Het bericht ‘Gemeente verleent vergunning voor Frans Klooster/Walram Site’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Ben u bekend met het bericht «gemeente verleent vergunning voor Frans Klooster/Walram Site» d.d. 03 juni 2020?1
Ja.
Wat vindt u van de vergunning die de gemeente Sittard-Geleen heeft gegeven aan het Frans Klooster/Walram site, waar onder andere een dependance van het Confucius Instituut komt?
Dat is de verantwoordelijkheid en de vrije keuze van de gemeente.
Het betreft overigens een dependance van het reeds bestaande Confucius Instituut Maastricht.
Weet u dat de directeur van het Confucius Instituut in België verdacht wordt van spionage voor de Chinese overheid en daardoor België niet meer in mag?2 Ziet u dit, en andere inmenging van China binnen kennisinstituten, als reden om strenger beleid te voeren rondom het Confucius Instituut in Nederland? Zo ja, hoe zou u dit vormgeven en gaat u daarbij ook lokale overheden en hoger onderwijsinstellingen betrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het bericht uit België. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de zorgen over de Chinese invloed vanuit het Confucius Instituut op Nederland? Hoe verhoudt dit antwoord zich tot uw antwoord op eerder gestelde vragen, waar u aangeeft dat «het niet uit te sluiten valt dat het Confucius Instituut verplicht meewerkt aan opdrachten vanuit de Chinese inlichtingendienst»?3
In het algemeen geldt dat het Kabinet de bestaande zorgen deelt over mogelijke ongewenste buitenlandse inmenging in onderwijs- en kennisinstellingen. Daarom is het een traject gestart om te onderzoeken welke aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn, om ongewenste overbrenging van kennis en technologie naar het buitenland te voorkomen. Het Kabinet heeft tevens een aanpak ontwikkeld om ongewenste buitenlandse inmenging op diverse gebieden tegen te gaan.4
Dat betekent dat ik ook alert ben op het risico op mogelijke inmenging vanuit China in het bijzonder. Het is van belang meer zicht te krijgen op de mate waarin en wijze waarop er sprake is van (politieke) beïnvloeding door China, al dan niet via de Confucius Instituten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bouwt aan het Kennisnetwerk China (zie vraag 6). Daar ben ik ook bij aangesloten. Er loopt momenteel op een aantal gerelateerde aspecten onderzoek naar de samenwerking met China. Als de resultaten gepubliceerd worden, wordt u daarover geïnformeerd.
Mocht daaruit blijken dat er aanleiding is om de samenwerking van (hoger) onderwijsinstellingen met het Confucius Instituut anders in te richten, dan zal ik dat gesprek met instellingen en – indien nodig – lokale overheden zeker aangaan.
Herinnert u zich de uitspraken van de Minister van Buitenlandse Zaken dat het kabinet in relatie met China nauw contact heeft met de Nederlandse onderwijsinstellingen om ze te wijzen op de risico’s die gepaard kunnen gaan met samenwerking met Confucius Instituten?4
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft destijds gemeld dat het Kabinet nauw contact heeft met de Nederlandse onderwijsinstellingen om ze te wijzen op de risico’s die gepaard gaan met samenwerken met buitenlandse instellingen, ook Chinese. Daarmee werden niet specifiek de Confucius Instituten bedoeld.
Hoe staat het met het netwerk dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken zou gaan oprichten in het kader van de China-strategie, en de door het kabinet voorgenomen investeringen, in financiële zin en door menselijke inzet, in het delen van kennis met medeoverheden, universiteiten en het bedrijfsleven over datgene wat we in China graag beter zien en tegelijkertijd over waar we kansen en gelegenheden voor samenwerking zien?5
In mei 2019 heeft het kabinet de Chinanotitie gepresenteerd. Een van de hoofdbevindingen in deze notitie is dat de rijksoverheid beter in staat moet worden gesteld ontwikkelingen die verband houden met China te volgen. Er moet worden geïnvesteerd in kennis en capaciteit op alle niveaus, te beginnen met de rijksoverheid. Hiertoe dient het genoemde kennisnetwerk.
Dit netwerk groeit gestaag en is in toenemende mate actief. Bij verschillende departementen is geïnvesteerd in capaciteit hetgeen zich de komende jaren moet gaan vertalen in een betere kennisbasis bij de rijksoverheid op het gebied van China en het benodigde langetermijnperspectief. Ook zijn experts van buiten de rijksoverheid aangesloten bij het netwerk.
Door middel van activiteiten en gericht onderzoek vanuit het kennisnetwerk, wordt tegemoet gekomen aan de kennisbehoefte bij en het vereiste handelingsperspectief voor de rijksoverheid. Daardoor kunnen ook maatschappelijke partners als medeoverheden, universiteiten en bedrijfsleven beter geadviseerd worden over China-gerelateerde vraagstukken.
Is er contact geweest met u, de gemeente Sittard-Geleen en het Ministerie van Buitenlandse Zaken alvorens de gemeente besloot een vergunning te verlenen voor de Walram Site, waar ook een dependance van het Confucius Instituut komt? Zo ja, wat was uw insteek en de insteek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij dit gesprek? Zo nee, waarom niet en bent u daar dan alsnog toe bereid?
Nee. Een gemeente maakt zélf de afweging wie of welke organisatie gebruik mag gaan maken van een gebouw. Bij die afweging neemt een gemeente onder andere de relevante juridische kaders in acht, zoals de wet Bibob.7 Contact met de rijksoverheid is ook niet noodzakelijk, alleen wanneer het een Rijksmonument zou betreffen. En in dat geval zou het contact alleen gaan over bouwtechnische aspecten.
Hoe past dit besluit van de gemeente Sittard-Geleen binnen de nieuwe China strategie, zoals bedoeld in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»?6
Onze maatschappij kenmerkt zich door een open, internationale blik. Dat geldt ook voor onderwijs en wetenschap. Internationale samenwerking is essentieel voor het streven naar wetenschap en onderwijs op hoog niveau. Daarbij is het adagium: open waar het kan, beschermen waar het moet. Dat geldt ook voor de samenwerking met China. China biedt ons veel kansen, maar we moeten ons ook bewust zijn van mogelijke risico’s bijvoorbeeld ten aanzien van onze nationale veiligheid. In de beleidsnotitie over de China-strategie komt deze balans ook sterk naar voren.
(Kennis)instellingen, bedrijven en instanties zijn vrij in de keuze om samen te werken met buitenlandse partners, zolang er geen internationale of nationale (beperkende) maatregelen van toepassing zijn. Daarbij moet men een afweging maken tussen kansen en risico’s en het principe hanteren «open waar het kan, beschermen waar het moet». Dat geldt dus ook voor de gemeente Sittard-Geleen. Ik ga ervanuit dat de gemeente in staat is een afweging te maken tussen de kansen en de risico’s. Het is overigens goed om te realiseren dat het gaat om een dependance van het reeds bestaande Confucius Instituut Maastricht, geen nieuw instituut.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Wetenschapsbeleid d.d. 24 juni 2020?
Ja.
Het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie om de abortuspil na 24 weken te gebruiken |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het «Clinical practice handbook for safe abortion» van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?1
Ja, ik ben bekend met het «Clinical practice handbook for safe abortion» dat de WHO in 2014 heeft uitgebracht.
Klopt het dat de WHO in dit handboek op pagina 34 adviseert om een medicamenteuze abortus door middel van een abortuspil (met het middel misoprostol) ook na 12 weken zwangerschap uit te voeren en zelfs aangeeft dat gebruik na 24 weken zwangerschap mogelijk is?
Ja dat klopt. Een medicamenteuze zwangerschapsafbreking is volgens de WHO ook geschikt voor de afbreking na een zwangerschapsduur van 12 weken.
Hoe rijmt u deze adviezen met de praktijk in Nederland, waarbij artsen de abortuspil niet voorschrijven na 10 weken zwangerschap, met het oog op de medische complicaties die dit met zich kan brengen?
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen zwangerschapsafbrekingen die in een abortuskliniek uitgevoerd worden door een abortusarts en zwangerschapsafbrekingen die uitgevoerd worden in een ziekenhuis door een gynaecoloog. In de abortusklinieken wordt de medicamenteuze zwangerschapsafbreking conform de Richtlijn «Behandeling van vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaan» van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen, inderdaad alleen toegepast tot een zwangerschapsduur van 9 weken. Een deel van de behandeling vindt namelijk buiten de kliniek plaats2. De vrouw die de behandeling ondergaat wordt geadviseerd niet alleen te zijn tijdens dat deel van de behandeling zodat, indien er onverhoopt een complicatie optreedt medische hulp ingeroepen kan worden indien nodig. De kans daarop neemt toe naarmate de zwangerschap verder gevorderd is, Overigens is de kans op een complicatie (heviger of langdurig bloedverlies, achterblijven restweefsel in de baarmoeder) in algemene zin erg klein
Een zwangerschapsafbreking kan zoals gezegd echter ook plaatsvinden in het ziekenhuis3. De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) beschrijft in haar Richtlijn «Zwangerschapsafbreking tot 24 weken» (herziening 2015) de diverse behandelschema’s, waaronder de medicamenteuze zwangerschapsafbreking bij een zwangerschapsduur vanaf 12 weken. Deze behandeling vindt volledig in het ziekenhuis plaats en wordt, indien uitgevoerd conform de Richtlijn «Zwangerschapsafbreking tot 24 weken» (herziening 2015), verantwoord geacht. Genoemde richtlijn is in lijn met de eerder door de WHO uitgebrachte Guidance4 en met de «Clinical practice handbook for safe abortion».
Bent u bereid om uw zorgen kenbaar te maken bij de WHO over deze adviezen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om in contact te treden met de WHO over het in 2014 uitgebrachte «Clinical practice handbook for safe abortion». Dit handbook is een aanvulling op de eerder in 2012 uitgebrachte Guidance, en ziet toe op de praktische toepassing van de aanbevelingen uit deze Guidance. Deze aanbevelingen vinden hun uitwerking reeds in de Nederlandse richtlijnen en veldnormen. Deze zijn in lijn met vigerende wet- en regelgeving. WHO-richtlijnen, inclusief deze over veilige zwangerschapsafbrekingen, worden vastgesteld na een gedegen proces van wetenschappelijk onderzoek en met behulp van panels van internationaal erkende wetenschappelijke experts. Landen wijken van deze richtlijnen af vanwege bijvoorbeeld plaatselijke praktijk en de mogelijkheden binnen het zorgsysteem Er is geen reden de wetenschappelijke basis van de WHO-richtlijnen in twijfel te trekken.
Bent u ervan op de hoogte of er landen of organisaties zijn die de adviezen over medicamenteuze abortus van de WHO volgen? Zo ja, om welke landen en/of organisaties gaat het?
Landen en organisaties zijn vrij om de verschillende WHO-richtlijnen, inclusief dit Clinical practice handbook for safe abortion te volgen binnen de eigen nationale context inclusief nationale wetgeving.
Ik heb geen informatie over welke landen en organisaties de WHO-richtlijnen over medicamenteuze zwangerschapsafbrekingen volgen.
Wordt Nederlands ontwikkelingsgeld gebruikt om medicamenteuze zwangerschapsafbrekingen in ontwikkelingslanden na 10 weken te financieren? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit om medische redenen onverantwoord en daardoor zeer onwenselijk is?
Het Nederlandse beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking richt zich onder andere op het vergroten van gendergelijkheid wereldwijd. Daarbij hoort ook het vergroten van de keuzevrijheid van vrouwen over hun seksuele en reproductieve gezondheid. Naast inzet om ongewenste zwangerschap te voorkomen middels onder andere goede seksuele voorlichting en toegang tot moderne anticonceptie, draagt Nederland ook bij aan toegang tot veilige abortuszorg en post-abortus zorg in ontwikkelingslanden, zover toegestaan binnen de wettelijke kaders van deze landen. Onveilige abortus is een van de vijf belangrijkste oorzaken van moedersterfte. De Nederlandse inzet draagt dus zo direct bij aan het verminderen van moedersterfte en het bereiken van de afspraken in de Duurzame Ontwikkelingsdoelen.
Een garantietermijn van twee jaar bij de nieuwe Wajong |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Schalk c.s. over tijdelijke maatregelen in spoedwetgeving als gevolg van de Corona-crisis?1
Conform mijn brief van 25 mei 2020 aan de Eerste Kamer2 zal ik de door de heer Schalk in zijn motie geschetste optie om de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven te verlengen naar twee jaar voor de duur van de crisis betrekken bij uitwerking van de motie Stienen c.s.3.
Deelt u de opvatting dat de kans op betaald werk ernstig is verslechterd voor mensen met een Wajong-uitkering als gevolg van de Coronacrisis?
De crisis als gevolg van COVID-19 heeft de arbeidsmarkt hard geraakt en heeft daarmee ook effect op de arbeidsmarktmogelijkheden van Wajongers. Met de noodpakketten ondersteunt het kabinet het baanbehoud van werknemers, dus ook voor werkende Wajongers. Zoals ik ook bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer heb aangegeven, heb ik vooralsnog geen zicht op de feitelijke arbeidsmarkteffecten voor Wajongers. Juist omdat het om een kwetsbare groep gaat, vind ik het van belang om de gevolgen nauwlettend te monitoren. Conform de motie Stienen c.s. zal ik de Eerste Kamer in de zomer van 2020 informeren over hoe ik de gevolgen van de crisis ga monitoren en in 2021 zal inzetten op het versterken van de crisisbestendigheid van het garantiebedrag. Ik zal deze brief ook aan uw Kamer toesturen.
Deelt u de analyse dat economische crises vaak langdurig negatieve economische gevolgen hebben voor mensen met een arbeidsbeperking en dat de gevolgen aanhouden lang nadat economisch herstel intreedt? Betrekt u dit gegeven bij de uitwerking van de verlenging van de garantietermijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een langere garantietermijn te hanteren of de geldigheidsduur te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht, zoals ik ook in mijn brief van 25 mei 2020, heb aangegeven aan de volgorde zoals is opgenomen in de motie Stienen c.s.
Monitoring en evaluatie aan de hand van objectieve gegevens over het daadwerkelijke effect van de coronacrisis voor de doelgroep, is van belang om te bepalen of aanvullend beleid nodig is. Als monitoring en evaluatie daartoe aanleiding geven in 2021, zal ik bezien op welke wijze het garantiebedrag meer crisisbestendig gemaakt moet worden.
Ik vind het belangrijk om met de doelgroep in gesprek te blijven over signalen en de gevolgen van de coronacrisis voor de doelgroep. Mijn departement en UWV hebben daarom regelmatig contact met de doelgroep en belangenorganisaties. Daarbij zal ook worden gesproken over de invulling van de betreffende motie.
Bent u bereid om naar aanleiding van de aangenomen motie in contact te treden met organisaties die mensen met een arbeidsbeperking vertegenwoordigen, zoals de Landelijke Cliëntenraad, Wij Staan Op, Ieder(in), de Wajonggroep van de FNV, de Minister van Gehandicaptenzaken, Noortje van Lith et cetera, om mensen met een Wajong-uitkering meer zekerheid te bieden? Zo nee, waarom acht u dit niet belangrijk?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Ondernemingsraad in Enschede zegt vertrouwen op in Vredestein-directie’ en het bericht ‘Bedenkelijke praktijken rond Hongaarse subsidie aan eigenaar Vredestein’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemingsraad in Enschede zegt vertrouwen op in Vredestein-directie»1 en het bericht «Bedenkelijke praktijken rond Hongaarse subsidie aan eigenaar Vredestein»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de ondernemingsraad het vertrouwen in de directie heeft opgezegd, omdat deze onvoldoende heeft gekeken naar een alternatief plan waarbij een massaontslag in Enschede beperkt blijft (dat wil zeggen het wordt verminderd van ongeveer 750 tot minder dan 200 werknemers)?
Ik heb verschillende gesprekken gevoerd over de situatie in het bedrijf. Zowel met de eigenaar en de directie, als met een delegatie van de ondernemingsraad. Uit die gesprekken begrijp ik dat de OR geen vertrouwen meer heeft in de directie onder meer omdat de OR van mening is dat de directie onvoldoende heeft gekeken naar het alternatieve plan van de OR. De directie is van mening dat het plan gebaseerd is op verkeerde cijfers en aannames en houdt grotendeels vast aan het oorspronkelijke reorganisatieplan.
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) geeft de OR de bevoegdheid om advies uit te brengen over een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, zoals bij een voorgenomen reorganisatie. Het is dus juist dat de OR hier is geraadpleegd. De OR kan vervolgens een positief of negatief advies afgeven en kan eveneens voorwaarden stellen aan het voorgenomen besluit van een ondernemer. Indien de ondernemer het advies van de OR niet of niet geheel opvolgt, dient dit door de ondernemer te worden gemotiveerd. Het staat de OR vervolgens vrij beroep in te stellen bij de Ondernemingskamer wanneer het besluit van de ondernemer niet overeenkomt met het advies van de OR. Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over deze casus, dat is aan partijen onderling. Dit laat onverlet dat het voor alle betrokken partijen een zeer vervelende situatie is.
Hoe schat u de kansen in, en welke rol kunt u zelf vervullen, bij de wens en inzet van de ondernemingsraad om een nieuwe eigenaar te vinden voor de bandenfabriek in Enschede?
We hebben achter de schermen intensief contact met het bedrijf. Gezien de huidige marktcondities is enig verlies van arbeidsplaatsen niet uit te sluiten. Een overname door een derde partij staat niet in de planning van de eigenaar. Ik blijf de ontwikkelingen in Enschede op de voet volgen en mij, in lijn met de aangekondigde motie Omtzigt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1553), binnen de bestaande juridische kaders maximaal inspannen om zoveel mogelijk werkgelegenheid voor Enschede te behouden.
Vindt u het net als professor Pieter Kuypers opvallend dat de Hongaarse overheid haar subsidieplannen voor steun aan de bouw van een bandenfabriek door Apollo Vredestein in juni 2014 aan Europa heeft gemeld, precies vier dagen voor er een nieuwe Europese verordening in werking zou treden en drie dagen voor die subsidietermijn ook formeel zou ingaan?
Nee. De Hongaarse overheid heeft inderdaad op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie. Omdat de regionale steun voor 1 juli 2014 werd verleend zijn de steunmaatregelen door de Europese Commissie beoordeeld aan de hand van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
Wat vindt u ervan dat er hoge prijzen zijn gehanteerd voor de matrijzen die via een bedrijf dat doorgaans niets met de autobranche van doen heeft worden geleverd, en dat die constructie via dat bedrijf weer eindigt zodra de subsidieperiode voorbij is?
Ik heb begrepen dat er een vermoeden bestaat dat de matrijzen niet effectief zijn ingekocht. Het is echter aan de Hongaarse overheid, als subsidieverstrekker, om zich hier verder over te buigen en eventueel een klacht in te dienen bij de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het voor het borgen van een gelijk speelveld relevant en noodzakelijk is dat de Europese Commissie kennis neemt van deze constructie en de gehanteerde prijzen terzake de matrijzen door Apollo Vredestein?
De Hongaarse autoriteiten hebben op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie.
In de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 is bepaald dat de Europese Commissie regionale steun die ná 31 december 2013 en vóór 1 juli 2014 wordt verleend, zal beoordelen overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
De Europese Commissie heeft de notificatie dan ook beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013. De Europese Commissie heeft de steunmaatregel vervolgens getoetst en geoordeeld dat hiermee niet het subsidiebesluit of de interne markt wordt verstoord en op 5 september 2014 goedgekeurd. Het besluit voor mogelijk nader onderzoek ligt in eerste instantie bij de EC of de Hongaarse overheid.
Bent u bereid om naar aanleiding van het onderzoek van Follow the Money in Europa te pleiten voor nader onderzoek terzake deze subsidieverlening?
Het is aan de Hongaarse overheid om te beoordelen of onderzoek nodig is. Het artikel wijst er overigens op dat er mogelijk niet effectief is ingekocht waardoor enkele tonnen te veel zouden zijn betaald. Dit zal in de praktijk geen impact hebben op de subsidieverstrekking gelet op de totale omvang daarvan (€ 95,7 miljoen).
Welke contacten zijn er tot nu toe geweest tussen het kabinet en Apollo Tyres? Wanneer hebben deze plaatsgevonden en waartoe hebben die geleid?
De afgelopen jaren is er op verschillende niveaus contact geweest met Apollo Vredestein. Zo heeft de directie van Apollo Tyres op 16 april een brief gestuurd aan de Minister-President. Mede naar aanleiding van deze brief heb ik als Minister van Economische Zaken en Klimaat op 11 mei jl. met de directie van Apollo Tyres gesproken over het voorgenomen reorganisatieplan van de directie. In verband met de vertrouwelijkheid van het gesprek kan ik over de inhoud van het gesprek geen mededelingen doen.
Hoe duidt u de uitspraak van de directie Apollo Vredestein dat «als we een gezonde organisatie willen zijn, kunnen we het ons simpelweg niet langer veroorloven om 70 procent van onze banden voor personenwagens met verlies in Enschede te produceren in de huidige marktomstandigheden»3? Is uw indruk dat het percentage van 70 procent juist is? Kunt u dit laten nagaan?
Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of het percentage van 70 procent juist is. Wij hebben niet alle gegevens om dit te beoordelen. Bovendien is het de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de juiste afweging te maken over de te voeren strategie en beleid.
Wat maakt dat – afgaande op de bij vraag 9 aangehaalde berichtgeving in Tubantia – een nieuwe Apollo-fabriek in Hongarije wel winstgevend kan zijn en in Nederland niet, ondanks het feit dat in ons land jarenlange kennis van en ervaring met het maken van banden aanwezig is? Waar verschilt in dat licht het Hongaarse industriebeleid/vestigingsklimaat van dat in Nederland, toch beide gelegen in hetzelfde economische Europa?
Volgens de directie is het doel van de reorganisatie om de fabriek in Enschede weer winstgevend te maken door de focus te leggen op specialistische banden. De Hongaarse fabriek zou dan de productie van de overige segmenten banden op zich nemen. Door deze verschuiving en specialisatie zou het totaal beeld voor de onderneming volgens de directie positief worden. Er zijn in Europa inderdaad verschillen in het vestigingsklimaat. De lagere lonen in Hongarije spelen zeker een rol bij het verlagen van de productiekosten van banden.
Kunt u een korte appreciatie geven van het huidige vestigingsklimaat voor maakbedrijven in Nederland en West-Europa in vergelijking met dat in Midden- en Oost-Europa?
Nederland heeft in de breedte een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Zo is Nederland volgens onderzoek van het World Economic Forum in 2019 de vierde meest concurrerende economie wereldwijd en meest concurrerende economie van Europa. Dit beeld komt ook terug in verschillende andere ranglijsten die iets zeggen over het vestigingsklimaat. De kracht van Nederland is dat we sterk zijn in de breedte. Onder meer door een goed opgeleide beroepsbevolking, gunstige ligging, goede fysieke en digitale infrastructuur en een aantrekkelijk leefklimaat. Nadelen ten opzichte van Oost-Europa zijn de loonkosten. Deze liggen, met name voor (niet hoog innovatieve) massaproductie, een stuk lager in Oost-Europa dan in Nederland.
Op welke wijze(n) spant u zich in om de regionale effecten van het massaontslag bij Apollo Vredestein zo beperkt mogelijk te maken? Wat zijn hiervan tot dusver de resultaten? Welke mogelijkheden ziet u om de positie van de regio Twente te versterken, bijvoorbeeld via het vorig jaar aangekondigde investeringsfonds of het uitzetten van (naar voren gehaalde) overheidsopdrachten in de regio? Hoe bent u hierover met lokale en regionale overheden in gesprek?
Het kabinet spant zich met de provincie Overijssel en de gemeente Enschede in om de effecten van de ontslagen te beperken. Daarbij spelen de NFIA en de regionale ontwikkelingsmaatschappij OostNL een belangrijke rol. Gebleken is dat het bedrijf nog in gesprek is met de bonden en de ondernemingsraad over mogelijke alternatieve oplossingen en een sociaal plan.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie-Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis (Kamerstuk 35 438, nr. 9)? Bent u bereid de regionale situatie rondom Apollo Vredestein daarin mee te nemen?
Het kabinet heeft recentelijk aangegeven dat deze fase gebruikt wordt om in samenspraak met maatschappelijke partijen te kijken waar de focus moet liggen in de herstelfase. De regionale situatie rondom Apollo Vredestein wordt hierbij ook meegewogen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Amhaouch/Wiersma over een onderzoek naar de Nederlandse maakindustrie (Kamerstuk 35 300-XIII, nr. 42)? Deelt u de mening dat er haast gemaakt moet worden met het maken van een vernieuwd Nederlands industriebeleid om de maakindustrie, en de daarbij horende werkgelegenheid en innovatie in de verschillende regio’s, goed te positioneren en te borgen?
Aan de uitvoering van deze motie wordt gewerkt. Recent stuurde ik mijn industriebrief met mijn visie op de energie-intensieve industrie als een eerste deel van een tweedelige industrievisie voor 2050 naar de Tweede Kamer. Het tweede deel, meer specifiek gericht op de maakindustrie, ontvangt u na de zomer.
De Inclusieve Vaccin Alliantie |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe verhouden de verschillende parallelle initiatieven, waar Nederland haar steun heeft toegezegd, wat betreft het delen van informatie en steunen van kansrijke vaccins voor Covid-19 zich tot elkaar, te weten de covid pool1, de Inclusieve Vaccin Alliantie2 en de «Access to Covid-19 Tools» (ACT)?3
Ik ben van mening dat er verschillende paden bewandeld moeten worden om zo snel mogelijk een veilig en effectief vaccin tegen COVID-19 beschikbaar te maken. Van belang daarbij is dat een mogelijk vaccin wereldwijd toegankelijk en betaalbaar zal zijn. De genoemde initiatieven dragen daar op verschillende wijze aan bij.
De Access to Covid-19 Tools (ACT) is een oproep van een aantal internationale organisaties, filantropen en NGO’s om samen te werken bij de ontwikkeling en productie van gezondheidstechnologieën inzake de bestrijding van COVID-19. De door mij ondertekende Call to Action met betrekking tot de Technology Patent Pool roept op tot het beschikbaar stellen van data, kennis en intellectueel eigendom en is complementair aan ACT. Met de Inclusieve Vaccin Alliantie kunnen we sneller een toegankelijk, beschikbaar en betaalbaar vaccin realiseren voor de Europese bevolking en daarbuiten. Inmiddels is er een samenwerkingsovereenkomst gesloten met AstraZeneca, waarover u in mijn brief van 12 juni jl. bent geïnformeerd. De op 17 juni presenteerde EU Strategie voor COVID-19 vaccins volgt eenzelfde benadering als de Alliantie. Daarin trekken we gezamenlijk met de Europese Commissie op.
Hoe zorgt u ervoor dat Nederland koploper blijft in het steunen van de covid pool als de landen van de Inclusieve Vaccin Alliantie dit initiatief niet steunen en exclusieve licenties daarmee de overhand krijgen?
Nederland heeft steun toegezegd aan een vrijwillige COVID-19 pool, evenals de 37 andere landen die zich achter de Solidarity Call to Action hebben geschaard. Het vrijwillig delen van intellectueel eigendom, kennis en data is een potentieel belangrijke, maar niet de enige manier om een wereldwijd toegankelijk en betaalbaar vaccin te realiseren. Nederland stelt zich solidair op, zowel naar landen binnen de EU als daarbuiten. Zowel in de Memorandum of Understanding (MoU) over de Inclusieve Vaccin Alliantie als in de EU Strategie wordt duidelijk gesteld dat de inzet is om ook kwetsbare landen te ondersteunen bij het verkrijgen van een COVID-19 vaccin. Die solidariteit blijkt ook uit de financiële toezeggingen die door een aantal Europese lidstaten, waaronder Nederland, en de Europese Commissie voor CEPI en GAVI zijn gedaan.
Erkent u het risico dat regionale initiatieven, zoals de Inclusieve Vaccin Alliantie, de internationale solidariteit met landen buiten de Europese Unie (EU) kunnen ondermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de complementariteit van de Inclusieve Vaccin Alliantie ten aanzien van covid pool?
Beide initiatieven dragen bij aan het breed beschikbaar maken van een veilig en effectief vaccin tegen COVID-19 dat toegankelijk en betaalbaar zal zijn.
In hoeverre ondermijnt een benadering gericht op het realiseren van toegang allereerst in Europa (de Inclusieve Vaccin Alliantie) de realisatie van een mondiaal plan voor wereldwijde toegang op basis van behoefte (de covid pool)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook binnen de Inclusieve Vaccin Alliantie en de EU Strategie zijn er afspraken gemaakt om kwetsbare landen, ook buiten de Europese regio, van vaccins te voorzien. Zowel landen uit de Inclusieve Vaccin Alliantie als de EU Vaccin Strategie zetten zich gezamenlijk in om de productiecapaciteit van vaccins in Europa en daarbuiten te maximaliseren. Juist die productiecapaciteit is van belang wereldwijde toegang te bewerkstelligen. Daarmee kunnen de verschillende initiatieven elkaar versterken.
Op welke manier gaat u er binnen de Inclusieve Vaccin Alliantie voor zorgen dat het vaccin tegen een redelijke prijs beschikbaar worden gesteld?
In de samenwerkingsovereenkomst met AstraZeneca zijn afspraken gemaakt over de prijsstelling. AstraZeneca zal de vaccins tegen kostprijs leveren. Bij verdere onderhandelingen met andere farmaceutische bedrijven is een redelijke prijsstelling uiteraard ons uitgangspunt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de drie andere landen om voorwaarden te verbinden aan publieke financiering die gaan over de betaalbaarheid en toegankelijkheid van vaccins wereldwijd alsook over deelname aan de covid pool?
In het MoU dat Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië hebben gesloten, is reeds opgenomen dat de doelstelling van de Inclusieve Vaccin Alliantie is om te onderhandelen met farmaceutische bedrijven over een redelijke prijs die gelijk is voor alle landen die deelnemen aan overeenkomsten die de Inclusieve Vaccin Alliantie sluit. Ook is afgesproken dat de landen van de Alliantie zich inzetten voor betaalbaarheid en beschikbaarheid van vaccins voor kwetsbare landen, thans samen met de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat de Inclusieve Vaccin Alliantie er niet op gericht mag zijn om «Europa eerst» te voorzien van een vaccin en alleen wanneer er iets over is dit te verstrekken aan lage inkomenslanden, maar dat landen waar het vaccin het hardst nodig is het eerst aan bod komen als er nog niet genoeg is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het zal lastig zijn te bepalen welke landen een vaccin het hardst nodig hebben en hierover mondiale overeenstemming te bereiken. Er zijn verschillende initiatieven die erop gericht zijn ook lage inkomenslanden van vaccins te voorzien. CEPI heeft bijvoorbeeld met AstraZeneca een vergelijkbare overeenkomst afgesloten als de Alliantie heeft gedaan. Ik wil daarnaast wijzen op de initiatieven van de Bill and Melinda Gates Foundation en GAVI. De Alliantie heeft afspraken gemaakt waarbij EU-lidstaten kunnen aansluiten, maar er is nadrukkelijk bepaald dat er solidariteit met lage - en middeninkomenslanden moet zijn.
Hoe schat u het risico in dat farmaceuten landen en regio’s (zoals de Verenigde Staten en de EU) tegen elkaar uitspelen (en prijzen voor vaccins worden opgedreven) wanneer er in plaats van internationale samenwerking ingezet wordt op «eigen regio eerst beleid» en regionale onderhandelingen met farmaceutische bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven hoe gaat u dit voorkomen?
Op het moment dat er veilige en effectieve vaccins beschikbaar komen, zal er schaarste zijn en dit kan tot prijsopdrijving leiden. Door juist nu – in een vroegtijdig stadium – goede afspraken te maken over prijsstelling, het aantal te leveren vaccins en het opschalen van productiefaciliteiten kunnen we prijsopdrijving voorkomen. Dit zijn de doelstellingen waarop we in de Alliantie en met de Europese Commissie samenwerken.
In hoeverre worden farmaceuten waarmee de Inclusieve Vaccin Alliantie spreekt ook aangespoord om hun kennis en technologieën te delen in de covid pool?
Dit is onderwerp van gesprek. Ik benadruk dat er meerdere manieren zijn om te werken aan brede beschikbaarheid van vaccins. Het maken van afspraken over grote volumes (kandidaat-)vaccins draagt daaraan bij.
De doorvoer van ruim 10 miljoen kogelpatronen naar Turkije |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat op 6 april 2020 ruim 10 miljoen kogelpatronen afkomstig uit Tsjechië via de haven van Rotterdam naar Turkije zijn vervoerd?1
Ja.
Betreft het hier doorvoer met of zonder overlading?
Deze casus betreft doorvoer zonder overlading.
Hoe past deze doorvoer binnen uw beleid om sinds de Turkse inval van Noord-Syrië tot nader kennisgeving geen nieuwe vergunningen af te geven voor militaire goederen of «dual-use»-goederen met militair eindgebruik met eindbestemming Turkije?
Het aangescherpte beleid ten aanzien van Turkije geldt voor vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. Op doorvoerzendingen zonder overlading, afkomstig uit een EU-lidstaat, NAVO-bondgenoot, Australië, Japan, Nieuw-Zeeland of Zwitserland rust geen vergunningplicht. Voor de genoemde doorvoertransactie is dan ook geen vergunning verstrekt.
Heeft u informatie over het doel waarvoor Turkije de munitie wil gebruiken? Zo nee, bent u bereid dit bij Tsjechië en/of Turkije op te vragen?
Het kabinet heeft naar aanleiding van deze casus contact opgenomen met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten en het strikte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. Turkije opnieuw onder de aandacht gebracht. Daarover is ook de Tsjechische ambassadeur in Den Haag geïnformeerd. Uit navraag is gebleken is dat de goederen bestemd zijn voor de civiele markt.
De Tsjechische autoriteiten gaven verder aan dat het vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen naar Turkije aan een case-by-case toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport onderwerpt. Ook de huidige zending is op deze wijze getoetst. De toetsingsprocedure gaf volgens Tsjechië geen aanleiding tot het afwijzen van de vergunningaanvraag.
Aangezien de goederen niet in Nederland maar in Tsjechië vergunningplichtig zijn, en gelet op de vertrouwelijke aard van de informatie kan het kabinet geen aanvullende informatie verstrekken aangaande het eindgebruik van de goederen.
Klopt het dat de.300 WIN MAG-munitie kan worden gebruikt in sluipschuttergeweren en dat.45 ACP-munitie wordt gebruikt door Turkse Special Forces? Zo ja, weet u of de via Rotterdam vervoerde munitie van deze kalibers ook naar special operation forces-eenheden gaat? Zo nee, welke Turkse troepen of diensten (zowel civiel als militair) zullen deze munitie gebruiken?
Het kabinet kan geen aanvullende informatie verstrekken aangaande de eindgebruiker van de goederen omdat die informatie van vertrouwelijke aard is en de goederen niet in Nederland maar in Tsjechië vergunningplichtig zijn.
Herinnert u zich dat u tijdens het VAO Wapenexportbeleid van 12 december 2019 over de eerdere doorvoer van ruim 50 kogelpatronen vanuit Tsjechië naar de Verenigde Arabische Emiraten het volgende zei: «Na de invoering van de presumption of denial was er in december 2018 de zaak van de kogelpatronen die vanuit Tsjechië via Nederland naar de VAE zijn gegaan. Ik vond dat ook een erg treurige casus. We hebben dit ook aangekaart bij Tsjechië. Het is sindsdien niet meer voorgekomen. We moeten vertrouwen op elkaars toetsing»?
Ja.
Wanneer heeft u Tsjechië op de export van kogels naar de Verenigde Arabische Emiraten aangesproken? Wat was de reactie van de Tsjechische regering hierop?
Het verantwoordelijke departement in Tsjechië is op 20 maart 2019 over deze casus benaderd. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië. Tsjechië verklaarde daarop de genoemde transactie te hebben getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport en op basis daarvan tot een positief advies te zijn gekomen.
Daarnaast bepleit Nederland in de EU-raadswerkgroep COARM voortdurend bij alle EU lidstaten de wenselijkheid van een strikt wapenexportcontrolebeleid ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië vanwege hun betrokkenheid bij het conflict in Jemen. Ook op politiek niveau wordt deze boodschap regelmatig herhaald. De Minister-President deed dat tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (conform motie-Van Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). De Minister van Buitenlandse Zaken deed dit in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie-Sjoerdsma van 14 november 2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) alsmede tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019. En ook nog onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 15 mei 2020 (kamerstuk 21 501-02 nr 2159).
Hoe rijmt u uw uitspraak dat men binnen de EU moet vertrouwen op elkaars toetsing met de doorvoer van 10 miljoen kogelpatronen naar een land waarvoor Nederland geen wapenexportvergunningen wil afgeven? Bent u naïef geweest over de intenties van Tsjechië op dit punt?
Alle landen binnen de Europese Unie zijn verplicht om vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen of dual-use goederen met militair eindgebruik inhoudelijk te toetsen aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. EU-lidstaten hebben zich in oktober 2019 bovendien gecommitteerd aan een zeer strikte toepassing van deze criteria ten aanzien van Turkije. Dat Nederland vervolgens een aanvullend nationaal exportcontrolebeleid ten aanzien van Turkije heeft aangekondigd is een nationale beslissing geweest die uitsluitend gevolgen heeft voor transacties die in Nederland vergunningplichtig zijn. Alhoewel het kabinet graag zou zien dat alle landen binnen de Europese Unie een vergelijkbaar strikt beleid hanteren – en daar regelmatig voor pleit – bestaat daarvoor binnen de nationale regeringen en/of parlementen van de desbetreffende landen helaas geen draagvlak. Dit gegeven laat onverlet dat een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets niet zou hebben doorstaan. En die boodschap is ook gegeven aan de Tsjechische ambassadeur in Den Haag.
Bent u bereid om, gelet op de zich nu herhalende ondermijning van uw wapenexportbeleid door Tsjechië, de douane de doorvoer van militaire goederen uit Tsjechië mét en zónder overlading standaard te laten controleren? Zo nee, wat bent u dan van plan om te ondernemen om te voorkomen dat Tsjechië uw wapenexportbeleid blijft ondermijnen?
De grondslag van het Europese wapenexportbeleid is het vertrouwen van de lidstaten op de integriteit van elkaars toetsing aan de acht criteria die de lidstaten gezamenlijk hebben afgesproken. Het kabinet acht een standaardcontrole op uit Tsjechië afkomstige zendingen niet wenselijk omdat het indruist tegen die grondslag van het gezamenlijke EU-wapenexportbeleid. Dat laat onverlet dat het kabinet de andere EU lidstaten voortdurend probeert te overtuigen van de noodzaak op een zeer strikt wapenexportcontrolebeleid t.a.v. Turkije. Die inspanningen vinden op alle niveaus plaats. Helaas zijn niet alle lidstaten ertoe bereid om net als Nederland aanvullende exportcontrolemaatregelen t.a.v. Turkije in werking te stellen. Dat betekent overigens niet automatisch dat zij geen zorgvuldige toetsing aan de acht Europese criteria verrichten. Het kabinet verwacht dat de lidstaten zich aan de afspraken daaromtrent houden. Als het kabinet constateert dat deze afspraken worden geschonden – of vermoedens daartoe heeft – spreekt het de lidstaten daarop aan.
Het bericht ‘Utrechtse arbeidsmarkt minder hard geraakt dan andere regio’s’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht van RTV Utrecht en de cijfers van het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) waarnaar verwezen wordt?1
Ja.
Kunt u de cijfers van het UWV over de arbeidsmarktregio’s, waarnaar verwezen wordt, op korte termijn naar de Kamer sturen?
Deze informatie is openbaar te vinden op de website van www.uwv.nl. Het stuk is gepubliceerd op 4 juni 2020 genaamd: «Coronacrisis: regionale verschillen in impact op werkgelegenheid». Ik heb de publicatie van UWV meegezonden als bijlage bij deze brief.
Wat is het verschil tussen de ergst getroffen en de minst erg getroffen arbeidsmarktregio en hoe is dit verschil te verklaren? Welke kenmerken, naast de in het artikel benoemde sectoren, zijn van invloed op de mate van impact van de crisis?
Het verschil zit onder andere in een aantal sectoren dat in sommige regio’s meer vertegenwoordigd zijn. De sectoren die het meest getroffen worden zijn onder andere de horeca, cultuur, metaal en technologische industrie. Zo werkt in regio Groot Amsterdam bijvoorbeeld 34% in een sector waar een (zeer) grote krimp verwacht wordt, terwijl dit percentage in regio Midden-Utrecht op 28% ligt2.
Andere kenmerken die een invloed hebben zijn onder andere: het aantal flexibele contracten, het aantal zzp’ers en het aantal jongeren. Deze groepen werkenden worden relatief hard getroffen door de coronacrisis en de contact beperkende maatregelen. Als een regio relatief veel van deze groepen heeft, wordt de regio ook harder getroffen door de coronacrisis.
Is er na de vorige crisis onderzoek gedaan naar de verschillen tussen de arbeidsmarktregio’s als het gaat om de impact van de crisis en de mate en snelheid van herstel? Welke conclusies en aanbevelingen hebben deze onderzoeken opgeleverd?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in 2013 een studie verricht naar de veerkracht van regionale arbeidsmarkten. Een van de conclusies was dat werknemers na ontslag nauwelijks naar een andere regio verhuizen voor een nieuwe baan. Werknemers die hun baan verliezen hebben echter niet overal in Nederland dezelfde mogelijkheden voor het vinden van een nieuwe baan. De samenhang tussen sectoren in de regio speelt daarbij een belangrijke rol. Een van de conclusies/aanbevelingen die werd gedaan is om een brug te slaan tussen het arbeidsmarktbeleid, het werkgelegenheidsbeleid en het onderwijs. In de kamerbrief van 5 juli 2019 «Arbeidsmarktbeleid in crisistijd» is ingegaan op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tijdens de Grote Recessie. Elke crisis is uniek. Op basis van de ontwikkelingen tijdens de vorige crisis kunnen we wel een aantal algemene lessen trekken:
Is het mogelijk het gebruik van de NOW en de Tozo per arbeidsmarktregio in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is een dergelijk overzicht beschikbaar te maken en naar de Kamer te sturen?
Het overzicht van de NOW is inmiddels als bijlage bij de Kamerbrief «Monitoring Arbeidsmarkt en Beroep Noodpakket» verzonden naar uw Kamer3.
Het gebruik van de Tozo is op dit moment nog niet regionaal inzichtelijk te maken. Dit hangt samen met de decentrale uitvoering van deze regeling. Gegevens over het gebruik van Tozo worden door het CBS in de bijstandsstatistiek verzameld. Het streven is in het vierde kwartaal 2020 een betrouwbaar beeld te hebben van het totale aantal toegekende Tozo-uitkeringen en verstrekkingen bedrijfskapitaal en de regionale verdeling ervan.
Op welke wijze worden arbeidsmarktregio’s betrokken bij de opzet en invulling van andere steun- en herstelmaatregelen, zoals het platform Nederlandwerktdoor.nl en het beoogde platform nlleertdoor.nl? In hoeverre is daarbij een arbeidsmarktregiospecifieke invulling?
NLWerktDoor is opgezet door werkgevers, VNO-NCW, MKB Nederland, LTO, UWV, VNG, gemeenten, vakbonden, private intermediairs, SBB, MBO-raad en de ministeries van SZW en OCW. Het platform kent veel enthousiasme binnen de arbeidsmarktregio’s. Zij geven aan dat dit goed aansluit op hun werkgeversdienstverlening en aandacht genereert voor de regionale werkgeversservicepunten.
Het platform «NLWerktDoor» wil vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar brengen. Werkgevers kunnen met hun vraag naar personeel naar het platform www.NLwerktdoor.nl gaan. Het platform geleidt de vraag van werkgevers door naar het relevante werkgeversservicepunt (WSP) in een van de 35 arbeidsmarktregio’s. In de arbeidsmarktregio wordt vervolgens de match gemaakt. Daarnaast verbindt het platform bestaande platforms en initiatieven, waaronder de van werk naar werk platforms in de arbeidsmarktregio’s zoals Rijnmond werkt door en Werk Samen Midden Brabant.
Voor NL Leert Door wordt op dit moment een subsidieregeling uitgewerkt voor ontwikkeladviezen en online-scholing. De Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd. De bedoeling van de regeling is dat mensen kosteloos ontwikkeladvies kunnen krijgen en/of online-scholing kunnen volgen. Via de begeleidende campagne worden stakeholders, waaronder partijen in arbeidsmarktregio’s, gevraagd potentiële deelnemers die baat kunnen hebben bij ontwikkeladvies of online-scholing, te benaderen en erop te wijzen dat deze mogelijkheden er zijn. Ook kunnen zij hen eventueel ondersteunen om een geschikte loopbaanadviseur of scholingsactiviteit te vinden.
Veiligheidsmaatregelen voor vliegtuigpassagiers en -personeel. |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Delta to Block Middle Seats, Place Cap on Passengers Through September»1 en de studie «Transmission of Severe Acute Respiratory Syndrome on Aircraft» zoals beschreven in de New England Journal of Medicine, waar voor het eerdere coronavirus SARS-CoV-1 in 2003 werd gesteld dat «de meest waarschijnlijke verklaring voor de brede verspreiding van SARS onder passagiers en de bemanning ligt in overdracht terwijl ze aan boord van het vliegtuig waren»?2
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Bent u op de hoogte van de richtlijnen die zijn gesteld door het European Union Aviation Safety Agency (EASA) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (EDCD) om de volksgezondheid van vliegtuigpassagiers en -personeel te waarborgen?3
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Kunt u toelichten tot welke maatregelen de richtlijnen tot nu toe hebben geleid bij vliegmaatschappijen en luchthavens en tot wanneer deze maatregelen ten minste van kracht blijven? Wie heeft de regie gevoerd om tot deze maatregelen te komen?
De luchtvaartautoriteiten (waaronder EASA) hebben de algemene medische richtlijnen (WHO) vertaald naar richtlijnen specifiek voor de luchtvaart. In Nederland hebben de luchthavens en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen deze internationale richtlijnen, die voor alle luchthavens en luchtvaartmaatschappijen in de wereld gelden, vertaald naar protocollen. Het RIVM heeft op verzoek van het kabinet geadviseerd over de protocollen van de Nederlandse maatschappijen en luchthavens. De sector heeft de bevindingen van het RIVM verwerkt. Uw Kamer is hierover op 12 juni jl. (brief met kenmerk: IENW/BSK-2020/111285) geïnformeerd. De maatregelen zijn voor onbepaalde tijd van kracht.
Klopt het dat de richtlijnen van het EASA en het EDCD veel ruimte overlaten aan luchtvaartmaatschappijen en lidstaten bij de implementatie door de woorden «voor zover dit mogelijk is», waarmee veel van de aanbeloven maatregelen geclausuleerd zijn? Kunt u aangeven welk afwegingskader u op dit moment hanteert om in te vullen wat «zover mogelijk» zou moeten zijn? Op welke wijze en door wie wordt hierop gehandhaafd?
Het klopt dat de richtlijnen van EASA en het ECDC enige ruimte laten aan de luchtvaartmaatschappijen en de luchthavens. De reden hiervan is dat ten eerste de lokale voorschriften van de gezondheidsautoriteiten maatgevend zijn en ten tweede op luchthavens de fysieke situaties kunnen verschillen en niet alle maatregelen overal mogelijk zijn. In dat geval worden andere mitigerende maatregelen ingevoerd. Om te beginnen worden alleen mensen toegelaten met een gezondheidsverklaring. Wanneer het afstand houden niet mogelijk is, is het dragen van een niet-medisch mondkapje verplicht gesteld. Concreet bij het inchecken, de security-check en het boarden. Op deze maatregelen wordt in eerste instantie toezicht gehouden door de luchthaven en de luchtvaartmaatschappij, daarnaast geldt de reguliere handhaving en het toezicht op de luchthaven, door de veiligheidsregio en de Koninklijke Marechaussee.
Kunt u toelichten in hoeverre overdracht van SARS-CoV-2 (het nieuwe coronavirus) in vliegtuigen verschilt van de vermoedelijke wijze van overdracht van SARS-CoV-1 (de SARS-epidemie in 2003), zoals beschreven in de studie in het New England JournalofMedicine?
Er kan op basis van bestaande literatuur geen goed vergelijk worden gemaakt tussen overdracht van SARS-CoV-1 en SARS-CoV-2 in vliegtuigen. Daarvoor is te weinig onderzoek en literatuur beschikbaar.
Kunt u toelichten waar volgens recente onderzoeken de risico’s met betrekking tot besmetting liggen voor vliegtuigpassagiers en -personeel tijdens hun reis, voor zowel het nieuwe coronavirus als voor – bijvoorbeeld – Ebola en tuberculose?
Er is weinig kennis uit onderzoek over de specifieke besmettingsrisico’s in vliegtuigen. De richtlijnen zijn voornamelijk gebaseerd op kennis over transmissiedynamiek en casuïstiek. Virussen en bacteriën kunnen op verschillende manieren worden overgedragen. Via druppeltjes in de lucht, via aerosolen, via direct contact, via contact met besmette oppervlakten, via ontlasting, etc. Op basis van deze kennis en onderzochte casuïstiek zijn richtlijnen opgesteld door ECDC over welke risico’s passagiers en personeel lopen.
Corona verspreidt zich voornamelijk via vochtdruppeltjes in de lucht, bijvoorbeeld door hoesten en niezen van iemand met COVID-19. Die druppeltjes verspreiden zich over een beperkte afstand. Het meeste risico wordt voorkomen door 1,5 meter afstand te houden. In lijn met het RIVM-advies zetten de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen aan boord een combinatie van maatregelen in. Passagiers worden vooraf geïnformeerd over hygiëneregels en houden aan boord van vliegtuigen de Nederlandse hygiëneadviezen aan. De luchtvaartmaatschappijen voeren tussen de vliegreizen adequate reiniging (desinfectie) van de cabine uit.
Vliegtuigen beschikken over een uniek ventilatiesysteem. Passagiers worden indien mogelijk verspreid in het vliegtuig en de catering en bewegingen in de cabine worden geminimaliseerd. Luchtvaartmaatschappijen beschikken over procedures om aan de hand van stoelbezetting snel personen te kunnen identificeren als bron- en contactonderzoek na een verdenking van besmetting nodig blijkt. Als sluitstuk op de mitigerende maatregelen en conform de internationale richtlijnen wordt het dragen van een niet-medisch mondkapje verplicht voor passagiers.
Kunt u toelichten of en zo ja, hoe de besmettingskans aan boord van een vliegtuig anders is dan de besmettingskans aan boord van een trein of in de open lucht? Indien deze besmettingskans niet anders is, kunt u toelichten of het advies om voldoende afstand te houden ook geldt aan boord van vliegtuigen en hoe dit gehandhaafd wordt?
Door verschillen in luchtstromen, temperatuur en luchtvochtigheid zijn transmissiedynamieken verschillend in verschillende omstandigheden. In de buitenlucht en in een trein kunnen de omstandigheden veel veranderen en daarmee ook de transmissiekansen. Een vergelijking is dan ook moeilijk te maken. De omstandigheden in vliegtuigen zijn over het algemeen meer constant. Hierdoor is de besmettingskans aan boord van een vliegtuig anders dan de besmettingskans aan boord van een trein. In een vliegtuig zorgt het ventilatiesysteem samen met het filter- en airconditioning-systeem voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom. Hierdoor worden druppels in de uitademingslucht gericht naar beneden afgevoerd. Ook is de luchtverversing (ventilatievoud) in een vliegtuigcabine hoog en wordt de lucht in een vliegtuig elke 3 minuten ververst. De gerecirculeerde lucht wordt in een vliegtuig na (hepa-)filtering teruggevoerd naar de cabine.
Kunt u toelichten waarom het OMT nog niet is gevraagd om een advies uit te brengen over verantwoord vliegen tijdens de coronacrisis? bent u bereid dit op korte termijn alsnog te doen nu het aantal vluchten weer gestaag omhoog lijkt te gaan?
Het RIVM heeft op 27 maart en op 9 juni geadviseerd over de luchtvaart en veilig vliegen. De EASA en ECDC hebben op 21 mei gezamenlijke richtlijnen gepubliceerd voor vliegen ten tijde van COVID-19. De Nederlandse luchtvaartsector heeft deze doorvertaald in de protocollen en het RIVM heeft daarop gereageerd. De sector heeft de adviezen van het RIVM overgenomen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden en wilt u deze vragen beantwoorden vóór het notaoverleg Luchtvaart en Corona op 18 juni?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht dat zorgverzekeraars specialisten ouderenzorg in de wijk frustreren |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat het idee om specialisten ouderengeneeskunde in de wijk in te zetten om consulten te geven aan ouderen, niet van de grond komt vanwege de strenge inkoopeisen van meerdere grote zorgverzekeraars?1
Ik vind het belangrijk dat kwetsbare ouderen thuis toegang hebben tot de zorg die de specialist ouderengeneeskunde (SO) levert. Met de overheveling van deze zorg naar de Zorgverzekeringswet (Zvw) afgelopen januari is het aan zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen voor hun verzekerden. Hiervoor dragen zij zorgplicht en hierop ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe. Met de huidig gestelde voorwaarden kunnen bij sommige zorgverzekeraars SO’s alleen in de eerste lijn aan de slag als zij in dienst zijn van een VVT-instelling. Bij meerdere zorgverzekeraars, waaronder ook kleine zorgverzekeraars, worden andere organisatievormen van SO’s gecontracteerd. Dit betekent dat deze zorg wel van de grond komt, alleen niet alle type organisatievormen worden gecontracteerd door alle zorgverzekeraars. De NZa heeft aangegeven geen signalen te hebben dat zorgverzekeraars niet aan hun zorgplicht voldoen.
Waarom stellen meerdere zorgverzekeraars als inkoopvoorwaarde dat specialisten ouderengeneeskunde ook verblijf leveren, terwijl dit in werkelijkheid niet opgaat voor zelfstandig werkende specialisten ouderengeneeskunde? Vindt u dit wenselijk?
Ik heb hierover contact gehad met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars geven aan in de instelling de kennis en kwaliteit van zorg te zien en met deze inkoopvoorwaarde multidisciplinaire wijkgerichte zorg vanuit de instelling te stimuleren. Deze samenwerking met de instellingen leidt er volgens hen toe dat het vak van SO aantrekkelijker wordt. Ook geven zij aan zich zorgen te maken over de continuïteit van zorg als deze zorg door een solist wordt geleverd. Daarnaast hebben ze toegelicht dat zij zicht hebben op de arbeidsproblematiek die ontstaat door het verzelfstandigen van functies in andere sectoren. Dit willen zij voorkomen door als voorwaarde op te nemen dat het om een instelling met verblijf moet gaan. Tot slot geven zorgverzekeraars aan de mogelijkheid te bieden aan zorgaanbieders en brancheorganisaties om vragen te stellen over het inkoopbeleid, en dat daar tot nu toe weinig gebruik van wordt gemaakt.
Voor de doorontwikkeling van deze zorg vind ik het belangrijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat SO’s in verschillende organisatievormen zorg kunnen leveren. SO’s werken niet alleen meer in het verpleeghuis, maar bijvoorbeeld ook in huisartspraktijken. Ook de NZa heeft in haar quickscan2 aangegeven dat het inkopen van andere type of nieuwe zorgaanbieders bijdraagt aan een gezonde marktdynamiek en het beschikbaar houden van de schaarse SO’s. Daarom heb ik zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als Verenso uitgenodigd om over de inkoopvoorwaarden in gesprek te gaan. Dit gesprek zal op de korte termijn plaatsvinden. Over de uitkomsten van dit gesprek zal ik uw Kamer in het najaar berichten.
Waarom eisen meerdere zorgverzekeraars dat specialisten ouderengeneeskunde die in dienst zijn van een instelling alleen voor een vergoeding in aanmerking komen als de raad van bestuur dit heeft ingekocht bij zorgverzekeraars? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe pakt u de tekorten aan specialisten ouderengeneeskundige aan, aangezien specialisten ouderengeneeskunde die werken als zelfstandige of in kleine samenwerkingsverbanden worden ontmoedigd om aan de slag te gaan, terwijl er een groeiende zorgvraag is onder ouderen? Hoe zorgt u op tijd voor opleidingsplekken en voldoende werk in de wijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren is de instroom in de opleiding tot SO achtergebleven ten opzichte van het advies van het Capaciteitsorgaan en de beschikbaar gestelde opleidingsplaatsen.
Verenso, de opleidingsinstituten (SOON), branchevereniging ActiZ en de landelijk werkgever van specialisten ouderengeneeskunde in opleiding (de SBOH), ondersteund door VWS, hebben mede gelet hierop een gezamenlijke aanpak opgesteld. Deze aanpak richt zich op het vergroten van de aantrekkelijkheid van het werken als SO, het verwerven van grote bekendheid van het beroep en het verhogen van instroom in de opleiding. Samen pleiten zij ervoor het vak van SO als vast onderdeel op te nemen in het onderwijs en de coschappen (stages) van de studie geneeskunde. In dit kader wordt in het najaar van 2020 een bijeenkomst georganiseerd door betrokken veldpartijen samen met de NFU en de acht opleidingsdirecteuren van de opleiding geneeskunde voor het realiseren van meer onderwijs over en praktijkervaring met het specialisme ouderengeneeskunde in de studie geneeskunde. Er wordt gezamenlijk gekeken naar realisatie van meer ouderengeneeskunde onderwijs en coschappen naar aanleiding van het nieuwe raamplan (uitgebracht 5 juni 2020). Ook wordt aandacht besteed aan het onderwijs en wijze van ervaring opdoen voor de huidige studenten en voornamelijk coassistenten. De groep die bijna hun beroepskeuze gaat maken. Voorts wordt de veelzijdigheid en complexiteit van het beroep beter in beeld gebracht bij potentiële artsen in opleiding tot specialist en wordt gewerkt aan een betaald coschap tijdens de studie. Daarnaast wordt de opleiding tot SO vanaf september 2020, naast in Amsterdam, Nijmegen en Leiden, ook aangeboden in Maastricht en Groningen.
De instroom in de opleiding tot SO groeit dankzij de vele inspanningen van het veld. In 2017 was dit 94, 2018 was de instroom 106 en voor 2019 is dit toegenomen tot 127.
Voldoende werk in de wijken is afhankelijk van de vraag naar zorg. Hier heb ik geen invloed op. De zorgverzekeraars moeten er in ieder geval voor zorgen dat zij voldoende zorg inkopen zodat aan deze vraag voldaan kan worden.
Hoe verhoudt de zorgplicht van zorgverzekeraars zich met de gestelde inkoopvoorwaarden, die het specialisten ouderengeneeskundigen moeilijk maakt hun werk te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars moeten voldoen aan hun zorgplicht, en willen zodoende voldoende en goede zorg inkopen voor hun verzekerden. De NZa houdt hier toezicht op. Dat geldt ook voor deze zorg. De NZa stelt regelgeving op, op basis waarvan zij haar toezicht vormgeeft. Het staat de zorgverzekeraars vrij aanvullende voorwaarden op de regelgeving te stellen. Deze eisen mogen echter niet zodanig zijn dat daardoor te weinig zorg kan worden ingekocht. Ook mag de aanspraak op deze zorg niet worden beperkt. Belangrijk is dat de zorgverzekeraars voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden. Als dat kan door bijvoorbeeld alleen zorg in te kopen bij instellingen met verblijf wordt voldaan aan de zorgplicht. De NZa grijpt dan niet in.
Wat gaat u richting de zorgverzekeraars doen om mogelijk te maken dat de specialisten ouderengeneeskunde alsnog aan de slag kunnen bij thuiswonende ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe reageert u op de kritiek van Verenso dat de zorg voor kwetsbare ouderen wordt uitgehold met name door de tariefsverlaging voor geriatrische revalidatiezorg en de verlaging van de tarieven in de Wet langdurige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het vaststellen van tarieven maakt de NZa gebruik van kostenonderzoek en van normatieve elementen. Normatieve elementen worden gebaseerd op een breed gedragen en vastgesteld kwaliteitskader/agenda waarin concreet gemaakt is waar goede zorg aan moet voldoen.
Voor de geriatrische revalidatiezorg (GRZ) ontbreekt een dergelijk breed gedragen en vastgesteld kwaliteitskader. Dit betekent dat de NZa alleen gebruik heeft kunnen maken van het kostenonderzoek, dat gebaseerd is op declaraties in voorgaande jaren. De uitkomsten van het kostenonderzoek weerspiegelen de kosten van de reguliere zorg zoals deze nu geleverd wordt. Wanneer voor de GRZ een kwaliteitskader ontwikkeld is, dan kan dit richting toekomstige tarieven gebruikt worden om tarieven (deels) mee te onderbouwen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in zijn brief van 29 mei jl. aan uw Kamer3 toegelicht waarom hij het Wlz-zorginkoopkader 2021–2023 ondersteunt. Tevens heeft hij daarbij aangegeven welke financiële maatregelen het kabinet heeft getroffen om zorgaanbieders meer financiële duidelijkheid te geven.
Deelt u de mening dat ingezette maatregelen om tarieven te verlagen herzien moeten worden om de zorg voor kwetsbare ouderen thuis en in zorginstellingen kwalitatief te kunnen waarborgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de mening niet dat de tariefherziening op basis van het uitgevoerde kostenonderzoek GRZ herzien moet worden, er vanuit gaande dat u dat bedoelt met «ingezette maatregelen om tarieven te verlagen». De GRZ is sinds 2013 onderdeel van de Zvw en ik heb meermalen aangegeven dat het nodig is te komen tot breed gedragen landelijke kwaliteitskaders. Ter ondersteuning van het komen tot zorginhoudelijke afspraken heb ik het programma Beter Thuis bij ZonMw ingericht. Voor het Wlz-zorginkoopkader 2021–2023 verwijs ik naar het antwoord in vraag 7.
Het kwijtschelden van schulden in Arnhem |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wanbetaler verlost van zorgschuld»?1
Ja.
Hoeveel gemeenten treffen inmiddels betalingsregelingen met zorgverzekeraars om schulden van bijstandsgerechtigden kwijt te schelden? Hoeveel mensen nemen daaraan deel? Welk bedrag is daarmee gemoeid, hoeveel wordt afgelost en hoe veel wordt kwijtgescholden?
Het is niet bekend hoeveel gemeenten samen met zorgverzekeraars gebruikmaken van de uitstroomregeling bijstandsgerechtigden. De Minister voor Medische Zorg en Sport zal hiervoor een uitvraag doen en de uitkomsten meenemen in de Verzekerdenmonitor die uw Kamer in het najaar van 2020 ontvangt.
Deelt u mening dat het opleggen van boetes aan mensen die te weinig geld hebben zinloos is? Zo nee, waarom niet?
Het overtreden van de wet moet voor iedereen consequenties hebben, ook als mensen een laag inkomen of weinig geld hebben. Krijgt iemand met schulden een boete opgelegd dan moet wel maatwerk mogelijk zijn. Een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso moet voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken als zij te maken krijgen met invordering van schulden. Dit kan bijvoorbeeld door een meer persoonsgerichte dienstverlening aan burgers. Een belangrijk uitgangspunt is dat mensen aan hun financiële verplichtingen voldoen en dat zij hun schuld terugbetalen. Op het moment dat iemand niet kan betalen, kan er met een betalings- of schuldregeling of zo nodig met de wettelijke schuldsanering een oplossing worden gevonden.
Erkent u dat het opleggen van onbetaalbare boetes kan leiden tot nog grotere schulden, psychische problemen, stress en verslaving?
In algemene zin kunnen de gevolgen van het hebben van (problematische) schulden voor mensen groot zijn. Zo kunnen schulden zorgen en stress veroorzaken en kunnen ze leiden tot een slechtere gezondheid of tot problemen binnen relaties. Schulden vormen een belemmering bij het vinden van werk of bij het behouden van werk.
Op welke wijze ondersteunt u lokale initiatieven, zoals in Arnhem, om boetes en verhogingen niet langer op te leggen?
Het is aan gemeenten om invulling te geven aan het schuldenbeleid. Het kabinet ondersteunt gemeenten in de uitvoering van hun schuldenbeleid o.a. via Schouders eronder, een programma dat gericht is op de verdere professionalisering van de schuldhulpverlening.
Wat vindt u van het initiatief om de zorgpremie voortaan in te houden op de uitkering? Ziet u mogelijkheden om ook andere vaste lasten automatisch in te houden, om daarmee «één betaaldatum voor inkomsten en vaste lasten» dichterbij te brengen?
Vrijwel alle gemeenten bieden een collectiviteit voor minima aan waarin vaak ook de zorgpremie wordt ingehouden op de bijstandsuitkering. De deelnemers aan deze collectiviteiten kiezen hier zelf voor. Ik vind het onwenselijk om het inhouden van zorgpremie en andere vaste lasten uit te breiden.
Ik verwijs hiervoor ook naar de brief2 van de Minister voor Medische Zorg en Sport van 6 juli 2018. In deze brief wordt ten principale gesteld dat een dergelijke rol voor het UWV en de SVB niet past. Ook zijn enkele uitvoeringsaspecten opgenomen, namelijk dat de benodigde aanpassingen in de ICT-systemen van bijvoorbeeld het UWV en de SVB, en de op te zetten communicatiekanalen met alle zorgverzekeraars, omvangrijk en kostbaar zijn. Met name bij kortlopende uitkeringen en uitkeringen die kunnen verschillen in recht, hoogte en duur kunnen fouten ontstaan.
Hoeveel mensen slagen er jaarlijks niet in om hun zorgpremie te betalen? Hoe hoog is de boete die wordt opgelegd? Om welk bedrag gaat het in totaal? Hoelang duurt het voordat mensen schulden en boetes hebben afbetaald?
Zorgverzekeraars kunnen verzekerden met een betalingsachterstand van zes of meer maanden zorgpremie aanmelden bij het CAK voor het bestuursrechtelijke premieregime. Verzekerden betalen dan een hogere bestuursrechtelijke premie aan het CAK. In 2020 is de bestuursrechtelijke premie vastgesteld op € 141,50 (120% van de gemiddelde nominale premie). Het aantal wanbetalers is gedaald van 325.810 eind 2014 naar circa 197.000 in mei 2020. De belangrijkste oorzaak daarvan is het opschorten van de wanbetalersregeling vanwege het treffen van een betalingsregeling.
De tijd die mensen nodig hebben om hun schuld bij de zorgverzekeraar af te betalen verschilt. Dit is afhankelijk van wanneer zij een betalingsregeling treffen met hun zorgverzekeraar (op dat moment vervalt de bestuursrechtelijke premie) en hoe hoog de betalingsachterstand is. Voor bijstandsgerechtigden en personen die onder bewind zijn gesteld, zijn er uitstroomregelingen mogelijk die uitgaan van een driejarige betalingsregelingen van circa € 35,– per maand.
Aantal maanden
0 – 12
28.114
54.500
55.742
13 – 24
51.276
40.250
35.824
>24
189.422
155.250
132.148
Totaal
In de Verzekerdenmonitor3, die de Tweede Kamer jaarlijks ontvangt, is een uitgebreider cijfermatig beeld opgenomen over onder andere de wanbetalersregeling.
Hoe effectief is de boete op de zorgpremie om betalen te bevorderen? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
In het jaar 2019 zijn de doeltreffendheid en de effecten geëvalueerd van de Wet verbetering wanbetalersmaatregelen in de praktijk (artikel Ib van deze wet). De Tweede Kamer is op 13 december 2019 door de Minister voor Medische Zorg en Sport geïnformeerd over de uitkomsten en vervolgstappen.4 De onderzoekers stellen dat de wanbetalersregeling doeltreffend is in de zin dat door de wet mensen verzekerd blijven en daarmee de toegankelijkheid tot zorg geborgd is. De dreiging van een opslag werkt schijnbaar bij een deel van de populatie preventief. Dit is lastig te kwantificeren vanwege de invloed van andere factoren (bijvoorbeeld de dreigende broninhouding).
Er is ook een groep langdurige wanbetalers waarbij de preventieve – en motiverende werking van de opslag niet geldt. Bij deze groep speelt vaak bredere schuldenproblematiek en multiproblematiek. Om die reden werkt het Ministerie van VWS actief samen met het Ministerie van SZW en andere stakeholders aan de brede schuldenaanpak.
Bent u bereid de wet te wijzigen zodat de boete voortaan wordt gebruikt om de zorgschuld af te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het ongewenst de bestuursrechtelijke premie te gebruiken om de zorgschuld af te lossen, omdat het publiek gefinancierde CAK op die manier een incassobureau wordt voor private zorgverzekeraars. Daarbij is het niet langer betalen van de bestuursrechtelijke premie vanuit de burger beredeneerd al feitelijk mogelijk zodra men een betalingsregeling treft met de zorgverzekeraar. Op dat moment is immers niet meer de (hogere) bestuursrechtelijke premie verschuldigd, en valt de opslag vrij voor schuldaflossing bij de zorgverzekeraar.
Als de betalingsregeling is voldaan volgt definitieve uitstroom uit de wanbetalersregeling. Sinds 1 augustus 2018 wordt er geen eindafrekening meer opgesteld bij het CAK. Dat betekent dat de bestuursrechtelijke premie die nog openstaat niet meer hoeft te worden betaald.
Op welke wijze gaat u het stapelen van boetes en verhogingen tegen, bij alle betrokken overheidsdiensten, zoals het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en de Belastingdienst?
De overheidsorganisaties spannen zich op verschillende manieren in om problematische schulden te voorkomen, onder meer door een meer dienstverlenende benadering. Ook zetten ze in op meer gericht persoonlijk contact met burgers, bijvoorbeeld als betalingsachterstanden ontstaan.
Het kabinet zet zich in om de stapeling van boetes en verhogingen tegen te gaan.5 Daartoe zijn verschillende maatregelen getroffen. Bij de zorgverzekeringpremies en de verkeersboetes zijn verbetermaatregelen ingezet om onnodige kostenophogingen tegen te gaan. Het CAK verstuurt geen eindafrekeningen meer en scheldt vorderingen op nog openstaande eindafrekeningen kwijt. De mogelijkheden om verkeersboetes in termijnen te betalen zijn verruimd en met ingang van 1 april 2020 is de noodstopprocedure ingevoerd bij het CJIB. De Minister voor Rechtsbescherming heeft in zijn brief van 4 februari 20206 toegelicht dat hij met de verruiming van het betalingsregelingenbeleid en de invoering van de noodstopprocedure invulling heeft gegeven aan de ambitie in het regeerakkoord om de stapeling van boetes te voorkomen.
Hoe hoog is het totale bedrag aan oplegde verhogingen en boetes wegens te laat betalen? Hoe hoog is de hoofdsom van de schulden die hiermee gemoeid is? Om hoeveel mensen gaat het?
Bij niet tijdige betaling van een vordering of boete kan een burger te maken krijgen met een verhoging of met bijkomende kosten.7 Het gaat hier om verschillende categorieën ophogingen die door verschillende overheidsorganisaties opgelegd kunnen worden. De gevraagde informatie is daardoor niet klant en klaar beschikbaar.
Naar aanleiding van de gewijzigde motie8 van de leden Peters (CDA) en Jasper van Dijk (SP) over het uitzonderingsjaar laat ik een onderzoek uitvoeren. Daarin wordt ook de ophoging van vorderingen nader onderzocht. Naar verwachting is het rapport in het najaar gereed. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten.
Het bericht ‘Experts: ‘Megaslachterij Vion zou gesloten moeten worden’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Experts: «Megaslachterij Vion zou gesloten moeten worden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van deskundigen dat het «merkwaardig en onverstandig» is dat de grootste slachterij van Nederland, die van Vion in Boxtel, openblijft?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektenbestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat op basis van de geconstateerde situatie in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen, terwijl dat in andere gevallen niet als noodzakelijk werd beoordeeld. In alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend. De voorzitter van de veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Daarbij wordt ook informatie gebruikt van de rijksinspecties en van het bedrijf zelf.
Hoe is te verklaren dat bij het slachthuis in Boxtel één op de zes medewerkers besmet bleek te zijn met het coronavirus?
Uit het bron- en contactonderzoek bij de verschillende slachthuizen, waaronder het slachthuis in Boxtel, is gebleken dat er twee zaken mogelijk een rol spelen, namelijk de wijze van huisvesting en het vervoer van arbeidsmigranten, en de specifieke arbeidsomstandigheden in de slachterijen. De achterliggende verklaring is echter nog niet wetenschappelijk aangetoond. Het gaat dus om vermoedens.
Hoe beoordeelt u de twijfels van de experts over de aanpak binnen de slachthuizen om het coronavirus te bestrijden die zich focust op mensen met klachten naar de GGD sturen?
Deze twijfels zijn voor rekening van de genoemde experts. De focus van de aanpak binnen de slachthuizen is breder dan alleen mensen met klachten door de GGD laten testen. Het betreft een heel pakket van maatregelen, zoals het aanscherpen, implementeren en naleven van de bedrijfsprotocollen. Onderdeel daarvan is dat medewerkers met klachten zich laten testen. Bij een aantal slachthuizen is breder getest op basis van onderzoek.
Hoe voorkomt u dat mensen die graag doorwerken en klachten hebben deze geheim houden?
De Minister van LNV heeft de brancheorganisaties gewezen op het advies van de GGD om dagelijks gezondheidschecks uit te voeren bij de poort. Hierbij moet rekening worden gehouden met de mogelijke taalbarrière door bijvoorbeeld een tolk in te schakelen of formulieren in de eigen taal te verstrekken. Het is inderdaad niet wenselijk dat werknemers doorwerken terwijl zij klachten hebben. Daarom is er in geval van ziekte een vangnet. Als de werknemers aan de voorwaarden voldoen is er bij ziekte, ook als gevolg van corona, recht op loondoorbetaling of op een uitkering op grond van de Ziektewet. Daarnaast hebben de brancheorganisaties van de slachthuizen aangegeven dat bedrijven hun werknemers doorbetalen betalen, ook degene die via een uitzendbureau aan het werk zijn en ook in geval van quarantaine in geval er geen sprake is van besmetting.
Hoe zorgt u ervoor dat medewerkers van slachthuizen elkaar niet onbewust besmetten, gezien niet elke patiënt duidelijke symptomen heeft?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer. Zowel de werkgever als de werknemer wordt geacht te voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet en de richtlijnen van het RIVM op te volgen. Zo nodig kan de Inspectie SZW handhaven als de Arbeidsomstandighedenwet niet wordt nageleefd.
Zoals eerder aangegeven heeft de NVWA in een brief van 23 maart 2020 aan slachterijen opgeroepen tot het opstellen van protocollen waarin is opgenomen hoe bedrijven ervoor zorgen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd. Per brief van 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW slachterijen nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren.
Voor de protocollen geldt dat in veel gevallen per sector door de brancheorganisaties een protocol wordt opgesteld. Een door sectoren vastgesteld protocol is geen vervanging van de geldende wet- en regelgeving. Dit betekent dat een protocol geen vervanging is van Arbowetgeving; die blijft onverminderd geldig. Sectoren worden aanbevolen om na vaststelling van het protocol de Arbo-onderdelen uit het protocol te laten doorwerken in de bestaande Arbo-systematiek. Concreet betekent dit de Arbocatalogus op branche- of sectorniveau en aanvulling van de Risico- Inventarisatie- en Evaluatie (RI&E) op het nieuwe arbeidsrisico COVID-19.
Kunt u toelichten of u het met de uitspraak in het artikel eens bent dat door de bedrijven open te houden de bestrijding van het virus wordt bemoeilijkt?
Het is in het kader van de infectieziektenbestrijding uiteindelijk aan de voorzitter van de veiligheidsregio om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen terwijl dat in andere gevallen niet als noodzakelijk werd beoordeeld. In alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend.
Hoe beoordeelt u de twijfels van vakbond FNV over het besluit om de ene slachterij te sluiten, terwijl de ander doordraait?
Deze twijfels zijn voor rekening van de vakbond FNV. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat de vragensteller nog steeds signalen ontvangt over werknemers die momenteel werkzaam zijn in slachthuizen, maar wel besmet zijn met het virus?
Mensen die ziek zijn moeten thuisblijven en kunnen zich net als de rest van de bevolking bij klachten laten testen. Ik heb de GGD-en en veiligheidsregio’s gevraagd om risicogericht en gefaseerd te testen in slachthuizen. Signalen van bedrijven zelf, rijksinspecties of bedrijfsartsen zijn hierbij belangrijke input.
Zoals aangegeven in antwoorden van 20 mei jl. op vragen van het lid Ouwehand (2020Z08230) heeft de NVWA vooruitlopend op de uitkomsten van het arbeidshygiënisch onderzoek besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. Naar aanleiding van dit onderzoek worden aanvullend persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 afstand te houden. De NVWA kan het slachtproces stilleggen als de medewerkers van de NVWA of de officiële assistenten van KDS de werkzaamheden niet veilig kunnen uitvoeren. Verder is op 8 juni jl. de Inspectie SZW gestart met het project «inspecties slachterijen – corona» en zal zij de komende weken een aantal voorgeselecteerde slachthuizen inspecteren, zowel roodvlees als pluimvee. Deze inspecties hebben zowel een AMF- (arbeidsmarktfraude) als een Arbo-insteek.
Hoe is het mogelijk dat de vragensteller nog steeds signalen ontvangt dat werknemers zich niet houden aan de 1,5 meter afstand, zelfs wanneer zij besmet zijn met het virus?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u signalen dat de BV Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) personeel laten werken die eigenlijk in quarantaine moeten zitten en een arbeidsverbod hebben?
Medewerkers van de NVWA en KDS die positief getest zijn op corona en medewerkers die klachten hebben, blijven conform de adviezen van het RIVM thuis en worden niet ingezet voor werkzaamheden op bedrijven.
Bent u het ermee eens dat dit zeer onwenselijk is? Zo ja, bent u bereid slachthuizen te sluiten?
Ja, als dat aan de orde is, is dat uitermate onwenselijk. Een medewerker van de NVWA kan het werk staken als hij of zij de situatie niet veilig acht voor zichtzelf. Ook kan direct een melding gedaan worden bij de Inspectie SZW die controleert op gezond en veilig werken. Zo nodig kan de Inspectie SZW handhaven als de Arbeidsomstandighedenwet niet wordt nageleefd.
Bent u bereid een fokverbod in te stellen, om te voorkomen dat stallen vol raken?
Een fokverbod is geen proportionele maatregel, omdat het niet effectief is om korte termijn knelpunten in de capaciteit van slachterijen op te lossen. Vanwege de lengte van de draagtijd en de zoog- en mestperiode heeft een fokverbod in bijvoorbeeld de varkenshouderij pas over circa 10 maanden effect op het aantal slachtrijpe dieren. Overigens heb ik, zoals ik in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren op 28 april jl. heb aangegeven, onder de huidige omstandigheden geen wettelijke mogelijkheden om, behalve als crisismaatregel ter voorkoming van verspreiding van SARS-CoV-2 onder nertsen, aan andere dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking op te leggen. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over onderzoeksresultaten over COVID-19 bij nertsen?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Kunt u de schriftelijke vragen van 14 mei 2020 (2020Z08674) over de berichten «Vleessector vindt kritiek op hygiëne in coronatijden niet terecht» en «Schouder aan schouder aan de lopende band: slachterijen willen coronatests» beantwoorden voor het debat over onderzoeksresultaten over COVID-19 bij nertsen?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
11.000 mensen voor wie naturalisatie onmogelijk is |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Reporter Radio: «Naturalisatie onmogelijk ondanks ruim 13 jaar legaal verblijf»?1
Het onderwerp en de strekking van de uitzending zijn mij bekend.
Vindt u het aanvaardbaar dat er circa 11.000 mensen zijn die langdurig legaal in Nederland verblijven, maar die op basis van dit beleid nooit de rechten en plichten kunnen verwerven die andere Nederlanders hebben?
Om te kunnen naturaliseren, gelden voorwaarden. Van de circa 27.000 personen die in de periode 2007–2009 zijn gestart met een verblijfsvergunning op grond van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (Ranov of «Generaal pardon») hebben er op dit moment circa 11.000 een verblijfsvergunning. Daarmee is nog niet gezegd, dat zij allen op dit moment aan alle naturalisatievoorwaarden voldoen. Eén van de voorwaarden voor naturalisatie is de inburgering. Van de circa 11.000 bedoelde personen hebben circa 3.400 personen een verblijfsvergunning, regulier voor bepaalde tijd. Het is aan de hand van deze verblijfsvergunning niet te zeggen of de houder ervan (al) voldoet aan de voorwaarde tot inburgering. Daarnaast zijn van de circa 11.000 mensen in mei 2020 er circa 530 minderjarig. Om een eigen naturalisatieverzoek in te kunnen dienen, moet de verzoeker meerderjarig zijn. Minderjarigen kunnen wel met een meerderjarige mee-naturaliseren.
Waarom is in 2009 het beleid ten aanzien van de «bewijsnood mogelijkheid» aangescherpt?
Het beleid is met ingang van 1 mei 2009 gewijzigd met een besluit tot wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Het besluit is bekendgemaakt in de Staatscourant van 12 februari 2009, nr. 29. Hierover is geen bericht aan de Kamer gestuurd. Dat is bij een beleidswijziging als deze overigens ook niet gebruikelijk. Het besluit motiveert de beleidswijziging als volgt: «Bij de verkrijging van het Nederlanderschap moet zoveel mogelijk zekerheid bestaan over de identiteit en nationaliteit van een betrokkene. Tussen het moment van verkrijging van de reguliere verblijfsvergunning waarbij vrijstelling van het paspoortvereiste gold en het verzoek om naturalisatie of optie kan een geruime periode bestaan waardoor het verlangen van een (geldig) paspoort en een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte in de rede ligt». In individuele gevallen is het mogelijk af te wijken van het beleid en een of meer voorwaarden niet te handhaven.
Is de Kamer daar destijds niet over geïnformeerd? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het wob-verzoek van de programmamakers afgewezen? Bent u alsnog bereid de Kamer te informeren?
Het Wob-verzoek van Reporter Radio, dat op 7 februari 2020 is ingediend, is niet afgewezen maar per e-mailbericht van 19 mei 2020 door verzoeker ingetrokken.
Erkent u dat er groepen vergunninghouders zijn die door dit strikte beleid niet kunnen naturaliseren? Zo ja, welke groepen betreft het?
Om zeker te zijn van de juistheid van de gegevens die op het naturalisatiebesluit worden vermeld, wordt verlangd dat de naturalisatieverzoeker, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, zijn persoonsgegevens en nationaliteit in beginsel aantoont met buitenlandse documenten. Reguliere vreemdelingen die, tegen de tijd dat zij aan de naturalisatietermijn voldoen, (nog) ongedocumenteerd verblijf houden en van wie de personalia derhalve op het moment van het naturalisatieverzoek aan de hand van een verklaring onder ede of belofte in de gemeentelijke basisregistratie (BRP) zijn geregistreerd, wordt gevraagd om bewijsstukken van identiteit en van nationaliteit. In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. In de naturalisatieprocedure zijn asielgerechtigden ontheven van de documenteneis. Naar mijn mening sluit het beleid voor identiteits- en nationaliteitsdocumenten geen groepen vergunninghouders uit van naturalisatie.
Deelt u de mening dat als een kind met een pardonvergunning meerderjarig wordt en niet aan de benodigde documenten kan komen van het land van herkomst van de ouders, het belang om dit kind dezelfde rechten te geven als elke andere Nederlander zwaarder weegt dan het belang van de staat om op de juiste bureaucratische wijze de identiteit en nationaliteit vast te kunnen stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk gevolg geeft u daaraan?
Ook van deze jongvolwassenen mag een inspanning worden verwacht om aan documenten te komen. Ook als daarvoor nodig is dat zij zich voor het eerst bekendmaken aan het herkomstland van hun ouder(s). Als andere naturalisatieverzoekers met dezelfde nationaliteit wel de noodzakelijke documenten krijgen, komt de vraag op waarom het hier bedoelde kind dan níet door de buitenlandse overheid in het bezit wordt gesteld van het gevraagde bewijsstuk van geboorte en/of geldig nationaal paspoort.
Hoeveel houders van een pardonvergunning zijn inmiddels genaturaliseerd?
Sinds 15 juni 2007 en tot eind april 2020 zijn afgerond 14.670 vreemdelingen die ooit in het bezit zijn gesteld van een ranov-vergunning genaturaliseerd tot Nederlander.
Hoe vaak is er de afgelopen jaren bewijsnood ten aanzien van het overleggen van een geboorteakte en/of geldig paspoort toegepast?
De gevraagde cijfers kunnen niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND. Een onderzoek naar deze cijfers sta ik niet voor. In zijn algemeenheid geldt dat een dergelijk onderzoek weliswaar mogelijk is, maar beslag legt op capaciteit, omdat een dergelijk onderzoek handmatig moet plaatsvinden. Daarom zet ik die capaciteit liever anders in.
Indien dit niet uit de systemen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te halen is, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 9.
Is het juist dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid een afspraak heeft gemaakt met Chun («de man die niet bestaat») om over zijn uitzichtloze situatie te spreken? Wilt u de Kamer informeren over de voortgang?2
Tijdens het nota-overleg van 3 juni jl. heb ik aangegeven dat een gesprek zou plaatsvinden met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden met de gemachtigde van betrokkene. Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken. Voor de volledigheid, en zoals al is gebleken uit de beantwoording van eerdere Kamervragen,3 merk ik hier wel op dat het in deze zaak niet gaat om een naturalisatieverzoek.
Het bericht ‘Huiveringwekkende’ agressie tegen journalisten in VS’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Huiveringwekkende» agressie tegen journalisten in VS»?1
Ja.
Hoe duidt u de protesten en het geweld in de Verenigde Staten? Hoe duidt u de berichten van oplopende spanningen en het gebruik van geweld, zowel ongehoord politiegeweld tegen vreedzame betogers en journalisten, als plunderingen en geweld door relschoppers?
De beelden van de kniewurging van George Floyd zijn schokkend en aangrijpend, dit had nooit mogen gebeuren. Deze beelden laten zien dat racisme en discriminatie tot de dag van vandaag diepgewortelde problemen zijn, in de VS en elders in de wereld.
Voor veel Amerikanen was dit aanleiding om door middel van demonstraties hierover hun afschuw te uiten. Op sommige plekken in de VS zijn demonstraties ontaard in geweld (ook tegen journalisten). Daarnaast hebben plunderingen plaatsgevonden. Dit zijn zorgelijke incidenten die ook zullen worden onderzocht door de Amerikaanse autoriteiten.
Bent u het eens dat vreedzame demonstranten hun recht om te demonstreren moeten kunnen uitvoeren?
Ja, Nederland staat pal voor het recht op vreedzame demonstraties.
Hoe duidt u de berichten dat journalisten beschoten zijn met rubberen kogels en gearresteerd zijn terwijl zij duidelijk identificeerbaar waren als pers?
Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en in veiligheid kunnen doen. De veiligheid van journalisten is van groot belang voor een vrije pers. Het kabinet gaat ervan uit dat de incidenten in de VS onderzocht en opgehelderd zullen worden en, indien nodig, er ook tot vervolging overgegaan zal worden. De VS heeft daartoe als democratische rechtstaat met een robuuste Grondwet alle benodigde instrumenten.
Kunt u het in het artikel geschetste beeld bevestigen dat journalisten soms zelfs bewust doelwit zijn van agressie en beschieting met rubber kogels?
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze beelden. Het kabinet kan zich niet uitspreken of doelbewust met rubberen kogels op journalisten is geschoten.
Bent u bekend met de meldingen dat meer dan 125 journalisten slachtoffer zijn geworden van geweld bij deze demonstraties? Hoe duidt u deze aantallen? Kunt u deze verifiëren?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving. De precieze aantallen kan het kabinet niet verifiëren. Geweldsincidenten tegen journalisten moeten onderzocht worden. Dat is ook de opdracht die de VS instituties zelf hebben gegeven. Het kabinet gaat ervan uit dat in de democratische rechtsstaat die de VS zijn, dit ook zal geschieden.
Deelt u de mening dat persvrijheid van het allerhoogste belang is in een democratische rechtstaat, en dat journalisten ongehinderd en zeker zonder slachtoffer te worden van geweld, intimidatie of arrestatie, hun werk zouden moeten kunnen doen?
Ja.
Heeft u naar aanleiding van deze geweldsincidenten al contact gezocht met de Amerikaanse autoriteiten? Zo ja, wanneer en met welke boodschap?
Tijdens de video-conferentie van de RBZ met Secretary of StatePompeo op 15 juni heb ik aangegeven dat de recente ontwikkelingen in de VS, Nederland en wereldwijd eraan herinneren dat de gezamenlijke strijd tegen racisme en discriminatie nog niet voorbij is. Nederland heeft daarbij benadrukt dat inspanningen noodzakelijk blijven om het gezamenlijke doel voor het uitbannen van racisme en discriminatie wereldwijd te behalen (conform de motie van de Leden Van Helvert en Koopmans, kamerstuk 21 501-02, nr. 2172 van 10 juni 2020).
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft via sociale media al aandacht gevraagd voor het belang van persvrijheid n.a.v. de gebeurtenissen in de VS. De grote Nederlandse betrokkenheid bij de gebeurtenissen in de VS zijn ook besproken met de Amerikaanse ambassadeur in Den Haag en in contacten met de Amerikaanse autoriteiten in Washington.
Bent u bereid uw zorgen over bovengenoemde ontwikkelingen over te brengen aan de Amerikaanse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 8.
Het leerlingenvervoer in het voortgezet speciaal onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u de artikelen «Geen leerlingenvervoer bij herstart voortgezet speciaal onderwijs» en «Leerlingenvervoer in Coronatijd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo zou moeten zijn dat ouders zelf voor het vervoer van hun kinderen naar het voorgezet speciaal onderwijs zouden moeten zorgen? Is het protocol ‘opstart Voortgezet Speciaal Onderwijs (vso)’ waarin wordt gesteld dat de gemeente het leerlingenvervoer organiseert op de reguliere wijze, ook met gemeenten afgestemd?2
Ja, als een leerling vanwege een beperking niet zelfstandig naar school kan reizen, is de gemeente verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer van deze leerling en niet de ouders.
In het protocol «opstart voortgezet speciaal onderwijs» wordt verwezen naar het protocol leerlingenvervoer vso dat Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de landelijke vereniging van ondernemers in het zorg- en taxivervoer, samen met de vakbonden FNV en CNV Vakmensen heeft opgesteld (https://www.knv.nl/wp-content/uploads/2001/10/Sectorprotocol-leerlingen-en-kinderopvangvervoer-met-bijlage-RIVM.pdf). Het protocol is gebaseerd op de adviezen van het RIVM. Het protocol is, voordat het is gepubliceerd, voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Komt het op meer plekken in het land voor dat de gemeenten ouders vragen om leerlingen te brengen omdat ze het vervoer niet rondkrijgen? Zijn er kinderen die hierdoor niet naar school kunnen?
Door de 1,5 meter afstand die op het vso zo veel als mogelijk moet worden aangehouden, is het lesrooster bij sommige scholen aangepast. Ik snap dat het voor een aantal gemeenten in de eerste week een uitdaging was om het leerlingenvervoer goed van start te laten gaan. Over het algemeen is dit goed verlopen. Ik heb tot nu toe nauwelijks signalen ontvangen dat leerlingen vanwege het ontbreken van leerlingenvervoer niet op school zijn geweest.
Wat gaat u doen om deze ouders te helpen? Wat kunt u doen om gemeenten te helpen die het nog niet voor elkaar krijgen om voldoende leerlingenvervoer te regelen?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeente, omdat lokaal het beste kan worden bekeken welk vervoer nodig is. Indien het leerlingenvervoer niet optimaal verloopt, moet de betreffende gemeente in overleg met de vervoerder, ouders en de school tot een goede oplossing komen.
Krijgt u eveneens signalen dat het ook op andere manieren niet goed loopt met het leerlingenvervoer naar het voortgezet speciaal onderwijs, zoals taxi’s die kinderen weigeren mee te nemen en ouders aan wie gevraagd wordt het mondkapje vast te tapen omdat het kind het mondkapje niet op kan houden gedurende de rit?
Ik snap dat het voor een aantal gemeenten een uitdaging was om het leerlingenvervoer naar het vso weer van start te laten gaan. Niet alleen vanwege aangepaste lesroosters, maar ook vanwege het protocol leerlingenvervoer van de KNV als gevolg van corona. Over het algemeen is dit goed verlopen. Ik heb tot nu toe nauwelijks signalen ontvangen dat leerlingen vanwege het ontbreken van leerlingenvervoer niet op school zijn geweest.
Ik ben bekend met het door u aangehaalde voorbeeld. Ik betreur erg dat dit is gebeurd. De gemeente heeft hierover spijt betuigd en inmiddels heeft de gemeente laten weten dat er aangepast vervoer zonder mondkapjes is geregeld.
Is er iets geregeld voor kinderen voor wie het moeilijk is om een mondkapje op te houden tijdens het vervoer? Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat een kind thuis moet blijven van school, enkel omdat het kind het niet lukt om een mondkapje op te houden tijdens de rit?
De gezondheidscheck vormt de basis voor de beslissing om een leerling te vervoeren. Dit betekent dat leerlingen met klachten (neusverkouden en/of hoesten en/of koorts) of leerlingen die gezinscontacten met deze klachten hebben, niet vervoerd kunnen worden. Daar waar in een voertuig tussen chauffeur en kinderen/leerlingen, of tussen meerdere kinderen/leerlingen onderling de min. 1,5 meter in acht is te nemen, zijn geen extra maatregelen nodig. Dat betekent dat bij kinderen met een beperking voor wie het dragen van een mondkapje moeilijk is, de 1,5 meter in acht moet worden genomen, zodat dit niet nodig is.
Is er iets geregeld voor dove kinderen, voor wie liplezen essentieel is en dit niet lukt door het mondkapje?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht 'Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontzettend zonde is wanneer Thialf gedwongen wordt om zonnepanelen uit te zetten, zowel vanwege de investeringen die zijn gedaan als de duurzame energieopbrengst?
Het zou ontzettend zonde zou zijn wanneer Thialf gedwongen wordt om de zonnepanelen uit te zetten. Echter betreft de situatie bij Thialf een specifiek geval, waarbij gebruikte materialen van de dakisolatie en de kwaliteit van de dakconstructie een belangrijke rol spelen. Het is uiteraard van belang dat verduurzaming veilig gebeurt. Ik hoop dat de betrokken partijen tot een oplossing kunnen komen.
Bent u bereid te bemiddelen tussen de betrokken partijen?
Ik ben op de hoogte van de lopende overleggen tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche over deze problematiek op algemeen niveau. De komende tijd zal ik nauw betrokken zijn bij dit overleg. Aangezien de gesprekken tussen Thialf en hun verzekeraar een individueel geval betreffen zie ik in deze gesprekken geen aanvullende rol voor de overheid weggelegd.
Hoe verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen over het verzekeren van zonnepanelen?
In het algemeen is de kans op brandincidenten bij zonnepanelen zeer klein en leiden zonnepanelen niet tot problemen m.b.t. de verzekerbaarheid. Naar ik begrijp verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen constructief. Zo wordt er door de betrokken partijen gezamenlijk gewerkt aan een Preventie Brochure Zonnepanelen met technische informatie over zonnestroomsystemen en de verzekeringsrisico’s die hierbij spelen. Daarnaast wordt er gewerkt aan een brochure waarin uitgelegd wordt wat verzekeraars kunnen doen zonder zich in alle technische details te hoeven verdiepen. Om verzekeraars meer comfort te geven of een installatie daadwerkelijk veilig is en of de installateur kwalitatief goed werk heeft afgeleverd wordt op dit moment een checklist voor installateurs opgesteld. Voor de inspectie van grote zonnestroominstallaties (>15 kWp) is door Stichting SCIOS een nieuwe certificeringsregeling ontwikkeld (SCOPE 12).
Welke theoretische opties zijn er om een initiatief of instrument te introduceren dat deze problemen verhelpt?
In theorie zou een Rijksverzekering kunnen worden geïntroduceerd. Het is echter zeer de vraag of dit een oplossing biedt voor de huidige problematiek. Zo zal het Rijk tegen dezelfde kwesties aanlopen als private verzekeraars. Bovendien vind ik het niet wenselijk dat de overheid de rol van marktpartijen overneemt.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 verloopt het overleg en de samenwerking tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche constructief en ondernemen zij zelf al de nodige acties om bestaande knelpunten zo spoedig mogelijk op te lossen. Op dit moment voorzie ik geen rol voor de overheid om deze lopende initiatieven aan te vullen met nieuw instrumentarium. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om vanuit het Rijk mee te denken over eventuele onderliggende problemen en oplossingen daarvoor. Vanuit dat oogpunt zal ik op korte termijn ook aansluiten bij het overleg tussen de marktpartijen en de verzekeringsbranche.
Is het in theorie mogelijk dat de overheid zelf een aantrekkelijke verzekering introduceert voor dit soort gevallen en waardoor verzekeraars geprikkeld worden om beter met deze situaties om te gaan? Hoe zou dit mogelijk kunnen worden vormgegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze mogelijkheid te onderzoeken?
Ik zal een verzekering vanuit de overheid om bovengenoemde redenen niet verder onderzoeken.
De demonstratie van afgelopen maandag |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wilt u voor het begin van het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus hedenmiddag 14.00 uur de complete app-wisseling tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de burgemeester van Amsterdam inzake de demonstratie van afgelopen maandag naar de Kamer sturen?1
Het bericht dat de president van de Verenigde Staten de banden met de WHO verbreekt |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat de president van de Verenigde Staten heeft aangekondigd de banden met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) te verbreken?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving.
Hoe beoordeelt u dat de WHO begin december 2019 betrouwbare informatie omtrent de verspreiding van het nieuwe coronavirus in Wuhan zou hebben genegeerd, omdat die informatie niet in lijn was met de officiële informatie van de Chinese overheid?
Nederland steunt een onafhankelijke evaluatie van de internationale corona response, inclusief het handelen van de WHO, op een daarvoor geëigend moment wanneer de situatie onder controle is. Een oproep tot dit onderzoek is vastgelegd in een resolutie, die op 19 mei jl. door de World Health Assembly is aangenomen op initiatief van de EU, en ondersteund door 146 landen, inclusief China. De evaluatie zal het internationale handelen ten aanzien van de COVID-19 pandemie nader bekijken. Hieruit zullen lessen getrokken worden over de werkwijze van de WHO en lidstaten. Een dergelijke evaluatie is standaard beleid van de WHO aangaande gezondheidscrises. Het kabinet vindt het belangrijk dat de feiten in een onafhankelijk onderzoek, met gebruikmaking van de juiste en onafhankelijke expertise, worden beoordeeld en vindt het niet wenselijk hier nu op vooruit te lopen.
Er is onlangs een eerste interim- rapport over de COVID-response gepubliceerd van de hand van het Independent Oversight and Advisory Committee (IOAC) van het WHO Health Emergencies Programme. Het IOAC stelt dat de WHO volgens de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) heeft gehandeld in reactie op COVID-19 uitbraak. Het IOAC stelt verder dat nader onderzoek naar het handelen van de WHO nuttig kan zijn, maar waarschuwt ervoor dat dit niet gedaan moet worden midden in de strijd tegen de pandemie. Dit kan slagkracht van de WHO in de COVID-19 crisis ernstig verstoren. Het kabinet sluit zich hierbij aan en is van mening dat de focus nu moet blijven op het bestrijden van het virus, waar de WHO een essentiële coördinerende rol in speelt.
Nederland steunt de WHO in de strijd tegen het virus, onder andere door de eerder bekendgemaakte extra bijdrage aan de organisatie (Kamerstuk 33 625, nr. 293), en zal zich samen met EU-lidstaten ervoor blijven inzetten dat de rol van de WHO en het multilaterale systeem gewaarborgd blijft tijdens deze mondiale gezondheidscrisis.
Bent u het ermee eens dat de WHO zich zou moeten opstellen als een onafhankelijke organisatie en dus ook betrouwbare informatie die niet in lijn is met de informatie van de Chinese overheid deugdelijk zou moeten onderzoeken?
Ja. Dit is ook conform de taken die de WHO heeft in het kader van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR). De WHO is hierbij wel afhankelijk van de medewerking van de lidstaten.
Kunt u bevestigen dat de Taiwanese autoriteiten de WHO er al op 31 december 2019 over hebben geïnformeerd dat het nieuwe virus van mens op mens overdraagbaar zou zijn? Hoe beoordeelt u het dat de WHO deze informatie, vermoedelijk om politieke redenen, niet met de rest van de wereld heeft gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO op 14 januari 2020 heeft beweerd dat het nieuwe coronavirus niet van mens op mens overdraagbaar zou zijn, terwijl Taiwan al eerder melding had gedaan van het tegendeel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat landen op grond van internationale gezondheidsrichtlijnen een risico op een gezondheidsnoodtoestand binnen 24 uur moeten rapporteren? Zo ja, hoe beoordeelt u dat China pas op 31 december 2019 melding deed van het nieuwe coronavirus, terwijl het daar al weken eerder van op de hoogte zou zijn geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO onder druk van China (d.d. 21 januari 2020) op 22 januari 2020 heeft verklaard dat het nieuwe coronavirus niet zou moeten worden beschouwd als een noodtoestand?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO op 28 januari 2020 vol lof sprak over de «transparante» aanpak van het coronavirus door China, terwijl toen al voor de WHO bekend was dat China censuurmaatregelen had opgelegd aan artsen en instituties omtrent de publicatie van informatie over het virus?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u dat de WHO veel lof had voor de reisbeperkingen die China had opgelegd om verspreiding van het virus tegen te gaan, maar tegelijkertijd kritiek had op het Amerikaanse besluit om reizen vanuit China te beperken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de WHO onder druk van China andere landen zou hebben opgeroepen om vooral geen beperkingen op te leggen voor vluchten uit China?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van diverse Afrikaanse landen aan het adres van China, over discriminatie van Afrikanen in China bij de aanpak van het coronavirus?
Het kabinet heeft kennisgenomen van zorgwekkende berichten over de bejegening van Afrikanen en andere buitenlanders in China bij de aanpak van het coronavirus aldaar, en constateert dat verschillende Afrikaanse overheden en anderen, waaronder de EU, zich hierover richting de Chinese overheid hebben uitgesproken. Het kabinet keurt discriminatie in alle gevallen af.
Erkent u dat de WHO grote steken heeft laten vallen omtrent het coronavirus en dat er aanwijzingen zijn dat de WHO vooral in het belang van China gehandeld heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Nederlands belastinggeld gaat er jaarlijks naar de WHO? Aan de hand waarvan wordt de hoogte van dit bedrag door de regering bepaald?
In 2019 is er vanuit het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking EUR 24,5 miljoen bijgedragen aan de WHO. Voor 2020 is deze bijdrage EUR 34,5 miljoen. De verhoging ten opzichte van 2019 is gerelateerd aan de extra bijdragen die de organisatie zal ontvangen voor de COVID-19 response, inclusief de EUR 7,5 miljoen waarover uw Kamer eerder geïnformeerd is (Kamerstuk 33 625, nr. 293). Bijdragen aan VN-organisaties, waaronder de WHO, worden bepaald aan de hand van Nederlandse beleidsprioriteiten, en de appreciatie van het kabinet van het functioneren van de organisaties.
Daarnaast financiert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het werk van de WHO met een jaarlijks bedrag van ongeveer EUR 3,9 mln.; een deel hiervan gaat naar samenwerking met het Europese regio-kantoor en Nederlandse kennisinstituten.
Steunt Nederland de WHO onvoorwaardelijk? Zo nee, welke voorwaarden zijn verbonden aan de Nederlandse steun voor de WHO?
Het kabinet acht het van groot belang voor de bestrijding van de pandemie dat de WHO haar cruciale werk blijft voortzetten, en wacht de bevindingen van de onafhankelijke evaluatie af. Indien er aantoonbaar bewijs is over ernstige misstanden of het niet functioneren van een VN-organisatie kan het kabinet (de hoogte van) haar bijdragen aan deze organisatie heroverwegen of (al dan niet tijdelijk) opschorten.
Bent u bereid de Nederlandse steun aan de WHO op te schorten, totdat na onafhankelijk onderzoek is komen vast te staan dat de WHO onafhankelijk en betrouwbaar functioneert?
Zie antwoord vraag 14.
Onduidelijkheid rond de voorraad aan mondkapjes |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het onderzoek waaruit blijkt dat de helft van de mondkapjes die in verpleeghuizen worden gebruikt ondeugdelijk zouden zijn?1 2
Ja. Het betreft hier een onderzoek naar de kwaliteit van mondkapjes die door zorginstellingen zelf zijn ingekocht. Op dit moment heeft LCH voldoende mondmaskers van goede kwaliteit ingekocht om in de (huidige) vraag van de zorg te voorzien. Daarnaast legt het LCH een voorraad aan om te kunnen voorzien in een eventuele tweede piek in de vraag. Zorginstellingen en zorgprofessionals kunnen persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) aanvragen bij het LCH. Het LCH regelt de distributie van de ingekochte middelen naar alle zorgsectoren, bijvoorbeeld naar ziekenhuizen, verpleeghuizen, huisartsen en GGZ-instellingen. Het bestellen van PBM voor zorgverleners van pgb-houders, mantelzorgers of vrijwilligers in de palliatieve zorg gebeurt op recept, via de apotheek, en conform de richtlijn persoonlijke beschermingsmiddelen voor mantelzorgers, PGB-gefinancierde zorgverleners en vrijwilligers in palliatieve zorg.
Zorginstellingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het gepast gebruik van beschermingsmiddelen conform de RIVM-richtlijnen. Indien een werknemer zonder, of met onvoldoende bescherming zorg moet verlenen, kan hiervan melding worden gemaakt bij de IGJ.
Kunt u aangeven of er volgens u wel of niet voldoende mondkapjes zijn voor zowel de intra- als extramurale zorg, dus inclusief thuiszorg en mantelzorg? Klopt het dat er in principe voldoende ingekocht is? Kunt u ook aangeven of mondkapjes in de praktijk door alle zorgverleners voldoende worden gebruikt en worden toegepast? Kunt u dit nader onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de berichten over onvoldoende mondkapjes voor de zorg zich tot het bericht dat er eind deze maand (juni) voldoende voorraad is voor een tweede golf?3
De distributie van PBM én de aansluiting van bepaalde zorgsectoren op het LCH is in de afgelopen periode verder verbeterd. Inmiddels zijn ruim 5.000 zorginstellingen aangesloten op de bestelportals van het LCH. Daarnaast zijn de afgelopen weken, en worden in de komende weken, grote partijen mondmaskers geleverd aan het LCH. Deze producten worden getest door het RIVM op kwaliteit en er zijn inmiddels voldoende partijen vrijgegeven zodat er voorraad is, om in de vraag vanuit de zorg te voorzien. Daarnaast zie ik dat reguliere kanalen van zorginstellingen voor de aanschaf van PBM weer op gang beginnen te komen.
Op welke wijze wordt in dit licht de Kamerbreed aangenomen motie-Marijnissen c.s. uitgevoerd, waarin de regering verzocht wordt om meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners?4
In de motie van het lid Marijnissen c.s. is gevraagd meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners bij het gebruiken van PBM. Deze wens was ook aanwezig bij de zorgverleners in het veld en heeft er in overleg tussen RIVM en veldpartijen toe geleid dat dit vanaf 1 mei expliciet is opgenomen in de uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis, en op 6 mei jl. in de uitgangspunten voor Wmo ondersteuning. Dit betekent dat zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd kunnen afwijken van de uitgangspunten als de specifieke situatie daarom vraagt. Door V&VN en door de vakbonden zijn de algemene uitgangspunten van het RIVM vertaald in een handreiking voor het gebruik in concrete situaties in de dagelijkse praktijk om te beoordelen wanneer beredeneerd kan worden afgeweken van de norm. Het LCH heeft aangegeven dat indien de geboden ruimte leidt tot een toenemende en/of veranderende vraag naar PBM vanuit de zorgverleners, hieraan kan worden voldaan.
Hoe wordt geborgd dat ook mantelzorgers toegang hebben tot mondkapjes? Hoe zit dat met werkenden in uitvaartondernemingen?
Voor de continuïteit van de zorg is het van cruciaal belang dat ook mantelzorgers, wanneer dit nodig is, toegang hebben tot PBM. Hiervoor is de richtlijn «Beschermingsmiddelen voor mantelzorgers, PGB gefinancierde zorgverleners, en vrijwilligers in palliatieve zorg» opgesteld, die sinds 18 mei van kracht is. Daarin staat beschreven dat wanneer een cliënt klachten heeft, diegene getest wordt door de huisarts of GGD. De huisarts of de infectie arts van de GGD geeft een «recept» voor een «korte termijnpakket PBM» voor de mantelzorger. Dit korte termijnpakket is ter overbrugging van de testperiode en kan worden opgehaald bij de apotheek. Wanneer de uitslag positief is, meldt de huisarts of GGD arts dat via het systeem aan de apotheek waarna een «lange termijnpakket» wordt verstrekt. Vooralsnog worden deze PBM aan deze doelgroepen door VWS gefinancierd.
Over de beschikbaarheid van PBM voor werkenden in uitvaartondernemingen verwijs ik u naar de beantwoording van schriftelijke Kamervragen aan de Minister van BZK d.d. 2 juni met kenmerk 2020Z06376.
Klopt het dat een traject is gestart van enkele landen, waaronder Frankrijk, Spanje en België, om minimum normen te stellen aan mondkapjes maar dat Nederland daar niet bij is aangesloten? Wat is de reden dat we niet zijn aangesloten? Klopt het dat Nederland daarmee het enige land in de Europese Unie is zonder minimum kwaliteitsnorm voor mondkapjes voor burgers en dat Nederland daardoor het «laagste punt« is waar alles verkocht en doorgevoerd mag worden?
Nee, dit klopt niet. Samen met 9 andere EU-landen heeft het (onafhankelijk) Koninklijk Nederlands Normeringsinstituut (NEN) in de European Committee for Standardization (CEN), een CEN workshop Agreement (CWA) opgesteld. Alleen normeringsinstituten van landen die een normeringsdocument in enige vorm hadden, waren uitgenodigd om deel te nemen aan de totstandkoming. Ook in andere landen is er alleen door niet-overheden gewerkt aan het CWA document. De stelling dat Nederland het enige land is in de Europese Unie dat geen kwaliteitsnorm voor mondkapjes voor burgers hanteert, herken ik niet.
Hoeveel aanbiedingen van mondkapjes van Nederlandse bedrijven ontvangt het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) nu dagelijks dan wel van bedrijven die de stof kunnen maken c.q. die mondkapjes kunnen maken als ze materiaal hebben? Binnen welke termijn worden deze aanbiedingen momenteel afgehandeld? Is het opzetten van een keten waarbij zowel de grondstof als de mondkapjes in Nederland worden geproduceerd niet veel betrouwbaarder en goedkoper dan afhankelijk te blijven van landen in Azië?
Het LCH heeft de afgelopen maanden tientallen aanbiedingen ontvangen van bedrijven en/of organisaties die de stof c.q. mondkapjes kunnen maken als ze materiaal hebben. Met zes van deze bedrijven zijn tot op heden contracten afgesloten, mede om de afhankelijkheid van landen in Azië te verminderen. Tevens worden gesprekken gevoerd met enkele bedrijven rondom het produceren van grondstoffen voor mondkapjes in Nederland. De overige ontvangen aanbiedingen zijn grotendeels afgehandeld, een aantal aanbiedingen zijn aangehouden.
Wordt gekeken naar de mogelijkheden van een verdere opschaling van productie van mondkapjes in Nederland en/of Europa? Zo nee, waarom niet?
Zowel in Nederland als Europa wordt momenteel overleg gevoerd over de mogelijkheden rondom de verdere opschaling van de productie van mondkapjes. Daarnaast is de productie van FFP-2 mondmaskers in Nederland momenteel gaande. Drie fabrikanten zijn inmiddels FFP2-mondmaskers aan het produceren of starten de productie van FFP2-mondmaskers op zeer korte termijn op. Ik ben met alle drie de bedrijven in gesprek om de productie gedurende 12 maanden verder op te schalen tot gemiddeld 2 mln. stuks per week. Met drie andere fabrikanten zijn contracten gesloten voor onder meer de afname van chirurgische mondmaskers. Hiervan verwacht ik dat er het komende jaar gemiddeld 3 mln. chirurgische mondmaskers per week gemaakt worden.
Klopt het dat de zogenaamde type I en II mondneusmaskers, die een betere bescherming bieden tegen COVID-besmetting dan de «community masks», vooralsnog tot medisch mondmasker zijn verklaard, terwijl deze niet worden ingekocht door het LCH dat voor de zorg inkoopt? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Chirurgische mondmaskers zijn onder te verdelen in verschillende typen: type I, type II en type IIR. Alle chirurgische mondmaskers zijn een medisch hulpmiddel en moeten voldoen aan de relevante Europese en nationale wet- en regelgeving.
LCH is ingericht voor de inkoop van aanvullende PBM, waar een hogere vraag naar is als gevolg van de coronacrisis. Het LCH heeft voorraden van alle type mondmaskers beschikbaar. De LCI-richtlijn van het RIVM schrijft specifiek het gebruik voor van chirurgische mondmasker type IIR voor het verlenen van Covid-19 zorg, vanwege de spatbestendigheid. Als gevolg daarvan heeft het LCH van specifiek het type IIR de hoogste voorraden beschikbaar.
In hoeverre wordt gekeken naar het nut van het gebruik van gezichtsmaskers, waarover onder andere het medisch wetenschappelijke tijdschrift The Lancet geschreven heeft?5
Nieuwe wetenschappelijke inzichten worden door het RIVM en OMT meegenomen bij hun advisering. In het door u genoemde onderzoek wordt geconcludeerd dat overdracht van virus lager is bij een afstand van meer dan 1 meter en lager wordt bij een grotere afstand. Dit is een nadere onderbouwing van ons beleid, gericht op een afstand van 1,5 meter. Het onderzoek kijkt naar het gebruik van mondkapjes in zowel de zorg als daarbuiten. De algemene conclusie daarbij is dat het gebruik van gezichtsmaskers overdracht kan verlagen, evenals oogbescherming. Dit ondersteunt ons beleid van het gebruik van medische mondkapjes en andere beschermingsmiddelen in de zorg en het gebruik van mondkapjes buiten de zorg, daar waar de 1,5 meter moeilijk aangehouden kan worden.
Kunt u uiteenzetten wat nu feitelijk het onderscheid is tussen medische en niet-medische mondmaskers? Wat zijn de minimumeisen waaraan niet-medische mondkapjes moeten voldoen?
Medische mondmaskers, zowel van het type FFP als alle typen chirurgische mondmaskers, zijn voorzien van een CE-markering. Voor FFP-maskers geldt dat de CE-markering is aangebracht op het masker zelf, bij chirurgische mondmaskers is deze markering op de doos terug te vinden. De CE-markering betekent dat het mondmasker voldoet aan de relevante Europese en nationale wet- en regelgeving. In het geval van FFP-maskers gaat het om specifieke wet- en regelgeving op het gebied van beschermingsmiddelen, en bij chirurgische mondmaskers betreft het de wet- en regelgeving voor medische hulpmiddelen.
Niet-medische mondmaskers zijn niet voorzien van een CE-markering, en vallen onder de Warenwet. Zij dienen te voldoen aan algemene productveiligheidsvereisten voor consumentenproducten.
Vindt u dat het ook voor burgers die bijvoorbeeld mondkapjes voor gebruik in het openbaar vervoer moeten kopen, duidelijk zou moeten zijn wat de kwaliteit daarvan is en welke bescherming ze bieden?
Ik ben een voorstander van kwalitatief goede mondkapjes met een goed beschermingsniveau. Ik vind echter dat het ontwikkelen van kwaliteits- en beschermingsnormen voor deze producten in Europees verband zou moeten plaatsvinden, een traject dat nu in gang is gezet. Ik zal de Europese discussie nauwgezet volgen en Nederland zal hierin participeren zodra lidstaten hiertoe door de Europese Commissie worden uitgenodigd.
Hoe wordt omgegaan met het weggooien van gebruikte mondkapjes in het OV? Worden daar speciale bakken voor geplaatst? Kan er meer duidelijkheid komen over hoe gebruikte mondkapjes op een veilige manier kunnen worden weggegooid?
Wegwerp mondkapjes zijn restafval en dienen daarom direct na gebruik in de grijze prullenbakken te worden gegooid. Herbruikbare mondkapjes dienen na gebruik in een afgesloten zakje te worden bewaard.
Wie houdt toezicht op niet-medische mondmaskers en daarmee dus ook op productveiligheid?
Niet-medische mondmaskers vallen onder de Warenwet en dienen te voldoen aan algemene productveiligheidsvereisten voor consumentenproducten. Het is de taak van de NVWA om hier toezicht te houden.
Waarom heeft Nederland geen testapparatuur in China, gezien er nu enkele miljoenen mondkapjes zijn afgeschreven omdat ze niet voldoen voor de zorg? Waarom worden deze mondkapjes bijvoorbeeld niet aan burgers uitgedeeld als zij net niet goed genoeg zijn voor de zorg?
Er zijn op dit moment voldoende niet-medische mondkapjes beschikbaar zijn voor het algemeen publiek via retailers. Op dit moment wordt onderzocht of en hoe de afgekeurde maskers van het LCH veilig en verantwoord op andere wijze kunnen worden ingezet. Daarbij is het van belang dat duidelijk is dat deze maskers ongeschikt zijn voor de zorg en niet alsnog via een andere weg in de zorg terecht komen.
Het bericht dat landbouwgif gevonden wordt tot in het hart van natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Hoe landbouwgif het hart van natuurgebieden bereikt» en «Bestrijdingsmiddelen uit landbouw gevonden in Drentse natuurgebieden»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het genoemde onderzoek, uitgevoerd in opdracht van een bewonersgroep en Natuurmonumenten, aantoont dat er tot in de kern van natuurgebieden resten van landbouwgif gevonden worden op planten, net als in de uitwerpselen van dieren in deze natuurgebieden?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geeft aan dat er verschillende chemische stoffen zijn gevonden in het «Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier Natura 2000-gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen» uitgevoerd door Mantingh en Buijs. Ik kan me voorstellen dat dit leidt tot zorgen bij mensen over de kwaliteit van de natuur. De aangetroffen chemische stoffen kunnen worden gebruikt in biociden, gewasbeschermingsmiddelen, (dier)geneesmiddelen en industriële stoffen.
Kunt u bevestigen dat deze resultaten erop wijzen dat landbouwgif zich verspreidt over vele kilometers vanaf de akkers waar het gebruikt wordt en dat dit erop duidt dat er een deken van landbouwgif over Nederland ligt?
De onderzoekers, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en het RIVM constateren dat in de meetgegevens geen trend te zien is tussen gehalten in vegetatie en de afstand tot het landbouwgebied. Dit is volgens het RIVM een aanwijzing dat de aanwezigheid van chemische stoffen van verschillende herkomst het gevolg is van diffuse belasting van de natuurgebieden via de lucht. De bronnen kunnen daardoor dichtbij de onderzochte natuurgebieden liggen of tientallen of honderden kilometers daar vandaan.
Het RIVM laat in het advies weten dat het uitgevoerde onderzoek een indicatie geeft van de aanwezigheid van chemische stoffen in natuurgebieden en dat dit waarschijnlijk geldt voor meer plaatsen in Nederland.
Kunt u een overzicht geven van de bestrijdingsmiddelen die in dit onderzoek zijn gevonden, hoeveel hiervan hoog-risicostoffen zijn en of er stoffen gevonden zijn die niet toegelaten zijn, of die op de lijst staan om vervangen te worden? Zo ja, welke zijn dat?
Het advies van het RIVM bevat een volledig overzicht van de aangetroffen chemische stoffen en hun registratie in een gewasbeschermingsmiddel, biocide, (dier)geneesmiddel, of industriële stof in 2019 in Nederland. Er wordt aangegeven welke chemische stoffen er wel / geen toelating/registratie hebben.
Verordening (EG) 1107/2009 kent geen categorie «hoogrisicostoffen», maar wel een categorie «stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen».
Er zijn vier werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen die de status «stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen» hebben, namelijk aclonifen, epoxiconazool, pendimethlin en tebuconazool. De werkzame stof epoxiconazool is inmiddels niet meer goedgekeurd binnen de Europese Unie. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze werkzame stof mogen nog wel gedurende de respijttermijn verkocht en/of gebruikt worden in Nederland. De respijttermijnen zijn nog niet verstreken.
Beaamt u dat in natuurgebieden chronische blootstelling van insecten aan landbouwgiffen niet uitgesloten kan worden, omdat het gif op planten tot in de kern van natuurgebieden gevonden is?
Het Ctgb schrijft in zijn advies dat, in het geval er blootstelling plaatsvindt, de aangetroffen hoeveelheden van de gewasbeschermingsmiddelen niet leiden tot onacceptabele risico’s voor acute of chronische effecten voor niet-doelwit geleedpotigen, zoals insecten en spinnen. Het is volgens het RIVM niet mogelijk om uitspraken te doen over de eventuele risico’s voor insecten en bodemorganismen van de andere chemische stoffen.
Ik onderken de behoefte om meer zicht te krijgen in de belasting van kwetsbare gebieden door chemische stoffen om te kunnen beoordelen of dat leidt tot risico’s. Zo heeft de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) op 11 maart 2020 zijn advies «Greep op gevaarlijke stoffen» gepubliceerd (zie Kamerstuk 33 118, nr. 141) en daarin onder meer aanbevolen voor kwetsbare gebieden een maximaal toelaatbare toxiciteitsdruk te hanteren ter aanvulling op de huidige normen per stof. Tijdens het AO Externe Veiligheid van 10 juni 2020 heeft de Staatssecretaris van IenW naar aanleiding van dat advies toegezegd uw Kamer te laten weten of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden een goed idee is, of dat op een andere manier moet worden omgegaan met de aanbevelingen van de Rli op dit punt. De Staatssecretaris van IenW en ik gaan daarom een verkenning uitvoeren om uit te vinden wat met een gebiedsgerichte benadering mogelijk is.
Beaamt u dat voor verschillende soorten landbouwgif geldt dat deze ook in zeer lage concentraties dodelijk kunnen zijn voor insecten wanneer zij chronisch blootgesteld worden?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat in de toelatingsprocedure voor landbouwgif niet of nauwelijks gekeken wordt naar de stapelingseffecten van verschillende middelen? Zijn er in dit onderzoek in Drenthe verschillende middelen op één plant of in de uitwerpselen van één dier gevonden?
De Europees geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van iedere werkzame stof afzonderlijk, waarbij rekening wordt gehouden met de voorgestelde toepassingen. Deze benadering leidt ertoe dat het effect van het herhaald of gelijktijdig toepassen van verschillende werkzame stoffen op dit moment niet in deze procedure wordt meegenomen, tenzij sprake is van een gewasbeschermingsmiddel met meerdere werkzame stoffen en/of van het tegelijkertijd toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen (een zogenaamde tankmix).
Onderzoek van het RIVM aan de cumulatieve blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien voor mensen en daaruit bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek voor residuen in de dagelijkse voeding toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
Onderzoek van Wageningen University & Research (WUR)3 aan het gelijktijdig of herhaald toepassen van verschillende werkzame stoffen, de risico’s daarvan voor het milieu en de consequenties voor de huidige beoordelingsmethodiek, laat onder andere zien dat synergie in effecten (dit is dat de effecten van het mengsel van stoffen groter zijn dan die van de afzonderlijke stoffen) maar zeer beperkt voor komt. Additionele effecten (het optellen van de effecten van iedere individuele stof afzonderlijk) kunnen wel optreden. Deze inzichten leidden na het doorrekenen van een specifieke casus, namelijk het spuitschema van aardbeien waarbij de afzonderlijke effecten van de individuele stoffen werden opgeteld, tot de conclusie dat in zo’n geval de huidige wijze van beoordelen niet beschermend genoeg is voor ongewervelde dieren en vissen in oppervlaktewater. Uit dit onderzoek bleek ook dat het beschreven effect gedomineerd wordt door de toepassing van één enkele stof in het spuitschema.
In het rapport over het onderzoek in Natura 2000-gebieden in Drenthe is sprake van monsters van mengsels van planten of van mengsels van uitwerpselen. Hierdoor is het niet mogelijk om aan te geven of er verschillende chemische stoffen zijn gevonden op één plant of in de uitwerpselen van één dier.
8. Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om het gebruik van landbouwgif drastisch terug te brengen, om uit voorzorg de natuur, het milieu en de volksgezondheid te beschermen?
Ik heb uw Kamer vorig jaar de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestuurd. Deze toekomstvisie beoogt een omslag naar weerbare planten en teelsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische vermindering van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, dan bij voorkeur laagrisicomiddelen en nagenoeg zonder emissie naar het milieu en nagenoeg zonder residu op producten (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Daarnaast zal er een verkenning uitgevoerd worden (zie antwoord vraag4.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om ervoor te zorgen dat de stapelingseffecten integraal meegenomen worden in de toelatingsprocedure van bestrijdingsmiddelen?
Het actualiseren van de Europese goedkeuringsprocedure op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten is een continu proces.
De «European Food Safety Authority» (EFSA) werkt momenteel aan een richtsnoer voor de beoordeling van cumulatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de mens. Nederland – het RIVM en WUR – is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer (Aanhangsel Handelingen II, 2018–2019, nr. 2396).
Ik zal de Europese Commissie in het kader van de REFIT van Verordening (EG) 1107/2009 vragen om ook de cumulatieve effecten gerelateerd aan de milieuaspecten mee te gaan nemen bij het actualiseren van de relevante richtsnoeren.
Het Ctgb werkt op dit moment aan een aanpak om milieurisico’s van het stapelen van middelen op basis van dezelfde werkzame stof te voorkomen en zal mij daarover binnenkort adviseren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Natuur van 22 juni 2020?
Het was niet mogelijk om deze vragen voor het AO Natuur op 22 juni jl. te beantwoorden, omdat de gevraagde adviezen aan het Ctgb en het RIVM in de zomerperiode zijn afgerond.
Het onderzoek naar mogelijk AOW-fraude bij duurzaam gescheiden koppels |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Max Meldpunt over AOW-inspecties bij duurzaam gescheiden koppels?1
Ja.
Klopt het beeld dat er sinds kort strenger gecontroleerd wordt op mogelijke AOW-fraude door duurzaam gescheiden koppels?
Bij een steekproef onder duurzaam gescheiden levenden in 2014 bleek een hoog onrechtmatigheidsrisico (10%). Dat was aanleiding voor de SVB om in de beoordeling van alle nieuwe meldingen van duurzaam gescheiden leven (met uitzondering van personen in een zorginstelling) een huisbezoek af te leggen, omdat dit niet vanachter een bureau kan worden beoordeeld. Daarnaast is besloten gericht projectmatig onderzoek te doen naar alle lopende situaties van duurzaam gescheiden leven. Deze projectmatige aanpak vindt plaats sinds 2016.
Hoeveel AOW-fraudegevallen worden er jaarlijks geconstateerd?
In 2019 zijn er bij de AOW 622 onrechtmatige situaties gecorrigeerd waarbij er sprake was van een terugvordering en waarbij een sanctie is opgelegd. Een sanctie wordt opgelegd als er sprake is van een overtreding van een verplichting, zoals de inlichtingenplicht. De hoogte van de sanctie is afhankelijk van de verwijtbaarheid. Daarnaast komt het voor dat de hoogte van het AOW-pensioen wordt aangepast naar aanleiding van onderzoek, zonder dat er een terugvordering plaatsvindt of een boete wordt opgelegd.
Komt dit vaker voor bij voormalige stellen die duurzaam gescheiden leven?
Uit de handhavingsrapportages van de in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven blijkt dat de afdeling handhaving van de SVB 1.974 onderzoeken in verband met duurzaam gescheiden leven heeft afgerond. In 343 gevallen heeft onderzoek ertoe geleid dat AOW-pensioenen zijn herzien en verlaagd.
Van deze in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven is in 122 gevallen het AOW-pensioen met terugwerkende kracht herzien en verlaagd. In deze gevallen is sprake geweest van schending van de inlichtingenplicht. In 2019 was het bedrag van de terugvorderingen € 360.992,–.
Voor welk bedrag wordt er jaarlijks gefraudeerd doordat mensen zich ten onrechte voordoen als zelfstandig huishouden, terwijl men in werkelijkheid samen woont?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de inspectieteams en de kosten (bijvoorbeeld juridische kosten) die gemaakt worden door de overheid in het tegengaan van AOW-fraude?
De directe kosten van de Afdeling Handhaving van de SVB bedroegen in 2019 circa € 7,2 miljoen. Ongeveer 50% van de handhavingskosten hangen samen met onderzoeken in de AOW. Naast onderzoek naar duurzaam gescheiden leven, wordt onderzoek gedaan naar andere leefsituaties, waarin de alleenstaande AOW wordt toegekend, terwijl er sprake is van een gezamenlijk huishouden. Ook wordt onderzoek gedaan naar het in leven zijn van gerechtigden. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van de indirecte kosten die samenhangen met handhaving. Ook dienstverlening en voorlichting dragen preventief bij aan een rechtmatige en juiste verstrekking van uitkeringen.
Klopt het de inspectieteams achter de rug van voormalige koppels om nagaan hoe het waterverbruik is van mogelijke AOW-fraudeurs?
De wet SUWI regelt de vastlegging, uitwisseling en verstrekking van informatie die relevant is voor de uitvoering van de aan de SVB opgedragen taken. Op grond van artikel 54 lid 8 van deze wet zijn waterbedrijven verplicht deze informatie aan de SVB te verstrekken in verband met de wettelijke toezichtstaak van de SVB ex artikel 55a wet SUWI. Bij onderzoek naar leefsituaties binnen de AOW, zoals duurzaam gescheiden leven, wordt in ieder individueel onderzoek bepaald of het nuttig is om waterverbruik op te vragen. De uitvraag van waterverbruik dient telkens individueel te worden gemotiveerd. De wet SUWI schrijft niet voor dat voor het opvragen van deze watergegevens toestemming van de klant nodig is. Dit zou ook afbreuk doen aan het doel van de wet SUWI, namelijk om informatie op een snelle en betrouwbare wijze te kunnen uitwisselen, overigens met inachtneming van de bescherming van de privacy.
Waterverbruik kan duiden op een leefsituatie die mogelijk niet overeenkomt met bij de SVB bekende gegevens. Zo kan het waterverbruik wijzen op niet-gebruik van een woning of gebruik door meerdere personen terwijl iemand als alleenstaande bekend is bij de SVB. Waterverbruik geeft slechts een indicatie en kan aanleiding geven tot nader onderzoek.
Hoe kijkt u zelf naar de voorwaarde dat duurzaam gescheiden grootouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun kleinkinderen mogen komen?
Het beeld dat duurzaam gescheiden ouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun (klein)kind mogen komen, klopt niet. Duurzaam gescheiden levende ouders mogen uiteraard tegelijkertijd de verjaardag van een (klein)kind bezoeken. Wel is het zo dat de SVB dient na te gaan of er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hieronder wordt verstaan: leven als ware men niet met de ander getrouwd. Een eigen adres is niet voldoende om als duurzaam gescheiden levend te kunnen worden aangemerkt.
Om duurzaam gescheiden leven te kunnen beoordelen stelt de SVB een aantal vragen om een goed beeld te krijgen van de leefsituatie van de gescheiden levende personen. De SVB weegt alle informatie tezamen in onderling verband en komt vervolgens tot een oordeel. Dit volgt uit de wettelijke Awb-verplichting voor een bestuursorgaan om voorafgaand aan het nemen van een besluit zorgvuldig onderzoek te doen (artikel 3:2 Awb). Als bij klanten van de SVB de indruk is ontstaan dat grootouders die duurzaam gescheiden leven niet tegelijkertijd de verjaardag van hun (klein)kinderen mogen bezoeken, dan is dat zeker niet de bedoeling geweest. De SVB heeft binnen de organisatie extra aandacht gevraagd voor de gevoeligheid van het onderwerp duurzaam gescheiden leven en de wijze waarop we voorlichting geven aan klanten. Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening)2 is geconstateerd dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van burgers. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning.
Bent u niet van mening dat deze maatregel onnodig streng is, niet meer van deze tijd is en het normaal menselijk verkeer verhindert tussen mensen die tot de conclusie zijn gekomen dat duurzaam gescheiden van elkaar leven het beste is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat criteria zoals het bezoeken van verjaardagen van de kleinkinderen geschrapt worden als bewijsgrond van AOW-fraude?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre werkt het systeem waarin een alleenstaande 70% aan AOW ontvangt en stellen (wanneer ze beide AOW-gerechtigd zijn) 100% AOW krijgen niet fraude in de hand (doordat twee alleenstaanden 40% meer ontvangen dan een samenwonend stel)?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm. De gedachte hierachter is dat een gezamenlijke huishouding schaalvoordelen met zich meebrengt. In de beleidsdoorlichting is aangegeven dat verschillende uitkeringshoogtes afhankelijk van de leefvorm leidt tot onrechtmatigheidsrisico’s. Zoals ook in het antwoord op vraag 13 terugkomt zou een systeem van een geïndividualiseerde AOW deze onrechtmatigheidsrisico’s wegnemen.
Hoeveel mensen die in 2019 AOW-gerechtigd werden ontvingen louter een AOW-uitkering en geen aanvullend pensioen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal mensen dat in 2019 in de AOW zijn ingestroomd in combinatie met gegevens over aanvullend pensioen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2018 ongeveer 2,9 miljoen mensen AOW ontvingen en 2,5 miljoen mensen een aanvullend pensioen. Van die laatste groep is echter niet zeker dat zij ook AOW-gerechtigd zijn. Het kan immers ook gaan om mensen die hun pensioen naar voren hebben gehaald.
Hoe kijkt u aan tegen een onderzoek naar een AOW-stelsel waarin er geen prikkel is om te frauderen door zich ten onrechte voor te doen als alleenstaande, terwijl men in werkelijkheid samenwoont?
Een systeem van een geïndividualiseerde AOW waarbinnen aan iedereen, ongeacht leefvorm, een gelijk bedrag uitgekeerd krijgt zou elke prikkel om te frauderen met leefvormen wegnemen. Individualisering van de AOW is in de beleidsdoorlichting als beleidsvariant uitgewerkt. De beschrijving van deze beleidsvariant laat wel zien dat een dergelijk systeem, afhankelijk van de hoogte van de AOW, tot forse inkomenseffecten leidt. In de verkenning naar leefvormen waar in de beantwoording van vraag 8 t/m 10 naar wordt verwezen zal een geïndividualiseerde AOW als meest vergaande variant ook terugkomen. In beschrijving van de varianten in de verkenning zal het risico op misbruik en handhaafbaarheid ook worden meegenomen.