Aardgasvrije woningen (Startmotorkader Warmtenetten) |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van het Startmotorkader Warmtenetten, afspraken tussen woningcorporaties en warmtebedrijven om – met een Rijkssubsidie van € 200 miljoen – woningen versneld van het aardgas af te koppelen en op een warmtenet aan te sluiten, waarbij de gemiddelde huurder niet meer zou gaan betalen dan voor de gasrekening («woonlastenneutraal»)?1
In het breed gedragen Klimaatakkoord zijn met een groot aantal partijen afspraken gemaakt over het verminderen van de CO2-uitstoot. Warmtenetten zijn een belangrijk middel bij het realiseren van de besparingsdoelstellingen. Ik ondersteun daarom dit Startmotorkader. Het is een goed voorbeeld van hoe samenwerking tussen overheid en markt tot resultaat komt. Doordat het Startmotorkader transparantie biedt in de kostprijs van warmtenetprojecten, zullen verhuurders een reële prijs betalen voor de aansluitkosten op warmtenetten. Om de aanleg van warmtenetten een impuls te geven heeft het kabinet € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen.
Wat is een «gemiddelde huurder»? Betekent dit dat de «niet-gemiddelde huurder» wél meer voor een warmtenet gaat betalen dan voor de gasrekening?
Het Startmotorkader hanteert (conform het Klimaatakkoord) woonlastenneutraliteit als uitgangspunt voor alle huurders, met de kanttekening dat het niet gegarandeerd is dat woonlastenneutraliteit in elke individuele situatie behaald kan worden. De individuele situatie hangt onder andere af van het energieverbruik. Indien bij een warmtenet bijvoorbeeld de kosten voor het vastrecht relatief hoog zijn, maar de verbruikskosten laag, dan zullen grotere huishoudens bij een gelijkblijvende warmtevraag doorgaans meer besparen dan gemiddeld. Dit voorbeeld laat zien dat per geval wordt bezien welk aanbod wordt gedaan aan de huurder. In feite wordt het gemiddelde gebruik van de drie voorgaande jaren van de huurder als startpunt gehanteerd, waarin het vastrecht (levering, meting en transport) en variabele verbruikskosten in lijn zijn met de formule voor Niet Meer dan Anders (NMDA). Een verhuurder kan een woning alleen aanpassen met een aansluiting op een warmtenet op het moment dat een huurder daarmee instemt na een schriftelijk voorstel. Bij een complex woningen geldt een specifieke regeling: een voorstel wordt redelijk geacht indien 70% van de huurders daarmee heeft ingestemd. Een belangrijke overweging van huurders daarbij is de voorgestelde huurverhoging na renovatie. Hiermee wordt geborgd dat de verhuurder een redelijk aanbod doet aan huurders en aandacht heeft voor de mogelijke onvoordelige uitkomsten in individuele gevallen bij verduurzaming.
Wat betekent «woonlastenneutraal»? Worden hierin ook de almaar stijgende huurprijzen meegerekend? Hoe wordt «woonlastenneutraliteit» berekend, aangezien dit voor elke individuele huurder, met zijn eigen inkomsten- en uitgavenpatroon, anders is?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat woonlastenneutraliteit het uitgangspunt is voor de transitie in de gebouwde omgeving. Woonlastenneutraliteit als uitgangspunt heeft als doel om de lasten van de huurder niet te laten stijgen als direct gevolg van de energietransitie. Het ziet inderdaad op woon- en energielasten en is inderdaad voor elke individuele huurder anders. Dat maakt het een ingewikkelde rekensom, zoals ik ook in antwoord 2 toelicht. De woonlastenneutraliteit is op dit moment echter niet voor iedereen haalbaar, maar het streven is dit voor zo veel mogelijk huishoudens en gebouweigenaren mogelijk te maken. Op dit moment onderzoek ik de berekening van woonlastenneutraliteit samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In dit onderzoek worden ook de gestelde vragen beantwoord zoals op welke wijze de woonlastenneutraliteit berekend kan worden. Ik informeer uw Kamer na de zomer over de resultaten van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat de «belofte» dat huurders voor een warmtenet niet meer gaan betalen dan voor de gasrekening een valse belofte is, aangezien de gasrekening de afgelopen jaren bewust gigantisch is verhoogd? Als de gasrekening verder stijgt, stijgen dan ook de kosten voor een warmtenet?
Ten aanzien van uw eerste vraag deel ik de mening niet. De woonlastenneutraliteit heeft betrekking op de situatie van de huurder vóór en na verduurzaming bij gelijk blijvend energieverbruik. Dat laat onverlet dat energieprijzen kunnen veranderen. In de huidige Warmtewet geldt dat het tarief dat warmtebedrijven in rekening mogen brengen gemaximeerd is op de kosten van een gemiddelde gebruiker die voor zijn warmtevoorziening gebruik maakt van aardgas. Dit is conform het in de Warmtewet gehanteerde uitgangspunt van de gasreferentie. Daardoor betalen huurders met een warmtenet niet meer dan een gemiddelde huurder met een gasaansluiting. Ten aanzien van uw tweede vraag: het klopt inderdaad dat als de gasrekening stijgt of daalt, het maximumtarief dat warmtebedrijven in rekening mogen brengen ook stijgt of daalt. Ik teken daarbij aan dat veel warmtebedrijven in de praktijk minder in rekening brengen dan het maximum. De Minister van EZK heeft toegezegd dat de Warmtewet 2 een andere tariefstructuur zal kennen dan de huidige gasreferentie (zie Kamerstuk 30 196, nr. 694).
Deelt u de mening dat het vals is om de woon-/energielasten eerst bewust enorm te verhogen en vervolgens te pronken met «woonlastenneutraliteit»? Deelt u de conclusie dat bewoners hiermee voor de gek worden gehouden en pas écht wat opschieten met lagere lasten? Bent u ertoe bereid de energiekosten en de huurprijzen te verlagen?
Nee, ik deel noch uw mening noch uw conclusie. Het kabinet heeft de energielasten in 2020 voor alle huishoudens verlaagd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verhuurders de vaste kosten voor het beheren van het warmtesysteem en de eenmalige bijdrage aansluitkosten, die voor hun rekening komen, níét doorberekenen aan de huurders – ook niet op termijn?
De beheerkosten van het warmtesysteem worden gedragen door de warmtebedrijven, de eenmalige bijdrage aansluitkosten door de gebouweigenaar, zoals een woningcorporatie. Huurders kunnen niet direct kosten worden doorberekend die voor rekening komen van andere partijen.
Kunt u zich uw uitspraak herinneren dat het «evident [blijft] dat uiteindelijk alle kosten, direct of indirect, worden gedragen door de samenleving» en dat «huishoudens [...] de kosten [terugzien] in bijvoorbeeld productprijzen, huur, huizenprijzen, energielasten of belastingen»?2 Deelt u de conclusie dat alle kosten van het aardgasvrij maken van woningen – dus ook de te verstrekken subsidie en de door de verhuurders te dragen kosten – linksom of rechtsom uiteindelijk altijd voor rekening van de bewoners komen?
Nee. Niet alle kosten voor het aardgasvrij maken van woningen komen uiteindelijk altijd voor rekening van de bewoners. Een deel van de kosten wordt gedragen door warmtebedrijven, een deel door verhuurders, een deel door de samenleving en een deel door bewoners. Tegenover de kosten die bewoners dragen staan ook besparingen. Streven/uitgangspunt is dat deze som voor de bewoners niet negatief uitpakt, uitgedrukt in het begrip woonlastenneutraliteit.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk en volledig te stoppen met het obsessieve aardgasvrij maken van woningen?
Nee, het kabinet onderschrijft de Klimaatdoelstelling van Parijs. Dat betekent dat in 2050 de CO2-uitstoot met 95% gereduceerd moet zijn. Dit vergt onder meer dat tot 2050 woningen stapsgewijs en binnen de randvoorwaarden van haalbaarheid en betaalbaarheid, overgaan van aardgas op niet fossiele energie, zoals wind- en zonne-energie en groen gas.
Het bericht 'Defensie vliegt langer zonder vergunning' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Defensie vliegt langer zonder vergunning»?1
Ja.
Klopt het dat het proces voor het aanvragen van de vergunning sinds 2008 loopt?
In 2008 heeft toenmalig Staatssecretaris De Vries de Kamer toegezegd dat voor alle militaire vliegactiviteiten een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) zal worden aangevraagd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 1569). Het aanvragen van de verschillende vergunningen is in twee fases gesplitst. Tijdens de eerste fase is in 2012 het laagvliegen met militaire helikopters in de helikopter laagvlieggebieden in Nederland vergund. U bent hierover geïnformeerd op 13 februari 2012 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 70). In de tweede fase wordt voor de resterende activiteiten een vergunning aangevraagd. Deze aanvragen worden voor 1 oktober 2020 verwacht. Over dit proces heb ik uw kamer geïnformeerd op 31 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 578), op 10 maart 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 2298 en 2068) en op 17 april 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485).
Welke inspanningen zijn er in de afgelopen 12 jaar gedaan om de vereiste vergunning aan te vragen?
In de eerste fase waren de inspanningen gericht op de vergunning voor het laagvliegen met militaire helikopters inclusief het landen binnen Natura 2000-gebieden. In de tweede fase is voor elf activiteiten een beschrijving van deze activiteiten opgesteld en vervolgens een voortoets uitgevoerd, om te bepalen of hiervoor nader onderzoek noodzakelijk is. Voor vier activiteiten is in deze voortoets vastgesteld dat ze geen effect hebben op Natura-2000 gebieden. Hiervoor was daarom geen vervolg nodig. Voor zeven activiteiten is nader onderzoek nodig: de vliegbases Deelen en Leeuwarden, het gebruik van Tijdelijke Gebieden met Beperkingen, vliegoperaties met Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS, ook wel drones), het gebruik van laagvliegroutes voor vastvleugelige vliegtuigen, gebruik van de Vliehors range en helikopter landingsplaatsen. Voor al deze activiteiten wordt nu een ecologische effecten analyse opgesteld.
Waarom loopt de aanvraag van de vergunning nu vertraging op?
Er moesten significante verbeteringen in de ecologische effecten analyses worden aangebracht. Bovendien is er over de inhoud en de conclusies nog overleg gaande binnen de klankbordgroep waarin de Waddenvereniging en Natuurmonumenten zijn vertegenwoordigd. De verbeteringen in de analyses gecombineerd met het gedegen proces in de klankbordgroep hebben er toe geleid dat de eerder gemelde planning van het eerste kwartaal 2020 niet is gehaald.
Hoe ver bent u met de ecologische effectentoets?
De ecologische effecten analyses zijn grotendeels gereed en worden nu afgerond.
Welke garantie kunt u geven dat de aanvraag nu voor oktober ingediend zal gaan worden?
Als de afronding van de ecologische effecten analyses en het overleg met de natuurbeschermingsorganisaties voorspoedig verloopt, verwacht ik de aanvraag voor de Vliehors voor 1 augustus 2020 in te kunnen dienen. De aanvragen voor de overige militaire vliegactiviteiten volgen zo spoedig mogelijk hierna. Waarbij ik er naar streef deze voor 1 oktober 2020 allemaal ingediend te hebben. Met de kennis van dit moment heb ik vertrouwen in de vergunbaarheid van al deze activiteiten.
Wat zijn gevolgen van het niet tijdig indienen van de aanvraag, zowel in juridische, ecologische als in financiële zin?
Zoals ik u al eerder heb geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485, d.d. 17 april 2020) is op 18 maart 2020 een handhavingsverzoek ingediend bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) vanwege het ontbreken van een vergunning in het kader van de Wnb voor de Vliegbasis Leeuwarden. Voor wat betreft de juridische en financiële gevolgen wil ik bij de beantwoording van deze vraag niet vooruitlopen op het besluit van LNV op dit handhavingsverzoek.
De militaire vliegactiviteiten boven onder andere de Waddenzee en de Vliegbasis Leeuwarden vinden al tientallen jaren plaats en zijn de afgelopen decennia afgenomen in activiteit. In een voorlopige beoordeling door een ecologisch bureau is geconcludeerd dat de militaire vliegactiviteiten van Vliegbasis Leeuwarden geen significant negatieve effecten hebben op het behalen van de instandhoudings-doelstellingen van Natura 2000-gebieden. Op basis van deze voorlopige beoordeling kan ervan worden uitgegaan dat het uitblijven van een aanvraag om vergunning geen ecologische gevolgen heeft gehad.
Wanneer is de Omgevingsvergunning van Vliegbasis Leeuwarden compleet?
Het Commando Luchtstrijdkrachten en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) streven ernaar de aanvraag uiterlijk 1 oktober 2020 bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in te dienen. ILT zal de aanvraag beoordelen op ontvankelijkheid en vergunbaarheid. In het kader van de aanvraagprocedure kunnen zienswijzen worden ingediend. Na ommekomst van de zienswijzetermijn neemt ILT een definitief besluit omtrent de omgevingsvergunning. Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden die zienswijzen hebben ingediend vervolgens beroep aantekenen.
Wie hebt u geraadpleegd om te komen tot de conclusie dat het hier gaat om «relatief beperkt milieubelastende activiteiten»?
De term «relatief beperkt milieubelastende activiteiten» is afkomstig uit de conditiemeting die door het RVB in 2017 op de «dekkendheid» van de milieuvergunning van de Vliegbasis Leeuwarden is uitgevoerd. Het woord «beperkt» heeft hierbij betrekking op de aantallen, frequenties en/of volumes waarin activiteiten worden uitgevoerd.
Wat zijn de gevolgen in juridische en financiële zin wanneer particulieren en/of bedrijven «relatief milieubelastende activiteiten» uitvoeren zonder te beschikken over een daartoe bestemde vergunning?
Zoals ik u al eerder heb geïnformeerd Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485, d.d. 17 april 2020 is op 18 maart 2020 een handhavingsverzoek in het kader van de omgevingsvergunning milieu van de Vliegbasis Leeuwarden ingediend bij de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Op 20 mei 2020 heeft ILT besloten dat er geen aanleiding is tot handhaven. In haar besluit constateert ILT dat er geen sprake is van overtreding van enig wettelijk voorschrift en dat niet is gebleken dat er sprake is van onvergunde activiteiten. Derhalve is er in het geval van de Vliegbasis Leeuwarden, voor wat betreft de omgevingsvergunning, geen sprake van gevolgen in juridische en financiële zin.
Het bericht dat de compliance bij ABN-AMRO gedurende lange tijd tekortschoot. |
|
Joost Sneller (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Top ABN AMRO herhaaldelijk aangesproken op witwasproblemen»?1
Ja.
Wat vindt u van de constatering uit het artikel dat er te weinig aandacht werd besteed aan de waarschuwingen van de raad van commissarissen (RvC) aangaande het tekortschietende compliancebeleid? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de stelling dat de raad van bestuur (RvB) de ernst van de situatie volgens de RvC onvoldoende inzag?
Het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme is een belangrijke maatschappelijke en wettelijke taak die banken adequaat moeten vervullen. In 2019 zond ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid een plan van aanpak witwassen aan uw Kamer.2 Een belangrijk onderdeel van dat plan is het vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie.
In dat plan onderstrepen de Minister van Justitie en Veiligheid en ik dat bestuurders zich verantwoordelijk moeten voelen voor het voorkomen van witwassen en het financieren van terrorisme, dat er voldoende investeringen moeten worden gepleegd en dat integriteit boven commercie moet worden gesteld.
Naar aanleiding van het bericht dat DNB had bepaald dat ABN AMRO al haar Nederlandse particuliere klanten moet doorlichten, heb ik direct aan NLFI gevraagd de maatregelen die de bank neemt nauwgezet te volgen en mij daarover als certificaathouder te informeren. Tegelijk is het (uitvoeren van het) compliancebeleid primair een aangelegenheid van de raad van bestuur, waarop de raad van commissarissen toezicht houdt en waar certificaathouders en aandeelhouders, dus ook de Nederlandse staat als certificaathouder van ABN AMRO, geen directe betrokkenheid bij hebben. Dit is conform de uitgangspunten in het Nederlandse vennootschapsrecht, die bepalen dat de raad van bestuur bestuurt en de raad van commissarissen daar toezicht op houdt. DNB en de ECB houden prudentieel toezicht. Uit deze bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling volgt dat NLFI en ik op afstand van het dagelijks bestuur van de vennootschap staan.
De genoemde constateringen uit het artikel betreffen de periode 2015–2017. Op dit moment loopt er een onderzoek van het Openbaar Ministerie naar ABN AMRO met betrekking tot de vereisten onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Ik kan daarom niet ingaan op de geschetste omstandigheden uit het verleden van de bank. Om dezelfde reden vind ik het ook niet raadzaam om na te gaan hoe vaak de raad van commissarissen de raad van bestuur zou hebben gewaarschuwd in de genoemde tijdsperiode. Ik wil op geen enkele manier een onderzoek van het Openbaar Ministerie doorkruisen of beïnvloeden.
Beschikt u over gegevens aangaande de vraag hoe vaak de RvC de RvB hierover heeft gewaarschuwd in de periode 2015–2017? Zo nee, kunt u dit nagaan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in geen van de «speerpuntenbrieven» van NL financial investments (NLFI) aan ABN AMRO in de periode 2015–2017 aandacht is gevraagd voor compliancebeleid?2
NLFI onderhoudt een continue dialoog met haar deelnemingen. Ruwweg kan worden gesteld dat NLFI sinds de beursgang van ABN AMRO in 2015, op basis van het relationship agreement, als formele contactmomenten in ieder geval vier keer per jaar een overleg met het bestuur van de bank voert over de gepubliceerde cijfers, één keer per jaar een evaluatiegesprek met de voorzitter van de raad van commissarissen voert over het functioneren van de leden van de raden van bestuur en commissarissen en met deze raden gesprekken voert over het budget, het risicoprofiel en het financieringsplan. Voorts vindt jaarlijks een overleg plaats met de raad van bestuur en raad van commissarissen van de bank vooruitlopend op de algemene vergadering van aandeelhouders van dat jaar. Naast deze formele overleggen vinden van tijd tot tijd informele gesprekken plaats tussen NLFI als aandeelhouder en de raden van bestuur en commissarissen of met andere betrokkenen binnen de bank. Uiteraard werden in de periode 2015–2017 in het bijzonder contacten onderhouden met het oog op de beursintroductie en daarna met het oog op de verkoop van aandelen. Sinds de beursgang informeert de bank in het kader van «no surprises» NLFI en het Ministerie van Financiën ook over onderwerpen die in de media aandacht kunnen krijgen. Gelet op het voorgaande is een exact aantal contactmomenten met de (leden van de) raden van bestuur en commissarissen niet goed vast te stellen.
In de dialoog tussen NLFI en de bank wordt ook over compliance-onderwerpen gesproken. NLFI stelt in haar rol als aandeelhouder vragen en reageert op actuele zaken. Zoals bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 11 wordt toegelicht, staat een aandeelhouder op afstand van de dagelijkse gang van zaken en behoort (de uitvoering van) het compliancebeleid tot de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur en raad van commissarissen. NLFI wordt door deze organen geïnformeerd over onderwerpen die de aandeelhouder aangaan. NLFI is in de periode 2015–2017 niet op de hoogte geweest dat DNB de in 2019 gegeven aanwijzing zou gaan geven of dat het Openbaar Ministerie het thans uitgevoerde onderzoek zou gaan starten. Voorts is in 2015 alle relevante informatie die de bank betreft, beschreven in het prospectus. In dit kader wordt ook verwezen naar het antwoord op vraag 9.
In de jaren 2015–2017 heeft NLFI aan de bank speerpuntenbrieven gestuurd. Deze speerpuntenbrieven worden sinds de brief voor het jaar 2016 ook gepubliceerd op de website van NLFI. Deze speerpuntenbrieven waren bedoeld om bijzondere aandacht te vragen voor met name actuele ESG-thema’s (Environmental, Social and Government) die werden besproken op de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders. Als er concrete zorgen zouden bestaan over bepaalde ontwikkelingen binnen de bank op het gebied van compliance, zou een jaarlijkse speerpuntenbrief minder voor de hand liggen als instrument om informatie op te vragen.
Hoe vaak heeft NLFI gedurende de periode 2015–2017 regulier of ongepland overleg gevoerd met de RvB van ABN AMRO? Hoe vaak stond tijdens deze overleggen compliancebeleid op de agenda?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft NLFI gedurende de periode 2015–2017 regulier of ongepland overleg gevoerd met de RvC van ABN AMRO? Hoe vaak stond tijdens deze overleggen compliancebeleid op de agenda?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft de Minister van Financiën in de periode 2015–2017 regulier of ongepland overleg gevoerd met NLFI aangaande ABN AMRO? Hoe vaak stond tijdens deze overleggen compliancebeleid op de agenda?
Er is, in lijn met het toezichtarrangement dat met NLFI is afgesproken, een regulier overleg op ambtelijk niveau tussen het ministerie en het bestuur van NLFI. In de periode 2015–2017 hebben er naar schatting 18 van dergelijke reguliere overleggen plaatsgevonden. Uit de gespreksverslagen van deze reguliere overleggen blijkt niet dat het compliancebeleid van de bank is besproken.
Naast bovenstaande reguliere overleggen onderhoudt het Ministerie van Financiën een continue dialoog met NLFI. Dit geldt ook voor de periode 2015–2017. In deze dialoog met NLFI werd ook over compliance-onderwerpen gesproken. In 2015 was er bijvoorbeeld contact over de tekortkomingen bij het private banking kantoor van ABN AMRO in Dubai. Uw Kamer is hier op verschillende momenten over geïnformeerd.4 De contacten met NLFI zijn geplande en ongeplande overleggen waarbij niet altijd een agenda wordt opgesteld. Ik kan daarom niet achterhalen hoe vaak onderwerpen gerelateerd aan compliance tijdens deze contactmomenten zijn besproken.
Hoe vaak heeft de Minister van Financiën in de periode 2015–2017 rechtstreeks overleg gevoerd met de RvC of RvB van ABN AMRO? Hoe vaak stond tijdens deze overleggen compliancebeleid op de agenda?
In de genoemde periode hebben er regelmatig contactmomenten plaatsgevonden tussen het Ministerie van Financiën, NLFI en ABN AMRO. Het precieze aantal daarvan en een volledig overzicht van de gespreksonderwerpen is niet vast te stellen. De gespreksonderwerpen waren onder meer de beursgang in 2015, kennismakingen met de toenmalige CEO van ABN AMRO, maar zeker ook compliance-onderwerpen. Zo informeerde ABN AMRO in het kader van «no surprises» NLFI en het Ministerie van Financiën over (compliance-)onderwerpen die in de media aandacht konden krijgen. Daarnaast was er bijvoorbeeld in 2015 veelvuldig contact met ABN AMRO over de tekortkomingen bij het private banking kantoor van ABN AMRO in Dubai.
Is bij de uitgave van de verklaring van geen bezwaar voor de beursgang door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) eind 2015 aandacht besteed aan het compliancebeleid van ABN AMRO?
Het algemene proces voor het uitgeven van een verklaring van geen bezwaar ziet er als volgt uit: de toezichthouder toetst of de aanvraag voldoet aan de in de wet gestelde criteria.5 De wettelijke criteria zijn door de toezichthouder nader uitgewerkt in een aantal voorwaarden die onder meer zien op de versterking van de interne organisatie zoals bijvoorbeeld de onderdelen rapportage, risicomanagement en compliance. Bij een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van een Initial Public Offering (IPO) wordt onder andere beoordeeld of het veranderen van (een deel van) het eigenaarschap invloed heeft op de integere en beheerste bedrijfsvoering van een instelling. Een verklaring van geen bezwaar-aanvraag kan voor DNB aanleiding geven de aanvrager te wijzen op reeds eerder geconstateerde tekortkomingen in de bedrijfsvoering van een instelling, dan wel gemaakte afspraken tussen DNB en de instelling over verbeteringen ten aanzien van de integere en beheerste bedrijfsvoering.
DNB kan vanwege haar geheimhoudingsplicht niet ingaan op vragen over specifieke instellingen. In algemene zin geldt dat de ECB de toezichthouder is en beslist op aanvragen die betrekking hebben op deelnemingen in banken. DNB is hierin de nationale toezichtautoriteit die deze aanvragen voor zover deze betrekking hebben op Nederlandse banken beoordeelt en daarover advies uitbrengt aan de ECB.
Op 22 mei 2015 heeft mijn ambtsvoorganger middels een Kamerbrief een toelichting gegeven op de beursgang van ABN AMRO met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.6 In deze Kamerbrief was opgenomen dat de toezichthouder de VVGB-criteria nader had uitgewerkt in een aantal voorwaarden voor een beursgang. In de Kamerbrief werd aangegeven dat ABN AMRO mijn voorganger had ingelicht dat de voorwaarden onder meer zagen op versterking van de interne organisatie op bijvoorbeeld de onderdelen rapportage, risicomanagement en compliance en de gedeeltelijk zwaardere eisen die aan deze functies worden gesteld na beursintroductie. Toentertijd is aangegeven dat ABN AMRO de nodige voortgang had geboekt om aan de voorwaarden van DNB te voldoen. Een aantal trajecten liep toen nog, maar deze waren tijdig afgerond zodat een beursgang in het vierde kwartaal van 2015 kon plaatsvinden.
Was het Ministerie van Financiën, rechtstreeks of via NLFI, op de hoogte van (de waarschuwingen van de RvC aangaande) het tekortschietende compliancebeleid van ABN AMRO? Zo ja, welke stappen heeft u aan de hand van deze kennis ondernomen? Zo nee, wat vindt u ervan dat de Nederlandse staat, als volledig aandeelhouder (tot 20 november 2015)3 of grootaandeelhouder (vanaf 20 november 2015), niet op de hoogte was van dergelijke aanzienlijke tekortkomingen?
Het Ministerie van Financiën is, net zoals NLFI, in de periode 2015–2017 niet op de hoogte geweest dat de DNB de in 2019 gegeven aanwijzing zou gaan geven of dat het Openbaar Ministerie het thans uitgevoerde onderzoek zou gaan starten, voor zover dit toentertijd al kenbaar kon zijn. Naar aanleiding van de transactie met ING met het Openbaar Ministerie in 2018 heb ik DNB gevraagd naar de naleving van de Wwft binnen de bankensector. In haar brief van 24 september 2018 noemde DNB dat nog te vaak binnen de bankensector de poortwachtersfunctie onvoldoende op orde is en dat uit onderzoek van DNB bleek dat bij verschillende banken sprake is van het doen van onvoldoende klantonderzoek en een gebrekkige transactiemonitoring. DNB schreef in die brief dat zij sinds 2014 op basis van haar handhavingsbeleid bij 17 banken formele maatregelen had opgelegd, die waren gerelateerd aan overtredingen van de Wwft. Op specifieke vragen over ABN AMRO kon DNB toentertijd vanwege haar geheimhoudingsplicht geen antwoord geven.
Zoals hierboven genoemd, kan ik niet verder ingaan op het onderzoek van het Openbaar Ministerie. Zoals hierboven tevens genoemd, zijn er tussen het Ministerie van Financiën, NLFI en ABN AMRO diverse contactmomenten over compliance geweest. Deze werkwijze van informeren in de periode 2015–2017 past binnen de hierboven beschreven bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling, de statuten van ABN AMRO, de relationship agreement waarin bijzondere rechten en verplichtingen zijn vastgelegd en hetgeen gebruikelijk is in Nederland vanuit de rol van een aandeelhouder in een beursgenoteerde omgeving.
Welke stappen gaat u ondernemen aan de hand van deze berichtgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in hoe het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in eerste instantie tot de conclusie is gekomen dat het middel Vertimec gebruikt kon worden ter bestrijding van de eikenprocessierups en nu tot een andere conclusie is gekomen?
Het Ctgb had in eerste instantie een proefontheffing gegeven om te onderzoeken óf het middel als biocide kon worden ingezet ter bestrijding van de eikenprocessierups. Daarbij wordt een beperktere toets op neveneffecten gehanteerd dan bij een toelating, het betreft immers een proef op relatief kleine schaal om effectiviteit en neveneffecten te onderzoeken. Middelen met de actieve stof uit Vertimec zijn als biocide tot nu toe alleen toegelaten voor het bestrijden van organismen in gesloten, goed te definiëren ruimtes en kieren.
Na een interne evaluatie heeft het Ctgb besloten voor het buiten toedienen van dit middel in een eik, ook de kennis van milieuaspecten van Vertimec als gewasbeschermingsmiddel mee te wegen. Dat betekent dat nu breder is gekeken naar de gevolgen van het middel in het milieu, zoals naar andere organismen die leven in en bij de boom. Het Ctgb oordeelt dat die risico’s voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften.
In hoeverre wordt normaal gesproken rekening gehouden met de gevolgen van het middel in het milieu bij de toelating van middelen, aangezien het Ctgb in dit artikel meldt dat daar nu breder naar gekeken is?
Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gekeken naar de risico’s voor mens, dier en milieu, waaronder niet-doelwit organismen. In dit geval was geen sprake van een toelating maar van een proefontheffing. Een proefontheffing kan worden aangevraagd voor onderzoeksdoeleinden of om proeven te doen met een (nieuw) middel, bijvoorbeeld om de werkzaamheid te testen. Dit laatste zal het geval zijn wanneer de proef bedoeld is voor dossieropbouw in het kader van een toelatingsaanvraag. Het Ctgb kan voorwaarden verbinden aan de proef of kan deze verbieden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Op welke effecten wordt er op dit moment getoetst bij de toelating van middelen en hoe worden hierbij de cumulatieve effecten en de effecten voor volksgezondheid, dieren en planten meegenomen?
Middelen worden beoordeeld op effecten voor mens, dier en milieu. De beoordelingscriteria en datavereisten zijn geharmoniseerd in EU-verordeningen. Het gaat daarbij onder meer om korte- en langetermijneffecten op de mens, zowel toepasser, arbeiders, omstanders/passanten, omwonenden, waaronder kinderen, en de consument (via residuen op voedingsmiddelen), alsmede effecten op landbouwhuisdieren. Verder wordt er gekeken naar het gedrag en effect van de stof in het milieu, zoals afbraak/persistentie, uitspoeling en afspoeling en de effecten van blootstelling, waarbij onder meer de risico’s worden beoordeeld voor bijen, andere niet-doelwit geleedpotigen (o.a. nuttige insecten), niet-doelwit planten, waterorganismen (planten en dieren), en vogels en zoogdieren.
Bij de toetsingscriteria zijn veiligheidsmarges ingebouwd om rekening te houden met onzekerheden zoals cumulatieve effecten. Naarmate er meer bekend wordt over die onzekerheden, kunnen de criteria worden aangepast. Zo werkt de Europese Voedselautoriteit (EFSA) aan richtsnoeren voor het beoordelen van cumulatieve effecten van residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Zodra die richtsnoeren Europees zijn vastgesteld, worden ze gebruikt door de toelatingsautoriteiten bij de beoordeling van aanvragen. Voor meer informatie over cumulatie en de motie van de leden Bromet en Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 477) verwijs ik u naar mijn brief van 10 oktober 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 484).
Deelt u de mening dat er bij elke toelating breder gekeken moet worden naar de gevolgen voor het milieu, waarbij rekening gehouden wordt met gevolgen voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er wordt bij elke toelating breed gekeken naar de gevolgen voor mens, dier en milieu. Het Ctgb heeft dit eigener beweging ook gedaan bij de proefontheffing in kwestie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn het Ctgb de opdracht te geven altijd breder en met oog voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid te kijken naar de effecten op het milieu bij de toelating van middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De 100 miljoen euro extra aan de WHO |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland 100 miljoen euro extra aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geeft?1 Uit welk budget komt de door de WHO-directeur genoemde 100 miljoen van Nederland? Is dit een herallocatie van bestaande fondsen of zijn dit extra uitgaven?
Nee.
Zoals gemeld in mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 33 625, nr. 293) heeft Nederland voor de internationale inzet voor het bestrijden van de coronacrisis in totaal 100 miljoen euro beschikbaar gesteld op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Dit budget is gericht op preventie in de armste landen, het lenigen van humanitaire noden en de versterking van sociaaleconomische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit van lage-inkomenslanden.
Voor preventie draagt Nederland 7,5 miljoen euro bij aan de Wereldgezondheidsorganisatie. U vindt de specifieke verdeling van de budgetten in de eerdergenoemde brief.
De inzet van het kabinet om per direct 100 miljoen euro vrij te maken voor de internationale strijd tegen COVID-19 is op 2 april jl. (Kamerstuk 21 501–04, nr. 228) aan uw Kamer gemeld.
Hierbij is uiteraard rekening gehouden met de aangenomen motie Van der Staaij c.s. (25 295 nr. 192), waarin het kabinet wordt gevraagd ernaar te streven dat de bestaande hulp en ondersteuning aan ontwikkelingslanden ook in de huidige omstandigheden wordt gehandhaafd en zo mogelijk uitgebreid, in het bijzonder waar het de gezondheidszorg en de voedselvoorziening betreft.
Wat is de precieze verdeling van de bestemming van de 100 miljoen die de WHO-directeur noemt? Gaat al het geld direct naar de WHO, of gaat het ook bilateraal naar andere landen? Hoeveel ervan gaat naar de ontwikkeling van een vaccin en hoeveel naar het bestrijden van het coronavirus in andere landen? Naar welke landen en/of organisaties gaat dit geld? Kunt u hiervan een zo specifiek mogelijk overzicht geven?
U vindt de precieze verdeling van de 100 miljoen euro die Nederland beschikbaar heeft gesteld voor de internationale inzet voor het bestrijden van de coronacrisis in mijn brief «Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden» van 14 april jl. (Kamerstuk 33 625, nr. 293).
De aanvullende steun voor de WHO ten hoogte van EUR 7,5 miljoen zal bijdragen aan het Strategic Preparedness and Response Plan (SPRP) van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit plan is gericht op internationale coördinatie, nationale voorbereiding en respons, en onderzoek en innovatie om het virus te bestrijden. In de context van het SPRP is WHO tot op heden actief in 133 landen, voornamelijk lage- en middeninkomenslanden.
Wat is de ratio geweest achter de keuze om dit geld in het buitenland uit te geven en niet in Nederland?
Het is een gedeeld belang om de pandemie en bijkomende crisis effectief en mondiaal te bestrijden door de medische en sociaaleconomische weerbaarheid van ontwikkelingslanden nu te verbeteren. Wij zijn zo succesvol als de zwakste schakel in de wereldwijde medische keten. Nu adequaat bijdragen aan COVID-19 bestrijding in de meeste kwetsbare landen, is een directe investering in het beheersbaar maken van de mondiale virusverspreiding, en het voorkomen van verdere instabiliteit, armoede en irreguliere migratie. Nederland heeft een open economie. De effecten van COVID-19 in de wereld waaronder in ontwikkelingslanden zijn dus ook mede bepalend voor economisch herstel in Nederland en Europa.
Bent u bekend met het artikel «Cliniclowns krijgen veel meer betaald dan verpleegkundigen»?2 Is dit nog steeds het geval?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Deelt u de mening dat het uitermate wrang is dat er nu tot 100 miljoen Nederlands belastinggeld naar het buitenland stroomt voor «fysieke en mentale gezondheid», maar dat Nederlandse verpleegkundigen intussen vaak een benedenmodaal inkomen hebben?
Het is niet correct dat er 100 miljoen euro wordt ingezet voor «fysieke en mentale gezondheid» in ontwikkelingslanden.
Hoeveel geld zou het kosten om in Nederland het niveau van testfaciliteiten als in Zuid-Korea op te zetten?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Hoeveel zou het kosten om de draagkracht van de Nederlandse intensive care binnen nu en een jaar naar 3.000 IC-bedden inclusief personeel te brengen, waarbij de kwaliteit van de zorg op het hoogste niveau ligt?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Is het kabinet bereid om deze 100 miljoen niet aan de WHO of anderszins in het buitenland uit te geven, maar dit geld te besteden aan het structureel uitbreiden van de IC-capaciteit in Nederland, aan betere lonen voor zorgmedewerkers in Nederland en aan het massaal uitbreiden van de testcapaciteit in Nederland? Zo nee, waarom acht het kabinet de zorg in het buitenland belangrijker dan de zorg in Nederland? Hoe ziet het kabinet de verhouding tussen zijn verantwoordelijkheid tegenover de Nederlandse bevolking ten opzichte van eventuele internationale verantwoordelijkheden?
Het kabinet dient altijd het Nederlands belang. De EUR 100 miljoen is bedoeld voor de meest kwetsbare landen, ten behoeve van preventie, humanitaire hulp en sociaaleconomische weerbaarheid. Hierboven is reeds toegelicht dat dit bijdraagt aan de internationale bestrijding van COVID-19 en daarmee aan de bestrijding van het virus in Nederland. Het kabinet heeft voor de bestrijding van de coronacrisis in Nederland tientallen miljarden beschikbaar gesteld.
Het is een gedeeld belang om de pandemie en bijkomende crisis effectief en mondiaal te bestrijden door de medische en sociaaleconomische weerbaarheid van ontwikkelingslanden nu te verbeteren. Via verschillende organisaties draagt Nederland hier aan bij. De Nederlandse bijdrage is gegrond in het besef dat adequaat bijdragen aan COVID-19 bestrijding in de meeste kwetsbare landen een directe investering is in het beheersbaar maken van de mondiale virusverspreiding, en het voorkomen van verdere instabiliteit, armoede en irreguliere migratie.
Nederland heeft een open economie. Wij zijn daarmee zo succesvol als de zwakste schakel in de wereldwijde medische keten. De effecten van COVID-19 in de wereld waaronder in ontwikkelingslanden zijn dus ook mede bepalend voor economisch herstel in Nederland en Europa.
De diverse krantenartikelen waarnaar wordt verwezen zijn bekend. Bij een crisis van deze omvang hoort een grondige evaluatie achteraf, zoals ook is gebeurd na de Ebolacrisis. Het kabinet steunt vanzelfsprekend een brede evaluatie van de internationale coronabestrijding, zoals de standaardprocedure voorschrijft.
Ten aanzien van Taiwan zijn het kabinet en de EU van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen participeren in multilaterale fora, overigens zonder daarbij lidmaatschap van Taiwan te bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn.
Is het kabinet het ermee eens dat het Nederlands belang altijd op de eerste plaats dient te staan?
Zie antwoord vraag 8.
Is het kabinet het eens met de mening dat de WHO het Chinese belang om de ernst van het coronavirus te bagatelliseren in januari en februari lijkt te hebben laten prevaleren boven het internationale belang om het coronavirus zo snel mogelijk te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt het kabinet hieruit?
Zie antwoord vraag 8.
Als het kabinet deze 100 miljoen dan toch in het buitenland wil uitgeven, waarom heeft het ervoor gekozen om dat deels of geheel via de WHO te doen? Als hier geen sprake van is, waarom is deze uitgave dan met de WHO gecoördineerd?
Zie antwoord vraag 8.
Is er een relatie tussen de keuze van de Verenigde Staten om voorlopig geen geld meer aan de WHO te doneren en de keuze van Nederland om 100 miljoen te doneren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het bericht «Australië eist openheid over oorsprong en aanpak coronacrisis»?3
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de zorgen omtrent de vooringenomenheid van de WHO ten gunste van China? Bent u bereid om tegen de WHO kritiek uit te spreken op het feit dat de WHO de Chinese aanpak van het coronavirus in januari en februari is blijven prijzen, terwijl al duidelijk was dat China vooral de verspreiding van informatie over het virus heeft geprobeerd in te dammen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de WHO erop aan te spreken dat Taiwan voortaan op een respectvolle manier dient te worden behandeld, als gelijkwaardige gesprekspartner?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid Australië te steunen in het verzoek om een onafhankelijk onderzoek naar de mondiale aanpak van de coronacrisis, dat niet zou worden uitgevoerd door de WHO?
Zie antwoord vraag 8.
Aan welke WHO-adviezen heeft Nederland zich wel gehouden en aan welke WHO-adviezen niet?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u het commentaar van de Australische regering dat het succesvol is geweest in de bestrijding van het coronavirus omdat het WHO-adviezen terzijde heeft geschoven? Zijn er achteraf WHO-richtlijnen waarvan u denkt dat Nederland ze beter niet had kunnen naleven?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen voor aanvang van het plenaire debat over de coronacrisis op woensdag 22 april te beantwoorden?
Ja.
Het pleidooi voor separate COVID-19 ziekenhuizen |
|
Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wilt u reageren op het pleidooi van Prof. dr. Girbes (intensivist-klinisch farmacoloog en hoofd afdeling ICV VUmc)?1
Het pleidooi van Prof. Dr. Girbes betreft een voorstel om de zorg aan COVID-19 patiënten snel anders te organiseren en te concentreren in een aantal categorale ziekenhuizen. Door clustering van deze COVID-19 zorg kunnen de processen veel efficiënter worden ingericht, mede ook in het kader van de veiligheid van de zorgmedewerkers. Dit pleidooi volgt uit het oordeel van Prof. Dr. Girbes dat de inrichting van de huidige zorg niet is ingericht om de nieuwe werkelijkheid van COVID-19 in kwalitatieve én vooral kwantitatieve zin het hoofd te bieden. Hij geeft aan dat de stroom van COVID-19 patiënten de behandeling van alle andere categorieën patiënten vrijwel onmogelijk maakt, de bestaande zorg voor niet-COVID-19 patiënten volledig ontregelt en die situatie niet kan voortduren.
In de stand van zaken brief van 22 april jongstleden met betrekking tot de bestrijding van COVID-19 (25 295, nr. 277) ben ik uitgebreid ingegaan op de zorg in de curatieve sector die is uitgesteld vanwege de corona-crisis en die weer moet worden opgeschaald. Deze opschaling is noodzakelijk en zal de komende tijd een grote inspanning van de zorgverleners vergen om dit met elkaar in goede banen te leiden. Hierbij moeten de lasten goed worden verdeeld over het land, zodat het overal werkbaar blijft.
De focus ligt in eerste instantie op de meest urgente planbare ziekenhuiszorg en gebeurt langs vier lijnen, waarbij er een intensieve samenwerking is tussen de NZa, VWS en het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS). De vier lijnen zijn als volgt:
De mogelijkheden om de COVID-19 zorg te organiseren in een aantal categorale ziekenhuizen laat ik, conform de voorgestelde vier lijnen, aan de bestaande regionale structuren van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en haar aangesloten ROAZ-en. Op dat schaalniveau zijn zorgprofessionals, zorgaanbieders en zorgverzekeraars bij uitstek in de positie om hierin verstandige keuzes te maken.
Deelt u de mening van Prof. dr. Girbes dat de huidige inrichting van de zorg niet is ingericht om de nieuwe werkelijkheid van COVID-19 in kwalitatieve en vooral kwantitatieve zin het hoofd te bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het pleidooi van Prof. dr. Girbes om de zorg voor COVID-19 patiënten snel anders te organiseren door het oprichten en inrichten van COVID-19 categorale ziekenhuizen, waar uitsluitend patiënten met COVID-19 worden behandeld, zodat de behandeling voor andere categorieën patiënten in andere ziekenhuizen door kan gaan? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of over de suggestie om aparte ziekenhuizen in te richten voor COVID-19 patiënten al gesproken is binnen het Outbreak Management Team (OMT) en de regering? Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? Zo neen, bent u bereid deze suggestie bespreekbaar te maken en de Kamer hierover te informeren?
De afspraak om de COVID-19-patienten evenredig over de regio’s te verdelen, staat nog steeds. Het pleidooi om aparte ziekenhuizen in te richten voor COVID-19 patiënten is niet besproken in het OMT. Navraag bij de FMS, NVZ, NFU en VenVN leert dat zij aangeven in zijn algemeenheid niet te kiezen voor het opzetten van aparte COVID-19 ziekenhuizen. Enerzijds omdat de omvang van de COVID-19 fluctueert, waardoor het organisatorisch moeilijk te organiseren is op vaste plekken. Anderzijds is de werkdruk en emotionele belasting van het personeel in dat soort aparte ziekenhuizen ontzettend hoog. Allen geven zij wel aan dat je in regionaal verband natuurlijk afspraken kunt maken, waarbij het niet uitgesloten is dat de behandeling van COVID-19-patienten tijdelijk op een selectief aantal locaties plaatsvindt. Dit zou met name het geval kunnen zijn bij de vraag op welke wijze de IC-capaciteit flexibel opgeschaald kan worden indien dit (weer) nodig blijkt. Daarbij wordt bezien of specifieke COVID-19 IC opschaling op daartoe aangewezen locaties kan plaatsvinden.
Het bericht dat verenigingen voor jeugd- en jongerenwerk in de problemen komen door de coronacrisis |
|
René Peters (CDA), Maurits von Martels (CDA), Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van Scouting Nederland aan de overheid over hulp bij financiële problemen door de coronacrisis?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat 94% van de beheerde speeltuinen vanwege de coronacrisis in de problemen komen?2
Ja.
Klopt het bericht dat sportverenigingen onder voorwaarden en in tijden van financiële crisis financiële ondersteuning kunnen krijgen?
Sportverenigingen kunnen gebruik maken van de rijksbrede steunmaatregelen die van kracht zijn, waaronder de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS-regeling) van het Ministerie van EZK waar de oproep van Scouting Nederland naar verwijst. Daarvoor gelden dezelfde voorwaarden als voor alle aanvragers van de TOGS, zo moet in ieder geval een hoofd- of nevenactiviteit van deze vereniging bij de Kamer van Koophandel zijn opgenomen op de lijst met vastgestelde SBI-codes.
Daarnaast is voor de sportverenigingen een steunpakket ontwikkeld waarover ik u onlangs geïnformeerd heb (TK2020D16797).
Klopt het beeld dat jeugd- en jongerenwerk als scouting, maar ook kindervakantieorganisaties en speeltuinverenigingen van dergelijke ondersteuning zijn uitgesloten?
Dat verschilt per organisatie. De rijksbrede steunmaatregelen kunnen met voorwaarden ook van toepassing zijn op deze organisaties. Sommige speeltuinen en scoutingverenigingen kunnen wél onder de TOGS vallen omdat ze een nevenactiviteit hebben die daarvoor in aanmerking komt. Daarnaast verschilt het per gemeente of zij scouting al dan niet in aanmerking laten komen voor het steunpakket voor sportverenigingen.
Kunt u aangeven wat daarvan de achterliggende gedachte is?
De rijksbrede steunmaatregelen zijn primair van toepassing op ondernemers en in mindere mate op verenigingen. Voor speeltuinen, jeugdverenigingen en scouting ligt er bovendien een route richting het lokale domein en de gemeenten om in gesprek te gaan voor mogelijke ondersteuning.
Deelt u de mening dat speeltuinen, jeugd- en jongerenwerk voor het gezond opgroeien van onze jeugd van essentieel belang zijn?
Speeltuinen en vormen van jeugdwerk als Scouting zijn zeker van belang bij het gezond kunnen opgroeien van de jeugd.
Deelt u de mening dat deze verenigingen door de huidige crisis in de problemen komen, en dat deze problemen zo groot kunnen worden dat zij het hoofd niet langer boven water kunnen houden?
Op dit moment is nog niet in te schatten wat de effecten zijn van de huidige crisis voor deze verenigingen. De gemeente is de eerstverantwoordelijke overheid voor deze verenigingen en mocht de situatie voor de scouting of jeugdwerk langdurig voortduren dan zullen deze verenigingen dan ook met de gemeente moeten kijken welke mogelijkheden er zijn om het voortbestaan van deze voorzieningen niet in gevaar te laten komen.
Deelt u de mening dat deze essentiële voorzieningen behouden moeten blijven? Hoe gaat u daar voor zorgen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om te bezien op welke manier verenigingen voor jeugd- en jongerenwerk alsnog geholpen kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wilt u de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren?
Ja.
Het bericht ‘Te weinig aandacht voor genocide Srebrenica in geschiedenisonderwijs’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te weinig aandacht voor genocide Srebrenica in geschiedenisonderwijs»?1
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen van de in het bericht genoemde historicus dat het woord genocide nauwelijks voorkomt in de leermiddelen van het geschiedenisonderwijs als het gaat om Srebrenica?
Het kabinet stelt voorop dat de gevolgen van de afschuwelijke genocide van 1995 in Srebrenica tot op de dag van vandaag worden gevoeld. Dit geldt uiteraard voor de nabestaanden en overlevenden, maar bijvoorbeeld ook voor de militairen van Dutchbat. Deze tragische episode in de recente Europese geschiedenis staat terecht nog steeds volop in de belangstelling van de samenleving als geheel en mag nooit worden vergeten.
Zoals echter aangegeven in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over lesmethoden, is het desondanks niet aan mij om een oordeel te hebben over de inhoud en kwaliteit van lesmethodes.2 De overheid bepaalt op landelijk niveau de kerndoelen en eindtermen. In het curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs komt het thema Srebrenica terug in het tijdvak «Tijd van Televisie en Computers» en is er een apart canonvenster voor ingericht: «Srebrenica; een mislukte vredesmissie». Ook is kennis van Srebrenica in de context van Nederlandse NAVO-ambities een verplicht onderdeel van de syllabus van het geschiedenisexamen op het havo (vanaf 2021).
Hoe gaat u zich ervoor inzetten om de Srebrenica genocide en met name het perspectief van de slachtoffers en nabestaanden een prominentere plaats te laten krijgen in het geschiedenisonderwijs?
De tragische gebeurtenissen in Srebrenica hebben ingrijpende gevolgen gehad, in het bijzonder voor nabestaanden en overlevenden, en verdienen blijvende aandacht. Mede met het oog daarop is Nederland bijvoorbeeld elk jaar vertegenwoordigd bij de herdenking van de slachtoffers in Potočari. De Minister van Defensie is voornemens dit jaar bij deze herdenking aanwezig te zijn.
Het aantal belangrijke historische gebeurtenissen om als scholier kennis van te nemen, is praktisch oneindig. Echter, de tijd die leerlingen en leraren hebben om aan geschiedenisonderwijs te besteden, is dat niet. Regelmatig krijgt het kabinet verzoeken om bepaalde thema’s op te nemen in het (geschiedenis)curriculum of daar meer aandacht aan te besteden. Het gevaar schuilt er in dat hiermee een curriculum ontstaat dat onsamenhangend en overladen is. Vandaar dat het belangrijk is om een integrale afweging te maken welke kennis, vaardigheden en historische gebeurtenissen essentieel zijn voor álle leerlingen om in aanraking mee te komen.
Met het traject curriculum.nu wordt een dergelijke integrale afweging gemaakt. In de bouwstenen van de ontwikkelteams Burgerschap wordt expliciet benoemd dat leerlingen leren «over historische contexten die van belang zijn voor het ontstaan van en de waardering voor de democratische rechtsstaat en de mensenrechten in Nederland en Europa zoals de Opstand, de Franse en Bataafse Revolutie, ideologieën en totalitaire systemen, genocides en onafhankelijkheidsoorlogen». De bouwstenen onderstrepen daarmee het belang van deze onderwerpen voor onze samenleving en bieden aanknopingspunten voor het behandelen van de genocide in Srebrenica. Over de status van de bouwstenen heb ik uw Kamer op 9 december 2019 geïnformeerd.3
Deelt u de mening dat het voor het wederzijds begrip in een pluriforme samenleving waarin vele Bosnische Nederlanders wonen van groot belang is dat de genocide in Srebrenica op een uitgebreide wijze aandacht krijgt in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat er sprake is van een eenzijdig perspectief in de huidige leerstof betreffende de Srebrenica genocide, waarbij er onvoldoende aandacht is voor de slachtoffers en nabestaanden van de genocide? Zo nee, waarom niet?
Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. Hoe begrijpelijk het soms ook is dat bepaalde passages uit leermiddelen vragen oproepen, hecht ik er toch aan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud van leermiddelen te respecteren. Zoals mijn voorgangers en ik aan uw Kamer in eerdere schriftelijke vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het – conform artikel 23, lid 6 van de Grondwet – niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Vereniging van docenten geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN) dat de Srebrenica genocide ons veel kan leren over de gevaren van het nationalisme en populisme, thema’s die nu bij uitstek relevant zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Een alternatief voor een corona app |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ook van mening dat alleen social distancing onvoldoende is om verspreiding van het covid-19 virus te voorkomen en maatregelen af te schalen?
Heeft u al alternatieven voor corona-apps bestudeerd? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bent u ook van mening dat, zeker gezien de resultaten van de appathon en de mening van deskundigen hierover, nu al intensief gekeken moet worden naar alternatieve methoden om verspreiding van het virus te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiervoor de komende dagen precies doen?
Bent u op de hoogte van het systeem van «contact tracing», zoals in Massachusetts in de Verenigde Staten is begonnen, waarbij geprobeerd wordt social distancing te verminderen en de economie weer op te starten, niet met behulp van digitale apps maar met getrainde contact tracers? Vindt u dit een goede aanpak voor Nederland? Zo nee, waarom niet?1
Hoeveel getrainde personen zouden nodig zijn om tot een effectieve «tracking» en «tracing» in Nederland te komen?
Hoe zouden deze personen geworven en getraind kunnen worden? Hoe snel kan dat, welke stappen zijn daarvoor noodzakelijk, wanneer kan hiermee worden gestart?
Kunt u deze vragen vóór aanvang van het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van woensdag 22 april 2020 beantwoorden?
Het bericht 'China wil de ‘klus’ in Hongkong afmaken' |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «China wil de «klus» in Hongkong afmaken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de arrestatie van afgelopen zaterdag van vijftien belangrijke pro-democratische leiders in Hongkong? Deelt u de kritiek van Chris Patten? Zo ja, wat zijn de vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
De vijftien personen zijn op 18 april op last van de Hongkongse autoriteiten gearresteerd op beschuldiging van oproepen tot, organiseren van en/of participeren in niet-geautoriseerde demonstraties op 18 augustus, 1 en 20 oktober vorig jaar. Het betrof vooral personen uit de oudere generatie van de gematigde democratische oppositie die zich hebben ingezet voor vreedzaam protest. Allen werden nog dezelfde dag op borgtocht vrijgelaten. Zij moeten op 18 mei voor de Hongkongse rechter verschijnen.
Het kabinet zal, mede in EU-verband, het verdere verloop van hun zaken nauwgezet volgen. Als daar aanleiding toe is, zal bij de verantwoordelijke autoriteiten om opheldering worden gevraagd.
Verder blijft het kabinet met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, onafhankelijke rechtspraak en fundamentele vrijheden gerespecteerd dienen te worden. Deze boodschap is het afgelopen jaar herhaaldelijk overgebracht aan zowel de centrale overheid in Peking als de overheid in Hongkong.
Heeft u contact opgenomen met uw Chinese ambtgenoot over de arrestaties van afgelopen zaterdag? Zo ja, wat is uw hoofdboodschap? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese collega’s en/of de Hoge Vertegenwoordiger om met een gezamenlijke verklaring te komen die zich uitspreekt tegen de gebeurtenissen van afgelopen zaterdag? Zo ja, hoe luidt die gezamenlijke verklaring? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft reeds gereageerd. De woordvoerders van Hoge Vertegenwoordiger Borrell hebben op 18 april zowel via Twitter als in Hongkongse media laten weten dat de meervoudige en gecoördineerde arrestaties nauwkeurig onderzoek vereisen, dat een onafhankelijk rechtssysteem zonder politieke inmenging zoals neergelegd in de Basic Law een van de hoekstenen is van Hongkongs autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, en dat de EU het verdere verloop van de zaken nauwgezet zal volgen. Nederland sluit zich daarbij aan.
Heeft u contact opgenomen met Chris Patten om u op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen in Hongkong? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Dhr. Patten bekleedt geen officiële functies meer, en deed zijn uitspraken in een privéhoedanigheid. Het Nederlandse Consulaat-Generaal te Hongkong volgt de ontwikkelingen op de voet, en onderhoudt daarbij uiteraard nauw contact met vertegenwoordigingen van de EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de mening dat de verklaring van het Liason Office van de vrijdag voorafgaande aan de arrestaties in strijd is met de Basic Law van Hongkong? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid contact op te nemen in bilateraal en multilateraal verband met de Chinese overheid om te benadrukken dat Hongkong binnenlands zichzelf bestuurt en Chinese inmenging onwenselijk is?
Hongkong maakt als Speciale Administratieve Regio (SAR) deel uit van de Volksrepubliek China, waarbinnen Hongkong zijn eigen systeem heeft – het zogenoemde One Country, Two Systems-model. In de Basic Law – de mini-grondwet van Hongkong – wordt de taakverdeling tussen de centrale overheid in Peking en de overheid in Hongkong beschreven.
Artikel 22 van de Basic Law stelt: «No department of the Central People’s Government […] may interfere in the affairs which the Hong Kong Special Administrative Region administers on its own in accordance with this Law». De interpretatie van het wetsartikel die het Liaison Office – de vertegenwoordiging in Hongkong van de centrale overheid in Peking – in zijn verklaring van 17 april gaf, namelijk dat het vanwege zijn aard hieraan niet onderworpen is, is nu onderwerp van juridisch en politiek debat in Hongkong. Zo wordt de interpretatie van het Liaison Office bijvoorbeeld bestreden door de Hong Kong Bar Association.
Artikel 23 van de Basic Law stelt: «The Hong Kong Special Administrative Region shall enact laws on its own to prohibit any act of treason, secession, sedition, subversion against the Central People’s Government, or theft of state secrets, to prohibit foreign political organizations or bodies from conducting political activities in the Region, and to prohibit political organizations or bodies of the Region from establishing ties with foreign political organizations or bodies». Dit betekent dat Hongkong zelf wetgeving ter bescherming van de nationale veiligheid dient in te voeren. Het is van groot belang dat hierbij wordt gehandeld via de vastgelegde procedures van het wetgevingsproces van Hongkong. Het is tevens van groot belang dat alle partijen zich hierbij – en in het algemeen – onthouden van acties die de rechtsstaat en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek ondermijnen. De rechtsstatelijke waarborgen liggen immers ten grondslag aan de stabiliteit en welvaart van Hongkong.
Het kabinet zal deze ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen, samen met de EU en andere gelijkgezinde landen.
Wat is uw reactie op de eis van het Liason Office dat Hongkong alsnog veiligheidswetten zou invoeren die subversie tegen de Chinese overheid strafbaar stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Het uitgelekte plan voor de aanpak van de stikstofproblematiek. |
|
William Moorlag (PvdA), Frank Futselaar , Esther Ouwehand (PvdD), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat bronnen rond het kabinet informatie hebben gelekt over de voorgenomen aanpak van de stikstofproblematiek?1 2
Ik heb kennisgenomen van de in uw vragen genoemde berichtgeving. Ik hecht eraan uw Kamer te informeren zodra de besprekingen met betrokken partijen hebben plaatsgevonden en de besluitvorming in het kabinet is afgerond. Dit was ten tijde van de genoemde berichtgeving nog niet het geval en ik betreur dat deze informatie in de media is verschenen.
Tegelijk met de beantwoording van deze schriftelijke vragen stuur ik uw Kamer ook een brief over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek waartoe het kabinet over heeft besloten. Het kabinet neemt met deze aanpak maatregelen om de natuur te versterken, de uitstoot van stikstof te verminderen, en de vergunningverlening verder op gang te brengen.
Deelt u de mening dat de Kamer eerst geïnformeerd moet worden over vorderingen op het stikstofdossier voordat de media worden ingelicht? Zo ja, hoe beoordeelt en verklaart u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat informatie uitlekt naar de media alvorens de Kamer is geïnformeerd?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2, hecht ik eraan om uw Kamer zo spoedig mogelijk na besluitvorming in het kabinet te informeren. Hierbij richt het kabinet zich erop dat informatie niet eerder in de publiciteit komt te liggen dan bij uw Kamer.
Sinds wanneer is er een akkoord over een plan van aanpak?
Zoals gezegd ik het antwoord op vraag 2, heeft het kabinet vandaag de besluitvorming over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek afgerond. Hierover is uw Kamer meteen geïnformeerd.
Wanneer kan de Kamer de brief met de nieuwe stikstofplannen verwachten?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer kan de Kamer antwoorden op de Kamervragen over het delen van de aanpak van de stikstofcrisis met de Kamer verwachten?3
De beantwoording van deze schriftelijke vragen stuur ik uw Kamer vandaag tegelijk met de beantwoording van deze schriftelijke vragen toe.
Het rapport "Digitalisering aan de grens; Cybersecurity van het grenstoezicht door de Koninklijke Marechaussee op Schiphol" van de Algemene Rekenkamer (20 april 2020). |
|
André Bosman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wanneer u van plan bent de goedkeuringsprocedure conform het defensiebeveiligingsbeleid voor de IT-systemen van de balie en de self-service op orde te hebben? Deelt u de mening dat het belangrijk is dit op korte termijn op orde te hebben en hierbij tenminste een duidelijke streefdatum en planning te hebben om naartoe te werken?
Voor zowel het IT systeem van de balie als de self-serviceportal geldt dat de goedkeuringsprocedure inmiddels loopt. De betrokken partijen hebben (gezamenlijk) de aanvullende beveiligingsmaatregelen geïdentificeerd die noodzakelijk zijn voor een (hernieuwde) goedkeuring en implementeren die momenteel. De aansluiting van het selfservicesysteem op het Security Operations Center (SOC) van Schiphol is onderdeel van de maatregelen die worden getroffen in het kader van de goedkeuringsprocedure en geschiedt bij de beslissing tot overdracht van het self-servicesysteem aan Schiphol (zie ook het antwoord op vraag 8). De volledige implementatie van de maatregelen is voorzien eind 2020, waarna de goedkeuringsprocedure kan worden afgerond.
Bent u het met de Algemene Rekenkamer eens dat alle kritieke systemen van Defensie eigenlijk jaarlijks een beveiligingstest moeten doorlopen, gezien de snelle veranderingen van digitale dreigingen? Indien hiervoor de middelen ontbreken, kunt u dan aangeven welke middelen er nodig zijn om binnen afzienbare tijd wel dergelijke testen jaarlijks uit te voeren?
In het cyberdomein ontstaan voortdurend nieuwe kwetsbaarheden, dreigingen en aanvalsscenario’s. Op basis van de inlichtingencapaciteit treft Defensie gericht beveiligingsmaatregelen. Daarnaast is het patchmanagementproces (het regelmatig doorvoeren van belangrijke softwareupdates) belangrijk voor het beperken van risico's van kwetsbaarheden in systemen. Reguliere beveiligingstesten zijn dus niet het enige middel om de weerbaarheid van de IT-systemen te waarborgen. Zoals ook aangegeven in de reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer beschikt Defensie momenteel niet over de personele capaciteit om de frequentie te verhogen. Het verhogen van de testfrequentie van alle kritieke systemen naar één keer per jaar betekent dat de huidige personele en materiële cybersecurityonderzoekscapaciteit nagenoeg moet worden verdubbeld. Omdat Defensie concurreert met andere partijen op de arbeidsmarkt bij de werving van dit specialistisch personeel is dat niet haalbaar.
Kunt u aangeven per wanneer het self-servicesysteem is aangesloten op de detectiecapaciteit van het Security Operations Center van Schiphol?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ook aangeven per wanneer het baliesysteem en het systeem voor pre-assesment zijn aangesloten op het Security Operations Center van Defensie?
Processen en systemen die essentieel zijn voor het kunnen inzetten van militaire eenheden, worden aangemerkt als kritiek. In verband met veiligheidsoverwegingen kan ik hier ze niet allemaal noemen.
Nog niet alle kritieke systemen zijn aangesloten op het SOC. Bij het aansluiten van systemen op het SOC geeft Defensie voorrang aan de IT-systemen die voor de krijgsmacht de hoogste prioriteit hebben. Na een zorgvuldige risicoanalyse is voorrang gegeven aan de laag gerubriceerde infrastructuur, de defensiebrede P&O-, financiële en logistieke applicaties en de Hoog Gerubriceerde systemen. Het systeem dat wordt gebruikt bij het pre-assessment, wordt volgens planning in 2021 aangesloten.
Het baliesysteem staat niet op de lijst van kritieke systemen en is daarom voorlopig nog niet in de planning opgenomen. Voor zowel het systeem van het pre-assessment als het systeem in de balie geldt dat zij draaien op de laag gerubriceerde infrastructuur waarop reeds wordt gemonitord. Hiermee ondervangt Defensie reeds een groot gedeelte van de risico’s bij deze systemen.
Kunt u aangeven wat de 14 kritieke ICT-systemen van Defensie zijn? Kunt u tevens aangeven of deze allemaal zijn aangesloten op het Security Operations Center?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het overleg met ketenpartners om te oefenen op crisisbeheersing als gevolg van een cyberaanval op Schiphol? Deelt u de mening dat een dergelijke oefening binnen afzienbare tijd gehouden dient te worden en daarna ook periodiek herhaald dient te worden?
Inmiddels vinden gesprekken plaats over hoe een zinvolle oefening kan worden ingevuld. Daarbij wordt ook bekeken in hoeverre aansluiting bij bestaande oefeningen zoals ISIDOOR en gebruikmaking van documenten zoals het Nationaal Crisisplan Digitaal mogelijk is. Uw Kamer wordt hierover dit jaar geïnformeerd. Leerpunten uit oefeningen worden meegenomen in de actualisatie van richtlijnen over de omgang met bepaalde scenario’s. Deze oefeningen dienen inderdaad periodiek herhaald te worden.
Kunt u in samenhang met de oefening ook richtlijnen opstellen over de omgang met voorstelbare scenario’s, zoals de besmetting van systemen met «ransomware»?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u het door de Algemene Rekenkamer geschetste probleem van tegengestelde belangen, waarbij Defensie meer oog heeft voor veiligheid en Schiphol systemen snel wil implementeren om zo de doorstroming van passagiers te versnellen? Welke waarborgen gaat u inbouwen rond de overdracht van het self-service systeem aan Schiphol? Kunt u de Kamer over deze waarborgen informeren voordat overdracht plaatsvindt?
Voor zowel Schiphol als de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid heeft veiligheid bij het grenstoezicht de hoogste prioriteit. Schiphol en de betrokken ministeries werken nauw samen om de veiligheid te verzekeren. Alvorens te besluiten tot overdracht van het eigenaarschap van het selfservicesysteem aan Schiphol wordt bekeken hoe de veiligheid het effectiefst kan worden gewaarborgd. Dit sluit aan op het goedkeuringsproces volgens het Defensieveiligheidsbeleid. Het voltooien van het goedkeuringsproces en het blijvend voldoen aan de functionele en beveiligingseisen vanuit het Ministerie van Defensie zijn voorwaarden voor een overdracht van het systeem aan Schiphol. Het kabinet zal de Kamer nader informeren over het voorgenomen besluit en de voorwaarden waaronder dit gebeurt voordat overdracht plaatsvindt.
De beveiliging van tbs-klinieken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tbs-kliniek Kijvelanden gaat na ontsnapping personeel altijd controleren»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat zijn de regels ten aanzien van de controle van personeel van tbs-klinieken en justitiële inrichtingen?
Alle Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s), ook wel tbs-klinieken genoemd, voeren bij binnenkomst in de kliniek een toegangscontrole uit met metaaldetectiepoortjes voor personen en bagagedoorlichtings-apparatuur voor meegevoerde goederen. Ten aanzien van de controle op eigen personeel en tevens ook bezoek voor personeel, geldt dat er op aanbeveling van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) tussen alle FPC’s en in afstemming met DJI in 2017 een veldnorm is afgesproken waarbij steekproefsgewijs minimaal 1 op de 25 medewerkers en bezoek voor medewerkers wordt gecontroleerd. Bij sommige FPC’s ligt de norm (tijdelijk) hoger dan 1 op 25. Dit gebeurt op basis van risicomanagement, waarbij de mogelijkheid bestaat tot het opschalen van controles. Dit beleid geldt voor alle FPC’s.
Worden die in de praktijk altijd goed nageleefd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waar blijkt dat uit en hoe gaat u voor verbetering zorgen?
Ja, dit blijkt uit onderzoeken die periodiek door de IJenV en DJI naar de veiligheid in FPC’s zijn gedaan. De IJenV voert (thematisch) onderzoek uit naar onder meer de veiligheid in FPC’s. Daarnaast wordt ook door DJI periodiek gecontroleerd op de veiligheid in Justitiële inrichtingen, waaronder de FPC’s. De uitkomsten van deze controles worden gedeeld met de IJenV. De inspectie bepaalt vervolgens (mede) op basis van deze uitkomsten of zij nog aanvullend onderzoek wil uitvoeren of dat zij steunt op de rapporten van DJI. Uit het laatste inspectieonderzoek in het kader van Tussentijds Toezicht (mei 2017) bleek dat het personeel in alle FPC’s een toegangscontrole ondergaat, de sector had echter toen nog geen veldnorm afgesproken. Na vaststellen van de veldnorm voor de controle van personeel heeft DJI onderzoek gedaan (juni 2019) en daar was de conclusie dat alle klinieken toegangscontrole op het eigen personeel uitvoeren waarbij de sector aangaf de norm van 1 op 25 te volgen.
Is het aanscherpen van de beveiliging van de Kijvelanden aanleiding om de beveiliging van andere tbs-klinieken of justitiële inrichtingen aan te scherpen? Zo ja, aan welke concrete maatregelen wordt gedacht? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment zie ik daar geen aanleiding toe. De sector verricht voortdurend inspanningen om zichzelf te verbeteren en te innoveren met uiteindelijk als doel het verder verlagen van het recidiverisico. Ook wordt actief gewerkt aan het terugdringen van contrabande invoer, bijvoorbeeld door uitwisseling van kennis en best practices tussen instellingen. In het addendum bij de Meerjarenovereenkomst Forensische zorg heb ik onlangs met de sector aanvullende afspraken gemaakt om de veiligheid voor personeel en patiënten in de forensische zorg te blijven verbeteren. Met dit addendum, dat uw Kamer op 18 maart 2020 als bijlage bij de brief «Gemaakte afspraken met zorgaanbieders naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag» heeft ontvangen, worden de goede voorbeelden ondersteund en verder aangejaagd.
Daarnaast is vanaf 1 november 2019 ten aanzien van de forensisch psychiatrische centra de wet strafbaarstelling binnenbrengen verboden voorwerp in werking getreden. Dat houdt in dat controle op het mogelijk binnenbrengen van voorwerpen, die op de lijst van verboden voorwerpen staan, ook onderdeel uitmaakt van de toegangscontrole. FPC’s hebben voor zover dit al niet aan de orde was, het beleid en de procedures van de toegangscontroles hierop aangepast.
Ontwikkelingen op het gebied van seksuele gezondheid |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u overeenkomstig uw toezegging in uw brief (4 juli 2019) inmiddels onderzocht welke verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in het beoordelingstraject van lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid in het kader van de Gezonde School?1 Herinnert u zich uw toezegging (18 december 2019) om de Kamer in het voorjaar 2020 over de resultaten van dit onderzoek te informeren?2
Dit onderzoek wordt in juni aangeboden door Kwink Groep en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal u vervolgens daarover informeren.
Kunt u overeenkomstig uw toezegging tijdens het algemeen overleg Zwangerschap en geboorte (18 december 2019) de Kamer informeren over de wijze waarop de middelen worden besteed die dit en komend schooljaar zijn vrijgemaakt voor seksuele en relationele vorming, in het bijzonder «hoe de prijsopbouw is en welke kosten en welk deel van de middelen bij scholen terecht komt»?3 Welk deel van de middelen is vrij besteedbaar voor het inkopen van gastlessen en lespakketten?
U wordt in de brief waar in antwoord 1 naar wordt verwezen ook over dit punt geïnformeerd. Vooruitlopend daarop zal de Staatssecretaris van VWS daar in dit antwoord op ingaan.
Mevrouw Van den Berg en de heer Van der Staaij hebben inderdaad gevraagd naar het onderwijsaanbod en hoe de prijsstelling precies is. In zijn brief van 11 december 2019 heeft de Staatssecretaris van VWS aangegeven dat hij voor de komende twee schooljaren (2020/2021 en 2021/2022) per jaar € 7,1 miljoen beschikbaar stelt. Deels wordt het geld besteed aan het stimuleringsbudget aan scholen en deels ook aan de randvoorwaardelijke maatregelen die partijen hebben voorgesteld in het rapport van Kwink groep «Stimuleringsprogramma Seksuele en relationele vorming in het onderwijs». Voorbeelden van randvoorwaardelijke maatregelen zijn: het stimuleren van scholen om aandacht te besteden aan het thema, het vergroten van de vindbaarheid van het aanbod voor scholen, deskundigheidsbevordering van adviseurs, coördinatoren en trainers en het inbedden van het thema in de lerarenopleiding. Scholen kunnen een ondersteuningsbudget aanvragen van € 5.000 per schoollocatie. Zij kunnen hiervoor een erkende interventie betalen of andere facultatieve onderdelen, zoals een ouderaanbod, teamtraining docenten of bijvoorbeeld een theatervoorstelling. Zij zijn verplicht om uit dit budget een Gezonde School Coördinator aan te stellen. Deze moet uit het bedrag van € 5.000 worden betaald. De kosten voor deze coördinator lopen uiteen, afhankelijk van wie de Gezonde School hiervoor aanstelt. Daarnaast moet een school ook gebruik maken van een Gezonde School Adviseur van de GGD. Deze Gezonde School Adviseur hoeft niet uit het budget van € 5.000 betaald te worden. Voor dit stimuleringsbudget aan scholen wordt, inclusief de GS Adviseur € 3,25 miljoen per schooljaar besteed. In deze berekening wordt uitgegaan van 500 scholen. De kosten voor de organisatie van de Gezonde School komen neer op ongeveer € 1,1 miljoen per schooljaar. Dit zijn beheerkosten van de ondersteuning door ICT, ontwikkeling en organisatiekosten van de Gezonde School, van GGD GHOR Nederland en van de onderwijsraden. Ook vallen hieronder de kosten voor monitoring en evaluatie van de Gezonde School door het RIVM. De verhouding tussen de directe- en indirecte kosten komt daarmee op 74%/ 26%.
In onderstaand schema is het overzichtelijk weergegeven.
1
Kosten randvoorwaardelijke maatregelen
€ 2,7 miljoen
3
Kosten Stimuleringsbudget 500 scholen a € 5.000
€ 2,5 miljoen
4
Kosten Gezonde School Adviseurs
(komt de school direct ten goede)
€ 0,75 miljoen
5
Kosten organisatie Gezonde School
€ 1,1 miljoen
€ 7,1 miljoen per jaar (voor de schoolaren 2020/ 2021 en 2021/ 2022)
Welk deel van de middelen vrij besteedbaar is voor het inkopen van gastlessen en lespakketten is niet precies te zeggen. Scholen hebben namelijk de vrijheid om zelf invulling te geven aan de wijze waarop ze de € 5.000 ondersteuningsaanbod invullen. De PO-raad, VO-raad, de MBO-raad, Gezonde School, Rutgers, GGD GHOR NL en Stichting School en Veiligheid hebben in ieder geval aangegeven dat dit bedrag ruimschoots voldoende is voor scholen om dit thema binnen de school op te pakken. Uiteraard zal de Staatssecretaris van VWS het Stimuleringsplan monitoren en in de najaarsrapportage van het zevenpuntenplan u informeren over de uitkomsten hiervan.
Kunt u overeenkomstig uw toezegging tijdens genoemd AO de Kamer informeren over de wijze waarop in de praktijk daadwerkelijk sprake is van een gelijk speelveld voor aanbieders van educatie en voorlichting met betrekking tot seksuele gezondheid?
Daar heeft de Staatssecretaris van VWS tijdens het Algemeen Overleg van 18 december 2019 het volgende op geantwoord. Het is inderdaad belangrijk dat er een gelijk speelveld is tussen aanbieders. Dat is er ook. Op dit moment begeven aanbieders van educatie en voorlichting zich op een markt. Daarin zijn alle aanbieders zelf verantwoordelijk hun lespakketten onder de aandacht te brengen bij scholen, zodat scholen deze pakketten kunnen inkopen. Scholen kunnen dit betalen vanuit hun eigen budget of door ondersteuningsaanbod aan te vragen bij de Gezonde School. Aanbieders kunnen ook fondsen zoeken of sponsors die de (door) ontwikkeling van hun lespakket willen financieren. Dit gebeurt in de praktijk ook al. Vanuit de overheid financieren we geen aanbieders van lespakketten.
Het is ook belangrijk dat er een divers aanbod van lesmethoden is. Veldpartijen hebben aangegeven dat het aanbod van lespakketten voldoende is. De Staatssecretaris denkt ook dat dit zo is. Er zit zijns inziens voldoende aanbod bij vanuit verschillende levensbeschouwingen. Daarnaast blijkt uit de inventarisatie van het RIVM dat scholen geen behoefte hebben aan méér lespakketten, maar vooral behoefte hebben aan extra teamtrainingen. Dat hoeft niet ingevuld te worden door een nieuw lespakket.
Daarnaast blijkt ook uit de behoefteninventarisatie onder scholen van het RIVM, waarover de Kamer op 12 december 2019 (Kamerstuk 32 279, nr. 181) is geïnformeerd dat scholen graag meer informatie willen hebben over wat het aanbod eigenlijk is, waar ze uit kunnen kiezen en of er ook iets bij zit wat bij hun school past. Eén van de maatregelen die de Staatssecretaris daarom neemt, is stimuleren dat scholen een duidelijk beeld krijgen van het aanbod. Deze maatregel is onderdeel van de randvoorwaardelijke maatregelen die zijn aangekondigd in de eerdergenoemde brief van 12 december. Aan deze maatregelen wordt op dit moment gewerkt door de veldpartijen (Gezonde School, GGD GHOR NL, Stichting School en Veiligheid, PO-raad, VO-raad, Siriz, MBO raad en Rutgers). GGD'en laten zich momenteel bijvoorbeeld breed informeren door diverse aanbieders van interventies, zodat zij ook een breed aanbod kunnen adviseren aan scholen. Er is bijvoorbeeld eind januari een grote bijeenkomst geweest waarbij interventie-eigenaren en Gezonde School Adviseurs van GGD’en bij elkaar kwamen. De GGD-adviseurs weten dus steeds beter wat er op de markt speelt en kunnen scholen hierin adviseren. Ook worden scholen door GS-Adviseurs en de Gezonde School zelf gewezen op de lijst van erkende interventies.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van VWS op 1 november 2018, naar aanleiding van een aangehouden motie-Dik-Faber/Slootweg over lesmethoden op het gebied van seksuele gezondheid (Kamerstuk 35 000 XIV, nr.4, in een brief (Kamerstuk 32 239, nr. 7)5 ngegeven dat hij extra geld vrij zal maken voor het ondersteunen van interventie-eigenaren, zodat zij gestimuleerd worden een interventie in te dienen bij het RIVM en het proces van erkenning bevorderd kan worden.
Is inmiddels al meer duidelijkheid over de staatssteuntoets naar de subsidiering van educatie en voorlichting met betrekking tot seksuele gezondheid? Kunt u conform uw toezegging tijdens het AO de Kamer informeren over de uitkomsten? Heeft de staatssteuntoets ertoe geleid dat er organisaties zijn die in 2020 (deels) niet meer worden gefinancierd vanuit subsidie door het Rijk?
In het AO Zwangerschap en geboorte van 18 december 2019 (Kamerstuk 32 279, nr. 192) heeft de Staatssecretaris toegezegd de Kamer in het eerste kwartaal van 2020 te informeren over de uitkomsten van de staatssteuntoets met betrekking tot de instellingssubsidie van Stichting Rutgers. Zoals in de brief van 12 december 2019 is aangegeven, begeeft het aanbod van lespakketten zich op een markt. In verband met staatssteunregels worden specifieke interventieaanbieders/lespakketten/preventielessen niet meer gesubsidieerd. Rutgers ontvangt met ingang van 2020 daarom geen subsidiegelden meer voor de doorontwikkeling en actualisering van de door hen ontwikkelde lespakketten. Bij activiteiten die zich richten op het ondersteunen van GGD-en bij het agenderen van seksuele vorming geldt dat Rutgers hierbij nadrukkelijk structurele seksuele vorming in zijn algemeenheid ondersteunt, en niet meer specifiek gericht is op het stimuleren van de implementatie van de door hen ontwikkelde lespakketten. De activiteiten rond het verzorgen van voorlichting op het gebied van seksualiteit voor het brede publiek via websites zijn door de Staatssecretaris van VWS als Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB) aangemerkt.
Hoe waarborgt u de continuïteit van de keuzehulpgesprekken voor de langere termijn? Deelt u de mening dat het wenselijk is aanbieders voor een langere periode te contracteren, mede om administratieve lastendruk voor aanbieders en het ministerie te beperken?
In principe worden partijen voor een langere periode gecontracteerd. De open house loopt namelijk tot 1 juni 2023. Partijen die zijn toegelaten hoeven niet steeds opnieuw in te schrijven. Ze moeten alleen wel blijven voldoen aan de eisen die zijn gesteld. Deze eisen worden ieder jaar geëvalueerd en aangepast. Dat gebeurt niet om de administratieve lasten te verhogen, maar om de open house financiering voor de zorgaanbieders zodanig in te richten dat zij er ook goed mee kunnen werken. Dit jaar worden bijvoorbeeld de mogelijkheden voor declaratie verruimd, zodat er meer ruimte is voor indirecte cliëntgebonden kosten. Ook is er een no-show tarief gekomen.
We zijn nu bijna een jaar op weg met dit financieringssysteem. De open house is erop gebaseerd om nieuwe aanbieders ieder jaar te kunnen laten toetreden, mits ze aan de eisen voldoen. De Staatssecretaris vindt het nu voorbarig om toezeggingen te doen voor een nieuw systeem na 2023.
Welke maatregelen heeft u genomen om, in het kader van het terugdringen van (herhaalde) abortussen, de samenwerking tussen de abortusklinieken en de keuzehulpaanbieders te verbeteren?
Het is van belang dat de vrouw die het afbreken van een zwangerschap overweegt, een weloverwogen keuze maakt, en goed geïnformeerd is over de (mogelijke) gevolgen van haar keuze alsook over andere oplossingen van de door de vrouw ervaren situatie. Om de zorgvuldigheid van de besluitvorming te waarborgen, stelt de Wet afbreking zwangerschap enkele eisen aan de inhoud van het gesprek tussen de vrouw en haar arts, waaronder het verstrekken van voorlichting over alternatieve oplossingen en anticonceptie. Conform de Richtlijn «Begeleiding van vrouwen die een zwangerschapsafbreking overwegen» van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen, worden vrouwen die meer professionele ondersteuning nodig hebben bij hun besluitvorming dan ook verwezen naar gespecialiseerde hulpverlening (bijvoorbeeld psycholoog) of instelling (keuzehulpaanbieders).
De abortusklinieken hebben in de loop der jaren een goed netwerk opgebouwd van gespecialiseerde hulpverleners en instellingen. In overleg met de betreffende vrouw vindt verwijzing plaats naar de organisatie die voor die vrouw het meest passend is.
Na de lancering van de website van het centraal informatiepunt, kunnen artsen, waaronder abortusartsen, ook hiernaar verwijzen. Ik zal de abortusklinieken te zijner tijd op deze mogelijkheid wijzen.
Ik ben van mening dat verdere maatregelen om de samenwerking tussen de abortusklinieken en de keuzehulpverleners te verbeteren niet nodig zijn.
Hoe draagt u zorg voor de beschikbaarheid en financiering van post-abortushulpverlening, om vrouwen die daar behoefte aan hebben te helpen bij de verwerking van hun abortus?
Het afbreken van een zwangerschap kan een ingrijpende gebeurtenis zijn voor vrouwen. Conform de Richtlijn «Nazorg bij zwangerschapsafbreking» van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen wordt dan ook aandacht besteed aan de emotionele verwerking. Wanneer er tijdens de nazorg aanwijzingen zijn dat de vrouw daar behoefte aan heeft, zoals bij reeds bestaande psychische problematiek, krijgt de betreffende vrouw informatie over de mogelijkheden om met een zorgverlener in de reguliere (geestelijke) gezondheidszorg te praten. Zo nodig vindt doorverwijzing voor passende hulp plaats. Deze doorverwijzing kan naar een huisarts zijn of de geestelijke gezondheidszorg. De huisarts, de Basis GGZ, de praktijkondersteuner GGZ of het Maatschappelijk Werk kan invulling geven aan de zorg die de betreffende vrouw nodig heeft. Ik ben van mening dat deze zorg, die bekostigd wordt op grond van de Zorgverzekeringswet, hiermee in voldoende mate beschikbaar is.
Gratis Ster zendtijd voor brancheorganisaties en belangenverenigingen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat er een stormloop is ontstaan op de gratis zendtijd die Ster beschikbaar stelt omdat het de reclameblokken in coronatijd niet vol krijgt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat alleen brancheorganisaties en belangenverenigingen die opkomen voor de belangen van ondernemers in aanmerking komen voor deze gratis zendtijd en collectieven van charitatieve instellingen zijn uitgesloten? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitgangspunten van pluriformiteit in de Mediawet?2
Kunt u bevestigen dat maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk op dit moment nog altijd moeten betalen wanneer zij in de huidige crisis coronagerelateerde boodschappen willen uitzenden over bijvoorbeeld de oorzaken van deze crisis of over de gevolgen hiervan voor de dieren in de veehouderij nu de stallen overvol dreigen te raken?
Kunt u verklaren waarom verenigingen die belangen van ondernemers vertegenwoordigen wel gratis zendtijd krijgen, maar verenigingen die opkomen voor de belangen van dieren, natuur, het klimaat en de volksgezondheid niet?
Kunt u bevestigen dat de boerenactiegroep Agractie gratis Ster zendtijd ter beschikking heeft gekregen? Geldt dit ook voor de actiegroep Farmers Defence Force die nu dagelijks spotjes op televisie uitzendt?3
Agractie heeft inderdaad gratis zendtijd gekregen. Farmers Defence Force heeft zendtijd tegen reguliere condities ingekocht bij de Ster.
Heeft u gezien dat Farmers Defence Force in een van haar spotjes stelt dat boeren goed zorgen voor onze bodem, dat daarin varkens te zien zijn die buiten lopen en ook geitenlammetjes die bij hun moeder liggen?
Ja.
Wist u dat de Nederlandse bodem juist uitgeput raakt door de landbouw?
Behoud en verbetering van de bodemkwaliteit is van groot belang om een hoogwaardige agrarische productie op de lange termijn te kunnen handhaven en tegelijkertijd diverse maatschappelijke doelen tijdig te kunnen realiseren. Dat is in de Bodembrief d.d. 23 mei 2018 aangegeven en inmiddels is met private en publieke partijen een Nationaal Programma Landbouwbodems gestart waarover uw Kamer op 25 april (Kamerstuk 30 015, nr. 58) vorig jaar nader is geïnformeerd.
Wist u dat minder dan een procent van de varkens in Nederland naar buiten kan?
Het overgrote deel van de varkens in Nederland wordt inderdaad binnen gehuisvest. Aan de stallen zijn eisen gesteld rond dierenwelzijn, diergezondheid en milieu.
Wist u dat geitenlammetjes in de zuivelindustrie vrijwel altijd direct na hun geboorte bij hun moeder worden weggehaald, omdat de melk van de moedergeit wordt gebruikt voor geitenkaas en geitenmelk voor mensen?
Bij het merendeel van de geitenbedrijven is het gebruikelijk dat lammeren niet bij de moeder blijven na de geboorte. De moedergeiten worden gemolken en van deze geitenmelk worden gezonde en waardevolle zuivelproducten gemaakt.
Deelt u de mening dat het verspreiden van desinformatie niet tot de taakopdracht van de Ster behoort, noch tot die van door haar uitverkoren «brancheorganisaties» zou moeten behoren? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik.
Deelt u de mening dat reclameboodschappen die in strijd zijn met de Reclame Code van de Reclame Code Commissie niet in aanmerking zouden mogen komen voor gratis zendtijd bij de Ster? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de gratis uitingen aan de Nederlandse Reclame Code te toetsen en de Ster op te dragen die te stoppen wanneer er gerede klachten binnenkomen tegen bepaalde uitingen hangende de procedure van de Reclame Code Commissie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Ster heeft de wettelijke taak om media-aanbod te verzorgen dat bestaat uit reclame- en telewinkelboodschappen die zijn aangeboden door derden. Wanneer consumenten of organisaties bezwaar hebben tegen de inhoud van reclame- en telewinkelboodschappen, dan kunnen zij zich wenden tot de Reclame Code Commissie. Een reclameboodschap die in strijd is met de Reclame Code zal de Ster niet uitzenden. De Ster is gebonden aan uitspraken van de Reclame Code Commissie.
Bent u bereid de Ster op de dragen charitatieve instellingen tenminste een gelijkwaardig aandeel te geven in de verdeling van gratis zendtijd ten opzichte van commerciële sectororganisaties? Zo nee, waarom niet?
Het beleid van de Ster wordt bepaald door directie en bestuur binnen het kader van de Mediawet 2008. Overigens hanteert de Ster voor charitatieve adverteerders die in het bezit zijn van een CBF keurmerk of een ANBI-status beduidend lagere tarieven.4
Bent u bereid om gelet op de tijdelijkheid van het aanbod deze vragen binnen tien dagen te beantwoorden?
Helaas is beantwoording binnen 10 dagen niet gelukt.
De berichtgeving dat KLM-piloten aan belastingontwijking doen. |
|
Cem Laçin , Mahir Alkaya |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Nieuwsuur dat in het buitenland gevestigde piloten van KLM inkomstenbelasting ontwijken?1
Ik heb de berichtgeving gezien waarin wordt gesproken over piloten die naar Spanje verhuizen om op deze manier gebruik te maken van het gunstige belastingregime aldaar. Ik zal, zoals ik eerder ook heb aangegeven, dit onderwerp in gesprekken met de onderneming opbrengen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel piloten van KLM en de andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen in het buitenland wonen en wat het (geschatte) bedrag is dat de staatskas jaarlijks misloopt door het ontwijken van (loon)belasting?
Informatie over de vraag hoeveel piloten in dienst van Nederlandse luchtvaartmaatschappijen feitelijk in het buitenland wonen en (alleen) daar aan de belastingheffing zijn onderworpen, is binnen het Ministerie van Financiën niet systematisch voorhanden.
Vindt u het moreel te rechtvaardigen dat een bedrijf dat haar werknemers faciliteert in het benadelen van de belastingbetaler, diezelfde belastingbetaler nu verzoekt om bij te springen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het publieke belang dat KLM dient is de reden voor de Nederlandse staat om het bedrijf te ondersteunen. Dat een klein deel van het personeel in het buitenland woont en derhalve geen belasting betaalt in Nederland is geen reden om KLM niet te steunen.
Vindt u het in een tijd van klimaatverandering te verantwoorden dat luchtvaartmaatschappijen, die voor veel vervuiling zorgen en vooralsnog buiten schot blijven in de grote klimaatakkoorden, medewerkers tegen gereduceerd tarief laten vliegen? Zo ja, welk signaal geeft u daarmee af aan al die hardwerkende Nederlanders die keer op keer de rekening van het duurzaamheidsbeleid gepresenteerd krijgen?
De luchtvaart moet bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken. De klimaataanpak voor de luchtvaart op zowel internationaal als nationaal niveau is door de Minister van IenW beschreven in de brief van 27 maart 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 585), waarbij ook het Ontwerpakkoord van de Duurzame Luchtvaarttafel aan uw Kamer is aangeboden. Deze klimaataanpak is onlangs door het kabinet bevestigd in de ontwerpLuchtvaartnota die op 15 mei jl. met u is gedeeld. De gestelde klimaatdoelen dienen te worden gerealiseerd ongeacht eventuele regelingen voor personeelsleden.
Bent u bereid om bij een eventueel te verstrekken krediet aan KLM aanvullende eisen te stellen die belastingontwijking op deze wijze onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van steun aan KLM zal gepaard gaan met voorwaarden. Er zullen o.a. voorwaarden worden gesteld op het gebied van arbeidsvoorwaarden en bonussen. Hoe deze voorwaarden er exact uit komen te zien is nog onduidelijk. Ik kom daarop later bij uw Kamer terug.
Indien KLM door de Staat wordt gesteund, bent u dan bereid de invloed van de belastingbetaler evenredig uit te breiden, door stemrechten te verwerven?
Het verkrijgen van stemrechten gebeurt via aandelen en daarvoor zou de Nederlandse staat steun moeten verlenen in de vorm van kapitaal. Er is in nauwe samenwerking met de onderneming en externe financiële adviseurs een analyse gemaakt van wat de onderneming nodig heeft. Op dit moment is een combinatie van een garantie en een directe lening van de staat het beste middel om het liquiditeitsprobleem van de onderneming aan te pakken.
Kunt u uitsluiten dat als KLM door de Staat wordt geholpen, er ontslagen zullen vallen, er winstuitkeringen of bonussen aan de top worden verstrekt en er nog langer Nederlandse belastingen worden ontweken?
Zie antwoord vraag 5.
De vraag hoe mensen die kinderopvang geheel zelf betalen ook gecompenseerd zullen worden |
|
Peter Kwint , Renske Leijten |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoeveel mensen betalen de kinderopvang geheel zelf, omdat zij niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag?1
Het overgrote deel van de ouders waarvan de kinderen naar de opvang gaan, krijgen daarvoor een tegemoetkoming via de kinderopvangvangtoeslag. Deze groep ouders bedraagt ongeveer 570.000 huishoudens (850.000 kinderen).
Daarnaast is er nog een groep ouders die een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang krijgt via de gemeente. Dit gaat om een gemeentelijk aanbod, VVE en vergoedingen in het kader van een sociaal medische indicatie (SMI). Deze groep ouders bedraagt ongeveer 50.000 kinderen.
Tot slot is er een groep ouders die geheel zonder vergoeding gebruik maakt van kinderopvang. Dit is een diverse groep, die niet in beeld is bij de overheid. Naar verwachting gaat het om enkele duizenden ouders die de kinderopvang volledig zelf betalen. Er zullen ouders zijn die bewust gekozen hebben om geen gebruik te maken van kinderopvangtoeslag. Sommigen zullen een vergoeding krijgen van de werkgever. Ook zal een deel geen tegemoetkoming krijgen, omdat zij niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag of een gemeentelijke voorziening. Dit kunnen bijvoorbeeld expats zijn met een partner buiten de EU, eenverdieners, of ouders zonder baan en die ook geen erkend traject naar werk volgen. Oudervereniging BOinK heeft een meldpunt openstaan om deze groep ouders beter in beeld te krijgen.
Waarom is niet aan deze ouders gedacht bij het maken van de compensatie voor het doorbetalen van de kinderopvang tijdens de periode van sluiting in verband met de COVID-19 uitbraak?
Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, is gevraagd de gehele factuur aan de kinderopvang te blijven betalen. Het door laten lopen van de reguliere betaling heeft verschillende voordelen. Ouders behouden op deze manier de plek voor hun kinderen op de kinderopvang voor wanneer de kinderopvang weer regulier opengaat. De kinderopvangtoeslag blijft gewoon doorlopen en er hoeft niet te worden ingegrepen in het lopende toeslagsysteem. Een belangrijk voordeel is bovendien dat de kinderopvang op deze manier gefinancierd blijft en zo in staat is goede noodopvang te verzorgen. De sector blijft op deze manier ook zo veel mogelijk stabiel waardoor de terugkeer naar de reguliere situatie straks gemakkelijker zal zijn.
De vergoeding van de eigen bijdrage die ouders betalen voor een dienst die zij niet geleverd krijgen, is in hoog tempo opgezet. Er is nagedacht over verschillende varianten. Uitvoerbaarheid en privacyaspecten waren daarbij belangrijke aandachtspunten. Het kabinet heeft daarbij gekozen voor een route die snelle uitbetaling mogelijk maakt. Ouders ontvangen een vergoeding die bij benadering compenseert voor de eigen bijdrage. Voor afwijkingen wordt begrip gevraagd van ouders. Er is sprake van een ambtshalve toekenning en een directe uitbetaling aan ouders. Dit beperkt de lasten bij ouders en kinderopvangorganisaties vergaand.
Om dit mogelijk te maken wordt, net als bij andere noodmaatregelen, uitgegaan van bestaande gegevens. Namelijk, de gegevens die bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen. Dit is mogelijk voor de groep ouders met kinderopvangtoeslag. Ouders die de kosten geheel zelf betalen komen niet in deze gegevens terug en zijn daarom niet in de tegemoetkomingsregeling opgenomen.
Het kabinet heeft daarom bewust afgewogen de ouders met kinderopvangtoeslag alvast te informeren en nader terug te komen op de groep ouders die de kosten geheel zelf betalen.
Erkent u dat de ouders die de kosten zelf betalen niet in beeld zullen zijn als er uitgegaan wordt van de gegevens van de Belastingdienst – Toeslagen?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend hoeveel mensen jaarlijks niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag? Is tevens bekend wat de afwijzingsgronden zijn? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Het aantal mensen dat niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag is niet in te schatten. Ouders kunnen namelijk zelf bewust afzien van een aanvraag, omdat zij niet voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen.
Bent u bereid een mogelijkheid te bieden voor deze ouders om zich te melden en te zorgen dat ook zij gecompenseerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment proberen we meer zicht te krijgen op de groep ouders die de kinderopvang geheel zelf betalen. Als hier meer duidelijkheid over is, zal worden bezien of voor deze groep een vorm van tegemoetkoming wenselijk en mogelijk is. Daarbij zal ik alle factoren meenemen, waaronder de effecten die het heeft voor deze ouders, maar ook de uitvoerbaarheid van een eventuele tegemoetkoming.
Zelftesten voor corona |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa over corona-zelftesten?1
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen gebruik kunnen maken van zelftesten zonder CE-markering? Zo ja, wat doet u om dit te voorkomen?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen gebruik kunnen maken van zelftesten die in China niet eens zijn goedgekeurd? Zo ja, wat doet u om dit te voorkomen?
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voldoende zicht op hoe groot het probleem is met malafide aanbieders, zowel binnen Nederland alsook met testen die bijvoorbeeld vanuit China worden besteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zelftesten schijnveiligheid bieden, aangezien ze enkel antistoffen detecteren en dus hooguit aantonen of iemand in aanraking is geweest met het virus, en het niet duidelijk is of de persoon op dat moment nog besmettelijk is of het virus bij zich draagt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zijn er voor zover u weet betrouwbare zelftesten in de maak? Zo ja, kunt u toelichten hoe u het gebruik van deze testen voor zich zou zien?
Deelt u de mening dat zelfs als zelftesten betrouwbaar waren, zij niet bijdragen aan het onder controle houden van het virus, aangezien we op die manier geen centraal overzicht hebben van de verspreiding van het virus?
Wat doet u om mensen actief te waarschuwen voor de problemen met zelftesten, naast waarschuwingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?2
Bent u bereid de IGJ actiever onbetrouwbare zelftesten te laten monitoren en malafide aanbieders op te sporen en te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Welke sancties zijn er reeds voor oplichters die proberen een slaatje te slaan uit de crisis met onbetrouwbare producten, waaronder zelftesten? Bent u bereid deze sancties uit te breiden waar nodig? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met de douane in gesprek te treden om te kijken wat er mogelijk is qua opsporing van pakketjes met onbetrouwbare zelftesten die besteld worden uit het buitenland en die verboden zijn in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat keuringen voor de WIA en Wajong telefonisch worden afgehandeld. |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Via de telefoon bepalen of iemand wel of niet kan werken, niet mogelijk zeggen UWV-artsen?1
Ja.
Hoeveel medische keuringen ten bate van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) worden maandelijks door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) gedaan en afgehandeld? Voor hoeveel van deze keuringen is normaal gesproken een fysiek gesprek onderdeel van de keuringsprocedure?
In 2019 bedroeg het gemiddelde aantal WIA-claimbeoordelingen 4.962 per maand, het aantal WIA-herbeoordelingen 2.489 per maand en het gemiddelde aantal Wajong-beoordelingen 725 per maand.
Een fysiek spreekuur is normaal gesproken een onderdeel van nagenoeg alle WIA-claimbeoordelingen en Wajong-beoordelingen. Ernstig zieke cliënten die niet in staat zijn om naar het spreekuur te komen vormen hierop een uitzondering. WIA-herbeoordelingen worden in tien tot vijftien procent van de gevallen uitgevoerd zonder fysiek spreekuur, dus op basis van beschikbare informatie en eventueel telefonisch contact.
Op basis van welke criteria wordt normaliter bepaald of een medische keuring plaats kan vinden zonder fysieke afspraak? Hoe vaak worden deze criteria van toepassing verklaard?
Het gaat bij WIA-claimbeoordelingen, WIA-herbeoordelingen en Wajong-beoordelingen om een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De verzekeringsarts voert het verzekeringsgeneeskundig onderzoek uit op basis van de standaard «Onderzoeksmethoden». Hij of zij bepaalt – afhankelijk van de plausibiliteit en consistentie van verkregen informatie en indrukken – per casus de uitgebreidheid van het onderzoek en de manier waarop hij of zij informatie inwint: dit kan schriftelijk, telefonisch en/of in een persoonlijk gesprek. Zie voor het overige het antwoord op vraag 2.
Wat is nu de precieze instructie aan verzekeringsartsen rondom het opvragen van medische informatie? Hoe wordt daarbij geborgd dat alle relevante informatie beschikbaar is om een beslissing op te baseren?
UWV werkt op basis van de standaard «Communicatie met behandelaars». Verzekeringsartsen vragen medische informatie op indien deze onmisbaar is voor de beoordeling of als een betrokkene daarop aandringt. Zij houden daarbij rekening met de omstandigheid dat bepaalde curatieve artsen op dit moment mogelijk belast zijn met de zorg voor Covid-19 patiënten. Een groot deel van de huisartsen en specialisten heeft naar verwachting op dit moment wel de tijd en de mogelijkheid om antwoord te geven op gerichte vragen. De verzekeringsarts maakt zelf de afweging of hij of zij over voldoende informatie beschikt om een beoordeling te verrichten.
Welke mogelijkheden heeft UWV om bij telefonische keuringen alleen tijdelijke uitkeringen toe te kennen? En welke mogelijkheden heeft UWV om in de totale werkvoorraad alleen zaken te behandelen waarbij überhaupt sprake zou zijn van een tijdelijke uitkering? In hoeverre worden die mogelijkheden daadwerkelijk toegepast?
Om continuïteit en inkomenszekerheid te garanderen kiest UWV er voor om waar mogelijk inhoudelijke besluiten af te geven. Lukt dit niet, dan stelt UWV de beoordeling uit tot het moment dat een fysiek spreekuur weer mogelijk is. UWV volgt daarbij ook in de crisisperiode regulier beleid als het gaat om het verstrekken van voorschotten. Dat betekent dat UWV bij uitstel van een WIA-claimbeoordeling een voorschot verstrekt tot het moment dat de beoordeling plaats kan vinden. Voor de WIA-herbeoordeling geldt dit niet, omdat de bestaande uitkering in dat geval doorloopt.
Ook bij uitstel van een Wajong-beoordeling verstrekt UWV conform bestaand beleid geen voorschot, omdat uitstel – in tegenstelling tot bij de WIA-claimbeoordeling – meestal geen inkomensdaling voor de aanvrager met zich meebrengt. Daarnaast is de ervaring dat een ruime meerderheid van de aanvragers na beoordeling geen recht krijgt op een Wajong-uitkering. Als de betrokkene aan de voorwaarden voldoet, kan hij of zij bij uitstel van een Wajong-beoordeling in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. UWV adviseert de betrokkene in dat geval daarom om met de gemeente de mogelijkheden te bespreken. Als UWV op een later moment een Wajong-uitkering toekent, ontvangt de betrokkene deze uitkering met terugwerkende kracht vanaf het moment dat hij of zij de oorspronkelijke aanvraag indiende.
Klopt het dat UWV een intern coronacrisisplan heeft waarin het volgende staat: «Gedurende de crisis worden in beginsel geen voorschotten WIA verstrekt» en dat het niet de bedoeling is «dat we beoordelingen doorschuiven naar een later tijdstip. Dat zou ons op een grote achterstand zetten», zoals dagblad Trouw bericht? Zo nee, wat staat er dan wel?
De genoemde passages waren inderdaad onderdeel van interne UWV-communicatie. Zie het antwoord op vraag 5 voor een nadere toelichting.
Wat betekent het «in beginsel niet verstrekken van voorschotten»? Zou dit ertoe kunnen leiden dat mensen die om goede redenen een WIA- of Wajonguitkering aanvragen zonder inkomen komen te zitten? Waar worden deze mensen naartoe verwezen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich de problemen bij het experiment in Groningen, waarbij dossiers op afstand gecontroleerd werden en 30% van de toekenningen achteraf onterecht bleek? Hoe verschilt de huidige beoordeling van de beoordelingswijze bij het experiment in Groningen?2
Bij het genoemde experiment vond in beginsel geen contact plaats met de betrokken uitkeringsgerechtigde en werd de beoordeling enkel gebaseerd op de in het dossier aanwezige informatie. Bovendien was de op kantoor Groningen toegepaste werkwijze in operationele en juridische zin niet juist. In de huidige crisissituatie wordt in beginsel wel gesproken met de cliënt en vinden de beoordelingen plaats door of onder de verantwoordelijkheid van geregistreerde verzekeringsartsen.
Welke maatregelen heeft UWV genomen om te voorkomen dat onterecht uitkeringen worden verstrekt op basis van telefonische keuringen?
De sociaal-medische beoordelingen vinden plaats door of onder de verantwoordelijkheid van opgeleide en geregistreerde verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Op districtsniveau en op het hoofdkantoor houdt UWV zicht op hun betrokkenheid, zowel door datamonitoring als door persoonlijk contact. Adviserend verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zijn bovendien beschikbaar voor inhoudelijke afstemming.
Het afsluiten van Nederlandse betaalrekeningen van Nederlanders buiten Nederland. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u schreef in uw brief van 28 oktober jl. dat er op dat moment geen signalen waren «dat er meerdere banken zijn die bankrekeningen van Nederlanders die in het buitenland wonen, waaronder Nederlandse expats, hebben opgeheven» maar dat u aandacht zou blijven houden «voor de ontwikkelingen op dit gebied»1?
Ja.
Kunt u de «ontwikkelingen op dit gebied» nader toelichten, gegeven de recente berichten dat banken Nederlandse klanten buiten Europa lozen2?
Met ontwikkelingen op dit gebied bedoel ik dat er banken zijn die hun ondernemersstrategie en risicobereidheid herijken en op basis daarvan bankrekeningen van Nederlanders die in het buitenland wonen hebben gesloten. Banken bepalen zelf hun ondernemersstrategie en gewenst risicoprofiel. Zij moeten zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving. Er zijn nog verschillende banken die wel bankrekeningen aanbieden aan Nederlanders die in het buitenland wonen. Ik blijf in gesprek met banken over de hierboven genoemde ontwikkelingen rond de toegang van Nederlanders in het buitenland tot dienstverlening van banken.
Hoeveel Nederlanders, zijnde mensen met de Nederlandse nationaliteit, wonen buiten Nederland? Kunt u hierbij aangeven hoeveel er binnen de EU, binnen de Europese Economische Ruimte (EER, inclusief Zwitserland), buiten de EU en buiten de EER (inclusief Zwitserland) wonen?
Ik beschik niet over informatie over hoeveel personen met de Nederlandse nationaliteit buiten Nederland wonen. Een database van de OECD laat zien dat er in 2018 ongeveer 700 duizend mensen met de Nederlandse nationaliteit in een ander OECD land woonden.3 Een database van Eurostat geeft weer dat er in 2019 ongeveer 300 duizend Nederlanders met een leeftijd tussen de 15 en 65 werkten in een ander EU-land dan Nederland.4
Klopt het dat banken op dit moment wettelijk gezien rekeningen van Nederlanders buiten de EU mogen opzeggen, ook al is dit hun enige Nederlandse betaalrekening waar zij regelmatig gebruik van maken zonder dat zij iets kwalijks hebben uitgevoerd, dat wil zeggen dat zij niet voldoen aan sub a, b, d, e en f van artikel Artikel 4:71i lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft)3?
In uw vraag verwijst u naar de eisen uit de Wet op het financieel toezicht (Wft), op basis waarvan een basisbetaalrekening kan worden opgezegd. Op grond van de richtlijn betaalrekeningen hebben banken in Nederland de plicht om op aanvraag een basisbetaalrekening in euro’s aan te bieden aan consumenten die rechtmatig in de Europese Unie verblijven. Banken moeten een basisbetaalrekening opzeggen als er niet wordt voldaan aan de eisen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft).
In het geval van een «gewone» betaalrekening zijn banken niet verplicht om rekeningen van bepaalde klanten in stand te houden. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel. Op basis daarvan stemmen banken hun klantenbestand af. Hierbij spelen veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals de door banken gewenste risicobereidheid. Dit betekent dat zij in beginsel de vrijheid hebben om zich te richten op die klantengroepen die zij vanwege hun strategie het meest opportuun achten. Het kan dus zo zijn dat een bank een internationale focus hanteert of juist besluit zich in de activiteiten te richten op de Nederlandse of Europese markt.
De bank moet bij opzegging van bankrekeningen voldoen aan de wet- en regelgeving en de jurisprudentie die op dit gebied bestaat. Dit houdt onder andere in dat de bank een belangenafweging moet maken die volgt uit het samenkomen van de belangen van de bank tot opzegging en de gerechtvaardigde belangen van de klant bij voortzetting van de dienstverlening. Ook staat in artikel 2 lid 1 van de algemene bankvoorwaarden (ABV) dat de bank bij opzegging van een rekening een zorgplicht heeft en deze jegens de klant in acht dient te nemen. Deze zorgplicht wordt in de jurisprudentie gespecificeerd.
Kunt u aangeven welke nadelige gevolgen verbonden zijn aan het opzeggen van de enige Nederlandse betaalrekening voor verschillende groepen Nederlanders buiten de EU, zoals alleenstaande expats, expats met een gezin en gepensioneerden?
De nadelen van het opzeggen van de Nederlandse bankrekening voor Nederlanders buiten de Europese Unie hangen onder meer af van de arbeids- en/of gezinssituatie van het individu en van het land waar dit individu woonachtig is. In het algemeen geldt voor mensen die buiten de Europese Unie wonen dat het hebben van een bankrekening bij een Nederlandse bank het contact met private en publieke instanties kan vergemakkelijken.
Een andere reden voor het aanhouden van bankrekeningen bij Nederlandse banken door Nederlanders die woonachtig zijn buiten Nederland is ten behoeve van het onderbrengen van vermogen. Het Nederlandse financiële stelsel en de Nederlandse banken worden als relatief veilig ervaren. Doordat een gedeelte van de banken de ondernemersstrategie en het risicoprofiel herijkt, kan het zijn dat deze personen over moeten stappen naar een andere bank. Klanten van wie de rekening gesloten wordt, kunnen in beginsel over stappen naar een andere (Nederlandse) bank. Het is vervolgens aan elke individuele bank zelf om te bepalen of zij een specifieke klant accepteert.
Kunt u toelichten wat een basisbetaalrekening precies inhoudt? Van welke bancaire diensten (zoals internetbankieren) kan hierbij allemaal gebruikgemaakt worden en welke bancaire diensten zijn uitgesloten?
Eén van de doelstellingen van de Europese betaalrekeningen richtlijn is om de toegankelijkheid tot het betalingsverkeer voor consumenten te verbeteren. Op grond van de richtlijn hebben banken de plicht om op aanvraag een basisbetaalrekening in euro’s aan te bieden aan consumenten die rechtmatig in de Europese Unie verblijven. Dit geldt ongeacht de nationaliteit of woonplaats van de consument en ongeacht enige andere grond als bedoeld in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De basisbetaalrekening is ook beschikbaar voor consumenten zonder vast adres.
Een basisbetaalrekening is een betaalrekening met basisfuncties waar geen roodstand op mogelijk is. Met een basisbetaalrekening kan een consument dus reguliere betalingshandelingen verrichten, net als bij een normale betaalrekening. Een basisbetaalrekening omvat de diensten, genoemd in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen, voor zover de aangezochte bank die diensten ook aanbiedt aan consumenten die een andere betaalrekening dan een basisbetaalrekening aanhouden bij de betreffende bank. Zo kan de gebruiker van een basisbetaalrekening onder andere geld storten, binnen de Europese Unie contant geld opnemen aan het loket of bij geldautomaten tijdens of buiten de openingstijden van de bank en betalingstransacties zoals een SEPA-incasso uitvoeren. Bij een betalingstransactie gaat het om transacties met een betaalkaart, waaronder ook begrepen online betalingen en overmakingen zoals doorlopende overmakingsopdrachten.
Bent u bekend met Franse «Code monétaire et financier» Article L312–14?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat op basis van het voornoemde wetsartikel het niet alleen mogelijk is voor iedere Unieburger om een (basis)betaalrekening bij een Franse bank te openen maar dat dit artikel tevens het recht van een (basis)betaalrekening bij een Franse bank geeft aan Franse burgers buiten Frankrijk en buiten de EU?
In het Franse wetsartikel is er inderdaad een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt voor Franse burgers die buiten de Europese Unie verblijven om een (basis)betaalrekening te openen bij een Franse bank. Uit navraag bij het Franse Ministerie van Financiën blijkt dat deze bepaling al sinds 1984 is opgenomen in de Franse wetgeving. Deze bepaling volgt dus niet uit de implementatie van het recht op een basisbetaalrekening onder de richtlijn betaalrekeningen.
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn tussen de Nederlandse basisbetaalrekening en de Franse basisbetaalrekening, zoals verwoord in Article D312–5 van de eerdergenoemde «Code monétaire et financier»5?
In de richtlijn betaalrekeningen is opgenomen dat lidstaten op hun grondgebied gevestigde banken de verplichting kunnen opleggen om de diensten van een basisbetaalrekening uit te breiden tot diensten die op basis van gebruikelijke praktijk op nationaal niveau voor consumenten als essentieel worden beschouwd.
In Nederland is in de Wft opgenomen dat een basisbetaalrekening de diensten omvat, zoals genoemd in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen, voor zover de aangezochte bank die diensten ook aanbiedt aan de consumenten die een andere betaalrekening dan een basisbetaalrekening aanhouden bij de betreffende bank.8
In Frankrijk is in artikel D312–5 van de Code monétaire et financier opgenomen welke diensten de basisbetaalrekening omvat. Mijn indruk is dat deze diensten grotendeels overeenkomen met de diensten die zijn opgenomen in de Nederlandse wetgeving. De Franse betaalrekening bevat daarnaast ook basisfuncties voor het verwerken van cheques en het leveren van een Relevé d’Identité Bancaire (RIB).
Kunt u toelichten wat precies de rol van la Banque de France is in Article L312–1? Welke (juridische) belemmeringen zijn er kijkend naar het toekennen van eenzelfde rol aan De Nederlandsche Bank?
Mijn beeld van de rol van de Banque de France in Article L312–1 is dat de Banque de France een bank aanwijst die een basisbetaalrekening dient aan te bieden. Als in Frankrijk de aanvraag van een betaalrekening wordt geweigerd, dan dient de bank na de beslissing, schriftelijk en onder opgaaf van redenen en kosteloos een certificaat van weigeren van het openen van de rekening aan de consument mede te delen. Mijn indruk is dat de bank de consument (alleen natuurlijke personen) op de hoogte stelt van dat er, door de bank zelf, een verzoek kan worden ingediend bij de Banque de France om een bank aan te wijzen, in de buurt van de woonplaats van de persoon, of een andere plaats naar keuze. Deze aangewezen bank dient een basisbetaalrekening voor de consument te openen. Mijn indruk is dat de door de Banque de France aangewezen bank verplicht is om de consument een basisbetaalrekening aan te bieden. De aangewezen bank moet de rekening openen binnen drie werkdagen na ontvangst van alle benodigde documenten. Met instemming van de gebruiker worden er afspraken gemaakt over het gebruik van de rekening. De brancheorganisatie voor de bankensector moet een toegankelijkheidsprotocol opstellen, waarin het aangeeft hoe banken de benodigde informatie met de Banque de France uitwisselen, en welke informatie beschikbaar moet zijn voor de klant. De Autorité de controle prudentiel et de résolution (ACPR, de toezichthoudende instantie binnen de Banque de France) houdt toezicht op naleving van dit protocol.
Ik zie geen toegevoegde waarde van de werkwijze van de Banque de France ten opzichte van de werkwijze zoals deze in Nederland is vastgelegd in de Wft. In Nederland kan een consument ingevolgde de Wft zelf een basisbetaalrekening aanvragen bij iedere in Nederland gevestigde bank. De bank moet consumenten die legaal in de Europese Unie verblijven op aanvraag toegang geven tot een betaalrekening met basisfuncties, tenzij niet aan de geldende voorwaarden wordt voldaan, waaronder de eisen van de Wwft. Ook in Frankrijk zal de door de Banque de France aangewezen bank een basisbetaalrekening moeten weigeren als er niet voldaan wordt aan de anti-witwasregelgeving. Dit volgt uit de geïmplementeerde richtlijn betaalrekeningen en de vierde en vijfde anti-witwasrichtlijn.
Beschikt u over informatie over hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan kosten in het kader van (aanvullende) cliëntonderzoeken van Nederlandse (basis)rekeninghouders buiten de Europese Unie, als gevolg van paragrafen 2.1 en 2.3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme6? Zo niet, bent u bereid om banken om deze informatie te vragen?
Het Ministerie van Financiën beschikt niet over die informatie. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) blijkt dat banken de kosten van cliëntonderzoeken en andere kosten die gemaakt worden om wet- en regelgeving na te leven niet onderverdelen tussen verschillende typen rekeninghouders. Het is dus niet inzichtelijk hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan kosten van rekeninghouders van Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen.
Zijn er mogelijkheden om (aanvullende) cliëntonderzoeken voor Nederlanders buiten de EU door banken gezamenlijk te laten uitvoeren? Welke (juridische) belemmeringen zijn er hierbij?
De Wwft schrijft voor dat een bank cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van haar (aspirant)klanten. Een uitgangspunt hierbij is dat instellingen onderling geen informatie over klanten mogen uitwisselen, tenzij de klant hier toestemming voor geeft of er een wettelijke grondslag is. Andere relevante uitgangspunten zijn dat de instelling zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van het cliëntenonderzoek, de risicobeoordeling van de klant en het melden van ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland. De instelling is immers de partij die het contact met de klant heeft een hier een zakelijke relatie mee aangaat en zodoende de beste positie heeft om te voorkomen dat de dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of het financieren van terrorisme. Ook dient de toezichthouder altijd de instelling aan te kunnen spreken op de getroffen maatregelen ten aanzien van aan klant.
Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat instellingen gegevens kunnen uitwisselen om beter te kunnen voldoen aan hun poortwachtersfunctie. De banken zijn op dit moment bezig met het opzetten van een KYC-utility, waarin op basis van toestemming cliëntdossiers gedeeld kunnen worden. Daarnaast is ter uitvoering van het plan van aanpak witwassen10 wetgeving in voorbereiding waarmee gegevensdeling, zonder voorafgaande toestemming van de klant, wordt vergemakkelijkt. Ten eerste wordt het mogelijk voor banken om het monitoren van transacties gezamenlijk uit te voeren. Daarnaast wordt gegevensuitwisseling vergemakkelijk in het kader van het cliëntenonderzoek bij een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering. Overigens blijven met deze wetswijzigingen de hierboven genoemde uitgangspunten in stand.
Beschikt u over informatie over hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan totale kosten, dus inclusief eventuele vergunningen, fysieke aanwezigheid en (aanvullende) cliëntonderzoeken, voor het in stand houden van (basis)betaalrekeningen voor Nederlanders buiten de EU? Zo nee, bent u bereid om banken om deze informatie te vragen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over die informatie. Uit navraag bij de NVB blijkt dat banken de kosten van cliëntonderzoeken en andere kosten die gemaakt worden om wet- en regelgeving na te leven niet onderverdelen tussen verschillende typen rekeninghouders. Het is dus niet inzichtelijk hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan kosten van rekeninghouders van Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen.
Deelt u de mening, zoals verwoord op de site en in het Convenant Basisbetaalrekening7, dat om te kunnen meedoen in de maatschappij iedere volwassene een eigen betaalrekening nodig heeft?
Ik vind het belangrijk, dat ter voorkoming van sociale en financiële uitsluiting, iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Om die reden is het recht op een basisbankrekening ook wettelijk vastgelegd in de Wft. Met de implementatie van de richtlijn in de Wft is het recht op een basisbetaalrekening voor een groot deel van de doelgroep van het Convenant Basisbetaalrekening wettelijk geregeld.
Denkt u dat een Nederlandse (basis)betaalrekening een belangrijke bijdrage levert aan de blijvende betrokkenheid van Nederlanders buiten de EU met Nederland? Zo nee, waarom niet?
In principe is het aan een ieder die buiten de Europese Unie woont om te bepalen of en hoe diegene betrokken wil blijven bij Nederland. Dit zou kunnen via een (basis)betaalrekening, maar dit kan ook op andere manieren zoals via sociale media en internet.
Wat zijn de voor- en nadelen van ofwel (1) het wettelijk verankeren van het recht op een Nederlandse (basis)betaalrekening voor Nederlanders, ook buiten de EU, door een aanpassing van artikel Artikel 4:71f van de Wft, ofwel (2) het afschaffen van de mogelijkheid van banken om de (basis)betaalrekening van Nederlanders buiten de EU eenzijdig op te zeggen, door een aanpassing van Artikel 4:71i lid 1 sub c van de Wft?
Banken baseren hun klantenbestand op een door de bank gewenste ondernemersstrategie en door hun gewenste risicoprofiel. Banken moeten zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de Wwft. Een bank die diensten verleent aan klanten die buiten de eigen lidstaat wonen moet voldoen aan de in dat land geldende wet- en regelgeving. De buitenlandse regelgeving kan (extra) eisen stellen aan buitenlandse partijen die diensten verlenen aan inwoners van dat land. Binnen EU-lidstaten geldt een sterk geharmoniseerd regelgevend kader. Buiten Europa is dit anders. Het goed naleven van deze lokale wet- en regelgeving brengt risico met zich mee voor bank. De bank maakt zelf een afweging tussen bestaande kader van wet- en regelgeving en de door de bank gewenste risicobereidheid. Een bank kan ook besluiten zich te willen richten op klanten die in Nederland en Europa wonen. Al deze factoren worden door de bank gewogen en op basis daarvan bepaalt een bank hun klantenbestand.
Bij de richtlijn betaalrekeningen heeft de Europese Commissie er voor gekozen om het recht op een basisbetaalrekening alleen te laten gelden voor consumenten die rechtmatig in de Europese Unie verblijven en niet voor Europese Unie-burgers die buiten de Europese Unie wonen. Door het wettelijk verankeren van het recht op een Nederlandse basisbetaalrekening voor Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen, zijn banken verplicht om op aanvraag voor die personen ook een basisbetaalrekening te openen, tenzij niet aan de geldende voorwaarden wordt voldaan, waaronder de eisen van de Wwft. Het opnemen van een verplichting om een basisbetaalrekening aan te bieden aan Nederlanders buiten de Europese Unie dan wel een verbod om een betaalrekening van die klanten te beëindigen, neemt niet weg dat ook dan aan de eisen van de Wwft moet worden voldaan en ook dan een dergelijke rekening om die reden zou moeten kunnen worden beëindigd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheid om Nederlanders buiten de EU de wettelijke mogelijkheid te geven tot een (basis)betaalrekening? Zo ja, kunt u dit onderzoek in het vierde kwartaal van 2020 aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen toegevoegde waarde in een onderzoek naar de mogelijkheid om Nederlanders buiten de EU wettelijk de mogelijkheid te geven tot een (basis)betaalrekening. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel. Klanten van wie de rekening gesloten wordt, kunnen nu in beginsel overstappen naar een andere bank. Het is vervolgens aan elke individuele bank zelf om te bepalen of zij een specifieke klant accepteert. Wel blijf ik de ontwikkelingen rond de toegang van Nederlanders in het buitenland tot dienstverlening van banken in de gaten houden. Ik blijf daarom periodiek in gesprek met de banken. Ook breng ik het onderwerp onder de aandacht bij de Europese Commissie.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.