Nederlandse militairen in Afghanistan |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat onlangs 70 Nederlandse militairen uit Afghanistan zijn teruggetrokken, waaronder 40 «niet-essentiële» militairen, en inmiddels alweer 40 militairen teruggestuurd zijn naar Afghanistan? Zo ja, waarom is dit het geval? Zijn er opeens meer «essentiële» militairen?1
Zoals uw Kamer gemeld op 24 maart jl. (kenmerk 2020D11584) is door de commandant van de Resolute Support missie opdracht gegeven het personeel dat niet essentieel is voor de voortzetting van de missie, tijdelijk terug te trekken. Nederland heeft ongeveer 35 personen teruggetrokken.
Personeel dat essentieel is voor de voortzetting van de missie, blijft aanwezig in het gebied. Ook rotaties van essentieel personeel vinden, hoewel in aangepaste vorm, doorgang. Personeel dat inroteert in Resolute Support moet, op last van de commandant, vooraf twee weken in quarantaine hebben doorgebracht. Deze maatregel is ingesteld voor de veiligheid van het personeel. De eerste rotatie op deze wijze, ter aflossing van essentieel personeel van wie de uitzending eindigde, heeft inmiddels plaatsgevonden.
Wat bedoelt u met essentiële dan wel niet-essentiële militairen?
Essentieel personeel is personeel dat van cruciaal belang is om militaire apparatuur en goederen te beschermen en een basis draaiende te houden, zoals bijvoorbeeld medische zorg en force protection. Met de tijdelijke terugtrekking van niet essentieel personeel is het onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Behoud van het essentiële personeel stelt de missies in staat het tempo te verhogen wanneer restricties worden opgeheven. De continuïteit voor de langere termijn is daarmee gewaarborgd.
Waarom zijn er troepen naar Afghanistan gestuurd terwijl er een pandemie rondwaart, ook in Nederland? Wordt er rekening mee gehouden dat in Nederland een groter beroep op de krijgsmacht wordt gedaan ter bestrijding van het coronavirus?
De prioriteit van Defensie ligt onveranderd bij het uitvoeren van alle drie de hoofdtaken van de krijgsmacht (verdediging van eigen en bondgenootschappelijk grondgebied, handhaven en beschermen van de internationale rechtsorde en ondersteunen van de nationale overheid bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp).
Defensie beziet voortdurend hoe de aanpak van de COVID-19 crisis te ondersteunen en of het nodig is bijdragen aan missies verder aan te passen. Op dit moment is het niet noodzakelijk om de bijdrage aan missies aan te passen in het kader van de bestrijding van COVID-19.
Klopt het dat de NAVO-missie in Afghanistan nu (deels) stil ligt? Tot wanneer is dat, naar verwachting, het geval? Is dit (mede) als gevolg van de verspreiding van het virus? Wat is de actuele stand van zaken?
Zoals hierboven gesteld, is het met de terugtrekking van niet-essentieel personeel onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Zie ook het antwoord op vraag 6.
De opdracht van de commandant van de Resolute Support missie is in eerste instantie van toepassing voor een periode van 60 dagen, tot 23 mei 2020.
Hebben andere landen ook troepen uit Afghanistan (tijdelijk) teruggetrokken vanwege het coronavirus? Wat is hier de stand van zaken?
De opdracht van de commandant van de Resolute Support missie geldt voor alle landen die bijdragen aan deze missie. Het personeel van alle deelnemende landen dat niet essentieel is voor de voortzetting van de missie, is tijdelijk teruggetrokken.
Kunnen Nederlandse militairen en Afghaanse militairen en rekruten werken volgens de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Kunt u toelichten hoe dat er in de praktijk uitziet?
Het Ministerie van Defensie neemt passende maatregelen voor het uitgezonden personeel, op instructie van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Het CEAG maakt instructies gebaseerd op de adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
De instructies van het CEAG gelden voor Nederlandse militairen in Afghanistan. In contact met Afghaanse militairen worden de richtlijnen van het RIVM in acht genomen. Zoals hierboven beschreven, is het met de terugtrekking van niet-essentieel personeel onvermijdelijk dat het operationele tempo afneemt of zelfs tijdelijk stopt. Dit geldt in het bijzonder voor de Special Operations Forces, omdat de Train, Advise and Assist-activiteiten van de Afghan Territorial Force (ATF)-888 lastig zijn uit te voeren zonder fysieke ontmoetingen. De conventionele adviseurs en de Special Operations Forces voeren hun taak waar mogelijk uit middels telefonisch contact en video teleconferencing (vtc). Fysieke ontmoetingen tijdens de werkzaamheden worden beperkt tot het absoluut noodzakelijke.
Kunt u ingaan op de verspreiding van het coronavirus in Afghanistan en de mate waarin dit land in staat is daartegen te strijden? Klopt het beeld dat Afghanistan bijzonder slecht is uitgerust om het coronavirus te bestrijden en rekening wordt gehouden met veel besmettingen?2
Afghanistan heeft tot en met 28 april 2020 1.828 besmettingen gemeld en 58 doden. Vanwege beperkte testcapaciteit is echter niet te zeggen hoeveel besmettingen en COVID-19-gerelateerde doden er daadwerkelijk zijn. Aangezien Afghanistan een lange grens deelt met Iran, een land dat veel besmettingen kent, is het niet uitgesloten dat het daadwerkelijke aantal veel hoger ligt. Het beeld dat Afghanistan slecht is uitgerust om COVID-19 te bestrijden, wordt door het kabinet gedeeld. Afghanistan beschikt over beperkte test- en behandelcapaciteit. Nederland ondersteunt Afghanistan bij de bestrijding van COVID-19 via onder andere, de WHO, de Wereldbank, de Europese Unie en het Afghan Humanitarian Fund van de VN.
De NAVO is niet de eerst aangewezen organisatie om het land bij te staan in de bestrijding van COVID-19. Wel kan de NAVO logistieke ondersteuning bieden als de Afghaanse overheid of internationale organisaties daarvoor een verzoek indienen. Ook staat het kantoor van de NAVO Senior Civilian Representative in Kabul in contact met onder andere de VN, de EU en de Wereldbank om te inventariseren waar er ondersteuning nodig is en wat deze organisaties kunnen leveren. Er is specifiek aandacht voor het voorkomen dat interventies elkaar doorkruisen.
Ziet u mogelijkheden voor NAVO-troepen in Afghanistan om het land bij te staan in de strijd tegen het virus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit ingevuld?
Zie antwoord vraag 7.
Gesloten ambassades, consulaten en EDV-kantoren |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er door gesloten ambassades, consulaten en kantoren van externe dienstverleners (EDV-kantoren) Nederlanders zijn die met hun niet-Nederlandse partner en/of kinderen naar Nederland willen reizen, deze reis nu niet kunnen maken of uit moeten stellen, terwijl zij onder normale omstandigheden wel een visum of Machtiging voor Voorlopig Verblijf-sticker (MVV-sticker) hadden gekregen?
De Nederlandse inspanningen van de afgelopen weken waren voornamelijk gericht op het terughalen van Nederlandse reizigers en buitenlandse onderdanen die in Nederland wonen. Beide groepen beschikken in principe over de juiste documenten om Nederland binnen te mogen, waarbij in een uitzonderingsgeval laissez-passers verstrekt worden. Voor overige groepen consulaire klanten geldt dat de consulaire dienstverlening grotendeels is stopgezet, zoals recentelijk toegelicht in mijn Kamerbrieven van 16 maart (Kamerstuk 32 734, nr. 41), 26 maart (Kamerstuk 32 734, nr. 45) en 26 april (Kamerstuk 2020Z07523).
In laatstgenoemde Kamerbrief bent u geïnformeerd over het uitzonderingsbeleid dat door het ministerie gehanteerd wordt, waardoor bepaalde groepen wél een aanvraag voor een visum of reisdocument kunnen doen. De door u genoemde groep van niet-Nederlandse familieleden van Nederlanders valt daar onder, en kan dus onder het huidige beleid weer een visumaanvraag indienen of hun MVV-sticker ophalen om zich bij hun Nederlandse gezinslid in Nederland te voegen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het afhangt van de situatie in het land van de aanvrager of dit ook praktisch mogelijk is. Als een ambassade, consulaat of externe dienstverlener bijv. door lokale maatregelen omtrent het COVID-19-virus is gedwongen te sluiten, is het helaas niet mogelijk een visumaanvraag in te dienen of een MVV-sticker op te halen. Ook kan een ambassade of consulaat besluiten dat de lokale gezondheids- of veiligheidssituatie het openen van de consulaire afdeling niet toestaat. Diplomatieke posten informeren het publiek over de (aanvraag)mogelijkheden in hun land.
Ziet u mogelijkheden om voor dergelijke gevallen een (nood)oplossing te bedenken, waardoor deze groep Nederlanders met partner en/of kinderen alsnog naar Nederland kan reizen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke hulp biedt u aan Nederlanders die tijdelijk in het buitenland wonen voor werk of studie, die terug willen naar Nederland, maar geen gebruik kunnen maken van de repatriëringshulp omdat zij op dit moment geen adres in Nederland hebben?
Via de website van Bijzondere Bijstand Buitenland zijn ruim 25.000 registraties binnen gekomen. De registratiemogelijkheid voor Bijzondere Bijstand Buitenland via de website is woensdag 8 april 2020 (om 17:00 uur Nederlandse tijd) stopgezet. Gestrande Nederlandse onderdanen in nood in het buitenland, kunnen nog steeds via de geëigende kanalen 24 uur per dag, 7 dagen in de week contact opnemen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De inzet van de rijksoverheid in het kader van het convenant Bijzondere Bijstand Buitenland is primair gericht op in het buitenland gestrande Nederlanders die daar niet zijn gevestigd – een kwetsbare groep onder de huidige omstandigheden. Studenten in het buitenland zijn niet permanent gevestigd in het buitenland en behoren dus ook tot de doelgroep van de repatriëringsinzet onder het convenant.
Voor Nederlanders die duurzaam in het buitenland verblijven, geldt in beginsel dat zij hun verblijf in het buitenland kunnen voortzetten met inachtneming van de maatregelen in het land waar zij verblijven. In veel landen is het advies – net als in Nederland – om zo veel mogelijk thuis te blijven.
Bent u bereid te bekijken of deze groep Nederlanders toch gebruik kan maken van de hulp via www.bijzonderebijstandbuitenland.nl? Zo ja, bent u dan bereid deze website tot na vandaag (woensdag 8 april 2020) open te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Overwerk in relatie tot toeslagen |
|
Maarten Hijink , Renske Leijten |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoe het kabinet om wil gaan met personeel in cruciale beroepen die nu enorme overuren draaien en die te veel gaan verdienen voor de zorgtoeslag, de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag?1
Het kabinet is zich ervan bewust dat er in bepaalde sectoren, zoals bijvoorbeeld in de zorg nu veel overuren worden gemaakt en waardeert dat ook zeer. Het kabinet weet echter niet of, en zo ja in welke mate de overuren die nu door personeel in deze sectoren worden gemaakt leiden tot een hoger huishoudinkomen in 2020 en daarmee doorwerken naar de toeslagen. Het huishoudinkomen wordt namelijk beïnvloed door tal van factoren, bijvoorbeeld of er sprake is van een of meer inkomens binnen een huishouden, de hoogte van het arbeidsinkomen en eventuele fiscale aftrekposten die het verzamelinkomen beïnvloeden. Dat betekent derhalve dat overwerkuren niet per definitie tot een hoger huishoudinkomen leiden. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op de mogelijkheden die door het kabinet zijn verkend om met een eventuele doorwerking van overwerk op toeslagen om te gaan.
Erkent u dat juist mensen in de zorg, distributie of de supermarkten niet het inkomen verdienen waardoor ze nu kunnen overgaan tot het stopzetten van toeslagen en dat zij ook niet kunnen overzien hoeveel overwerk zij zullen hebben aan het einde van dit jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft geen zicht op de mate waarin mensen die werkzaam zijn in de door de vragenstellers genoemde sectoren afhankelijk zijn van een toeslag of toeslagen en – als dat zo is – of zij in staat zijn een inschatting te maken van het effect van een extra inkomen als gevolg van de hoeveelheid overwerkuren op hun huishoudinkomen en daarmee op de toeslagen die zij in 2020 hebben ontvangen. Evenmin kan het kabinet zien of er partners of huisgenoten zijn die wellicht ten gevolge van de coronacrisis een lager inkomen hebben, waardoor een hoger inkomen als gevolg van overwerken geen of minder invloed heeft op de hoogte van de toeslagen die dit huishouden ontvangt. Tegelijkertijd onderkent het kabinet dat er in deze sectoren zeker ook mensen werkzaam zullen zijn die voor het met hun huishoudinkomen kunnen rondkomen afhankelijk zijn van toeslagen. Juist daarom werkt het huidige stelsel van toeslagen in de actualiteit dat ervoor zorgt dat mensen die hun jaarinkomen te laag inschatten (door bijvoorbeeld geen rekening te houden met overwerk) of – in deze corona-crisis waarschijnlijk meer voorkomend – te hoog hebben ingeschat, door het doorgeven van een wijziging aan de Belastingdienst/Toeslagen een aanpassing van hun maandelijkse toeslag(en) kunnen ontvangen.
Realiseert u zich tevens dat de situatie van overwerken bij cruciale beroepen nog enige tijd kan duren en dat gezien de impact van het werk niet logischerwijs te verwachten is dat mensen per maand hun toeslagen zullen aanpassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zet alles op alles om de coronacrisis en de uitdagingen die dat met zich brengt te bestrijden. Het kabinet waagt zich echter niet aan voorspellingen over de tijd die deze crisis duurt en de gevolgen van die crisis voor overwerken in bepaalde sectoren. En hoewel het kabinet begrijpt dat in tijden van veel overwerken het hoofd van mensen niet echt staat naar het doorgeven van inkomenswijzigingen aan de Belastingdienst/Toeslagen, is het huidige toeslagenstelsel erop ingericht dat een individuele toeslagontvanger wel verantwoordelijk blijft voor de aanpassing van het (verwachte) huishoudinkomen en de op grond daarvan aangevraagde toeslag. Zoals uw Kamer bekend wordt er, mede op grond van de door uw Kamer daarover unaniem aangenomen motie gewerkt aan een toekomstig ander stelsel van toeslagen, maar zo’n stelsel kan niet van de ene op de andere dag worden gerealiseerd.
Erkent u tevens dat het beroep dat wordt gedaan op mensen met een cruciaal beroep om extra te komen werken, niet eenvoudig geweigerd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft ontzettend veel waardering voor de toewijding en inzet waarmee op dit moment in allerlei sectoren die zo cruciaal zijn tijdens deze crisis, zoals bijvoorbeeld de zorg, wordt gewerkt en ook regelmatig wordt overgewerkt. En het kabinet realiseert zich ook dat overwerk in deze cruciale beroepen niet eenvoudig geweigerd kan worden. Het kabinet vertrouwt er echter op dat werkgevers en werknemers in deze sectoren zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen om – ingeval van de noodzaak tot overwerken – ervoor waken dat er voldoende aandacht is voor de balans tussen werkdruk en de benodigde hersteltijd voor de werknemer om te voorkomen dat de werkdruk mensen te veel wordt.
Bent u bereid om met een duidelijke en coulante regeling zekerheid te bieden aan mensen die zich zorgen maken om het overwerken en het gevolg dat toeslagen moeten worden terugbetaald? Zo neen, waarom niet?
Uitgangspunt van het huidige toeslagenstelsel is dat het gebaseerd is op het actuele inkomen en de gezinssituatie van een huishouden. Dit betekent dat wijzigingen in inkomen gevolgen kunnen hebben voor de toeslagen. Dit werkt beide kanten op: bij een hoger inkomen is minder inkomensondersteuning nodig en bij een lager inkomen meer. Het is daarom van groot belang dat burgers tijdig hun wijzigingen in inkomen doorgeven, zodat de toeslagen goed aansluiten op de actuele situatie binnen het huishouden en verrassingen aan het eind van het jaar zoveel mogelijk worden voorkomen.
De afgelopen weken is verkend of er voor de zorg en/of voor andere vitale sectoren waar nu veel wordt overgewerkt een maatregel of regeling getroffen kan worden die voorkomt dat een mogelijk hoger huishoudinkomen in 2020 als gevolg van het overwerk doorwerkt naar de toeslagen. De uitkomst van deze verkenning is dat het niet mogelijk is om uitzonderingen te maken voor specifieke groepen, of dat op een of andere manier rekening kan worden gehouden met een eventueel resulterende terugvordering van toeslagen als gevolg van overwerk na afloop van dit corona-jaar. De Belastingdienst/Toeslagen kan namelijk niet zien of iemand in de zorg of in een andere vitale sector werkt en kan ook niet uit de basisregistratie inkomen halen of het inkomen afkomstig is uit regulier werk of uit overwerk. Dat betekent dat, als er in deze coronatijd compensatie geboden zou moeten worden voor vermindering van toeslagen als gevolg van overwerk, dit voor iedereen zou moeten gelden die in 2020 meer is gaan verdienen, dus ook als gevolg van een nieuwe baan, een andere partner of een gewijzigd arbeidscontract. Er zijn technisch gezien wel enkele generieke maatregelen mogelijk, bijvoorbeeld een tijdelijke verhoging van de afbouwgrenzen van toeslagen, het voor iedereen en voor alle toeslagen standaard vaststellen van het recht op toeslagen in 2020 op basis van het jaarinkomen 2019, of een verhoging van de drempel voor terugvordering van toeslagen over het jaar 2020, maar deze maatregelen zijn (te) grofmazig, duur, of nadelig voor de groepen die nu te maken hebben met een inkomensdaling als gevolg van de corona-crisis. Om die reden kiest het kabinet daar niet voor. Het kabinet zal nu primair inzetten op communicatie om burgers te wijzen op het belang om verwachte wijzigingen in het huishoudinkomen van 2020 zo snel mogelijk door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Daarnaast kunnen in sectoren waar nu veel wordt overgewerkt een werknemer en zijn werkgever individueel ook afspraken maken over hoe om te gaan met overwerkuren waarmee een mogelijk ongewenste doorwerking naar de toeslagen wordt voorkomen. Dat kan bijvoorbeeld door af te spreken om dit jaar gemaakte overwerkuren geheel of gedeeltelijk niet uit te laten betalen maar deze als vrije tijd door te schuiven naar volgend jaar.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden?
Omdat de verkenning van beleidsopties enige tijd in beslag heeft genomen is de beantwoording van deze schriftelijke vragen door het kabinet vertraagd waarvoor onze excuses.
Het Verdrag van Straatsburg |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vermolmd nationaliteitsverdrag staat moderniseringsplannen kabinet in de weg. Verdrag van Straatsburg 1963 opzeggen dus»? 1
Ja.
Klopt het dat het eerste hoofdstuk van het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (hierna: het Verdrag) is opgezegd door vrijwel alle staten die het Verdrag hebben geratificeerd, waaronder de meest recente opzegging van Noorwegen in 2018, en momenteel het eerste hoofdstuk enkel nog werkt tussen Oostenrijk en Nederland?
Het op 6 mei 1963 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, 4; hierna: het Verdrag) is op dit moment voor twaalf staten van kracht. Van deze twaalf staten hebben vier staten reeds ten tijde van hun ratificatie aangegeven dat hoofdstuk I van het Verdrag niet op hen van toepassing zal zijn. Zes staten hebben hoofdstuk I in een later stadium opgezegd. Sinds 19 december 2019 is hoofdstuk I nog voor twee staten van kracht, namelijk voor Oostenrijk en voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het Koninkrijk).
Ik kan niet speculeren over de beweegredenen van specifieke verdragsstaten om een voorbehoud te maken ten aanzien van hoofdstuk I, dan wel om dit hoofdstuk op te zeggen. In algemene zin is denkbaar dat verdragsstaten een andere benadering kiezen ten aanzien van meervoudige nationaliteit. Het is echter ook mogelijk dat staten in hun nationaliteitswetgeving eigen bepalingen opnemen of behouden waardoor meervoudige nationaliteit in meer of mindere mate wordt tegengegaan, zonder dat hoofdstuk I van het Verdrag op deze staten van toepassing is. Het van toepassing zijn van hoofdstuk I van het Verdrag is voor dergelijke bepalingen immers geen vereiste.
Kunt u toelichten waarom vrijwel alle staten die het Verdrag hebben geratificeerd het eerste hoofdstuk hebben opgezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequenties hebben de opzeggingen van het eerste hoofdstuk van het Verdrag op de reikwijdte en meerwaarde van het eerste hoofdstuk van het Verdrag? Kunt u deze consequenties ook voor Nederland specifiek uiteen zetten?
Hoofdstuk I van het Verdrag beoogt meervoudige nationaliteit te beperken. Het hoofdstuk bepaalt onder meer dat de nationaliteit van een onderdaan van een verdragsstaat dwingend verloren gaat als deze vrijwillig de nationaliteit van een andere verdragsstaat verkrijgt. Zoals hiervoor opgemerkt, is hoofdstuk I van het Verdrag nog in werking tussen het Koninkrijk en Oostenrijk, waardoor de verplichtingen uit dat hoofdstuk alleen nog gelden tussen deze twee staten.
De Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) bevat enkele bepalingen die direct verwijzen naar hoofdstuk I van het Verdrag. Zo is voormelde hoofdregel uit hoofdstuk I van het Verdrag opgenomen in de artikelen 15A, eerste lid, en 16A RWN. Door het verminderde aantal staten waarvoor hoofdstuk I van het Verdrag van kracht is, zijn deze artikelen minder relevant geworden. Dat geldt ook voor één van de uitzonderingen op de verplichting om, bij verkrijging van het Nederlanderschap door optie of naturalisatie, afstand te doen van een andere nationaliteit.2
Voor de werking van de RWN heeft de beperkte reikwijdte van het Verdrag echter weinig gevolgen. De RWN kent andere, eigen bepalingen op grond waarvan het Nederlanderschap verloren gaat bij vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit, en bevat daarop ook verschillende eigen uitzonderingen. Deze bepalingen van de RWN zijn niet beperkt tot Nederlanders die tevens onderdaan zijn van staten die partij zijn bij hoofdstuk I van het Verdrag. Het verminderde toepassingsgebied van hoofdstuk I van het Verdrag heeft daarom weinig gevolgen voor de werking van het Nederlandse nationaliteitsrecht.
Deelt u de mening dat het eerste hoofdstuk van het Verdrag is achterhaald na de Nederlandse ratificatie van het Tweede Protocol van het Verdrag en de Nederlandse ratificatie van het Europese Verdrag inzake nationaliteit (hierna: EVN), in het bijzonder gewezen op artikel 26 van het EVN dat zich verenigbaar stelt met «bepalingen van nationale wetten en bindende internationale akten die reeds van kracht zijn of van kracht zullen worden krachtens welke gunstiger rechten op het gebied van nationaliteit aan individuen zijn of zouden worden toegekend.»? Zo nee, waarom niet?
Het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag (Trb. 1994, 265) formuleert een aantal uitzonderingen op hoofdstuk I van het Verdrag. Deze uitzonderingen gelden slechts voor de doelgroepen waar het Tweede Protocol op ziet en hebben dus geen algemene werking. Het op 6 november 1997 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag inzake nationaliteit (Trb. 1998, nrs. 10 en 149, hierna: EVN) is evenmin van invloed op de relevantie en toepasselijkheid van hoofdstuk I van het Verdrag. Dat is expliciet bepaald in artikel 26, tweede lid, aanhef en onder a, EVN.
De vraag in hoeverre het noodzakelijk en wenselijk is om (hoofdstuk I van het) Verdrag op te zeggen is mede afhankelijk van de precieze uitwerking van de afspraak in het regeerakkoord tot modernisering van het nationaliteitsrecht. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, wordt bij de uitwerking van die afspraak ook het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189, betrokken.
Deelt u de mening dat het opzeggen van het eerste hoofdstuk van het Verdrag in lijn ligt met de uitvoering van het Regeerakkoord om het nationaliteitsrecht te moderniseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten of de Nederlandse regering bereid is tot het opzeggen van het eerste hoofdstuk van het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, nu dit Verdrag in reikwijdte, meerwaarde en nut zeer beperkt is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De stikstofaanpak |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van het Landbouw Collectief op het overleg tussen u en vertegenwoordigers van het Landbouw Collectief en de ruis op de lijn omtrent externe saldering tussen agrarische bedrijven en bedrijven in andere sectoren?1 2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot externe saldering in de landbouw en het overleg hierover?
Het opkopen van veehouderijbedrijven vanwege de stikstofruimte, mag niet leiden tot een ongerichte en ongecontroleerde uitkoop van het platteland. Hierover worden door de provincies gesprekken met de stakeholders gevoerd. Ik ben voornemens om met de provincies af te spreken dat bij extern salderen een initiatiefnemer (zowel publiek als privaat) zich vooraf meldt bij de provincie over een voorgenomen aankoop. Zo kunnen provincies een aankoop afwegen in het licht van de gebiedsgerichte aanpak. Bovendien wordt met de provincies besproken of, en zo ja hoe, de op de realisatie van de natuurdoelen gerichte gebiedsplannen op termijn het afwegingskader gaan vormen op basis waarvan een bevoegd gezag in het kader van de gebiedsgerichte aanpak een vergunningaanvraag met extern salderen kan toekennen of afwijzen.
Ik bespreek met de provincies hoe ongewenste effecten zoals leegstand voorkomen kunnen worden, bijvoorbeeld door sloop of herbestemming als voorwaarde voor extern salderen te stellen. Om speculatief opkopen te voorkomen is in de provinciale beleidsregels opgenomen dat een directe samenhang dient te bestaan tussen het intrekken van de vergunning van de saldogever en de vergunningaanvraag van de saldo-ontvanger. Bovendien is in de provinciale beleidsregels de saldo-ontvanger gebonden aan een realisatietermijn van drie jaar. Deze afspraken zijn voorwaardelijk om extern salderen open te stellen met veehouderijbedrijven.
Tijdens de openstelling willen de bevoegde instanties maandelijks de effecten van extern salderen bespreken en waar nodig bijsturen, waarbij gekeken wordt naar de mate waarin ongewenste effecten zich voordoen en hoe extern salderen past binnen de gebiedsgerichte aanpak. Indien er tijdens deze maandelijkse gesprekken duidelijk wordt dat er sprake is van significante ongewenste effecten dan zal ik ingrijpen. Na een half jaar maken de provincies en ik een tussenbalans op. Bovendien wordt de regeling slechts voor één jaar opengesteld, waarna op basis van een grondige evaluatie van het gebruik en de effecten wordt besloten of de regeling wordt verlengd.
Voor de zomer maak ik, samen met de bevoegde instanties, duidelijk op welke manier en op welk moment extern salderen met veebedrijven wordt opengesteld.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat speculatie met veehouderijbedrijven ofwel de opkoop van landbouwbedrijven door veel kapitaalkrachtige partijen uit andere sectoren voorkomen wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens externe saldering voor veehouderijbedrijven pas open te stellen als er effectieve voorwaarden en instrumenten zijn om de genoemde speculatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens ongecontroleerde opkoop van veehouderijbedrijven door medeoverheden in aanvulling op de nationale opkoopregelingen te voorkomen? Zo ja, hoe en kijkt u hierbij ook naar eventuele aanscherping van de Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur?
Extern salderen zal plaatsvinden in context van de gebiedsgerichte aanpak stikstof waarbij provincies een aankoop kunnen afwegen in het licht van hun eigen gebiedsgerichte aanpak. Het is mijn voornemen om met provincies af te spreken dat zowel publieke als private initiatiefnemers hun voorgenomen aankoop melden aan de betrokken provincie. Van ongecontroleerd opkopen door medeoverheden zal hierdoor geen sprake zijn. De genoemde regeling ziet op de borging van ontwikkelingsruimte voor urgente maatschappelijke opgaven waarvan ik het belangrijk vindt deze via deze regeling te faciliteren.
Hoe kijkt u aan tegen het door het Landbouw Collectief voorgestelde stikstofregistratiesysteem met aparte registratie van de stikstofreductie in de landbouw ten behoeve van de landbouw op basis van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming, met registratie op hexagoonniveau en met registratie van alle stikstoftransacties om weglekeffecten te voorkomen? Kunt u op deze verschillende aspecten reageren?
Het Landbouw Collectief introduceert hiermee een mechanisme dat ertoe strekt dat de depositieruimte die van individuele, stoppende landbouwbedrijven afkomstig is, enkel voor landbouwbedrijven beschikbaar gesteld kan worden. Dat zou een verregaande vorm van marktafscherming zijn, die ingaat tegen de vrije mededinging waarvoor geen dragende rechtvaardiging bestaat.
Ik heb in mijn brief van 24 april over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek aangegeven dat ik het belangrijk vind om vrijvallende stikstofruimte, die ontstaat omdat bij extern salderen niet alle ruimte benut zal worden door de saldo-ontvanger, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Daartoe werk ik de mogelijkheid uit om vrijvallende ruimte bij extern salderen ook in te zetten voor het legaal houden van de meldingen, wat veelal landbouwbedrijven betreft. Ook werk ik aan een structureel systeem om deze vrijvallende stikstofruimte op hexagoon-niveau efficiënt in te zetten, bijvoorbeeld via een depositiebank die voor alle sectoren, waaronder de landbouw, beschikbaar is.
Heeft u een voorkeur voor stikstofreductie boven op de wettelijke eisen met de mogelijkheid om een deel van deze reductie weer in te zetten als ontwikkelruimte, of voor stikstofreductie die zich beperkte tot de wettelijke vereisten zonder aanvullende reductie ten behoeve van ontwikkelruimte en natuur?
Het kabinet heeft besloten tot een structurele aanpak met als doel om de natuurkwaliteit te behouden, te werken aan natuurherstel en toestemmingverlening voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen verder te hervatten. Met het huidige pakket bronmaatregelen wordt in alle Natura 2000-gebieden aan natuurbehoud en -herstel gewerkt. Het kabinet stelt voorts een ontwikkelreserve in van gemiddeld 20 mol/ha/jr voor het legaliseren van meldingen en vergunnen van projecten van nationaal belang. Op deze manier zorgt het kabinet voor een perspectief voor natuurherstel én vergunningverlening.
Bent u voornemens de Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur zo aan te passen dat provincies de mogelijkheid krijgen om de ontwikkelruimte als gevolg van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen ook in te zetten voor bedrijfsontwikkeling in de landbouw? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 13 november 2019 wordt aangekondigd dat het kabinet in de eerste plaats ruimte wil maken voor de vergunningverlening voor de woningbouwambitie en zeven specifieke MIRT-projecten. De daartoe benodigde depositieruimte moet beschikbaar komen uit drie bronmaatregelen, te weten snelheidsverlaging, aangepast veevoer en een specifiek benoemd deel van de warme sanering varkenshouderij. De juridische basis hiervoor vormt de door u genoemde regeling.
In dezelfde Kamerbrief benoemt het kabinet dat over de inzet van eventueel resterende depositieruimte uit die bronmaatregelen afspraken gemaakt kunnen worden door provincies, gemeenten en Rijk binnen de gebiedsgerichte aanpak. Of en hoeveel depositieruimte over is na het faciliteren van de woningbouw en de aangewezen MIRT-projecten is op dit moment niet te zeggen.
In hoeverre deelt u de analyse dat het stellen van stikstofnormen voor alleen het mengvoer geen recht doet aan de mogelijkheden in het ruwvoerspoor en aan de nauwe verbondenheid tussen het ruwvoer- en het mengvoerspoor in het bedrijfsmanagement en de gewenste flexibiliteit daarbij, ook met het oog op de diergezondheid?3
Er is zeker sprake van een nauwe correlatie tussen mengvoer en ruwvoer in het rantsoen van melkvee. Over het algemeen is in Nederland bij melkvee sprake van een situatie waarin het ruw eiwitgehalte in het rantsoen nog aanzienlijk omlaag kan, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de diergezondheid of de productie. Dit vergt dat veehouders, samen met onder andere de mengvoerindustrie, continu blijven werken aan verbetering van hun totale voermanagement. Het terugdringen van het ruw eiwitgehalte in het mengvoer is dan goed mogelijk.
Bent u voornemens samen met het Landbouw Collectief te kijken hoe stikstofreductie via het gehele voerspoor, meer beweiding en/of het verdunnen van mest met water en bijbehorend perspectief voor landbouwbedrijven op een goede wijze geregeld en geborgd kan worden?
Ik betreur dat het Landbouw Collectief op 1 april jl. het overleg over stikstof heeft stopgezet. Het kabinet wil de stikstofaanpak, binnen de randvoorwaarden die voortvloeien uit de uitspraken van de Raad van State, graag samen met sectoren vormgeven.
Heeft u kennisgenomen van het «Innovatieprogramma Kringlooplandbouw, op weg naar emissiearme bedrijfsvoering»?4
Ja.
Deelt u de veronderstelling dat het genoemde innovatieprogramma een bijdrage kan leveren aan de gewenste reductie van de stikstofemissie?
In het genoemde voorstel zitten verschillende onderdelen, zoals het onderbouwen van de impact van kringloopbedrijven op de verschillende thema’s, het vertalen van kringloopprestaties naar praktijk en markt en een communicatieprogramma. Dat levert op zichzelf geen directe stikstofreductie op, maar kan wel een bijdrage leveren aan de condities die nodig zijn om stikstofreductie te kunnen bereiken.
Bent u bereid het genoemde innovatieprogramma te steunen, ook financieel?
Ik ga in gesprek met de initiatiefnemers van het programma en bezie op basis daarvan in hoeverre steun nodig en gewenst is.
Bent u voornemens de vanwege de corona-crisis en de in dat kader genomen maatregelen gerealiseerde daling van de stikstofdepositie deels te gebruiken voor een generieke vrijstelling voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouwfase van een project en/of voor het creëren van speelruimte voor een zorgvuldige aanpak van de emissiereductie in de landbouw?5
Het kabinet heeft, in het licht van de coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van de maatregelen. Als gevolg van de coronacrisis is er sprake van een afname van stikstofuitstoot bij onder andere de transport- en industriesector. In deze situatie gaat het om een tijdelijke reductie, die op dit moment niet bijdraagt aan meer structurele ruimte voor vergunningverlening of een kleinere opgave voor natuur. Het kabinet kijkt op basis van de meetgegevens wel of de tijdelijke vermindering van de stikstofdepositie door de coronacrisis ingezet kan worden voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Dit moet dan gaan over activiteiten die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd en een tijdelijke, beperkte depositie hebben die de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden niet aantast.
Bent u voornemens de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stallen zo snel mogelijk open te stellen?6
De Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal en managementmaatregelen (Sbv) en meer specifiek de innovatiemodule ervan wordt op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant. Kort daarop zal de Sbv-innovatiemodule voor het eerst worden opengesteld, gedurende acht weken. Voornemen is om ook in 2020 al twee openstellingen te realiseren, de tweede openstelling staat gepland voor het vierde kwartaal in 2020. Nog dit voorjaar volgt ook de publicatie en openstelling van de investeringsmodule van de Sbv.
Tot aan 2025 zullen beide Sbv-modules twee maal per jaar worden opengesteld.
De voortgang van het stikstofbeleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boeren boos omdat kabinet zelfs nu stikstofmaatregelen wil doordrukken»?1
Ja.
Welke besluiten op het gebied van stikstof heeft u sinds 9 maart 2020 genomen? Voor welke van die besluiten is wijziging van wet- of regelgeving noodzakelijk? Wanneer zouden die besluiten in werking moeten treden, of wanneer zijn die besluiten in werking getreden?
Bij brief van 23 maart jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 72) heb ik u geïnformeerd over de openstelling van het stikstofregistratiesysteem op die datum en de inwerkingtreding van de bijhorende ministeriële regeling per 24 maart jl. Met dit systeem wordt het mogelijk om weer ruimte te bieden voor de realisatie van de benodigde extra woningbouw en een zevental infrastructuurprojecten. Daarnaast heeft het kabinet uw Kamer op 24 april jl. geïnformeerd over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Daarbij heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de uitstoot en neerslag van stikstof te verminderen, de natuur te herstellen en de vergunningverlening verder op gang te brengen. Het kabinet kiest ervoor om op korte termijn de volgende drie elementen in regelgeving op te nemen: de streefwaarde, de verplichting tot het treffen van een pakket aan bronmaatregelen en de monitorings- en bijsturingssystematiek. Daarnaast zal per maatregel ook worden bezien of en zo ja welke wijzigingen in wet- en regelgeving daarvoor nodig is. Dat geldt in ieder geval voor de maatregel omtrent het voerspoor, zoals bij de beantwoording van vraag 6 en 7 is toegelicht.
Welke besluiten op het gebied van stikstof bent u voornemens om voor het zomerreces nog te nemen? Voor welke van die besluiten is wijziging van wet- of regelgeving noodzakelijk? Wanneer zouden die besluiten in werking moeten treden?
Op 24 april heeft het kabinet de structurele aanpak stikstof gepresenteerd. Deze aanpak behelst een omvangrijk pakket aan maatregelen voor herstel en versterking van de natuur, gericht op stikstofreductie, zodat economische en maatschappelijke activiteiten doorgang kunnen vinden. Het Adviescollege Stikstofproblematiek zal voor de zomer haar advies over de langere termijn presenteren. Het kabinet zal dit advies betrekken bij de uitwerking van het genoemde maatregelenpakket en uw Kamer informeren over de voortgang en besluitvorming die hieruit volgt. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Heeft u er begrip voor dat het Landbouw Collectief zich ongehoord voelt, omdat u het door hen gepresenteerde plan van aanpak «Uit de gecreëerde stikstofimpasse» zonder deugdelijke onderbouwing terzijde heeft geschoven? Bent u bereid de voorstellen van het Landbouw Collectief alsnog gedegen te beoordelen om te bezien welke voorstellen kunnen worden overgenomen? Zo nee, waarom niet?2
Ik heb verschillende constructieve gesprekken gevoerd met het Landbouw Collectief over de uitwerking van de maatregelen die zij in hun plan voorstellen. Het Landbouw Collectief heeft de gesprekken hierover opgeschort. De maatregelen uit het plan, het aanpassen van veevoer, weidegang en emissiearm uitrijden van mest, zijn maatregelen die bijdragen aan de stikstofaanpak. De uitwerking van deze maatregelen zal ik zoveel mogelijk in samenwerking met de landbouwsector oppakken.
Bent u bekend met het bericht «Nevedi vindt aangekondigde voermaatregel van Minister Carola Schouten onverstandig»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de vrees dat een norm op het RE-gehalte in mengvoer niet het beoogde effect gaat hebben en mogelijk zelfs een averechts effect zal hebben?
In de Kamerbrief van 13 november 2019 is een maatregel voor stikstofreductie via aanpassing van veevoer aangekondigd als een van de maatregelen om stikstofruimte te creëren (Kamerstuk 35 334, nr. 1). De uitwerking van deze maatregel vindt momenteel plaats en is nog niet afgerond. Uiteraard staat de effectiviteit van de maatregel voorop. Uitgangspunt is verder dat sprake moet zijn van een maatregel die enerzijds rekening houdt met de PAS-uitspraak van de Raad van State en anderzijds voor de betrokken veehouders ook haalbaar moet zijn. Ik verwacht het concept van de desbetreffende ministeriële regeling eind deze maand bij het parlement te kunnen voorhangen.
Hoe beoordeelt u de vrees dat de aangekondigde voermaatregel op individueel bedrijfsniveau gaat leiden tot knelgevallen, wat kan leiden tot gezondheidsproblemen en productiedalingen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de voorgenomen voermaatregel te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De diervoedermaatregel is noodzakelijk om stikstofruimte te scheppen. Om die reden ben ik niet bereid de maatregel te heroverwegen.
Hoe beoordeelt u de massale onvrede bij grote groepen burgers en bedrijven, in het bijzonder uit de agrarische sector, over het door u gevoerde stikstofbeleid?
Het oplossen van het stikstofprobleem is complex en vraagt een bijdrage en inspanning van alle betrokken sectoren. Het kabinet hecht eraan dit zorgvuldig en op een verantwoorde wijze te doen. Bij de stappen die het kabinet zet, worden partijen zoveel mogelijk betrokken. Daartoe heeft het kabinet inmiddels verschillende stappen gezet (onder meer Kamerstuk 32 670, nr. 165 en 167, Kamerstuk 35 334, nr. 1, 25, en 44).
Bent u ermee bekend dat de Kamer gedurende de coronacrisis in beginsel niet meer debatteert over andere onderwerpen dan corona? Hoe beoordeelt u dat er omstreden beleid gevoerd wordt op een moment dat de Kamer dat beleid wegens de crisisomstandigheden niet optimaal kan controleren?
Het is aan de Kamer om te bepalen over welke onderwerpen debat plaatsvindt. Vanzelfsprekend heeft de Kamer altijd de mogelijkheid om schriftelijke vragen te stellen.
Bent u ermee bekend dat de bevolking gedurende de coronacrisis in beginsel niet meer mag demonstreren? Hoe beoordeelt u dat er omstreden beleid gevoerd wordt op een moment dat de bevolking wegens de crisisomstandigheden niet optimaal in protest kan komen tegen dat beleid?
Het kabinet hecht grote waarde aan het recht om te mogen demonstreren. Echter staan de veiligheid en gezondheid van mensen voorop. Het kabinet heeft alle samenkomsten tot 1 september verboden, om te voorkomen dat het coronavirus zich verder verspreidt. Dat betekent niet dat mensen niet meer hun mening kunnen uiten.
Bent u ermee bekend dat de maatregelen om het coronavirus te bestrijden volgens het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) leiden tot een vermindering van de stikstofuitstoot tot 60 procent?4
Het KNMI schat dat er sprake is van een afname tussen de 20 en 60 procent van de NO2-concentraties (voornamelijk afkomstig uit verbrandingsmotoren) boven Nederland. Deze schatting is gedaan op basis van satellietmetingen is daarom relatief onzeker. Deze metingen van het KNMI zeggen echter niets over de concentraties van ammoniak, dat ook een groot deel van de stikstofuitstoot vormt en onder andere vrijkomt in stallen en bij het gebruik van (kunst)mest. De vermindering van de stikstofuitstoot zal dus aanzienlijk lager zijn dan de genoemde 20 tot 60 procent stikstofdioxidereductie.
Het structurele effect van de Coronacrisis op de stikstofuitstoot is pas te bepalen op het moment dat de structurele impact op de economie bekend is. Zodra dit bekend is, zal het PBL gevraagd worden om dat effect inzichtelijk te maken. Het kabinet heeft daarnaast, in het licht van de coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van het maatregelenpakket dat op 24 april is aangekondigd.
Bent u bereid om de stikstofreductie die het gevolg is van de coronacrisis in mindering te brengen op de stikstofreductie die u van de agrarische sector eist? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat er, zeker gelet op de enorme vermindering van stikstofuitstoot tijdens de coronacrisis, geen enkele reden voor is om tijdens deze crisis stikstofmaatregelen te blijven nemen? Bent u bereid om het stikstofbeleid op te schorten totdat de Kamer weer debatteert en de bevolking weer mag demonstreren? Zo nee, waarom niet?
We staan voor de opgave om de economie en het maatschappelijke leven weer op gang te brengen ten behoeve van het herstel van de werkgelegenheid, duurzame economische groei en welvaart. Wat dan niet mag gebeuren, is dat het stikstofdossier onnodig belemmeringen met zich meebrengt en het economisch herstel in de weg zit. Juist daarom heeft het kabinet op 24 april de structurele aanpak van de stikstofproblematiek gepresenteerd met een omvangrijk pakket aan maatregelen voor herstel en versterking van de natuur, dat het fundament legt waarop economische en maatschappelijke activiteiten doorgang kunnen vinden.
Bent u bekend met het bericht «Komende maanden al miljardenschade boeren en tuinders»?5
Ja.
Hoe beoordeelt u de verwachting dat de agrarische sector naar verwachting 5 miljard schade zal lijden door de coronacrisis, in het licht van de door u voorgenomen stikstofmaatregelen die daarbovenop zullen komen? Deelt u de mening dat dit een extra reden is om gedurende de coronacrisis geen nieuwe stikstofmaatregelen te treffen?
De coronacrisis heeft ook grote impact op de agrarische sector. Het kabinet zet zich volledig in om economische en maatschappelijke steun te bieden waar dat kan, zoals het onlangs gedaan heeft met het bieden van een steunpakket aan de sierteelt- en frietaardappelsector met een omvang van € 650 miljoen. Dagelijks zijn wij in contact met diverse landbouwsectoren over de impact van de coronacrisis op de agrarische sector en wordt geholpen waar mogelijk. Wat dan niet mag gebeuren, is dat het stikstofdossier onnodig belemmeringen met zich meebrengt en het economisch herstel in de weg zit. Juist daarom is het van belang om tot een goede structurele aanpak voor stikstof te komen en de noodzakelijke maatregelen te nemen zodat economische activiteiten doorgang kunnen vinden en natuur hersteld wordt.
Bent u bekend met het bericht «Stikstofwinst door langzamer rijden al weg door één hondendrol»?6
Ja.
Hoe beoordeelt u de berekening van het Mesdagfonds, waaruit blijkt dat de verlaging van de maximumsnelheid een stikstofbesparing van slechts 1,2 mol per hectare per jaar oplevert? Vindt u de stikstofbesparing die de verlaging van de maximumsnelheid oplevert in verhouding staan tot de enorme weerstand onder weggebruikers over deze maatregel?
De verlaging van de maximumsnelheid is aangekondigd in de Kamerbrief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Zowel het RIVM als onderzoekers van het Mesdagfonds hebben een stikstofbesparing berekend van 1,2 mol per hectare per jaar. In de eerder genoemde Kamerbrief heeft het kabinet aangegeven met prioriteit van de vergunningverlening voor woningbouw en 7 infrastructuurprojecten op gang te brengen. De verlaging van de maximumsnelheid is een cruciaal onderdeel van het bijbehorende pakket maatregelen, waardoor dit met de grootst mogelijke spoed gerealiseerd kan worden.
Het bericht dat de coronamaatregelen door een tbs-kliniek niet nageleefd (kunnen) worden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de noodkreet van medewerkers en tbs-patiënten van het forensisch psychiatrisch centrum (fpc) Oostvaarderskliniek in Almere, dat richtlijnen van het RIVM met voeten worden getreden?1
Ja.
Gelden de coronamaatregelen ook voor tbs-klinieken? Zo ja, hoe wordt erop toegezien dat de tbs-klinieken zich ook aan de regels houden? Kunt u garanderen dat alle tbs-klinieken zich aan de maatregelen houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, vanzelfsprekend werken de klinieken conform de geldende richtlijnen en maatregelen. Ik zie dat de klinieken hard en toegewijd werken. DJI staat in nauw contact met de klinieken, hieruit blijkt dat ze erg hun best doen om hun werk binnen de geldende richtlijnen in de huidige situatie zo goed mogelijk te doen. Ik heb daarvoor veel waardering, als ook voor de inzet en betrokkenheid van de medewerkers.
Is er voor al het personeel dat in tbs-klinieken werkt voldoende beschermend materiaal, bijvoorbeeld handschoenen en mondkapjes, zodat zij elke dag beschermd hun werk kunnen doen? Zo ja, is het ook verplicht voor medewerkers om dit te gebruiken? Zo nee, waarom niet en hoe snel denkt u dit wél geregeld te hebben?
Als het gaat om persoonlijke beschermingsmiddelen volgt DJI voor tbs-klinieken onverkort de richtlijnen van het RIVM inzake de (intramurale) ggz. Medisch personeel of medewerkers die in contact komen met mogelijk besmette patiënten gebruiken beschermingsmiddelen. Voor het hanteren van deze richtlijnen zijn vooralsnog voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar.
Wordt al het personeel dat in tbs-klinieken werkt getest op het dragen van het coronavirus, ook als zij (nog) geen symptomen vertonen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te realiseren? Bent u ook bereid personeel te laten testen op de aanwezigheid van antistoffen in het bloed?
DJI volgt voor tbs-klinieken de richtlijnen van het RIVM inzake testbeleid voor medewerkers in de ggz. Medewerkers met corona-gerelateerde klachten die werkzaam zijn in een tbs-kliniek kunnen worden getest na advies van de bedrijfsarts. Betrouwbare antistoffentesten zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Op dit moment onderzoekt het RIVM nog welke antistoffentest het meest betrouwbare resultaat geeft.
Klopt het dat één werknemer van de tbs-kliniek in Almere op dit moment in het ziekenhuis ligt vanwege COVID-19? Zijn alle patiënten en collega-medewerkers waarmee deze persoon in contact is geweest getest op COVID-19? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te laten doen om verdere verspreiding zo veel als mogelijk te voorkomen?
Tot mijn spijt ben ik geïnformeerd over het trieste nieuws dat een medewerker van de tbs-kliniek in Almere aan de gevolgen van corona is overleden. Ik heb mijn medeleven betuigd aan de nabestaanden. De leiding van DJI staat in direct contact met zowel familie als medewerkers om steun te verlenen. Patiënten en medewerkers worden ook in deze situatie getest volgens het beleid van het RIVM. Bij ontwikkeling van klachten volgt direct thuisisolatie bij medewerkers of isolatie op de kamer in het geval van patiënten.
In welk opzicht helpt het dat de overdrachtsbijeenkomsten van medewerkers zijn ingekort? Het gaat toch niet om hoe lang mensen bij elkaar zijn, maar of zij voldoende afstand (minstens anderhalve meter) houden van elkaar? Wat wordt er in de tbs-klinieken aan gedaan om die anderhalve meter te allen tijde te respecteren?
Het verkorten van de duur van gezamenlijke bijeenkomsten zoals een overdracht helpt in het beperken van de risico’s. Ook kunnen dergelijke maatregelen nodig zijn vanuit efficiënte personele inzet. Tevens worden bewegingen in en uit de instellingen en binnen instellingen waar mogelijk vermeden, onder andere door het opschorten van bezoek en verloven. Zoals eerder genoemd wordt in de tbs-klinieken volgens de richtlijnen van het RIVM gewerkt. Daar waar bescherming kan worden gerealiseerd door 1,5 meter afstand te houden, gebeurt dat. Waar niet, daar worden op maat aanvullende beschermingsmaatregelen getroffen.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Dat is tot mijn spijt niet gelukt.
Het bericht ‘Van 2 uitvaarten per week naar 2 per dag: uitvaartondernemer Marjan Damen draait overuren’ |
|
Ronald van Raak , Nevin Özütok (GL), Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Van 2 uitvaarten per week naar 2 per dag: uitvaartondernemer Marjan Damen draait overuren»?1
Ja.
Hoe duidt u de geschetste problematiek in het artikel? Kunt u aangeven vanaf welk moment de uitvaartsector in Nederland het toenemende aantal overledenen als gevolg van Corona niet meer aan zal kunnen? Op welk moment zou dat betekenen dat u de coördinatie van de uitvaarten overneemt?
Ik waardeer de inzet en het improvisatievermogen van uitvaartondernemers – klein en groot – om de uitvaarten in deze moeilijke tijden zo waardig mogelijk te laten plaatsvinden. De verspreiding van het Corona-virus verschilt sterk per regio en daarmee verschilt ook de druk op de uitvaartondernemingen. Inmiddels neemt het aantal besmettingen, ziekenhuisopnames en sterfgevallen door het Corona-virus af.
Ik heb regelmatig contact met de uitvaartsector om de situatie te volgen en daaruit blijkt dat de uitvaartbranche goed in staat is om een toenemend aantal sterfgevallen te verwerken. Door intensieve samenwerking lukt het uitvaartondernemers in Brabant en Limburg om uitvaarten binnen de wettelijke termijn te regelen. De capaciteit van crematoria en begraafplaatsen is dusdanig dat er landelijke gezien tweemaal zo veel overledenen kunnen worden gecremeerd en begraven als in 2019. Op het moment dat de sector aangeeft de druk niet meer aan te kunnen, ook niet bij onderlinge samenwerking, is er de mogelijkheid om een coördinatiepunt in te richten.
Kunt u aangeven welke rol Defensie kan spelen in het bij vraag 2 genoemde scenario?
De uitvaart wordt primair verzorgd door nabestaanden, vaak met behulp van een uitvaartverzorger, en is daarmee een civiele aangelegenheid. Mocht het Corona-virus leiden tot een acuut tekort aan personeel, middelen en/of coördinatie-capaciteit in de uitvaartzorg, dan zal Defensie, op verzoek van civiele autoriteiten via bestaande structuren, beschouwen op welke wijze zij het beste ondersteuning kan bieden.
Deelt u de mening dat uitvaarten zo lang mogelijk op de gebruikelijke manier moeten kunnen plaatsvinden? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ja, voor zover dat past binnen de maatregelen om de Coronacrisis te bestrijden. Voor de rouwverwerkingsmogelijkheden van nabestaanden en de zorg voor overledenen is het van belang dat uitvaarten zoveel als mogelijk kunnen plaatsvinden conform de wensen van de overledenen en hun nabestaanden. Het kabinet erkent de bijzondere rol van uitvaarten in onze samenleving door deze – onder voorwaarden – toe te staan. Helaas hebben de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van het Corona-virus ook tot gevolg dat uitvaarten momenteel alleen in aangepaste vorm kunnen plaatsvinden.
Kunt u, gelet op het feit dat het CBS heeft gemeld dat de sterfte toeneemt, inzicht geven in de beschikbare capaciteit in mortuaria?2 Hebben alle mortuaria in Nederland op korte en middellange termijn voldoende capaciteit om de toenemende sterfte te verwerken?
In het overleg met de uitvaartsector en de mortuariumbeheerders in de Gezondheidszorg wordt het aantal en de capaciteit van mortuaria gemonitord om zo nodig extra centrale koelcapaciteit in te zetten. De beschikbare postmortale koelcapaciteit in mortuaria fluctueert en is voorlopig ruim voldoende. Er liggen plannen klaar als opschaling van de koelcapaciteit nodig is.
Gelet op het feit dat voldoende (koel)capaciteit in mortuaria nodig is en deze capaciteit, als het dodental oploopt, op een bepaald moment moet worden opgeschaald en dit logistiek gecoördineerd moet worden, wie is verantwoordelijk voor deze coördinatie? Welke communicatie heeft u hierover met de uitvaartsector? Deelt u de mening dat er een plan moet klaarliggen voor opschaling? Zo ja, kunt u dat plan met de uitvaartsector communiceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, gelet op het feit dat overleden coronapatiënten de eerste 24 uur na overlijden nog corona kunnen doorgeven en medewerkers van de uitvaartsector vaak in deze eerste 24 uur het lichaam moeten behandelen, deze medewerkers van de uitvaartsector mee moeten worden genomen in de verdeling van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals brillen, mondneusmaskers, handschoenen, pakken en desinfecterende gel? Zo ja, kunt u dit met de uitvaartsector communiceren? Zo nee, waarom niet?
Het virus overleeft maar kort buiten het lichaam, van enkele uren tot een dag. De medewerkers van de postmortale zorg die de overleden direct na overlijden verzorgen krijgen daarom adequate persoonlijke beschermingsmiddelen. De uitvaartbranche heeft inmiddels de toezegging gekregen van enkele leveranciers van persoonlijke beschermingsmiddelen dat zij deze met voorrang leveren aan de uitvaartsector. Indien toch problemen ontstaan, zal ik in interdepartementale samenwerking de uitvaartsector ondersteunen bij het verwerven van urgente persoonlijke beschermingsmiddelen.
Bent u het eens dat er een grijs gebied zit tussen de coronamaatregelen3 en de richtlijnen van het RIVM met betrekking tot contact met de nabestaanden4 en dat dit binnen de uitvaartsector verschillend toegepast kan worden? Zo ja, gaat u de maatregelen nader aanvullen en verduidelijken voor de uitvaartsector?
Ik ontvang inderdaad vragen uit de uitvaartsector over de Corona-crisis, waaronder ook over de maatregelen van het kabinet en de richtlijnen van het RIVM. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aantal aanwezigen bij een uitvaart en de noodopvang voor kinderen. In samenwerking met de uitvaartsector en betrokken departementen werk ik steeds aan het beantwoorden van actuele vragen op rijksoverheid.nl5.
Gelet op het risico van onderproductie van lijkkisten bij een oplopend dodental, wat is volgens u de rol van de regering als dit risico zich voordoet?
Uit gesprekken met de uitvaartsector blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat hier een risico zal ontstaan – ook als het aantal doden sterk zou toenemen. Er zijn nog ruimschoots kisten aanwezig en de productie kan zo nodig worden opgeschroefd. De benodigde grondstoffen voor eenvoudige kisten zijn nog ruimschoots aanwezig.
Kunnen leden van de Islamitische en Joodse gemeenschap een beroep doen op de (lokale) overheid bij begrafenissen waar zij zowel coronamaatregelen als religieuze regels moeten respecteren? Zo ja, waar kunnen zij terecht voor een begrafenis in Nederland en waar kunnen zij terecht voor een begrafenis in het land van herkomst?
In Almere en Zuidlaren zijn er volledig islamitische begraafplaatsen die grafrechten voor onbepaalde tijd uitgeven. Nederland kent daarnaast van oudsher Joodse begraafplaatsen. Het is ook mogelijk dat gemeenten een deel van de gemeentelijke begraafplaats reserveren voor Islamitisch of Joods begraven. Er zijn in Nederland meerdere gemeentelijke begraafplaatsen die graven uitgeven voor onbepaalde tijd: Nuenen, Bergen op Zoom, Utrecht en sinds kort Rotterdam. Er zijn circa 70 gemeentelijke begraafplaatsen die een gedeelte hebben gereserveerd voor Islamitisch begraven. Nabestaanden kunnen een Islamitische of Joodse begrafenis laten verzorgen door uitvaartverzorgers en uitvaartondernemingen die zijn gespecialiseerd in het Islamitisch of Joods begraven. Ik sta in nauw contact met de Minister van JenV om eventuele signalen van plaatsen waar eventueel problemen zouden optreden met elkaar te bespreken en waar mogelijk in overleg met gemeenten te zoeken naar een oplossing.
Het bericht ‘Coronavirus bedreigt ook bouw van nieuwe woningen’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coronavirus bedreigt ook bouw van nieuwe woningen»?1
Ja.
Wat is uw visie op het bericht van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat de Coronacrisis tot een verlies van 40.000 voltijdbanen kan leiden bij een economische krimp van 5 procent?
Het is onzeker hoe gevolgen van de coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Door de grote onzekerheid over de effecten van de economische crisis bestaat het risico dat mensen terughoudender worden bij het kopen van een woning en beleggers en ontwikkelaars terughoudender worden met investeringen. Tijdens de vorige crisis hebben we gezien dat de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen doorwerken. De gevolgen van een crisis zijn meestal niet direct duidelijk zichtbaar in de bouwsector, maar kunnen op termijn wel een groot effect hebben.
Een belangrijke les uit de analyse naar de cycliciteit van de woningmarkt is dat het van groot belang is om niet te wachten met maatregelen totdat de bouwproductie stilvalt. Daarom heb ik al een pakket aan maatregelen gepresenteerd2 dat er op gericht is dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouwingen en verduurzaming niet worden uitgesteld. Naast het doorbouwen is het van belang dat er zo min mogelijk voltijdbanen verloren zullen gaan. Ik blijf de vinger aan de pols houden om te beoordelen of er verdere aanvullende of nieuwe maatregelen nodig zijn.
Deelt u de conclusie dat het voornemen om jaarlijks 75.000 nieuwe woningen te bouwen de komende jaren absoluut niet gehaald zal worden nu er vorig jaar vergunningen voor 57.000 woningen werden verleend en dit jaar vergunningen voor 48.000 woningen worden verwacht?
Ten gevolge van de stikstof- en PFAS-problematiek en de coronacrisis is de prognose van onder meer het EIB dat er dit jaar en volgend jaar minder dan 75.000 woningen gebouwd worden. Bij het uitbreken van de coronacrisis heb ik daarom direct met het Ministerie van IenW en alle maatschappelijke partners het manifest «samen doorbouwen aan Nederland» opgezet. Met dit manifest wil ik, samen met andere betrokken partijen, het signaal afgeven aan de hele bouwsector dat ik er werk van maak om de effecten van de coronacrisis te minimaliseren. Daarnaast draag ik bij aan het op peil houden van de woningbouwproductie, middels de woningbouwimpuls, het expertteam woningbouw, het lostrekken van specifieke projecten en het inzetten van mogelijkheden via de Crisis en Herstelwet. Bovenop deze trajecten ben ik in nauw overleg met alle partijen uit de Woonagenda en Woondeals om aanvullend te kijken wat nodig is om de bouwproductie op gang te houden.
Deelt u de conclusie van het EIB dat voor 2021 herstel wordt verwacht (vergunningen voor 65.000 woningen), maar dat het aantal woningen dat wordt opgeleverd zal zakken naar 50.000? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de conclusie dat het voor woningcorporaties vrijwel ondoenlijk is in het huidige tijdsgewricht een bod aan hun gemeenten te doen om tot (bijstelling van de) prestatieafspraken te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de regeling voor het Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) ten aanzien van bouwbedrijven nu dergelijke ondernemingen zich er niet op kunnen beroepen?
Nee. Er zijn veel onzekerheden over hoe de pandemie zich de komende tijd zal ontwikkelen en welke effecten dat op de economie zal hebben. Dat maakt het juist belangrijk dat corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties in gezamenlijkheid overleggen over de voorgenomen investeringen van corporaties en het effect dat de coronapandemie daarop heeft. Indien aanpassingen wenselijk, noodzakelijk of onvermijdelijk zijn, moet het gesprek over de te maken keuzes in die lokale driehoek plaatsvinden.
Deelt u de visie dat het scenario van het EIB dat er 40.000 arbeidsplaatsen zouden kunnen vervallen voorkomen kan worden als we met een ambitieus plan komen vanuit publieke en private opdrachtgevers? Zo ja, wat zal uw inzet daarbij zijn?
Bouwbedrijven kunnen gebruik maken van de NOW-regeling en doen dit ook. De regeling is positief ontvangen door de bouw. Wel bleek het lastig voor grote consortia om te voldoen aan de eis van 20% omzetverlies als zij slechts uitval van omzet in één van de bedrijfstakken hadden. Dit kon zich voordoen als een werkmaatschappij van een concern met zeer uiteenlopende activiteiten wel wordt geraakt (meer dan 20% omzetdaling), terwijl de activiteiten van de andere werkmaatschappijen van het concern wel doorlopen (of zelfs beter draaien) en op concernniveau daarom geen sprake is van 20% omzetdaling. De werkmaatschappijen van een concern kunnen niet individueel een beroep op de regeling doen. Als er dan geen interne solidariteit tussen de werkmaatschappijen en/of onderdelen binnen het concern is, dan kan dit tot ertoe leiden dat de individuele werkmaatschappij toch overgaat tot ontslag3.
Voor startups en voor seizoenswerk was de peildatum een probleem. Daar de NOW-regeling geen rekening houdt met seizoen patronen, bleek dat ondernemingen met een seizoenspiek niet in dezelfde mate van de loonsubsidie van de NOW gebruik konden maken als ondernemingen waar de loonkosten over het jaar minder fluctueren. De recent (aangekondigde) wijzigingen in de NOW leiden ertoe dat meer bedrijven op de NOW een beroep kunnen doen4.
Bent u bereid de bouw nu reeds te ondersteunen door aan te dringen op voorgang in de vergunningverlening en het naar voren halen van onderhoud? Kunt u concreet aangeven op welke terreinen dat voor de rijksoverheid mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat op ministeries wordt gewerkt aan een groot investeringsplan met gerichte investeringen? Wanneer kunt u de Kamer daarover informeren?
In het doorbouwplan van 20 mei jl. zijn diverse maatregelen aangekondigd om de bouwsector op gang te houden. Een van deze maatregelen is gericht op de vergunningverlening. Ik zie dat gemeenten en provincies prioriteit blijven geven aan het behouden van de voortgang in de planvorming en gebiedsontwikkelingen, maar dat de beschikbaarheid van voldoende capaciteit en expertise regelmatig een probleem is. De inzet van gemeenten versterk ik daarom door zeker 20 regio’s financieel te ondersteunen om flexibele pools van ambtenaren op te zetten met (technische) kennis over planvorming en vergunningverlening, om zo de voortgang in de bredere lokale bouwfase te behouden en versnellen. Zo wordt de fase waar lokaal de eerste vertragingen kunnen ontstaan in gebiedsontwikkelingen aangepakt en vervolgens voorkomen dat woningbouwopdrachten bij marktpartijen afnemen. Met 20 miljoen euro extra in 2020 kunnen bestaande flexpools behouden blijven en verder uitgerold worden over 20 regio’s.
Daarnaast haal ik onderhoud en investeringen van het Rijksvastgoedbedrijf naar voren en worden infrastructurele projecten versneld. Het Rijksvastgoedbedrijf kan een deel van het onderhoud en investeringen naar voren halen en versnellen, waaronder Defensie-vastgoed. Hiermee kan circa 15 miljoen euro aan onderhoud en investeringen in 2020 plaatsvinden.
In een gezamenlijke «Taskforce Infra» van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en brancheorganisaties wordt gekeken naar maatregelen die direct uitvoerbaar zijn, naar maatregelen voor over een half jaar en voor 2021. Dit is reeds gecommuniceerd naar de Kamer5. Rijkswaterstaat en Prorail laten de reeds geplande aanbestedingen voor aanleg en onderhoud aan infrastructuur doorgaan. Samen met de brancheorganisaties onderzoekt Rijkswaterstaat de mogelijkheden om werkzaamheden die voor latere jaren gepland stonden, naar voren te halen. Een dergelijke mogelijke versnelling komt bovenop het impulspakket en versnelling van Beheer en Onderhoud in 2020 en 2021 van respectievelijk circa 100 miljoen euro en circa 165 miljoen euro – waartoe vorig jaar besloten is. Ook aan ProRail is verzocht om te kijken naar de mogelijkheden om werkzaamheden naar voren te halen. Zo heeft ProRail werkzaamheden aan de Willemstunnel en de Schipholtunnel naar voren gehaald.
Zullen aspecten als de verruiming van de NHG, een lager btw-tarief voor onderhoud, renovatie en verduurzaming en ruimere mogelijkheden voor een starterslening, daarvan een onderdeel zijn?
Er worden verschillende investeringen gedaan, zoals het naar voren halen van investeringen van het Rijksvastgoedbedrijf. Ook werk ik samen met mijn collega Minister van Infrastructuur en Waterstaat om investeringen van Rijkswaterstaat naar voren te halen. Daarnaast zorgt een investeringsimpuls voor maatschappelijk vastgoed ervoor dat renovatie en groot onderhoud naar voren gehaald wordt en dat dit wordt gekoppeld aan verduurzaming en energiebesparing. Naast deze investeringen zal ik andere maatregelen verkennen die een bijdrage kunnen leveren om te zorgen dat er doorgebouwd kan blijven worden ondanks de coronacrisis. De verwachting is dat ik daar rond Prinsjesdag op kan terugkomen.
Ziet u mogelijkheden om de corporaties daar een specifieke rol in te geven aangezien zij minder afhankelijk zijn van de vraag naar koopwoningen en gelet op de schaarste aan huurwoningen altijd zullen moeten bouwen (anticyclisch bouwen)?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 11 verken ik andere maatregelen die een bijdrage kunnen leveren om te zorgen dat er doorgebouwd kan blijven worden ondanks de coronacrisis. De maximale kostengrens voor een woning met NHG is € 310.000. Voor woningen waarbij energiebesparende voorzieningen worden getroffen is de kostengrens 6% hoger, namelijk € 328.600. Deze grens sluit aan bij de doelgroep van NHG namelijk: lage- en middeninkomens. Ook in economisch minder goede tijden zal NHG deze huishoudens bescherming blijven bieden tegen betalingsproblemen en restschulden. Verschillende gemeenten bieden momenteel een starterslening aan. Ook kunnen zij bepaalde voorwaarden verbonden aan een starterslening bepalen. Op dit moment geldt er al een lager btw-tarief voor arbeid bij isoleren, stukadoren, behangen en schilderen. Op dit moment is het verhogen van de NHG-kostengrens, een lager btw-tarief voor onderhoud, renovatie en verduurzaming of ruimere mogelijkheden voor een starterslening geen onderdeel van een investeringsplan.
De ondersteuning van mkb-bedrijven tijdens de Corona-crisis |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bereid de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) verder te versoepelen zodat kredietverstrekking voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) vereenvoudigd wordt?
Ja. Sinds het moment van indiening van de vragen van het lid Stoffer heb ik verschillende maatregelen getroffen om de kredietverstrekking voor het midden- en kleinbedrijf te vereenvoudigen.1
Kunt u per maatregel uit de volgende opsomming aangeven of u versoepeling prudent vindt en bent u bereid het beleid hierop aan te passen:
Zoals het kabinet heeft aangegeven in de brief van 7 april jl. heeft het kabinet besloten om de provisie voor de coronamodule van de BMKB (hierna: BMKB-C) te verlagen naar 2% bij kredieten met een looptijd van maximaal twee jaar.2
Onder de reguliere BMKB is het al mogelijk om de provisie over de looptijd van de lening uit te strijken (artikel 3.11.4, derde lid, Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies).
Het kabinet heeft besloten om de looptijd van de BMKB-C te verlengen tot 4 jaar. De provisie bij kredieten met een looptijd van meer dan twee jaar tot 4 jaar bedraagt 3%.
Het borgstellingspercentage voor de BMKB-C is reeds met terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2020 verhoogd van 45% naar 67,5%.3
Bent u bereid kredietverstrekkers op te roepen om het gehanteerde rentepercentage zo veel mogelijk in lijn te brengen met de rente die Qredits hanteert (2%) en hierbij eventueel passende steunmaatregelen te nemen?
De rente van 2% bij Qredits geldt alleen over de periode van uitstel van aflossing van 6 maanden van bestaande leningen. Qredits ontvangt een financiële bijdrage van de overheid om deze rentekorting mogelijk te maken. Een rente van 2% past niet altijd bij het risico dat banken nog steeds lopen bij het verstrekken van leningen, ondanks voorzieningen zoals de BMKB. Het ligt dus niet in de rede dat kredietverstrekkers in algemene zin het gehanteerde rentepercentage gelijkstellen aan het percentage dat Qredits hanteert. Wel spreekt het kabinet de banken er dringend op aan dat zij het voordeel dat de BMKB-C door de versoepeling van de voorwaarden van overheidswege oplevert doorgeven aan de ondernemers.
Gezien de recente ontwikkelingen die ervoor kunnen zorgen dat gezonde ondernemingen in geldnood komen te zitten en dat er ketenreacties kunnen ontstaan doordat de liquiditeitspositie van gelieerde ondernemingen soms sterk verslechtert, hoe gaat u voorkomen dat (nu nog) gezonde ondernemingen over enkele maanden omvallen. Bent u bereid maatwerk te bieden?
Het is het uitgangspunt van het kabinet om liquiditeit aan het bedrijfsleven zoveel als mogelijk te vergroten via generieke financieringsregelingen, zoals GO, BMKB, TOGS en de ondersteuning van Qredits. Voor GO en BMKB zijn aparte coronamodules gemaakt. De generieke liquiditeitsinstrumenten zorgen voor een zo groot mogelijk bereik.
In de brief van 1 mei 2020 heeft het kabinet een afwegingskader gegeven voor de steun aan individuele ondernemingen.4 Eén van de indicatoren die meespeelt in de afweging is de vraag of een onderneming een belangrijke clusterrol speelt in de waardeketen. Dat sluit aan op de door het lid Stoffer genoemde ketenreacties.
Herkent u de signalen dat banken terughoudend zijn met het verstrekken van leningen aan ondernemingen die nu nog geen kredietrelatie met banken hebben? Welke maatregelen neemt u om dit tegen te gaan?
Het kabinet ontvangt dezelfde signalen. Het heeft kabinet als extra maatregel een kredietfaciliteit geïntroduceerd met de banken en non-bancaire financiers om de kredietverlening aan klanten zonder kredietrelatie op gang te krijgen. Dit betreft een faciliteit voor kleine kredieten tot 50.000 euro.5Daarnaast heeft het kabinet een fonds geïntroduceerd voor non-bancair gefinancierde ondernemers, de Corona-overbruggingslening (COL), waarvan de uitvoering ligt bij de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s).
Bent u bereid om de BMBK-C ook open te stellen voor crowdfundplatforms? Zo nee, waarom niet?
De BMKB-C is opengesteld voor non-bancaire financiers, waaronder crowdfundingplatforms, onder de voorwaarde dat die mede financieren met kapitaal van een professionele investeerder.
Bent u ervan op de hoogte dat diverse groepen ondernemingen, die wel directe, financiële gevolgen ondervinden van de overheidsmaatregelen, geen aanspraak kunnen maken op de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren (TOGS), doordat de SBI-code buiten de regeling valt? Bent u bereid de regeling uit te breiden tot meer sectoren?
Het doel van de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS) is om ondernemers, die een direct effect zien op hun bedrijfsvoering door het wegblijven van de consument als direct gevolg van de kabinetsmaatregelen, snel ondersteuning te bieden in de dekking van hun vaste kosten, zoals de huur van een bedrijfspand. In eerste instantie is bij het bepalen van de doelgroep gekeken naar sectoren die direct getroffen waren door de volgende drie overheidsmaatregelen: gedwongen sluiting van bepaalde bedrijven, het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen en het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Uw Kamer is op dinsdag 7 april jl.6 geïnformeerd over een uitbreiding van de lijst met sectoren op basis van voortschrijdend inzicht. Met deze uitbreiding kunnen vanaf 15 april bijvoorbeeld ondernemers in de non-food retail, eigenaren van kampeerterreinen, vakantiehuisjes en groepsaccommodaties, en taxibedrijven aanspraak maken op de tegemoetkoming. Daarnaast is er een correctie gedaan omtrent de SBI-codes voor nevenactiviteiten. Hierdoor komen ondernemers sinds 25 april 2020 ook met de nevenactiviteit van hun onderneming in aanmerking voor de TOGS-regeling. Op dit moment is een verdere uitbreiding niet aan de orde. Desalniettemin zullen wij de signalen blijven verzamelen en de TOGS monitoren en evalueren.
Tot slot merken we op dat het kabinet tot een breed pakket aan maatregelen heeft besloten om ondernemers en bedrijven op verschillende manieren te ondersteunen, met bijvoorbeeld een voorziening gericht op het doorbetalen van lonen aan werknemers, een regeling voor zzp’ers, het vergemakkelijken van kredietverstrekking door de banken en meer. Het is dus goed mogelijk dat ondernemers die weliswaar niet in aanmerking komen voor de TOGS, wel een beroep kunnen doen op andere regelingen.
Hoe wilt u omgaan met recreatieondernemingen die getroffen worden door ingrijpende maatregelen van veiligheidsregio’s, zoals bijvoorbeeld in Zeeland? Kunnen zij aanspraak gaan maken op de TOGS?
Op dinsdag 7 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over een uitbreiding van de lijst met SBI-codes die in aanmerking komen voor de TOGS. Kampeerterreinen, de verhuur van vakantiehuisjes en appartementen en jeugdherbergen en vakantiekampen zijn in deze uitbreiding opgenomen. De volledige lijst met SBI-codes die in aanmerking komen voor de TOGS is te vinden op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Sinds woensdag 15 april 2020 kunnen recreatieondernemingen die in de uitbreiding zijn opgenomen hun aanvraag indienen bij RVO.nl.
Bent u ervan op de hoogte dat diverse groepen ondernemingen, die wel directe, financiële gevolgen ondervinden van de overheidsmaatregelen, geen aanspraak kunnen maken op de TOGS doordat het vestigingsadres van hun onderneming overeen komt met het huisadres van de eigenaar, hetgeen tot vervelende situaties kan leiden, bijvoorbeeld bij rijschoolhouders? Hoe worden dergelijke ondernemingen ondersteund? Bent u bereid hierin maatwerk te bieden, zodat zij toch gebruik kunnen maken van de TOGS?
De tegemoetkoming via de TOGS is bedoeld om ondernemers die te maken hebben met omvangrijke, terugkerende vaste lasten, bijvoorbeeld door de huur van een bedrijfspand, te ondersteunen bij de eerste, acute nood. Natuurlijk kunnen er gevallen zijn die tussen wal en schip vallen bij het strak hanteren van de vestigingsvereiste. Om dat te voorkomen is in de brief die dinsdag 7 april jl. aan uw Kamer is gestuurd, toegelicht dat we aan de hand van sectorspecifieke criteria ondernemers met significante, periodiek terugkerende vaste lasten, terwijl zij ingeschreven staan op het huisadres, tegemoetkomen. Hiervoor zal van deze ondernemers een aanvullende verklaring worden gevraagd. Uit deze verklaring moet blijken dat de bedrijfsactiviteiten van de aanvrager een zekere minimale omvang hebben.
Daarnaast is toegelicht dat het voor een aantal sectoren kenmerkend is dat de ondernemer zijn bedrijf uitoefent met ambulante bedrijfsmiddelen, die voor hoge vaste lasten zorgen, terwijl de ondernemer staat ingeschreven op het woonadres. Het gaat dan om bedrijfsmiddelen die cruciaal zijn voor de bedrijfsuitvoering. Een voorbeeld zijn de auto- en motorrijschoolhouders die veelal op hun huisadres geregistreerd staan maar omvangrijke lasten dragen voor hun lesvoertuig(en). Voor deze sectoren geldt dat zij voor de TOGS in aanmerking komen ook als zij ingeschreven staan op hun woonadres. Naast de auto- en motorrijscholen geldt dit voor zijn taxibedrijven, touringcar operators, markthandelaren, kermisexploitanten en binnenvaartdienstverleners (passagiersvaart en veerdiensten).
Herkent u het signaal dat er grote concerns zijn die de betaaltermijn voor hun kleinere leveranciers dermate oprekken dat de wettelijke betaaltermijn (ruimschoots) overschreden wordt?1 Bent u voornemens hen hierop aan te spreken?
Ja, dit signaal is bekend. Wij houden dergelijke signalen nauwlettend in de gaten en zullen in geval van nieuwe signalen bedrijven hier op aanspreken.
Wat kunt u doen om scale-ups te ondersteunen die in de problemen dreigen te komen door zich terugtrekkende investeerders, terwijl bestaande regelingen niet voldoen omdat de omzetreferentie voor hen niet representatief is voor het investeringsniveau?2
De Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) is zo vormgegeven dat op zeer korte termijn een robuuste regeling kan worden uitgevoerd waarbij snelle ondersteuning van bedrijven voorop staat. Voor een generieke maatregel is gekozen om snelle invoering mogelijk te maken en de regeling voor een ieder zo eenvoudig mogelijk te houden. Het kabinet krijgt veel signalen dat de omzetreferentie niet representatief is voor snelgroeiende bedrijven, waaronder startups en scale-ups en dat veel snelgroeiende bedrijven bij de NOW buiten de boot vallen.
Kabinetsbreed wordt verkend of aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn, in aanvulling op de maatregelen die zijn opgenomen in het Noodpakket banen en economie. In een aantal urgente gevallen – zoals de sierteelt en culturele sector, die op bijzondere wijze aan het seizoen gebonden zijn – zijn specifieke maatregelen getroffen. Het kabinet heeft voor startups, scale-ups en andere innovatieve mkb-bedrijven de Corona-overbruggingslening (COL) geïntroduceerd, zoals aangegeven bij vraag 5.
Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 7 april jl. heeft het kabinet verder reeds besloten om de geplande uitfasering van de Groeifaciliteit, die onder andere gericht is op groeibedrijven, met één jaar opgeschort tot 1 juli 2021.9 Met de Groeifaciliteit krijgt de financier van een onderneming 50% overheidsgarantie op achtergestelde leningen en op aandelen van participatiemaatschappijen.
Bent u bekend met het feit dat de werkgeverslasten in de uitzendsector in veel gevallen hoger liggen dan 30% van de loonsom, waardoor het kan voorkomen dat het voor een uitzendonderneming voordeliger uitpakt om geen gebruik te maken van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) omdat het gebruiken van deze regeling leidt tot een forse toename van de kosten en een groter netto verlies? Bent u bereid het percentage wat als opslag voor werkgeverslasten gebruikt wordt, specifiek voor de uitzendsector te verhogen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat ook ondernemingen in de uitzendbranche gebruik kunnen maken van de NOW, zonder dat dit extra lasten met zich mee brengt?
Uitzendondernemingen kunnen, indien zij aan de voorwaarden voldoen, een tegemoetkoming krijgen in de loonkosten van bij hen in dienst zijnde (uitzend)werknemers. Voor het compenseren van aanvullende lasten en kosten zoals onder andere werkgeverspremies en werknemersbijdragen aan pensioen en de opbouw van vakantiebijslag wordt in de NOW-regeling een forfaitaire opslag van 30% gehanteerd. Dit percentage geldt voor alle ondernemingen, inclusief die uit de uitzendbranche.
Dit is geen opslag waarmee volledige compensatie plaatsvindt, net zomin als de volledige loonkosten worden overgenomen via de NOW (maximaal 90%). In de keuze van het percentage van 90% komt tot uitdrukking dat het kabinet een afweging heeft gemaakt tussen de verantwoordelijkheid van de overheid om bedrijven in deze bijzondere situatie tegemoet te komen en het beroep dat de overheid doet op het bedrijfsleven om onder deze bijzondere omstandigheden ook een eigen verantwoordelijkheid te nemen om te doen wat van breder maatschappelijk belang is.
Deze eigen verantwoordelijkheid voor bedrijven geldt ook voor werkgeverslasten en derhalve ook voor bedrijven uit de uitzendbranche.
De omvang van de aanvullende werkgeverslasten is bovendien sterk afhankelijk per werkgever, bijvoorbeeld vanwege verschillen in het hoge en lage tarief van de WW, pensioenpremies en premies voor arbeidsongeschiktheid en ziekte. De lasten en kosten kunnen zelfs per werknemer verschillen. Omwille van de uitvoerbaarheid door UWV is daarom gekozen voor de forfaitaire opslag van 30% voor deze werkgeverslasten, in plaats van het in aanmerking nemen van de precieze werkgeverslasten in individuele situaties of voor specifieke branches. Ook voor de uitzendbranche wordt geen afwijkend percentage gehanteerd.
Vanwege die verschillen is de opslag van 30% bovenop het loon is dan ook niet te herleiden naar een concrete berekening en kunnen de daadwerkelijke werkgeverslasten hoger uitkomen dan 30%.
Bent u bekend met de situatie van de uitzendondernemingen die ten gevolge van de Wet arbeidsmarkt in balans geen gebruik meer maken van een backofficedienstverlener, maar de uitzendkrachten nu zelf op de payroll hebben staan? Klopt het dat deze uitzendondernemingen, doordat zij geen omzetverlies kunnen aantonen, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming uit de NOW? Zo ja, deelt u de mening dat het onwenselijk is dat ten gevolge hiervan deze uitzendondernemingen door recent omzetverlies afscheid moeten nemen van hun flexkrachten en ziet u mogelijkheden hiervoor een oplossing te treffen?
De uitzendwerkgever kan, indien hij aan de voorwaarden voldoet, voor zijn eigen werknemers, waaronder ook de uitzendkrachten zelf een beroep doen op de NOW, zodat hij deze kan doorbetalen. Het kan zijn dat er geen sprake is van 20% omzetdaling, omdat er nog voldoende omzet wordt gegeneerd in andere sectoren of met andere activiteiten. Er kan dan geen beroep op de NOW gedaan worden. Dit geldt niet alleen voor uitzendondernemingen, maar ook voor andere ondernemingen die hun omzetverlies kunnen compenseren met andere activiteiten. Het klopt voorts dat als de genoemde uitzendondernemingen in 2019 nauwelijks omzet hadden, zij ook waarschijnlijk niet voldoen aan de eis van ten minste 20% omzetdaling. Dit betekent dat zij, net als alle andere werkgevers die hier niet aan voldoen, niet in aanmerking komen voor de NOW.
Wat is uw reactie op pleidooien van ondernemers om de extra arbeidsrechtelijke verplichtingen voor werkgevers, zoals het aanbieden van een contract met vaste arbeidsomvang, voorlopig buiten toepassing te laten?
Het versoepelen of laten vervallen van onderdelen van regels uit het arbeidsrecht heeft verstrekkende maatschappelijke gevolgen. Dergelijke maatregelen acht het kabinet op dit moment niet opportuun. Naast de andere maatregelen die zijn opgenomen in het Noodpakket banen en economie, wordt kabinetsbreed verkend of aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn.
Hoe gaat u om met sectoren, zoals de sierteelt, die forse omzetverliezen leiden, maar waarvoor de huidige steunregelingen niet voldoen? Bent u bereid ruimte te laten voor het toepassen van een andere referentieperiode, indien evident is dat de referentieperiode uit de noodmaatregel zoals de NOW niet adequaat is, zoals bij boomkwekers, of bent u bereid deze ondernemingen op een andere manier extra te ondersteunen?
In het debat met de bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 april 2020 over de Tweede incidentele suppletoire begroting inzake noodpakket banen en economie is het feit dat de NOW-regeling onvoldoende aansluit op de behoefte van seizoensgerelateerde agrarische bedrijven reeds aan de orde gekomen. De motie van de leden Tielen en Palland over de specifieke situatie van bedrijven die seizoensgebonden werkzaamheden verrichten is inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen.11 Het kabinet blijft verkennen of eventuele aanvullende maatregelen op het noodpakket banen en economie nodig en mogelijk zijn.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft op 15 april 2020 per brief aan uw Kamer gemeld dat de sierteeltsector, specifieke onderdelen van de voedingstuinbouw en de fritesaardappelsector tegemoet zullen worden gekomen omdat bestaande noodmaatregelen zoals de NOW in bepaalde situaties die specifiek zijn voor deze sectoren onvoldoende soelaas bieden.12
Herkent u het feit dat seizoensgerelateerde agrarische bedrijven in veel gevallen te maken hebben met een lagere loonsom in januari, en een hogere loonsom vanaf maart, samenvallend met de piekperiode van de omzet? Bent u van mening dat deze bedrijven hierdoor onvoldoende ondersteuning genieten door de NOW? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook deze bedrijven op een adequate wijze tegemoetgekomen kunnen worden? Bent u bijvoorbeeld bereid om voor deze groep de loonsom van maart 2019 als referentie aan te wijzen?3
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid te bezien of onbenutte gelden onder pijler 2 van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid ingezet zouden kunnen worden als ondersteuning voor getroffen landbouwsectoren?
Pijler 2 van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (POP3) wordt grotendeels door de provincies uitgevoerd. Om deze reden is het kabinet bij hen nagegaan in hoeverre er sprake is van nog niet benutte middelen die voor de getroffen landbouwsectoren zouden kunnen worden ingezet. Omdat POP3 tegen het einde van zijn programmeerperiode loopt, is er momenteel niet of nauwelijks sprake van onbenutte middelen. Wat resteert is al gereserveerd voor de Regeling Jonge landbouwers. Het kabinet ziet hier dus geen mogelijkheden.
Bent u bereid een gepaste betalingsregeling voor belastingschulden te treffen met ondernemingen, waardoor voorkomen wordt dat zij in directe financiële problemen komen na de aflooptermijn van de huidige uitstelregelingen?4
Ja. Ondernemers krijgen op eerste verzoek drie maanden uitstel van betaling. Om te faciliteren dat ondernemers gemakkelijk uitstel van betaling aanvragen, geldt tot 1 oktober 2020 de verlaagde invorderingsrente van 0,01%. Op verzoek van de ondernemer is verlenging van het uitstel van betaling mogelijk als hij aannemelijk maakt dat hij aan de voorwaarden voldoet. Als langer dan drie maanden uitstel van betaling is toegekend, dan duurt dit voort totdat het uitstel weer wordt ingetrokken. Dat zal in ieder geval niet eerder zijn dan 1 oktober 2020, zoals toegezegd in de brief van 20 mei jl.14 Bij het aflopen van het uitstel zal de Belastingdienst ondernemers een passende betalingsregeling aanbieden voor de opgebouwde schuld. Het kabinet informeert uw Kamer nog over de concrete vormgeving hiervan. Het kabinet constateert bovendien dat ondernemers in veel sectoren onverminderd betalingsproblemen ondervinden. Daarom verlengt het kabinet de periode waarin ondernemers zich voor de uitstelregeling kunnen aanmelden van 19 juni naar 1 oktober 2020.
Maatregelen tegen de eikenprocessierups. |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eikenprocessierupsen komen uit eitjes, tijd voor preventieve maatregelen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke maatregelen er tot nu toe in gang zijn gezet in het kader van preventieve bestrijding van de eikenprocessierups?
In de zomer van 2019 heb ik samen met andere betrokken ministeries het Kennisplatform Processierups (verder; kennisplatform) laten oprichten. Het doel van dit kennisplatform is het ondersteunen van de preventie en bestrijding van de processierups door het bieden van eenduidige kennis en informatie. De samenstelling, rol en taken van het kennisplatform zijn uitgewerkt en op 28 januari jongstleden is het formeel van start gegaan. Op 9 april jongsleden heb ik de Kamer middels een brief verder geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de eikenprocessierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). Inmiddels is de Leidraad beheersing eikenprocessierups geactualiseerd, de monitoring van de verspreiding van eikenprocessievlinders is uitgebreid en een afvalprotocol voor het verantwoord omgaan met eikenprocessierupsenafval is geactualiseerd. Zo doen we samen met alle betrokken partijen hard ons best om voor het komend seizoen handvatten te bieden zodat we in ieder geval beter voorbereid zijn. Preventie- en bestrijdingsmaatregelen die concreet in het veld worden getroffen vallen onder de verantwoordelijkheid van desbetreffende gemeenten en terreineigenaren.
Kunt u daarnaast inzichtelijk maken welke lessen er vorig jaar en in voorafgaande jaren zijn geleerd ten aanzien van de bestrijding van de eikenprocessierups en hoe deze lessen worden meegenomen in toekomstige bestrijdingsmaatregelen?
In het voorjaar en in de zomer van 2019 is Nederland overvallen door grote overlast van eikenprocessierupsen. De bestrijdingscapaciteit bleek op dat moment onvoldoende en niet iedereen was goed voorbereid waardoor er enorme overlast ontstond voor mens en dier. Burgers en professionals hadden grote behoefte aan eenduidige informatie over de bestrijding en gezondheidsaspecten van de eikenprocessierups. Binnen het kennisplatform is de opgedane ervaring en kennis van voorgaande jaren samengebracht. Een concreet voorbeeld hiervan is het afvalprotocol. Afgelopen zomer bleek dat afvalverwerkingsbedrijven problemen hadden met de verwerking van eikenprocessierupsenafval. Met een bemiddeling door het Ministerie van LNV en het actualiseren van het afvalprotocol door het kennisplatform hebben afvalverwerkingsbedrijven handvatten gekregen voor de omgang en verwerking van dit afval.
Kunt u aangeven hoe de eerder door uzelf genoemde landelijke regie via onder andere kennisverspreiding, onderzoek en het delen van inzichten ten aanzien van de bestrijding van de eikenprocessierups is vormgegeven en hoe deze landelijke regie in de praktijk zijn uitwerking zal vinden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in samenwerking met decentrale overheden te werken aan een nationaal preventieplan? Zo nee, waarom niet?
Met de oprichting van het kennisplatform processierups, het honoreren van het topsector voorstel «Beheer eikenprocessierups» en de actualisering van de Leidraad beheersing eikenprocessierups acht ik een nationaal preventieplan op dit moment niet opportuun. Preventie en bestrijding van de eikenprocessierups zijn in hoge mate maatwerk en gemeenten en terreineigenaren hebben zicht op de lokale uitdagingen die de rups met zich meebrengt.
De armoede en schulden onder jongeren als gevolg van de participatiewet |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over jongeren in Enschede die structureel geld tekortkomen?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het onmogelijk is voor een jongere om met een bijstandsuitkering, of zelfs het minimumjeugdloon, zelfstandig te wonen? Zo nee, op welke punten zijn de cijfers uit het onderzoek onjuist en waarom? Welke alternatieve cijfers hanteert u in dat geval?
De bijstandsuitkering is een tijdelijke vangnetregeling voor de noodzakelijke kosten van bestaan. De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de leeftijd. Dit betekent dat voor personen van 18 tot 21 jaar lagere jongerennormen gelden. Voor jongeren tot en met 20 jaar ligt het relevante wettelijk minimumjeugdloon ook lager dan het wettelijk minimumloon zoals dat geldt vanaf 21 jaar. Dit is bevorderlijk voor de stimulans om (vervolg)onderwijs te volgen.
Het kabinet vindt het van belang dat jongeren niet door middel van een uitkering voorzien in hun bestaanskosten, maar werken aan hun perspectief op de arbeidsmarkt door het volgen van scholing of het opdoen van werkervaring. Op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben ouders een onderhoudsplicht jegens hun kinderen jonger dan 21 jaar. Om deze reden hoeft de bijstandsnorm voor personen van 18 tot 21 jaar niet volledig de noodzakelijke kosten van bestaan te dekken. Gelet op het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd om bij de bepaling van de hoogte van de norm rekening te houden met deze onderhoudsplicht. Overigens zijn jongeren van 18 tot 21 jaar uitgezonderd van de toepassing van de kostendelersnorm en voor personen vanaf 21 jaar gelden de reguliere bijstandsnormen.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de jongerennorm in de Participatiewet niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien omdat het voor jongeren van 18 tot 21 jaar niet mogelijk is de ouderlijke onderhoudsplicht te gelde te maken (bijvoorbeeld omdat er geen ouders in beeld zijn of als de ouders onvoldoende draagkrachtig zijn). Op grond van de Participatiewet dienen gemeenten gebruik te maken van de maatwerkmogelijkheid om de jongerennorm aan te vullen in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand.
Hiermee kan voorzien worden in een inkomen dat voldoende is om van te leven. De gemeenten hebben vervolgens de bevoegdheid om de aanvullende bijzondere bijstand te verhalen op de ouders.
Wat vindt u ervan dat jongeren met een bijstandsuitkering structureel 666 euro tekort komen? Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat zij dak- of thuisloos raken? Kunt u daarbij specifiek ingaan op jongeren die niet kunnen rekenen op steun van familie?
Zie antwoord vraag 2.
Om hoeveel jongeren gaat het en om welke bedragen? Indien u daar geen zicht op heeft, acht u het niet eens tijd daar onderzoek naar te doen?
Volgens de meest recente cijfers van het CBS van eind september 2019 ontvingen 6.720 personen tussen 18 en 21 een bijstandsuitkering. Het CBS heeft onderzoek gedaan naar de samenloop van algemene bijstand en bijzondere bijstand in 20182. Hieruit blijkt dat 17.750 personen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar op enig moment in 2018 een algemene bijstandsuitkering ontvingen. Van deze groep ontvingen 6.610 personen een vorm van bijzondere bijstand, waarvan 5.520 voor directe levensonderhoud en 1.140 voor woonkosten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat gemeenten in meer dan een derde van de gevallen de (lagere) bijstandsnorm van personen tussen 18 en 21 jaar aanvullen met bijzondere bijstand.
Heeft u zicht op de toegankelijkheid van de bijzondere bijstand voor deze jongeren? Onder welke voorwaarden kunnen jongeren in aanmerking komen voor bijzondere bijstand om reguliere, structurele kosten te vergoeden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een steeds groter deel van het budget voor bijzondere bijstand wordt besteed aan beschermingsbewind en de vergoeding voor juridische kosten? Kunt u cijfermatig inzicht bieden daarin? Welke oorzaken liggen ten grondslag aan deze stijging?
In deze vraag wordt er vanuit gegaan dat er een specifiek, geoormerkt budget is voor de bijzondere bijstand. De middelen voor de bijzondere bijstand maken echter deel uit van de algemene uitkering van het Gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar. Gemeenten zijn dan ook beleidsmatig en financieel verantwoordelijk voor de bijzondere bijstand. Dit neemt niet weg dat het aantal mensen dat onder bewind is gesteld is toegenomen de afgelopen jaren en dat dit ook een toename aan kosten voor gemeenten met zich heeft meegebracht.
Bureau Bartels heeft in 2016 in opdracht van de Staatssecretaris van SZW onderzoek gedaan naar het aantal mensen voor wie beschermingsbewind is ingesteld en de gemeentelijke uitgaven die daarmee zijn gemoeid in de periode 2013–2015.3
De onderzoekers hebben berekend hoeveel de totale gemeentelijke uitgaven voor de drie beschermingsmaatregelen beschermingsbewind, curatele en mentorschap bedroegen. Hierin was een stijging te zien van € 55 miljoen in 2013 naar € 115 miljoen in 2015.
Uit cijfers van het CBS blijkt dat de jaarlijkse uitgaven van gemeenten aan bijzondere bijstand tussen 2010 en 2018 per saldo met 134 miljoen euro zijn gestegen, waarbij het cluster «financiële transacties» de sterkste stijging laat zien.4 Naast de kosten voor beschermingsbewind vallen hieronder ook de kosten voor onder meer rechtsbijstand, voor schuldsanering en voor toeslagen op het inkomen wanneer mensen langdurig zijn aangewezen op een laag inkomen of geen eigen vermogen hebben. Een meer specifieke duiding van het aandeel van de kosten voor beschermingsbewind is op basis van deze cijfers niet mogelijk.
Divosa concludeert in de Factsheet Financiën bijzondere bijstand uit 2016 dat de kosten voor financiële transacties met name zijn gestegen door de stijgende kosten van bewindvoering.5
De Raad voor de rechtspraak is gevraagd hoeveel beschermingsbewinden en meer specifiek hoeveel schuldenbewinden de afgelopen jaren zijn ingesteld (zie tabel 1).6 Uit de verstrekte cijfers blijkt dat tot 2016 sprake was van een jaarlijkse toename van het aantal ingestelde bewinden; dat komt overeen met de trend uit onderzoek van Bureau Bartels. Sinds 2016 neemt het aantal ingestelde bewinden jaarlijks steeds af.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal ingestelde schuldenbewinden
15.600
16.100
15.800
14.700
11.900
11.500
Totaal aantal ingestelde bewinden
39.600
38.500
38.000
36.200
34.000
32.500
Bureau Bartels heeft tevens onderzoek gedaan naar mogelijke verklaringen voor verschillen in gemeentelijke uitgaven voor beschermingsbewind. Zij constateerden dat de omvang van en ontwikkeling in de uitgaven zeer uiteenlopen. Uit het onderzoek blijkt tevens dat veel gemeenten initiatieven ontplooiden om de instroom in beschermingsmaatregelen en daarmee de gemeentelijke uitgaven voor beschermingsbewind te beïnvloeden. Daarbij gaat het veelal om het informeren van doorverwijzers (zorginstellingen, maatschappelijk werk, wijkteams) over beschikbare schuldhulpverleningsinstrumenten en het aandragen van alternatieven voor beschermingsbewind (bijv. varianten van budgetbeheer). Naast gemeentelijk beleid zijn er indicaties dat de economische crisis een belangrijke rol heeft gespeeld in de toename van het aantal beschermingsbewinden. Verklarende factoren voor de toename zijn daarnaast het ontbreken van een sociaal netwerk waardoor problemen (bijvoorbeeld schulden) langere tijd voortduren en de toenemende complexiteit van de samenleving.7
Gemeenten proberen grip te krijgen op de instroom in beschermingsbewind. Hieraan ligt niet alleen de wens ten grondslag om de druk op de bijzondere bijstand te verminderen, maar ook de wens om de meest passende vorm van ondersteuning voor mensen met schulden te vinden. Daartoe werken gemeenten samen met bewindvoerders en rechtbanken. Bijvoorbeeld via convenanten en pilots. Gemeenten hebben al de bevoegdheid om de rechter niet alleen te vragen schuldenbewind in te stellen, maar ook om een schuldenbewind te beëindigen. Het kabinet stelt verder in het regeerakkoord voor om gemeenten een adviesrecht te geven bij schuldenbewind. Daartoe heeft het op 1 april jl. het wetsvoorstel adviesrecht gemeenten bij schuldenbewind bij uw Kamer ingediend.8
Acht u het realistisch dat gemeenten het bedrag van 666 euro per maand zelf aanvullen? Zo ja, kunt u dat onderbouwen, mede in het licht van de grote financiële tekorten bij gemeenten omdat het Rijk meer geld aflost in plaats van te investeren in de samenleving?
De Participatiewet voorziet expliciet in de mogelijkheid om de jongerennorm aan te vullen via de bijzondere bijstand als jongeren niet bij hun ouders kunnen wonen en de onderhoudsplicht van hun ouders niet kunnen effectueren. Gemeenten zijn conform de Participatiewet gehouden om in die situatie aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken. De toepassing hiervan vergt echter maatwerk. Zo dienen gemeenten vast te stellen of het noodzakelijk is voor jongeren om niet bij hun ouders te wonen. Zie ook mijn antwoord op vragen 2, 3 en 5.
Deelt u de opvatting dat iedereen zeker moet zijn van een fatsoenlijk bestaan en het dus onacceptabel is dat jongeren dak- of thuisloos raken door regels in de bijstand? Welke elementen uit de wet zijn hier debet aan? Gaat u beleid maken om dit te voorkomen?
Ik deel de opvatting dat iedereen in Nederland verzekerd moet zijn van een bestaansminimum als hij of zij zelf hier tijdelijk niet in kan voorzien. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 5 heb aangegeven biedt de Participatiewet deze mogelijkheid ook.
Wat is het budgettaire beslag van een verruiming van de kostendelersnorm voor drie of meer personen naar 50 procent van de Wet minimumloon (WML), en van een verruiming voor drie personen naar 50 procent, voor vier personen naar 45 procent, en vijf personen naar 40 procent? Wat is het beslag als deze verruimingen tijdelijk zouden zijn, bijvoorbeeld het eerste of de eerste twee jaar dat mensen samenwonen?
De kostendelersnorm in de Participatiewet geldt zowel voor de bijstand als voor de AIO. In 2019 waren er ruim 23.000 huishoudens met een uitkering vanuit de Participatiewet, waarbij de kostendelersnorm voor 3 personen of meer van toepassing was. In het geval de kostendelersnorm voor 3 of meer personen wordt verhoogd naar het normbedrag voor 2 kostendelers zal dit naar verwachting, op basis van gegevens over 2019, bijna € 70 miljoen kosten. Indien het normbedrag wordt verhoogd voor 3 kostendelers naar 50% van het referentie minimumloon, voor vier kostendelers naar 45% en voor 5 kostendelers naar 40%, kost dat in totaal ruim € 50 miljoen. Er zijn geen gegevens bekend over de duur van het samenwonen van bijstandsgerechtigden, het budgettair beslag van een tijdelijke verruiming kunnen we ook niet in beeld brengen.
Een tijdelijke verruiming van de kostendelersnorm is niet aan de orde, niet voor het eerste noch de eerste twee jaar dat mensen samenwonen. Het principe van de kostendelersnorm is dat de kosten gedeeld kunnen worden. Voor wat betreft kwetsbare groepen biedt de Participatiewet gemeenten voldoende mogelijkheden om in een individueel geval maatwerk toe te passen. Zo hebben gemeenten de mogelijkheid om de kostendelersnorm niet toe te passen voor personen van 21 jaar en ouder die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken.
Wat is het budgettaire beslag van een verruiming van de norm voor jongeren in de bijstand, van bijvoorbeeld 10 procent?
Gegevens van het CBS over het derde kwartaal van 2019 laten zien dat in die periode ca. 6700 personen jonger dan 21 een bijstandsuitkering ontvingen. Een 10%-verhoging van de jongerennorm zou inhouden dat alleenstaande jongeren voortaan € 285,76 per maand ontvangen in plaats van € 259,78 per maand. De verhoging geldt ook voor gehuwden met de jongerennorm. Een globale inschatting van de bijbehorende uitgaven als de jongerennorm met 10% wordt verhoogd is € 3 miljoen euro. In deze raming is geen rekening gehouden met gedragseffecten, een verhoging van de bijstandsnormen voor 18-, 19- en 20-jarigen roept naar verwachting meer gebruik op, waardoor de kosten hoger uitvallen.
Bent u bereid over te gaan tot het schrappen van de vierwekenzoektermijn, aangezien deze periode zonder inkomen schulden veroorzaakt?
Jongeren van 18 tot 27 jaar die zich melden voor een beroep op bijstand hebben te maken met een zoektermijn van vier weken voordat de aanvraag om bijstand in behandeling wordt genomen. Deze zoektermijn in de Participatiewet draagt eraan bij dat colleges jongeren activeren om te zoeken naar werk of een opleiding te volgen. Opleiding en werk kunnen in beginsel alleen een succes worden met eigen inzet en initiatief; de eigen verantwoordelijkheid van de jongere dient daarbij voorop te staan. Als het college na die vier weken oordeelt dat de jongere zich tijdens die vier weken voldoende heeft ingespannen, maar hij of zij heeft geen werk of scholing gevonden, dan kan met terugwerkende kracht vanaf de dag van melding, bijstand worden toegekend. In dit verband is het van belang dat de colleges de maatwerkmogelijkheid van arbeidsondersteuning hebben voor met name kwetsbare jongeren die moeite hebben om zelf naar werk of scholing te zoeken. Voorts geldt dat op het moment dat een jongere zich meldt bij een gemeente voor inkomensondersteuning en ook kampt met schulden, het college gelijk kan starten met schuldhulpverlening. Op die manier kan snel voorkomen worden dat schulden verder oplopen. De zoektermijn is daar geen obstakel voor.
Om bovenstaande redenen vind ik het dan ook niet gewenst om de wettelijk verplichte zoektermijn en daarmee de wachttijd voor de inkomensondersteuning zondermeer en categoriaal voor alle jongeren die een beroep op bijstand doen te schrappen.
Vanwege de Coronacrisis heb ik mogelijk gemaakt dat de colleges in de periode 1 maart tot 1 september 2020 kunnen afwijken van de regels rond de verplichte zoektermijn van vierweken. Daardoor kunnen zij individueel maatwerk toepassen bij het hanteren van de zoektermijn en daarmee mogelijke financiële problemen voorkomen bij jongeren die plotseling zonder werk en inkomsten komen te zitten als gevolg van de coronacrisis, terwijl ander werk of scholing door de uitzonderlijke omstandigheden op dit moment lang niet overal voorhanden is.
Streamingsdiensten |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat streamingsdiensten extra geld verdienen doordat mensen nu vaker thuis zijn, terwijl veel acteurs, muzikanten en andere creatieve makers zonder inkomsten thuis zitten?
Bij het wereldwijd opererende bedrijf Netflix is in dit eerste kwartaal inderdaad sprake van een extra toename van abonnees, ook in Nederland. Verder heb ik geen informatie over extra omzet van streamingsdiensten door de intelligente lockdown situatie als gevolg van het Coronavirus.
Er dient bedacht te worden dat ook voor streamingsdiensten geldt dat aankoopcontracten van nieuwe producties niet nagekomen kunnen worden en dat eigen producties nu stilliggen. Daarnaast bieden streamingsdiensten verschillende soorten diensten aan, waaronder sportkanalen, die nu geen live wedstrijden kunnen uitzenden. Het beeld dat streamingsdiensten (alleen maar) verdienen aan de huidige situatie is dus niet zo eenduidig en dit zal bovendien per dienst verschillen. Bij diensten op basis van een transactiemodel is het bovendien zo dat als mensen meer films of muziek kopen of downloaden omdat ze meer thuis zijn, auteursrechthebbenden hier ook van profiteren doordat zij per afname betaald krijgen.
Bent u bereid om tijdens de videoconferentie met de EU-cultuurministers inzake COVID-19 te pleiten voor een solidariteitsheffing op online streamingsdiensten van buiten en binnen de EU, waarvan de inkomsten ten goede moeten komen aan creatieve makers, zoals acteurs, muzikanten en scenarioschrijvers? Zo nee, waarom niet?
Netflix heeft uit eigen beweging een fonds van $ 00 miljoen gecreëerd om de creatieve sector, ook in Europa, te helpen met problemen die zijn veroorzaakt door het Coronavirus. Het heeft zich gecommitteerd aan een betaling van twee weken aan de medewerkers en cast van producties die het heeft opgeschort en blijft werknemers betalen die enkele weken daarna niet kunnen werken. Als onderdeel van het fonds doneert Netflix $ 15 miljoen aan derden en non-profitorganisaties die noodhulp bieden aan werknemers in de bredere film- en televisie-industrie. Het Nederlands Filmfonds kondigde vorige week een publiek-privaat partnerschap met Netflix aan om de door de Coronacrisis getroffen producties te steunen vanuit een gezamenlijk steunfonds. Om het steunfonds te lanceren stelt Netflix in Nederland 1 miljoen euro beschikbaar.
Ook andere partijen dragen hun steentje bij, bijvoorbeeld de IPTV aanbieder InCompanyMedia (met veel klanten in de zorgsector), maakt in samenwerking met Discovery het gratis gebruik van de Discovery app Dplay voor drie maanden mogelijk. Met deze streamingsdienst zijn documentaires of series eenvoudig via een tablet toegankelijk voor patiënten en cliënten van ziekenhuizen of zorginstellingen.
Niet bij iedere streamingsdienst in Nederland zal een (forse) stijging van gebruikers – zoals bij het wereldwijd opererende Netflix – het geval zijn. De verschillende typen streamingsdiensten hebben verschillende businessmodellen, naast diensten op basis van een abonnementsmodel zijn er ook streamingsdiensten op basis van transacties of op basis van advertenties. Ik vind een moreel appèl op alle streamingsdiensten in het algemeen derhalve niet wenselijk maar het zou heel mooi zijn als streamingsdiensten die als gevolg van de COVID 19-crisis (fors) meer omzet hebben behaald, het goede voorbeeld van bovengenoemde marktpartijen volgen en iets doen voor kleinere ondernemers.
Bovenstaande betekent uiteraard niet dat ik mij ook zelf geen zorgen maak over de gevolgen van de Coronacrisis voor de culturele en creatieve sector. In mijn brief van 27 maart jl.1 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen voor de korte termijn voor de culturele en creatieve sector die tot dan toe waren genomen in verband met de COVID-19 crisis. In die brief stond ik stil bij de kabinetsbrede maatregelen, specifieke coulancemaatregelen en de communicatie met het culturele en creatieve veld. In vervolg daarop heb ik uw Kamer in mijn brief van 15 april jl. geïnformeerd over de aanvullende ondersteuning die het kabinet biedt om de culturele en creatieve sector door de financieel zware eerste maanden heen te helpen en in staat te stellen om te investeren voor het volgende seizoen.2
Bent u bereid te pleiten voor een moreel appèl op streamingsdiensten om zelf, al dan niet in afwachting van een solidariteitsheffing, een deel van hun winsten te delen met kleinere ondernemers in de creatieve en culturele sector? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het feit dat de (maximale) huurtoeslag daalt wanneer een alleenstaande een kind krijgt |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de (maximale) huurtoeslag voor een alleenstaande daalt wanneer de alleenstaande een kind (of meerdere kinderen) krijgt?1
Het klopt dat er een verschil is in de maximaal mogelijke huurtoeslag voor alleenstaanden en voor meerpersoonshuishoudens, waar ook eenoudergezinnen onder vallen. Voor alleenstaanden wordt boven de aftoppingsgrens nog 40% van de huurprijs boven deze aftoppingsgrens vergoed, voor een meerpersoonshuishouden niet. Bij huren boven de aftoppingsgrens bestaat daarom een verschil in de maximale toeslag.
Hoe groot is dit verschil, wanneer we uitgaan van de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande en de maximale huurtoeslag voor een alleenstaande ouder met een jong kind zonder inkomen of vermogen als medebewoner?
Meerpersoonshuishoudens krijgen voor het gedeelte van de huur boven de voor hen geldende aftoppingsgrens geen huurtoeslag meer, alleenstaanden krijgen 40% van dat gedeelte vergoed. Voor alleenstaanden is de maximaal mogelijke huurtoeslag, bij een minimuminkomen en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens, € 368 per maand en voor meerpersoonshuishoudens is de maximaal mogelijke huurtoeslag € 321 per maand. Dit is dus een verschil van € 47 per maand.
Echter geldt bij deze twee huishoudvormen ook een andere inkomensafhankelijkheid. Zo geldt voor de meerpersoonshuishoudens een hogere minimuminkomensgrens. Bij alleenstaande ouders neemt dus pas bij een hoger inkomen de eigen bijdrage toe dan bij alleenstaanden. Zo leidt bijvoorbeeld voor een bijstandsgerechtigde de stijging van de minimumuitkering bij het krijgen van een kind niet tot verlies aan huurtoeslag. Daarnaast behouden alleenstaande ouders ook tot een hoger inkomen het recht op huurtoeslag. Voor alleenstaande ouders met één kind (tweepersoonshuishoudens) en een huur ter hoogte van de huurtoeslaggrens geldt dat zij tot een belastbaar jaarinkomen van € 37.761 recht hebben op huurtoeslag, vergeleken met € 31.826 voor alleenstaanden met dezelfde huurprijs.
Vindt u dit verschil wenselijk?
In principe is het de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. Vanuit deze achtergrond moeten corporaties ook minimaal 95 procent van de huishoudens met recht op huurtoeslag die ze jaarlijks huisvesten een woning aanbieden met een huur die niet hoger is dan de aftoppingsgrens in de huurtoeslag. Wanneer alleenstaande ouders in een woning met een huur onder de aftoppingsgrens worden gehuisvest, is er geen sprake van het genoemde verschil.
Ik onderken dat alleenstaande ouders extra financiële ondersteuning nodig kunnen hebben. Echter krijgen zij deze extra ondersteuning al via bijvoorbeeld de alleenstaande ouderkop op het kindgebonden budget van € 3.190 per jaar (in 2020) en geldt voor deze groep zoals hiervoor aangegeven in de huurtoeslag ook een gunstiger inkomensafhankelijke afbouw dan voor alleenstaanden.
Deelt u dat het krijgen van een kind juist een reden kan vormen om een alleenstaande ouder met een laag inkomen extra te ondersteunen om de huur te kunnen betalen, bijvoorbeeld omdat een alleenstaande ouder extra ruimte in huis nodig heeft voor het kind of de kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen liggen ten grondslag aan de keuze voor dit verschil?
Het is de bedoeling dat huishoudens in een voor hun situatie passende woning worden gehuisvest, zowel qua huishoudsituatie als met een huurprijs passend bij het inkomen. Zoals bij het antwoord op vraag 3 en 4 aangegeven is het in principe de bedoeling dat huishoudens met huurtoeslag helemaal niet worden gehuisvest in woningen met een huurprijs boven de aftoppingsgrens, omdat deze woningen ook met (volledige) huurtoeslag voor deze doelgroep erg duur zijn. In incidentele gevallen kan het onvermijdbaar zijn dat huurtoeslagontvangers in een voor hun relatief dure woning worden gehuisvest. Bij ouderen is dit soms het geval als zij aangewezen zijn op een woonvorm met extra voorzieningen, waardoor de huurprijs hoger wordt. Daarom krijgen ouderen ook boven de voor hen geldende aftoppingsgrens 40% van de huur vergoed.
Voor alleenstaanden is in 1997 ook huurtoeslag voor het gedeelte van de huur boven de aftoppingsgrens mogelijk gemaakt. Destijds was hiervoor de overweging dat de nettohuurquotes voor deze huishoudens zonder deze extra huurtoeslag aanzienlijk hoger lagen dan die voor meerpersoonshuishoudens [memorie van antwoord Kmrst. 1996–1997, 25 090, nr. 197b].
Hangt dit bijvoorbeeld samen met andere regelingen, zoals de alleenstaande ouderkop binnen het kindgebonden budget?
Op basis van inkomen en vermogen komt een alleenstaande ouder altijd in aanmerking voor kinderbijslag en kindgebonden budget als zij/hij een kind krijgt en ook huurtoeslag ontvangt.
De kinderbijslag is onafhankelijk van het inkomen en vermogen. Net zoals de huurtoeslag is het kindgebonden budget inkomensafhankelijk en kent een vermogenstoets. Het afbouwpercentage van het kindgebonden budget is lager dan het afbouwpercentage in de huurtoeslag. Het kindgebonden budget loopt dus ook verder het inkomensgebouw in dan de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die huurtoeslag ontvangen hebben dus ook recht op het kindgebonden budget. De vermogenstoets in het kindgebonden budget is hoger dan de vermogenstoets in de huurtoeslag. Alleenstaande ouders die beschikken over een vermogen onder de vermogensgrens in de huurtoeslag en dus recht hebben op huurtoeslag, ontvangen dus ook kindgebonden budget.
Zijn er situaties denkbaar waarin een alleenstaande ouder alleen huurtoeslag ontvangt en alleen te maken krijgt met de nadelige effecten van de lagere (maximale) huurtoeslag en niet met de positieve effecten van het recht op (hogere) andere toeslagen, zoals het kindgebonden budget en de kinderbijslag?
Welke mogelijkheden zijn er om dit verschil terug te dringen?
In het IBO Toeslagen deel 1, naar u verzonden op 11 november 2019 (Kamerstuk 31 066, nr. 540), is in het kader van vereenvoudiging de mogelijkheid voor het harmoniseren van de aftoppingsgrenzen en de hoogte van de huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen onderzocht. Hiermee zouden de huidige twee aftoppingsgrenzen worden geharmoniseerd en wordt het recht op huurtoeslag boven de aftoppingsgrenzen voor alle huishoudtypen gelijkgetrokken. Hierdoor zou er dus geen verschil in maximale huurtoeslag meer zijn tussen alleenstaanden en alleenstaande ouders. Uit het rapport blijkt dat bij een budgettair neutrale vormgeving dit voor een deel van de huurtoeslagontvangers tot positieve inkomenseffecten zou leiden, en bij een deel van de huurtoeslagontvangers tot negatieve inkomenseffecten. Het voorkomen van negatieve inkomenseffecten in deze variant leidt tot € 53 miljoen hogere kosten huurtoeslag.
Wanneer verwacht u het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie naar de Kamer te sturen?
Op 30 april 2020 is het IBO Toeslagen deel 2 en de kabinetsreactie aan uw Kamer gezonden.
Het wetsvoorstel Samenvoeging van de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum (Kamerstuk 35344) |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de raadsverkiezingen voor de nieuwe gemeente Eemsdelta gepland staan op 18 november 2020? In hoeverre zijn de maatregelen die van rijkswege zijn ingesteld om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, in het bijzonder de intelligente lockdown, van invloed op de voorbereidingen van de verkiezingen?
Ja, dat klopt. Uit de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) vloeit voort dat de verkiezingen voor de herindelingen die per 1 januari 2021 zijn voorzien, worden gehouden op 18 november 2020 (artikel 55, tweede lid). De uiterste dag van registratie voor politieke partijen is 24 augustus (gelet op artikel G3 van de Kieswet), de dag van kandidaatstelling is 5 oktober (gelet op artikel 55, derde lid, van de Wet arhi).
Eenieder ondervindt hinder van de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het COVID-19 virus; politieke partijen zullen daardoor bijvoorbeeld bepaalde overleggen digitaal moeten laten plaatsvinden in plaats van in een fysieke bijeenkomst. Ik heb op dit moment echter geen reden om aan te nemen dat politieke partijen in de komende tijd onvoldoende in staat zijn om zich te laten registeren als nieuwe partij, een verkiezingsprogramma op te stellen of de kandidatenlijsten samen te stellen. Ook bij de gemeenten zie ik nu nog geen problemen in de voorbereiding van de herindelingsverkiezingen. Ik zal evenwel in de komende maanden contact onderhouden met de betrokken gemeenten indien beperkende maatregelen rond het COVID-19 virus van kracht blijven en mogelijke knelpunten moeten worden geadresseerd in de organisatie van het (verkiezings)proces.
Deelt u de mening dat, indien de intelligente lockdown langer gaat duren dan 1 juni 2020, de lokale volksvertegenwoordigers minder goed de verkiezingen kunnen voorbereiden en dat dit in het bijzonder geldt voor partijen die nog niet eerder meededen in één van de drie gemeenten Appingedam, Delfzijl of Loppersum?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat vooral kwetsbare groepen mogelijk meer hinder ondervinden bij deelname aan de verkiezingscampagnes als gevolg van de intelligente lockdown? Deelt u de mening dat daardoor het actieve – en passieve kiesrecht van groepen kiezers disproportioneel wordt aangetast?
De maatregelen die nu gelden, brengen naar mijn mening belemmeringen met zich mee. Ik ben mij ervan bewust dat dit niet ideaal is en creativiteit vraagt van eenieder, ook bij het voorbereiden van verkiezingen. Of na 1 juni a.s. andere maatregelen zullen gelden en wat de consequenties daarvan zouden zijn, is nu nog niet te zeggen. Indien beperkende maatregelen van kracht blijven, zal ook gekeken worden naar de eventuele effecten daarvan op de organisatie van de verkiezing, waarbij uiteraard het belang van deelname aan het verkiezingsproces wordt meegewogen.
Kunt u aangeven hoe het democratisch proces in het algemeen wordt gewaarborgd bij de verkiezingen voor de nieuwe gemeente Eemsdelta nu de volksvertegenwoordigers problemen ondervinden bij de voorbereidingen van de verkiezingen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het juridisch mogelijk om de verkiezingen uit te stellen? Zo ja, hoe lang en aan welke voorwaarden moet dan voldaan worden? Wat is uw mening over een mogelijk uitstel van de raadsverkiezingen en de wenselijkheid daarvan?
Ja, dat is mogelijk. De Wet arhi bepaalt dat gedeputeerde staten om zwaarwegende redenen kunnen bepalen dat de verkiezingen (en de dag van kandidaatstelling) op een later moment plaatsvinden, zolang deze maar vóór de datum van herindeling plaatsvinden (artikel 55, derde lid). Dat betekent dat de verkiezingen effectief 5 á 6 weken kunnen worden uitgesteld, indien dat noodzakelijk zou zijn.
Ligt er een noodscenario klaar voor de verkiezingen voor de nieuwe gemeente Eemsdelta, mocht de lockdown langer gaan duren dan nu voorzien? Zo ja, wat houdt dat in. Zo nee, waarom niet?
Indien er verder uitstel nodig is dan gedeputeerde staten mogelijk kunnen maken, dan is daarvoor een specifieke wettelijke regeling nodig waarin alleen de wetgever kan voorzien. De Kamer zal tijdig worden geïnformeerd in het geval het kabinet van mening is dat verder uitstel noodzakelijk zou blijken.
Is het mogelijk deze vragen met spoed te beantwoorden, in verband met het stemmen over deze wet in de Tweede Kamer?
Ja, ik heb de gestelde vragen per ommegaande van een antwoord voorzien, zodat deze tijdig bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel tot samenvoeging van de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum kan worden betrokken.
Het bollenvloerdossier |
|
Erik Ronnes (CDA), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de conclusie dat uit de beantwoording blijkt dat er door TNO nader onderzoek gedaan gaat worden met toepassing van de principes die ten grondslag liggen aan NEN 8700 om rekening te houden met het principe van bewezen sterkte en dat dit onderzoek nog voor de zomer zal zijn afgerond?1 Kunt u de Tweede Kamer in kennis stellen van de inhoud van het onderzoeksvoorstel zodra dit bekend is?
Ik deel deze conclusie met de volgende kanttekeningen. In mijn beantwoording heb ik u geïnformeerd dat er een onderzoeksplicht wordt ingevoerd voor gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700. Dit zijn gebouwen waarbij de gevolgen van een eventuele instorting het grootst zijn, zoals gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. De jaren daarop zullen de andere gebouwen volgen. Het TNO-onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de uitbreiding van de onderzoeksplicht voor de gebouwen uit de andere gevolgklassen volgens NEN 8700. Dit onderzoek kan mogelijk leiden tot een beperking van deze aanvullende onderzoeksplicht. Uit het bij deze beantwoording meegestuurde verslag van de klankbordgroep van 11 maart 2020 volgt dat het streven was om dit TNO-onderzoek vóór de zomer af te ronden. Hierbij was er toen vanuitgegaan dat er door TNO snel een onderzoeksvoorstel zou worden gemaakt in overleg met onder andere VNconstructeurs en Adviesbureau Hageman. Ik heb van TNO vernomen dat de uitwerking van het onderzoeksvoorstel meer tijd kost. Pas als het onderzoeksvoorstel er is, kan worden aangegeven wanneer het onderzoek naar verwachting is afgerond. Ik zal het onderzoeksvoorstel met u delen nadat ik het heb ontvangen en opdracht aan TNO heb verstrekt voor de uitvoering.
Nadat het onderzoek is afgerond, zal het eerst nog moeten worden besproken met alle deskundigen in de klankbordgroep alvorens ik een besluit kan nemen over de aanvullende onderzoeksplicht. Naar verwachting zal dit niet eerder zijn dan najaar 2020. Het is overigens nog ongewis in hoeverre het onderzoek van TNO daadwerkelijk zal leiden tot een verdere beperking van de onderzoeksplicht voor de lagere gevolgklassen.
Deelt u de conclusie dat uit de beantwoording ook blijkt dat de onderzoekverplichting voor gebouwen in de gevolgklasse CC3 niet eindigt op 01.01.2021, maar op 01.04.2021 en dat voor de onderzoeken oorspronkelijk dus negen maanden was gegund aan de eigenaren? Deelt u de conclusie dat als die negen maanden worden aangehouden, de start van de onderzoekverplichting dus ook drie maanden zou kunnen worden opgeschoven, zodat rekening kan worden gehouden met de resultaten van het TNO onderzoek?
Ik deel de eerstgenoemde conclusie. Zoals gemeld in mijn eerdere beantwoording heb ik voor deze beperkte verlenging tot 1 april 2021 gekozen in verband met de coronacrisis zodat gebouweigenaren en gemeenten meer tijd hebben om te voldoen aan de onderzoeksplicht.
De tweede conclusie deel ik niet. Het TNO-onderzoek richt zich op de mogelijke beperking van de verdere onderzoeksplicht voor gebouwen in de lagere gevolgklassen (CC1 en CC2). Het in afwachting van de onderzoeksresultaten opschuiven van de onderzoeksplicht voor gebouwen in de hoogste gevolgklasse (CC3) is daarmee niet aan de orde. Snelle uitvoering van de onderzoeksplicht is nodig gezien de grote gevolgen van een mogelijke instorting van deze gebouwen.
Bent u bereid de onderzoekverplichting ten minste drie maanden later te laten aanvangen, maar niet eerder dan nadat TNO het onderzoek heeft afgerond? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Ik ben daartoe niet bereid. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid voorafgaand aan het moment waarop de onderzoekverplichting ingaat de resultaten van het TNO onderzoek met de Tweede Kamer te delen? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 1 zal het TNO-onderzoek, na afronding, eerst nog moeten worden besproken met alle deskundigen in de klankbordgroep alvorens ik een besluit kan nemen over de aanvullende onderzoeksplicht voor gebouwen in de lagere gevolgklassen. Naar verwachting zal dit niet eerder zijn dan najaar 2020. Ik zal uw Kamer aansluitend informeren en daarbij ook het TNO-rapport delen.
Bent u bereid wanneer de uitkomsten van het bedoelde TNO onderzoek hiervoor een aanleiding zijn de onderzoeksverplichting te heroverwegen of aan te passen? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 4.
Deelt u de conclusie dat het onderzoek van TNO is gebaat bij het kennisnemen van alle proefbelastingen die inmiddels in den lande zijn uitgevoerd, maar waarvan de resultaten niet kenbaar zijn voor de onderzoekers van TNO? Bent u bereid op korte termijn actie te ondernemen om de vastgoedeigenaren ertoe te bewegen deze resultaten geanonimiseerd beschikbaar te stellen aan de TNO-onderzoekers bij het vorenbedoelde onderzoek met daarbij de afspraak dat die rapporten niet openbaar zullen worden, anders dan na uitdrukkelijke toestemming van betrokkenen bij die proefbelastingen? Zo neen, kunt u motiveren waarom niet?
Zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 1 is TNO bezig om een onderzoeksvoorstel te maken. Met verwijzing naar uw vraag, heb ik TNO gevraagd om bij haar onderzoeksvoorstel ook aan te geven of het onderzoek gebaat is bij het kennisnemen van uitgevoerde proefbelastingen. Ik wacht dit onderzoeksvoorstel af.
Het bericht ‘Wereldwijde toename huiselijk geweld door coronavirus’ |
|
Antje Diertens (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wereldwijde toename huiselijk geweld door coronavirus»?1
Bent u bekend met de door de Italiaanse politie ontwikkelde app waarmee vrouwen om hulp kunnen vragen en foto's kunnen sturen, zonder dat hun partner erachter komt?
Kunt u aangeven of de Nederlandse politie een dergelijke app ook wenselijk vindt? Zo ja, bent u bereid om deze app te laten ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Wat kan Nederland leren van de aanpak van huiselijk geweld in andere landen? Welke best practices in andere landen onderzoekt u momenteel?
Bent u bekend met reeds lopende initiatieven in Nederland zoals de chatfunctie van Fier? Weet u of het gebruik van de chatfunctie van Fier is toegenomen sinds de coronamaatregelen zijn ingevoerd?2
Bent u bereid meer bekendheid te geven aan het bestaan van deze chatoptie? Zo ja, op welke wijze?
Waarom bestaat er geen landelijke chatfunctie die 24/7 bereikbaar is voor slachtoffers van huiselijk geweld? Bent u bereid een dergelijke landelijke chatfunctie door te voeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u op de hoogte van de situatie op de BES-eilanden? Welke vergelijkbare initiatieven zijn er op de BES-eilanden? Bent u bereid om best practices ook op de BES-eilanden door te voeren?
Zijn er voldoende mogelijkheden voor slachtoffers van huiselijk geweld om een veilig onderkomen te krijgen? Zo ja, hoe weten slachtoffers dit? Bent u bereid de communicatie hierover te versterken? Zo nee, bent u bereid om, net als in Duitsland en Frankrijk, onderkomen voor slachtoffers beschikbaar te stellen, waar nodig in overleg met de betrokken gemeenten? Zo nee, waarom niet?3
De brief van Pensioenfonds PFZW aan de voormalige deelnemers van de Accent-regeling. |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van 25 maart 2020, die door Pensioenfonds Zorg & Welzijn (PFZW) is verstuurd aan de voormalige deelnemers van de pensioenregeling Accent?1
Ik ben bekend met de brief inzake de pensioenregeling Accent die aan tenminste één deelnemer van Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) is verzonden. Ik heb van PFZW begrepen dat dit geen algemene brief betrof en deze niet aan alle voormalig deelnemers van de pensioenregeling Accent is verstuurd.
Kunt u bevestigen dat PFZW de pensioenen die in dit verband tot 1 januari 2014 zijn opgebouwd met een rekenleeftijd van 65 jaar, opnieuw heeft berekend met een rekenleeftijd van 67 jaar, hetgeen leidt tot een korting van het pensioen?
1 januari 2014 is de wettelijke, fiscale pensioenrichtleeftijd gewijzigd van 65 naar 67 jaar. Ik heb begrepen dat PFZW de bestaande opbouw van alle deelnemers (zowel in de basisregeling als in de pensioenregeling Accent) opnieuw heeft berekend met de pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. Dit heeft PFZW collectief actuarieel neutraal gedaan. Het actuarieel neutraal herrekenen van de opbouw naar een hogere pensioenrichtleeftijd leidt niet tot een verlaging, maar tot een verhoging van de pensioenuitkering vanaf pensioendatum.
Ik heb overigens van PFZW begrepen dat de in de deelnemersbrief genoemde correctie ook niet voortvloeit uit de herrekening van de pensioenrichtleeftijd. Deze brief ziet op het volgende. In 2010 is pensioenfonds FNV geliquideerd en zijn de pensioenen ondergebracht bij PFZW. De pensioenregeling Accent gold voor de periode van 2010–2020 voor de overgekomen (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Vanaf 2020 liep de regeling af en zijn de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden conform afspraak ingestroomd in de basisregeling van PFZW. Hierbij zijn de aanspraken en rechten nogmaals gecontroleerd. Indien bij deze controle is gebleken dat aanspraken/rechten eerder foutief berekend waren, hebben deelnemers hiervan bericht ontvangen.
Ik vind het op orde hebben van pensioenadministratie en het hiertoe uitoefenen van controles belangrijk. Dit borgt dat deelnemers de pensioenuitkering ontvangen waar zij op grond van de pensioenovereenkomst recht op hebben en niet ten onrechte een te lage of te hoge pensioenuitkering ontvangen. Een te lage uitkering benadeelt de deelnemer, een te hoge deelnemer het collectief. Voor het geval bij de controles fouten aan het licht komen, is het van belang dat pensioenuitvoerders een redelijk en billijk correctiebeleid hebben dat redelijk is in verhouding tot de pensioenregeling en recht doet aan de omstandigheden van het geval.
Overigens heb ik inmiddels begrepen dat de in de brief genoemde correctie onjuist was en dat PFZW deze ongedaan maakt en dat de desbetreffende deelnemer hierover is geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat de regeling met terugwerkende kracht wordt berekend, hetgeen leidt tot een lager pensioen voor de deelnemers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot de harde toezegging van voormalig Staatssecretaris Klijnsma dat, bij herberekening van pensioenverplichtingen van 65 jaar naar 67 jaar, bestaande rechten niet mogen worden aangetast?
Bij het collectief actuarieel herrekenen van bestaande aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd (67 jaar) wordt de omvang van de pensioenuitkering vanaf die nieuwe pensioenleeftijd hoger. Er is in zoverre derhalve geen sprake van een aantasting van pensioenaanspraken. Dit is ook beschreven in de brief die Staatssecretaris Klijnsma hierover in januari 2013 aan de Eerste Kamer heeft verstuurd2. De correctie die in de brief wordt genoemd, vloeide niet voort uit deze herrekening (zie het antwoord op vraag 2 en 3).
Wat vindt u ervan dat deze herberekening plaatsvindt zonder toestemming van de deelnemers?
Bij het collectief actuarieel herrekenen van bestaande aanspraken naar een hogere pensioenrichtleeftijd wordt de omvang van de pensioenuitkering vanaf die nieuwe pensioenleeftijd hoger. Er is in zoverre derhalve geen sprake van een aantasting van pensioenaanspraken. Als het pensioenreglement er hiernaast in voorziet dat betrokkene de pensioen-ingangsdatum individueel weer naar de oorspronkelijke pensioenleeftijd terug kan zetten, zonder dat dit op voorhand de rechten aantast, leidt dit op voorhand niet tot nadeel voor de deelnemer. Individuele instemming is om deze reden niet nodig. Dit is in 2014 door mijn voorganger aangegeven aan de Eerste Kamer3 en per 2019 met de Wet Waardeoverdracht Klein Pensioen4 geëxpliciteerd in de wet.
Acht u de herberekening en de bijbehorende financiële gevolgen voor de deelnemers juridisch houdbaar in het licht van de Pensioenwet? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het bericht «deelnemers winnen rechtszaak tegen verhoging pensioenleeftijd naar 67» van 10 november 2017?2
Ja.
Deelt u het standpunt, dat deze uitspraak ook van toepassing is op de bovengenoemde actuele kwestie bij Pensioenfonds PFZW?3 Kunt u het antwoord toelichten?
De rechterlijke uitspraak gaat over de herrekening met betrekking tot de wijziging van de pensioenrichtleeftijd. Ik heb van PFZW begrepen dat de in de brief genoemde correctie niet voortvloeit uit een dergelijke herrekening, maar uit een controle van de bestaande aanspraken/rechten (zie het antwoord op vraag 2 en7.
Deelt u de mening dat een gang naar de rechter in deze kwestie voorkomen kan worden? Bent u bereid contact op te nemen met PFZW om te trachten deze kwestie te beslechten? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik vind het van belang dat deelnemers, die twijfels hebben over de juistheid van verstrekte informatie, altijd verhaal kunnen halen. Het eerste aanspreekpunt voor deelnemers is hierbij het pensioenfonds, bijvoorbeeld via een verzoek om toelichting of via de interne klachtenprocedure. Mocht er een geschil blijven bestaan kan een deelnemer terecht bij de Ombudsman Pensioenen of de rechter. Het is niet aan mij om hier te interveniëren.
Wat vindt u ervan dat PFZW «heeft gerekend met onjuiste AOW-tabellen» en de deelnemers pas na het beëindiging van de (Accent)regeling hierover informeert en met aanpassingen aan het pensioen confronteert?
Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven vind ik het belangrijk dat pensioenadministraties op orde zijn. Hierbij hoort tevens het hanteren van de juiste gegevens en berekeningswijzen. Ook het regelmatig uitoefenen van controles op de pensioenadministraties is in dit kader belangrijk, om fouten die desondanks bestaan zo snel mogelijk op te sporen. Dit borgt dat deelnemers de pensioenuitkering ontvangen, waarop zij op grond van de pensioenovereenkomst recht hebben en niet ten onrechte een te lage of te hoge pensioenuitkering ontvangen. Een te lage uitkering benadeelt de deelnemer, een te hoge deelnemer het collectief. Voor het geval bij de controles fouten aan het licht komen is het van belang dat deelnemers hier zo spoedig mogelijk over worden geïnformeerd. Naar ik van PFZW heb begrepen is de deelnemer hierover geïnformeerd toen de fout aan het licht kwam. Daarnaast vind ik het van belang dat pensioenuitvoerders een redelijk en billijk correctiebeleid hebben dat redelijk is in verhouding tot de pensioenregeling en recht doet aan de omstandigheden van het geval.
Is het volgens de Pensioenwet toegestaan voor pensioenfondsen om bij fouten in de eigen administratie, het pensioen opnieuw te berekenen, ook na het aflopen van de regeling in kwestie? Wanneer zijn de risico’s van administratieve fouten door het pensioenfonds voor rekening van het pensioenfonds zelf en wanneer voor rekening van de deelnemer? Vindt u dat er in dit verband sprake is van een «grijs gebied»? Kunt u het antwoord toelichten?
Het niet vernieuwen van de toelating van het aan Parkinson-gerelateerde mancozeb |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Zal er tijdens de eerstvolgende Europese vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF), waar wetgevende besluiten genomen kunnen worden, op 18 en 19 mei 2020, worden gesproken over het voorstel van de Europese Commissie (EC) om de toelating van de fungicide mancozeb niet te vernieuwen? Zo nee, wanneer zal er dan over dit voorstel worden gesproken?
Ja, het conceptvoorstel van de Europese Commissie om de goedkeuring niet te hernieuwen staat ter bespreking op de agenda van het overleg van de SCoPAFF op 18 en 19 mei a.s.
Acht u het waarschijnlijk dat er tijdens die vergadering gestemd wordt over dit voorstel?
De Europese Commissie heeft geen voorstel ter stemming voorgelegd.
Ik heb de Europese Commissie inmiddels nogmaals verzocht om de besluitvorming over het al dan niet verlengen van de goedkeuring van deze werkzame stof zo snel mogelijk af te ronden.
Kunt u bevestigen dat in 2017 nog 2,5 miljoen kilo mancozeb is verkocht in Nederland en dat dit vooral wordt gebruikt als schimmelbestrijder bij de teelt van aardappelen, uien, bloembollen, tarwe en fruit? Zo nee, hoeveel kilo werd er dan verkocht in 2017 en om hoeveel kilo ging het in 2018 en 2019?
Er is in 2017 ongeveer 2,5 miljoen kg van de werkzame stof mancozeb verkocht en in 2018 ongeveer 2,2 miljoen kg. Er zijn nog geen gegevens van 2019.
Er zijn in Nederland verschillende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten op basis van de werkzame stof mancozeb om schimmelziekten te bestrijden in onder andere aardappelen, bloembollen, bloemisterijgewassen, fruit, tarwe en uien.
Het CBS heeft in 2016 een enquête gehouden over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Hieruit blijkt dat er in de teelt van aardappelen het meest gebruikt wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof mancozeb.
Klopt het dat epidemiologische studies aantonen dat mensen die beroepsmatig landbouwgif toepassen 60% meer kans hebben op het krijgen van de ziekte van Parkinson?1
In 2012 zijn de resultaten gepubliceerd van een meta-analyse van epidemiologische studies uit de periode 1989 tot en met 20102. De onderzoekers concluderen dat er in die periode een verhoogde kans was op het ontwikkelen van de ziekte van Parkinson na beroepsmatige blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. Er worden in deze meta-analyse geen uitspraken gedaan over individuele stoffen, waardoor niet bekend is of deze verhoogde kans gerelateerd is aan blootstelling aan werkzame stoffen die nu nog in Europa zijn goedgekeurd. De uitkomsten laten evenwel zien dat het van belang is dat de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de humane gezondheid goed worden onderzocht. De goedkeuringsprocedure wordt op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten steeds strenger. Zo heb ik de Europese Commissie bijvoorbeeld recent per brief verzocht een traject te starten om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen te herzien voor Verordening (EG) 1107/2009.
Beaamt u de conclusie van de wetenschappers in de aflevering van Zembla van 16 september 2019 dat het gebruik van mancozeb, waarvan bekend is dat het zenuwschade veroorzaakt, de oorzaak kan zijn van de ziekte van Parkinson en risico’s geeft voor de voortplanting?2
De Europese Commissie heeft op basis van de risicobeoordeling van EFSA een conceptvoorstel tot het niet verlengen van de goedkeuring van de werkzame stof mancozeb opgesteld. Hierin staat dat deze stof is geclassificeerd als reprotoxisch, hormoonverstorend is en humane blootstelling anders dan via de voeding de veilige grenswaarden overschrijdt voor de toepassingen die werden verdedigd in het dossier. Bovendien zijn er risico’s geïdentificeerd voor niet-doelwit organismen in het milieu. Ik vind dit verontrustende signalen en daarom dring ik er al bij de Europese Commissie op aan snel de besluitvorming af te ronden.
In de risicobeoordeling van EFSA wordt geen uitspraak gedaan over een mogelijk verband tussen blootstelling aan de werkzame stof mancozeb en de ziekte van Parkinson.
Klopt het dat mancozeb chemisch grotendeels identiek is aan de stof maneb, die sinds 2017 verboden is wegens gezondheidsrisico’s?
Mancozeb en maneb behoren beiden tot de bisdithiocarbamaten. Maneb is een complex met uitsluitend mangaan en mancozeb is ditzelfde complex, maar bevat 50% mangaan en 50% zink.
De Europees geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van iedere werkzame stof afzonderlijk, waarbij rekening wordt gehouden met de voorgestelde toepassingen.
Er is door de producent van de werkzame stof maneb enkele jaren geleden geen dossier ingediend bij de Europese Commissie om de goedkeuring van deze werkzame stof te hernieuwen. De goedkeuring van deze werkzame stof is om die reden niet verlengd.
Klopt het dat de huidige toelating van mancozeb al in 2016 afliep en toen herbeoordeeld had moeten worden, maar dat door procedurele (automatische) verlengingen mancozeb anno 2020 nog steeds op de markt is?
Het klopt dat de goedkeuringsperiode van de werkzame stof mancozeb verschillende keren is verlengd. De goedkeuring liep oorspronkelijk tot 30 juni 2016. In 2013 is de nieuwe herbeoordelingsprocedure voor werkzame stoffen van kracht geworden. Dit leidde tot een verlenging de goedkeuringsperiode met 1,5 jaar voor een groep werkzame stoffen – waaronder mancozeb – om de aanvragers voldoende tijd te geven aan de verplichtingen van deze nieuwe procedure te voldoen. De volgende verlengingen in 2018 en 2019 waren in lijn met artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Nederland heeft bij de laatste verlenging met een stemverklaring aangegeven niet akkoord te kunnen gaan en de Europese Commissie opgeroepen de besluitvorming van de stof mancozeb zo snel mogelijk af te ronden.
Zal Nederland, gezien de gezondheidsrisico’s voor agrariërs, hun gezinnen en omwonenden, het voorstel van de EC steunen om de toelating van mancozeb niet te vernieuwen en dus het middel van de markt te halen? Zo nee, waarom niet?
Er kleven volgens het conceptvoorstel van de Europese Commissie risico’s aan de werkzame stof mancozeb (zie het antwoord op vraag 5). Als het definitieve voorstel van de Europese Commissie straks overeenkomt met het conceptvoorstel en het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) ongewijzigd blijft, dan zal ik instemmen met het voorstel van de Europese Commissie om de goedkeuring van de werkzame stof mancozeb niet te verlengen.
Ik zal uw Kamer – zoals gebruikelijk – tijdig informeren over de voorgenomen Nederlandse standpunten over de onderwerpen die ter stemming worden voorgelegd aan het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over regelgeving voor gewasbescherming.
Bent u voornemens andere lidstaten actief op te roepen om vóór het voorstel van de EC te stemmen, met als doel een gekwalificeerde meerderheid voor het voorstel te vormen? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Iedere lidstaat moet een eigen afweging maken of het een voorstel van de Europese Commissie zal steunen.
Gaat u ervoor pleiten het verbod op de verkoop en het gebruik van mancozeb op de kortst mogelijke termijn in te voeren en niet te wachten tot de termijn van de laatste automatische verlenging afloopt? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
De discrepantie tussen de berichtgeving over bestellingen en leveringen van beschermingsmiddelen en de tekorten die nog steeds worden ervaren door zorgmedewerkers. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangenomen motie Wilders c.s. die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat er voor elke zorgmedewerker op de kortst mogelijke termijn voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar zijn? Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?1
Bent u tevens bekend met uw stand van zakenbrief inzake COVID-19 d.d. 31 maart jongstleden? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de beschikbaarheid van beschermingsmiddelen op dit moment? Aan welke beschermingsmiddelen is er nog steeds een tekort?2
Zijn er voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar voor zorgmedewerkers in ziekenhuizen (Zorgverzekeringswet (Zvw)), verpleeghuizen (Wet langdurige zorg (Wlz)) en huisartsenpraktijken (Zvw)? Zo ja, zijn die beschermingsmiddelen ook op de locaties aanwezig? Zo nee, aan welke beschermingsmiddelen is er een tekort?
Zijn er voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar voor zorgmedewerkers in de wijkverpleging, wijkziekenverzorging (Zvw) en huishoudelijke hulp (Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo))? Zo ja, zijn die ook op de locaties van waaruit deze medewerkers werken aanwezig? Zo nee, aan welke beschermingsmiddelen is er een tekort?
Zijn er voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar voor zorgmedewerkers die in gehandicapteninstellingen, jeugdzorginstellingen en geestelijke gezondheidszorg (ggz)-instellingen werken, mochten daar ook uitbraken van het coronavirus komen? Zo ja, zijn die ook op de locaties van waaruit deze medewerkers werken aanwezig? Zo nee, aan welke beschermingsmiddelen is er een tekort?
Kunt u deze vragen alstublieft separaat en volledig beantwoorden voor aanvang van het coronadebat d.d. 8 april aanstaande om het debat dan goed erover te kunnen voeren?