De geklapte onderhandelingen over de regeling voor zware beroepen om op tijd te kunnen stoppen met werken |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Deelt u de mening dat nadat het deel van het pensioenakkoord dat goed was voor werkgevers is uitgevoerd, nu ook de afspraak voor een goede regeling om op tijd te kunnen stoppen met werken nagekomen dient te worden?1
Het Pensioenakkoord hebben kabinet, werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties gezamenlijk gesloten en doet recht aan de belangen van elk van deze partijen. Als onderdeel van het Pensioenakkoord zijn ook afspraken gemaakt rondom gezond werkend het pensioen halen. Hiervoor zijn naast structurele maatregelen ten behoeve van gezond werkend naar het pensioen ook tijdelijke overgangsmaatregelen afgesproken. De tijdelijke drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) en de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) lopen tot en met 2025. In het Pensioenakkoord is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025 om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken, en zo ja welke. Ik vind het belangrijk dat we met dit vraagstuk verder komen. Vanzelfsprekend spelen sociale partners hierin een essentiële rol. Ik ben voornemens de Kamer in het voorjaar van 2024 te informeren over uitkomsten van de gesprekken hierover.
Hoe reageert u op de opstelling van werkgeversorganisaties als VNO-NCW in deze onderhandelingen? Hoe gaat u hen onder druk zetten om alsnog hun afspraken na te komen en tot een oplossing te komen met de werknemersorganisaties?
Sociale partners waren de afgelopen periode onderling in gesprek in de Stichting van de Arbeid over de vraag wat eventueel nog aanvullend na 2025 nodig is om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken. Helaas liggen de gesprekken op dit moment stil. Om verder te komen met dit vraagstuk heb ik de twee voorzitters van de Stichting van de Arbeid uitgenodigd om met mij hierover te spreken. Gezond doorwerken tot je pensioen is namelijk een belangrijk onderwerp. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers dat werkenden in staat worden gesteld om gezond werkend hun pensioen te kunnen bereiken, waarbij de overheid een ondersteunende rol vervult. Ik vind het daarom van belang dat het gesprek wordt hervat en dat het vraagstuk over wat nodig is om mensen in staat te stellen gezond te kunnen doorwerken tot het pensioen in de volle breedte wordt verkend. Dat gaat, zoals ik heb benoemd in de Kamerbrief op Prinsjesdag, zowel om preventie en duurzame inzetbaarheid als de overgang van werk naar pensioen. Het vraagstuk hoe werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken is bij uitstek een vraagstuk waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid.
Wat gaat u doen om dit proces te versnellen en te zorgen dat de inadequate huidige Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) vervangen wordt en de werkgevers en werknemersorganisaties ondersteund worden om tot een oplossing te komen?
Om verder te komen met dit vraagstuk heb ik de twee voorzitters van de Stichting van de Arbeid uitgenodigd om met mij hierover te spreken. Gezond doorwerken tot het pensioen is een belangrijk onderwerp waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid. Een brede verkenning helpt om te zien waar kansen liggen om werkenden in staat te stellen zo veel mogelijk gezond werkend de pensioenleeftijd te laten halen. Dat gaat zowel om preventie en duurzame inzetbaarheid als de overgang van werk naar pensioen.
Wat gebeurt er wanneer in 2025 de huidige RVU afloopt? Wat is de uiterste datum dat het nog mogelijk is om tot een nieuwe regeling te komen die ingaat voordat de huidige regeling afloopt?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling loopt tot en met 2025. Hoeveel tijd nodig is om te komen tot een eventuele nieuwe maatregel die aansluit op de overgangsmaatregelen hangt af van wat de maatregel inhoudt. Het is het van belang om niet alleen tijd in te rekenen voor eventuele regelgeving, maar ook voor het overleg hierover. Ik wil de Kamers in het voorjaar van 2024 informeren over uitkomsten van de gesprekken over het vraagstuk rond gezond doorwerken tot het pensioen. Dit biedt dan nog voldoende tijd om eventuele nieuwe maatregelen aansluitend in te laten gaan op de huidige overgangsmaatregelen eind 2025, mocht een volgend kabinet daartoe besluiten.
Deelt u de mening dat er niet nog meer tijdelijke regelingen, maar juist een structurele regeling moet komen om op tijd te kunnen stoppen met werken bij zware beroepen?
In het Pensioenakkoord is afgesproken dat de RVU-drempelvrijstelling een tijdelijke overgangsmaatregel is voor oudere werknemers die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd. In diezelfde periode wordt met de MDIEU fors geïnvesteerd in duurzame inzetbaarheid. Daarnaast is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025, en zo ja welke. Bij de verkenning van wat mogelijk nog aanvullend na 2025 nodig is om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond te kunnen doorwerken tot het pensioen zijn de ervaringen met de huidige overgangsmaatregelen belangrijk. We weten ook dat het vraagstuk rond zwaar werk divers is en uitdagingen kunnen afhangen van de persoonlijke situatie van mensen. Juist daarom is het van belang om de tijd die we hebben te benutten om breed te kijken naar het vraagstuk in het kader van gezond doorwerken, en daarbij ook aandacht te hebben voor de arbeidsmarkteffecten, gezien de vergrijzing en de krapte op de arbeidsmarkt. In het voorjaar zal ik de Kamer over de uitkomsten van de gesprekken hierover informeren.
Kunt u rekenvoorbeelden geven van bijvoorbeeld een bouwvakker die nu gebruik zou willen maken van de RVU? Kunt u hierbij ook voorbeelden geven van deze zelfde bouwvakker die eerder wil stoppen nadat de RVU in 2025 afgelopen is?
Het RVU-drempelbedrag is in netto termen gelijk aan een netto AOW-uitkering voor een alleenstaande. Het RVU-drempelbedrag biedt een werkgever ruimte om een uitkering mee te geven aan een oudere werknemer ter hoogte van de AOW om de periode tot aan AOW te overbruggen. Hiermee biedt de RVU-drempelvrijstelling iedereen dezelfde basis, net als bij de AOW. De werknemer zelf zal in veel gevallen de RVU-uitkering ter hoogte van AOW aanvullen, bijvoorbeeld door het aanvullend pensioen naar voren te halen. Bij het aflopen van de RVU-drempelvrijstelling vanaf 2026 dient de werkgever heffing te betalen over een RVU-uitkering voor een werknemer. Indien een werkgever geen RVU-uitkering meegeeft aan de werknemer, dient de werknemer het eerder uittreden zelf te bekostigen. Daarnaast zijn er alternatieven voor een RVU, zoals de inzet van opgespaard verlof. Hiertoe is als onderdeel van het Pensioenakkoord ook de mogelijkheid voor verlofsparen substantieel verruimd. Rekenvoorbeelden zijn in deze context niet passend, omdat deze sterk afhangen van de persoonlijke situatie en keuzes van de werknemer.
Klopt het dat van de mensen die aanspraak maken op de huidige RVU minder dan een op de drie mensen hier gebruik van maakt? Deelt u de mening dat dit laat zien dat deze regeling qua hoogte tekortschiet?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling is bedoeld voor oudere werknemers die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd. De eerste voortgangsrapportage van de subsidieregeling MDIEU schetst dat bij gesubsidieerde RVU-regelingen ongeveer 30% van de afgebakende RVU-doelgroep naar verwachting gebruik maakt van het aanbod. Eerder onderzoek laat zien dat redenen om al dan niet deel te nemen aan een RVU-regeling verschillen.2 Vaak spelen financiële overwegingen een rol om door te werken, maar er zijn ook mensen die afzien van deelname aan een RVU-regeling omdat ze nog plezier hebben in hun werk of omdat ze graag nog gedeeltelijk willen doorwerken. In het eerste kwartaal van 2024 zal ik de Kamer informeren over de voortgang van de subsidieregeling en de tweede voortgangsrapportage.
In welke sectoren wordt de RVU niet gebruikt en in welke sectoren komt dit doordat de werkgever niet kan of wil betalen voor de RVU?
De rapportage over cao-afspraken in 2023 laat zien dat 53% van de werknemers in de steekproef valt onder een cao met een collectieve RVU-regeling.3 Echter kunnen een werkgever en werknemer ook individueel, dus zonder RVU-regeling in de cao, een RVU afspreken. Zo zijn er in de cao’s binnen de sector Onderwijs geen collectieve RVU-regelingen, maar komen er wel RVU-regelingen tot stand tussen individuele werkgevers en werknemers.
Bij eerder onderzoek naar cao-afspraken over RVU werden de huidige arbeidsmarktkrapte en de kosten van de regeling genoemd als reden voor werkgevers om geen collectieve RVU-regeling af te spreken.4 Het Ministerie van SZW heeft verder geen inzicht in de beweegredenen van sociale partners in specifieke sectoren of bedrijven om geen RVU-regeling af te spreken.
Klopt het dat er ongeveer een miljoen mensen zijn met zware beroepen?
Wat zwaar werk is, is moeilijk te definiëren en kan voor iedereen anders zijn. Het is daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over hoeveel mensen in Nederland zwaar werk verrichten.
Welke mogelijkheid ziet u voor het opstellen van overkoepelende minimumcriteria voor zware beroepen waarmee kaders worden geschetst van wat op zijn minst een zwaar beroep is, zodat er geen groepen mensen meer zijn die overduidelijk een zwaar beroep hebben maar niet in aanmerking komen voor de RVU?
De tijdelijke RVU-drempelvrijstelling is een fiscale faciliteit die werkgevers en werknemers ruimte biedt om een arbeidsvoorwaardelijke afspraak te maken over eerder uittreden. Het is dus ook aan werkgevers en werknemers om, al dan niet op cao-niveau, te bepalen wie voor een RVU-regeling in aanmerking komt. Zij weten het beste wat speelt binnen het bedrijf of de sector. Daarbij is zwaar werk divers en verschillen uitdagingen rond gezond doorwerken per bedrijf of sector. Daarom is afgesproken dat het aan sociale partners is om hierover afspraken te maken. Het opstellen van overkoepelende minimumcriteria vanuit de overheid is dan ook niet passend.
De Dag van de Vrachtwagenchauffeur |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat 14 december is uitgeroepen tot «Dag van de vrachtwagenchauffeur» om waardering voor de vrachtwagenchauffeur, als grootste beroepsgroep van Nederland, uit te spreken? Bent u ook zo trots op onze vrachtwagenchauffeurs?
Jazeker. Om waardering uit te spreken aan alle chauffeurs heb ik vanwege de Dag van de Chauffeur een bezoek gebracht aan verzorgingsplaats «De Knoest». Op 14 december is er via de socials van het Ministerie van IenW een bericht over het bezoek verschenen gericht aan alle chauffeurs om hen te bedanken voor hun werkzaamheden.
Kunt u reflecteren op het grote aantal vacatures voor vrachtwagenchauffeur, en de potentiële gevolgen daarvan voor de logistieke sector? Hoe spant u zich in om het beroep aantrekkelijker te maken? Onderzoekt u daarbij ook verbeteringen van arbeidsomstandigheden om het beroep aantrekkelijker te maken?
De (transport)sector is verantwoordelijk voor het aantrekken van voldoende chauffeurs door bijvoorbeeld in te zetten op aantrekkelijke (secundaire) arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Dit gebeurt in verschillende ondernemingen al door bijvoorbeeld automatisering, digitalisering en de invoering van tilliften, die helpen bij het verrichten van fysieke werkzaamheden.
De Rijksoverheid draagt zorg voor wet- en regelgeving die bijdragen aan een gelijk (Europees) speelveld in de transportsector en het verbeteren van sociale omstandigheden van chauffeurs. Sinds februari 2022 is het Europees Mobiliteitspakket van kracht. Een van de doelen uit het mobiliteitspakket is dat chauffeurs onder de juiste arbeidsvoorwaarden worden ingezet en onder goede omstandigheden hun werk kunnen uitvoeren. Een voorbeeld is dat de overnachting van een chauffeur op een geschikte slaapplaats buiten de cabine voor de normale wekelijkse rust op kosten moet zijn van de werkgever. Een ander voorbeeld is de verplichting dat chauffeurs ten minste iedere vier weken de mogelijkheid moeten krijgen om naar huis of de normale exploitatievestiging waar de chauffeur werkt terug te keren.
Welke maatregelen onderneemt u om de drukte op de weg – die fors is toegenomen na de coronacrisis – te bestrijden? Erkent u dat veel chauffeurs door deze drukte in de knel komen met de verplichte rij- en rusttijden?
Om de filedruk te beperken en bereikbaarheid te bevorderen, maakt IenW gebruik van een breed pakket aan maatregelen. Instrumenten die worden ingezet om files aan te pakken of tegen te gaan zijn onder andere: de aanleg en verbreding van Rijkswegen, investeringen in de kwaliteit van het wegennet en de verkeerssystemen (denk hierbij aan geleiderails of signalering boven de weg), regionale afspraken met werkgevers over thuiswerken en spreiden van mobiliteit over de dag en over de week, verkeersmanagement en publiekscampagnes zoals VanAnaarBeter.Ondanks het pauzeren van een aantal projecten vanwege beperkte financiën, stikstofruimte en capaciteit, worden de komende jaren nog een aantal projecten gerealiseerd zoals de A24 Blankenburgverbinding, de A27 Houten-Hooipolder, de A2 Het Vonderen-Kerensheide en de A9 Badhoevedorp-Holendrecht.
Naast deze maatregelen die de drukte op de weg tegengaan, dragen digitalisering en het gebruik van technologische ontwikkelingen van systemen bij aan de mogelijkheden van bedrijven om een adequate planning te maken rekening houdend met de rust- en rijtijden. Het zo op tijd inplannen van rustmomenten voor de chauffeur vermindert mede de kans dat de chauffeur in de knel komt met de rust- en rijtijden.
Welke maatregelen wilt u nemen om te voorkomen dat vrachtwagenchauffeurs door de drukte op de weg in het gedrang komen om aan de rust- en rijtijdenwet te voldoen, met bijbehorende boetes? Hoe spant u zich in om de files te verminderen en welke maatregelen ten behoeve van spitsmijding overweegt u hierbij? Overweegt u hierbij maatregelen zoals een congestieheffing? Is er volgens u noodzaak om de rij- en rusttijden wet aan te passen om tegemoet te komen aan de drukteproblematiek?
IenW zorgt voor openbare verzorgingsplaatsen langs het hoofdwegennet, zodat de chauffeur bij drukte op de weg op een verzorgingsplaats kort kan rusten. Nederland kent een hoge dichtheid aan verzorgingsplaatsen; gemiddeld om de 20 kilometer is er een mogelijkheid om te rusten. Voor een langere rust kan er gebruikt gemaakt worden van beveiligde truckparkings. Het kabinet zet zich samen met de corridorpartners in om meer beveiligde truckparkings te realiseren.
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 3, treft het kabinet verschillende maatregelen om de filedruk te verminderen. Er zijn geen plannen voor een congestieheffing en die worden mede gezien de huidige demissionaire status van het kabinet ook niet op korte termijn verwacht.
De regels rondom rust- en rijtijden komen voort uit Europese regelgeving en dragen er zorg voor dat de chauffeur uitgerust en veilig de weg op gaat om ongelukken te voorkomen. Deze regels dienen voor de veiligheid van de chauffeur zelf maar ook voor de medeweggebruikers. Het is onwenselijk om af te wijken van de rust- en rijtijden; dit brengt de verkeersveiligheid in het geding.
Op welke wijze spant u zich in om het grote tekort aan vrachtwagenparkeerplaatsen, dat tot 2040 kan oplopen tot 7.000 plaatsen1, weg te werken? Erkent u dat het onwenselijk is dat het huidige tekort ertoe leidt dat chauffeurs soms zelfs naar het buitenland moeten uitwijken?
Sinds 2018 wordt er ingezet om het aantal beveiligde truckparking uit te breiden. Dit is een afspraak uit een bestuurlijk overleg MIRT in de actielijn goederenvervoer, en het Rijk en provincies werken samen in de werkgroep Truckparkings. Rijk en provincies hebben inmiddels twee keer met succes een beroep gedaan op Europese cofinanciering (CEF 1 en CEF 2). Ook in de toekomst blijft de inzet om het tekort terug te dringen (zie ook het antwoord op vraag 6).
Hoeveel extra parkeerplekken voor vrachtwagens zijn er in 2021 en 2022 gerealiseerd? Hoeveel extra parkeerplekken voor vrachtwagens worden er in 2023, en in de komende jaren gerealiseerd? Op welke plekken zijn deze gerealiseerd?
In 2021 en 2022 zijn met behulp van Europese cofinanciering (CEF-financiering), 200 plekken gerealiseerd in de Rotterdamse haven. Bij Venlo zijn 165 plekken gerealiseerd, als uitbreiding op een bestaande truckparking.
Er is ook een tweede CEF-subsidie aangevraagd voor de realisatie van vijf verdere locaties. Hiervoor geldt dat de realisatie moeizaam verloopt door onder andere juridische procedures en afstemmingen met verschillende stakeholders. Naar verwachting kan de locatie Nieuw-Reijerwaard doorgang vinden.
In de MIRT-brief van 14 november 2022 is de Kamer geïnformeerd over het besluit een pilot met het ontsluiten van truckparkings via verzorgingsplaatsen mogelijk te maken.2 Hierin is vermeld dat de maakbaarheid en betaalbaarheid van zo’n verbinding moet worden onderzocht door Rijkswaterstaat. Indien de pilot doorgang kan vinden, levert dit circa 800 plekken op.
Klopt het dat steeds minder mbo-scholen opleidingen aanbieden voor vrachtwagenchauffeur? Herkent u het beeld dat dit komt door een gebrek aan vakdocenten en tekortschietende communicatie tussen opleidingen en rijscholen? Welke mogelijkheden ziet u om deze opleidingen blijvend te waarborgen?
Tussen de meetmomenten oktober 2019 en oktober 2023 is het aantal studenten in de opleiding tot vrachtwagenchauffeur gedaald van 1733 tot 1495. De instroom is in dezelfde periode gedaald van 543 naar 464. In deze periode zijn drie mbo-scholen vanwege te lage studentenaantallen gestopt met het aanbieden van de opleiding.
De MBO Raad zet zich samen met het Sectorinstituut Transport en Logistiek (STL) in voor het waarborgen van vervoersopleidingen en het behoud van goede vakdocenten. Dit heeft een positief resultaat waardoor er geen gevallen bekend zijn van mbo-scholen die stoppen met de opleiding tot vrachtwagenchauffeur wegens een tekort aan vakdocenten. Daar waar een vakdocent wegvalt, wordt vaak in samenwerking met de scholen, STL en de rijscholen gekeken welke mogelijkheden er zijn om tijdelijke vervanging te verzorgen zodat er continuïteit in het aanbod blijft terwijl er naar structurele oplossingen wordt gekeken.
Een uitvraag onder de aanbiedende mbo-scholen levert daarbij een beeld op van een positieve samenwerking tussen het onderwijs en de rijscholen.
Brancheverenigingen, het STL en de bedrijfstakgroep MTLM (Mobiliteit, Transport en Logistiek, Luchtvaart en Maritiem) zetten zich al jaren in om de opleiding voldoende te borgen in het opleidingslandschap van het mbo. Momenteel loopt een aantal acties, waaronder een grootschalige imago-campagne, om meer mensen te enthousiasmeren voor de logistieke sector en een logistiekpact waarbij de invulling van het beroepsonderwijs tot 2030 wordt vormgegeven.
Het bericht ‘Belastingdienst blijft wet overtreden met mogelijk discriminerende fraude-algoritmen’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom is ervoor gekozen om algoritmes die niet voldoen aan de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) nog steeds te gebruiken bij de Belastingdienst, zelfs na de blootlegging van het toeslagenschandaal? Klopt het dat de risicomodellen OBCF, ABN en OB Negatief op 20 januari 2021 tijdelijk zijn stopgezet, maar dat er na een interne discussie over het belang van het gebruik van deze algoritmes deze weer aan zijn gezet?1
Het klopt dat de risicomodellen OBCF, ABN en OB Negatief op 20 januari 2021 tijdelijk zijn uitgezet, omdat de modellen mogelijk niet voldeden aan de vereisten vanuit de AVG. De Belastingdienst heeft vervolgens een risico-afweging gemaakt bij het gebruik van deze modellen, waarin verschillende belangen zijn gewogen. De privacy van de burger en bedrijven, de dienstverlening aan hen en het toezicht op hen. Die weging is zo uitgevallen, dat de modellen weer in gebruik zijn genomen en risico’s die zich daarbij kunnen voordoen geaccepteerd worden. In die weging is ook betrokken op welke punten niet werd voldaan aan de AVG, namelijk het ontbreken van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en transparantie. Het model OB Negatief wordt voorzien van een GEB en van de modellen wordt voorzien dat zij in het algoritmeregister van de Belastingdienst worden opgenomen ter bevordering van de transparantie.
De geautomatiseerde selectietechnieken die worden aangehaald in de Kamerbrief voortgang wetstraject Wet waarborgen gegevensverwerking Belastingdienst, Toeslagen en Douane2 hebben ook betrekking op ABN en OB Negatief. De vervolgstappen die volgen naar aanleiding van de analyse naar de grondslagen voor geautomatiseerde analyse van aangiften en het geautomatiseerd opleggen van aanslagen die hieruit voortkomen zijn dan ook relevant voor deze modellen.
Nu dat de risicomodellen OBCF en ABN gewijzigd zijn, voldoen zij nu volledig aan de AVG? Bent u ook van plan om de risicomodellen te toetsen op discriminatie? Is OB Negatief ook in gebruik? Zo ja, voldoet deze volledig aan de AVG? Als OB Negatief niet voldoet aan de AVG, gaat u het gebruik van dit algoritme onmiddellijk stopzetten? Zijn er andere algoritmes of datasets in gebruik die in strijd zijn met de AVG? Gaat u gebruik van deze algoritmes en datasets onmiddellijk stopzetten?
In het kader van het voldoen aan de AVG wordt een risicoafweging van relevante belangen gemaakt en vervolgens op managementniveau gekeken of restrisico’s geaccepteerd kunnen worden. Sinds het op 27 januari 2021 genomen besluit om de modellen weer aan te zetten, heeft de Belastingdienst aanpassingen doorgevoerd:
In het jaarplan 20243 van de Belastingdienst heb ik uw Kamer meegenomen in de ethiek rondom analytics. In 2024 bouwt de Belastingdienst voort op de al ingezette sporen rondom ethische aspecten. Zo implementeert de Belastingdienst de normen van de IAMA (Impact assessment voor Mensenrechten bij de inzet van Algoritmes), gaat de Belastingdienst verder met bias en fairnesstoetsing (controleren of de algoritmes niet (onbewust) discrimineren) en wordt het algoritmeregister gevuld. In dit landelijk overheidsregister4 neemt de Belastingdienst haar hoog risico algoritmen op. Op de eigen website geeft die Belastingdienst hier ook inzicht in5.
Ook wordt van alle bedrijfsprocessen van de Belastingdienst (waaronder die van de OB) getoetst of die voldoen aan de vereisten van AVG, BIO en archiefwet. Tot slot is een waarborgenkader opgesteld om de rechtmatigheid en transparantie van risicoselectie en algoritmen te garanderen. Het ontwikkelde waarborgenkader selectie-instrumenten, kan hier ondersteuning aan bieden
Heeft u niets geleerd van de analyse risicoclassificatiemodel toeslagen van 21 april 2022, waaruit blijkt dat de hoogste risicoscores worden gegeven aan mensen met een laag inkomen, alleenstaande ouders en mensen met een andere nationaliteit? Vindt u het acceptabel dat gelijkwaardige data nog steeds gebruikt wordt bij de Belastingdienst? Dit is toch simpelweg klassenjustitie?2
Ik ben het niet eens met de vraagstelling dat er niets is geleerd. Het gebruik van het Risicoclassificatiemodel Toeslagen is in juli 2020 stopgezet. De Belastingdienst gaat ontoelaatbaar onderscheid op meerdere wijzen tegen. Dit doet de Belastingdienst door hier in de ontwikkeling van modellen aandacht aan te besteden, bijvoorbeeld door het uitsluiten van gevoelige variabelen. Na de ontwikkeling vindt monitoring plaats op de algoritmes. Indien er een aanwijzing is van indirect ongewenst en ontoelaatbaar onderscheid worden maatregelen getroffen.
Worden alle algoritmes en datasets in gebruik bij de Belastingdienst meegenomen in het onderzoek over vervuilde data naar aanleiding van de motie-Marijnissen c.s.?3
De aanpak voor de motie Marijnissen c.s. is opgenomen in mijn brief van 30 mei 20228 en bijbehorende rapportage Herstellen, Verbeteren, Borgen. Voor datasets en algoritmen van destijds geldt dat processen die mogelijk ongelijk uitwerken zijn geïdentificeerd. In oktober 2020 is bij medewerkers van de Belastingdienst geïnventariseerd welke lijsten er bestaan op het gebied van nationaliteit en/of risico- of fraudesignalen. Er zijn 119 lijsten gevonden, waar vervolgonderzoek naar verricht wordt. Ook heeft onderzoek plaatsgevonden naar 969 applicaties binnen de Belastingdienst op het gebruik van bijzondere typen persoonsgegevens binnen deze applicaties. Dit onderzoek is afgerond.
Wat denkt u dat dit soort nieuws doet met het vertrouwen van mensen in de overheid, wat nu al zo laag is? Heeft u en het kabinet niets geleerd heeft van de eigen fouten in het toeslagenschandaal?
Van de fouten die gemaakt zijn in de toeslagenaffaire is nadrukkelijk geleerd. Het bewustzijn voor algoritmen met onbedoelde effecten is enorm toegenomen. Daarnaast worden diverse verbetermaatregelen genomen. Zo toetst de Belastingdienst alle bedrijfsprocessen aan de vereisten van de AVG, BIO en archiefwet en wordt gewerkt aan de implementatie van het waarborgenkader selectie-instrumenten. Ook is er een kwaliteitsframework dat alle afspraken, beschrijvingen, processen, templates, standaarden en richtlijnen omvat die moeten garanderen dat de kwaliteit van analytische toepassingen kunnen worden bepaald, beheerst en verbeterd. Daarmee krijgt de juiste werking van deze bedrijfsprocessen meer aandacht dan tevoren. De Belastingdienst moet structureel laten zien dat wordt gewerkt aan verbeteringen om de processen op orde te brengen om het vertrouwen van burgers en ondernemers in de Belastingdienst te herstellen, waarbij ik besef dat dit vertrouwen niet van de één op de andere dag terug te winnen is.
Deelt u de mening dat inwoners altijd moeten kunnen zien waar en op welke manier hun persoonsgegevens en data gebruikt worden door de overheid, en dat als een besluit over een persoon (deels) wordt genomen door een algoritme, dat die persoon daarover geïnformeerd moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om daarvoor te zorgen?
Ja, ik deel de mening dat burgers moeten kunnen zien waar hun persoonsgegevens worden gebruikt. De Belastingdienst werkt hier op meerdere manieren aan. Van algoritmen wordt getoetst of uitlegbaar is op welke manier selectie plaatsvindt. Het ontwikkelde waarborgenkader selectie-instrumenten, kan hier ondersteuning aan bieden.
De controle op visfraude door de NVWA |
|
Ines Kostić (PvdD), Laura Bromet (GL), Tjeerd de Groot (D66), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de rechterlijke uitspraak van 1 december 2023 inzake het beroep van ClientEarth en LIFE tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) over de controle op visfraude?1
Ja.
Deelt u de conclusies van de rechter op 1 december 2023, die stelt dat «de NVWA signalen heeft dat binnen de Nederlandse zeevisserij wordt gefraudeerd en dat regels mogelijk structureel niet worden nageleefd?»
Ik heb regulier contact met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de controle en handhaving van de visserijsector en in deze gesprekken deelt de NVWA ook signalen over fraude en niet-naleving van regelgeving in de visketen. Dergelijke signalen zijn door de NVWA ook geuit in de Integrale Ketenanalyse (IKA) Visketen, die ik op 5 september 2022 met de Tweede Kamer heb gedeeld (Kamerstuk 29 675, nr. 218). De IKA-visketen geeft mij waardevolle inzichten in de risico’s die de visketen met zich meebrengt. Deze helpen mij om ook de juiste aandacht hier aan te geven tijdens de transitie naar een duurzame visserijsector.
Deelt u eveneens de constatering van de rechter dat «niet [wordt] betwist dat het toezicht op die regels niet aan de daarvoor geldende normen voldeed»?
Samen met de NVWA werk ik continu aan het verbeteren van de kwaliteit van het toezicht om aan de Europese regels voor visserijcontrole te voldoen en daarmee aan de effectiviteit om fraude tegen te gaan. Het blijft echter een uitdaging om de uitvoering aan te laten sluiten op de Europese wet- en regelgeving. Dit gaat nog niet op alle aspecten goed. Dit heeft ertoe geleid dat er sinds 2021 twee inbreukprocedures van de Europese Commissie lopen die betrekking hebben op het Nederlandse toezicht op de visserijsector. Hierbij gaat het om de controle en handhaving van weging, het transport en de traceerbaarheid van vis en het toezicht op de aanlandplicht. Mede naar aanleiding van deze inbreukprocedures is er sinds 2021 een versterkte aandacht voor toezicht en handhaving in de visserijsector, wat ook geleid heeft tot een uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat de inbreukprocedures betrekking hebben op bepaalde elementen van toezicht en handhaving in de visserijsector en niet op het gehele controle- en handhavingssysteem. Op dit moment is er al veel vooruitgang geboekt in het verbeteren van de handhaving en blijf ik in gesprek met de Europese Commissie over het verloop van beide procedures. Ook het onderhandelingsproces over nieuwe wet- en regelgeving kan er soms toe leiden dat de Europese regelgeving onvoldoende aansluit bij de uitvoering in elke lidstaat afzonderlijk. Bovendien worden er in deze onderhandelingen vaak uitzonderingsbepalingen vastgesteld. Deze maken de handhaving complexer. Daarom blijft ik mij in Brussel inzetten voor handhaafbare, fraudebestendige en uitvoerbare regelgeving.
Bent u er van op de hoogte dat de vissoorten makreel, horsmakreel en blauwe wijting, die in grote hoeveelheden aanlanden in Nederland, al jaren worden overbevist?2
Voor de westelijke horsmakreel zijn in 2021 en 2022 de totale vangstmogelijkheden (TACs) vastgesteld in lijn met het wetenschappelijk advies, echter voor 2023 en 2024 werd een nulvangstadvies gegeven en is er een zogenoemde bijvangst TAC vastgesteld. Met deze bijvangst TAC is het doel dat het bestand zich kan herstellen, maar dat deze vis ook beperkt bijgevangen kan worden en niet een visserij die niet gericht op deze soort vist wordt stilgelegd.
In 2024 is een benchmark gepland voor het model dat ten grondslag ligt aan dit vangstadvies, waarbij gekeken zal worden naar de methode achter bestandinschattingen voor de westelijke horsmakreel en de daaruit volgende adviesbepalingen. Deze ontwikkeling wordt op de voet gevolgd.
Voor makreel en blauwe wijting heeft de EU haar TACs de afgelopen jaren ook in lijn vastgesteld met het wetenschappelijk advies. De afgelopen jaren is er geen overeenstemming bereikt over de verdeelsleutel per visbestand tussen de Kuststaten (EU, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Faeröer eilanden, Groenland, IJsland en de Russische Federatie). Om dit in de toekomst te voorkomen zullen onderhandelingen over de verdeling voor Atlanto-Scandian haring, makreel en blauwe wijting gecontinueerd worden.
Wat is uw reactie op de bewering dat, volgens ClientEarth, mogelijk een derde van de Europese visvangst voor haring, (hors)makreel en blauwe wijting niet goed wordt gecontroleerd, omdat het via Nederland naar binnenkomt?3
In de beantwoording op vraag 3 heb ik aangegeven dat er naar aanleiding van inbreukprocedures sinds 2021 een versterkte aandacht voor toezicht en handhaving is in de visserijsector, die ook geresulteerd heeft in uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA. Een deel van deze capaciteit is toebedeeld aan het fysieke toezicht op het aanlanden van bevroren vis. Er wordt continu hard gewerkt om de kwaliteit van het toezicht te verbeteren om aan de Europese standaarden te voldoen.
Bent u het ermee eens dat gebrekkige controle op de visvangst de overbevissing op deze vissoorten mogelijk in de hand speelt?
Het bedrijfsleven is primair verantwoordelijk om de regels over duurzame visstand na te leven. De controle op de visvangsten is onder andere bedoeld om overbevissing te voorkomen en eventuele tekortkomingen vergroten de kans hierop. De controle en handhaving wordt daarom risico-gebaseerd ingericht om de risico’s zo klein mogelijk te maken. Overigens wordt, zoals eerder in de beantwoording op Kamervragen is aangegeven (Kamerstuk, 21 501, nr. 32), een aandeel niet of door fraude foutief aangelande vis meegewogen bij het vaststellen van de wetenschappelijke vangstadviezen door de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Hierdoor leiden eventuele tekortkomingen bij de controles niet direct tot overbevissing van bepaalde vissoorten, omdat een toename of afname in onjuist geregistreerde visvangst direct terug te zien in de adviezen.
Deelt u de mening dat overbevissing een reëel gevaar is voor de onderzeese natuur en ecosystemen, zoals ook wordt geconcludeerd in het OSPAR Quality Status-rapport van 2023?4
ICES-rapportages hebben aangetoond dat er eind vorige eeuw sprake was van overbevissing op bepaalde vissoorten in de ecoregio «Greater North Sea». Echter, sindsdien is er veel veranderd. Een toenemend aantal commerciële vissoorten wordt op dit moment bevist binnen de marges van MSY. Vissen op MSY-niveau is één van de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), dat onder andere is gericht op het duurzaam exploiteren van visbestanden op basis van wetenschappelijke adviezen van ICES. Dit niveau is mede bereikt doordat er maatregelen genomen zijn. Denk hierbij aan het instellen van technische visserijmaatregelen waardoor er selectiever gevist kan worden. Bepaalde visserijactiviteiten kunnen nog steeds een negatief effect op bepaalde mariene habitats en soorten hebben, zoals ook blijkt uit het Quality Status-rapport van 2023. Daarom is het belangrijk dat er gewerkt blijft worden aan innovaties en maatregelen om de visserijdruk op bepaalde ecosystemen te verlagen.
Zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord werkt Nederland aan het instellen van instandhoudingsmaatregelen om 15% van de Noordzee te sluiten voor bodemberoerende visserij in 2030. Op dit moment zijn instandhoudingsmaatregelen van kracht in 5% van de Noordzee (Kamerstuk 36 360 XIV, nr. 6). Daarnaast is het belangrijk om meer kennis en gegevens te verkrijgen als het gaat om bijvangst, de impact van visserij op visbestanden en het voedselweb. Nederland zet zich daarom in om in internationaal verband meer kennis te ontwikkelen om zo waar nodig maatregelen te kunnen treffen voor een verdere verduurzaming van de visserij.
Bent u het ermee eens dat er bij gebrekkige controle op visfraude een ongelijk speelveld ontstaat tussen grote vissersbedrijven en kleine vissersbedrijven, waarin vooral die laatste groep wordt benadeeld?
Laat ik voorop stellen dat fraude niet acceptabel is en dat het noodzakelijk is dat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Door fraude ontstaat er een ongelijk speelveld tussen vissers die zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en diegene die dat niet doen. Dit is ongeacht de omvang van hun bedrijf. Vissers die wel handelen volgens de geldende wet- en regelgeving worden hierdoor onterecht benadeeld. Het systeem van controle- en handhaving is erop gericht om fraude te bestrijden en het naleefgedrag in de visserijsector te bevorderen, zodat het gelijkspeelveld tussen alle vissers gewaarborgd blijft.
Bent u het ermee eens dat gebrekkige controle duurzame vissers ook disproportioneel benadeelt? Zo ja, wat moet er veranderen in de controle om het Noordzee-akkoord na te leven?5
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 aangeef ontstaat er door fraude een ongelijk speelveld tussen vissers die zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en diegene die dat niet doen. Het is voor alle vissers noodzakelijk om de bestaande regels na te leven, ongeacht of een duurzame of meer gangbare vangstmethode wordt gebruikt.
Bent u het ermee eens dat zonder adequate controle vangstcertificaten onbetrouwbaar worden?
De controles zijn gericht op het ontdekken van onvolkomenheden. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat iets, in dit geval vangstdocumentatie, automatisch onbetrouwbaar is als er geen controle heeft plaatsgevonden.
Er vindt 100% documentencontrole plaats van vangstdocumenten van visserijproducten die met containerschepen via Nederland voor het eerst worden aangeboden binnen Europa. Bij onvolkomenheden wordt altijd contact opgenomen met de bevoegde autoriteiten van het betreffende derde land en wordt er vervangende vangstdocumentatie vereist voordat vrijgave van goederen tot de Europese markt wordt verleend.
De controle van vangstdocumenten van visserijproducten die via vissersvaartuigen in Nederland voor het eerst worden aangeland wordt uitgevoerd middels een 100% documentencontrole en vindt plaats middels een vergelijking tussen het gewicht zoals aangegeven op de vangstdocumentatie en het door de marktdeelnemer vastgestelde aanlandgewicht. Indien het weegresultaat klopt met de resultaten op de ontvangen vangstdocumentatie wordt de partij geregistreerd en vrijgegeven voor de handel op de Europese markt. Indien de weegresultaten niet overeenkomen met de beschikbare vangstdocumentatie dient de visser een vervangend vangstdocument aan te leveren of aan te vragen bij de bevoegde autoriteit van het betreffende derde land met daarop de gecorrigeerde weegresultaten die zijn vastgesteld tijdens de eerste aanlanding. Pas als een vervangend vangstdocument wordt overlegd met daarop de vastgestelde gewichten tijdens de eerste aanlanding wordt de partij vrijgegeven voor de handel op de Europese markt.
In 2021 bleek dat slechts twee inspecteurs verantwoordelijk zijn voor het toezicht houden op de Nederlandse pelagische visserij.Hoe is daar vervolgens op gehandeld?
Mijn ambtsvoorganger en ik hebben vaart gemaakt met de structurele uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA en hebben veel inzet gepleegd om het zogenoemde steekproef- en controleplan goedgekeurd te krijgen. Concreet heeft dit geleid tot een structurele uitbreiding van de NVWA met 9,7 fte voor het toezicht op de zeevisserij. De nieuw toegevoegde capaciteit aan fte’s zijn binnen de NVWA inmiddels volledig inzetbaar en beschikbaar voor de volgende inspectietaken:
Welke concrete verbeteringen heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) sinds 2021 aangebracht om visfraude tegen te gaan?
De NVWA werkt continu aan het verbeteren van de kwaliteit van het toezicht en daarmee aan de effectiviteit om fraude tegen te gaan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van risicoanalyses gebaseerd op beschikbare visserijdata. Er vindt continue optimalisatie van deze risicoanalyses plaats. Daarnaast vergt het opleiden en het na- en bijscholen van het personeel ook de nodige inzet. De NVWA onderneemt interventies op het moment dat fraude wettig en overtuigend kan worden vastgesteld.
Kan u bevestigen dat de NVWA de visvangst nu volledig volgens de EU-voorschriften controleert?
De controle-inzet van de NVWA is daarop gericht. De vraag of de NVWA de visvangst nu volledig volgens de EU-voorschriften controleert is moeilijk te beantwoorden, omdat er altijd nieuwe situaties kunnen ontstaan in de praktijk. De voorschriften zijn complex, wat de handhaving ook complex maakt. Er zal altijd ruimte zijn voor verbetering. Daarnaast ben ik momenteel nog in gesprek met de Europese Commissie over mogelijke verbeteringen om de lopende inbreukprocedures tot een goed einde te brengen. Verder verwijs ik naar de beantwoording op vraag 23.
Kan u bevestigen dat de werkwijze voor het controleren van visvangst op basis van steekproeven is herzien en in lijn is met de EU-regelgeving?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het nieuwe steekproefplan is in september 2022 goedgekeurd door de Europese Commissie.
Is er extra budget vrijgemaakt in 2023 en 2024 om de controle op de visvangst te verbeteren?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 3 heb aangegeven is sinds 2021 structureel budget vrijgemaakt voor de uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA in het visserijdomein. In de afgelopen jaren is in Europees verband gewerkt aan een herziening van de controleverordening (Verordening (EG) nr. 1224/2009). Dit heeft geleid tot een wijzigingsverordening die op 20 december 2023 is gepubliceerd. De inwerkingtreding zal in de komende tijd op verschillende momenten plaatsvinden. Met de herziening van de controleverordening zullen de komende jaren de bestaande controletaken van de NVWA worden uitgebreid. In aanloop naar de uitvoering van de verschillende controletaken zal gekeken worden of en zo ja welke aanvullende middelen nodig zullen zijn om ook in de toekomst de controle en handhaving in het visserijdomein te laten voldoen aan de Europese normen. Daarnaast wordt momenteel ook de bestuursrechtelijke handhaving in het visserijdomein mogelijk gemaakt. De wet wordt daar op aangepast.
Is de bezetting van de NVWA momenteel voldoende op orde om de visvangst die via Nederlandse havens komt te controleren? Kunt u toelichten waarom wel, dan wel niet?
De bezetting is voldoende op orde om in de Nederlandse havens de noodzakelijke controles uit te voeren, ik verwijs hiervoor ook naar de beantwoording van de vragen 11, 12 en 13 en 15. Komende tijd zal bij de implementatie van de herziene controleverordening gekeken worden wat er nodig is om dit ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.
Wat is, in het licht van de benchmarks die de Europese Unie (EU) voorschrijft, volgens u de gewenste bezetting bij de NVWA op het controleren van de visvangst?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 16 acht ik de huidige bezetting bij de NVWA voor het controleren van de visvangst voldoende, waarbij mijn inzet de afgelopen jaren groter is geweest dan in de studie van Deloitte over de benodigde capaciteit bij de NVWA werd aanbevolen (Kamerstuk 33 835, nr. 171). Zoals ik in de beantwoording op vraag 15 heb aangegeven zal bij de implementatie van de herziene controleverordening opnieuw beoordeeld moeten worden of en zo nodig welke aanvullende capaciteit nodig is.
Voelt u een extra verantwoordelijkheid om de controle op de visserij op orde te hebben, aangezien Nederland een bijzondere positie heeft als groot import- en exportland in de sector?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid om Europese en internationale afspraken na te komen en te voldoen aan het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Door de omvang van de import en export in Nederland van visserijproducten is het belangrijk dat Nederland zich hiervoor inzet. Dat neemt niet weg dat Nederland zich onder elke omstandigheid moet inzetten om te voldoen aan Europese wet- en regelgeving.
Hoe verschilt het Nederlandse controlesysteem voor de visserijsector van die van andere Europese landen? In welke landen lukt het om de visvangst beter te controleren? Is er geregeld overleg en samenwerking met deze landen om het Nederlandse toezicht te verbeteren?
Controle en handhaving behoren tot een exclusieve Europese competentie, dat betekent dat vaststelling van regelgeving op Europees niveau plaatsvindt en voor alle lidstaten gelijk is. Voor visserijcontroles is dit grotendeels vastgelegd in de controleverordening en de illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij verordening (Verordening (EG) nr. 1005/2008). Bevordering van harmonisatie tussen de lidstaten vindt plaats door afstemming onder leiding van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) of in de regionale groepen. Waar mogelijk wordt samenwerking gezocht met andere lidstaten. Er blijven echter verschillen bestaan tussen de zeebassins, vlootsamenstellingen en type visserijen waarmee ook in de controle en handhaving rekening gehouden moet worden. Elk land heeft hierdoor een eigen nationale opgave wat betreft de controle en handhaving van de visserijsector.
Op welke manier is het toezicht op het naleven van visquota’s en de handel daarvan nu ingericht? Hoe intensief is de samenwerking met toezichthouders uit andere EU-landen?
Er is toezicht op het naleven van visquota’s via het nationale benuttingsoverzicht. Belanghebbenden ontvangen dit overzicht wekelijks. Maandelijks vindt aanlevering van de vangstopgaven plaats bij de Europese Commissie. Op basis van de aangeleverde vangstopgaven kan de Europese Commissie aansturen op een sluiting van een visserij of vragen om aanvullende maatregelen door een lidstaat om een overschrijding te voorkomen.
De internationale handel (ruilen) van visquota heeft als doel de benutting op peil te houden en eventuele overschrijdingen bij te ruilen. Veelal vinden onderhandelingen over ruilvoorstellen plaats tussen de producentenorganisaties van de lidstaten voordat deze op overheidsniveau worden voorgelegd. De kennisgeving aan de Europese Commissie vindt in geval van een internationale ruil met een lidstaat plaats door deze in te voeren in het Europese systeem.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft als uitvoeringsinstantie contact met zowel de sector als buitenlandse overheden en is verantwoordelijk voor het beheer van visquota. Bij het ontvangen van een ruilvoorstel vindt altijd een controle plaats of het binnen de nationale benutting past. De handel van visquota én gecontingenteerde visbestanden wordt in de nationale administratie nauwkeurig bijgehouden waarbij de producentenorganisaties elke twee weken een overzicht ontvangen met actuele visquota en transacties.
Heeft u advies of opmerkingen ontvangen van de Europese Directeur-Generaal van Maritieme Zaken en Visserij over tekortkomingen van het toezicht in Nederland?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 13 ben ik momenteel nog in gesprek met de Europese Commissie over het verloop van de inbreukprocedures. Als onderdeel van deze procedure heb ik adviezen en opmerkingen ontvangen vanuit de Commissie voor het verbeteren van het toezicht op de visserijsector in Nederland. Deze adviezen en opmerkingen zijn vertrouwelijk. Samen met de NVWA werk ik om zo goed mogelijk uitvoering te geven aan deze aanbevelingen.
Herkent u signalen dat de NVWA niet op tijd voldoet aan Wet open overheid (Woo)-verzoeken? Bent u het ermee eens dat deze vertragingen het lastig maken om toezicht te houden op de controle op visvangst?
De Wet open overheid (Woo) is een belangrijk instrument voor transparantie door de overheid. Het is daarom belangrijk dat verzoeken binnen de daartoe wettelijk gestelde termijn afgehandeld dienen te worden, zodat verzoekers waar mogelijk beschikking krijgen over de gevraagde informatie. Tegelijkertijd is de uitvoering van de Woo door de grote volumes aan informatie in de praktijk soms lastig. Daar worstelen veel bestuursorganen mee. De NVWA blijft zich inzetten om aan de wettelijke termijnen te voldoen, zodat de gevraagde informatie zo snel mogelijk beschikbaar komt.
Vindt u het wenselijk, gezien het feit dat de NVWA als enige de verantwoordelijkheid draagt om controles uit te voeren op grote hoeveelheden vis, dat de transparantie van haar werk toeneemt? Hoe gaat u daarvoor zorgen?
De NVWA ziet dat de samenleving steeds meer betrokken is bij haar werkzaamheden. Het zorgt ervoor dat de NVWA het werk zichtbaar, open en transparant maakt. In het jaarbeeld doet de NVWA publiekelijk verslag van de belangrijkste resultaten en gebeurtenissen in het afgelopen jaar. In de IKA-visketen heeft de NVWA in 2022 benoemd welke risico’s de visketen met zich meebrengt en doet zij aanbevelingen voor het inrichten van het toezicht. Verder geldt er vanuit de controleverordening elke vijf jaar een rapportageverplichting richting de Europese Commissie over de uitvoering van de controlemaatregelen uit de controleverordening. De Commissie stelt op basis van de door de lidstaten ingediende verslagen en haar eigen waarnemingen om de vijf jaar een verslag op dat moet worden voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad. Op deze en andere manieren probeert de NVWA de transparantie van haar werkzaamheden te vergroten.
Heeft u periodiek overleg met de NVWA over het toezicht op de visvangst? Zijn de signalen over visfraude besproken en is hier sindsdien adequaat op gehandeld?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er mondelinge toezeggingen gedaan door het Ministerie van LNV of door de NVWA over het verbeteren van de controle op de visserij?
Het is mij niet duidelijk op wat voor toezeggingen in welk kader u hier doelt. In mijn communicatie met betrokkenen draag ik eenzelfde lijn uit, zoals ook weergegeven in mijn appreciatie op de IKA-visketen (Kamerstuk 29 675, nr. 220).
Heeft de Nederlandse overheid via andere wegen dan de NVWA signalen gekregen dat er mogelijk niet goed wordt gecontroleerd op de binnenlandse vishandel?
Mijn ambtenaren hebben contact met mensen die werkzaam zijn in de gehele visserijketen. Zij spreken regelmatig met de producentenorganisaties, afslagen, visserijgemeenten en individuele vissers. Ook de naleving van wet- en regelgeving en de controle in de visserijsector komen in deze gesprekken ter sprake. Mochten er dergelijke signalen worden afgegeven dat de controle op punten tekortschiet, dan worden deze gedeeld met de NVWA, zodat zij hier indien nodig op kunnen acteren om het toezicht te verbeteren.
Zo ja, hoe gaat u zo snel mogelijk deze signalen onderzoeken en rechtzetten?
Zie het antwoord op vraag 26.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
De felle kritiek op dierenpark Mondo Verde |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Felle kritiek op Limburgs dierenpark: «Dit soort plekken zouden niet mogen bestaan»»?1
Ja.
Hoe omschrijft u de wijze waarop dieren, waaronder leeuwen, tijgers, wolven en kamelen, worden gehouden in dierenpark Mondo Verde, zoals is te zien op de foto’s?
De foto’s geven een gedeelte van de verblijven van de dieren weer en geven daardoor geen compleet beeld van de dierverblijven. Ik heb op basis van de foto’s dan ook niet voldoende informatie om een zorgvuldig oordeel over de dierverblijven te geven. Dat is ook de reden waarom de visitatiecommissie dierentuinen een dierentuin altijd bezoekt wanneer zij adviseren over de vergunningverlening van nieuwe verblijven en waarom dierenwelzijnsinspecties en controles op het naleven van de dierentuinvergunning altijd fysiek plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat de wolven worden gehouden in een klein, modderig verblijf, zonder beschutting en zonder bescherming tegen extreme weersomstandigheden?
Een dierentuin moet ieder verblijf dat zij bouwen melden bij RVO. RVO toetst dan of het verblijf voldoet aan de algemene dierenwelzijnseisen uit art. 1.6 t/m 1.8 van het Besluit houders van dieren (Bhvd) en aan aanvullende eisen op het gebied van onder meer dierenwelzijn en veiligheid uit hoofdstuk 4 van het Bhvd. Als deze toets succesvol is doorlopen, wordt een vergunning voor onbepaalde tijd afgegeven. Zo lang een dierentuin zich aan zijn vergunning houdt, wordt voldaan aan de basale dierenwelzijnseisen die gesteld zijn. Er is bij vergunningverlening immers getoetst op onder meer bescherming tegen extreme weersomstandigheden (art. 1.6, lid 3 van het Bhvd) en of de dieren voldoende ruimte hebben om soorteigen gedrag uit te oefenen (art. 4.7, lid 1, sub b van het Bhvd). Wanneer een dierentuin substantiële wijzigingen in een verblijf aanbrengt, moet dit gemeld worden bij RVO. De dieren mogen dan pas weer in het verblijf tentoongesteld worden nadat RVO opnieuw heeft getoetst of het verblijf aan de gestelde eisen voldoet.
Mondo Verde heeft in 2017 een vergunning ontvangen voor het wolvenverblijf en RVO heeft recent onderzocht of het verblijf waarin de dieren tentoongesteld worden overeenkomt met de afgegeven vergunning. Tijdens de inspectie bleek dat het wolvenverblijf momenteel wordt verbouwd en dat de wolven zich achter de schermen bevinden. Omdat de deze situatie tijdelijk is en de dieren niet worden tentoongesteld is er geen vergunning nodig om de dieren in het verblijf achter de schermen te houden. Voordat de wolven opnieuw tentoongesteld kunnen worden in het aangepaste verblijf voor de schermen, moet RVO het verblijf opnieuw goedkeuren.
Wat vindt u ervan dat een kameel wordt gehouden in een klein, bestraat verblijf van enkele vierkante meters?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik uitgelegd dat er bij vergunningverlening wordt getoetst of de dieren in het verblijf voldoende soorteigen gedrag kunnen uitoefenen. Ook vind ik het belangrijk dat dierverblijven een goed beeld geven van de natuurlijke leefwijze van een dier. Het dierenpark heeft geen vergunning voor het tentoonstellen van kamelen in het betreffende verblijf. RVO zal het dierenpark hierop aanspreken en de situatie moet hersteld worden.
Ik vind het een kwalijke zaak wanneer dierentuinen wijzigingen in hun dierentuin niet melden, omdat er dan geen toets op onder meer dierenwelzijn en educatie plaatsvindt. De NVWA heeft recent een dierenwelzijnsinspectie uitgevoerd bij Mondo Verde, waarbij ook naar de kamelen is gekeken. De rapportage van de NVWA is recent verstuurd naar RVO, die verantwoordelijk is voor de afhandeling van de inspectie en de handhaving binnen dierentuinen. RVO zal zich, als er overtredingen worden geconstateerd, beraden op de te nemen maatregelen.
Wat vindt u ervan dat pal naast de kleine verblijven van de leeuwen en de tijgers verschillende (luidruchtige) attracties zijn, wat kan zorgen voor onnodige angst en stress bij deze dieren?
Dierentuinen moeten zich richten op de dieren, conservatie en educatie. Een focus op vermaak van bezoekers, bijvoorbeeld door de bouw van attracties, sluit niet aan bij de maatschappelijke taak van dierentuinen. Bovendien vind ik een attractiepark geen geschikte omgeving voor wilde dieren, dit staat namelijk haaks op het nabootsen van een natuurlijke leefomgeving voor de dieren.
Kunt u bevestigen dat op de foto’s meerdere overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren te zien zijn, zoals het ernstig beperken van het soorteigen gedrag en de bewegingsvrijheid van de dieren en het ontbreken van bescherming tegen weersomstandigheden?
De NVWA heeft recent een dierenwelzijnsinspectie bij Mondo Verde uitgevoerd. Uit het rapport van de NVWA, dat zeer recent naar RVO is gestuurd, moet blijken of dierenwelzijn voldoende is geborgd of dat er overtredingen van de Wet dieren of het Besluit houders van dieren zijn geconstateerd. Zie verder ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Gaan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) handhavend optreden tegen de slechte omstandigheden voor de dieren in dit dierenpark? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Wanneer uit bovengenoemd inspectierapport blijkt dat er overtredingen zijn geconstateerd, zullen maatregelen worden genomen. Welke maatregelen RVO neemt is maatwerk en hangt onder meer af van de historie en de ernst van de overtreding.
Hoeveel controles hebben er in de afgelopen vijf jaar plaatsgevonden bij Mondo Verde? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Mondo Verde is de afgelopen 5 jaar 5 maal gecontroleerd op naleving van de dierentuinregelgeving. Tijdens de inspecties zijn verschillende overtredingen geconstateerd. Hierbij ging het om het tentoonstellen van diersoorten zonder vergunning, het niet voldoen aan voorschriften die verbonden zijn aan de dierentuinvergunning en overtredingen op het gebied van dierenwelzijn, veiligheid en registratie. Hierbij zijn een last onder dwangsom en drie schriftelijke waarschuwingen gestuurd.
Daarnaast is Mondo Verde in 2021 en 2022 gecontroleerd op dierenwelzijnsovertredingen. Eén controle was akkoord na herstel. Het betrokken dier is tijdens de inspectie uit het verblijf gehaald en naar een dierenarts overgebracht. Ook in 2022 is een dierenwelzijnsovertreding geconstateerd, Mondo Verde heeft dit na de inspectie hersteld.
Kunt u bevestigen dat uw ambtsvoorganger een aanvraag van Mondo Verde om hun dierentuinvergunning uit te breiden heeft afgewezen, omdat er niet genoeg rekening werd gehouden met het soorteigen sociale gedrag van de dieren, er geen rust- en schuilplaatsen waren en de dieren zich niet konden afzonderen?2
Het klopt dat in de voorgaande jaren meerdere door Mondo Verde ingediende wijzigingen van de dierentuinvergunning zijn afgewezen. In 2020 betrof het een aanvraag voor het tentoonstellen van panters. Deze aanvraag is afgewezen omdat in het verblijf onvoldoende rust- en schuilplaatsen voor de dieren aanwezig waren. Na handhaving door RVO en een rechtszaak heeft Mondo Verde een extra verblijf gemaakt en is de aanvraag alsnog goedgekeurd. In 2022 heeft RVO een aanvraag van Mondo Verde met betrekking tot brilkaaimannen afgewezen omdat het verblijf niet meer geschikt was voor de dieren. Mondo Verde heeft deze dieren uit de collectie gehaald.
In hoeverre zijn er op dit moment rust- en schuilplaatsen voor de gehouden leeuwen, tijgers, kamelen, wolven en panters en in hoeverre kunnen deze dieren soorteigen sociaal gedrag vertonen en zich afzonderen van elkaar?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb uitgelegd, wordt bij het verlenen van de dierentuinvergunning onder meer getoetst op bescherming tegen extreme weersomstandigheden en de mogelijkheid om soorteigen gedrag te vertonen, ook soorteigen sociaal gedrag valt hieronder.
Wanneer specifiek wordt gekeken naar rust- en schuilplaatsen, zijn voor de leeuwen en tijgers volgens de vergunning bijvoorbeeld binnenverblijven aanwezig waar zij zich kunnen afzonderen. Met betrekking tot de panters verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9 en met betrekking tot de wolven verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Voor het kamelenverblijf is geen vergunning aanwezig, zoals ik heb uitgelegd bij vraag 4. Uit de bevindingen van de dierenwelzijnsinspectie moet blijken of de kamelen voldoende kunnen schuilen tegen de weersomstandigheden en soorteigen sociaal gedrag kunnen vertonen. Ook als Mondo Verde alsnog een vergunning voor dit verblijf aanvraagt, zal opnieuw worden getoetst of het verblijf aan alle dierenwelzijnseisen voldoet.
Kunt u bevestigen dat er ook nog meerdere andere ernstige dierenwelzijnsproblemen waren in ditzelfde dierenpark, waaronder een leeuwenwelpje dat werd doodgebeten3, een gibbon die is verdronken4 en twee wolvenpups die aan verwondingen zijn overleden5?
Ik ben bekend met de genoemde incidenten. Er is geen meldplicht voor dierentuinen met betrekking tot dergelijke incidenten. Wel is er tijdens controles aandacht voor incidenten, zoals krab- en/of bijtincidenten met bezoekers en personeel en ontsnappingen.
Bent u bereid om, vanwege al deze misstanden en dierenwelzijnsproblemen, de dierentuinvergunning van dierenpark Mondo Verde in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Dierenwelzijn staat voor mij voorop en ik stel hoge eisen aan moderne dierentuinen. Ik neem de signalen over dierenwelzijnsproblemen binnen dierentuinen serieus. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, zijn de maatregelen die genomen worden maatwerk. RVO is in afwachting van de bevindingen van de dierenwelzijnsinspectie bij Mondo Verde en zal zich, als er overtredingen worden geconstateerd, beraden op de te nemen maatregelen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nieuwe klap voor boeren: grond onder hun voeten vandaan’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe klap voor boeren: grond onder hun voeten vandaan»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat Staatsbosbeheer recent een brief heeft gestuurd aan natuurbeherende boeren dat hun pachtovereenkomst, als deze per 1 januari 2024 eindigt, mogelijk niet wordt verlengd? Klopt het dat dit geldt voor ongeveer 550 boeren?
Staatsbosbeheer geeft (natuur)gronden in gebruik aan agrarische ondernemers door middel van verpachting. Het klopt dat Staatsbosbeheer een brief heeft gestuurd aan deze agrarische ondernemers dat hun pachtovereenkomst, als deze per 1 januari 2024 eindigt, niet automatisch kan worden verlengd. Als overheidsorganisatie mag Staatsbosbeheer sinds het zogeheten Didam-arrest namelijk niet langer gronden onderhands in gebruik geven aan haar pachters. Staatsbosbeheer geeft ongeveer 40.000 ha van haar areaal uit in geliberaliseerde pacht (< 6 jaar volgens titel 7.5 artikel 397 lid 1 van het BW). Dit betreft circa 3.000 pachters. Deze pachters maken deel uit van verschillende agrarische sectoren, zoals biologische boeren en landschapsboeren. De pachtovereenkomsten eindigen niet allemaal tegelijk. Jaarlijks eindigen er 500–600 pachtovereenkomsten.
Klopt het dat pachtovereenkomsten tot nu toe altijd stilzwijgend werden verlengd? Waarom zijn deze boeren hier zo laat over geïnformeerd dat dit nu niet zo is?
Het gaat in deze kwestie om pachtovereenkomsten die na een looptijd van maximaal 6 jaar definitief eindigen en dus niet (stilzwijgend) verlengd kunnen worden. Pachters kregen voorheen na het verlopen van de overeengekomen pachttermijn veelal onderhands een nieuwe pachtovereenkomst aangeboden. Na het Didam-arrest was ook Staatsbosbeheer genoodzaakt deze werkwijze te herzien, wat heeft geresulteerd in een nieuwe, openbare pachtprocedure. Deze procedure is in september 2023 door Staatsbosbeheer vastgesteld, waarna pachters hierover per brief zijn geïnformeerd. Wanneer Staatsbosbeheer in de periode voorafgaand aan de brief gesprekken voerde met pachters, is aandacht gevraagd voor de aankomende wijziging. Zulke gesprekken hebben echter niet met alle pachters plaatsgevonden, gelet op de grote hoeveelheid pachters en de beperkte tijd die beschikbaar was. Daarnaast zijn stakeholders, zoals LTO Nederland en de provincies, geïnformeerd. De formele kennisgeving met de pachter-specifieke informatie wat dit voor hun eigen contractsituatie zou betekenen, was pas mogelijk na de vaststelling van de nieuwe pachtprocedure in september. Ik heb er begrip voor dat het voor de pachters prettiger zou zijn geweest wanneer dit eerder had kunnen gebeuren.
Hoe ziet de nieuwe wijze van verpachten door Staatsbosbeheer eruit? Wat zijn de voorwaarden voor dit puntensysteem?
Staatsbosbeheer heeft de afgelopen jaren ingezet op duurzame ingebruikgeving (DIG) van zijn gronden. De basis voor de kwaliteit van de ingebruikgeving wordt gevormd door de voorwaarden in de pachtovereenkomst, waarbij de natuurdoelen in stand worden gehouden. Staatsbosbeheer zoekt naar intrinsiek gemotiveerde pachters die de natuurgronden in gebruik willen nemen en daar zijn toelatingscriteria en vergelijkingscriteria (de zogenaamde inschrijfvoorwaarden en gunningscriteria) voor opgesteld. De criteria zijn objectief, toetsbaar en redelijk, zoals ervaring hebben met het in gebruik hebben van natuurgrond/agrarische gronden met natuurdoelen, keurmerken zoals SKAL, het hebben van een GLB brons/zilver/goud label en de nabijheid van het bedrijf van de inschrijvende partij tot de pachtgrond. Met de gestelde criteria beoogt Staatsbosbeheer niet alleen te selecteren op prijs, maar ook een pachter te selecteren die ervaring met en kennis heeft van het gebruik van natuurgronden.
Klopt de uitspraak dat de intensieve melkveehouderij wordt bevoordeeld met de nieuwe systematiek? Deelt u de mening dat dit niet mogelijk zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, die uitspraak klopt niet. Bij het beoordelen van inschrijvingen op pachtpercelen maakt Staatsbosbeheer geen afweging tussen agrarische sectoren, maar wordt enkel geselecteerd op duurzaamheid, kwaliteit en prijs. Dit moet samen met de voorwaarden in het pachtcontract leiden tot het vinden van een pachter die in staat is op een optimale manier het in pacht uit te geven perceel te gebruiken, om de door de provincie gestelde natuurdoelen in stand te houden. De eerste resultaten van inschrijvingen volgens het nieuwe pachtproces laten zien dat de intensieve melkveehouderij niet wordt bevoordeeld met de nieuwe systematiek.
Op welke wijze worden de belangen afgewogen?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 maakt Staatsbosbeheer bij het beoordelen van inschrijvingen op pachtpercelen geen afweging tussen agrarische sectoren, maar wordt enkel geselecteerd op duurzaamheid, kwaliteit en prijs. Dit moet samen met de voorwaarden in het pachtcontract leiden tot het vinden van een pachter die in staat is op een optimale manier het in pacht uit te geven perceel te gebruiken, om de door de provincie gestelde natuurdoelen in stand te houden.
Op welke wijze wordt de afweging gemaakt tussen het voortbestaan van natuurbeherende boeren en het scherper sturen op natuurdoelen?
Staatsbosbeheer werkt graag samen met pachters die een duurzame bedrijfsvoering nastreven. Dit is meegenomen bij de inschrijfvoorwaarden en gunningscriteria. Met het voor pacht ter beschikking stellen van gronden en de specifiek daarvoor geldende pachtvoorwaarden biedt Staatsbosbeheer mogelijkheden voor meer natuurinclusieve bedrijfsvoering door boeren. Het voortbestaan van boeren en het scherper sturen op natuurdoelen gaan in die zin hand in hand. Staatsbosbeheer heeft echter geen taak om sectoren of specifieke, individuele boerenbedrijven te faciliteren – hetgeen bovendien in strijd zou zijn met het Didam-arrest.
Wordt bestaande natuurbeherende boeren ook mogelijkheden geboden om de grond te blijven pachten én scherper te sturen op natuurdoelen?
Ja. Alle pachters van Staatsbosbeheer hebben de mogelijkheid om mee te dingen naar pachtgrond, niet alleen hun huidige pachtgrond, maar ook pachtgrond elders. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 maken duurzaamheids- en natuurdoelstellingen onderdeel uit van de voorwaarden en de gunningscriteria van het nieuwe stelsel. Hiermee beoogt Staatsbosbeheer niet alleen te selecteren op prijs, maar ook een pachter te selecteren die ervaring met en kennis heeft van het gebruik van natuurgronden.
Het initiatiefvoorstel van GroenLinks-PvdA Utrecht over vermogensgrenzen voor kwijtscheldingen van lokale belastingen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met initiatiefvoorstel van GroenLinks-PvdA in de gemeente Utrecht over het gelijktrekken van de vermogensgrenzen voor kwijtscheldingen voor gemeentelijke belastingen met de vermogensgrenzen in de bijstand, dat op 7 december 2023 is aangenomen in de gemeenteraad?
Ja, zie ook mijn brief Vernietiging besluit gemeenteraad Utrecht aan uw Kamer van 22 december jl. (Kamerstukken II 2023/24, 24 515, nr. 736).
Hoe beoordeelt u het feit dat de vermogensgrenzen op lokaal niveau tussen de 3.275 euro en 4.350 euro vallen, terwijl in de Participatiewet vermogensgrenzen gehanteerd worden tussen de 7.605 euro en 15.210 euro?
Gezien de controversieelverklaring door uw Kamer en gelet op de vele beleidsmatige effecten die samenhangen met een eventuele verhoging van de vermogensnorm voor kwijtschelding vindt het kabinet het niet opportuun hier nu inhoudelijk op te reageren.
Voorgeschiedenis:
In de motie Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) werd de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen zo aan te passen, dat AOW-gerechtigden die qua inkomen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het hebben van een kleine vermogensbuffer. Hierop volgend heeft de Tweede Kamer bij motie van de leden Peters (CDA) en Bruins (ChristenUnie) de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen voor 1 mei 2021 aan te passen en daarin te bepalen dat de vermogensnorm voor kwijtschelding verruimd kan worden tot maximaal de vermogensnorm in de Participatiewet (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 590).
Het vorige toenmalige demissionaire kabinet heeft daarop aangegeven (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 605) «dat bijstand en lokale belastingen qua aard beduidend van elkaar verschillen. Bijstand is een vangnet bedoeld om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. De hier geldende vermogensnorm is ingericht vanuit de vraag vanaf welk vermogen van iemand mag worden verwacht dat hij dit te gelde maakt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Bij de hier gehanteerde vermogensnorm is veeleer de vraag vanaf welk tegoed van iemand mag worden verwacht dat hij ook dit tegoed aanspreekt om deze kosten te betalen. Aan beide normen liggen met andere woorden andere vragen ten grondslag. De huidige kwijtscheldingsregels en bijbehorende vermogensnormen zijn in lijn met de regelgeving van de Rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen.
Het toenmalige demissionaire kabinet heeft daarbij aangegeven het gelet op bovenstaande punten niet opportuun te achten om over de uitvoering van de motie van de leden Peters en Bruins te besluiten en het daarom aan een nieuw kabinet te laten om te wegen hoe het hieraan uitvoering wenst te geven.
In 2022 is uitvoering gegeven aan de motie Krol c.s. Bij de uitvoering van die motie bleek dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen actualisering en verduidelijking behoefden. Er is daarom gekozen de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen in te trekken en een geheel nieuwe ministeriële regeling op te stellen: de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden. Met deze regeling die op 17 september 2022 in werking is getreden (en terugwerkt tot en met 1 januari 2022), is voor medeoverheden de mogelijkheid gecreëerd om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803). Voor alleenstaanden bedraagt de verhoging van de vermogensnorm 75% van de verhoging die de provincie, gemeente of het waterschap voor echtgenoten hanteert. Voor alleenstaande ouders (een alleenstaande die zorg draagt voor één of meer kinderen) bedraagt de verhoging van de vermogensnorm 90% van de verhoging die de provincie, gemeente of het waterschap voor echtparen hanteert.
Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger in haar beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) aangegeven eerst de resultaten van de in februari 2022 gestarte Werkgroep IBO Sociale Zekerheid af te willen wachten alvorens verder inhoudelijk te willen reageren op de motie Peters/Bruins (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 590). De Minister van SZW en de Minister voor APP hebben op 9 juni jl. de kabinetsreactie op het IBO aan de TK gestuurd (Kamerstukken II 2022/23, 29 362, nr. 328). In het IBO Sociale Zekerheid is echter niet ingegaan op de kwijtschelding bij lokale heffingen.
Na de val van het kabinet heeft de Kamer in de toenmalige samenstelling de beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) van mijn voorganger controversieel verklaard (Kamerstukken II 2022/23, 36 408, nr. 16). Ook de Kamer in huidige samenstelling heeft deze beantwoording controversieel verklaard (Kamerstukken II 2023/24, 36 408 nr. 32).
Erkent u dat het verhogen van de vermogensgrenzen een groot verschil kan maken voor mensen die nu niet rondkomen?
Dat erken ik. Mijn ambtsvoorganger heeft in haar beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake een reactie op de moties inzake kwijtschelding van decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) aangegeven dat ze het eens is met het Nibud dat het verstandig is voor mensen om een financiële buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen opvangen. Dit voorkomt (acute) betalingsproblemen en verlaagt het risico op armoede en schulden. Dit geldt ook voor mensen met een klein inkomen.
Om deze reden heeft het kabinet dan ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524). Zoals bij vraag 2 vermeld, werd in deze motie de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen zo aan te passen, dat AOW-gerechtigden die qua inkomen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het hebben van een kleine vermogensbuffer. Het kabinet heeft uitvoering aan deze motie gegeven door de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden die op 17 september 2022 in werking is getreden. Zoals bij vraag 2 aangegeven is met deze regeling voor medeoverheden de mogelijkheid gecreëerd om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Ziet u dat het hanteren van hogere vermogensgrenzen mensen in staat stelt een financiële buffer op te bouwen waardoor financiële problemen voorkomen kunnen worden? Hoe weegt u dit in relatie tot de rapporten van de Commissie Sociaal minimum, die het belang van een financiële buffer onderstrepen?
Bij vraag 3 heb ik reeds erkend dat het verhogen van de vermogensgrenzen een verschil kan maken en dat om die reden dit kabinet ook uitvoering heeft gegeven aan de motie Krol c.s (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) door voor medeoverheden de mogelijkheid te creëren om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Uw Kamer heeft de beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) van mijn voorganger controversieel verklaard (Kamerstukken II 2023/24, 36 408, nr. 32). Gezien de controversieelverklaring door uw Kamer ga ik nu niet inhoudelijk in op de rapporten van de Commissie Sociaal Minimum.
Deelt u de visie dat lagere vermogensgrenzen bijdragen aan schuldenpreventie en er daarnaast voor kan zorgen dat mensen minder vaak een beroep hoeven te doen bij de gemeente op bijzondere bijstand?
Gezien de eerdere vragen ga ik ervan uit dat u hier «hogere» vermogensgrenzen bedoeld heeft i.p.v. «lagere».
Bij vraag 3 heb ik reeds erkend dat het voor mensen verstandig is om een financiële buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen opvangen. Hiermee kunnen (acute) betalingsproblemen worden voorkomen en wordt het risico op armoede en schulden lager.
Om die reden heeft dit kabinet dan ook, zoals reeds aangegeven bij vraag 3, uitvoering gegeven aan de motie Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) door voor medeoverheden de mogelijkheid te creëren om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
Ziet u dat gemeenten beperkt zijn in hun handelingsruimte om mensen die niet rondkomen te helpen op het gebied van kwijtscheldingen, omdat zij wel mogen bepalen welke lokale belastingen zij heffen, maar de hoogte van de vermogensgrenzen landelijk vastgesteld worden?
Binnen het landelijk vastgestelde kwijtscheldingsbeleid beschikken gemeenten over de nodige handelingsruimte om mensen die niet rondkomen te helpen. Zo kunnen gemeenten o.a. bepalen:
Verder kunnen gemeenten op grond van hun eigen Leidraad invordering in individuele gevallen besluiten af te zien van verdere invorderingsmaatregelen, als iemand niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar voortzetting van de invordering niet gewenst wordt geacht (artikel 26.6 Leidraad Invordering).
Daarnaast kunnen gemeenten nog bijzondere bijstand verlenen aan inwoners die plotseling te maken krijgen met extra en/of bijzondere kosten. De gemeente bepaalt of iemand hier recht op heeft en kijkt daarbij naar de individuele omstandigheden en de financiële situatie van iemand. Het kan bijvoorbeeld gaan om extra kosten door ziekte of beperking of kosten voor huishoudelijke apparatuur, waarvoor iemand te weinig inkomen en/of vermogen heeft om deze kosten zelf te betalen.
Op welke termijn bent u voornemens om de vermogensgrenzen voor lokale belastingen op te hogen, gezien de maatschappelijke noodzaak en de wens van de Kamer hiertoe? Kunt u de motie Peters/Bruins en de motie Van Kent/Palland betrekken in uw antwoord?
Een beslissing over een eventuele aanpassing van de vermogensgrenzen voor kwijtschelding van belastingen is gezien de controversieelverklaring van dit dossier door uw Kamer aan een volgend kabinet.
Gaat u het Utrechtse initiatief om de vermogensgrenzen te verhogen positief beoordelen, zodat het daadwerkelijk uitgevoerd kan worden?
De burgemeester van Utrecht heeft mij, door tussenkomst van gedeputeerde staten van Utrecht medegedeeld, dat het besluit van de gemeenteraad van Utrecht van 7 december jl. tot wijziging van de gemeentelijke verordening terzake naar haar oordeel voor vernietiging in aanmerking komt. Gedeputeerde staten van Utrecht adviseerden het besluit voor te dragen voor vernietiging wegens strijd met het recht en het algemeen belang.
Zoals ik u bij brief van 22 december jl. heb laten weten (Kamerstukken II 2023/24, 24 515, nr. 736) is mede op basis daarvan het genoemde besluit van de gemeenteraad van Utrecht, wegens strijd met het recht en het algemeen belang door de Kroon vernietigd (Stcrt. 2023, 35354). Overigens heeft de gemeenteraad van Utrecht aangekondigd in beroep te gaan tegen de vernietiging.
Het bericht Opera Zuid luidt noodklok: ‘Reële kans dat we verdwijnen’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opera Zuid luidt noodklok: «Reële kans dat we verdwijnen»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u het bericht dat Opera Zuid zal ophouden te bestaan zonder extra subsidie? Hoe neemt u daarbij in overweging dat Opera Zuid aangeeft dat de loonkosten komende periode flink zullen stijgen? En dat Opera Zuid eigenlijk niet kan minderen in producties omdat het aantal producties al klein is? Acht u op dit moment de subsidiebasis van Opera Zuid toereikend om de basisopdracht van de organisatie te blijven vervullen?
Ik herken het signaal met betrekking tot de (loon)kosten. Alle culturele instellingen hebben te maken met forse kostenstijgingen. Dat levert ook op andere plekken lastige en soms pijnlijke keuzes op. Bij het invoeren van de verplichting voor fair practice voor instellingen in de basisinfrastructuur is door mijn voorganger reeds vastgesteld dat dit kan leiden tot minder productie. Een dergelijke keuze is aan instellingen zelf. Ik zie geen ruimte om een of meer instellingen extra te ondersteunen. Daarnaast kan ik niet vooruitlopen op het adviseringsproces van de Raad voor Cultuur, waarin alle aanvragen voor deze specifieke functie uiteindelijk worden beoordeeld.
Hoe beoordeelt u de verdeling van subsidies onder de drie opera-instellingen in Nederland? Acht u het redelijk dat Opera Zuid in de huidige culturele basisinfrastructuur(bis)-periode 5% van het totale budget kreeg? Bent u van mening dat het subsidiebedrag aangepast moet worden?
Nee, ik ben niet van mening dat het subsidiebedrag nu aangepast moet worden omdat andere opera-instellingen meer subsidie ontvangen. De culturele basisinfrastructuur (bis) in Nederland kent drie functies voor opera-instellingen, die elk een andere opdracht hebben. De regeling kent daarom ook drie individuele subsidieplafonds die zijn afgestemd op deze opdrachten. De instelling voor grootschalig opera-aanbod, gevestigd in Amsterdam, biedt een breed repertoire van excellent uitvoeringsniveau, behoort tot de internationale top en werft publiek uit het hele land. Omdat reizen met deze producties zeer kostbaar en nauwelijks mogelijk is, kent de bis tevens functies voor instellingen op het terrein van reisopera. Het reizen met operaproducties is een essentieel andere werkwijze en opdracht waar ook andere subsidiebedragen bij horen. Er is één instelling met een landelijke functie. Deze instelling, gevestigd in het oosten, heeft de opdracht heel Nederland te bedienen met zijn activiteiten en maakt momenteel vier producties per jaar. Daarnaast is er een functie voor een instelling die primair het zuiden van Nederland bedient, talentontwikkeling verzorgt en vanwege zijn kleinere omvang samenwerkingen aangaat met de andere opera-instellingen. Deze instelling (de functie die momenteel wordt vervuld door Opera Zuid) heeft dus een smallere opdracht. De subsidieplafonds, zoals vastgesteld in de subsidieregeling, zijn hierop afgestemd.
Hoe bekijkt u de ontstane situatie omtrent Opera Zuid in het licht van uw streven om cultuur in de regio te ondersteunen?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot cultuur. Met de drie functies zoals die hierboven zijn toegelicht is de toegankelijkheid van opera-aanbod in alle delen van het land naar mijn mening in de basis voldoende geregeld. Ik zie tegelijk ook dat de inrichting van de basisinfrastructuur niet overal meer optimaal aansluit op de vraag vanuit het publiek. In aanloop naar de herziening van het culturele bestel vanaf 2029 zal worden bezien of de drie operafuncties zoals die nu zijn vormgegeven nog voldoende aansluiten bij die vraag, of dat daar andere keuzes in gemaakt moeten worden. Het aspect van aanbod in de regio wordt hierin uiteraard meegenomen.
Is het kabinet bereid te voorkomen dat Opera Zuid moet stoppen en zo snel mogelijk in actie te komen? Bent u bereid daarover met Opera Zuid in gesprek te gaan?
De subsidieregeling met de bijbehorende subsidieplafonds is reeds goedgekeurd door uw Kamer. Ik kan hier geen andere maatregelen meer treffen, want ik heb ook geen meerjarige financiële middelen beschikbaar. Wel zijn er ambtelijk gesprekken gevoerd met zowel de instelling als de gemeente Maastricht. In die gesprekken is aangegeven dat de Raad voor Cultuur de subsidieaanvragen beoordeelt binnen de kaders van de subsidieregeling. Het is aan de instelling om een realistisch plan in te dienen, en aan de Raad voor Cultuur om te beoordelen of dat plan voldoende is voor een plek in de basisinfrastructuur.
De slechte PISA scores in verhouding tot de genomen maatregelen om achterstanden weg te werken en te voorkomen en de Kamerbrief van 5 december jl. |
|
Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Heeft u een verklaring en analyse waarom het niveau van beheersing van basisvaardigheden onder leerlingen van 15 jaar in Nederland sneller daalde dan in andere landen terwijl u in uw brief1 een grote rol toebedeelt aan de coronapandemie die ook in die andere landen speelde en ook de OESO al schrijft dat de rol van corona niet overdreven moet worden?
Net als de onderzoekers van PISA opmerken, is het aannemelijk dat er niet één factor aan te wijzen is voor de scherpe dalende trend die we zien sinds de PISA-meting in 2018. Vóór de pandemie was al sprake van een dalende trend in de prestaties, met name bij leesvaardigheid. Hiervoor zijn meerdere verklaringen, zoals het toenemend aantal opdrachten voor de school, het tekort aan leraren en schoolleiders en een verouderd en onduidelijk curriculum. Daarnaast spelen maatschappelijke trends waarschijnlijk een rol, zoals het toegenomen gebruik van mobiele telefoons en minder lezen in de vrije tijd.
Daarom is anderhalf jaar geleden het Masterplan basisvaardigheden van start gegaan, een integrale aanpak die de uiteenlopende problemen adresseert. Het Masterplan werkt aan een duurzame schoolontwikkeling, zodat de beheersing van de basisvaardigheden over de hele linie omhoog gaat en alle leerlingen straks mee kunnen doen in de maatschappij en goed voorbereid beginnen aan het vervolgonderwijs. Er wordt gewerkt aan: een duidelijke opdracht voor scholen via een beter curriculum, een beter zicht op de prestaties, de lat omhoog op basisvaardigheden in het toezicht, professionalisering van leraren, bevorderen van evidence-informed werken en versterking van de taalomgeving via de bibliotheken. U kunt over deze integrale aanpak lezen in de voortgangsbrief van 28 november jl.2
In hoeverre de scherpe daling die PISA-2022 tussen 2018 en 2022 laat zien, toe te schrijven is aan de coronapandemie valt niet precies te bepalen. Het is wel aannemelijk dat hier een deel van de verklaring ligt. Het klopt dat alle landen te maken hebben gehad met de coronapandemie. De 15-jarigen leerlingen die in het kader van PISA in 2022 zijn getoetst, zaten grotendeels in de eerste klas van het voortgezet onderwijs toen de coronapandemie in maart 2020 uitbrak. Deze leerlingen hadden dat jaar en het jaar daarna te maken met 20 weken volledige schoolsluiting en 19 weken hybride onderwijs.
Hoe kan het volgens u dat bijna alle EU-landen hoger scoren op leesvaardigheid dan Nederland? Op welke leeftijd doen die achterstanden zich voor? Wordt deze relatieve achterstand voor Nederland ook al op jongere leeftijd gezien? Is dat onderzocht en zo nee, kunt u dat laten onderzoeken?
Zoals gezegd zijn er meerdere mogelijke oorzaken aan te wijzen voor de achteruitgang van de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen. De resultaten van PISA-2022 bevestigen wat wij al wisten uit andere internationale en nationale peilingen en bronnen. Leerlingen beheersen de basisvaardigheden onvoldoende.
Op het terrein van leesvaardigheid doet Nederland mee met twee internationale vergelijkingsonderzoeken naar de leesvaardigheid van leerlingen. Naast PISA, dat de vaardigheid van 15-jarigen meet, doet Nederland mee met PIRLS (Progress in International Reading Literacy Study). PIRLS wordt om de vijf jaar afgenomen en meet de begrijpend leesvaardigheid van 10-jarige leerlingen (groep 6). Het meest recente rapport (PIRLS-2021) is in mei 2023 verschenen. Daaruit bleek dat Nederlandse 10-jarigen voor het eerst niet langer bovengemiddeld scoren voor leesvaardigheid, en dat ze minder vaak het geavanceerde leesniveau halen dan leeftijdgenoten in andere Europese landen. Opvallend is dat Nederlandse leerlingen juist weer beter scoorden op het laagste leesniveau. We zien de achteruitgang van het leesniveau van Nederlandse leerlingen ten opzichte van dat van Europese leeftijdgenoten dus ook al bij 10-jarigen. Internationale vergelijkingsonderzoeken geven ons inzicht in zaken die minder aan bod komen in ons onderwijs. Zoals het lezen van langere, rijke teksten, en het kritisch evalueren van en reflecteren op de inhoud van teksten. Dat blijken volgens onderzoek belangrijke vaardigheden om tot diep leesbegrip te komen. Die inzichten zijn meegenomen in de nieuwe kerndoelen Nederlands, zodat ze een vast onderdeel worden in het onderwijs.
Deelt u de mening dat sprake is van structurele problemen in het onderwijs en dat deze dramatische achteruitgang niet alleen met de coronapandemie maar ook daarmee te maken heeft?
Ja, ik deel deze mening. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 28 november schreef is er sprake van een structurele neergaande trend die door corona nog eens is verscherpt.3 Het Masterplan basisvaardigheden, dat in 2022 is aangekondigd, is ontstaan uit de ambitie van het kabinet om samen met het onderwijsveld de achteruitgang van de basisvaardigheden te keren en ervoor te zorgen dat de basisvaardigheden van leerlingen aantoonbaar verbeteren. Het huidige kabinet heeft structureel € 1 miljard beschikbaar gemaakt voor de versterking van de onderwijskwaliteit en het duurzaam verbeteren van de basisvaardigheden.
Heeft u zicht op hoe de incidentele NPO gelden zijn besteed en wat het effect daarvan is geweest?
De tijdelijke NP Onderwijsmiddelen zijn primair bedoeld om de leervertragingen die door de coronapandemie zijn ontstaan te herstellen en om te werken aan de sociaal-emotionele en het welbevinden van leerlingen. Nog niet alle middelen zijn besteed. Scholen hebben nog tot en met het einde van het schooljaar 2024–2025 om deze middelen te besteden. Dit betekent dat ik op dit moment nog niet kan zeggen wat het totale effect is van dit geld: dit beeld is pas na afloop van het programma te geven. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 november over het NP Onderwijs, zal het programma na afloop van het schooljaar 2024–2025 geëvalueerd worden.4 De voorgangsrapportage en implementatiemonitor die als bijlage bij deze brief zijn verzonden, geven een gedetailleerd beeld van de besteding van de middelen tot nog toe. Het is goed om te zien dat de middelen en inspanningen van scholen hun vruchten afwerpen. Zo is leergroei van leerlingen in het po in het jaar 2022–2023 gemiddeld weer op het niveau van voor de pandemie. Ook stelt een ruime meerderheid van de schoolleiders in het po, (v)so en vo dat het welbevinden van hun leerlingen sinds de start van het NP Onderwijs is verbeterd.
Kunt u een analyse maken van de directe impact die de NPO gelden hebben gehad op de beheersing van de basisvaardigheden van leerlingen?
In het kader van NP Onderwijs wordt sinds de start van het programma via diverse onderzocht hoe het gaat met onze leerlingen. Uit deze onderzoeken blijkt dat de leergroei van leerlingen in het po in het jaar 2022–2023 gemiddeld weer op het niveau is van voor de pandemie. In het vo presteren leerlingen in de onderbouw nog steeds minder goed dan voor de pandemie. Ook de meeste po-schoolleiders geven aan dat hun leerlingen er sinds de start van het NP Onderwijs bij taal en rekenen op vooruit zijn gegaan. In het vo geven schoolleiders dit aanzienlijk minder vaak aan.
Om de effectiviteit van interventies op de basisvaardigheden in beeld te brengen, is vanuit het NP Onderwijs ook een grootschalige effectmeting naar kansrijke interventies gestart. Bijna 400 scholen zijn dit schooljaar betrokken bij dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek kan ik naar verwachting in 2025 met uw Kamer delen.
Hoe verklaart u dat u in uw brief stelt dat de resultaten zorgelijk zijn maar bevestigen wat al bekend is uit de voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden terwijl in die rapportage juist staat dat de daling door Covid alweer grotendeels is verdwenen? Kunt u aangeven hoe deze bevindingen zich tot elkaar verhouden?
Dit heeft te maken met de uiteenlopende ontwikkelingen die we op dit moment in het po en vo zien. Uit de voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden blijkt dat vo-leerlingen in de onderbouw in het schooljaar 2022–2023 nog altijd minder goed presteren dan voor de pandemie. De conclusies uit PISA, die betrekking hebben op de prestaties van 15-jarigen, sluiten aan op dit beeld. Ook in PISA zien de leerprestaties er immers niet goed uit. De situatie in het po is anders: daar zien we dat de leergroei van leerlingen in het schooljaar 2022–2023 gemiddeld weer op het niveau is van voor de pandemie. Daar is dus duidelijk sprake van herstel na de pandemie. Zoals aangekondigd in de vijfde voortgangsrapportage over het NP Onderwijs, zal het programma na afloop van het schooljaar 2024–2025 geëvalueerd worden. Deze evaluatie biedt een totaaloverzicht van de opbrengsten van het NP Onderwijs.
Heeft u zicht op hoe de structurele middelen voor het masterplan basisvaardigheden besteed (zullen gaan) worden?
Het kabinet streeft ernaar alle scholen vanaf 2026 structureel te financieren voor het verbeteren van de basisvaardigheden. Alle scholen ontvangen een bedrag en scholen waarbij de prestaties daartoe aanleiding geven, krijgen een aanvullend bedrag. Zoals aangegeven in de tweede voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden werk ik aan een nieuw financieringsinstrument om voorwaarden te kunnen stellen aan middelen die via de bekostiging worden verstrekt, zoals eisen aan de besteding. Dit wordt te zijner tijd aan uw Kamer voorgelegd.
Hoe kan het volgens u dat de Nederlandse leerling de in de Kamerbrief genoemde prestatie- en toetsdruk, later genoemd «schooldruk,» zo ervaart?
Niet elke leerling ervaart schooldruk op dezelfde manier. In het meest recente HBSC-onderzoek wordt aandacht besteed aan schooldruk.5 Daarnaast is in opdracht van OCW onderzoek gedaan naar oorzaken van schooldruk in het voortgezet onderwijs.6 Uit die onderzoeken blijkt dat bijna de helft van de ondervraagde scholieren in het vo best veel tot veel druk voelden door het schoolwerk dat ze moeten doen. Uit het HBSC-onderzoek blijkt dat dat voor ongeveer één vijfde van de leerlingen in het po gold.
Er zijn meerdere factoren die bijdragen aan de schooldruk die leerlingen ervaren.7 Leerlingen die schooldruk ervaren, voelen druk door toetsen, het behalen van goede cijfers en vooral de hoeveelheid huiswerk. In het onderzoek naar schooldruk in het vo kwam naar voren dat 14 procent veel schooldruk en stress voelde, maar weinig prestatiedruk.8 Daarnaast bleek dat 33 procent een gematigde schooldruk, en juist veel stress en prestatiedruk ervoer. In deze groep zaten relatief veel meisjes, havo- en vwo-leerlingen en leerlingen uit hogere leerjaren. Ook bleek uit gesprekken met leraren, leidinggevenden, vertrouwenspersonen en ouders dat er in hun ogen steeds meer van scholieren verwacht wordt, bijvoorbeeld op vlakken als sport, sociale contacten en het toewerken naar een goede loopbaan. Naast de meer concrete schooldruk door toetsen en huiswerk speelt het belang dat wij als samenleving hechten aan presteren, en de druk die we daarmee in het algemeen aan leerlingen opleggen, dus een grote rol en dat is niet voor elke leerling hetzelfde. Ook zijn andere maatschappelijke ontwikkelingen van invloed op de mentale problemen en veerkracht van scholieren.9 Samen met het veld en andere betrokken partijen wordt gewerkt om oplossingen te zoeken die bijdragen aan het verlagen van de toetsdruk. In dit verband wordt gezamenlijk een handreiking voor scholen ontwikkeld.
Hoe verklaart u dat leerlingen aangeven dat de druk toeneemt, maar de resultaten juist afnemen?
Naar mijn weten bestaat er geen directe relatie tussen de schooldruk die scholieren ervaren en de resultaten die zij behalen. Zowel de ervaren schooldruk als de leerprestaties worden beïnvloed door diverse andere factoren, die op hun beurt niet per se met elkaar te maken hoeven hebben. Denk er bijvoorbeeld aan dat sommige ouders veel druk kunnen uitoefenen op hun kind om door te stromen naar het vwo, terwijl de leerling misschien veel beter op zijn of haar plek zit op het havo.
Is de schooldruk en prestatiedruk op Nederlandse scholen hoger dan elders? Zijn daar onderzoeken naar gedaan? Wat verklaart die schooldruk?
In 2020 verscheen een internationaal HBSC-onderzoek waarin schooldruk (schoolwork pressure) onderzocht is.10 Volgens dat rapport scoren 20 van de 45 deelnemende landen lager dan Nederland en 24 van de 45 deelnemende landen hoger dan Nederland als het over schooldruk gaat. Recentere cijfers over schooldruk uit internationaal onderzoek zijn mij niet bekend.
Wat betekent «oog te houden voor» precies volgens u? Vindt u dat de prestatiedruk op scholen omlaag moet?
We stellen in Nederland hoge verwachtingen aan leerlingen die ons onderwijs volgen. Dat is in principe een goede zaak. Daarmee stimuleren we hen om zich te ontwikkelen en om zichzelf en hun omgeving te verrassen met wat ze in huis hebben. Maar het is belangrijk dat we daar niet in doorslaan. De druk die van die verwachtingen uitgaat mag niet te hoog zijn. Dat is niet gezond, daar kunnen scholieren onder lijden en het kan zelfs averechts werken. Hoge verwachtingen stellen betekent immers niet: onrealistische verwachtingen stellen.
In de aanbiedingsbrief bij het PISA-onderzoek staat dat het, naast de sterkere inzet op basisvaardigheden, belangrijk is om oog te houden voor prestatie- en toetsdruk. Daarmee bedoel ik dat we in de gaten moeten houden dat de verwachtingen aan leerlingen – zowel vanuit scholen als vanuit ouders en de samenleving als geheel – er niet voor zorgen dat leerlingen ongezond veel stress ervaren en mentale problemen krijgen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid doe ik dat door onder andere samen met het onderwijsveld te zorgen voor een handreiking met uitgangspunten om te helpen bij het verminderen van toetsdruk. We blijven in gesprek met het veld en andere betrokken partijen om verdere oplossingen te zoeken die bijdragen aan het verlagen van de toetsdruk en het verbeteren van het sociaal-emotionele welzijn van leerlingen. Daarnaast heeft het thema prestatiedruk aandacht gekregen in de campagne «Hey het is oké» en zoals ik in mijn reactie op de brief van Stichting niveauZ over de overstap van po naar vo had aangekondigd, bieden we nu meer duidelijkheid over welke toetsen wel of niet verplicht zijn in het po, bijvoorbeeld in de Handreiking schooladvisering en op relevante websites van de Rijksoverheid.11 Prestatiedruk komt echter ook vanuit de samenleving als geheel. Om die reden zijn we ook vooral samen verantwoordelijk om op elkaar te letten en in het bijzonder op onze jeugd.
Hoe ziet u de rol van smartphones en sociale media in deze context?
Uit onderzoek blijkt dat niet-educatief gebruik van mobiele telefoons leerlingen afleidt van de lesstof en de sociale interactie in de klas verstoort.12 Dit heeft een negatief effect op leerprestaties van leerlingen en hun mentale welbevinden. Daarom heb ik met een brede coalitie van vertegenwoordigers van schoolleiders, besturen, docenten, leerlingen en ouders afgesproken dat het niet-educatief gebruik van mobiele telefoons niet langer is toegestaan in de klas. Met deze afspraak hoop ik samen met alle betrokken partijen bij te dragen aan een leeromgeving waarin leerlingen zich kunnen concentreren. Op welke wijze scholen uitvoering geven aan deze afspraken, wordt gemonitord met een nulmeting en daarna een vervolgmeting in juni 2024. Aan de hand van de laatste meting wordt overwogen of de gekozen aanpak adequaat is. Uw Kamer wordt daar te zijner tijd over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat er een langjarig en integraal «herstelplan onderwijs» nodig is dat onder andere het lerarentekort en de oorzaken daarvan, de achteruitgaande beheersing van (basis)vaardigheden onder leerlingen, toenemende lasten en taken voor onderwijzend personeel en een heldere visie op de financiering van scholen, met daarin een normbedrag voor de overhead, nodig is dat kan rekenen op structurele bekostiging en waarin aandacht is voor verschillen (bijvoorbeeld in regio)?
Er is inderdaad een langjarige en gerichte aanpak nodig voor de onderwerpen die door u genoemd worden, te weten lerarentekort, werkdruk en de beheersing van de basisvaardigheden. Voor al deze onderwerpen bestaan inmiddels meerjarige programma’s, zoals het Masterplan basisvaardigheden en de aanpak van de personeelstekorten in het onderwijs via het onderwijsakkoord Samen voor het beste onderwijs. Deze programma’s bestaan niet naast elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar en vormen zo een integraal geheel. Aandacht en visie is daarbij niet voldoende. Door het kabinet is dan ook structureel € 1 miljard voor onderwijskwaliteit, € 1 miljard voor kansengelijkheid en € 800 miljoen voor leraren beschikbaar gesteld voor deze uitdagingen.
Verder benoemt u dat er een heldere visie nodig is op de financiering en sturing van scholen. Dit vraagstuk wordt opgepakt in het kader van de herijking van de sturing in het funderend onderwijs. In deze herijking kijken we met het veld naar de manier waarop de overheid stuurt, de zeggenschap, de bekostiging van het onderwijs en de arbeidsvoorwaardenvorming. In dit traject wordt breed gekeken naar de problemen die zich op deze thema’s voordoen. Hierbij wordt ook gekeken naar een aspect als overhead. U kunt in het eerste kwartaal van 2024 een Kamerbrief verwachten over deze herijking.
Het bericht ‘NS verbiedt christelijke jongeren flyers uit te delen op Utrecht Centraal: ‘Dit is propaganda’’ |
|
Don Ceder (CU), Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «NS verbiedt christelijke jongeren flyers uit te delen op Utrecht Centraal: «Dit is propaganda»»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht van Cvandaag dat op 25 november 2023 een groep van ongeveer 35 jongeren evangeliseerden op Utrecht Centraal Station. NS heeft aangegeven dat de groep evangeliserende jongeren binnen het incheckgebied (achter de poortjes) op het station zongen, folders uitdeelden en reizigers aanspraken en dat de actie niet was aangemeld. De vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting zijn belangrijke grondrechten die door de Grondwet vergaand worden beschermd. Evangeliseren is te zien als een uiting daarvan. Echter op grond van de huisregels voor stations van ProRail en NS is er voor het organiseren van een evenement, het maken van reclame en het verspreiden van teksten op het station schriftelijke toestemming nodig. Dit is een algemene regel voor het verspreiden van teksten, de inhoud van die teksten speelt daarbij geen rol. Daarnaast moeten op grond van die huisregels aanwijzingen gegeven door NS of ProRail worden opgevolgd. De groep evangeliserende jongeren is aangesproken door veiligheid- en servicemedewerkers van NS en vervolgens zijn zij gestopt met het verspreiden van folders en het aanspreken van reizigers. Zie verder het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening van de NS dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal «propaganda» is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de NS dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal een demonstratie of manifestatie is en het daarom onwenselijk is dit op het station te laten plaatsvinden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal op geen enkele wijze hinder geeft aan de reiziger, omdat de doorstroming op het station niet belemmerd wordt en dat er daarom geen reden is om deze uitoefening van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting te belemmeren?
Binnen het station zijn NS en ProRail als beheerder bevoegd om huisregels op te stellen. De overtreding van deze huisregels vormden in de onderhavige situatie de grondslag voor NS om de evangeliserende jongeren aan te spreken. Het betreft derhalve de uitoefening van een eigen bevoegdheid van NS en ProRail binnen het incheckgebied. Het is niet aan mij om te treden in de afweging die de veiligheid- en servicemedewerkers van NS ter plaatse hebben gemaakt. Of er al dan niet (ook) sprake is geweest van een demonstratie of manifestatie is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en is aan het lokale gezag om te beoordelen.
Bent u bereid om de NS aan te spreken op deze onterechte inperking van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waardeert u het feit dat op dezelfde plek enkele dagen eerder een pro-Palestina demonstratie is gehouden, waarbij niet ingegrepen werd, terwijl de doorstroming op het station (en daarmee de veiligheid) ernstig is belemmerd?
Ik treed niet in de afwegingen die het lokale gezag of de NS bij de eerdere Pro-Palestina demonstraties of de evangelisatie-activiteit heeft gemaakt, noch in de uitspraken van NS daarover. In algemene zin is wel bekend dat het lokale gezag bij het in goede banen leiden van demonstraties regelmatig voor ingewikkelde afwegingen komt te staan. Vergelijkbare afwegingen zullen bij de NS een rol kunnen spelen bij het toepassen van de huisregels. Daarbij mag de inhoud van de uiting geen enkele rol spelen. Elke actie is weer anders en vergt een eigen beoordeling, mede op basis van de plaatselijke omstandigheden.
Hoe waardeert u de uitspraak van de NS dat «het altijd wel een moeilijke afweging is om te maken voor het centrale gezag. Die pro-Palestina demonstraties werden door honderden tot duizenden mensen bijgewoond. Als je die het station wil uitzetten, lukt dat niet met een vriendelijk woord. Als je echt doorzet, dan heb je over inzet van de ME. De vraag is of de situatie daar beter van wordt»?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er sprake is van een onuitlegbare situatie als bij een massale betoging, met hinder voor reizigers, waarbij antisemitische leuzen zijn gebezigd, niet wordt ingegrepen, maar bij een rustige evangelisatie-activiteit zonder hinder voor reizigers, wel? Wilt u hierop uitgebreid reageren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Russische sancties zijn overtreden bij voetbaltransfers in binnen- en buitenland en het besluit van het IOC om Russische en Belarussische sporters onder neutrale vlag toe te staan op de Olympische Spelen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Transfers bij PSV en tientallen Europese topclubs «in strijd met sancties Rusland» van Follow The Money van 12 december 2023?1
Ja.
Was u op de hoogte van mogelijke overtredingen van financiële sancties tegen Rusland (of Belarus) door Nederlandse voetbalclubs? Zo ja, welke actie heeft u daarop ondernomen?
In Nederland is eenieder zelf verantwoordelijk voor het naleven van sanctiemaatregelen. Indien er sprake is van mogelijke overtredingen wordt er onderzoek gedaan door de betrokken toezichthouders. Indien opportuun kan het OM overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Heeft u in overleg met de KNVB, UEFA, FIFA of Nederlandse voetbalclubs zelf aandacht besteed aan het risico dat transfers van Nederlandse voetbalclubs met Rusland het gevaar liepen om in strijd te zijn met financiële sancties tegen Rusland?
Het kabinet overlegt regelmatig met bedrijven en organisaties in Nederland, waaronder de KNVB. Daarbij komt ook het naleven van sanctiemaatregelen in zijn algemeenheid aan de orde. Het kabinet hecht aan strikte implementatie van de sancties. Met UEFA en FIFA is niet in het bijzonder gesproken over transfers in relatie tot sanctiemaatregelen.
Indien een Nederlandse voetbalclub contact opneemt met de Rijksoverheid over het zorgvuldig organiseren van een transfer, op welke wijze wordt dan ondersteuning geboden?
Voetbalclubs kunnen net als alle andere bedrijven en organisaties via het sanctieloket van RVO vragen stellen over sanctiemaatregelen. De Europese Commissie heeft een uitgebreid document met veel gestelde vragen beschikbaar gesteld dat kan helpen bij de implementatie van sancties. Voor specifieke transacties geldt dat iedereen zelf verantwoordelijk is om per geval na te gaan wat is toegestaan en daarbij indien nodig de noodzakelijke juridische expertise in te schakelen.
Hoeveel Nederlandse voetbalclubs hebben contact opgenomen met de Rijksoverheid voor een dergelijk verzoek?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Wordt er gewerkt aan een beter alternatief voor het overnemen van (Nederlandse) spelers van Russische voetbalclubs, zonder dat alleen verhuur mogelijk is of het tijdelijk stallen van de transfersom wat tegen de sancties in gaat?
Op basis van de beschikbare informatie heeft het kabinet geen aanwijzingen dat het overnamebeleid conform de voorschriften van de UEFA en de FIFA strijdig is met sanctiemaatregelen. Echter zowel sanctiewetgeving als financiële constructies kunnen complex zijn waardoor per geval bekeken moet worden wie de daadwerkelijke eigenaar van een Russische voetbalclub is en/of zeggenschap over de club heeft en of deze persoon of entiteit op de sanctielijst staat. In dat geval is het immers niet toegestaan om zaken te doen met de club. Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de voorschriften van de UEFA en de FIFA.
Is er inmiddels duidelijkheid in hoeverre de voetbalclubs zelf verantwoordelijk zijn voor correcte naleving van de sancties en tot waar de verantwoordelijkheid van de bonden reikt om voldoende duidelijkheid te bieden?
Sportclubs zijn net als alle burgers, bedrijven en organisaties binnen de Europese Unie zelf verantwoordelijk voor het naleven van sanctiemaatregelen. Sportbonden zijn geen toezichthouder in het kader van sanctiewetgeving.
Zijn de voorschriften die vanuit de UEFA en de FIFA worden verstrekt ten aanzien van het handelen met Russische voetbalclubs in lijn met de afgesproken sancties? Zo nee, welke acties wordt ondernomen zodat dit wel het geval is?
Op basis van de beschikbare informatie heeft het kabinet geen aanwijzingen dat de voorschriften van de UEFA en de FIFA strijdig zijn met sanctiemaatregelen. Echter zowel sanctiewetgeving als financiële constructies kunnen complex zijn waardoor per geval bekeken moet worden wie de daadwerkelijke eigenaar van een Russische voetbalclub is en/of zeggenschap over de club heeft en of deze persoon of entiteit op de sanctielijst staat. In dat geval is het immers niet toegestaan om zaken te doen met de club. Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de voorschriften van de UEFA en de FIFA.
Bent u bereid in overleg te treden met UEFA en FIFA, zodat Nederlandse voetbalclubs niet gestraft worden vanwege het nalaten van financiële verplichtingen die in strijd zijn met sancties tegen Rusland?
Op basis van de beschikbare informatie heeft het kabinet geen aanwijzingen dat de voorschriften van de UEFA en de FIFA strijdig zijn met sanctiemaatregelen. Het kabinet zal de situatie blijven monitoren.
Bent u bereid in Europees of ander internationaal verband ervoor te zorgen dat financiële sancties in de sport effectief en gelijk geregeld zijn, en eventueel aan te scherpen waar mogelijk, bijvoorbeeld op grond van artikel 29 van het Verdrag van de Europese Unie?
Momenteel geldt al dat sanctiemaatregelen in alle EU-lidstaten gelijk geregeld zijn. Sommige landen zoals Noorwegen en Zwitserland nemen EU-sancties (deels) over. Uitbreiding van sanctiemaatregelen naar gebieden als sport zal gewogen moeten worden in het licht van de doelstellingen van de sancties, te weten het tegengaan van de mogelijkheden van Rusland om oorlog te voeren. Voor het kabinet liggen wat dat betreft alle opties op tafel.
Welke actie heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat financiële sancties tegen Rusland internationaal breed op dezelfde wijze worden uitgevoerd, zodat deze effectief zijn maar ook Nederlandse clubs een gelijk speelveld biedt in internationaal verband?
In de EU zijn in alle lidstaten dezelfde sanctiemaatregelen van kracht. Handhaving hiervan is een nationale bevoegdheid. In de praktijk kan het voorkomen dat er verschillen ontstaan bij de interpretatie van regels. Ten behoeve van uniforme naleving publiceert de Europese Commissie guidance documenten en wordt de implementatie van maatregelen in verschillende werkgroepen in Brussel besproken. Nederland draagt hier actief aan bij.
Wat is uw reactie op het besluit van het IOC dat Russische en Belarussische sporters onder neutrale vlag mee kunnen doen aan de Olympische Spelen?
Het kabinet betreurt het besluit van het IOC. Ons standpunt was, en is nog steeds dat Rusland en Belarus moeten worden geweerd van internationale sportwedstrijden, onder welke vlag dan ook.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven of gaat u nog uitvoering geven aan de motie-Sjoerdsma/Van der Laan om via alle daartoe geëigende kanalen, deelname van Russische en Belarussische sporters aan internationale sporttoernooien en wedstrijden te voorkomen?2
Het kabinet deelt de in de motie uitgesproken overweging dat Rusland sporttoernooien inzet voor politieke doeleinden en spant zich daarom in om deelname van Russische en Belarussische atleten onder nationale vlag aan internationale sporttoernooien te voorkomen. Het kabinet doet dit door waar mogelijk, in samenwerking met gelijkgestemde landen, alle beschikbare informele kanalen aan te grijpen om haar standpunt in deze voor het voetlicht te brengen. Daarbij is het van belang om te benadrukken dat de internationale sport autonoom is, en overheden geen formele bevoegdheid hebben om dit tegen te gaan.
Is er een beeld welk deel van de deelnemende sporters onder neutrale vlag tevens actief is in het Russische leger?
Een voorwaarde van het IOC is dat atleten die onder contract staan bij Russische of Belarussische militaire of nationale veiligheidsorganisaties niet in aanmerking komen voor inschrijving of deelname. Deze regel is eveneens van toepassing op ondersteunend personeel. Conform de richtlijnen van het IOC zouden neutrale atleten niet actief mogen zijn bij het Russische leger.
Bent u bereid om in Europees of ander internationaal verband zich in te spannen voor de veiligheid van Oekraïense sporters en in ieder geval te voorkomen dat Oekraïense sporters moeten uitkomen tegen Russische sporters die ook tegenover hen konden staan op het slagveld?
Ja, het kabinet is van mening dat Russische atleten moeten worden geweerd van internationale sportwedstrijden, onder welke vlag dan ook. Het kabinet spant zich hiervoor in door waar mogelijk, in samenwerking met gelijkgestemde landen, alle beschikbare informele kanalen aan te grijpen om haar standpunt in deze voor het voetlicht te brengen. Daarbij is het nogmaals van belang om te benadrukken dat de internationale sport autonoom is, en overheden geen formele bevoegdheid hebben om dit tegen te gaan.
Bent u bereid om in gesprek te treden met organiserend land Frankrijk, die het statement tegen Russische en Belarussische deelname aan de Olympische Spelen onder welke vlag dan ook heeft medeondertekend, om te onderzoeken hoe deelname kan worden voorkomen, bijvoorbeeld via de voorwaarden voor verstrekking van visa, in ieder geval bij sporters die tevens een functie hebben in het Russische leger?
Sinds de invasie van Rusland in Oekraïne is er regelmatig contact met Frankrijk en andere gelijkgestemde landen met betrekking tot dit onderwerp. Middels verschillende statements, die ook zijn ondertekend door Frankrijk, is het IOC meermaals opgeroepen om deelname niet toe te staan.
Het IOC heeft de leiding over het uitnodigingsbeleid tijdens de Olympische Spelen. Wanneer een sporter met de Russische of Belarussische nationaliteit wordt uitgenodigd voor een sportevenement kan deze ook, met ondersteunende documenten als een uitnodigingsbrief, een visumaanvraag indienen. Alle Schengenlidstaten beoordelen visumaanvragen op hun merites en aan de hand van de criteria zoals vastgelegd in de EU-Visumcode. In het geval dat een aanvrager het doel van het verblijf niet voldoende kan aantonen, omdat een uitnodiging bijvoorbeeld ontbreekt, zal een aanvraag worden afgewezen. Dit betekent dat in de praktijk eventuele visumafgifte aan Russische en Belarussische sporters direct volgt uit het geldende uitnodigingsbeleid. Conform de richtlijnen van het IOC mogen neutrale atleten niet actief zijn bij het Russische leger. Sporters die tevens een functie bekleden in het Russische leger zouden volgens deze richtlijnen dan ook niet moeten worden uitgenodigd.
Het niet vergoeden van revalidatietherapie voor een ernstig ziek kind |
|
Fleur Agema (PVV), René Claassen (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mensen schrijven soms: «Laat die jongen toch doodgaan, want anders gaan de zorgkosten nog meer omhoog»?1
Ja. Ik ben bekend met het artikel. Laat ik beginnen dat ik intens meeleef met de ouders uit het artikel. Het is zwaar om ouders te zijn van een ernstig ziek kind. De ouders zijn in een zeer complexe situatie terechtgekomen. De rechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de zorgverzekeraar de door de ouders gewenste behandeling in Amerika niet hoeft te vergoeden. Zoals u zult begrijpen, kan ik mij niet in dit juridisch geschil mengen. Vandaar dat ik onderstaande vragen in algemene zin zal beantwoorden.
Om voor een behandeling in aanmerking te komen vanuit de basisverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De eerste stap is dat de zorgverlener aan de hand van medische criteria kijkt naar de gezondheidsklachten van de patiënt (artikel 14 Zvw) en de medische indicatie vaststelt. Vervolgens bekijkt de zorgverlener of de klachten van de patiënt dusdanig zijn, dat de patiënt redelijkerwijs op een bepaalde behandeling is aangewezen (artikel 2.1 Besluit Zorgverzekering). Hierbij baseert de zorgverlener zich bij voorkeur op de richtlijnen of kwaliteitstandaarden van de beroepsgroep.
De volgende stap is dat de specifieke behandeling moet voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk, dus aantoonbaar effectief en werkzaam is bij de vastgestelde indicatie (artikel 2.1 lid 2 Besluit zorgverzekering). Daarnaast spelen ook andere pakketcriteria een rol in de afweging of zorg deel moet uitmaken van het basispakket, waaronder de vraag of het noodzakelijk is om de zorg collectief te verzekeren en of de zorg kosteneffectief en uitvoerbaar is. Als aan al deze voorwaarden is voldaan, kan de zorg vanuit de Zvw worden vergoed.
Tot slot kan planbare ziekenhuiszorg in het buitenland onder bepaalde voorwaarden vanuit de Zvw worden vergoed. Hiervoor is vereist dat de verzekerde een verwijzing van een zorgprofessional heeft om de behandeling in het buitenland te ondergaan, de zorg in het buitenland voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en dat de zorgverzekeraar vooraf toestemming voor de behandeling heeft verleend.
Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom worden deze ouders nergens gehoord en moeten ze diep in de eigen buidel tasten, aangevuld met crowdfunding acties om een noodzakelijke behandeling voor hun kind te krijgen? Waarom draaien deze ouders zelf op voor medisch noodzakelijke zorg voor hun kind? Wat is het verplicht verzekerd zijn waard voor deze ouders? Wat is het verplicht voor zorg verzekerd zijn waard voor deze jonge jongen die voordat hij een zeldzame polio-achtige virusziekte kreeg, volkomen gezond was?
Uit het artikel maak ik op dat de belanghebbenden een crowdfunding actie willen starten ter financiering van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter. Zoals ik eerder heb aangegeven, kan ik niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval. Ik kan daarom de vragen alleen in algemene zin beantwoorden.
Op grond van de Zvw heeft een verzekerde de keuze om een geschil met een zorgverzekeraar voor te leggen aan de onafhankelijke Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering (SKGZ) of aan de rechter.
De geschillencommissie van de SKGZ is een toegankelijk alternatief voor een rechter. Voor de behandeling van een geschil wordt door de SKGZ een beperkte bijdrage gevraagd. Een procedure bij rechter brengt doorgaans meer kosten met zich mee. Het is aan de belanghebbenden om te beslissen naar welke rechtsgang hun voorkeur uitgaat. De SKGZ kan, indien gewenst, de belanghebbenden hierover adviseren.
Bent u op de hoogte van het personeelsgebrek bij ziekenhuizen en revalidatiecentra waardoor de veiligheid van de gezondheid van dit kind dat intensieve zorg nodig heeft niet gewaarborgd kan worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Mij zijn geen signalen bekend dat revalidatiecentra en ziekenhuizen wegens personeelsgebrek hun taken niet naar behoren kunnen uitoefenen.
Hoe rijmt u het niet krijgen van noodzakelijke zorg voor deze jongen met toegankelijke en veilige zorg, terwijl het zorgstelsel dat wel zou moeten garanderen?
Hoewel ik – als gezegd – niet kan ingaan op individuele casuïstiek, kan ik in algemene zin aangeven dat uitsluitend een zorgprofessional op grond van medische criteria kan beoordelen of een verzekerde, gelet op zijn medische klachten, in aanmerking komt voor een specifieke behandeling. Deze behandeling moet daarnaast voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk dus aantoonbaar effectief zijn en werkzaam zijn bij de vastgestelde indicatie. Pas dan kan een behandeling voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking komen.
Zorg die door de veldpartijen als effectief wordt aangemerkt, stroomt rechtstreeks in het «open» deel van het basispakket. Op deze wijze kunnen innovatieve behandelingen snel bij de patiënt terechtkomen. Als er twijfels zijn over de effectiviteit, kan het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) gevraagd worden om een duiding. Het Zorginstituut kan ook uit eigen beweging overgaan tot het duiden van zorg. Dit gebeurt vaak op basis van signalen die het Zorginstituut ontvangt over de pakketwaardigheid van die zorg.
Voor bepaalde vormen van zorg geldt een «gesloten» of «beheerste» instroom.
Dan wordt nieuwe zorg door het Zorginstituut getoetst op pakketwaardigheid.
Op basis van deze beoordeling brengt het Zorginstituut advies uit aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over opname in het basispakket. Voorbeelden hiervan zijn de extramurale geneesmiddelen en (dure) intramurale geneesmiddelen die in de sluis zijn geplaatst.
Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, wordt planbare zorg in het buitenland vanuit de Zvw onder bepaalde voorwaarden vergoed.
Begrijpt u dat ouders met een kind dat intensieve medische verzorging nodig heeft, naast een grote gebruikelijke ouderlijke kindverzorging veel medische handelingen op zich nemen en door dat tijdbeslag in de knel komen met andere ouderlijke verplichtingen zoals voor een betaalde baan, het gezinsleven en dergelijke? Zo ja, zouden deze mensen niet op meer zorg moeten kunnen rekenen?
Het is begrijpelijk dat ouders zoveel als mogelijk aanwezig en betrokken willen zijn bij de verzorging van hun ernstig zieke kind. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kan zorg vanuit de Zvw onder bepaalde voorwaarden worden vergoed.
Wat vindt u van de gang van zaken dat de zorgverzekeraar verwacht van het ziekenhuis dat deze de zorg levert, het ziekenhuis dat niet kan en dan aan de ouders vraagt om het zelf te regelen met een persoonsgebonden budget (pgb) of met verpleegkundigen die al via de thuiszorg in dienst zijn bij het kind?
Zoals ik eerder heb aangegeven, kan ik niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval.
In algemene zin is het uitsluitend de zorgprofessional die beoordeelt of een verzekerde aangewezen is op een specifieke behandeling (de zogenaamde medische indicatie). Vervolgens dient deze behandeling te voldoen aan het wettelijke vereiste van stand van wetenschap en praktijk en daarmee aantoonbaar effectief zijn om voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking te komen.
Zou dit niet allemaal simpel op te lossen zijn, dat indien er afspraken worden gemaakt tussen ouders, behandelaars en het ziekenhuis, de zorgverzekeraar daarin mee zou moeten gaan? Dat is toch beter voor de medische veiligheid van het kind en zijn gelijk de kosten gedekt?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom krijgt deze jongen door al deze toestanden met verzekeraar en ziekenhuis in ons land niet de optimale kans op een zo hoog mogelijke mate van herstel? Indien dat gaat over kosten, het zo ernstig ziek en zorgbehoevend blijven, kost toch ook veel geld? Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat deze jongen geen optimale kans op herstel krijgt? Zo ja, wat gaat u doen om hem wel een optimale kans in eigen land of in het buitenland te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat indien een revalidant meer zelfstandig kan doen, zijn of haar kwaliteit van leven stijgt en dat door het vroegtijdig starten van revalidatie, complicaties voorkomen kunnen worden en de algehele kosten voor de maatschappij drastisch verminderen?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het normaal dat in Nederland ouders naar de rechter moeten stappen om de behandeling voor hun kind vergoed te krijgen?
Als een verzekerde een geschil heeft met een zorgverzekeraar over de vergoeding van een behandeling biedt de Zvw de verzekerde de mogelijkheid om het geschil voor te leggen aan de SKGZ of de burgerlijke rechter. De toegang tot de SKGZ is in vergelijking met de burgerlijke rechter een laagdrempelige voorziening.
De behandeling is in Nederland wel goedgekeurd en wordt wel vergoed bij andere indicaties, wat moet er gebeuren om de indicatie uit te breiden naar die van deze jongen?
Ik kan niet verifiëren wat de in de vraag genoemde «behandeling» inhoudt en of en onder welke voorwaarden deze behandeling tot het basispakket is toegelaten. Bovendien kan ik niet ingaan op de individuele casus.
In algemene zin merk ik op dat het uitsluitend aan zorgprofessionals is om te bepalen of een patiënt een medische indicatie heeft voor een specifieke behandeling. Vervolgens zal de zorgprofessional in samenspraak met de patiënt beslissen welke effectieve behandeling voor de patiënt meerwaarde heeft.
Waarom bestaat er geen versnelde procedure voor zieke kinderen, die niet eindeloos kunnen wachten totdat de effectiviteit van de behandeling onomstotelijk is vastgesteld?
Als algemene regel geldt dat alleen zorg die aantoonbaar effectief is ofwel zorg die voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, onderdeel is van het basispakket op grond van de Zvw.
Met de subsidieregeling Veelbelovende zorg is het mogelijk een tijdelijke financiering te krijgen voor behandelingen die veelbelovend lijken, maar nog niet uit het basispakket worden vergoed, omdat de effectiviteit nog niet is bewezen. Het Zorginstituut en ZonMW voeren deze regeling uit. De beroepsgroep kan hiertoe een aanvraag indienen om mogelijk aanspraak te maken op subsidie om onderzoek uit te voeren. Daarbij worden zowel de zorg- als de onderzoekskosten gesubsidieerd.
Wat moet er gebeuren om deze behandeling vergoed te krijgen of deze nu in Nederland of in het buitenland plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de effectieve behandeling van deze zeldzame polio-achtige virusziekte voor deze jongen bij het Kennedy Krieger Institute in Baltimore, een internationaal erkend revalidatie ziekenhuis, niet vergoed of mogelijk gemaakt? Kunt u bewerkstelligen dat dat wel gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bewerkstelligen dat deze zorg- en revalidatiemethode in Nederland mogelijk wordt, om kinderen en jongvolwassenen met ruggenmergletsel, niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of met een beroerte te helpen naar een toekomst, die gezonder, zelfstandiger, onafhankelijker en daarenboven als bonus ook nog eens goedkoper is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bij de zorgverzekeraar aan te dringen op een coulanceregeling voor de behandelkosten, gezien de schrijnende situatie van deze jongen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heeft de rechter in eerste aanleg de zorgverzekeraar in het gelijk gesteld. De behandeling in Amerika hoeft niet door de zorgverzekeraar te worden vergoed. Ik kan mij niet mengen in een juridische procedure.
Bent u het ermee eens dat voorkomen moet worden dat de reeds aangeschafte hulpmiddelen voor deze jongen weer verkocht moeten worden om de procedure in hoger beroep te kunnen betalen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat alles in het werk gesteld moet worden dat deze jongen, die ondanks het ernstige verloop van de ziekte die dit zeldzame polio achtige virus bij hem veroorzaakte, het nog steeds erg goed doet op school, perspectief krijgt op een toekomst met minder beperkingen?
Ik kan geen uitspraken doen over een individueel geval. In algemene zin geldt dat iedereen in Nederland toegang heeft tot zorg in het basispakket. Dit is het pakket van verzekerde zorg waar iedereen recht op heeft. Het is aan de zorgprofessional om op basis van zorginhoudelijke criteria te bezien of een patiënt redelijkerwijs op deze zorg is aangewezen.
Het bericht ‘Ramen Universiteitsbibliotheek vernield en beklad met pro-Palestinaleuzen’ |
|
Reinder Blaauw (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ramen Universiteitsbibliotheek vernield en beklad met pro-Palestinaleuzen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij de Universiteitsbibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) ramen zijn vernield en «Free Palestine», «We will escalate» en een Antifa-logo op de muur is gekalkt?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze openlijke vernieling van publieke eigendommen volstrekt onacceptabel is?
Ja, ik deel deze mening. Het aanbrengen van vernielingen levert geen enkele bijdrage aan oplossingen voor het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden. Vernieling is tevens een misdrijf en is strafbaar gesteld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deelt u de mening dat «Free Palestine» en «We will escalate» samen met het Antifa-logo valt in een gewelddadige context?
Door de heftige gebeurtenissen zoals het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden kunnen gevoelens van woede, onbegrip en onmacht overheersen. Daarom is het echter juist van groot belang dat de discussie over dit conflict op een respectvolle en waardige manier wordt gevoerd. Discussies mogen schuren, maar er wordt een wettelijke grens overschreden als publieke eigendommen worden vernield, er wordt gediscrimineerd of opgeroepen tot geweld en aangezet tot haat.
Bent u bereid om samen met het College van Bestuur van de RUG in gesprek te gaan om dit geweld en de vernielingen openlijk te veroordelen?
Ik zie momenteel geen aanleiding om samen met het College van Bestuur van de RUG in gesprek te gaan over deze gebeurtenissen. Het is in de eerste plaats aan de universiteit om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen, daarbij waar nodig de daartoe bevoegde partijen in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Dit is ook gebeurd. Het College van Bestuur heeft ook op de website van de universiteit een statement geplaatst waarin deze vernielingen worden veroordeeld en wordt opgeroepen om juist in deze tijden het gesprek met elkaar te blijven voeren, met respect voor elkaars omstandigheden en standpunten. Ik onderschrijf dit standpunt. Verder voer ik diverse gesprekken met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict en hoe zij daarmee omgaan.
Wat gaat u eraan doen om in de toekomst dit soort gewelddadigheden te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het in de eerste plaats aan de universiteit om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen. Dit is ook gebeurd. Opsporing en vervolging van de daders is aan de politie. Ik voer vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid gesprekken met het onderwijsveld over de maatschappelijke spanning en de impact van het conflict. Zowel over hoe het onderwijs hiermee omgaat, wat er beschikbaar is qua informatie en kennis over het conflict als over het voeren van het moeilijke gesprek binnen instellingen, de randvoorwaarden hiervoor en wat er mogelijk gedaan kan worden om informatie breder te ontsluiten en uit te wisselen. De gesprekken helpen mij ook om een vinger aan de pols te blijven houden bij verdere ontwikkelingen in het onderwijsveld.
Het dreigingsbeeld in Nederland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Halsema vindt zorgen bij moskeeën «heel logisch»»1 en «De schrik zit erin bij moslims in Culemborg: «We willen extra beveiliging»»?2
Beschikt u over signalen of gegevens over een toegenomen dreiging in de richting van religieuze gemeenschappen en gebouwen ten gevolge van onder andere internationale conflicten of als reactie op de uitslag van de recente Tweede Kamerverkiezingen? Zo ja, waar bestaan die signalen of gegevens uit? Kunt u dat concreet maken?
In hoeverre moeten religieuze gebouwen sinds de Tweede Kamerverkiezingen en het uitbreken van de oorlog tussen Israël en Hamas extra beschermd worden? Kunt u daarbij aangeven of en door wie die bescherming daadwerkelijk wordt geboden en voor welke soort religieuze gebouwen die wordt geboden? Kunt u tevens aangeven welke rol u voor de Koninklijke Marechaussee ziet weggelegd naast de politie?
Hoe en door wie wordt er op dit moment een lokale of regionale inschatting van het dreigingsniveau gemaakt?
Vindt u het wenselijk dat er naast een landelijk dreigingsbeeld ook specifieke dreigingsbeelden worden gemaakt waarin beter ingegaan kan worden op specifieke regionale of lokale situaties of specifieke groepen in de samenleving? Zo ja, waarom en hoe kan dit (beter) vorm gegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het aankomende commissiedebat Politie (21–12 aanstaande)?
Het bericht 'Den Haag pauzeert plannen warmtenetten; ‘niet financierbaar en onacceptabele risico’s’' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Den Haag pauzeert plannen warmtenetten; «niet financierbaar en onacceptabele risico’s»»?1
Ja.
Hoe onderbouwt u de keuze om warmtebedrijven in de nieuwe warmtewet in meerderheid in publieke handen te laten zijn, en welke afwegingen zijn gemaakt met betrekking tot mogelijke consequenties voor investeringen in warmtenetten door commerciële partijen, zoals geïllustreerd in de gemeente Den Haag?
Met mijn brief van 21 oktober 20222 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw) en mijn besluit voor een verplicht publiek meerderheidsaandeel in aangewezen warmtebedrijven. Inmiddels is de keuze onderdeel van het wetsvoorstel waar de ministerraad op 27 oktober 2023 mee heeft ingestemd, waarna het advies aanhangig is gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
De onderbouwing voor de keuze om warmtebedrijven in de nieuwe Wet collectieve warmte (Wcw) in meerderheid in publieke handen te laten zijn is vierledig. Hiermee wordt beoogd de publieke regie op de warmtetransitie te versterken door de medeoverheden meer sturingsmogelijkheden te geven. Verder is een publiek meerderheidsbelang wenselijk gezien de hoge mate van samenhang tussen bestuurlijke keuzes in de lokale warmtetransitie en bedrijfseconomische overwegingen van het aangewezen warmtebedrijf. Ook past deze keuze bij het toenemende vitale karakter van collectieve warmtevoorzieningen. Een laatste overweging is dat hiermee tegemoet wordt gekomen aan de nadrukkelijke en breed gedragen wens van gemeenten en provincies. Voor medeoverheden is een publiek warmtebedrijf van belang om invulling te kunnen geven aan hun regierol en draagt het bij aan het draagvlak bij inwoners bij de uitvoering van de warmtetransitie.
In de brief van 21 oktober wordt onderkend dat het besluit op de korte en middellange termijn vertragende effecten kan hebben op de voortgang van de warmtetransitie. In deze brief heb ik echter ook maatregelen aangekondigd om deze mogelijke vertraging te beperken en het voor private warmtebedrijven voldoende aantrekkelijk te laten zijn om actief te blijven in het domein van collectieve warmte. Zo zal in de Wcw een ingroeiperiode worden opgenomen zodat gemeenten dan nog warmtebedrijven kunnen aanwijzen die niet voldoen aan de vereiste van een publiek meerderheidsaandeel. In mijn brief van 6 juli 20233 licht ik verder toe hoe het wetsvoorstel borgt dat ook vooruitlopend op de wet en tijdens de overgangsperiode geïnvesteerd kan blijven worden in warmtenetten. Het overgangsrecht biedt voldoende tijd en ruimte om deze investeringen terug te verdienen; ze blijven zo rendabel voor zowel private als publieke investeerders.
Signalen uit de praktijk wijzen er bovendien op dat investeringen doorgang vinden. Zowel publieke als private partijen blijven aanvragen indienen voor de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS). Na de openstelling van deze regeling op 1 juli 2023 zijn aanvragen ingediend voor in totaal ruim € 200 mln. Na toetsing door RVO zal het totaal beschikbaar gestelde bedrag van € 150 mln. voor de eerste tranche grotendeels toegekend kunnen worden. Met een plafond van maximaal € 6.000 per aansluiting vertaalt zich dat in minimaal 25.000 nieuwe aansluitingen in de bestaande bouw.
Tegelijk gaat een omvangrijke stelselwijziging zoals beoogd met de Wcw gepaard met investeringsrisico’s waardoor sommige ambitieuze projecten worden gepauzeerd in afwachting van de verdere wetsbehandeling. Ook andere factoren zoals de inflatie en de stijgende rentes kunnen de business case onder druk zetten.
Hoe beoordeelt u de specifieke financiële uitdagingen en risico's die gemeenten, zoals Den Haag, ervaren bij het uitgeven van warmteconcessies en welke maatregelen overweegt u om deze te adresseren?
De uitdagingen en risico’s bij het ontwikkelen van warmtenetten zijn sterk locatie-afhankelijk. De ondergrond, de beschikbaarheid van bronnen en het type bebouwing zijn bepalend voor de risico’s en de geschiktheid voor warmtenetten. De financiële uitdagingen van de gemeenten en hun investeringsopgave zijn groot. De mate waarin gemeenten de ruimte hebben die opgave uit te voeren verschilt. Om die reden werkt het kabinet in de Wcw en, in samenhang daarmee, met de Wgiw aan instrumenten voor gemeenten om de regie te voeren op de kosteneffectieve aanleg van collectieve warmte en om risico’s te mitigeren. Ook werk ik aan flankerend beleid, zoals de bovengenoemde WIS, en onderzoek ik opties als een waarborgfonds en een nationale deelneming ter ondersteuning van gemeentelijke inspanningen. Het Rijk ondersteunt de gemeenten daarnaast ook via het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW).
Op welke manier heeft de nieuwe warmtewet invloed op de verdeling van financiële lasten tussen publieke en private stakeholders bij de ontwikkeling van warmtenetten?
Op dit moment zijn de meeste warmtenetten in private handen. Onder de Wcw zal een meerderheidsaandeel in aangewezen warmtebedrijven op termijn in publieke handen komen, en daarmee gaan de lasten én de baten van deze warmtebedrijven over van private naar publieke aandeelhouders.
Welke dialoog voert u met gemeenten en commerciële partijen om inzicht te krijgen in de praktische uitdagingen en zorgen met betrekking tot de financiering en uitvoering van warmtenetten?
Er is een wekelijks overleg met zowel de warmtebedrijven, de medeoverheden en de netwerkbedrijven over de voortgang van de Wcw en de gevolgen voor de warmtetransitie. Aanvullend hierop spreek ik met regelmaat de individuele gemeenten, regio’s en warmtebedrijven over hun plannen en de uitdagingen waar ze tegen aanlopen. Ook wordt geregeld overleg gevoerd met partijen uit de financiële sector, zoals banken en pensioenfondsen over de financierbaarheid van de warmtetransitie.
Wat gaan de kosten zijn van de gekozen publieke route van de Minister voor de warmtetransitie ten opzichte van een model waarin een warmtebedrijf in meerderheid privaat mag zijn? Kunt u daarbij onderscheid maken in de kosten voor gemeentes en het Rijk?
De publieke kosten voor de warmtetransitie bestaan uit de subsidiering van het onrendabele deel van warmtenetten. Dit onrendabele deel wordt gesubsidieerd door het Rijk via de WIS voor de wijken waar warmtenetten de kosteneffectieve warmtestrategie zijn. Deze subsidie is beschikbaar voor zowel publieke als private warmtebedrijven. De gekozen publieke route heeft dus geen effect op de omvang van deze kosten.
Wel leidt de gekozen publieke route ertoe dat de verschillende overheden, voornamelijk gemeenten, voldoende publiek kapitaal beschikbaar moeten stellen om de nodige investeringen te kunnen doen. Dit zijn rendabele investeringen die nu veelal worden gedaan door private partijen en die zich op termijn terugverdienen.
In de Kamerbrief van 21 oktober geef ik een toelichting op de rapporten van Greenvis en PwC over dit onderwerp, die ook als bijlagen bij de brief zijn meegezonden. Greenvis raamt de totale investeringsopgave voor het realiseren van 500.000 nieuwe aansluitingen in 2030 op 5,6 miljard euro. Om in 2050 2,6 miljoen nieuwe aansluitingen te kunnen realiseren bedraagt de investeringsopgave rond de 40 miljard euro. PwC gaat er in haar analyse van uit dat de investeringsopgave voor 70% met vreemd vermogen gefinancierd zal kunnen worden, wat leidt tot een resterende minimale investeringsopgave voor 2030 van minimaal 1,7 miljard euro (30%) in geval van volledig publiek eigendom. Voor 2050 is in totaal minimaal 12 miljard euro publiek eigen vermogen nodig (30% van de minimale investeringsopgave van 40 miljard euro bij volledig publiek eigendom). Deze publieke investeringsopgave valt lager uit als private bedrijven betrokken blijven als minderheidsaandeelhouder. Ook de inzet van een waarborgfonds wordt onderzocht als middel om de publieke investeringsopgave te kunnen verkleinen.
Kunt u toelichten hoeveel van het vereiste publieke geld al beschikbaar is gesteld? Kunt u toelichten hoe hij het ontbrekende bedrag verwacht te bekostigen?
Vooruitlopend op de Wcw wordt in veel gemeenten en provincies overwogen (deels) publieke warmtebedrijven op te richten, zijn deze in oprichting, of bestaan ze reeds. Bedrijven als HVC en Warmtestad Groningen investeren al lange tijd in warmtenetten. In Gelderland is onlangs het Gelders WarmteInfra Bedrijf (GWIB) opgericht, en recentelijk hebben de provincie Brabant en gemeente Amsterdam aangekondigd een verkenning te starten naar een publiek warmtebedrijf.
De publieke warmtebedrijven zijn met een startkapitaal in staat om te investeren in collectieve warmte en deze netten te exploiteren. De inkomsten kunnen vervolgens worden ingezet om verder te investeren en uit te breiden.
In aanvulling op deze initiatieven onderzoek ik de wenselijkheid en doelmatigheid van een nationale deelneming die naast decentrale overheden publiek aandeelhouder kan zijn in regionale of provinciale warmtebedrijven en een rol kan spelen in het inbrengen van expertise, kapitaal en publieke zakelijkheid. Verder onderzoek ik instrumenten die verstrekkers van vreemd vermogen meer zekerheid geven waardoor zij minder eigen vermogen van publieke aandeelhouders van een warmtebedrijf vereisen. In dit kader onderzoek ik de wenselijkheid en doelmatigheid van een waarborgfonds voor warmtenetten. Voor deze twee instrumenten zijn nog geen middelen vrijgemaakt. Over de dekking hiervoor zal moeten worden besloten bij een volgend besluitvormingsmoment.
Kunt u toelichten hoe het streven naar meer publieke controle over warmtenetten de investeringsbereidheid van commerciële partijen heeft beïnvloed, en of er beleidsaanpassingen overwogen worden om deze dynamiek te optimaliseren?
Het overgangsrecht biedt voldoende tijd en ruimte om investeringen die worden gedaan vooruitlopend op de wet en tijdens de overgangsperiode terug te verdienen. Daarmee blijft het voor private warmtebedrijven rendabel om te blijven investeren in warmtenetten. Ook na de overgangsperiode zal de Wcw ruimte houden voor commerciële partijen mits sprake blijft van doorslaggevende publieke zeggenschap. We zijn met de warmtebedrijven in gesprek hoe zij binnen die ruimte kunnen blijven bijdragen aan een voortvarende warmtetransitie en hoe het besluit voor een publiek meerderheidsbelang wordt ingevuld in de herijking van hun langetermijnstrategie.
Op welke manier ondersteunt u gemeenten bij het inschatten en beheersen van de financiële gevolgen van warmteconcessies, met name in relatie tot de bijdragen van Rijk?
Met regelmaat voeren we overleg met de individuele gemeenten, de regio’s en warmtebedrijven over hun plannen en de uitdagingen waar ze tegenaanlopen. Om gemeenten verder te ondersteunen heb ik het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) gevraagd om de informatievoorziening en ondersteuning aan gemeenten verder uit te bouwen.
Hoe evalueert u de bredere impact van de nieuwe warmtewet op het vermogen van lokale overheden om duurzame warmtenetten te realiseren, rekening houdend met de mogelijke situatie in meerdere gemeenten? Hoe weegt u het feit dat grote gemeentes zoals Den Haag en Rotterdam vastlopen met de warmtetransitie? Bent u van mening dat dit veel succes voorspeld voor zijn gekozen route voor kleinere gemeenten?
Niet elke gemeente zal in staat zijn om geheel zelfstandig de warmtetransitie vorm te geven, maar dat hoeft ook niet. Voor het bundelen van expertise, het delen van risico’s en opbouwen van voldoende uitvoeringskracht ligt het voor de hand dat veel nieuwe publieke warmtebedrijven op regionale of provinciale schaal zullen ontstaan, zoals dat ook het geval is bij andere publieke nutsbedrijven zoals voor water, gas en elektra.
De conclusie dat Den Haag en Rotterdam vastlopen met de warmtetransitie deel ik niet. In beide gemeenten blijft, al is het nu tijdelijk in een lager tempo, geïnvesteerd worden in warmtenetten. Maar een versnelling is nodig om de doelstelling voor 2030 en daarna te behalen en de uitdaging voor gemeenten is op dit moment groot. Daarom beoog ik met de Wcw het juiste kader neer te zetten voor gemeenten en hen ook verder te ondersteunen met instrumenten, zoals de WIS.
Het bericht 'Hoe komt het met het Frysk in de Kamer, nu zoveel voorvechters van het toneel verdwijnen?' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Habtamu de Hoop (PvdA), Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe komt het met het Frysk in de Kamer, nu zoveel voorvechters van het toneel verdwijnen?»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u het ermee eens dat een wisseling van de wacht niet mag leiden tot een verminderde inzet voor de zorgplicht voor de Friese taal en cultuur?
Wisseling van de wacht mag niet leiden tot een verminderde inzet voor de zorgplicht voor de Friese taal en cultuur. Er is daarom zowel nationaal als internationaal een formeel kader van beleid en wetgeving waarmee deze zorgplicht wordt geborgd. Denk hierbij aan de Wet gebruik Friese taal, de Bestuursafspraak Friese taal en Cultuur, de erkenning van het Europees Handvest voor regionale talen en talen voor minderheden en de erkenning van het Kaderverdrag inzake de bescherming van minderheden.
Bent u bereid, nu de ondertekening van een nieuwe bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur (BFTK) is uitgesteld, om niet slechts de afspraken in de BFTK te verlengen tot de ondertekening, maar ook de overige afspraken te verlengen die zijn gemaakt naar aanleiding daarvan?2
De afronding van de Bestjoersôfspraak Fryske Taal en Kultuer (BFTK) 2024–2028 vergt meer tijd. In Hoofdstuk 8.8 van de huidige bestuursafspraken staat opgenomen dat, indien er na de looptijd van de huidige BFTK nog geen nieuwe bestuursafspraak is overeengekomen, de bestaande bestuursafspraak van kracht blijft tot aan de ondertekening van de nieuwe.
In aanvulling op de huidige BFTK is op 25 april 2022 ook het Zichtbaarheidsakkoord afgesloten. Ik aanschouw dit akkoord als verlengde van de BFTK en daarom zal dit ook van kracht blijven tot de nieuwe bestuursafspraak ondertekend is.
Wat gaat u doen om de ondertekening van de nieuwe BFTK te bespoedigen, zodat de gevolgen kunnen worden meegenomen in de meicirculaire 2024?
Ik begrijp de belangen bij het snel afronden van de afspraken. Samen met de provincie Fryslân streef ik er daarom naar om zo snel mogelijk een akkoord te bereiken. Het is van belang om hierbij te benadrukken dat er geen sprake is van het uitstellen van de ondertekening, maar van het uitlopen van de onderhandelingen. Mede op verzoek van uw Kamer is het onze inzet om de ambitie in deze BFTK te verhogen ten opzichte van voorgaande jaren. Ambitie kost tijd. Nieuwe afspraken moeten niet alleen ambitieus maar ook breed gedragen en uitvoerbaar zijn. Dit vraagt in sommige gevallen om grondig onderzoek en overleg.
Wanneer de BFTK ondertekend kan worden is afhankelijk van wanneer er akkoord bereikt wordt tussen de Provincie Fryslân en de betrokken departementen binnen de Rijksoverheid. Zoals aangegeven in de kamerbrief van 28 November «Afronding BFTK vergt meer tijd» is ondertekening om dit moment voorzien in het voorjaar van 2024.
Erkent u het belang van een warme overdracht van het dossier Friese taal en cultuur aan uw opvolger, om een vliegende start te kunnen maken met de verhoogde ambities, zoals gevraagd door de Kamer?
Ja, ik erken het belang van een warme overdracht van het dossier Friese taal en cultuur en zal daarom, net als mijn voorganger, in het introductiedossier voor mijn opvolger de verantwoordelijkheid en zorgplicht voor de Friese taal en cultuur opnemen.
Bent u bereid om, net als uw voorganger, in het introductiedossier voor uw opvolger de verantwoordelijkheid en zorgplicht voor de Friese taal en cultuur op te nemen?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zowel in het Fries als in het Nederlands te beantwoorden?
Ik zal een Friese vertaling van uw vragen en antwoorden toevoegen aan de stukken.
Hulp aan mannelijke sekswerkers |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Eindhovens inloophuis voor jongensprostitués met sluiting bedreigd: «Probleem alleen nog maar groter»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat jonge en zelfs minderjarige mannelijke sekswerkers die te maken hebben met misstanden waaronder gedwongen prostitutie, mensenhandel en uitbuiting hulp nodig hebben? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat die hulp geboden dient te worden onder andere om uitstappen mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Er is een onderscheid tussen sekswerk en seksuele uitbuiting (mensenhandel). Sekswerk is in Nederland een legaal beroep voor meerderjarigen. Voor sekswerkers die willen stoppen met het werk en daarbij hulp nodig hebben, worden uitstapprogramma’s gefinancierd middels de Decentralisatie Uitkering Uitstapprogramma’s Prostituees (DUUP). Het doel van de uitstapprogramma’s is om in contact te komen met sekswerkers om hen indien gewenst te voorzien van informatie, hulp aan te bieden bij het proces van overwegen te stoppen en/of het realiseren van een andere daginvulling. De uitstapprogramma’s zijn toegankelijk voor alle sekswerkers. Er bestaat een grote diversiteit onder de sekswerkers, waaronder ook meerderjarige mannelijke sekswerkers, transpersonen en buitenlandse sekswerkers.
Het kopen van seks met een minderjarige is een strafbaar feit. Dit is strafbaar gesteld onder art. 248b van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) wanneer het gaat om 16- of 17-jarige slachtoffers. In het geval van slachtoffers jonger dan 16 jaar valt het kopen van seks onder andere zedenfeiten, namelijk ontucht met een persoon jonger dan 16 jaar (art. 245 of 247 Sr.). Wanneer sprake is van een uitbuitingssituatie, spreken we van mensenhandel. Dit is expliciet strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Hulp en opvang aan slachtoffers van mensenhandel wordt op verschillende manieren aangeboden, denk aan opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo2015), de Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel (COSM), en de Jeugdwet.
Naar specifiek jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting heeft het «Consortium seksuele uitbuiting jongens en jonge mannen» (een samenwerking tussen zorg- en expertiseorganisaties Koraal, Fier, Lumens, Pretty Woman/Best Man, Sterk Huis) in opdracht van het Ministerie van VWS onderzoek2 uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de achtergrond en ondersteuningsbehoefte van jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting. In het onderzoek zijn jongens zelf aan het woord gelaten over seksuele uitbuiting en seksueel geweld en wat eraan vooraf ging. De opgedane kennis en inzichten zijn gebundeld in handreikingen voor ouders van jongensslachtoffers en geven professionals in de zorg, het wijkteam, het onderwijs en bij politie handvatten voor het signaleren, handelen en bieden van passende zorg en ondersteuning. Het Ministerie van VWS ondersteunt in het kader van de no-regrets 2023 van het Programma Samen tegen Mensenhandel in 2024 het vervolgtraject van het Consortium. Dit ziet o.a. op het bereiken van (potentiële) jongensslachtoffers met informatie over slachtofferschap en mogelijkheden voor hulp, gratis e-learning voor professionals en het doorontwikkelen en implementeren van specifieke zorgmethodieken voor jongens en mannen, wat bijdraagt aan laagdrempeligere en toegankelijke zorg en ondersteuning.
Ten slotte is vanuit het Programma Samen tegen Mensenhandel in 2023 een pilot gestart om kwetsbare jongens online proactief te benaderen. Met de pilot, uitgevoerd door het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM), wordt beoogd online preventie, signalering en zorg aan te bieden aan jongens. Hierbij wordt de overdracht van online naar offline hulpverlening landelijk goed afgestemd.
Kunt u een indicatie geven van hoe groot deze groep landelijk is?
Het is moeilijk om zicht te krijgen op het aantal slachtoffers van seksuele uitbuiting, waaronder het aantal mannelijke slachtoffers. In het jaarbeeld van 2022 van Comensha wordt gesproken over 1 jongensslachtoffer en 53 mannelijke slachtoffers in 2022. In eerder onderzoek wordt echter aangegeven dat geen goede inschatting gemaakt kan worden van de grootte van de groep mannelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting.3
Klopt het dat het Eindhovense inloophuis zelf jaarlijks 70–100 jongens opvangt en begeleidt naar een normaal leven? Hoeveel van die jongens komen van buiten de gemeente Eindhoven?
Ik heb geen inzage in de aantallen jongens en mannen die gebruik maken van dit inloophuis en uit welke regio zij komen.
Deelt u de mening dat het voor jonge mannelijke sekswerkers vanwege taboes op homoseksualiteit, sekswerk en mannelijk slachtofferschap moeilijk is om hulp te zoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waar kunnen deze sekswerkers dan wel terecht?
Onderzoek bevestigt dat mannelijke sekswerkers vaak minder goed op de radar staan van instanties als hulp- en zorgverleners binnen gemeenten. Dat kan onder andere komen door taboes op homoseksualiteit, sekswerk en mannelijk slachtofferschap.4 Mannelijke sekswerkers vallen soms buiten het bereik van het ondersteuningsaanbod.5 Om de drempel voor mannelijke sekswerkers te verlagen hebben verschillende DUUP-organisaties mannelijke hulpverleners aangenomen. Ook concentreren bepaalde organisaties zich op een afgebakende groep binnen de seksbranche, zoals mannelijke sekswerkers. Informatie over moeilijk bereikbare doelgroepen wordt onder andere gedeeld met hulpverleningsorganisaties en DUUP-(centrum)gemeenten via de landelijke ontmoetingsdagen. De verwachting is dat kennisuitwisseling over moeilijk bereikbare doelgroepen ervoor zorgt dat het ondersteuningsaanbod beter aansluit bij de behoefte, waardoor mannelijke sekswerkers de uitstapprogramma’s beter weten te vinden.
Zoals vermeld bij de beantwoording van vraag 2 is in de afgelopen jaren en wordt het komende jaar ingezet op het bieden van betere bescherming en hulp aan jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting. Onder andere door het verlagen van drempels voor jongensslachtoffers om hulp te zoeken die – veelal door taboes – niet durven te praten over wat ze meemaken.
Deelt u de mening dat er een laagdrempelige en bij deze doelgroep landelijk bekende hulpvoorziening moet blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, waar kunnen deze sekswerkers dan wel terecht?
Meerderjarige mannelijke sekswerkers kunnen voor laagdrempelige hulpvoorzieningen terecht bij de uitstapprogramma’s. Op dit moment is een landelijk dekkend netwerk van uitstapprogramma’s operationeel. Naast de uitstapprogramma’s kunnen meerderjarige mannelijke sekswerkers ook terecht bij andere organisaties, bijvoorbeeld de GGD voor hulp rond seksuele gezondheid.
Deelt u de mening dat het House of Inner Strength (HIS) een goede plek is waartoe vanuit heel Nederland mannen en jongens die sekswerk verrichten zich kunnen wenden en waar zij geholpen kunnen worden? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit inloophuis te laten continueren en in ieder geval niet voor het einde van het jaar al te laten stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het is voor potentiële slachtoffers van alle vormen van uitbuiting van belang dat zij de juiste opvang en ondersteuning op de juiste plek krijgen. De opvang van slachtoffers mensenhandel wordt voornamelijk door de centrumgemeenten Vrouwenopvang uit de Decentralisatie-uitkering Vrouwenopvang bekostigd. Hier valt ook de mannenopvang onder. Voor specialistische jeugdhulp voor minderjarigen die te maken hebben met seksuele uitbuiting en seksueel geweld kunnen gemeenten gebruik maken van specialistische zorginstellingen. Gemeenten kunnen hiervoor eigen middelen uit de Algemene Uitkering en de Wmo2015 en Jeugdwet inzetten om de opvang, ondersteuning en hulp te financieren.
Binnen dit stelsel kunnen voorzieningen als het House of Inner Strength, waarin jongens op laagdrempelige wijze in contact komen met lotgenoten en verschillende vormen van hulp kunnen krijgen, bekostigd worden.
Het is nadrukkelijk de taak van gemeenten om opvang en ondersteuning te organiseren. Als het gaat om meer gespecialiseerde voorzieningen kan regionale of bovenregionale samenwerking daarbij noodzakelijk zijn.
Ik heb de kwestie van het House of Inner Strength vorig jaar voorgelegd aan de VNG met het verzoek hierover in gesprek te gaan met de gemeente Eindhoven. Om tegemoet te komen aan de motie Mutluer c.s.6 die de regering verzoekt om met betrokken gemeenten en de VNG in overleg te treden over mogelijke continuering van het House of Inner Strength, zullen zowel JenV als VWS deelnemen aan een vervolggesprek met betrokken organisaties. Dit gesprek zal in maart plaatsvinden.
Bent u bereid om Decentralisatie Uitkering Uitstapprogramma’s voor Prostituees (DUUP) van nu 6 miljoen euro per jaar te verhogen zodat ook de specifieke hulp voor jongen mannelijke sekswerkers daaronder komt te vallen? Zo ja, met welk bedrag gaat u deze uitkering verhogen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 2023 is er per jaar 6 miljoen euro structureel beschikbaar voor de uitstapprogramma’s. Hieronder valt ook de specifieke hulp aan meerderjarige mannelijke sekswerkers. Het netwerk van uitstapprogramma’s is landelijk dekkend.
Bent u bereid om na te gaan hoe het HIS in ieder geval voor 2024 financiering kan ontvangen om de genoemde hulp te kunnen waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bovenstaande vragen voor het op 21 december 2023 geplande commissiedebat over mensenhandel beantwoorden?
Het besluit om Elektrische bestelbussen onder een B-rijbewijs niet langer te gedogen per 1 juli 2024 |
|
Hidde Heutink (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel in de Telegraaf1 en de site fleet-mobility.nl2 waarin verschillende belanghebbenden ontstemd reageren zoals TLN, ABN Amro, DHL, BOVAG, de RAI vereniging en de VNA? Zo ja, wat vindt u van deze reacties?
Ja. Ik betreur de ontstane situatie, maar ik zie op dit moment helaas geen mogelijkheden voor een wettelijke verankering van de vrijstelling. Om ondernemers duidelijkheid te geven en tijd te geven om eventueel chauffeurs op te leiden voor rijbewijs C/C1 en code 95 en om aan de tachograafplicht te voldoen, verleng ik de gedoogsituatie tot 1 juli 2024.
Waarom laat u zichzelf in deze bestuurlijke spaghetti klem zetten en waarom is er niet gekozen om de wet permanent aan te passen zodat Nederland, net als in Duitsland, gebruik kan maken van de permanente vrijstelling zoals deze wordt voorgeschreven uit de derde rijbewijsrichtlijn?
Zoals in de Kamerbrief van 6 december 20233 aangegeven, acht ik momenteel een wettelijke verankering van een permanente vrijstelling in Nederland onhaalbaar. Deze brief stelt hierover het volgende:
Om een blijvend juridisch kader voor deze vrijstelling in Nederlandse wetgeving te regelen, moet het kabinet een algemene maatregel van bestuur (AMvB) vaststellen, waarmee het Reglement rijbewijzen en het Arbeidstijdenbesluit vervoer worden gewijzigd. Bij de uitwerking van de AMvB is helaas gebleken dat het op dit moment niet uitvoerbaar en handhaafbaar is om de gedoogconstructie te verankeren in een permanente regeling en het daarmee ook duurzaamheid en de verkeersveiligheid niet ten goede kan komen. Dat komt onder meer doordat:
De AMvB moet onder andere voor advies worden voorgelegd aan de RDW en Raad van State. De RDW en het OM hebben ten aanzien van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid een negatief advies uitgebracht. De strekking van dit advies zal naar verwachting doorwerken in het advies van de Raad van State. Daarom acht ik momenteel een wettelijke verankering van een vrijstelling in Nederland onhaalbaar.
Snapt u dat een elektrische bestelbus nog steeds een bestelbus is en geen vrachtwagen? Zo ja, waarom komt u niet op korte termijn naar de Kamer met een wetswijziging om een nieuwe voertuigcategorie te introduceren die het besturen van een elektrische bestelbus mogelijk maakt met een B-rijbewijs?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn de betreffende elektrische bedrijfsauto’s door hun verhoogde toegestane maximum massa volgens de huidige Europese en Nederlandse wetgeving vrachtwagens. De vergelijking met een bestelbus gaat daarom niet op. Immers, de toegestane maximum massa van een voertuig bepaalt welke regelgeving van toepassing is. Deze regels zijn Europeesrechtelijk vastgesteld en kunnen daarom niet eenzijdig in nationale regelgeving gewijzigd worden zonder dat dat eerst in Europese regelgeving wordt gewijzigd.
De betrokken chauffeurs hebben juist vanwege van het rijbewijs B geen kennis van de geldende regels voor vrachtwagens of hoe het is om een zwaarder voertuig te besturen. Denk hierbij aan de geldende verkeersregels voor vrachtwagens rondom maximumsnelheden, de plaats op de weg, verkeerstekens voor inhaalverboden, toegankelijkheid tot bepaalde gebieden, decentrale regelgeving specifiek voor vrachtwagens en de APK-regels.
Waarom kan Duitsland wel gebruik maken van de permanente vrijstelling en lukt dat in Nederland niet? Heeft u gesproken met zijn collega’s in Duitsland om op korte termijn ook een fatsoenlijke oplossing in Nederland te realiseren?
Zoals in de antwoorden op eerdere Kamervragen van D664 aangegeven, is eerder via de Nederlandse ambassade in Berlijn verder uitgezocht hoe Duitsland met deze voertuigen omgaat. Duitsland heeft de mogelijkheid voor een vrijstelling onder de derde rijbewijsrichtlijn een-op-een geïmplementeerd in Duitse regelgeving.5 Maar ook zij hebben in de praktijk te maken met de problemen met handhaving en uitvoerbaarheid. Duitsland heeft daarom hierover in 2022 ook een vraag gesteld aan de Europese Commissie hoe zij, ondanks hun implementatie, met het bepalen van het niet mogen toenemen van het laadvermogen moeten omgaan. Tot op heden heeft Duitsland (naar ons weten) geen antwoord van de Europese Commissie ontvangen hoe zij hier mee moeten omgaan.
Indien Nederland de vrijstelling net als Duitsland formeel in regelgeving wil regelen, dan moet daarvoor een algemene maatregel van bestuur (AmvB) worden gewijzigd. Deze moet onder andere voor advies worden voorgelegd aan RDW en Raad van State. De Dienst Wegverkeer (RDW) en het OM hebben ten aanzien van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid negatief geoordeeld. De strekking van advies zal naar verwachting doorwerken in het advies van de Raad van State. Daarom acht ik, zoals reeds in het antwoord op vraag 2 aangegeven, een wettelijke verankering van een vrijstelling in Nederland op dit moment onhaalbaar.
De uitvoerings- en handhavingsvraagstukken van de vrijstellingsregeling van de derde rijbewijsrichtlijn spelen dus in meerdere lidstaten die een permanente vrijstelling willen invoeren of reeds hebben ingevoerd (o.a. Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Hongarije, Ierland, Polen, Zweden, Verenigd Koninkrijk en Portugal). Op 6 december 2022 en op 5 december 2023 heeft daarom een overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie over de handhaafbaarheid van de voorwaarde van het extra gewicht. Daaruit blijkt dat er nu geen ruimte is voor een definitieve oplossing. De Europese Commissie heeft naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023 wel bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals onder de derde rijbewijsrichtlijn naar dit probleem te gaan kijken. Of dit tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Het lijkt er op dat u zichzelf klem zet doordat er wordt vastgehouden aan allerlei principes, zoals het niet willen vrijstellen van voertuigen op basis van LPG of plug-in hybrides. Bent u bereid om deze principes los te laten zodat er een oplossing kan worden gevonden?
Het vrijstellen van LPG-voertuigen of plug-in hybrides is niet het (grootste) probleem waarom een oplossing momenteel niet haalbaar is. Dat zijn de eisen dat het extra gewicht als gevolg van de alternatieve aandrijflijn zich niet goed laat bepalen en dat dit niet mag leiden tot extra laadvermogen. Daar moet eerst een oplossing voor gevonden worden. Daarnaast blijven er nog uitzoekpunten over, aangezien deze voertuigen nog steeds voor andere bepalingen (zoals verkeersregels, -tekens, rij- en rusttijden en decentrale regelgeving) blijven gelden als vrachtwagens in plaats van bestelauto’s. Zoals in de Kamerbrief van 6 december 20236 aangegeven, weegt hierbij ook het belang van verkeersveiligheid mee: met name dat van andere verkeersdeelnemers die bij een botsing met een zwaarder bedrijfsvoertuig vanwege massa-ongelijkheid een grotere kans op ernstig letsel of overlijden hebben.
Hoe consistent vindt u uw eigen beleid als er vanaf 1 januari 2025 allerlei zero-emissiezones worden ingevoerd en tegelijkertijd de aanschaf van een elektrisch voertuig nog veel onaantrekkelijker wordt gemaakt?
Het kabinet staat achter het beleid voor de versnelde verduurzaming van de mobiliteit. Dit beleid is hard nodig om de afgesproken klimaatdoelen te bereiken. Mobiliteit betreft op dit moment zo’n 20% van alle CO2-uitstoot in Nederland. Om in 2050 een volledig klimaatneutraal wagenpark te bereiken, zijn beleidsmaatregelen hard nodig. Op 1 oktober 2023 bedroeg het aandeel zero-emissievoertuigen in het bedrijfswagenpark iets meer dan 2%.
Het is niet zo dat per 1 januari 2025 alle bezitters van een bedrijfswagen geen toegang hebben tot een zero-emissiezone. Zo behouden relatief schone bedrijfswagens toegang tot de zero-emissiezone op basis van de overgangsregelingen:
Ook kunnen ondernemers onder in verschillende gevallen (incidentele) ontheffingen aanvragen (zie voor meer informatie: www.opwegnaarzes.nl). Verder komen lang niet alle bedrijfswagens (frequent) in deze zones.
Voor een beperkt deel van ondernemers die de overstap naar een zero-emissievoertuig maakt, zullen de eisen rond rijbewijs en gewicht een rol gaan spelen. Eigenaren van de huidige groep rondrijdende voertuigen kunnen er op dit moment echter ook nog voor kiezen om de toegestane maximum massa (TMM) van het voertuig in het kentekenregister te verlagen naar 3.500 kg en het voertuig met minder laadvermogen te laten besturen door chauffeurs met rijbewijs B.
Op basis van de verdeling van de Toegestane Maximale Massa (TMM) van het huidige lichte bedrijfswagenpark op fossiele brandstoffen is de verwachting dat ongeveer driekwart voor het rijbewijs geen last zal hebben van de gewichtstoename bij elektrificering van het voertuig. Ook als het gangbare extra gewicht van een elektrische uitvoering wordt meegerekend (ca. 300 kg), blijft de TMM onder of op de 3.500 kg (de grens voor het rijden met een rijbewijs B). Voor het andere kwart van de voertuigen kan er bij een een-op-een omzetting van het huidige voertuig potentieel de grens van 3.500 kg voor rijbewijs B worden overschreden. Dit hangt af van de feitelijke belading in de praktijk. Echter, niet iedere voertuigbezitter gebruikt in de praktijk ook daadwerkelijk dit volledige laadvermogen. Wel kunnen er gevallen zijn waarin een opdeling van de hoeveelheid belading per rit niet goed mogelijk is. Denk hier bijvoorbeeld aan een tuinder die een grote zware boom met kluit in één stuk dient te vervoeren.
Voor ondernemers die veel zware goederen of een mobiele werkplaats vervoeren kan afname van het laadvermogen een probleem zijn. Die groep ondernemers zal hun chauffeurs tijdig moeten voorbereiden op het behalen van rijbewijs C1 of C, beiden met code 95 en het gebruik van de tachograaf. Een andere mogelijkheid is om over te stappen op kleinere en lichtere elektrische bedrijfswagens en het aanpassen van de logistiek om met rijbewijs B te kunnen blijven rijden.
Bent u het eens met de stelling dat niemand in Nederland deze bestuurlijke chaos nog snapt en dat het er op lijkt dat u niet eens echt geprobeerd heeft om de permanente vrijstelling wettelijk te verankeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mij, samen met handhavende en uitvoerende organisaties, tot het uiterste ingespannen om een permanente vrijstelling te verankeren en de Kamer daar regelmatig over geïnformeerd. Het ministerie heeft het afgelopen jaar intensief gewerkt aan de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Gaandeweg deze zorgvuldige uitwerking zijn de in het antwoord op vraag 2 genoemde uitvoerings- en handhaafbaarheidsproblemen naar voren gekomen.
Daarnaast heeft zowel op 6 december 2022 en op 5 december 2023 overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie over de handhaafbaarheid van de voorwaarde in de richtlijn over de massa boven 3.500 kg. Daaruit blijkt dat er nu geen ruimte is voor een definitieve oplossing. De Europese Commissie heeft naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023 wel bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals onder de derde rijbewijsrichtlijn naar dit probleem te gaan kijken. Of dit tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Kunt u toezeggen om nog voor het meireces een wetswijziging naar de Kamer te sturen waarin de permanente vrijstelling wettelijk mogelijk gemaakt wordt?
Nee, het sturen van een wetswijziging heeft zin wanneer de Europese Commissie aanvullende handelingsruimte op de vrijstellingsmogelijkheid onder derde rijbewijsrichtlijn biedt. Daarover ben ik momenteel met de Commissie in gesprek. Of dit tot een oplossing leidt, is niet zeker. Zodra hierover meer duidelijkheid is, kom ik hier bij de Kamer graag op terug.
Het bericht 'Tom Klaassen belandde in een ‘zorgvacuüm’ en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen' |
|
Jimmy Dijk , Lisa Westerveld (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tom Klaassen belandde in een «zorgvacuüm» en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen» van 1 december 2023?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het beeld dat in het artikel wordt geschetst van het totaal ontbrekende zorgaanbod in Nederland voor complexe psychiatrische patiënten met een verslaving? Wat is uw analyse over de vraag waarom dit zorgaanbod zo in gebreke is?
Ik herken dat personen met complexe psychiatrische problematiek en een verslaving niet altijd tijdig de juiste zorg ontvangen. Voor cliënten met een zogenoemde dubbele diagnose is een specifieke, geïntegreerde behandelaanpak vereist die bij voorkeur wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team. Deze geïntegreerde behandelaanpak is niet altijd breed beschikbaar, bij de instellingen die dit wel bieden zijn dan vaak ook wachtlijsten. Voor het overige herken ik de beelden uit het artikel niet
Wat heeft ervoor gezorgd dat noodzakelijke voorzieningen en aanbod voor deze doelgroep zijn verdwenen zoals opvangplekken voor ontgifting, bedden voor de opvang van mensen met een combinatie van verslaving en psychiatrie, dagbesteding voor deze doelgroep, aandacht voorharmreduction, uitslaapplekken en dronkenmanscellen, pensions voor alcoholisten? Kunt u per bovengenoemde opvangplek uitleggen waarom en wanneer deze zijn verdwenen?
Over het lokale aanbod van de verschillende soorten opvangplekken en voorzieningen voor mensen met verslavingsproblematiek wordt geen landelijke data verzameld. Ik kan daarom geen inzicht geven in de ontwikkeling van het aanbod hiervan. Ik heb hierbij ook geen signalen dat er sprake is van een structurele afname van voorzieningen.
Bent u het ermee eens dat defocus op zelfregie voor deze doelgroep niet passend is? Zo ja, waarom wordt daar toch nog steeds op ingezet?
Het is aan de behandelaar of behandelaren van een patiënt met complexe psychiatrische problemen om te bepalen wat voor deze patiënt de meest passende zorg en ondersteuning is. De term «zelfregie» wordt hierbij gebruikt voor het behandelprincipe dat de verantwoordelijkheid voor de keuzes in de behandeling en het dagelijks leven zoveel mogelijk gedeeld worden door de patiënt. Zelfregie betekent hierbij niet dat de patiënt zelf zijn koers moet bepalen of zelfstandig elke behandelstap moet aangaan.
Gaat u gehoor geven aan de oproep uit het veld om meer aanbod voor deze doelgroep, door bijvoorbeeld meer acute bedden voor ontgifting, langdurige bedden voor behandeling en een inzet op harmreduction en dagbesteding te creëren? Zo niet, waarom niet?
Ik vind het met het veld belangrijk dat er passende en tijdige zorg en ondersteuning wordt geboden aan deze doelgroep vanuit een integrale blik op zowel verslaving als psychische problematiek. Hieronder geef ik aan hoe de Staatssecretaris en ik er reeds op inzetten om de zorg en ondersteuning voor deze doelgroep te verbeteren.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is met onder andere de gemeenten afgesproken om in de komende vijf jaar te komen tot een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten, waar iedere inwoner toegang toe heeft. Deze steunpunten zijn met name bedoeld voor inwoners met een ernstige psychische kwetsbaarheid.
Voor mensen met complexe en meervoudige problematiek die niet uit zichzelf hulp zoeken kunnen gemeenten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) inzetten op bemoeizorg. Om de (bemoei)zorgketen zo goed mogelijk te laten functioneren, zijn er vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoeren van deze taak. Ook worden gemeenten met het actieprogramma «Grip op onbegrip» in staat gesteld om de aanpak voor mensen met complexe psychiatrische problemen verder vorm te geven.
Tot slot is er ook aandacht voor het aanbod van zorg. Ten aanzien van de specialistische ggz is één van de opgaven waar ik samen met partijen vanuit het IZA in het kader van de toegankelijkheid van de ggz aan werk, het borgen van de continuïteit en het realiseren van voldoende toegankelijk ggz aanbod voor patiënten met een hoog complexe zorgvraag, de zogenaamde cruciale ggz. In mijn brief van 21 december 20232 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en de verdere aanpak hiervan.
Bent u het met ons en deskundigen eens dat juist om terugval tegen te gaan, het relevant is dat mensen wat te doen hebben en er structuur is? Klopt het dat er geen bekostiging is voor activiteiten in opvang en zorglocaties? Zo ja, bent u bereid hierover afspraken te maken met zorgverzekeraars zodat ook activiteiten, sport en ontspannen bekostigd worden?
Voor mensen met complexe psychiatrische problemen kan dagbesteding een belangrijk onderdeel zijn van de behandeling voor herstel en terugvalpreventie. Dagbesteding wordt op verschillende manieren aangeboden en bekostigd. Voor patiënten die opgenomen zijn in een kliniek kan dagbesteding binnen de curatieve zorg worden bekostigd. Voor EPA-cliënten die ambulant behandeld worden kan op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw) aanspraak gemaakt worden op dagbesteding. Daarnaast wordt ook vanuit gemeenten voorzien in dagbesteding op basis van de Wmo.
Kent u het vertrouwelijke ggz-rapport dat over deze doelgroep geschreven is door Zegerius, Zoeteman en De Wit? Wat is de status van het rapport en op welke manier is er opvolging gegeven aan dit document?
Ik heb kennisgenomen van het artikel en het vertrouwelijke rapport waar in het artikel via een digitale link naar wordt verwezen. Ik vind het aan de opdrachtgevers van dit rapport om te bepalen of en op welke manier hier opvolging aan gegeven zou moeten worden.
In het rapport wordt gesteld dat het moeilijk is om de omvang van de doelgroep in kaart te brengen, wat maakt dit zo moeilijk? Wat wordt ondernomen om deze groep wel in beeld te krijgen?
Het is complex om deze groep van mensen met complexe psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek in kaart te brengen. Dit wordt onderschreven door het Trimbos-instituut in het rapport «Recente inzichten in harm reduction voorzieningen in Nederland» (2022)3. Hierin wordt beschreven dat het een niet homogene doelgroep betreft, die ook verandert over de tijd qua kenmerken en zorgbehoeften. Daarnaast gaat het hier voor een deel om mensen die de zorg mijden of waar door het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats weinig zicht op is.
Wanneer er sprake is van mensen die niet uit zichzelf hulp zoeken kan op basis van de Wmo worden ingezet op bemoeizorg, waardoor mensen dan binnen een gemeente toch in beeld komen. Vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag zijn daarbij instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoeren van deze taak. Voorbeelden hiervan zijn het inrichten van meldpunten niet-acute zorg, Streettriage en de wijk-GGD’er.
Wat is uw reactie op het feit dat palliatieve zorg wordt genoemd als één van de «gewenste oplossingen» voor het tekortschietende zorgsysteem?
Het artikel verwijst naar een intern rapport dat is opgesteld vanuit de regio Amsterdam. Op basis van het artikel en in reactie op uw vraag vind ik het belangrijk om het volgende te benadrukken.
Palliatieve zorg mag nooit ingezet worden om eventuele tekortkomingen in het zorgaanbod te compenseren. Palliatieve zorg starten dient een zorgvuldig proces te zijn, waarvoor een kwaliteitskader en richtlijnen voor professionals gelden. Principes van palliatieve zorg, zoals geformuleerd in het kwaliteitskader palliatieve zorg, zijn onder andere gezamenlijke besluitvorming en proactieve zorgplanning. Dit vormt de basis voor de zorgverlening, waarin de patiënt en diens naasten centraal staan. En waarbij zo goed als mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de waarden, wensen, behoeften en omstandigheden van de patiënt en diens naasten.
Deelt u de mening van experts in het artikel dat een dergelijke aanbeveling ethische en juridische grenzen overschrijdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel plaatst één van de experts ethische en juridische vraagtekens bij het benoemen van palliatieve zorg in de context van een tekort aan zorgaanbod. Daarnaast stelt een andere expert dat besluiten dat genezing niet meer mogelijk is zonder overleg met de patiënt en mede ingegeven door de tekortkomingen in het zorgsysteem niet kan. Dit sluit aan bij het feit dat aan professionele zorgverlening (zorg)ethische en juridische principes verbonden zijn, zoals opgenomen in het kwaliteitskader palliatieve zorg4. De zorgverlener herkent, erkent en verkent de complexe ethische kwesties die zich voor kunnen doen in de zorg voor patiënten met een levensbedreigende aandoening of kwetsbaarheid. Geldende wet- en regelgeving, erkende medische zorgstandaarden en professionele richtlijnen vormen de kaders waarbinnen de waarden, wensen en behoeften van de patiënt of wettelijk vertegenwoordiger en diens naasten worden gerespecteerd. Ook wijst deze expert er op dat verzoeken voor euthanasie bij verslaving alleen in zeer uitzonderlijke situaties gehonoreerd worden. «Er is veel meer nodig om te voldoen aan het criterium van ondraaglijk lijden.»
In hoeverre is deze aanbeveling van palliatieve zorg, met of zonder verzoek van de patiënt zelf, al in de praktijk gebracht?
In het artikel wordt verwezen naar een intern rapport uit de regio Amsterdam. In hoeverre aanbevelingen uit het rapport in de praktijk zijn gebracht is mij niet bekend.
Welke gerichte maatregelen gaat u nemen om het afschuiven van verantwoordelijkheid, zoals te zien is in de in het artikel genoemde casus, maar ook bij andere ggz-patiënten met een complexe zorgvraag, tot het verleden gaat behoren? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er in de toekomst meer samenwerking plaatsvindt tussen de betrokken partners?
Bij mensen met een complexe zorgvraag zijn vaak meerdere partijen betrokken die ieder een eigen rol en verantwoordelijkheid hebben om passende zorg of ondersteuning te bieden. Het is daarbij vooral belangrijk dat deze partijen goed samenwerken aan passende en integrale ondersteuning en zorg, waarbij de wensen en behoeften van mensen centraal dienen te staan. Er zijn op landelijk niveau verschillende initiatieven om deze samenwerking te bevorderen. Zo is het actieprogramma «Grip op onbegrip» in belangrijke mate gericht op het versterken van domeinoverstijgende samenwerking tussen het sociaal, zorg- en veiligheidsdomein. Het versterken van domeinoverstijgende samenwerking staat ook centraal in het IZA. Zo wordt in de regio’s gewerkt aan een integrale aanpak van gezondheidsvraagstukken op basis van regioplannen. Verder wordt in het IZA specifiek voor de GGZ ingezet op verbetering van de samenwerking tussen het sociaal domein, de eerstelijnszorg en de ggz.
Welke gerichte maatregelen gaat u nemen om de gevolgen van eerder wegbezuinigde of anderszins verdwenen specialistische voorzieningen te herstellen en verdere verschraling van de ggz-zorg te voorkomen?
De door u genoemde bezuiniging herken ik niet. De uitgaven in de ggz zijn de afgelopen jaren niet afgenomen, maar juist toegenomen. Het betreft een stijging van € 5,5 miljard in 2016 naar € 9,3 miljard in 2023.
Zoals hierboven aangegeven gaat het voor de doelgroep van mensen met complexe psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek om een combinatie van voorzieningen die aangeboden worden door de gemeenten en de specialistische ggz. Ten aanzien van de specialistische ggz is één van de opgaven om voldoende toegankelijk ggz aanbod voor patiënten met een hoog complexe zorgvraag te creëren, de zogenaamde cruciale ggz. In mijn brief van 21 december 20235 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en de verdere aanpak hiervan.
Bent u bereid om te werken naar een systeem waarbij juist de hoogcomplexe ggz-zorg gebaat is bij stabiele financiering zodat zij een landelijk dekkende brandweerfunctie kan vervullen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er voldoende aanbod is van ggz voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag en dat hiervoor stabiele financiering en bekostigingsvorm beschikbaar is. Zoals aangegeven in de brief die ik op 21 december 2023 aan uw Kamer heb gestuurd6, heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) recentelijk een verkenning uitgevoerd, waarin ze op dit moment tot de conclusie komen dat er binnen de huidige bekostiging en de huidige reguliere zorginkoop op dit moment afdoende mogelijkheden zijn om goede afspraken te maken over ggz-zorg voor de allerzwaarste patiënten. Zoals in de brief van 21 december is aangegeven zal ik later in het proces de NZa nogmaals vragen naar dit vraagstuk te kijken.
Bent u bereid om deze vragen één voor één en te beantwoorden?
Ja, hiertoe ben ik bereid.
Het bericht ‘Kwam agent Robert-Jan om het leven bij politiewerk? Nee, zegt stichting (en dus komt zijn naam niet op monument)’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwam agent Robert-Jan om het leven bij politiewerk? Nee, zegt stichting (en dus komt zijn naam niet op monument)»?1
Ja.
Klopt het dat, ondanks een verzoek van de korpschef, de naam van de overleden agent Robert-Jan Hartman niet op het nationaal politiemonument Tuin van Bezinning komt?
Ja, dat klopt.
Deelt u met de korpschef dat de activiteit waarbij Robert-Jan Hartman is overleden als een vaardigheidstraining geldt, die daarmee indirect deel uitmaakt van politiewerk? Deelt u voorts dat het om die reden mogelijk moet zijn om Robert-Jan Hartman op te nemen in de Tuin der Bezinning?
De afweging of de teambuildingsactiviteit waar de heer Hartman aan deelnam toen hij dodelijk gewond raakte voldoet aan de criteria in het reglement van de Tuin van Bezinning is niet aan mij als Minister om te maken. De Tuin van Bezinning wordt beheerd door een stichting, met een onafhankelijk bestuur. Noch ik, noch de korpschef maakt onderdeel uit van het bestuur van deze stichting. Het bestuur toetst voordrachten van namen van omgekomen politiemedewerkers op criteria die in het reglement zijn vastgelegd, in het licht van de toelichting die op het reglement gegeven is en de totstandkoming van het reglement.
Van de korpschef heb ik vernomen dat, in reactie op zijn verzoek ten aanzien van het opnemen van de heer Hartman, het bestuur hem heeft geïnformeerd dat voor hen centraal staat dat de Tuin van Bezinning bedoeld is voor het eren en herdenken van politiemensen die «in the line of duty» om het leven zijn gekomen. In het verlengde daarvan is het doel nadrukkelijk oog te hebben voor de risico’s die uitoefening van het operationele politiewerk met zich meebrengt. Ik heb via de korpschef vernomen dat het bestuur heeft geoordeeld dat de activiteit waarbij de heer Hartman dodelijk gewond raakte niet in het verlengde ligt van «in the line of duty», hoe treurig de omstandigheden ook waren en nog steeds zijn.
Bent u bekend met de zorgvuldige afweging van belangen die door het stichtingsbestuur gemaakt zou zijn? Om welke belangen gaat het hier?
Het bestuur heeft, naar aanleiding van het verzoek van de korpschef, zorgvuldig afgewogen of de omstandigheden waaronder de heer Hartman is overleden voldoen aan de criteria voor opname in de Tuin van Bezinning of dat er aanleiding was om, in dit specifieke geval, de hardheidsclausule toe te passen en een uitzondering te maken op deze criteria.
Deze hardheidsclausule is inderdaad, bij wijziging in 2021, toegevoegd aan het reglement. De clausule houdt in dat het bestuur kan besluiten om – in uitzonderlijke gevallen – een naam toch op te nemen. Daartoe kunnen zij besluiten als het niet opnemen van een naam zou leiden tot een besluit dat op gespannen voet staat met de doelstellingen van de stichting.
In het reglement is opgenomen dat het bestuur alle relevante belangen afweegt om tot een besluit over een eventuele uitzondering te komen. Daaronder zijn onder andere de belangen van de nabestaanden en oud-collega’s van de betreffende (overleden) politiemedewerker en de bedoeling van de Tuin van Bezinning en belangen van de nabestaanden van politiemensen van wie de naam reeds is opgenomen in de Tuin van Bezinning.
In het geval van de heer Hartman heeft het bestuur de korpschef geïnformeerd dat zij deze afweging als een moreel dilemma hebben ervaren. Het bestuur is doordrongen van de tragiek van het ongeval als gevolg waarvan hij is omgekomen en de impact die dit nog altijd heeft op zijn nabestaanden en oud- collega’s. Om tot een besluit te komen, hebben zij uitgebreid stil gestaan bij de verschillende perspectieven, belangen, waarden en normen. Via de korpschef heb ik vernomen dat het bestuur zich terdege bewust is van de tragiek die verbonden is aan het overlijden van de heer Hartman, maar dat naar hun oordeel een besluit om de naam van de heer Hartman niet op te nemen, niet op gespannen voet staat met de doelstellingen van de stichting. Zij zien daarom geen reden om in dit geval een uitzondering te maken.
Klopt het dat er sinds 2021 uitzonderingen gemaakt kunnen worden op de hardheidsclausule die geldt voor opname in de Tuin der Bezinning? Waarom is dat hier niet van toepassing?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Robert-Jan Hartman alsnog opgenomen wordt in de Tuin der Bezinning, teneinde zijn nabestaanden ook worden uitgenodigd voor de jaarlijkse herdenking? Wat kunt/gaat u doen om dit alsnog te bewerkstelligen?
Net als de korpschef, heb ik begrip voor de wens van de nabestaanden en oud- collega’s om de naam van de heer Hartman op te nemen in de Tuin van Bezinning. Tijdens mijn aanwezigheid bij de jaarlijkse herdenking heb ik de kracht en waarde ervaren die de Tuin van Bezinning voor nabestaanden en oud-collega’s heeft. Zij putten troost en steun uit de Tuin en het samenzijn tijdens de jaarlijkse herdenking. Ik gun de nabestaanden en oud-collega’s van de heer Hartman een vergelijkbare plek en vind het van belang dat omgekomen politiemedewerkers passend herdacht worden.
Ik stel het daarom op prijs dat de naam van de heer Hartman staat bijgeschreven op het monument voor omgekomen politiemensen in de eenheid Rotterdam. Ik hoop dat zij daar troost in kunnen vinden.
Het besluit om zijn naam ook op te nemen in de Tuin van Bezinning is echter niet aan mij, noch aan de korpschef. Het onafhankelijke bestuur van de stichting die de Tuin van Bezinning beheert, beslist hierover.