden gestopt met het verstrekken van ontwikkelingssamenwerking in de vorm van leningen aan ontwikkelingslanden. De bestaande leningenportefeuille, ondergebracht in de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO), wordt daardoor afgebouwd. Door het zeer concessionele karakter van de leningen is dit een langdurig proces. In overleg met de andere leden van de Club van Parijs en de G20 onderzoekt Nederland de mogelijkheden tot het inlassen van een tijdelijke opschorting van de schuldaflossingen van ontwikkelingslanden onder de NIO-portefeuille. Hiermee ontstaat bij deze landen in potentie begrotingsruimte om de gevolgen van een uitbraak te bestrijden.
Nederland heeft nog wel een aantal lopende bilaterale betalingsregelingen in het kader van de Club van Parijs. Net als bij de NIO-leningen is Nederland op dit moment met de andere leden van de Club van Parijs in overleg over een tijdelijke opschorting van de betalingstermijnen van de vorderingen op deze landen.
Bent u bereid diplomatieke en politieke acties te ondernemen om in EU-verband te pleiten voor onvoorwaardelijk opschorten van bilaterale, multilaterale en private schuldenaflossing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als gezegd baart de schuldenpositie van veel ontwikkelingslanden het kabinet zorgen en Nederland steunt de oproep van Afrikaanse landen, het IMF en de Wereldbank om schuldaflossingen te bevriezen. Nederland zet zich daarom binnen de EU, maar ook in andere multilaterale kaders, zoals binnen het IMF, de Club van Parijs en de Wereldbank, in om alle betrokken partijen onder eerder genoemde voorwaarden bij te laten dragen aan schuldverlichting.
Wat is uw appreciatie van de toespraak van de voorzitter van de Wereldbank d.d. 23 maart 2020?5
In zijn interventie tijdens de vergadering van de G20 Ministers van Financiën van 23 maart jl. en de daaropvolgende verklaring6 heeft President Malpass de respons van de Wereldbank op de COVID-19-crisis toegelicht. Dit betreft zowel USD 14 miljard aan versnelde crisisfinanciering voor landen ten behoeve van gezondheidssystemen en bedrijven via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF), als USD 150 miljard aan totale Wereldbankgroepfinanciering om de komende 15 maanden om de socio-economische gevolgen van COVID-19 het hoofd te bieden. Daarnaast heeft President Malpass zijn zorgen geuit over de effecten van de crisis op de al zorgwekkende schuldenpositie in de armste en meest kwetsbare landen en een pleidooi gehouden voor een opschorting van schuldendienstbetalingen aan alle officiële bilaterale crediteuren door IDA-landen.
Nederland verwelkomt de proactieve, tijdige en adequate respons van de Wereldbank via FTCF en moedigt de Wereldbank aan om bij de implementatie nauw te blijven samenwerken met de WHO, het IMF, de VN en andere IFI’s. Nederland zal de Wereldbank blijven oproepen om bij de implementatie van de FTCF flexibel te blijven en te letten op landen en bevolkingsgroepen waar de noden het hoogst zijn en daarnaast de «One Health» benadering toe te passen, waarbij versterking van gezondheids- en sociale ondersteuningssystemen hand in hand gaan.
Tevens ondersteunt Nederland het brede financieringspakket van de Wereldbank om de socio-economische gevolgen van COVID-19 het hoofd te bieden. Wat Nederland betreft richt de Wereldbank zich op het beschermen van de meest armen en kwetsbaren (via onder meer sociale vangnetten), het versterken van economische weerbaarheid en versnellen van herstel in de getroffen landen, alsook het ondersteunen van de private sector. Nederland roept de Wereldbank op om bij de uitwerking financiering zo goed mogelijk te laten aansluiten op de analyses van de noden en daarbij het principe van «recover better» zoals aangehaald door de secretaris-generaal van de VN, hoog te houden door duurzaam en inclusief economisch herstel na te streven. Nederland vraagt er specifieke aandacht voor de ambities voor duurzaamheid en klimaatimpact, schuldhoudbaarheid en de effecten op de positie van jongeren, vrouwen en andere kwetsbare groepen niet uit het oog te verliezen.
Tot slot maakt Nederland maakt zich net als president Malpass zorgen over de schuldhoudbaarheidsproblematiek in een groot deel van de lage inkomenslanden.
Deelt u de mening dat financiële injecties van de Wereldbank in ontwikkelingslanden momenteel vrij moeten zijn van politieke en economische voorwaarden? Zo ja, pleit Nederland binnen de Wereldbank voor het loslaten van de eis van de Wereldbank dat landen structurele aanpassingen in hun economisch beleid moeten toepassen om hulp te kunnen ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De Wereldbank maakte op 23 maart jl. bekend USD 14 miljard aan versnelde crisisfinanciering beschikbaar te stellen via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF). Deze middelen worden ingezet voor onmiddellijke ondersteuning van landen ten behoeve van financiering van gezondheidssystemen en van bedrijven bij de aanpak van de directe uitdagingen van de COVID-19 uitbraak. Landen zullen deze steun met name ontvangen via projectfinanciering in het kader van context-specifiek vormgegeven landenprogramma’s gericht op een effectieve aanpak van de gezondheidscrisis. Hierbij gelden geen specifieke economische of politieke voorwaarden. Wel heeft de Wereldbank onverkort aandacht voor bescherming van mens en milieu, gender en integriteitsaspecten in onder FTCF gefinancierde projecten. Ook gaat speciale aandacht uit naar veilige verwerking van medisch afval.
De Wereldbank werkt tevens aan de inzet om de socio-economische gevolgen van de COVID-19 pandemie het hoofd te bieden. De Wereldbankgroep kondigde reeds aan hiervoor de komende 15 maanden USD 150 miljard ter beschikking te hebben voor landen en bedrijven. Dit zal via bestaand instrumentarium van de Wereldbankgroeponderdelen IBRD, IDA en IFC plaatsvinden.
Nederland ondersteunt dit brede financieringspakket, dat wat Nederland betreft zich zou moeten richten op het beschermen van de meest armen en kwetsbaren (via onder meer sociale vangnetten) en het versterken van economische weerbaarheid. Nederland zal de Wereldbank oproepen om duurzaam en inclusief economisch herstel na te streven («recover better») en vraagt specifieke aandacht voor duurzaamheid en klimaatimpact. Ook schuldhoudbaarheid en de effecten op de positie van jongeren, vrouwen en andere kwetsbare groepen mogen niet uit het oog worden verloren. Het behalen van SDG’s staat voorop.
Kunt u toezeggen dat u zich gaat inzetten dat alle crisismaatregelen voor ontwikkelingslanden voorwaardenvrij zijn, zodat deze pandemie niet wordt misbruikt om politieke keuzes door te duwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u op de hoogte van de effecten op werknemers verderop in mondiale productieketens die geraakt worden door het coronavirus, zoals het sluiten van fabrieken in Cambodja, Bangladesh, Sri Lanka en anderen?6
Ja.
Bent u bereid stappen te ondernemen om te garanderen dat de financiële injecties ook worden ingezet om inkomenszekerheid te bieden aan werknemers die zonder werk zijn komen te zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werknemers in toeleveringsketens van bedrijven ondervinden meerdere consequenties van de pandemie, waaronder inkomensverlies. Het kabinet is hierover in gesprek met bedrijven. Voor de financiële injecties die worden ingezet ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven gelden geen voorwaarden om inkomenszekerheid te bieden aan werknemers in de toeleveringsketen.
Via multilaterale ontwikkelings- en investeringsbanken worden financieringspakketten ingezet die dienen ter ondersteuning van bedrijven die kwetsbaar zijn voor de crisis, bijvoorbeeld door de afhankelijkheid van de verstoorde waardeketens en arbeidsmarkten. IFC maakt hiervoor via versnelde financiering op de korte termijn reeds USD 8 miljard voor vrij, waarbij USD 2 miljard zal worden ingezet om bedrijven direct te ondersteunen. De overige USD 6 miljard wordt aangewend via de Financial Institutions Response Envelope, waarmee financiële instellingen nieuwe kredietlijnen voor met name MKB op kunnen zetten voor handelsfinanciering en werkkapitaal.
In de context van de landenprogramma’s die worden ontwikkeld door de IBRD voor middeninkomenslanden en IDA voor lage inkomenslanden, worden tevens cash transfers als instrument ingezet om inkomenszekerheid te bieden aan de armste en meest kwetsbare delen van de bevolking.
Deelt u de zorgen over het grote risico dat deze pandemie ervoor zorgt dat de wereldwijde ongelijkheid zal toenemen? Zo ja, wat gaat u hiertegen voor stappen zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze zorgen deel ik. De pandemie raakt kwetsbare, gemarginaliseerde groepen en lage inkomenslanden het hardst door beperkte toegang tot gezondheidszorg en zwakke economische posities. Nederland doet, waar mogelijk, multilateraal en samen met gelijkgezinde landen een oproep voor mondiale solidariteit en onderstreept daarmee het «leave no one behind-principe». Nederland blijft wereldwijd maatschappelijke organisaties steunen in hun werk om ongelijkheid tegen te gaan en om gemarginaliseerde groepen de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben. Door in deze crisis extra flexibiliteit te bieden, zijn deze maatschappelijke organisaties beter in staat de gevolgen van COVID-19 in arme landen en voor gemarginaliseerde groepen te mitigeren.
Het signaal dat de nieuwe Merwedebruggen veel te laag dreigen te worden |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de grote zorgen van het Centraal Overleg Vaarwegen over de voorgenomen hoogte van de nieuwe Merwedebruggen?1
Ja.
Klopt het dat wordt overwogen om de twee nieuwe bruggen lager aan te leggen dan de bestaande Merwedebrug? Zo ja, waarom?
Ja, in het vastgestelde Tracébesluit is uitgegaan van het vigerende beleid aangaande doorvaarthoogte voor scheepvaartverkeer op de gehele corridor. Hierbij is rekening gehouden met verwachte klimaateffecten, zoals zeespiegelstijging. De nieuwe Merwedebruggen voldoen hieraan. Hiermee wordt echter mogelijk niet meer aan de richtlijnen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart voldaan, die bovenop het beleid aangaande doorvaarthoogtes een relatie legt met de huidige brug en met de bestaande of geplande bruggen in de nabijheid. Er vindt daarom momenteel extra onderzoek plaats naar de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen. Hierin wordt opnieuw het belang van de scheepvaart en weggebruikers tezamen met andere belangen zorgvuldig afgewogen.
Deelt u de mening dat, gelet op de uitgangspunten in onder meer het Tracébesluit A27 Houten-Hooipolder, op de gewenste modal shift en het faciliteren van goederenvervoer over het water, op het belang van de Rijn-Waal-Merwedecorridor en op de voorschriften van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, het van belang is dat de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen toekomstbestendig is en ten minste gelijk blijft aan de huidige doorvaarthoogte? Op welke wijze neemt u dit mee in het vervolgtraject?
Ja, ik deel de mening dat de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen toekomstbestendig dient te zijn en onderschrijf het belang van de modal shift. Tevens ken ik de richtlijnen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Deze punten en belangen zijn allemaal onderdeel van de onderzoeken en het besluitvormingstraject dat momenteel loopt.
Bent u voornemens in overleg te gaan met de scheepvaartorganisaties over de vormgeving van de nieuwe Merwedebruggen?
Ja, we zijn in overleg met de betrokken organisaties middels de bestaande kanalen. Zo zijn de organisaties Evofenedex en Koninklijke BLN-Schuttevaer, beiden vertegenwoordigd in het Centraal Overleg Vaarwegen (COV), al enkele jaren partners in de Maatschappelijke Advies Groep (MAG) van het project.
Kunt u aangeven hoe het tijdpad met betrekking tot het ontwerp van, de besluitvorming over en de aanleg van de nieuwe Merwedebruggen er ongeveer uitziet?
Ja, besluitvorming over de exacte hoogte van de nieuwe Merwedebruggen zal naar verwachting voor de zomer plaatsvinden. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Hoe reageert u op het oordeel van de Adviescommissie uitvoering toeslagen over het feit dat toezicht en fraudebestrijding bij de Belastingdienst «zichzelf moest terugverdienen» en dat dit een vorm van morele corruptie is?1
Ik ben het eens met dat oordeel. Tussen de Belastingdienst en de departementen waar besparingen op de programma-uitgaven werden verwacht is afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager zouden uitvallen dan verwacht de betrokken departementen hiervoor gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. Hoewel begrijpelijk, ben ik het eens met de conclusie van de Adviescommissie uitvoering toeslagen dat het niet gewenst is om de financiering afhankelijk te maken van de daadwerkelijke opbrengsten van fraudebestrijding. Het begrotingsbedrag kan daardoor taakstellend worden voor de opbrengst van de uitvoering en dat vind ik met de kennis van nu onwenselijk.
Kunt u aangeven welke afspraken in 2013 precies zijn gemaakt over het aanpakken van fraude en het mechanisme dat ze de inzet moesten terugverdienen?
In zijn brief van 10 mei 20132 heeft de Staatssecretaris van Financiën maatregelen aangekondigd ter voorkoming en bestrijding van fraude met toeslagen. Daarna heeft het Ministerie van Financiën overleg gevoerd met de opdrachtgevende Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te bezien of zij bereid waren de extra uitvoeringskosten van de Belastingdienst te dragen, omdat de «opbrengsten» (lagere programma uitgaven) bij de departementen neerslaan. De extra uitvoeringskosten zijn berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kan worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen is afgesproken dat de implementatie en realisatie van de maatregelen intensief gemonitord zouden worden. Ook is afgesproken dat als de besparingen lager uitvallen dan € 33 miljoen per jaar de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. In de Memorie van Toelichting van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit3 worden de uitvoeringkosten van de Belastingdienst vermeld, en wordt aangegeven dat deze worden gedekt uit de besparing op de programma-uitgaven aan toeslagen. De afspraak over de dekking en de monitoring van de € 33 miljoen aan gezamenlijke uitvoeringskosten is vermeld in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 20144.
Welke wetenschappelijke basis of welke adviezen lagen ten grondslag aan deze wijze van fraude opsporen? Kunt u deze naar de Kamer sturen?
Er heeft geen wetenschappelijk advies ten grondslag gelegen aan de wijze waarop gezocht is naar budgettaire dekking voor de extra uitvoeringskosten van de in mei 2013 aangekondigde maatregelen door middel van een business case en de daarop volgende monitoring van uitkomsten5.
Is het besluit voor het werken met een «business case», waarmee bepaalde investeringen in toezicht terugverdiend moesten worden, breder ingezet bij de rijksoverheid als gevolg van de afspraken uit 2013? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Kosten-batenanalyses zijn in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en van belang voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van publieke middelen. Dergelijke analyses zijn dan ook gebruikt bij het uitwerken van maatregelen tegen fraude.7 De in deze analyses geraamde opbrengsten hebben als zodanig geen taakstellend karakter, maar dienen slechts om een beeld te geven van de te verwachte resultaten.
Kunt u aangeven of de gekozen aanpak om fraudeopsporing zichzelf te laten terug betalen onderdeel is geweest van overleg en besluitvorming van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude? Zo ja, kunt u aangeven wat er besproken en besloten is op welk moment?
De ministeriële commissie Aanpak Fraude is 11 keer bijeengekomen, waaronder 1 keer pro forma, tussen 3 september 2013 en 9 juni 2015. Tot de oprichting van deze tijdelijke commissie is besloten in de ministerraad van 14 juni 2013. De doelstelling was om een bijdrage te leveren aan een rijksbrede aanpak van fraude met publieke middelen. De ministeriële commissie Aanpak Fraude richtte zich daarbij voornamelijk op departement overstijgende onderwerpen zoals gegevensuitwisseling, mogelijke frauderisico’s met rijkssubsidies en identiteitsfraude. In de ministeriële commissie Aanpak Fraude is tevens gesproken over kosten-batenanalyses van maatregelen tegen fraude. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zijn dergelijke analyses niet ongebruikelijk en in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016.
Het melden van mogelijke coronadoden door huisartsen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisartsen verontrust: werkelijk aantal coronadoden ligt hoger»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Ik betreur in het bericht te lezen over het overlijden van deze oudere. Het raakt mij om te lezen hoe de situatie van deze patiënt verslechterde en hij uiteindelijk overleed.
Klopt het inderdaad dat huisartsen alleen coronadoden moeten melden bij de GGD van wie met een test is aangetoond dat ze het virus onder de leden hadden?
Normaliter moet bij een meldingsplichtige ziekte in de A categorie bij een vermoeden van de ziekte direct de GGD van de woon- of verblijfplaats van de patiënt geïnformeerd worden, zodat de patiënt getest kan worden. Omdat bij ongeveer 80% van de personen met COVID-19 de infectie (zeer) mild verloopt en er een beperkte testcapaciteit is, geldt er een restrictief testbeleid. Daardoor worden de meeste patiënten met klachten passend bij COVID-19 in de thuissituatie niet getest. Hierdoor heeft het melden van een vermoeden van deze ziekte zijn functie verloren. Voor de huidige epidemie geldt daarom dat alleen bevestigde gevallen gemeld dienen te worden aan de GGD.
Klopt het dat volgens de RIVM-website COVID 19 tot de zogenoemde A categorie infectieziekten behoort?2
COVID-19 is per 28 januari 2020 aangemerkt als groep A-meldingsplichtige ziekte.
Indien vraag 2 en 3 met ja zijn beantwoord, hoe verhoudt het niet kunnen melden van vermoedelijke coronadoden zich tot de artikel 22, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid (Wpg), dat bepaalt: «De arts die bij een door hem onderzocht persoon een infectieziekte behorend tot groep A vermoedt of vaststelt, meldt dit onverwijld aan de gemeentelijke gezondheidsdienst»?3
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 geldt in de huidige epidemie – een zeer uitzonderlijke situatie – dat het melden van een vermoeden van deze ziekte zijn functie verloren heeft. In het 60ste OMT advies dd. 17 maart 2020 adviseert het OMT dat in de huidige epidemiologische situatie het niet langer zinvol is om patiënten al bij verdenking voor COVID-19 te melden bij de GGD. Vooruitlopend op een formele wijziging van de meldplicht geldt daarom dat alleen bevestigde gevallen gemeld hoeven te worden aan de GGD.
Kunt u ervoor zorgdragen dat huisartsen vermoedelijke coronadoden, dus doden waarvan de arts vermoedt dat het coronavirus tot het overlijden leidde, maar waar geen test werd afgenomen, conform de Wpg kunnen melden bij de GGD?
In de beantwoording van vraag 4 is uitgelegd waarom een vermoeden van besmetting van COVID-19 niet gemeld hoeft te worden. Indien de klachten zo ernstig zijn dat opname in het ziekenhuis aan de orde is, worden deze patiënten in het ziekenhuis wel getest. Het aantal overlijdens in de thuissituatie zal beperkt zijn. Net als met de griepepidemieën worden voor COVID-19 de landelijke sterftecijfers gebruikt om zogenaamd oversterfte aan COVID-19 te signaleren. Dit omvat ook de overlijdens die vermoedelijk zijn veroorzaakt door COVID-19.
Kunt u tevens ervoor zorgdragen dat deze vermoedelijke coronadoden door huisartsen gemeld, in de dagelijkse overzichten van het RIVM worden opgenomen, bijvoorbeeld als een nieuwe categorie «vermoedelijke coronadoden»?
Het opnemen van een dergelijke categorie in de dagelijkse overzichten van het RIVM kan een vertekenend beeld geven, omdat deze overlijdens mogelijk een andere oorzaak hebben. Om deze reden bevatten de overzichten van het RIVM alléén de zekere overlijdens als gevolg van COVID-19. In uitingen over deze aantallen benadrukken we dat het aantal besmettingen vermoedelijk hoger is, omdat er beperkt wordt getest. Hiervoor is al uitgelegd dat de landelijke sterftecijfers gebruikt worden om oversterfte te signaleren.
Het ‘EU Action Plan on Human Rights and Democracy 2020-2024’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Europese actieplan voor mensenrechten en het onderliggende document «EU Action Plan on Human Rights and Democracy 2020–2024» dat in de vorm van een Joint Communication op 25 maart 2020 naar het Europees parlement en de Raad is gestuurd?1
Ja.
Hoe past dit actieplan volgens u in het buitenlandbeleid van de Europese Unie (EU)?
De waarde die de EU hecht aan de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat zijn bij verdrag vastgelegd en maken integraal onderdeel uit van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Het actieplan zet nader uiteen hoe de EU en haar lidstaten daar in de periode tot en met 2024 uitvoering aan gaan geven.
Hoe beoordeelt u de prioriteitsstelling van het actieplan?
Het kabinet kan zich vinden in de brede, ambitieuze agenda zoals opgenomen in het actieplan. Met de gezamenlijke inspanningen van de instellingen en de lidstaten kan de EU actief zijn op de volle breedte van de mensenrechtenagenda. De prioriteiten van het Nederlands buitenlands mensenrechtenbeleid zijn duidelijk herkenbaar in het actieplan. Ook wijst het actieplan terecht op het belang van versterkte aandacht voor mensenrechten in relatie tot milieu en klimaatvraagstukken en nieuwe technologieën.
Hoe beoordeelt u dat pas in de annex van het document verwijzingen staan naar basale en afschuwelijke mensenrechtenschendingen, zoals marteling, slavernij en buitengerechtelijke executies?
De annex vormt de inhoudelijke kern van de voorziene inzet van de EU op het terrein van mensenrechten en democratie. De strijd tegen de doodstraf en marteling worden daarin als eerste actiepunten van het eerste hoofdstuk genoemd. Ook de bestrijding van straffeloosheid bij ernstige mensenrechtenschendingen, waar buitengerechtelijke executies en slavernij toe worden gerekend, nemen een prominente plaats in. Het kabinet heeft dan ook alle vertrouwen dat de EU onverminderd het voortouw blijft nemen in het adresseren van ernstige mensenrechtenschendingen.
Hoe beoordeelt u dat pas in de annex van het document verwijzingen staan naar de rechten van seksuele minderheden, zoals vervolgde homoseksuelen en andere seksuele minderheden?
Ook hier geldt dat de annex leidend zal zijn voor de inzet van de EU in de komende jaren. Het versterken van inspanningen om alle vormen van discriminatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en intersekse (LHBTI) personen te voorkomen en te bestrijden wordt hierin expliciet vermeld.
Hoe beoordeelt u dat noch het document zelf noch de annex verwijzingen bevatten naar het recht om van godsdienst te veranderen of niet te geloven?
Het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging en dus het recht om van geloof te veranderen of niet te geloven vormt een prioriteit van de EU en de uitgangspunten daarvoor zijn reeds vastgelegd in een EU-richtsnoer2. Het kabinet is met u van oordeel dat het recht om niet te geloven of van geloof te veranderen sterker tot uiting zou moeten komen in het actieplan. Dit zal ook de inzet zijn bij de aankomende bespreking van de mededeling in de Raad.
Hoe beoordeelt u dat het hoofddocument wel ruime aandacht schenkt aan activisme en klimaatverandering?
In toenemende mate worden wereldwijd zorgen geuit dat mensenrechten ernstig worden bedreigd door klimaatverandering. Ook in Europa laten met name jongeren van zich horen. Het kabinet kan zich erin vinden dat in het actieplan wordt benadrukt dat het maatschappelijk middenveld, inclusief milieuactivisten en landrechtenverdedigers, ruimte moeten hebben te pleiten voor effectief klimaatmaatbeleid. Ook in ons eigen mensenrechtenbeleid is specifieke aandacht voor milieuactivisten, zoals aangegeven in de brief «Parlementaire verzoeken op het gebied van mensenrechten» d.d. 12 november 2019 (Kamerstuk 32 735, nr. 272).
Deelt u de mening dat de prioriteitsstelling van het actieplan anders moet? Zo ja, bent u bereid bij de Europese Commissie en in de Raad te pleiten voor meer aandacht voor de zogeheten eerste generatie mensenrechten (zoals vrijwaring van marteling, slavernij of vervolging van mensen om hun geloofsovertuiging of seksuele voorkeur)?
De EU zet zich al jaren zeer actief in voor de bevordering van burgerlijke en politieke rechten in het buitenlands EU-beleid. Die inzet staat onverminderd overeind in dit actieplan. In tegenstelling tot de burgerlijke en politieke rechten kan de EU op werkgebieden als mensenrechten en klimaat en mensenrechten en kunstmatige intelligentie niet buigen over een lange ervaring, terwijl dit wel terreinen zijn die versterkte aandacht verdienen. Het kabinet vindt het vanuit dat perspectief te billijken dat hier in de inleiding van het actieplan relatief uitgebreid op in wordt gegaan. Vanzelfsprekend mag dit niet leiden tot een verminderde inzet op universele, individuele mensenrechten zoals opgenomen in het VN-Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en onverminderd prioriteit genieten. Daar zal het kabinet ook nauwlettend op toezien.
Hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie schrijft (p. 4) dat het mensenrechtenbeleid van de EU onderdeel gaat uitmaken van andere beleidsterreinen, zoals de Green Deal, het migratiebeleid, het veiligheidsbeleid en «andere vormen van extern beleid»? Kunt u bij ieder van de bovengenoemde beleidsterreinen aangeven in hoeverre u begrijpt wat de Europese Commissie wil dat de EU anders gaat doen, wat dat dan is en wat de gevolgen hiervan zijn?
Het kabinet onderschrijft de geïntegreerde benadering van de Europese Commissie, die ook dit kabinet hanteert (zie o.a. de brief «mensenrechten in het buitenlandse beleid» van 30 oktober 2018, Kamerstuk 32 735, nr. 227). Mensenrechten vormen geen apart beleidsterrein, maar hebben een sterke relatie met de beleidsterreinen als klimaat-, migratie en veiligheidsbeleid, die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de mensenrechten van in het bijzonder kwetsbare groepen. Ook zijn het vaak mensenrechtenschendingen die aan migratie, instabiliteit en armoede ten grondslag liggen. Om die reden hebben mensenrechten met recht een prominente plaats in het bredere externe beleid van de EU. De voorstellen van de Europese Commissie zijn geen verandering van beleid, maar een articulatie van de bestaande inzet.
Hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie suggereert (p. 2, 2e alinea) dat het steunen van klimaatactivisme onderdeel is van haar mensenrechtenbeleid, en dat zij schrijft dat mensenrechtenbeleid ook onderdeel uitmaakt van de Europese Green Deal (p. 4)? Deelt u de mening dat het mensenrechtenbeleid van de EU niet zou moeten dienen om klimaatactivisten binnen de EU te subsidiëren, en bent u bereid bij de Europese Commissie en in de Raad tegen dergelijke praktijken te pleiten?
Het EU-mensenrechtenbeleid stelt zich wereldwijd onder meer ten doel het recht op vrijheid van meningsuiting te bevorderen. Het kabinet deelt die ambitie. Wanneer individuen of maatschappelijke organisaties zich daardoor gesterkt voelen zich in te zetten voor een effectief klimaatbeleid, ziet het kabinet daar geen bezwaar in, maar een teken van maatschappelijke betrokkenheid. In het VN-Klimaatakkoord van Parijs wordt eveneens het belang van participatie van het publiek benadrukt. Daarmee wordt bijgedragen aan grotere duurzaamheid en maatschappelijk draagvlak voor de te nemen maatregelen. Het kabinet ziet dan ook geen reden om mensenrechten- en klimaatbeleid van de EU strikt van elkaar te scheiden. Het subsidiëren van klimaatactivisten binnen de Europese Unie op basis van het actieplan is niet aan de orde, aangezien het plan betrekking heeft op het externe mensenrechtenbeleid van de Unie.
De huisvesting van arbeidsmigranten tijdens de coronacrisis |
|
Jasper van Dijk , Sandra Beckerman |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat arbeidsmigranten vrezen voor ontslag, besmetting en reisbeperkingen door corona?1
Ik begrijp de zorgen van arbeidsmigranten in deze onzekere en snel veranderende tijden. Veel arbeidsmigranten werken in sectoren zoals de land- en tuinbouw of in de logistiek. Hun inzet is van groot belang voor de vitale processen in ons land. Het is een noodzaak dat te allen tijde de voorzorgsmaatregelen van de rijksoverheid worden toegepast.
Hoeveel arbeidsmigranten wonen op dit moment op plaatsen waar het onmogelijk is om de bevolen afstand van anderhalve meter aan te houden, zoals gedeelde slaapkamers of stacaravans?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Hoe is het mogelijk dat de huisvesting, het vervoer en de werkomstandigheden van arbeidsmigranten niet voldoen aan de maatregelen van het RIVM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is in ieders belang dat iedereen zo gezond en veilig mogelijk kan wonen, werken en reizen. Werkgevers, huisvesters en uitzendbureaus hebben een gedeelde verantwoordelijkheid om de maatregelen van het RIVM zo goed mogelijk te implementeren om besmettingsgevaar te voorkomen. Het is voor iedereen een grote uitdaging om de maatregelen zo goed mogelijk door te voeren en tegelijkertijd de vitale processen draaiende te houden.
Wij vragen werkgevers hun verantwoordelijkheid te nemen en goed te zorgen voor de gezondheid van arbeidsmigranten, door hen bijvoorbeeld niet op straat te zetten als het werk stopt of de arbeidsmigrant ziek wordt. Dit in lijn met de oproep van het kabinet om de komende tijd goed voor elkaar te zorgen.
Zijn inmiddels alle arbeidsmigranten in ons land op de juiste wijzen geïnformeerd over de gevaren van en de maatregelen omtrent het coronavirus, waar in eerdere Kamervragen om is gevraagd? Zo nee, waarom niet aangezien de volksgezondheid op het spel staat?2
De voorzorgsmaatregelen die gelden vanuit de rijksoverheid zijn in de vorm van posters en flyers beschikbaar in diverse talen, waaronder in het Engels, Pools, Spaans, Turks, Arabisch en Papiamento. 3 Deze informatie wordt middels sociale mediacampagnes verspreid onder diverse doelgroepen, waaronder arbeidsmigranten. De meest gestelde vragen en antwoorden over corona en de gevolgen voor werknemers worden op dit moment vertaald ten behoeve van arbeidsmigranten.
Het Ministerie van SZW verspreidt daarnaast de antwoorden op veel gestelde vragen over de situatie van arbeidsmigranten en het coronavirus, in overeenstemming met de informatie die te vinden is op rijksoverheid.nl en in afstemming met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Deze informatie wordt gedeeld met sociale partners en gemeenten die veel met arbeidsmigranten te maken hebben en gaat in op de vragen rondom de situatie van arbeidsmigranten. De informatie wordt tevens vertaald en onder ambassades verspreid van de thuislanden van veel arbeidsmigranten.
Waar kunnen arbeidsmigranten terecht als zij – al dan niet gedwongen- moeten werken en leven in omstandigheden die niet voldoen aan de richtlijnen van het RIVM en zijn of worden arbeidsmigranten op deze mogelijkheid gewezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoewel de Inspectie SZW (ISZW) verantwoordelijk is voor toezicht op onder andere de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), vallen de bijzondere voorzorgsmaatregelen van het RIVM niet onder de inspectiebevoegdheden van de ISZW. Op grond van de Arbowet moet de werkgever de risico’s en gevaren voor de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk voorkomen of beperken. Als de werkgever niet de nodige voorzorgsmaatregelen treft, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. Indien de Inspectie SZW meldingen ontvangt zal per geval worden bekeken wat met de melding kan worden gedaan. Zo kan de Inspectie zelf actie ondernemen, bijvoorbeeld door de werkgever aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid. Meldingen kunnen ook worden doorgeleid naar andere instanties, zoals bijvoorbeeld de gemeente als het gaat om handhaving van de 1,5 meter afstand.
Wat gebeurt er als arbeidsmigranten van dezelfde persoon of hetzelfde bedrijf afhankelijk zijn voor werk en huisvesting, en deze mensen hun baan verliezen tijdens de coronacrisis? Worden deze mensen dan dakloos en waar kunnen zij dan heen?
De afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigranten en de werkgever die tevens huisvester is, heeft al langere tijd onze aandacht. Zoals in eerdere Kamervragen en in de Integrale aanpak van misstanden arbeidsmigranten4, is het kabinet in gesprek met sociale partners om hiervoor een oplossing te vinden.
Het kabinet roept allereerst werkgevers op om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Indien een werkgever wel de arbeidsmigrant ontslaat, vraagt het kabinet de werkgever om hier ook een verantwoordelijkheid voor te nemen en de arbeidsmigrant niet per direct op straat te zetten. Indien iemand acute hulp nodig heeft kan de gemeente onder bepaalde voorwaarde tijdelijk onderdak bieden.
Op welke wijze(n) gaat u ervoor zorgen dat arbeidsmigranten zo snel mogelijk veilig zijn tijdens de coronacrisis, zowel op hun werk als in hun (tijdelijke) huis?
Het is van groot belang dat te allen tijde de richtlijnen van het RIVM worden gehanteerd. Zowel op de werkplaats, als op de huisvestingslocatie en in het gezamenlijke vervoer. Het kabinet zet in op voorlichting van de RIVM-richtlijnen en communicatie in verschillende talen. Daarnaast kunnen werkgevers, huisvesters en gemeenten maatregelen treffen om de werkplek en de huisvestingslocatie zo in te richten dat de kans op besmetting zo klein mogelijk wordt gemaakt. Alleen samen krijgen we het coronavirus in Nederland onder controle.
Er wordt samengewerkt met werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten en ambassades om de problemen die nu ontstaan voor arbeidsmigranten en werkgevers, zo goed mogelijk aan te pakken en waar mogelijk te handhaven. Het kabinet monitort de ontwikkelingen en beziet of er extra stappen nodig zijn.
Is of wordt bij sluiting van locaties zoals vakantieparken, waar bewoners als bezoekers geen anderhalve meter afstand kunnen houden, voor alle bewoners passende en betaalbare, vervangende woonruimte geregeld? Voor welke locaties geldt deze maatregel van directe sluiting nog meer?3
Veiligheidsregio’s kunnen op basis van de noodverordening COVI-10 recreatieve locaties sluiten en een verbod op recreatief nachtverblijf afvaardigen. In de noodverordeningen zijn uitzonderinggronden opgenomen zodat al dan niet tijdelijke bewoners voor wie deze locatie het hoofdverblijf is hier kunnen blijven. Wij roepen de veiligheidsregio’s dan ook nadrukkelijk op om deze uitzonderingsgronden ruimhartig toe te passen en te zorgen dat mensen in een veilig recreatieobject met eigen voorzieningen kunnen blijven wonen tijdens deze crisis. Als dat niet kan omdat er een onveilige situatie is, dan dient de gemeente te ondersteunen bij het vinden van alternatieve huisvesting.
Deelt u de mening dat het onmenselijk, onwenselijk en onverstandig is om mensen gedurende de coronacrisis op straat te zetten, vanwege het gevaar op besmetting en verspreiding van het virus?
Ik ben van mening dat er gedurende deze crisis niemand op straat moet belanden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen mensen dakloos worden tijdens de coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Samen met verhuurders heeft het kabinet afspraken gemaakt over het voorkomen van huisuitzettingen als gevolg van de coronacrisis6. Ook zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het met een spoedwet mogelijk maken om tijdelijke contracten te verlengen voor een korte periode. Deze wet is op 6 april jl. bij de Tweede Kamer ingediend.
Het bericht dat lokale en regionale kranten steun zoeken om de coronacrisis te overleven |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe duidt u de huidige economische omstandigheden voor lokale en regionale kranten die geraakt worden door de coronacrisis?1
Ik constateer op basis van brieven van en gesprekken met meerdere mediaorganisaties dat organisaties in de mediasector sinds medio maart een grote terugval van advertentie-inkomsten ervaren. Deze terugval vindt plaats bij publieke en private partijen, van televisie tot dagblad en van landelijk tot regionaal en lokaal niveau. Tegelijkertijd zien mediaorganisaties – en zeker nieuwsmedia – hun bereik vaak groeien. De inkomsten lopen dus terug, terwijl de vraag en kosten veelal toenemen.
Dit raakt met name huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen hard. Deze mediaorganisaties hebben vaak (zeer) beperkte reserves en zijn grotendeels direct afhankelijk van reclame-inkomsten. De continuïteit van de nieuwsvoorziening door deze organisaties komt hierdoor direct in gevaar.
Daarom kondig ik in mijn Kamerbrief van 7 april jl.2 het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening (hierna: het Steunfonds) aan voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen. Voor de nadere beschrijving en onderbouwing van het Steunfonds verwijs ik naar de genoemde Kamerbrief.
Hoeveel lokale en regionale kranten hebben zich sinds de uitbraak van het coronavirus al gemeld bij het ministerie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de inschatting van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) dat voor sommige krantenbedrijven 10% omzetverlies al de nekslag kan zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om lokale en regionale kranten indien nodig te ondersteunen om faillissementen van deze belangrijke controleurs van de lokale en regionale democratie te redden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om hier voorwaarden aan te stellen, zoals het niet aan de dijk zetten van freelancers, zoals de NDC Mediagroep wel heeft gedaan?2
In mijn Kamerbrief van 7 april tref ik coulancemaatregelen voor de mediasector en kondig ik het Steunfonds aan voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen. Met deze aanpak kan een groot aantal kleinere organisaties snel toegang krijgen tot steun opdat zij hun werkzaamheden kunnen continueren. Gezien het type organisaties waar het Steunfonds zich op richt en de omvang van de verleende ondersteuning per organisatie zijn voorwaarden ten aanzien van winstuitkeringen mijns inziens niet aan de orde.
Om misbruik tegen te gaan, wordt de bijdrage in de vorm van een krediet toegekend. Achteraf zal door het SvdJ beoordeeld worden of het geld op de juiste manier besteed is. Voor zover dit zo is, zal het krediet omgezet worden in een subsidie (en hoeft deze niet terugbetaald te worden).
Ik verwacht daarbij wel van partijen die toegang zoeken tot het Steunfonds dat zij integer handelen in deze uitzonderlijke tijd.
Bent u bereid om met de eigenaars van lokale en regionale kranten afspraken te maken over eventuele toekomstige winstuitkeringen aan aandeelhouders wanneer zij voor steun aankloppen? Deelt u de mening dat het geen pas geeft wanneer media aankloppen voor financiële steun, wanneer zij mensen ontslaan, freelancers aan de dijk zetten of in de nabije toekomst weer winst uitkeren aan hun aandeelhouders?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben u ook al berichten bereikt over financiële problemen bij regionale, lokale en streekomroepen?
Juist tijdens deze coronacrisis is goede, betrouwbare en toegankelijke informatie van levensbelang. Regionale omroepen, lokale omroepen en streekomroepen voorzien daar in. Ik constateer in mijn Kamerbrief van 7 april jl. dat de continuïteit van de informatievoorziening door lokale publieke omroepen (waaronder streekomroepen) direct onder druk staat door de huidige krimp van de advertentiemarkt als gevolg van de coronacrisis. Daarom kunnen lokale publieke omroepen (waaronder streekomroepen) straks terecht bij het Steunfonds dat ik in die Kamerbrief aankondig. Op basis van de huidige beschikbare informatie heb ik geen reden om aan te nemen dat de continuïteit van de informatievoorziening door regionale publieke omroepen onder druk staat als gevolg van de coronacrisis.
Deelt u de mening dat deze omroepen eenzelfde cruciale functie vervullen als de lokale en regionale kranten en dus ook ondersteuning van de overheid verdienen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om samen met deze omroepen afspraken te maken voor benodigde ondersteuning, met inachtneming van dezelfde voorwaarden, zoals geformuleerd in vraag 5 en 6?
Zie antwoord vraag 7.
Het door gemeenten en zorgverzekeraars (niet) doorbetalen van zorgaanbieders die als gevolg van de coronacrisis bijvoorbeeld geconfronteerd worden met ‘afbestelde’ zorg en ondersteuning |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat erop ingezet moet worden dat zorgaanbieders in deze periode als gevolg van de coronacrisis niet gedwongen worden hun werkzaamheden te staken met alle gevolgen van dien voor de continuïteit van zorg?
Ik ben het hier zeer mee eens. Ik vind het van groot belang dat zorgaanbieders en professionals in deze uitzonderlijke tijden hun werk kunnen voortzetten. Allereerst op de reguliere wijze waar mogelijk, maar desnoods met creativiteit en op alternatieve wijze waar nodig. We hebben alle professionals nodig in deze bijzondere tijd, op hun huidige functie dan wel op plaatsen waar zij het meest nodig zijn. Onze inzet daarbij is dat de beschikbaarheid en continuïteit van de zorg en ondersteuning op korte en langere termijn zo goed mogelijk geborgd worden.
Ik heb de afgelopen anderhalve week constructief overleg gevoerd met de zorgverzekeraars, de zorgkantoren en de gemeenten om over de financiële gevolgen van de crisis zo snel mogelijk duidelijkheid en zekerheid aan zorgaanbieders en zorgverleners te kunnen bieden. Bij de maatregelen staat steeds voorop dat we de zorg op korte termijn in staat willen blijven stellen om te doen wat nodig is en daarbij voor de lange termijn de continuïteit van zorg en ondersteuning te borgen.
Dit heeft geresulteerd in brieven van de zorgverzekeraars aan de zorgaanbieders in de basisinfrastructuur (17 maart jl.), van de zorgkantoren aan de zorgaanbieders in de langdurige zorg (23 maart jl.), in afspraken met de VNG (25 maart jl.) en in een brief van de zorgverzekeraars aan de zorgaanbieders in de Zvw met wie zij een contractuele relatie hebben (25 maart jl.). De daarin opgenomen maatregelen geven zorgaanbieders zekerheid tot in elk geval 1 juni dat hun liquiditeit op peil blijft en dat zij zullen worden gecompenseerd voor de (meer)kosten die direct samenhangen met de coronacrisis.
Waar dat nodig is, kunnen zorgaanbieders in de basisinfrastructuur zorg, de langdurige zorg, het sociaal domein en de verdere curatieve zorg in overleg gaan met zorgverzekeraars, zorgkantoren respectievelijk gemeenten om afspraken te maken over de financiering van hun omzet.
Hoe deze afspraken er per sector precies uit zullen zien wordt momenteel in alle details uitgewerkt.
Bent u bekend met geluiden dat, hoewel de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) hebben aangegeven dat zorgaanbieders, ook indien zij bijvoorbeeld geconfronteerd worden met een teruglopende zorgvraag omdat cliënten zorg «afbestellen», moeten worden doorbetaald, dit in de praktijk niet altijd gebeurt waardoor zorgaanbieders dreigen om te vallen en de continuïteit van zorg in gevaar komt?1
De VNG heeft haar leden op 18 maart jl. opgeroepen gecontracteerde zorgaanbieders door te betalen, ook als er geen of een andere prestatie wordt geleverd.2 Het Rijk heeft deze oproep kracht bijgezet door op 25 maart jl., in afstemming met de VNG, een zeer dringend beroep op gemeenten gedaan om hun zorgaanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financieel zekerheid en ruimte te bieden, van 1 maart 2020 tot in elk geval 1 juni 20203. Zorgaanbieders hebben dat nodig om in deze fase van de crisis continuïteit van zorg en ondersteuning te kunnen garanderen en professionals in te zetten daar waar ze het nu het meest nodig is. Ook blijft zo voldoende capaciteit beschikbaar voor toekomstige jeugdzorg en ondersteuning.
Door vraaguitval of verminderde inzetbaarheid van personeel (door verhoogd ziekteverzuim) zal de omvang van zorg en ondersteuning tijdelijk feitelijk kunnen afwijken van de normale situatie. Het is nu van belang dat de financiering van de omzet onverminderd plaatsvindt, zoals die contractueel overeengekomen was dan wel een zo goed mogelijke inschatting daarvan. Met als doel acute liquiditeitsproblemen te voorkomen en de gevolgen van de corona-crisis voor de financiële positie in 2020 van deze zorgaanbieders te neutraliseren, zodat de zorgcontinuïteit gewaarborgd blijft. Van zorgaanbieders wordt verwacht dat zij zich inspannen om de professionele inzet zo goed mogelijk te benutten (binnen hun organisatie dan wel op andere plaatsen waar de acute behoeften bestaat), en daarmee de eventuele omzetdaling te beperken. Gemeenten zullen dat bevorderen door daarover actief in gesprek te gaan met de zorgaanbieders. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten en zorgaanbieders tot goede afspraken hierover zullen komen. Op korte termijn wordt met de VNG uitwerking gegeven aan een handreiking die ingaat op welke wijze gemeenten en zorgaanbieders de financiering (tot initieel 1 juni 2020) vorm kunnen geven.
Zorgverzekeraars hebben aan zorgaanbieders die direct met coronapatiënten te maken hebben op 17 maart een brief geschreven waarin ze aangeven dat de extra kosten die zij maken vergoed zullen worden. Op 25 maart hebben zorgverzekeraars een brief gestuurd aan de verschillende brancheverenigingen in de curatieve zorg waarmee zij op hoofdlijnen aangeven hoe zij zorgaanbieders met een contract gaan ondersteunen in deze corona crisis. Het gaat daarbij om drie onderwerpen: 1) vergoeden van extra kosten vanwege corona, 2) verschaffen van liquiditeit, en 3) het optimaal inzetten van mensen en middelen en het dempen van vraag/omzetuitval. Voor de periode 1 maart tot 1 juni willen zij zorgaanbieders die in financiële problemen dreigen te komen ondersteunen d.m.v. een liquiditeitsbijdrage of een continuïteitsbijdrage. Extra kosten die zorgaanbieders in verband met de coronacrisis moeten maken, kunnen worden gedeclareerd. De precieze uitwerking wordt nu opgepakt. Voor mij staat de continuïteit van zorg centraal. De middelen voor de zorg die we daarvoor beschikbaar hebben, moeten daarvoor worden ingezet. De brief van 25 maart geeft een eerste richting, maar nadere uitwerking volgt.
Mij zijn geen signalen bekend dat zorgverzekeraars standpunten hebben ingenomen naar zorgaanbieders die afwijken van de teksten uit de bovengenoemde brieven. Wel zijn er vragen over de uitwerking die nog enige tijd vragen. Mijn ministerie is daarbij betrokken.
Voor zorgaanbieders zonder contract geven de zorgverzekeraars aan dat zij in de komende periode waar nodig en mogelijk met nadere voorstellen komen. Wat VWS betreft is dit onderdeel van de nadere uitwerking en geven zorgverzekeraars ook aan niet-gecontracteerde zorgaanbieders duidelijkheid waar zij wel of niet op kunnen rekenen. Wij zullen hier ook aandacht voor vragen bij de zorgverzekeraars. De rijksbrede regelingen zijn een vangnet daaronder.
Indien u vraag 2 bevestigend heeft beantwoord, bent u dan bereid om zorgverzekeraars op een en ander aan te spreken en te zorgen dat doorbetaling plaatsvindt zoals aangegeven? Bent u in dat geval ook bereid gemeenten op een en ander aan te spreken, zodat de continuïteit van zorg wordt gewaarborgd?
Ik ben op dit moment nog met zorgverzekeraars in gesprek over hoe hun regelingen voor zorgaanbieders eruit gaan zien en hoe we deze vervolgens kunnen uitwerken.
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om de continuïteit van zorg en ondersteuning, onder alle omstandigheden – dus nu ook ten tijde van de coronacrisis – te waarborgen. We zien gelukkig dat veel gemeenten al in overleg zijn met hun zorgaanbieders om dit in de praktijk ook vorm te geven. Mocht blijken dat gemeenten dit niet of in onvoldoende mate doen en er in dit opzicht sprake is van taakverwaarlozing, dan zal het instrumentarium van interbestuurlijk toezicht worden ingezet.
Bent u bereid zorgverzekeraars erop aan te spreken dat zij eenzelfde beleid op dezelfde wijze uitvoeren ten aanzien van zogenaamde «ongecontracteerde» zorgaanbieders, nu het omvallen daarvan evengoed de continuïteit van zorg in gevaar brengt?
Ik ben op dit moment nog met zorgverzekeraars in gesprek over hoe hun regelingen voor zorgaanbieders eruit gaan zien en hoe we deze vervolgens kunnen uitwerken. Hoe er wordt omgegaan met niet-gecontracteerde zorgaanbieders is onderdeel van dit gesprek.
Bent u bereid gemeenten te compenseren voor de door hen als gevolg van de coronacrisis te maken extra kosten (bijvoorbeeld ook voor het veilig kunnen doen plaatsvinden van maatschappelijke opvang)?
De verlening van zorg en ondersteuning zal bij zorgaanbieders tot meerkosten als gevolg van de coronacrisis kunnen leiden, in het bijzonder door het volgen van de richtlijnen van het RIVM. De meerkosten die direct voortkomen uit het volgen van deze maatregelen zullen vergoed worden. De afspraken met de VNG als genoemd onder 1 gelden breed voor alle voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg, dus ook voor de maatschappelijke opvang. Het Rijk zal gemeenten compenseren voor de meerkosten die zij aan hun zorgaanbieders betalen t.b.v. de extra maatregelen vanwege corona.
Wilt u bevestigen dat ook zorgaanbieders gebruik kunnen maken van het noodpakket aan maatregelen voor bedrijven en zelfstandig ondernemers dat het kabinet onlangs heeft bekend gemaakt?
De positie van arbeidsmigranten tijdens de coronacrisis |
|
Steven van Weyenberg (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigranten vrezen ontslag, besmetting en reisbeperkingen door corona»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Herkent u het geschetste beeld dat sommige werkgevers hun werknemers testen op koorts, niet laten werken indien er sprake is van koorts, maar wel met alle andere medewerkers weer naar huis sturen aan het einde van de dag? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Zeker in deze tijd is het van belang dat een werkgever zieke mensen niet laat doorwerken, maar een werknemer de ruimte en tijd geeft om te herstellen, zodat deze na herstel weer gezond aan het werk kan en bovendien een besmetting van andere werknemers kan worden voorkomen. De richtlijnen hierover van het RIVM zijn helder: werknemers dienen thuis te blijven bij ziekte- en verkoudheidsverschijnselen. Werkgevers mogen hun personeel niet controleren op corona. Alleen een (bedrijfs-)arts mag werknemers daarop controleren. Wanneer werkgevers vervoer van en naar huis voor werknemers verzorgen, moet dit volgens de richtlijnen van het RIVM gebeuren om te voorkomen dat een mogelijke besmetting zich verspreidt onder de werknemers.
Waar kunnen mensen zich melden als zij niet onder veilige omstandigheden kunnen werken of verblijven en hun werkgever geen maatregelen treft om daar verandering in te brengen?
Het is van algemeen belang dat de richtlijnen van het RIVM worden gevolgd om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Op grond van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk om de risico’s bij de arbeid te voorkomen of te beperken en in te grijpen wanneer nodig. Als de werkgever niet de nodige voorzorgsmaatregelen treft, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. Indien de Inspectie SZW meldingen ontvangt zal per geval worden bekeken wat met de melding kan worden gedaan. Zo kan de Inspectie zelf actie ondernemen, bijvoorbeeld door de werkgever aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid. Indien nodig, kunnen meldingen ook worden doorgeleid naar andere instanties, zoals bijvoorbeeld gemeentes.
Wat is uw eerste inschatting van hoeveel arbeidsmigranten en uitzendkrachten, ondanks het aangekondigde economisch pakket, toch hun baan verliezen?
Volgens een recent onderzoek van de CNV2 zijn er veel uitzendkrachten die als gevolg van de crisis helaas hun baan in onder andere de horeca, de detailhandel en de industrie hebben verloren. Het is echter nog te vroeg om concrete uitspraken over de aantallen getroffen arbeidsmigranten te kunnen doen. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat terwijl sommige sectoren een krimp ervaren, er bij andere sectoren zoals de logistiek en de glas- en tuinbouw juist een grote vraag naar personeel bestaat. Voor veel arbeidsmigranten en uitzendkrachten zou dit dus kunnen betekenen dat ze bij een andere werkgever aan de slag kunnen gaan waar hun inzet op dit moment hard nodig is.
Hoe lang kunnen arbeidsmigranten als zij geen werk meer hebben nog gebruik maken van hun huisvesting?
Hoelang iemand in een woning mag verblijven hangt af van zijn of haar huurcontract. Sommige arbeidsmigranten zijn voor zowel hun werk als hun woning afhankelijk van hun werkgever. Ik vraag werkgevers hun verantwoordelijkheid te nemen en goed te zorgen voor de gezondheid van arbeidsmigranten. In lijn met de oproep van het kabinet om de komende tijd goed voor elkaar te zorgen, houdt dit bijvoorbeeld in dat werkgevers arbeidsmigranten niet op straat moeten zetten als het werk stopt of wanneer ze ziek worden.
Heeft u een beeld van hoeveel arbeidsmigranten op dit moment op straat zijn gezet, hoeveel arbeidsmigranten naar huis zijn gereisd en hoeveel arbeidsmigranten in Nederland zijn zonder huisvesting?
Hoewel deze ontwikkelingen onze continue aandacht hebben, zijn er op dit moment geen eenduidige cijfers over het aantal arbeidsmigranten die naar huis zijn gereisd of die als gevolg van de coronacrisis hun huisvesting kwijt zijn geraakt. Wel kan ik aangeven dat de richtlijn voor maatschappelijke opvang per 27 maart jl. is aangepast3, waardoor de noodopvang bij centrumgemeenten nu ook open wordt gesteld voor kwetsbare groepen zoals arbeidsmigranten die normaliter daar niet voor in aanmerking zouden komen.
Bent u bereid om met uitzendwerkgevers in gesprek te gaan over het eventueel langer aanbieden van huisvesting, ook als er geen werk is?
Op verschillende niveaus zijn er contacten tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de uitzendbranche over de gevolgen van het coronavirus voor arbeidsmigranten, waarbij ook het aanbieden van huisvesting, ook als er geen werk is, aan de orde komt.
Wat kunnen gemeenten doen om deze mensen eventueel op te vangen?
Er wordt op dit moment samengewerkt met werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten en ambassades om de problemen die nu ontstaan voor arbeidsmigranten en werkgevers, zo goed mogelijk aan te pakken en waar nodig handhavend op te treden. Naast gebruik te maken van de eerder genoemde aangepaste richtlijn voor maatschappelijke opvang, waardoor de noodopvang bij centrumgemeenten nu ook open wordt gesteld voor arbeidsmigranten die normaliter daar niet in aanmerking voor komen, zijn er ook andere acties die gemeenten kunnen ondernemen. Zo kunnen zij bijvoorbeeld in overleg treden met hotels of vakantieparken om de leegstaande kamers, huizen of caravans ter beschikking te stellen aan arbeidsmigranten. Het kabinet monitort de ontwikkelingen en beziet of er extra stappen nodig zijn.
Kunnen arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa als zij dat willen op dit moment nog naar huis reizen?
De Europese Commissie heeft een mededeling met richtsnoeren betreffende de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers tijdens de uitbraak van COVID-19 uitgebracht4. Hierin wordt beschreven hoe lidstaten van de Europese Unie gedurende de COVID-19 crisis om zouden moeten gaan met werknemers die werken in een ander land dan waar zij wonen. Uiteraard staan lidstaten met elkaar in contact hierover. De Commissie acht het van belang dat deze werkenden, zeker als zij werkzaam zijn in vitale beroepen5 zonder belemmeringen de grenzen kunnen passeren om hun werkzaamheden uit te voeren. Dat betekent ook dat zij terug moeten kunnen keren. Daarbij mag niet gediscrimineerd worden tussen eigen burgers en inwoners uit andere lidstaten. Uiteraard kunnen lidstaten bij terugkeer verzoeken aan personen om in quarantaine te gaan. Het kabinet onderschrijft het uitgangspunt van de Europese Commissie dat mobiele werkenden van en naar hun werkplek moeten kunnen reizen, zeker als zij werkzaam zijn in vitale beroepen. Snelle, volledige en eenduidige implementatie van deze richtsnoeren is gewenst.
Deelt u het beeld dat er grote tekorten zullen ontstaan bij de oogst de komende maanden als er een tekort aan arbeidsmigranten ontstaat?2 In hoeverre wordt hier binnen het kabinet over gesproken? Welke oplossingen ziet u hiervoor?
Dit beeld ligt mijns inziens genuanceerder. Hoewel het voor een aantal seizoenarbeiders in de agrarische sector door de crisis momenteel lastig, of zelfs onmogelijk is om naar Nederland te komen, ziet de Glastuinbouw Nederland juist een ruim aanbod van arbeidskrachten die zich al in Nederland bevinden. Ook Nederlanders die (tijdelijk) geen werk hebben, melden zich om bij de oogst te helpen. Zowel individuele medewerkers als uitzendbureaus maken goed gebruik van bemiddelingsplatforms7. Ook telers die daar gebruik van maken zijn enthousiast en positief over de snelheid waarmee de ontwikkeling van de platforms tot stand is gekomen.
In hoeverre zijn deze werkzaamheden mogelijk met inachtneming van de huidige voorschriften van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Het is van algemeen belang dat de richtlijnen van het RIVM worden gevolgd om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, ook op de werkvloer. Op grond van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk om de risico’s bij de arbeid te voorkomen of te beperken en in te grijpen wanneer nodig. Het Ministerie van SZW is in gesprek met sociale partners om te kijken hoe de RIVM-richtlijnen goed kunnen worden toegepast in woon-, werk- en reissituaties. Daarnaast treffen werkgevers maatregelen om de werkplek en de huisvestingslocatie zo in te richten dat de kans op besmetting zo klein mogelijk wordt gemaakt.
Heeft u een beeld van hoe het nu staat met het initiatief van Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) helponsoogsten.nl?
De twee bemiddelingsplatforms, helponsoogsten.nl en werkenindelandentuinbouw.nl, bestaan nu ongeveer twee weken. Volgens LTO worden via de platforms inmiddels 7.000 arbeidskrachten aangeboden. Dit betreft individuele medewerkers, uitzendkrachten en in beperkte mate personen die via collegiale in- en uitleen aan het werk gaan. Er zijn ook ongeveer 170 ondernemers geregistreerd die werknemers zoeken. De platforms voorzien er in dat regionaal kan worden gezocht. De eerste matches zijn inmiddels gerealiseerd en volgens de LTO zijn individuele telers die gebruik maken van deze platforms enthousiast en positief over de snelheid waarmee de ontwikkeling van de platforms tot stand is gekomen.
Op welke manier kunnen de mensen die nu mogelijk hun baan verliezen, of niet aan het werk kunnen door de coronacrisis, bijvoorbeeld in de horeca, worden ingezet?
Het kabinet roept allereerst werkgevers op om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW).
Mensen die onverhoopt als gevolg van de coronacrisis toch hun baan verliezen, kunnen solliciteren in andere sectoren waar er op dit moment door de crisis juist tekorten zijn ontstaan. Voorbeelden van zulke sectoren zijn de glas-, land- en tuinbouw, maar ook de logistiek.
Wat zijn de mogelijkheden om, als er gebruik wordt gemaakt van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), bij een andere werkgever aan de slag te gaan waar tekorten zijn?
In de NOW worden werkgevers opgeroepen om werknemers, ongeacht de contractvorm, zo veel mogelijk in dienst te houden en hun loon door te blijven betalen. Uiteraard blijft de mogelijkheid voor werknemers open om van baan te veranderen en naar een andere sector te gaan, rekening houdend met de eventuele voorwaarden en/of opzegtermijnen in hun arbeidscontract.
Welke rol kunnen het UWV en de uitzendkoepels spelen bij het matchen van mensen uit sectoren waarin nu geen werk is, met sectoren waar de tekorten de komende weken steeds groter zullen worden?
Zowel het UWV als uitzendkoepels en individuele uitzendorganisaties leveren een belangrijke bijdrage aan het koppelen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, zeker in sectoren waar de tekorten door de coronacrisis zijn toegenomen. Zo is bijvoorbeeld UWV Werkbedrijf bezig snel de omslag te maken om aan deze vraag te kunnen voldoen. Belangrijk te benoemen is ook de ondersteuning die uitzendkoepels aan hun leden bieden om vraag en aanbod dichter bij elkaar te brengen.
Daarnaast gaan VNO-NCW, MKB Nederland, LTO, UWV, VNG, gemeenten, vakbonden, private intermediairs, SBB, MBO raad en de Ministeries van SZW en OCW aan de slag om snel matches mogelijk te maken voor de cruciale beroepen. De partijen hebben het platform www.NLwerktdoor.nl opgezet, waar werkgevers met hun vraag naar personeel in (cruciale) functies naar toe kunnen gaan en dat meerdere regionale en sectorale initiatieven met elkaar verbindt. Vanuit dit platform wordt de vraag van werkgevers doorgeleid naar de loketten/instanties waar ze terecht kunnen, zodat er in de arbeidsmarktregio’s en branches snelle matches tot stand komen.
Mogelijke ondersteuning van AOW-gerechtigde zelfstandig ondernemers die in de knel komen door de coronacrisis |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt geen gebruik kunnen maken van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), en daardoor niet in aanmerking kunnen komen voor tijdelijke inkomensondersteuning tot aan het sociaal minimum, en het aanvragen van een lening voor bedrijfskapitaal?1
Het klopt dat zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, niet in aanmerking komen voor inkomensondersteuning op grond van de Tozo. Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen – indien zij aan de voorwaarden van de Tozo voldoen – wel in aanmerking komen voor bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Dit is geregeld in de Tijdelijke regeling overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers van 29 april jl.
Waarom geldt deze regeling niet na de pensioengerechtigde leeftijd?
Pensioengerechtigden die nog actief zijn als zelfstandige, kunnen als gevolg van de coronacrisis worden geconfronteerd met een verlies van inkomsten uit hun onderneming. Echter, zij zijn aangewezen op het pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en waar nodig op algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Het reguliere vangnet van de AIO, dat in voorkomende gevallen reeds een inkomensaanvulling tot het sociaal minimum garandeert, is naar mijn oordeel ook in deze tijd van coronacrisis een adequaat vangnet. Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, komen om die reden niet in aanmerking voor bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo.
Is dit onderscheid op grond van leeftijd gerechtvaardigd en geoorloofd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 ben ik van oordeel dat voor zelfstandigen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd een adequaat vangnet is van AOW en AIO, waardoor een inkomensaanvulling tot het sociaal minimum is gegarandeerd. Dit vangnet geldt voor alle personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd, niet voor personen buiten die leeftijdsgroep. Om die reden is het onderscheid naar leeftijd gerechtvaardigd en geoorloofd.
De aanwezigheid van een adequaat vangnet met een gegarandeerde inkomensaanvulling tot het sociaal minimum is ook een van de redenen waarom bestaande ontvangers van algemene bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 categorisch zijn uitgesloten van het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo.
Kunnen gevestigde zelfstandig ondernemers die de pensioengerechtigde leeftijd bereikt hebben niet óók in de knel komen door de coronacrisis, waarbij hun inkomen onder het sociaal minimum raakt? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zelfstandig ondernemers die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt kunnen als gevolg van de coronacrisis te maken krijgen met een inkomensdaling tot onder het sociaal minimum. Dit is afhankelijk van de hoogte van het AOW-pensioen en de overige inkomsten. Als een AOW-gerechtigde onder het sociaal minimum komt, kan recht ontstaan op bijstand in de vorm van een AIO. De AIO kent wel een vermogens- en partnertoets. De AIO kan worden aangevraagd bij de Sociale Verzekeringsbank.
Waar kan een pensioengerechtigde zelfstandig ondernemer met jongere partner terecht voor ondersteuning, indien zijn inkomen als gevolg van de coronacrisis onder het sociaal minimum terecht komt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Vindt u het niet nodig om de economische activiteit van pensioengerechtigde zelfstandig ondernemers te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis, door ook hen in de gelegenheid te stellen onder de voorwaarden van de Tozo een lening voor bedrijfskapitaal aan te vragen tot een maximum van 10.517 euro? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, komen niet in aanmerking voor bijstand voor levensonderhoud. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen – indien zij aan de voorwaarden van de Tozo voldoen – in aanmerking komen voor bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Biedt de overheid nog andere mogelijkheden aan pensioengerechtigde zelfstandig ondernemers om hun ondernemerschap te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis? Zo ja welke? Zo niet, waarom niet?
Regels voor campings en recreatieparken ten aanzien van coronamaatregelen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groningse campings gaan open ondanks coronacrisis: «Maar het zijn onzekere tijden»»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe en door wie kan het voorschrift van het houden van een afstand van tenminste 1,5 meter van elkaar worden gecontroleerd?
Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid bij mensen zelf. Van campingeigenaren wordt verwacht dat ze de hygiënemaatregelen en de eis van 1,5 meter communiceren en gasten aanspreken als zij zich niet aan de voorschriften houden. Als mensen zich niet aan de voorschriften houden, kunnen gemeentelijke handhavers handhaven op basis van de noodverordening die elke veiligheidsregio heeft vastgesteld.
Een voorzitter van een veiligheidsregio kan besluiten, als hier reden toe is, om specifieke locaties voor publiek te sluiten. Dus ook campings en vakantieparken. Een reden tot sluiting kan zijn dat er door de locatie onvoldoende maatregelen zijn getroffen om ervoor te zorgen dat gasten 1,5 meter afstand kunnen houden. Afstemming tussen de veiligheidsregio’s vindt plaats op verschillende niveaus, zowel in het wekelijkse veiligheidsberaad waar voorzitters samenkomen als in een wekelijks overleg tussen de operationeel leiders van de 25 veiligheidsregio’s.
Hoe dient er te worden omgegaan met het gebruik van gemeenschappelijke ruimtes, zoals voor sanitaire voorzieningen?
Voor gemeenschappelijke ruimtes gelden de algemene voorschriften van 1,5 meter afstand en geen groepsvorming van meer dan 2 personen. Daarnaast is per 31 maart 2020 besloten dat gemeenschappelijke was-, toilet- en douchevoorzieningen in vakantie- en recreatieparken gesloten dienen te worden.
Kent u signalen dat mensen uit het zuiden en midden van het land uitwijken naar campings en recreatiewoningen in het noorden van het land? Zo ja, wat kunnen de gevolgen daarvan zijn voor de verdere verspreiding van het coronavirus en hoe kunt u deze bewegingen tegengaan?
Zoals in de brief2 van 3 april jl. nogmaals is benadrukt, blijft het devies: blijf zo veel mogelijk binnen. Haal af en toe een frisse neus, maar ga niet reizen. Op de campings gelden algemene maatregelen die in het hele land gelden om verspreiding van het virus te voorkomen. Indien gasten zich niet aan de voorschriften houden. lopen zij risico op een boete. Een voorzitter van een veiligheidsregio kan besluiten, als hier reden toe is, om specifieke locaties voor publiek te sluiten. Dus ook campings en vakantieparken.
Hoe groot is het risico dat het coronavirus zich verder kan verspreiden doordat de bezetting van recreatiewoningen na kort gebruik steeds wisselt?
De belangrijkste besmettingsroutes zijn overdracht via druppels door niezen/hoesten, daarna komt besmetting rechtstreeks via de handen. De kans dat men ziek wordt door overdracht via het aanraken of vastpakken van spullen of oppervlakken is klein. Het grondig reinigen met water en zeep en het grondig luchten van recreatiewoningen gaat verdere verspreiding van het virus tegen. Schoonmakers kunnen dit doen met handschoenen aan of door regelmatig handen te wassen en niet met de handen het gezicht aan te raken.
Zijn de richtlijnen ten aanzien van de preventie van corona voor de camping- en recreatiewoningbranche helder? Zo ja, is deze branche daarvan voldoende op de hoogte? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat hier verbetering in komt?
De adviezen en maatregelen worden breed gecommuniceerd via verschillende overheidskanalen, zoals via rijksoverheid.nl en de publiekscampagne, «Alleen samen krijgen we corona onder controle», die op 25 maart jl. is gestart. De brancheverenigingen heb ik op de hoogte gesteld van de voorschriften.
Het sluiten van de Nederlandse kolencentrales |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet onderzoekt versnelde sluiting van kolencentrales»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat het hypocrisie ten top is dat er in Nederland vanuit klimaathysterie een handjevol kolencentrales – die overigens behoren tot de modernste en schoonste ter wereld – zal worden gesloten, terwijl elders in de wereld, zoals in China, India en Indonesië, massaal nieuwe kolencentrales worden bijgebouwd?
Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Ook maatregelen rondom de kolencentrales worden hierin meegewogen. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over de resultaten hiervan.
Wel kan ik aangeven dat de inschatting is dat wanneer afzonderlijk gekeken wordt naar de wet verbod op het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie, dit slechts een klein effect zal hebben op de ontwikkeling van de gemiddelde temperatuur op aarde.
Het kabinet vindt het belangrijk – en heeft zich juridisch daartoe verplicht – om ook nationaal zijn bijdrage te leveren aan het bereiken van de doelen van de Overeenkomst van Parijs en wil dat op nationaal niveau doen door te streven naar 49% CO2-reductie in 2030 (t.o.v. 1990). De wet verbod op kolen levert hier een belangrijke bijdrage aan. Het verbod op kolen is op nationaal niveau een van de effectievere maatregelen om CO2-reductie te bereiken.
Deelt u de conclusie dat áls het sluiten van de Nederlandse kolencentrales al van invloed zou zijn op het klimaat, dat «klimaateffect» elders ter wereld met een niet eens fatsoenlijk uit te rekenen factor volstrekt en compleet teniet wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van grootheidswaan getuigt te denken dat het klimaatbeleid van Nederland – dat verantwoordelijk is voor een luttele 0,35% van de totale wereldwijde CO2-uitstoot – enig verschil zal maken? Hoeveel effect heeft het sluiten van die paar Nederlandse kolencentrales op de wereldwijde temperatuurontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wilt u onze betrouwbare, stabiele energievoorziening moedwillig kapotmaken en verruilen voor onbetrouwbare, weersafhankelijke elektriciteitsopwekking middels windturbines en zonnepanelen? Deelt u de mening dat als je in Nederland ergens vooral niet op kunt vertrouwen, dat dit het weer is... en uiteraard de klimaatwaanzin van het kabinet?
Het kabinet streeft ernaar om in 2030 de broeikasgassen in Nederland met 49% te reduceren ten opzichte van 1990. Dit doel is tevens in de Klimaatwet vastgelegd, als stap op weg naar 95% reductie in 2050.
Het is mogelijk om de transitie te maken naar een duurzame energievoorziening met behoud van leveringszekerheid van elektriciteit. Belangrijk daarbij zijn de ontwikkeling van opslag, vraagsturing en het realiseren van CO2-vrij regelbaar vermogen. TenneT monitort de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland en deze is volgens de meest recente monitor momenteel op orde.
Wat is uw reactie op de waarschuwingen van Tennet dat door het sluiten van de kolencentrales het regelbare vermogen verdwijnt, dat zonne- en windenergie grote uitdagingen voor de leveringszekerheid oplevert en dat niet uitgesloten kan worden dat bij een tekort aan elektriciteit bedrijven of complete regio’s moeten worden afgeschakeld?2
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het te absurd voor woorden is dat onze solide energie-infrastructuur vanuit klimaathysterie wordt ingewisseld voor een onbetrouwbaar systeem met afschakelingen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom voeren de betrokken ministeries gesprekken met stichting Urgenda (een of andere duurzaamheidsorganisatie) over potentieel te nemen klimaatmaatregelen? Bent u ertoe bereid de lieden van Urgenda mede te delen dat ze naar de maan kunnen lopen?
Nee, het kabinet spreekt met veel organisaties, waaronder ook Urgenda. Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over de resultaten hiervan.
Bent u er tevens toe bereid om nu eindelijk met alle zinloze, geldverspillende klimaatwaanzin te stoppen, het nationale Klimaatakkoord in de gaskachel te gooien en uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen?
Nee, ik ben hier niet toe bereid. Met de Overeenkomst van Parijs hebben 195 landen ervoor getekend om de temperatuurstijging tot ruim onder de 2 graden Celsius te beperken, en daarbij te streven naar een beperking van de opwarming tot maximaal 1,5 graad Celsius. Ik zie het als onze plicht om er alles aan te doen om deze doelstelling te halen. We geven hier op nationaal niveau invulling aan door te streven naar 49% CO2-reductie in 2030 in Nederland. Dit doen we met de samenleving via een nationaal klimaatakkoord waarin doelstellingen voor de langere termijn zijn vastgelegd.