Het bericht ‘Personeelstekorten kinderopvang lopen spuigaten uit: vrees voor langere wachtlijsten’. |
|
Paul van Meenen (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Personeelstekorten kinderopvang lopen spuigaten uit: vrees voor langere wachtlijsten»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de uitvoering van de motie-Van Meenen/De Pater-Postma en waarom informatie hierover op zich laat wachten?2
Net als bij de branche zelf, baren de personeelstekorten in de kinderopvang mij zorgen. Het is belangrijk om met elkaar sluitingen van groepen of locaties te voorkomen, omdat dit ook gevolgen voor werkende ouders kan meebrengen. De motie Van Meenen/De Pater-Postma (Kamerstuk 31 322, nr. 400) verzoekt de regering een arbeidsmarktvisie op te stellen voor de kinderopvang, waarin ten minste een plan wordt opgesteld voor de krapte op de arbeidsmarkt. Ik heb uw Kamer toegezegd om aan de hand van gesprekken met de sector te komen tot oplossingsrichtingen om de krapte aan te pakken.
We zijn al langer in gesprek met de sector over de personeelstekorten en over eventueel knellende wet- en regelgeving. Deze gesprekken hebben geleid tot onder meer de campagne «Kinderopvang dankzij jou» van het Arbeidsmarktplatform. Helaas heeft de Covid-19-crisis het verdere traject met de sector vertraagd. Hierover is de kamer in de Verzamelbrief kinderopvang d.d. 1 juli 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 31 322, nr. 414). Ook heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd in antwoord op Kamervragen van de leden Van Meenen en Postma (Kamerstuk 2020D29096).
Inmiddels heb ik dit traject hervat. Op korte termijn ga ik opnieuw in gesprek met de kinderopvangsector en zal ik de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de voortgang. Ik hecht er belang aan om de knelpunten op de arbeidsmarkt in de kinderopvangsector goed in kaart te brengen en op basis daarvan geschikte oplossingsrichtingen in te zetten. Daarbij zal ik ook werken aan de arbeidsmarktvisie voor de kinderopvang, waarom de motie verzoekt.
Deelt u de analyse van de enquête van de Brancheorganisatie Kinderopvang (BK) dat een groot deel van het tekort wordt veroorzaakt door de toenemende vraag naar kinderopvang, juist omdat het weer goed gaat in andere sectoren?
De analyse dat de toenemende vraag naar kinderopvang van de afgelopen jaren een belangrijke oorzaak is voor het personeelstekort in de kinderopvang deel ik. De kinderopvang is een conjunctuurgevoelige sector. Het gaat goed met de economie en de werkloosheid is laag. Dat is goed nieuws. Tegelijkertijd zorgt dit voor een toename in de vraag naar kinderopvang en daardoor ook naar personeel in de kinderopvang.
Wat vindt u ervan dat als tweede belangrijke oorzaak wordt aangegeven dat er een te gering aantal uren op een buitenschoolse opvang (BSO)-contract aangeboden kan worden aan een potentiële werknemer?
Ik herken dat een te gering aantal contracturen op de buitenschoolse opvang (BSO) als belangrijke oorzaak wordt aangegeven voor het personeelstekort. De kleine contracten in de BSO vormen een knelpunt op de arbeidsmarkt. Vanuit de sector ontvang ik signalen dat een gering aantal werkuren ook een rol speelt in de relatief hoge uitstroom bij de BSO. Grotere contracten maken de functie aantrekkelijker en kunnen de hoge uitstroom beperken.
Daarom vind ik het belangrijk om naar alternatieve oplossingsrichtingen te kijken om grotere contracten te kunnen realiseren in de BSO. Dit kan bijvoorbeeld door het breder inzetten op combinatiebanen. In de praktijk zijn verschillende goede voorbeelden te vinden van combinatiebanen in de sectoren kinderopvang, onderwijs en zorg. Zo zien we dat steeds meer scholen, bijvoorbeeld van het geld dat scholen krijgen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs, pedagogische medewerkers tijdens de schooluren inzetten voor verschillende werkzaamheden. De school verkrijgt hiermee een medewerker met veel pedagogische expertise en extra ondersteuning in de klas, en de pedagogisch medewerker kan zo meer arbeidsuren maken. Bovendien kan dit de samenwerking tussen kinderopvang en school structureel versterken en de overdracht verbeteren. Dit kan meehelpen in de ervaren hoge werkdruk binnen de sector.
Deelt u de analyse dat met een rijke schooldag, waar alle kinderen meer buitenschoolse activiteiten krijgen aangeboden via school of de opvang, het makkelijker wordt om contracten met grotere omvang aan te bieden aan potentiele werknemers?
Of het met een rijke schooldag makkelijker wordt om grotere contracten te bieden aan pedagogisch medewerkers uit de BSO is afhankelijk van de concrete uitwerking. Zo is het de vraag welke organisatie de rijke schooldag concreet invulling geeft (school, kinderopvang, de sport- of cultuursector, of combinaties daarvan) en welke specifieke eisen eraan gesteld worden bijvoorbeeld qua opleiding en bevoegdheid. Als de kinderopvang een belangrijke rol krijgt bij de invulling van de rijke schooldag en dit leidt tot een bredere inzet van pedagogisch medewerkers gedurende de dag, wordt het inderdaad makkelijker om contracten met grotere omvang aan te bieden.
Deelt u de mening dat we alles op alles moeten zetten om deze tekorten op te lossen, zeker gezien het feit dat tekorten in de kinderopvang uiteindelijk ook door kunnen werken in andere sectoren, omdat ouders meer tijd voor hun kinderen zullen moeten zorgen?
De kinderopvang is een belangrijke sector waar professionals elke dag hard werken om kwalitatief goede en veilige opvang te bieden aan onze kinderen. Zoals ik eerder heb aangegeven, baren de personeelstekorten mij dan ook zorgen, net zoals dat bij de branche het geval is. Het personeelstekort in de kinderopvang is niet uniek. De krappe arbeidsmarkt zien we op dit moment ook in andere sectoren terug. Het personeelstekort in de kinderopvang kan ervoor zorgen dat incidenteel lokaal opvanggroepen moeten sluiten als een organisatie de personeelsbezetting niet rond kan krijgen. Als ouders daardoor geen opvang hebben voor hun kinderen kan dit ook een effect hebben op andere sectoren. Daarom vind ik het ook belangrijk om met elkaar sluitingen van groepen of locaties te voorkomen.
Om de personeelstekorten op te kunnen lossen is het van belang dat alle partijen verantwoordelijkheid nemen. Alleen samen kunnen we dit vraagstuk aanpakken. Er is namelijk niet één oorzaak van het personeelstekort aan te wijzen. De algehele arbeidsmarktkrapte en conjuctuurgevoeligheid van de kinderopvangsector spelen een significante rol. Daarnaast kan een combinatie van bepaalde wet- en regelgeving op het gebied van de inzet van of eisen aan personeel, bedoeld om goede kwaliteit en veiligheid te garanderen, knellend zijn voor de arbeidsmarkt. En natuurlijk hebben werkgevers zelf ook een verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap. Daarom ga ik met alle partijen in gesprek voor een gezamenlijke aanpak waarin ieder zijn verantwoordelijkheid neemt.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen om de tekorten in de sector aan te pakken?
Tot nu toe heb ik verschillende acties ondernomen om de tekorten in de kinderopvang aan te pakken. Begin 2020 is de campagne «Kinderopvang dankzij jou» van het Arbeidsmarktplatform Kinderopvang gestart, waarvoor ik een subsidie heb verstrekt. En in het kader van de werkdruk en krapte is in samenspraak met de sector besloten om de ingangsdatum van de taaleis en de eis van babyscholing – twee kwaliteitseisen uit de wet IKK – uit te stellen van 2023 naar 2025.
Daarnaast heb ik in de zomer een plan van aanpak opgesteld om met de sector over de ervaren werk- en regeldruk door te praten en gezamenlijk met elkaar – ieder vanuit zijn/haar eigen verantwoordelijkheid – te kijken welke oplossingen mogelijk zijn.
De eerste stap in deze aanpak is het gesprek met de pedagogisch medewerkers zelf. Er hebben twee werksessies samen met partijen plaatsgevonden waarin pedagogisch medewerkers ons mee hebben genomen in waar zij in hun dagelijks werk tegen aanlopen. Vervolgens gaan we – als tweede stap – met partijen die bij de kinderopvang betrokken zijn aan de slag met de aangedragen punten. Dus werkgevers, toezichthouders en het ministerie.
Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan om te kijken wat zij nodig hebben?
Ja, ik ga graag op korte termijn verder in gesprek met de sector. In dit gesprek wil ik gezamenlijk kijken naar mogelijke oplossingsrichtingen voor het personeelstekort.
Bent u bereid om ook samen met de kinderopvangsector nieuwe oplossingsrichtingen te verkennen, bijvoorbeeld in de samenwerking met de sport- of cultuursector, wat in lijn is met het idee van een rijke schooldag?
Ja, ik ben bereid om samen met de kinderopvangsector nieuwe oplossingsrichtingen te verkennen. Ook de samenwerking met de sport- of cultuursector biedt daarbij kansen.
Internationale ontwikkelingen rond boostervaccinaties en vaccinatie van kwetsbaren |
|
Attje Kuiken (PvdA), Aukje de Vries (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het Europees Medicijnagentschap (EMA) om de optie van boostervaccinaties vanaf zes maanden na volledige vaccinatie toe te staan en het besluit van de Duitse federale regering om boostervaccinaties breed beschikbaar te maken voor mensen met een gecompromitteerd immuunsysteem én voor mensen die gevaccineerd zijn met AstraZeneca en Janssen?
Ja.
Heeft u voorts kennisgenomen van de studie van Johnson & Johnson over het Janssenvaccin, concluderend dat een boostershot zes maanden na de eerste toediening, het aantal antistoffen met twaalf keer verhoogd en twee maanden na de eerste toediening voor 94% beschermd tegen symptomatische besmetting?1
Ja.
Bent u voornemens de vraag of, en zo ja wanneer, een boostershot van Janssen wenselijk is en toegestaan zou moeten worden voor te leggen aan de Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Gezondheidsraad op 15 oktober jl. is gevraagd een aanvullend advies te geven over het inzetten van mRNA-vaccins als booster, ook na een primaire serie met de coronavaccins van AstraZeneca of Janssen. Vanwege het grote maatschappelijke belang van het tijdig in gang zetten van een boostercampagne is de Gezondheidsraad gevraagd zo spoedig mogelijk en uiterlijk 2 november met een advies te komen.
Bent u voornemens de vraag of, en zo ja wanneer, het wenselijk is een boostershot van een mRNA-vaccin aan te bieden voor wie gevaccineerd is met AstraZeneca voor te leggen aan de Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven welke EU-landen momenteel boostervaccinaties breed hebben opengesteld voor oudere leeftijdsgroepen?
Diverse Europese landen hebben naast de groep immuungecompromitteerde patiënten ook ouderen geïdentificeerd als groep die een boostervaccinatie zou moeten ontvangen. Van de volgende Europese landen is bekend dat ze gestart zijn met het toedienen van boostervaccinaties aan immuungecompromitteerde patiënten, andere risicogroepen en/of ouderen: België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Spanje, Verenigd Koninkrijk
en Zweden. De leeftijd waarop men wordt gezien als een oudere die in aanmerking komt voor een boostervaccinatie verschilt flink tussen de verschillende landen. Ook verschilt de timing van wanneer deze groepen worden gevaccineerd.
Kunt u aangeven of, en zo ja, wanneer u een advies verwacht van de Gezondheidsraad over de wenselijkheid om boostervaccinaties breder beschikbaar te maken bij oudere leeftijdsgroepen, met name omdat het Europees Medicijn Agentschap op 4 oktober 2021 hier ook een advies over uitbracht?
Ik heb de Gezondheidsraad op 15 oktober jl. gevraagd om aanvullend advies over de boostervaccinatie. Onderdeel van deze adviesaanvraag is de geadviseerde volgorde van de boostercampagne. Daarnaast is de Gezondheidsraad gevraagd welke aspecten verder van belang zijn om bij de uitvoering van een eventuele boostercampagne te betrekken, zoals het interval tussen de laatste prik en het booster-vaccin. Ook is gevraagd naar eventuele nieuwe wetenschappelijke inzichten over de werkzaamheid, effectiviteit en veiligheid van boostervaccinatie.
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de fase 1–3 trials van Pfizer-BIONTECH voor inzet van haar vaccin bij kinderen van vijf tot elf jaar, alsmede het interview met Christian Drosten, lid van de wetenschappelijk adviesraad van het Robert Koch Instituut, van 2 september, getiteld «met deze vaccinatiegraad kunnen we niet de herfst in», waarin hij aangeeft dat kinderartsen bij zeer kwetsbare kinderen off-label een coronavaccin kunnen geven?2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen momenteel thuisonderwijs krijgen of zonder onderwijs thuiszitten vanwege kwetsbaarheid voor het coronavirus?
Het onderzoeks- en adviesbureau Oberon voert in opdracht van het Ministerie van OCW maandelijks een peiling uit onder onderwijsinstellingen in het funderend onderwijs naar de mogelijke effecten van COVID-19. Uit de rapportage van de negende peiling (medio september 2021) blijkt dat zowel in het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs als in het voortgezet onderwijs weinig tot geen leerlingen langdurig(er) thuis zitten omdat zij zelf of een gezinslid tot een (corona-gerelateerde) risicogroep behoren of vanwege angst voor corona.
In het (speciaal) basisonderwijs betreft het per leerjaar 0,08 leerling per vestiging uit een risicogroep en 0,01 leerling per leerjaar per vestiging vanwege angst voor het coronavirus. Het aantal leerlingen dat in het voortgezet onderwijs langdurig niet naar school gaat omdat zij behoren tot een risicogroep bedraagt gemiddeld 0,6 leerling per vestiging en vanwege angst gaat het om gemiddeld 0,2 leerling per vestiging. Het gemiddeld aantal leerlingen dat in het (voortgezet) speciaal onderwijs niet naar school gaat vanwege risico’s bedraagt 0,3 leerling per vestiging. Ook voor het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat op veruit de meeste vestigingen (95%) geen leerlingen langdurig(er) afwezig zijn vanwege angst voor het coronavirus.
Medio oktober is de tiende peiling uitgevoerd. Deze rapportage wordt over enkele weken verwacht.
Bent u voornemens in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde om – in het geval dat de Food and Drug Administration (FDA) emergency approval geeft aan inzet van Pfizer bij vijf tot elfjarigen – te faciliteren dat vanaf dat moment off-label het vaccin kan worden ingezet voor zeer kwetsbare kinderen?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd hierover te adviseren. De Gezondheidsraad beoordeelt de eventuele inzet van het vaccin onder andere aan de hand van de ziektelast, effectiviteit en veiligheid van het vaccin, en de aanvaardbaarheid van inzet van COVID-19 vaccins onder deze leeftijdsgroep. Overigens heeft medisch specialisten hechten grote waarde aan toestemming van het EMA. De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde heeft eerder aangegeven geen voorstander te zijn van off-label gebruik bij kinderen jonger dan 12 jaar. De aanvraag voor toelating op de Europese markt is op 15 oktober jl. bij het EMA ingediend.
Bent u bereid de Gezondheidsraad te vragen om reeds parallel aan beoordeling voor markttoelating door het EMA een advies uit te brengen over het beschikbaar maken danwel aanbevelen van het Pfizer-vaccin voor de leeftijdscategorie van vijf tot elf jaar, zodat dit advies kort na de eventuele markttoelating beschikbaar kan zijn?
Ja. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3 en 9. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over dit vraagstuk.
De inzet van de Europese Commissie op het verduurzamen van de industrie door middel van groene waterstof |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «PBL: Verduurzaming Nederlandse industrie valt duurder uit door Europese plannen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese koers voor verduurzaming van de Nederlandse industrie middels groene waterstof, duurder is dan de ingezette Nederlandse koers met CO2-opslag en blauwe waterstof?
Groene waterstof blijft op de korte termijn zeer waarschijnlijk duurder dan CO2-opslag en blauwe waterstof. De 50% hernieuwbare waterstofverplichting vanuit het RED-voorstel (Renewable Energy Directive) van de Europese Commissie voor het jaar 2030 kan daarmee de verduurzaming van de industrie op de korte termijn duurder maken. Het kabinet laat momenteel onderzoek doen naar de consequenties én de kansen van het voorgestelde doel voor de Nederlandse industrie. Over de uitkomsten van dit lopende onderzoek informeer ik u eind dit jaar met de toegezegde Kamerbrief over waterstof.
Kunt u aangeven wat de additionele kosten zouden zijn voor de overheid en voor onze bedrijven bij deze voorgestelde Europese norm omtrent het gebruik van groene waterstof in 2030?
Nee, de exacte additionele kosten van de verplichting uit het RED-voorstel zijn nog lastig te bepalen. Dit hangt af van meerdere factoren waaronder de uiteindelijke precieze hoogte en definitie van de verplichting en kostenreducties van hernieuwbare waterstofproductie de komende jaren.
Kunt u toelichten welke aanvullende stappen er door Nederland gezet moeten worden om te kunnen voldoen aan de Europese norm die voorstelt dat 50 procent van het waterstof gebruik in de industrie groene waterstof moet zijn?
Naar verwachting kan er een vergelijkbare normeringssystematiek worden ontwikkeld zoals nu vanuit de huidige RED voor het wegvervoer geldt. Het regelgevend kader zal hiervoor ontwikkeld moeten worden zodat deze verplichting naar verwachting vanaf 2025 een afzetmarkt voor groene waterstof toepassing in de industrie kan creëren. Deze marktvraag is nodig om de binnenlandse productie en import van hernieuwbare waterstof op te schalen. Om het doel volledig met binnenlandse productie te behalen zou naar schatting een verdubbeling nodig zijn ten opzichte van de huidige elektrolysedoelen voor 2030 (3–4 Gigawatt, GW) en een minstens evenredige uitbreiding van de productiecapaciteit voor hernieuwbare elektriciteit. Voor de stimulering van hernieuwbare waterstofproductie in Nederland wordt een waterstof opschalingsinstrument ontwikkeld om de onrendabele top te overbruggen. Groene waterstof kan ook (deels) geïmporteerd worden. Geïmporteerde groene waterstof mag worden meegeteld voor het doel van de importerende lidstaat, zolang deze waterstof voldoet aan alle voorwaarden uit de richtlijn voor hernieuwbare energie (RED) en onderliggende gedelegeerde handelingen. Om import mogelijk te maken werkt het Kabinet aan een importstrategie van hernieuwbare waterstof vanuit locaties waar de productiekosten laag zijn. Nederland heeft al met een aantal landen een verklaring over samenwerking ondertekend, zoals Portugal, Chili, Uruguay, en zeer recentelijk ook aangegeven met Namibië en Canada op dit vlak te gaan samenwerken.
Hoe sluit deze verplichting aan op de afspraken in het Klimaatakkoord? Hoe past dit bij de investeringen die het kabinet bekend heeft gemaakt voor technieken zoals Carbon Capture and Storage (CCS)?
Het klimaatakkoord en de kabinetsvisie waterstof voorzien een belangrijke rol voor duurzame waterstof in de industrie en het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2030. Het waterstofbeleid is gericht op het vergroten van het aanbod hernieuwbare waterstof en het ondersteunen van blauwe waterstof waar dat bijdraagt aan kosteneffectieve CO2-reductie. Met betrekking tot hernieuwbare waterstof is in het klimaatakkoord en de kabinetsvisie waterstof de ambitie aangegeven van 500 Megawatt (MW) elektrolysecapaciteit in 2025 en 3–4 GW in 2030. Het PBL schat in dat het dubbele van de beoogde capaciteit in 2030 nodig is voor het voorgestelde RED-doel al laat het daarbij import buiten beschouwing. Naar verwachting zal het groene waterstof doel beperkt effect hebben op de hoeveelheid toegepaste CCS in 2030. Dit omdat de hoeveelheid groene waterstof in 2030 zelfs met dit nieuwe doel nog steeds beperkt is ten opzichte van de totale noodzakelijke reductie in 2030 en de nationale klimaatopgave aangescherpt wordt naar aanleiding van het Fit-for-55-pakket wat extra inzet van CCS vraagt.
In hoeverre blijft er bij de voorgestelde norm ruimte voor de huidige Nederlandse inzet op blauwe waterstof, nu en na 2030? In hoeverre kan blauwe waterstof, binnen en buiten de industrie, worden toegepast voor verduurzaming?
Vaak zijn hernieuwbare en blauwe waterstof alternatieven voor verduurzaming van industriële processen, daar zal het voorgestelde RED-doel de ruimte voor alternatieven beperken. In sommige gevallen is hernieuwbare waterstof geen oplossing voor verduurzaming en blijven alternatieven als CCS voorlopig nodig, zoals bij het gebruik van industriële restgassen voor de productie van waterstof. In welke mate het voorgestelde doel de ruimte voor blauwe waterstof beperkt hangt sterk af van de uiteindelijke hoogte van het doel en de nationale invulling van het gehele EU-klimaatpakket. Buiten de industrie blijft blauwe waterstof ook een optie voor verduurzaming, zolang deze bijdraagt aan kosteneffectieve CO2-reductie.
Kunt u toelichten hoe het importeren en exporteren van verscheidene vormen van waterstof zich verhoudt tot de voorgestelde norm van de Europese Commissie?
Voor het voorgestelde doel beoogt de Commissie alle hernieuwbare waterstof mee te tellen in de sector en lidstaat waar het gebruikt wordt. Geïmporteerde waterstof mag worden meegeteld voor het doel van de importerende lidstaat, zolang deze waterstof voldoet aan alle voorwaarden uit de richtlijn voor hernieuwbare energie (RED) en onderliggende gedelegeerde handelingen.
Deelt u de mening dat deze norm tot hogere kosten zal leiden en dat de uitvoerbaarheid ervan twijfelachtig is gezien de huidige (beperkte) productie van groene waterstof?
Dat een hoger gebruik van hernieuwbare waterstof leidt tot hogere kosten voor de verduurzaming van de industrie op korte termijn acht ik zeer waarschijnlijk. Naar de technische haalbaarheid wordt nu onderzoek gedaan. De mate van uitdaging zal afhangen van de precieze hoogte en definitie van het RED-doel, alsmede de het toekomstige aanbod van waterstof dat geïmporteerd kan worden.
Het bericht ‘Fouten UWV brengen mensen in financiële problemen’ |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Fouten UWV brengen mensen in financiële problemen»1 en «Zwartboek over misstanden UWV: «Mensen komen diep in de schulden of raken hun huis kwijt»»2 en op de uitzending van Radar van 4 oktober 2021 over mensen die zwaar in de problemen komen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Ik heb kennisgenomen van de berichten en heb de uitzending van Radar gezien, waar een tweetal casussen aan de orde zijn gekomen. Dit waren schrijnende voorbeelden van hoe het in de praktijk mis kan gaan.
Het rapport «Ziek van UWV» bevat aangrijpende verhalen van mensen die om verschillende redenen in de knel zijn gekomen en levert een beeld van signalen van verschillende aard, zoals klachten over dienstverlening, de bejegening van mensen, de ervaren bureaucratie, het gebrek aan probleemoplossend vermogen van UWV, en de juridisering van zaken. Daarnaast vermeldt het rapport meldingen van mensen die door fouten van het UWV in de problemen zijn gekomen, de knelpunten van het huidige debiteurenbeleid, en wetgeving die als onrechtvaardig wordt beschouwd. Ik ben de SP dankbaar dat zij deze signalen heeft aangeboden aan UWV.
Ik neem, net als UWV, de bevindingen van het rapport zeer serieus. Deze bevindingen maken de impact van de besluiten van UWV op de levens van mensen weer eens glashelder. Ik en ook UWV zijn ons hiervan terdege bewust. De oorzaken achter de genoemde knelpunten variëren en op vele vlakken worden reeds stappen gezet ter verbetering.
Zo zijn er voor complexe vragen en situaties bij UWV en SZW maatwerkplaatsen ingericht, is er voor het eerst een brief inzake knelpunten in wet- en regelgeving aan uw Kamer verzonden en loopt er een onderzoek naar hardvochtige effecten in onder meer UWV-wetten. Ook zijn er vanaf 2022 financiële middelen vrijgemaakt voor UWV om te investeren in vakmanschap van medewerkers en lopen er herzieningen van het handhavingsinstrumentarium en het debiteurenbeleid.
Er zijn echter nog verschillende stappen te zetten in het naar een hoger plan tillen van de dienstverlening van UWV waarin de burger centraal staat. Hiervoor zijn nog verdere investeringen voorzien vanuit de middelen die bij de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) zijn gereserveerd. In de nadere uitwerking van de plannen zullen de bevindingen van de SP ook betrokken worden.
Vindt u het ook onacceptabel dat mensen in de problemen komen door fouten van het UWV?
Ik vind het betreurenswaardig als iemand in de problemen komt door een fout van UWV. De overheid draagt zorg voor het verstrekken van uitkeringen om de bestaanszekerheid van mensen te garanderen.
Hoewel UWV veruit het grootste deel van de uitkeringen correct en tijdig verwerkt en er veel in het werk wordt gesteld om fouten te voorkomen, worden deze soms toch gemaakt. Dit is vooral het geval wanneer er sprake is van complexiteit vanwege samenloop van uitkeringen, verrekenen van verdiensten met lopende uitkeringen, en koppelingen tussen verschillende systemen binnen UWV. Elke fout waarvan de consequentie is dat dit iemand in de problemen brengt, is er echter één te veel.
Met UWV ben ik dan ook in overleg om te komen tot oplossingen voor knelpunten en vereenvoudiging van wet- en regelgeving.
Klopt het wat de heer Camps, voorzitter van de Raad van Bestuur (RvB) van het UWV, zegt, dat het UWV de wettelijke ruimte niet heeft om de mensen die gedupeerd zijn door fouten tegemoet te komen met bijvoorbeeld kwijtschelding, schuldvermindering of terugbetaling van netto-bedragen?
Het klopt wat de heer Camps heeft gezegd. In de socialezekerheidswetgeving is voorgeschreven dat onverschuldigd betaalde uitkeringen in beginsel teruggevorderd moeten worden. Dit staat bijvoorbeeld in artikel 36 van de Werkloosheidswet (WW), in artikel 77 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en in artikel 33 van de Ziektewet (ZW). Dit is een bewuste keuze geweest van de wetgever. De hoofdregel is dat een onterecht verkregen uitkering teruggevorderd wordt. De betrokken burger heeft geen recht op het uitgekeerde bedrag ongeacht of het een fout van UWV of de burger betreft.
In deze artikelen is wel een hardheidsclausule opgenomen. Daarin is geregeld dat UWV de bevoegdheid heeft om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De wetgever heeft deze hardheidsclausule zo uitgelegd dat er sprake moet zijn van een incidenteel en uitzonderlijk geval met onaanvaardbare gevolgen voor de betrokkene. Het gaat dan om een individuele afweging van alle relevante omstandigheden. Het maken van een fout door het UWV wordt, zo blijkt uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep3, niet aangemerkt als dringende reden. Ook financiële problemen worden over het algemeen niet snel aangemerkt als dringende reden, omdat hier al rekening mee wordt gehouden in het invorderingstraject.
In een beperkt aantal bij wet voorgeschreven gevallen heeft de wetgever de ruimte geboden om een schuld te verminderen door middel van gedeeltelijke kwijtschelding. Een voorbeeld is de situatie waarin een persoon gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, of de situatie dat een persoon in één keer een bedrag ter hoogte van minimaal de helft van de (rest)som aflost. UWV kan dan besluiten om van de terugvordering van het resterende bedrag af te zien. Het beleid van UWV op dit onderwerp is vastgelegd in de Beleidsregel terug- en invordering. Hierin wordt aangegeven in welke gevallen de betrokkene voldoet aan diens betalingsverplichtingen en in welke gevallen er dus eventueel ruimte is voor gedeeltelijke kwijtschelding. Ik kom hier rond de SZW begrotingsbehandeling 2021 op terug. In de Stand van de Uitvoering van juli 20214 is aangegeven dat ik het debiteurenbeleid integraal herzie, omdat het huidige debiteurenbeleid burgers onevenredig kan raken in hun inkomenssituatie. Ook is in de brief «Fraude in de sociale zekerheid» van november 20205 aangegeven dat ik het handhavingsinstrumentarium herzie. Daarbij past tevens het bezien van het terugvorderingsbeleid. Samen met UWV en de SVB kijk ik hiernaar.
Ten aanzien van de nettobedragen wijs ik tevens op de toelichting zoals die is gegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Maatoug, Gijs van Dijk en Van Kent over het artikel «Mensen in de financiële nood door achterstand bij UWV» van 30 augustus 20216.
UWV stelt uitkeringen bruto vast. Net zoals werkgevers en andere uitkeringsinstanties dat doen, houdt UWV loonheffing (loonbelasting en premie volksverzekeringen) in en keert het netto bedrag uit. Dit nettobedrag komt bij de betrokkene zelf terecht en de ingehouden loonheffing wordt afgedragen aan de Belastingdienst. De afdracht van de loonheffing is een voorheffing op de inkomstenbelasting. Dat betekent dat de verschuldigde inkomstenbelasting wordt verlaagd met de al ingehouden loonheffing.
Bij het toepassen van terugvorderingen onderscheidt UWV drie tijdsmomenten: 1) het moment van uitbetalen van de uitkering; 2) het moment van opleggen van de terugvordering van de uitkering; 3) het moment van daadwerkelijk terugbetalen van de terugvordering van de uitkering. Als tussen de tijdsmomenten 1) en 3) geen overgang van een kalenderjaar zit, dan wordt het nettobedrag teruggevorderd. Zit er tussen deze tijdsmomenten wel een overgang van een kalenderjaar, dan wordt het brutobedrag (netto-uitkering plus loonheffingen) teruggevorderd. In het geval de betrokkene een lopende uitkering heeft, verrekent UWV de terugvordering van de brutouitkering met de lopende brutouitkering.
Als genoemde verrekening niet mogelijk is, kan betrokkene de terugbetaalde loonheffingen terugvragen bij de Belastingdienst. Dit kan via de aangifte inkomstenbelasting. Om deze loonheffingen snel te kunnen ontvangen, kan de betrokkene ook een voorlopige aangifte inkomstenbelasting indienen bij de Belastingdienst. Ik realiseer mij dat dit veel van mensen vraagt en herken de ingewikkeldheid van het systeem. Ik ben momenteel aan het bezien of en, zo ja, welke mogelijkheden er zijn om deze problematiek aan te pakken. Ik informeer uw Kamer hier uiterlijk over in de stand van uitvoering van juni 2022.
Welke ruimte heeft het UWV om mensen of groepen mensen tegemoet te komen met kwijtschelding of schuldvermindering in situaties die onrechtvaardig uitpakken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wetgeving staat in de weg om mensen die gedupeerd worden door fouten van het UWV tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een reden waarom de in het rapport genoemde mensen, die gedupeerd zijn door fouten van het UWV, niet tegemoet gekomen kunnen worden en er bij de 1200 mensen uit 2020 en 2019 wel afgezien kan worden van terugvordering?3
De signalen die naar voren komen in het rapport, neem ik zeer serieus. Het rapport levert een beeld van klachten van verschillende aard, zoals knelpunten in de uitvoering, klachten over bejegening, en wetgeving die als onrechtvaardig wordt beschouwd. Hierdoor is er ook geen algemene oplossing mogelijk voor deze mensen, maar is maatwerk nodig. UWV gaat na hoe hij deze mensen kan helpen.
De in het rapport genoemde knelpunten zijn (veelal) bekend bij UWV en mijn ministerie en we werken hard aan de verbetering van de dienstverlening. Vanuit aanvullende financiële middelen7 worden daartoe onder meer investeringen gedaan in vakmanschap en het verruimen van de mogelijkheden tot maatwerk. De inzet is er daarmee vooraleerst op gericht om te voorkomen dat mensen door fouten in de problemen komen. Waar mensen toch in de problemen (dreigen) te komen, wordt ingezet op verbeterde persoonlijke dienstverlening met oog voor de menselijke maat, betere klachtafhandeling en het voorkomen van onnodige juridisering. Het SP-rapport vormt een waardevolle bijdrage waar dankbaar gebruik van wordt gemaakt bij het verder vormgeven van deze verbeteringen.
Wat gaat u doen om de mensen, die door fouten van het UWV in de problemen komen, te helpen?
Zie antwoord vraag 6.
De toediening van injecties met een experimentele gentherapie aan (gezonde) Nederlanders en de communicatie daarover |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de tekst die u op 30 september jl. op Instagram heeft geplaatst?1
Met welk doel heeft u de tekst geplaatst?
Tot welke doelgroep richt u zich met de tekst?
Welke (wetenschappelijke) bronnen heeft u geraadpleegd bij de totstandkoming van de tekst? Hoe heeft u de betrouwbaarheid van deze bronnen beoordeeld?
Vindt u het «gewoon» dat Nederlanders zonder symptomen van enige ziekte, moeten bewijzen dat zij niet besmettelijk zouden zijn, voordat zij toegang krijgen tot het sociaal-maatschappelijk leven? Zo nee, wat bedoelt u dan met «Sinds afgelopen weekend kunnen we weer gewoon op stap»?
Wat bedoelt u met «Sinds afgelopen weekend kunnen we weer gewoon op stap», in het licht van het feit dat restaurants, kroegen, bioscopen en theaters vóór 25 september jl. ook voor iedereen zonder QR-bewijs toegankelijk waren?
Wat betekent het naar uw oordeel voor de onderlinge verhoudingen in een samenleving, als mensen het signaal krijgen dat iedereen een potentieel gevaar voor de volksgezondheid is? Erkent u dat dit spanningen kan veroorzaken en tot onderling wantrouwen kan leiden? Beschouwt u dit als een probleem?
Wat bedoelt u met «we blijven met hen [de ongevaccineerden] in gesprek» en met «nog niet heeft laten prikken»? Blijft u druk op deze groep uitvoeren totdat 100% van de Nederlanders is geïnjecteerd of accepteert u op een bepaald moment dat sommige mensen een andere keuze maken? Aan welk criterium moet zijn voldaan voordat u stopt met mensen onder druk zetten om zich te laten injecteren?
Bent u bekend met de definitie van gentherapie die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hanteert?2 Bent u bekend met de definitie van gentherapie die de Commissie genetische modificatie (COGEM) hanteert?3 Bent u bekend met de definitie van gentherapie die wordt gehanteerd door de EU?4 Bent u bekend met de definitie van gentherapie die wordt gehanteerd binnen de wetenschap?5 Hoe beoordeelt u deze definities?
Ik ben met deze definities bekend. De coronavaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna zijn mRNA-vaccins. Deze vaccins bevatten een stukje genetische informatie van het coronavirus in de vorm van messenger RNA (mRNA). Dit mRNA zorgt voor het aanmaken van een kenmerkend eiwit van het coronavirus, het spike-eiwit. Stukjes van dit eiwit worden herkend door de afweercellen in het lichaam. Als reactie hierop maakt het lichaam antistoffen aan. Het lichaam breekt het vaccin daarna vanzelf af. Het mRNA kan niet doordringen tot de celkern en dus ook niet bij het DNA komen. De mRNA-vaccins kunnen dus nooit iets veranderen aan de genen. Om die reden is het onjuist en misleidend om deze vaccins aan te duiden als een vorm van gentherapie.
De vaccins van Janssen en AstraZeneca zijn vector-vaccins. Aan een bestaand, onschuldig verkoudheidsvirus (een adenovirus) wordt een klein stukje van de genetische code van het coronavirus toegevoegd. Op die manier gaat het afweersysteem aan de slag om antistoffen aan te maken tegen het spike-eiwit van het coronavirus. Ook deze vaccins komen niet bij het DNA, en zullen dus ook niets veranderen aan de genen. Ook bij deze vaccins is dus géén sprake van gentherapie.
Kunnen de injecties die in Nederland worden toegediend worden aangemerkt als een vorm van gentherapie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat de injecties van Pfizer/BioNTech, Moderna, AstraZeneca en Janssen allen slechts voorwaardelijk zijn goedgekeurd door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) via een Conditional Marketing Authorisation?6
Bent u ervan op de hoogte dat een voorwaardelijke goedkeuring geldt voor één jaar en verplicht tot nader onderzoek?7 Bent u ervan op de hoogte dat deze onderzoeken voor de vaccins van Pfizer/BioNTech, Moderna, AstraZeneca en Janssen aflopen respectievelijk in december 20238, in december 20229, op 31 maart 202410 en op 31 december 202311?
Erkent u dat vaccins die alle tests en trials goed hebben doorstaan, onvoorwaardelijk kunnen worden goedgekeurd door het EMA? Erkent u dat een onvoorwaardelijke goedkeuring de norm is en voorwaardelijke goedkeuring een uitzondering?
Hoe kunt u, gelet op het voorgaande, beweren dat de injecties alle tests en trials hebben doorstaan die gelden voor ieder vaccin? Erkent u dat dit feitelijk onjuist is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de bijwerkingen door de injecties die zijn gemeld, uitgesplitst per producent? Hoe beoordeelt u de aard en omvang van het aantal bijwerkingen, vergeleken met bijwerkingen door klassieke vaccins en de griepprik?
Hoe wordt beoordeeld of klachten na injectie ook zijn veroorzaakt door de injectie?
Hoe wordt beoordeeld of overlijdens na injectie ook zijn veroorzaakt door de injectie? Hoe verhoudt zich dit tot de wijze waarop wordt beoordeeld of overlijdens na een positieve coronatest zijn veroorzaakt door corona?
Bent u bekend met de suggesties dat het injecteren van zwangere vrouwen kan leiden tot (ernstige) aandoeningen bij baby’s, zoals weergegeven in bijgaande link?12
Hoeveel meldingen van miskramen, doodgeboren kinderen of geboren baby’s met ernstige afwijkingen zijn er gedaan sinds u bent begonnen met het injecteren van zwangere vrouwen? Is hier een stijging waarneembaar in vergelijking met de periode daarvoor?
Waarom erkent u dat het argument «ook met het vaccin kan ik het virus krijgen» klopt, maar haalt u het tegelijkertijd aan als een voorbeeld van misinformatie? Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw bewering «maar veel minder vaak en veel minder ernstig» gebaseerd?
Waarom erkent u dat het argument «ook als je gevaccineerd bent, kun je het virus nog doorgeven» klopt, maar haalt u het tegelijkertijd aan als een voorbeeld van «misinformatie»? Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw bewering «maar veel korter en veel minder vaak» gebaseerd?
Erkent u dat de langetermijneffecten van de vaccins niet zijn onderzocht en ook niet kunnen zijn onderzocht? Onderschrijft u de bewering van de directeur van het Lareb dat bijwerkingen op de lange termijn niet zijn uitgesloten?13 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom beschrijft u het argument «ik weet niet wat de langetermijneffecten zijn van een vaccin» dan als «misinformatie»?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen baseert u de bewering dat het vaccin «je lang [beschermt] tegen een ernstig verloop van corona»? Hoe lang duurt deze bescherming naar uw oordeel?
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen in Israël na zes maanden opnieuw geïnjecteerd worden vanwege afnemende effectiviteit?14 Waarom overweegt u om iedereen in 2022 van twee (!) prikken te voorzien?15
Herinnert u zich dat u in mei in de Eerste Kamer heeft gezegd dat «de bijwerkingen [toenemen], naarmate je meer prikken hebt gehad?» Op welke (wetenschappelijke) bronnen heeft u deze uitspraak gebaseerd? Hoe verhoudt zich dit met uw voornemen om alle Nederlanders volgend jaar opnieuw twee keer te laten injecteren?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen baseert u de bewering «Zij [de ongevaccineerden] hebben de grootste kans om besmet te raken. En om andere ongevaccineerde mensen te besmetten»?
Wordt van alle personen die met corona in het ziekenhuis liggen geregistreerd of zij (volledig) geïnjecteerd zijn en, zo ja, met welk «vaccin»? Zo ja, hoeveel procent van deze personen is (volledig) geïnjecteerd en met welk «vaccin»? Wilt u hierbij onderscheid maken tussen de Intensive Care (IC)-afdelingen en andere afdelingen? Zo nee, waarom niet? Erkent u dat een rondvraag naar deze cijfers, geen getrouw beeld oplevert?16
Vanaf hoe lang na de injectie wordt een coronapatiënt die in het ziekenhuis ligt als (gedeeltelijk) «gevaccineerd» geregistreerd? Is dit direct na de prik of net als bij de registratie van de QR-code pas na twee weken? Wilt u hierbij onderscheid maken tussen IC-afdelingen en andere afdelingen? Indien een patiënt met corona niet direct na injectie als (gedeeltelijk) «gevaccineerd» geregistreerd staat, hoe groot is dan het percentage «ongevaccineerden» dat in het ziekenhuis ligt en wel al een injectie heeft gehad? Wilt u hierbij wederom onderscheid maken tussen IC-afdelingen en andere afdelingen?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw uitspraak «De echte viruswaarheid is deze: had iedereen zich laten prikken, dan had het overgrote deel van de honderden coronapatiënten in de ziekenhuizen er niet gelegen» gebaseerd? Erkent u dat er vaccinatiedrang uitgaat van deze uitspraak?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw uitspraak «Nog een harde viruswaarheid: had iedereen zich laten vaccineren, dan hadden we nu alles weer kunnen doen. Zonder coronatoegangsbewijs. Zonder nachtsluiting. Zonder verhitte discussies ook» gebaseerd? Erkent u dat er vaccinatiedrang uitgaat van deze uitspraak?
Erkent u dat redelijkerwijs niet van personen gevergd kan worden om zich iedere 24 uur te laten testen? Realiseert u zich dat het met de invoering van het QR-bewijs voor ongeïnjecteerden onmogelijk is geworden om spontaan een restaurant, kroeg, bioscoop of theater te bezoeken?
Waarom behouden geïnjecteerden, die positief zijn getest, nog steeds een groen vinkje in de QR-app? Begrijpt u dat hierdoor totaal ongeloofwaardig is dat de invoering van de QR-app bedoeld is om de volksgezondheid te beschermen?
Waarom is het niet mogelijk om met het officiële gele boekje, een negatief testbewijs of een herstelbewijs toegang te krijgen, zonder dat deze documenten eerst worden omgezet in een QR-code? Erkent u dat door de keuze voor de QR-code, onnodig persoonsgegevens verwerkt worden? Begrijpt u dat hierdoor totaal ongeloofwaardig is dat de invoering van de QR-app bedoeld is om de volksgezondheid te beschermen?
Waarom is het niet mogelijk om via een serologische test op corona-antistoffen een herstelbewijs te krijgen? Begrijpt u dat hierdoor totaal ongeloofwaardig is dat de invoering van de QR-app bedoeld is om de volksgezondheid te beschermen?
Erkent u dat personen die niet geïnjecteerd zijn ernstig worden benadeeld ten opzichte van personen die wél geïnjecteerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat personen die zijn geïnjecteerd een grotere kans hebben om het virus over te dragen, dan personen die negatief zijn getest? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met artikel 58ra, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid?
Is toegang tot restaurants, kroegen, bioscopen en theaters met een QR-bewijs naar uw mening veiliger dan het handhaven van de 1,5-meterregel op die locaties? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben de uitbaters van die locaties niet de optie om de 1,5-meterregel te handhaven in plaats van het QR-bewijs in te voeren?
Erkent u dat de 1,5-meterregel geen inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit, terwijl een verplicht QR-bewijs daar wel inbreuk op maakt? Zo ja, hoe beoordeelt u in het licht daarvan de proportionaliteit en subsidiariteit omtrent de invoering van het QR-bewijs?
Hoe beoordeelt u dat in tal van Europese landen, alsmede in tal van staten in de Verenigde Staten, alle coronamaatregelen zijn afgeschaft, zonder dat dit leidt tot een noemenswaardige verslechtering van de epidemiologische situatie? Erkent u dat hieruit blijkt dat de invoering van onder andere een QR-bewijs, niet noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat met de invoering van het QR-bewijs onderscheid wordt gemaakt op basis van medische persoonskenmerken, die in redelijkheid niet relevant zijn? Zo nee, waarom niet?
In welke mate vindt u dat uw vergelijking van het QR-bewijs met een rijbewijs opgaat? In welke opzichten vindt u dat de vergelijking mank gaat? Heeft u er begrip voor dat mensen dit een walgelijke vergelijking vinden, omdat mensen zonder rijbewijs niet worden uitgesloten van het sociaal-maatschappelijk leven en mensen zonder QR-bewijs wel?
Afhankelijk van de epidemiologische omstandigheden kunnen met het gebruik van het ctb delen van de samenleving open blijven of eerder open gaan dan zonder dit instrument het geval zou zijn. Het instrument wordt alleen toegepast als het nodig is. Ik ga niet in op vergelijkingen met eerdere gebeurtenissen.
Ik verwerp expliciet elke suggestie die gedaan wordt in deze vragen en wijs de indiener op het onnodig grievende karakter van dergelijke suggesties. Ik roep de indiener dan ook nadrukkelijk op om hiervan weg te blijven.
Is het in de afgelopen eeuw in Nederland vaker voorgekomen dat groepen werden uitgesloten van het sociaal-maatschappelijk leven? Zo ja, wanneer was dit? Heeft dit uiteindelijk goed uitgepakt? Zijn er lessen die u hieruit kunt trekken?
Zie antwoord vraag 41.
Hoeveel procent van de bevolking zou naar uw oordeel immuniteit moeten hebben opgebouwd, om te kunnen spreken van groepsimmuniteit?
Maakt het voor het bereiken van groepsimmuniteit uit of personen immuniteit hebben opgebouwd door een injectie, of doordat zij de ziekte hebben doorgemaakt?
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van de studie naar corona-antistoffen, die Sanquin in opdracht van u heeft gedaan, waaruit blijkt dat ruim 95% van de bloeddonoren corona-antistoffen heeft door injectie dan wel doorgemaakte infectie?17 Hoe beoordeelt u deze uitkomsten in het licht van groepsimmuniteit?
Is het mogelijk om aan het bloed van personen te herkennen of zij al dan niet zijn geïnjecteerd i.p.v. een infectie hebben doorgemaakt? Zo ja, in welke opzichten verschilt het bloed van personen die zijn geïnjecteerd van personen die een infectie hebben doorgemaakt?
Heeft u er begrip voor dat personen die zich niet hebben laten injecteren, maar een bloedtransfusie nodig hebben, geen bloed wensen te ontvangen van personen die geïnjecteerd zijn? Kunnen zij ervoor kiezen om geen bloed van een geïnjecteerd persoon te ontvangen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit te bewerkstelligen?
Kunt u aangeven wanneer u de groep mensen die «nog niet is beschermd door ofwel het vaccin, ofwel doordat zij eerder corona hebben gehad» niet meer «te groot» vindt?
Waarom werd in een video van uw ministerie op 8 maart jl. nog beweerd dat een vaccinatiegraad van 70% voldoende was voor groepsimmuniteit en beweert u nu dat 86% onvoldoende is?18
Hoe beoordeelt u de vermelding «Met de huidige, hoge, vaccinatiegraad vervalt de noodzaak om de aanwezigheid van antistoffen wekelijks te meten. Sanquin Research en het Ministerie van VWS zijn daarom overeengekomen voor nu de VAP-studie te beëindigen.» op de website van Sanquin?19 Hoe rijmt u dit met uw eigen bewering dat de vaccinatiegraad nog niet hoog genoeg is?
Op welke (wetenschappelijke) bron baseert u uw opmerking «En met de zeer besmettelijke deltavariant is het niet de vraag of ze corona gaan krijgen, maar wanneer»? Bent u ervan op de hoogte dat nieuw onderzoek van de Universiteit van Oxford suggereert dat gevaccineerden en ongevaccineerden de deltavariant in gelijke mate bij zich kunnen dragen?20 Hoe beoordeelt u in dat licht uw bewering «Je kunt dan [als ongevaccineerde] immers niet aantonen dat de kans klein is dat je een ander besmet»? Erkent u dat een «gevaccineerde» dat ook niet kan aantonen?
Op welke (wetenschappelijke) bron baseert u uw vervolgopmerking «Is dat met teveel mensen tegelijk, dan leidt dat tot duizenden ziekenhuisopnames»? Hoeveel mensen zouden tegelijk ziek moeten worden, om de ziekenhuizen te overbelasten? Hoe reëel acht u die kans?
Op welke (wetenschappelijke) bron baseert u uw bewering dat geïnjecteerden «voor 95% beschermd» zijn tegen ziekenhuisopname?
Gezien uw zorgen om grote aantallen ziekenhuisopnames, kunt u aangeven wat er momenteel wordt gedaan om de (IC-)zorgcapaciteit structureel uit te breiden?
Het optimaliseren van de zorgcapaciteit wordt nader onderzocht door het expertteam gericht op de organisatie van COVID-ziekenhuiszorg in relatie tot de gehele zorgketen en door de Taskforce Ondersteuning Optimale Inzet Zorgpersoneel_. Daarnaast werkt het kabinet aan een plan voor het versterken van de pandemische paraatheid. Hierover volgt in het voorjaar nadere informatie. Het is niet mogelijk om in te gaan op alle uitlatingen die de afgelopen twee jaar zijn gedaan. Het gevoerde beleid wordt uitvoerig geëvalueerd om daar lessen voor de toekomst uit te leren. Ik wil echter nogmaals benadrukken dat het uitbreiden van de ziekenhuiscapaciteit niet betekent dat maatregelen niet alsnog nodig kunnen zijn. Als een virus exponentieel groeit in het tempo zoals de afgelopen twee jaar het geval is geweest, zijn extra ziekenhuis- en IC-bedden onvoldoende om maatregelen te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Diederik Gommers d.d. 2 oktober 2020, dat de IC-capaciteit niet vergroot hoeft te worden omdat «niets zo erg» is als dat er straks meer IC-personeel is opgeleid en men niets te doen heeft en zich verveelt? Vindt u dat scenario erger of minder erg, dan dat Nederland tot in lengte der dagen met vrijheidsbeperkende coronamaatregelen te kampen heeft?
Zie antwoord vraag 54.
Kunt u aangeven op welke termijn u doelt met het «voorlopig» inzetten van het QR-bewijs?
Bent u het ermee eens dat personen voordat zij een (ingrijpende) medische behandeling ondergaan een weloverwogen keuze moeten kunnen maken voor die behandeling? Erkent u dat zij hiervoor volledig en juist geïnformeerd moeten worden over de voor- en nadelen van die behandeling? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de desinformatie uit uw eigen tekst van 30 september jl. in het licht van uw opmerking «Want zorgen en twijfels zijn vaak gebaseerd op misinformatie. En op argumenten die gewoon geen hout snijden»?
Erkent u dat het verspreiden van desinformatie over corona ertoe kan leiden dat Nederlanders een verkeerd beeld krijgen over hoe gevaarlijk corona is? Hoe beoordeelt u de uitkomsten van een onderzoek, waaruit blijkt dat Nederlanders denken dat corona vele malen gevaarlijker is voor ongeïnjecteerden, dan daadwerkelijk het geval is?21 Houdt u er rekening mee dat Nederlanders dit verkeerde beeld hebben – en onnodig bang zijn geworden – mede als gevolg van informatie die door of namens u is verspreid? Hoe zou u het vinden als personen besluiten zich te laten injecteren, omdat zij verkeerd geïnformeerd zijn?
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden, vóór aanvang van het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Waar mogelijk zijn de vragen separaat beantwoord. Ten behoeve van de leesbaarheid zijn er vragen gebundeld beantwoord.
Het bericht 'Chef undercover unit moet het veld ruimen' |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chef undercover-unit moet het veld ruimen»?1
Ja.
Klopt dat er wantrouwen is bij de politieagenten in de leiding van de Dienst Speciale Operaties (DSO)? Zo nee, waar komt het bericht vandaan dat dat wel zo is?
De Inspectie Justitie en Veiligheid doet in het kader van haar onderzoeken naar de taakuitvoering van de LE ook onderzoek naar de afdeling Afgeschermde Operaties (AO) van de DSO. Dit onderzoek richt zich onder meer op de stijl van leidinggeven. Het onderzoek loopt op dit moment nog. De Inspectie heeft mij laten weten dat het onderzoek bij de afdeling AO naar verwachting voor het einde van het jaar zal worden voltooid en begin 2022 aan uw Kamer kan worden aangeboden.
Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat de korpschef inmiddels opdracht heeft gegeven tot een programmatisch verbeterprogramma bij de LE, dat onder meer is gericht op cultuur en leiderschap. Indien het Inspectieonderzoek bij de afdeling AO hiertoe aanleiding geeft, zal het programmatische verbeterprogramma worden aangepast.
Waarom is er wantrouwen bij de politieagenten in de leiding van de DSO?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u gedaan sinds De Telegraaf in april meldde dat er wantrouwen was bij de agenten in de leiding van de DSO?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de berichten dat de werkdruk in de DSO zo extreem hoog is en wat doet u om de werkdruk bij de DSO te verminderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van de chef van de DSO voor het vertrouwen van de agenten in de DSO?
De korpschef heeft mij gemeld dat de eenheidsleiding heeft besloten dat het voor de toekomst van de DSO beter is dat het diensthoofd van de DSO de leiding overdraagt. Het nieuwe diensthoofd zal uitvoering gaan geven aan de verbetermaatregelen die onderdeel zijn van de programmatische aanpak LE en aan de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid bij de DSO.
Het vertrek van het diensthoofd van de DSO leidt niet tot operationele veiligheidsrisico’s voor politiemedewerkers.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van de chef van de DSO voor de aanhoudende problemen die spelen in de DSO?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van de chef van de DSO en de problemen bij de DSO voor de veiligheid van de mensen in het veld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat in korte tijd twee keer het hoofd van de DSO is weggestuurd?
Het functioneren van individuele politiemedewerkers valt onder de lijnverantwoordelijkheid van hun leidinggevenden en ultimo de korpschef. Ik acht het ongepast om mij uit te spreken over het functioneren van individuele politiemedewerkers.
Wat is uw rol geweest in het verbeteren van de verhoudingen tussen de leiding en de medewerkers van de DSO?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u geprobeerd om het vertrek af te wenden? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u onze zorgen over de gevolgen van het vertrek van het hoofd van de DSO met betrekking tot de uitvoer van de verbeteringen die de dienst nodig heeft om het vertrouwen te herstellen in de leiding van de dienst?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de problemen bij de afdeling afgeschermde operaties?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u concreet doen om de problemen bij de DSO op te lossen?
De berichten ‘Bedrijfsleven start eigen alarmsysteem tegen hackers: ‘overheid te traag’ & ‘Informatie over op handen zijnde hacks wordt grotendeels weggeooid’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bedrijfsleven start eigen alarmsysteem tegen hackers: «overheid te traag» & «Informatie over op handen zijnde hacks wordt grotendeels weggeooid»»?1, 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de ontwikkelingen vanuit het bedrijfsleven waar men «niet meer wil wachten op de overheid» en zelf aan de slag gaat om een alarmsysteem dat waarschuwt voor aanstaande of bezig zijnde hacks?
Het is een positieve ontwikkeling dat private initiatieven op het gebied van cybersecurity, zoals het «alarmsysteem», zich ontwikkelen. Het initiatief past binnen de ambitie die het kabinet heeft om te komen tot een Landelijk Dekkend Stelsel (LDS) van cybersecurity samenwerkingsverbanden zoals omschreven staat in de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA).3 Om in Nederland op nationaal niveau voldoende slagkracht te kunnen organiseren tegen de toenemende digitale dreiging is publiek-private samenwerking noodzakelijk. De overheid stimuleert de totstandkoming van samenwerkingsverbanden zodat tussen hen informatie over digitale dreigingen en incidenten, die relevant is voor de verschillende doelgroepen, efficiënter en effectiever wordt gedeeld. Alle organisaties blijven zelf primair verantwoordelijk voor hun digitale veiligheid en het is van belang dat zij die verantwoordelijkheid ook nemen ongeacht of zij wel of niet een vitale aanbieder zijn of deel uitmaken van (rijks)overheid.
Begrijpt u dat beide berichten waarover vragen worden gesteld een zekere samenhang lijken te hebben?
Ja.
Kunt u aangeven of het Digital Trust Center (DTC) duurzaam is geborgd voor de toekomst? Heeft het Digital Trust Center haar waarde al bewezen? Zo nee, waarom (nog) niet?
Ja, het DTC is duurzaam geborgd. Het DTC is najaar 2019 geëvalueerd door onderzoeksbureau Kwink. De evaluatie is 18 februari 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.4 Deze evaluatie gaf een positief beeld van de resultaten en het doelbereik van DTC. Op basis van deze evaluatie is besloten het DTC een vast onderdeel te laten worden van het Ministerie van EZK en hiervoor structureel budget beschikbaar te stellen. Per brief van 16 december 2020 bent u over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen geïnformeerd.5 De aanbevelingen van het onderzoeksbureau zijn overgenomen. Dit heeft onder meer geleid tot uitbreiding van de diensten van het DTC, zoals het daadwerkelijk notificeren van individuele bedrijven indien de overheid informatie heeft over concrete kwetsbaarheden. Deze zomer is hiermee gestart, waarbij waar aangewezen zo veel mogelijk wordt samengewerkt met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC).
Tevens heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat een wetsvoorstel in voorbereiding, dat de juridische basis van het DTC nader regelt. Hiermee ontstaan er nog meer mogelijkheden voor het DTC om informatie over digitale dreigingen en incidenten aan het Nederlandse niet-vitale bedrijfsleven te doen toekomen, ook als dit persoonsgegevens zoals IP-adressen bevat.
Deelt u de signalen vanuit de praktijk dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) de urgentie en het tempo volledig onderschat en daarmee in bepaalde gevallen niet van meerwaarde lijkt te zijn? Hoe gaat u dat verbeteren?
Het tempo in het digitale domein ligt hoog: digitale ontwikkelingen en dreigingen volgen elkaar in rap tempo op. De ernst en urgentie van de toename van digitale aanvallen wordt dan ook onderschreven in het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN).6 Wij delen daarom niet het perspectief dat het NCSC de urgentie en het tempo onderschat. Het is echter een constante uitdaging om deze digitale aanvallen het hoofd te bieden. Daar is de inzet vanuit onze ministeries ook volop op gericht.
Op welke vlakken zorgt de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor knelpunten? Welke grondslagen zijn er nodig, bijvoorbeeld in de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (WBNI), om gegevens als IP-adressen te kunnen delen?
De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) regelt de taken en bevoegdheden die het NCSC namens de Minister van Justitie en Veiligheid op het terrein van cybersecurity uitvoert. Primair heeft het NCSC tot taak om vitale aanbieders en aanbieders die onderdeel zijn van de rijksoverheid te informeren en adviseren over digitale dreigingen en incidenten, en daartoe analyses en technisch onderzoek te verrichten. Het NCSC kan bij die analyses en dat technisch onderzoek ook informatie over digitale dreigingen of incidenten verkrijgen die andere aanbieders aangaat. Het NCSC kan die informatie, waaronder ook persoonsgegevens met inachtneming van de AVG, verstrekken aan krachtens de Wbni aangewezen schakelorganisaties, die andere aanbieders in hun doelgroep hebben. Gebleken is echter dat verstrekking van die informatie aan deze schakelorganisaties vanwege een leemte in de Wbni niet altijd mogelijk is en dat relevante dreigings- en incidentinformatie daardoor niet altijd voor die andere aanbieders beschikbaar komt. Om die reden is er deze zomer een voorstel tot wijziging van de Wbni in consultatie gebracht, dat ertoe strekt het NCSC de bevoegdheid te bieden om in ruimere zin dreigings- of incidentinformatie met of ten behoeve van andere aanbieders te delen. Daartoe regelt dit wetsvoorstel dat schakelorganisaties, die krachtens de Wbni zijn aangewezen als OKTT (organisatie die objectief kenbaar tot taak heeft om organisaties of het publiek te informeren over dreigingen en incidenten), in ruimere zin dreigings- en incidentinformatie, waaronder ook persoonsgegevens, verstrekt kunnen krijgen, zodat zij op basis daarvan andere aanbieders in hun doelgroep beter kunnen informeren en adviseren. Daarnaast regelt het wetsvoorstel dat in bepaalde gevallen het NCSC individuele andere aanbieders voor hen relevante dreigingsinformatie, met inbegrip van persoonsgegevens, kan verstrekken. Hiervan is sprake als er geen schakelorganisatie (zoals een OKTT of computercrisisteam) is die de aanbieder van de informatie kan voorzien én de informatie gaat over een dreiging of incident met (potentiële) aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de dienstverlening van de aanbieder. Naast dit wetsvoorstel is er, zoals hierboven aangegeven, een wetsvoorstel in voorbereiding dat de juridische basis van het DTC nader regelt.
Welke stappen worden er gezet om het NCSC meer mogelijkheden te geven wanneer het gaat om niet-vitale onderdelen in de samenleving? Wordt er ook gekeken om de WBNI een ruimer bereik te geven?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is vermeld is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni opgesteld en in consultatie gebracht, dat ertoe strekt het NCSC de bevoegdheid te bieden om in ruimere zin dreigings- en incidentinformatie aan of ten behoeve van aanbieders, die geen vitale aanbieder zijn en evenmin deel uitmaken van de rijksoverheid, te verstrekken.
Daarnaast is het Digital Trust Center (DTC) in juni gestart met het proactief informeren van individuele niet-vitale bedrijven over digitale dreigingen, zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over dit onderwerp op 2 juni jl.7 Het DTC doet dit in eerste instantie nog op beperkte schaal in geval van ernstige dreigingen bij het niet-vitale bedrijfsleven.
In november 2021 start het DTC met het notificeren van bedrijven die deel uitmaken van een pilot. Deze pilot maakt het mogelijk voor DTC concrete dreigingsinformatie waar de overheid over beschikt te matchen met bedrijven die hun technische gegevens hebben doorgegeven aan het DTC. Er zijn 62 bedrijven uit negen sectoren geselecteerd, van groot tot klein, die deel kunnen gaan uitmaken van deze pilot. De pilot zal duidelijk maken of en hoe deze nieuwe dienst van het DTC verder kan worden opgeschaald en ook kan worden geautomatiseerd.
Het demissionaire kabinet zet daarnaast stappen om het cybersecuritystelsel door te ontwikkelen en te versterken, op korte termijn onder meer door middel van het genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni. Op de lange termijn adviseren wij een volgend kabinet om een nieuwe integrale cyberstrategie te formuleren en het cybersecuritystelsel door te ontwikkelen, daarbij rekening houdend met de aankomende herziening van de netwerk- en informatiebeveiliging richtlijn (NIB-richtlijn). Onze digitale weerbaarheid zal immers de nodige aandacht en investeringen blijven vragen.
Acht u het een meerwaarde dat er ook een private partij komt waar tevens meldingen van hacks en/of kwetsbaarheden kunnen worden gedaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waar er bij het NCSC behoefte aan is en in hoeverre u kunt zorgen dat het NCSC deze bevoegdheden, middelen en/of grondslagen ook krijgt? Welke obstakels liggen er in de weg?
In onder meer bovengenoemd CSBN valt te lezen dat de digitale dreiging alleen maar toeneemt, net als onze afhankelijkheid van digitale systemen. Om ervoor te zorgen dat de bij de overheid, meer in het bijzonder het NCSC, voorhanden zijnde informatie inzake digitale dreigingen en incidenten zo veel als mogelijk ter beschikking komt van organisaties waarvoor die informatie relevant is, is er zoals hierboven vermeld een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni in procedure gebracht. Daarnaast is het van belang dat met het oog op een zo optimaal mogelijk functionerend cybersecuritystelsel voortdurend door alle partijen in dat stelsel, waaronder het NCSC, nagedacht wordt over nodige doorontwikkelingen van dat stelsel. De Cyber Security Raad (CSR) schat in dat voor de benodigde verdere ontwikkeling van het gehele stelsel een totaal aan investeringen nodig is van ca. 833 miljoen euro, bestaande uit investeringen in de overheid, waaronder ook het NCSC en het DTC, en investeringen door private organisaties via bijvoorbeeld een fonds voor vitale aanbieders. Het is aan een volgend kabinet om invulling te geven aan de inzet van de rijksoverheid in dit verband.
Bent u bekend met signalen dat er vanwege veel te stringente wettelijke beperkingen het NCSC genoodzaakt is om buiten de wet om te werken? Acht u dat acceptabel?
Wij zijn bekend met deze signalen en deze situatie is onwenselijk. Informatie over digitale dreigingen en incidenten kan vanuit het NCSC vanwege een leemte in de wet momenteel niet altijd worden verstrekt aan of ten behoeve van aanbieders, die geen vitale aanbieder zijn of deel uitmaken van de rijksoverheid. Daarom is, zoals hierboven ook vermeld, een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni opgesteld en in consultatie gebracht dat ertoe strekt dat het NCSC in ruimere zin de bevoegdheid heeft om genoemde informatie aan die andere aanbieders of hun schakelorganisaties te verstrekken. Daarnaast wordt voortdurend gewerkt aan de doorontwikkeling van het LDS. Daarvan deel uitmakende schakelorganisaties kunnen ook krachtens de Wbni als bijvoorbeeld OKTT worden aangewezen, en zo in bredere zin dreigings- en incidentinformatie verstrekt krijgen vanuit het NCSC ten behoeve van hun doelgroepen.
Kunt u aangeven waarom het NCSC niet de mogelijkheden heeft om het internet te scannen om te kijken welke partijen er gevaar lopen voor bepaalde software of kwetsbaarheden? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat dit wel gaat gebeuren?
Het NCSC voert zoals vermeld technisch onderzoek uit ten behoeve van het informeren en adviseren van organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid en vitale aanbieders over voor hen relevante dreigingen en incidenten. In het kader van deze taakuitoefening scant het NCSC ook op kwetsbaarheden voor zover dit mogelijk is zonder daarbij de netwerk- en informatiesystemen van organisaties binnen te dringen. Voor zover scannen naar kwetsbaarheden het zonder toestemming binnendringen van een netwerk- of informatiesystemen inhoudt, beschikt het NCSC niet over de daartoe benodigde wettelijke bevoegdheid.
Kunt u een overzicht geven van alle initiatieven die er thans lopen om de cyberveiligheid bij (mkb-)bedrijven te vergroten? Wat is het bereik hiervan?
Eind 2020 heeft het DTC in samenwerking met leden van het CIO Platform Nederland de «Cybersecurity Wegwijzer» gelanceerd. Er zijn voor bedrijven veel cybersecurityinitiatieven in Nederland die zich ten doel stellen om een hoog niveau van cyberweerbaarheid in de keten, branche of regio te bereiken. De «Cybersecurity Wegwijzer» maakt het landschap aan dergelijke cybersecurity initiatieven in Nederland inzichtelijk.8 Deze wegwijzer is met name relevant voor intermediaire organisaties. Tot nu zijn er 2.000 unieke bezoekers geweest. Daarnaast is er sprake van een sterke toename van het aantal bezoeken van de website van het DTC, naar verwachting zullen er dit eind van het jaar meer dan 200.000 bezoeken zijn. De website biedt bezoekers relevante informatie en tools om hun eigen weerbaarheid te verhogen. Ook het aantal op het DTC aangesloten samenwerkingsverbanden op het gebied van cybersecurity neemt sterk toe. Op dit moment zijn er 37 samenwerkingsverbanden van niet-vitale bedrijven, regionaal en/of sectoraal, aangesloten bij het DTC, en het aantal neemt verder toe. Hiermee wordt het mogelijk nog meer bedrijven, vaak mkb, vanuit het DTC bij te staan om de cyberweerbaarheid te vergroten van de deelnemers van deze samenwerkingsverbanden. Ook zorgt de interactie in dit nieuwe netwerk ervoor dat de leercurve van ieder samenwerkingsverband sneller doorlopen wordt. Naast de hiervoor genoemde initiatieven wordt door het DTC waar aangewezen zo veel als mogelijk samengewerkt met het NCSC, alsook met de Kamers van Koophandel, VNO-NCW/MKB-Nederland en een aantal gemeenten om zo nog meer bedrijven cyberbewust en -bekwaam te maken. De Minister van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer begin 2022 een overzicht geven van de door het DTC bereikte resultaten en de concrete plannen voor 2022 en verder.
Een concreet voorbeeld van de initiatieven die lopen om de cyberveiligheid bij (mkb-)bedrijven te vergroten is de Citydeal «Lokale weerbaarheid Cybercrime», die op 28 oktober 2020 is ondertekend. In de City Deal «Lokale weerbaarheid Cybercrime» gaan gemeenten, ministeries (JenV, BZK en EZK/DTC), veiligheidsorganisaties en kennisinstellingen samen aan de slag om de cyberweerbaarheid te verhogen van burgers en bedrijven. De City Deal ondersteunt regionale samenwerkingsverbanden Veiligheid, gemeenten en Platforms Veilig Ondernemen en activeert hen om burgers en mkb-ondernemers bewust te maken van hun kwetsbaarheid en hun weerbaarheid tegen cybercrime te vergroten.
Een van de pijlers binnen de Citydeal is het versterken van de cyberweerbaarheid in het mkb. Het afgelopen jaar zijn binnen deze pijler projecten uitgevoerd gericht op het versterken van de cyberweerbaarheid van agrariërs, het inzetten van studenten om bedrijven te helpen, digitale ambassadeurs en een website met handelingskader. In de tweede fase van de Citydeal ligt de focus op het landelijk verspreiden van de resultaten uit de eerste fase en op nieuwe innovatieve projecten.
Daarnaast subsidieert JenV het project Samen Digitaal Veilig van MKB-Nederland. Met dit project wil MKB-Nederland, via een groot aantal branche- en ondernemersverenigingen, ondernemers helpen digitaal veiliger te worden.
De basis is een brancheaanpak, waarin met de branches wordt ingezet op een vorm van zelfregulering met een groeicurve. Door dat centraal te organiseren, worden bedrijven efficiënt en laagdrempelig stap voor stap veiliger.
Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren over het functioneren van de instanties als het NCSC en het DTC in relatie tot relevante stakeholders.
Tijdens ISIDOOR2021, Nederlands grootste nationale cyber-crisisoefening, werd er geoefend met het Nationaal Crisisplan Digitaal. Het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement heeft het evaluatierapport van ISIDOOR2021 afgerond en deze is met uw Kamer gedeeld.9 Het is belangrijk om lering te trekken uit deze lessen, ook met betrekking tot het NCSC, het DTC en daarmee in relatie staande andere partijen in het LDS.
Naast de evaluatie van ISIDOOR2021 is een evaluatie van de werking van het gehele LDS, waaronder deelname daaraan door het NCSC en het DTC, naar mijn mening ook waardevol. Het stelsel is echter sterk aan verandering onderhevig waardoor het eerst zinvol is om een evaluatie in gang te zetten als onder meer informatiedeling tussen het NCSC en het DTC verder op gang is gekomen en bovengenoemde pilot voor het vanuit het DTC notificeren van bedrijven gestart is en de resultaten van de eerdere pilot van het DTC hiervan opgetekend kunnen worden. Ook is het van belang om te kunnen bepalen of en in welke zin de herziening van de NIB-richtlijn, over het ontwerp waarvan de EU-onderhandelingen nog gaande zijn, en in vervolg daarop de implementatie daarvan gevolgen zal hebben voor de informatie-uitwisseling tussen organisaties die deel uitmaken van het LDS.
De hoge belasting op de energierekening |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft van je energierekening is belasting»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uw belastingterreur er mede de oorzaak van is dat de energieprijzen de pan uitrijzen?
De energierekening bestaat uit drie componenten: de leveringstarieven, de nettarieven en de belastingen op energie. Op dit moment zien we een stijging van de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie. Het kabinet heeft geen directe invloed op de leveringstarieven.
Wel heeft het kabinet directe invloed op de belastingen op energie. Om tegemoet te komen voor de stijgende energierekening op de korte termijn als gevolg van de hoge gasprijzen doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Het kabinet verhoogt ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw).
Ten tweede wordt in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit verlaagd. Dit staat voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk aan een verlaging van 200 euro (inclusief btw). Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ongeveer 430 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022. Voor meer informatie over dit besluit verwijs ik u naar de Kamerbrief (Kamerstuk 2021Z18173).
Bent u bekend met het feit dat 550.000 mensen al lijden door energiearmoede en dat 3,8 miljoen huishoudens in Nederland potentieel ook in de problemen kunnen komen? Zo ja, hoe gaat u dat voorkomen?
Het kabinet wil dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet monitort de energierekening nauwgezet, hiertoe heeft het kabinet het CBS en het PBL gevraagd jaarlijks een update van de energierekening te publiceren. TNO heeft recent in samenwerking met het CBS een onderzoeksrapport uitgebracht waarin energiearmoede in Nederland in kaart is gebracht. waarin niet alleen naar de betaalbaarheid van de energierekening wordt gekeken maar ook de kwaliteit van de woningen en in welke mate bewoners (financieel) in staat zijn deze te verduurzamen.
Het onderzoek van TNO bevestigt het beeld dat het verduurzamen van woningen zowel kan leiden tot een lagere energierekening, meer comfort en minder gezondheidsklachten voor huishoudens als dat het resulteert in klimaatwinst. Het kabinet vindt het daarom van belang hier stappen in te blijven zetten. Om huishoudens te helpen bij het verduurzamen van hun woning heeft het kabinet bijvoorbeeld het Nationaal Warmtefonds opgericht en worden subsidies voor eigenaar-bewoners (ISDE) en VvE’s (SEEH) beschikbaar gesteld. Ook heeft het kabinet bij de Miljoenennota cumulatief 514 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de start van een Nationaal Isolatieprogramma voor huur- en koopwoningen. Aanvullend stelt het kabinet 150 miljoen euro extra beschikbaar om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slecht geïsoleerde woning via de gemeenten te helpen met de verduurzaming van hun (huur)woning.
Het kabinet deelt de zorgen rondom de hogere energieprijzen en monitort de situatie nauwgezet. Om op de korte termijn tegemoet te komen voor de stijgende energierekening als gevolg van de hoge gasprijzen heeft het kabinet besloten tot incidentele aanpassingen in de energiebelasting (Kamerstuk 2021Z18173). Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt daarom in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat de hoogte van belasting op energie een politieke keuze is, een keuze die steeds meer mensen de energiearmoede indrijft en totaal onaanvaardbaar is? Zo ja, wilt u de belasting op energie subiet verlagen, onder andere door de Opslag Duurzame Energie (ODE) te schrappen en de btw voorlopig naar 6 procent te verlagen? Graag een toelichting.
Zoals hierboven al aangegeven heeft het kabinet besloten om huishoudens op de korte termijn tegemoet te komen voor de stijgende energierekening als gevolg van de hoge gasprijzen door een aantal incidentele aanpassingen in de energiebelasting (Kamerstuk 2021Z18173). Door deze aanpassingen zal een huishouden met een gemiddeld verbruik in totaal een tegemoetkoming van ongeveer 430 euro (inclusief btw) ontvangen ten opzichte van waarvan uit is gegaan bij het Belastingplan 2022.
De situatie van Jezidische slachtoffers |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de precaire situatie van de Jezidische slachtoffers en in het bijzonder vrouwen die kinderen hebben gekregen van hun IS-verkrachters?1
IS heeft zich schuldig gemaakt aan vreselijke misdrijven tegen allerlei groepen, waaronder de Jezidi’s. Het kabinet is van mening dat IS hoogstwaarschijnlijk genocide heeft gepleegd jegens de Jezidi’s. De misdaden tegen de Jezidi’s hebben diepe en blijvende sporen nagelaten in de Jezidi-gemeenschap, m.n. vrouwen en kinderen. De situatie van de Jezidi-gemeenschap blijft zorgelijk. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich inzetten voor de bescherming van kwetsbare minderheden.
Deelt u de mening dat er iets aan dit onrecht moet gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland zet zich sterk in voor de strijd tegen straffeloosheid in de regio. De slachtoffers van IS hebben recht op gerechtigheid, genoegdoening en waarheid. Nederland richt zich op de ondersteuning van Jezidi-slachtoffers, onder andere door een door Nederland gesteund programma van Norwegian People’s Aid en de nauwe samenwerking met de bewijzenbank UNITAD. Daarnaast wordt de situatie van Jezidi’s regelmatig in bilateraal en multilateraal verband opgebracht. Bij die gesprekken komt uiteraard ook aan de orde hoe de Jezidi-gemeenschap en de betrokken organisaties het beste ondersteund kunnen worden.
Klopt het dat landen zoals Duitsland, Frankrijk en Canada asielprogramma’s hebben voor Jezidische slachtoffers? Bent u bereid om een Nederlands asielprogramma te maken voor Jezidische slachtoffers en in het bijzonder voor kinderen van vrouwen die verkracht zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De term asielprogramma is geen eenduidige term binnen het Nederlandse migratiebeleid. Voor de beantwoording van deze vraag neem ik aan dat gedoeld wordt op een programma van gerichte hervestiging. Hervestiging naar Nederland vindt plaats op voordracht van de UNHCR en ziet op vluchtelingen (die zich per definitie buiten hun herkomstland bevinden). De UNCHR toetst of er sprake is van vluchtelingschap. Vervolgens selecteert UNHCR vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën (o.a. legal and/or physical protection needs, survivors of violence and torture, lack of foreseeable alternative durable solutions) en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. Jezidische slachtoffers en in het bijzonder kinderen van vrouwen die zijn verkracht, kunnen binnen meerdere van deze categorieën vallen. UNHCR beoordeelt daarnaast ook welk hervestigingsland, gelet op de individuele omstandigheden, het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Nederland hecht er aan om de keuze over het voordragen van individuele dossierhervestiging over te laten aan de UNHCR, aangezien de UNHCR vanuit haar positie het beste in staat is te bepalen voor welke personen hervestiging het meest noodzakelijk en passend is. Ook Duitsland, Frankrijk en Canada voeren hervestiging uit via de UNHCR.
Naast het hervestigingbeleid kennen Duitsland, Frankrijk en Canada ook tijdelijke humanitaire toelatingsprogramma’s waarmee de landen humanitaire visa hebben verleend aan Jezidi’s en kinderen van Jezidi’s in Irak. Duitsland heeft met het Baden-Württemberg programma 1.000 Jezidi vrouwen ontvangen.2 Frankrijk heeft middels een soortgelijk programma 103 gezinnen, bestaande uit voornamelijk Jezidi vrouwen en hun kinderen, overgebracht vanuit Irak naar Frankrijk.3 Canada heeft in totaal 1.149 Jezidi vrouwen uit Irak naar Canada overgebracht.4
Anders dan Duitsland, Frankrijk en Canada, kent Nederland geen beleid van humanitaire toelatingsprogramma’s en het verstrekken van humanitaire visa met als doel om in Nederland asiel te kunnen aanvragen.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de motie-Van Toorenburg c.s. over de beoordeling van asielaanvragen van Jezidi’s?2
Jezidi’s, afkomstig uit centraal-Irak, die in Nederland om bescherming hebben gevraagd, zijn aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Naar aanleiding van onder andere de motie-Van Toorenburg is de uitvoeringspraktijk ten aanzien van Jezidi’s aangepast. Daarbij merk ik volledigheidshalve op dat het landgebonden beleid Irak op dat moment niet onmiddellijk is aangepast. Dit is alsnog gebeurd middels publicatie van WBV 2021/1. Jezidi’s kunnen met beperkte indicaties aannemelijk maken dat er vrees is voor ernstige schade. De IND weegt bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de vrees de grootschalige en ernstige mensenrechtenschendingen, waarvan de Jezidi minderheid in Irak het slachtoffer is geworden van de zijde van IS vanaf 2014. Daarnaast neemt de IND de algemene kwetsbare situatie waarin deze groep ook verkeert sinds het verdrijven van IS gedurende de afgelopen jaren mee bij de beoordeling. In het geval van Jezidi’s die afkomstig zijn uit centraal-Irak en voorafgaand aan hun komst naar Nederland in de Koerdistan Autonome Regio (KAR) hebben verbleven, wordt de KAR niet als gebruikelijke regio van herkomst tegengeworpen, nu is gebleken dat zij het aldaar bovengemiddeld zwaar hebben. Ook wordt de KAR niet als binnenlands beschermingsalternatief tegengeworpen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het rondetafelgesprek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Justitie en Veiligheid over de Jezidi’s van 27 oktober a.s.?
Ondanks de inspanningen om deze vragen voorafgaand aan het rondetafelgesprek te beantwoorden is dit niet gelukt.
De valse start van het online gokken en de storing in het Centraal register uitsluiting kansspelen |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het legaliseren van online gokken een lange aanloop heeft gekend, met heel veel debat, en dat een van de belangrijkste zorgen een toename van kansspelverslaving was, waarvoor het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) één van de meest essentiële instrumenten was om die grote toename te voorkomen?
De legalisatie van online kansspelen is een lang traject geweest. Het kansspelbeleid is er op gericht kansspelverslaving te voorkomen, de consument te beschermen en fraude en criminaliteit tegen te gaan. Daarom is bij het legaliseren van online gokken uitdrukkelijk aandacht uitgegaan naar verslavingspreventie. Cruks is een belangrijk, maar niet het enige instrument dat bij online kansspelen wordt ingezet om kansspelverslaving te beperken. Er zijn meer maatregelen genomen. Zo zijn alle aanbieders verplicht het speelgedrag van spelers te volgen en tijdig te interveniëren. Ook moeten spelers vooraf limieten instellen die bepalen hoeveel geld ze maximaal kunnen inzetten.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat bij de start van het online gokken op 1 oktober het Cruks niet functioneerde?1
De Kansspelautoriteit heeft mij het volgende bericht. Het Cruks is in de periode voor 1 oktober jl. getest in de zogenaamde testomgeving. Stresstesten en pentesten zijn succesvol uitgevoerd en de systemen zijn veilig bevonden.
De live verbindingen met aanbieders konden echter niet worden getest. De reden hiervoor is dat Cruks werkt met BSN nummers. Vóór 1 oktober was het niet mogelijk om BSN nummers (persoonsgegevens) uit te wisselen omdat de regelgeving die dit toestaat, pas op 1 oktober 2021 in werking zou treden. Op vrijdag 1 oktober bleek dat er een probleem was met de live verbinding met de Beheervoorziening burgerservicenummer (BV BSN) als gevolg van het ontbreken van een diginet verbinding. Deze koppeling is nodig zodat aanbieders van kansspelen de gegevens van spelers kunnen verifiëren. Door het probleem met de verbinding konden spelers zich niet inschrijven bij online aanbieders. Op 2 oktober jl. is met betrekking tot de verbinding met BV BSN een tussenoplossing gecreëerd zodat spelers zich bij vergunde aanbieders konden inschrijven. Het probleem is op 20 oktober jl. definitief opgelost. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Op donderdag 30 september jl. bleek daarnaast dat ondanks de succesvolle testen de inschrijving in Cruks niet werkte omdat de DigiD verbinding nog niet was gerealiseerd. Die verbinding is nodig voor het inschrijven van spelers in Cruks. Dit probleem is op maandagmiddag 4 oktober opgelost. Spelers konden zich vanaf dat moment inschrijven in Cruks.
Hoe kan het dat de Kansspelautoriteit toestemming gaf om online kansspelen aan te bieden, terwijl Cruks een storing had en consumenten zich niet konden inschrijven in Cruks en er dus geen bescherming was tegen de risico’s van online gokken?
Het klopt dat de Kansspelautoriteit op 2 oktober jl. de mogelijkheid heeft geboden aan net vergunde aanbieders om online kansspelen aan te bieden, terwijl nog niet alle problemen met Cruks waren opgelost.
Bij de besluitvorming heeft bij de Kansspelautoriteit voorop gestaan dat de consument veilig moet kunnen spelen.
De vrees bestond dat meer Nederlanders bij illegale sites zouden gaan gokken als ze in het weekend niet bij legale Nederlandse aanbieders terecht zouden kunnen.
Daarbij heeft de Kansspelautoriteit meegenomen dat er juist bij de vergunde aanbieders, naast Cruks, verschillende instrumenten zijn om kansspelverslaving te bestrijden. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Kansspelautoriteit op zaterdagochtend 2 oktober meldde dat de storing verholpen was en alles werkte, maar dat de werkelijkheid was dat het systeem nog instabiel was en spelers pas na het weekend konden inschrijven?
Op zaterdagochtend 2 oktober communiceerde de Kansspelautoriteit op haar website dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. Vanaf dat moment konden online aanbieders dus spelers toelaten. Het inschrijven van spelers in Cruks is maandag 4 oktober jl. om 16 uur mogelijk geworden.
Klopt het dat diverse aanbieders u verzocht hebben om tussen het moment van vergunningverlening en 1 oktober de mogelijkheid te krijgen om hun systemen live te testen, maar dat dit door de Kansspelautoriteit is afgewezen? Waarom heeft de Kansspelautoriteit deze inschatting gemaakt en welke rationale ligt hier achter?
De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat het klopt dat verschillende aanbieders vóór 1 oktober bij haar hebben aangegeven graag de mogelijkheid te willen hebben om voor 1 oktober de systemen live te testen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven konden live tests voor dat controleproces niet vóór 1 oktober plaatsvinden omdat er geen wettelijke grondslag bestond om persoonsgegevens te mogen uitwisselen.
Klopt het dat u richting diverse aanbieders heeft aangegeven dat het systeem nog niet volledig functioneerde en dat later deze week nog aanvullende reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd?
Het klopt dat het systeem niet vanaf het begin volledig functioneerde. Dit was erg vervelend en voor alle betrokkenen een tegenvaller. Voor de beantwoording van de vraag naar het huidige functioneren van Cruks verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat de privacy van consumenten in het gehele proces niet in gevaar is geweest.
Functioneert het Cruks momenteel volledig en zonder problemen? Is te allen tijde de privacy van de consumenten gewaarborgd geweest?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is dit alles voorbereid om een goede start mogelijk te maken? Zijn er bijvoorbeeld ook stresstests uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen van de heer Van Nispen (SP; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 467) heb aangegeven, zijn bij de bouw en inrichting van Cruks stresstesten en pentesten uitgevoerd. Deze testen, die bedoeld zijn om de belastbaarheid en veiligheid van het systeem te testen, zijn goed doorlopen. Sinds eind november 2020 is er voorts een testomgeving beschikbaar om de toegang tot het register met aanbieders te testen. Sinds 20 september 2021 is in een productieomgeving (met een testverbinding) getest met aanbieders die succesvol door de eerdere testen zijn gekomen.
Wat zijn de gevolgen geweest van het niet (tijdig) werken van Cruks? Was het bijvoorbeeld mogelijk om in te schrijven en online deel te nemen aan kansspelen zonder dat Cruks werkte? Hoe risicovol is dat volgens u geweest? Is ook een effect geweest dat spelers juist bij de illegale (veel risicovollere) aanbieders door zijn gaan gokken? Zijn deze gevolgen te onderzoeken?
Van zaterdagochtend 2 oktober tot maandag 4 oktober 16 uur is het inderdaad voor spelers mogelijk geweest zich bij een vergunde aanbieder in te schrijven, terwijl inschrijving in Cruks niet mogelijk was. Dit betekent dat spelers tussen zaterdagochtend en maandagmiddag hebben kunnen spelen, terwijl ze zich misschien in Cruks hadden willen inschrijven voor een vrijwillige spelblokkade.
Om spelers veilig te kunnen laten spelen was het toelaten van consumenten bij de vergunninghoudende aanbieders op zaterdag minder risicovol dan dit niet te doen. Dat is een keuze van de Kansspelautoriteit geweest die ik kan ondersteunen. In het geval dat de Kansspelautoriteit de inschrijving niet mogelijk zou hebben gemaakt, zou het enige aanbod immers het illegale aanbod zijn geweest, waarbij de risico’s groter zijn. Daarbij speelt ook een rol dat een aantal grotere buitenlandse aanbieders juist vanaf de opening van de legale markt op 1 oktober geen Nederlandse spelers meer bedient. Het risico bestond daardoor dat spelers terecht zouden komen bij onverantwoord opererende aanbieders (cowboys). De Kansspelautoriteit heeft mij overigens bericht de opstartproblemen te evalueren en mij daarover te informeren.
Hoe verklaart u dat uitgerekend TOTO, onderdeel van een staatsdeelneming, wel gewoon op 1 oktober online ging, terwijl duidelijk was dat Cruks niet werkte? Hoe kijkt u terug op die beslissing?
Desgevraagd heeft de Nederlandse Loterij (NLO), waar TOTO Sport onder valt, mij laten weten zaterdag 2 oktober jl. laat in de ochtend online te zijn gegaan voor consumenten, ná plaatsing van het bericht op de website van de Kansspelautoriteit dat de storing van Cruks die ervoor zorgde dat online aanbieders niet bereikbaar waren, was opgelost. De NLO heeft daarnaast aangegeven de afweging te hebben gemaakt om toch al live te gaan, omdat zij het belangrijk vindt om als legale aanbieder, met de aanwezig zijnde preventiemaatregelen, beschikbaar te zijn voor Nederlandse spelers.
Deelt u de mening dat juist bij de start van het (omstreden) online gokken dit systeem ter voorkoming van kansspelverslaving goed had moeten functioneren; kunt u daarbij ook ingaan op het belang van het vertrouwen dat consumenten moeten hebben in een goede werking van het systeem?
Ik deel de mening dat de systemen rond Cruks goed hadden moeten functioneren bij de start op 1 oktober. Het is vervelend voor alle betrokken stakeholders en spelers dat de start niet vlekkeloos is verlopen. Consumenten moeten erop kunnen vertrouwen dat zij bij legale aanbieders veilig kunnen spelen en aanbieders moeten erop kunnen vertrouwen dat zij kunnen controleren of een speler al dan niet is uitgesloten van kansspelen. Echter, op het moment dat bleek dat het systeem niet werkt ondersteun ik de keuze van de Kansspelautoriteit om zo snel mogelijk te werken aan een situatie waarin consumenten gebruik kunnen maken van een veilig en legaal aanbod. De Kansspelautoriteit heeft zoals gezegd aangegeven de opstartproblemen van Cruks te gaan evalueren.
Kunt u de stabiliteit en de functionaliteit van Cruks garanderen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, wat gaat u doen met de online kansspelmarkt tot het moment dat u dit wel kunt garanderen?
Cruks functioneert nu stabiel. Op 4 oktober jl. kwam, zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, de aansluiting met Digid tot stand zodat spelers zich aan konden melden in Cruks. De mogelijkheid van verificatie van de gegevens via BV BSN ontbrak echter nog. Dit probleem is op 20 oktober jl. opgelost. Op 25 oktober 2021 waren 3067 spelers in Cruks ingeschreven.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ja.
De warmtesystemen in de gebouwde omgeving. |
|
Jaco Geurts (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat voor de berekening van het energielabel van woningen een forfaitaire waarde voor de duurzaamheid van een warmtenet gebruikt, waarmee de aanname wordt gemaakt dat 90 procent fossiele energie wordt gebruikt voor de warmtelevering, ook als het gebruikte warmtenet veel duurzamer is? Bent u bekend met het grote verschil dat deze methode oplevert tussen het huidige energielabel en de werkelijkheid, name bij bestaande bouw?
Het klopt dat in het label voor woningen een forfaitaire waarde voor het rendement van het warmtenet wordt gehanteerd. Het energielabel geeft inzicht in de energetische staat van de woning, waarbij verbetermogelijkheden voor de woningeigenaar worden beschreven om de woning te verduurzamen. Het rendement van het warmtenet betreft niet de energetische staat van de woning zelf en ten aanzien van de verduurzaming en verbetering van het warmtenet heeft een woningeigenaar weinig tot geen invloed. Deze werkwijze is gebruikelijk ook voor het gas- en elektriciteitsnet wordt een forfaitaire waarde voor het rendement gehanteerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te komen tot een meer zuivere reflectie van de duurzaamheid van woningen in het energielabel, bijvoorbeeld door het woningwaardestelsel te koppelen aan de energievraag van een woning? Welke voor- en nadelen kleven aan een dergelijke aanpak? Wat is uw visie op deze koppeling?
In het woningwaarderingsstelsel worden reeds punten toebedeeld op basis van het energielabel. Daarmee is de energievraag van een woning gekoppeld aan het woningwaarderingsstelsel. Op het energielabel staat het primaire fossiele energiegebruik in kWh/m2 per jaar berekend volgens de nieuwe bepalingsmethode, de NTA 8800. Dit heeft betrekking op alle gebouwgebonden energie die de woning gebruikt, naast zelf opgewekte duurzame energie.
Het energielabel geeft zodoende inzicht in de energetische staat van een woning, denk aan gebouwgebonden installaties en isolatie. Het label gaat uit van een gemiddeld gebruiksprofiel per woning en is daarmee onafhankelijk van het werkelijk gebruiksprofiel en de energierekening van bewoners, dat wordt beïnvloed door individueel stookgedrag of het gebruik van huishoudelijke apparaten. Het label geeft toekomstige huurders en kopers daarmee een beeld van de energieprestatie van de woning dat ook vergeleken kan worden met labels van andere woningen.
Overigens wordt de NTA 8800 blijvend verbeterd en worden inzichten in werkelijk gebruik benut, opdat het energielabel zo goed mogelijk het gebouwgebonden werkelijk energiegebruik benaderd, onafhankelijk van het gebruiksprofiel van bewoners.
Klopt het dat bij stadsverwarming de aanvoertemperatuur minimaal 65 à 70 °C moet zijn? Is het tevens juist dat de verhouding tussen het jaarlijkse energieverbruik van ruimteverwarming en warmtapwater ongeveer 75/25 procent is, waardoor voor 25 procent van het jaarlijkse energieverbruik het hele jaar een hogere temperatuur van het stadsverwarmingswater nodig is? In hoeverre is het vasthouden aan deze eis wat u betreft efficiënt te noemen qua energieverbruik? Welke mogelijkheden zijn er om de eisen voor warmtapwatertemperaturen (tijdelijk) te verlagen? Wat zijn daarvan de voor- en nadelen?
De aanvoertemperatuur van een stadsverwarmingsnet mag ook lager zijn. Maar dan zal er in de woning een voorziening aanwezig moeten zijn om de temperatuur van het tapwater te verhogen naar 65 graden in verband met de bestrijding van de legionellabacterie. In de praktijk worden dergelijke systemen ook al toegepast (warmtepompboosters). Vanuit energetisch oogpunt kan het verstandig zijn om een stadsverwarmingssysteem op een lage(re) temperatuur te exploiteren, en dan in de woning voor het tapwater de temperatuur te verhogen met een booster.
Klopt het dat het voorstel voor de nieuwe wet collectieve warmtesystemen het risico in zich draagt dat bij het bepalen van de warmtekavels door lokale overheden er gekozen wordt voor kleinere kavels waardoor het lastiger wordt om te optimaliseren in en tussen warmtesystemen en ook innovatie wellicht achterwege blijft?
Gemeenten hebben bij uitstek kennis van de specifieke kenmerken van de lokale situatie. In het ontwerp van de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw) is daarom de bevoegdheid voorzien voor gemeenten om een warmtekavel vast te stellen. Dit betreft een gebied waar in een later stadium een warmtebedrijf voor wordt aangewezen dat verantwoordelijk is voor de aanleg en exploitatie van het collectieve warmtesysteem in zijn kavel, indien de gemeente in een omgevingsplan heeft besloten dat een bepaald deel van dit warmtekavel overgaat op collectieve warmte.
In de concept wet zijn voorschriften opgenomen opdat de gemeente de omvang van een kavel zodanig vaststelt dat
Ook is bepaald dat een gemeente bij de vaststelling van een warmtekavel indien relevant rekening moet houden met de voornemens en (potentieel) beschikbare warmtebronnen in een andere gemeente. Deze criteria dragen er aan bij dat bij de vaststelling van een warmtekavel rekening gehouden wordt met onder meer het belang van optimalisatie en innovatie. Daarbij merk ik op dat er vanuit mag worden gegaan dat gemeenten bij het invullen van hun bevoegdheden de belangen van inwoners een belangrijke rol zullen laten spelen. Aangezien optimalisatie en innovatie in de meeste gevallen in het belang van haar inwoners zijn, zullen gemeenten die aspecten naar verwachting ook zeker meenemen.
Ten slotte merk ik op dat het niet zo is dat kleine collectieve warmtesystemen per definitie ongunstig zijn in het kader van optimalisatie en innovatie.
Deelt u de constatering dat het (onbedoelde) effect daarvan een hogere rekening voor de eindafnemer zal zijn dan haalbaar zou zijn bij een inzet op grotere warmtesystemen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er voldoende kennis aanwezig bij lokale overheden om warmtekavels vast te stellen, zodanig dat de markt hier serieus op zal reageren?
Allereerst wordt verwacht dat gemeenten al beschikken over relevante kennis voor het vaststellen van warmtekavels, bijvoorbeeld de kennis die zij hebben opgedaan bij het opstellen van de Transitievisie Warmte (TVW). Ten behoeve van het opstellen van de TVW dienen gemeenten immers verschillende onderzoeken uit te voeren, zoals het maken van een startanalyse. Gemeenten verkrijgen hierdoor een eerste beeld over het alternatief voor aardgas in hun wijken, wat de mogelijke warmtebronnen zijn en wat gelet daarop een logische omvang van een warmtekavel is. Daarnaast verkrijgen gemeenten via de in het antwoord op vraag 4 en 5 genoemde criteria een kader waaraan zij moeten toetsen bij het vaststellen van een warmtekavel. Ook deze criteria bieden steun, aangezien gemeenten zo weten wat relevante aspecten zijn om te betrekken bij het vaststellen van een warmtekavel.
Ik ben me er echter van bewust dat ondanks het voorgaande niet alle gemeenten op dit moment evenveel kennis zullen hebben van collectieve warmte en het besluitvormingsproces daarbij. Om lokale overheden te ondersteunen tijdens het proces van het vaststellen van een warmtekavel kan het Expertise Centrum Warmte (ECW) worden ingeschakeld om ondersteuning te bieden aan de lokale overheden. Tevens merk ik op dat er op dit moment met VNG en IPO gesprekken lopen over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel.
Ook wordt er aan de sectortafel gebouwde omgeving van het Klimaatakkoord nagedacht over welke aanvullende ondersteuning gemeenten nodig hebben voor de uitvoering van de transitievisies warmte.
Welke mogelijkheden ziet u om beter te sturen op verschillende belangen (zoals korte termijn doelen bij de gemeente versus langjarige exploitatie die leidt tot voordelen voor de eindafnemer) tijdens de concurrerende aanbiedingen op warmtekavels?
Zoals uit de voorgaande antwoorden blijkt, herken ik mij niet in de belangentegenstelling die in deze vraag wordt gesuggereerd.
Vervuild slib in de Kaliwaal. |
|
Sandra Beckerman |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over het storten van vuiler slib in de Kaliwaal door K3-Delta, waar meer giftig PFAS in zit? Wat is daarop uw reactie?1
Ja. De Kaliwaal is een (particulier) baggerdepot (stortplaats) waarin baggerspecie die niet meer nuttig kan worden toegepast, onder voorwaarden kan worden gestort. Dit depot moet beschikken over een vergunning van de provincie op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en een vergunning van Rijkswaterstaat namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van de Waterwet. De bevoegde gezagen zullen beoordelen of het storten van baggerspecie verontreinigd met PFAS milieuhygiënisch verantwoord is. De vergunningen hiervoor zijn nu nog in behandeling.
Ligt de hoeveelheid PFAS in het slib, waarvoor deze vergunning wordt afgegeven, onder de normen die in het tijdelijke handelingskader PFAS zijn opgenomen? Wanneer komt het definitieve handelingskader PFAS? Kunt u uw antwoord toelichten?
De baggerdepots zijn bedoeld voor baggerspecie die niet meer nuttig kan worden toegepast. Baggerspecie met PFAS-gehalten onder de toepassingswaarden van het Tijdelijk Handelingskader kan in de regel wel nuttig worden toegepast. Juist voor hogere PFAS-gehalten is er behoefte aan alternatieve oplossingen, waaronder storten. Op grond hiervan komt baggerspecie met PFAS-gehalten boven het herverontreinigingsniveau in de regel voor storten in aanmerking. Uiteraard moet dit ter plaatse milieuhygiënisch verantwoord zijn, wat aan de bevoegde gezagen is om te beoordelen.
Zowel de provincie als Rijkswaterstaat geven aan dat hogere PFAS-gehalten in dit geval inderdaad verantwoord zijn. Daarbij is zorgvuldig gekeken naar de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit, het grondwater en de drinkwaterwinning in dit concrete geval. Voor de beoordeling van de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit en de drinkwaterwinning uit oppervlaktewater, die in de watervergunning aan bod komt, wordt de methodiek gevolgd van het op grond van de wetgeving voorgeschreven Handboek Immissietoets. De beoordeling van de effecten op het grondwater is beoordeeld aan de hand van de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen zoals opgenomen in het Beleidsstandpunt verwijdering baggerspecie. Dit is de gangbare benadering die in het verleden ook is toegepast voor de beoordeling van het storten van baggerspecie verontreinigd met andere stoffen in dit en vergelijkbare baggerdepots.
Zoals mijn voorganger uw Kamer in juli jl. heeft laten weten, wordt het Handelingskader na het zomerreces gepubliceerd (30 015, nr. 101). Op dit moment ben ik bezig om de reacties van de stakeholders op het concept-handelingskader van een antwoord te voorzien en waar nodig het handelingskader aan te passen. Wanneer dit gereed is, stuur ik uw Kamer het handelingskader toe.
Hoe zijn de afgelopen jaren de normen geformuleerd en aangepast? Op basis waarvan worden de normen aangepast?
Er zijn geen specifieke wettelijke normen voor de beoordeling van het storten van PFAS-houdend materiaal. Er bestaat alleen een norm voor de aanwezigheid van PFOS in oppervlaktewater. Deze norm is Europeesrechtelijk bepaald en wordt door de bevoegde gezagen betrokken bij vergunningverlening.
Het handelingskader stelt geen normen. Wel zijn hier toepassingswaarden opgenomen ter invulling van de wettelijke zorgplichten voor het toepassen van grond en baggerspecie. De toepassingscategorieën en -waarden zijn sinds de publicatie van het handelingskader in juli 2019 steeds op basis van wetenschappelijk onderzoek aangepast.
Kan helder worden uiteengezet of de vergunning die de provincie hier heeft verleend, verleend moest worden binnen de bestaande regelgeving? Had de provincie de vergunning kunnen weigeren? Zo ja, op grond waarvan?
De provincie kan als bevoegd gezag voor de vergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag alleen weigeren als deze in strijd is met het beoordelingskader van die wet. De provincie heeft aangegeven dat de betreffende aanvraag daarmee niet in strijd is en er dus geen grond is de vergunning te weigeren.
Tegen welke landelijke regelgeving loopt het provinciebestuur aan, waardoor de stort niet geweigerd kan worden?2
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke risico’s voor het drinkwater dat daar vlakbij wordt opgepompt zijn er te bedenken?
Het is aan de initiatiefnemer om risico’s voor de leefomgeving, waaronder een eventuele invloed op de drinkwatervoorziening, bij een voorgenomen activiteit in beeld te brengen, samen met passende beheersmaatregelen. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om daar in het vergunningenproces een oordeel over te vellen. Ten aanzien van de winningslocaties Druten en Kerk Avezaath, ligt de Kaliwaal buiten een grondwaterbeschermingsgebied. Desondanks is getoetst aan de extra strenge eisen voor grondwaterbeschermingsgebieden. Dit om na te gaan of er ook op de lange termijn geen risico’s aanwezig zijn voor de volksgezondheid en milieu. Uit berekeningen blijkt het invloedsgebied voor het grondwater waar in de verre toekomst (pas na honderden generaties) de normen voor drinkwater mogelijk worden overschreden, zeer klein blijft. Daarmee zal er ook geen risico zijn voor mens of milieu via het grondwater.
Zowel de provincie als Rijkswaterstaat komen tot de conclusie dat hogere PFAS-gehalten in dit geval inderdaad verantwoord zijn. Daarbij is zorgvuldig gekeken naar geval specifieke informatie omtrent de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit, de bodem, het grondwater en de drinkwaterwinning
Hoe vaak en door wie wordt de bron van het drinkwater gemonitord? Wanneer is dat voor het laatst gebeurd?
Conform de drinkwaterwet is het drinkwaterbedrijf verplicht om het ongezuiverde grondwater «ruwwater» en het gezuiverde drinkwater te monitoren. Het waterbedrijf Vitens voert dit uit conform deze voorschriften. De meetfrequentie en moment van monitoring is daarbij afhankelijk van meerdere factoren zoals de omvang van de winning, eventuele omgevingsrisico’s en de parameter die gemonitord wordt.
Zijn er (inter-)nationale voorbeelden bekend waarbij giftige stoffen uit vuil slib toch door de ondoordringbare laag schone klei zijn gedrongen en zo in de bodem terecht zijn gekomen? Zo ja, waar? Wat waren de gevolgen?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend waarbij dit het geval is.
Klopt het dat K3-Delta zelf de aard van de lading slib controleert? Zo ja, wie controleert dan K3-Delta?
K3-Delta heeft de verplichting om bagger die bij Kaliwaal wordt aangeboden te voorzien van een kwaliteitsverklaring. Daarin staan per stof de gehalten die zich in die bagger bevinden. Het onderliggend onderzoek wordt uitgevoerd door een daartoe erkend laboratorium. Provincie en Rijkswaterstaat zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Zie het antwoord op vraag 1.
Waar kunnen omwonenden terecht met hun vragen en zorgen? Wat gaat u doen om te zorgen dat omwonenden actief worden geïnformeerd?
Op de ontwerp vergunningen is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Onderdeel daarvan is dat omwonenden zienswijzen kunnen indienen. Ook kunnen omwonenden met vragen terecht bij het provincieloket.
Daarnaast heeft de initiatiefnemer een brief gestuurd aan B&W en de gemeenteraadsleden van Druten en West Maas en Waal en bewoners in de directe omgeving van de Kaliwaal. Daarin wordt uitleg gegeven en worden contactgegevens gedeeld als aanvullende informatie gewenst is.
De situatie in Tigray (Ethiopië) en de humanitaire crisis die daar plaatsvindt. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het laatste situatie-rapport van het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties (UNOCHA) aangaande de humanitaire situatie in Noord-Ethiopië?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de bevindingen beschreven in dit rapport?
Het rapport beschrijft een zeer zorgelijke situatie, en die zorgen nemen alleen maar toe. De humanitaire situatie is zeer slecht. Volgens het rapport bevinden zeker 400.000 mensen zich in de hoogste classificatie van voedselonzekerheid.2 Dit aantal stijgt snel. Volgens schattingen van Europese Commissie (DG ECHO) en USAID zullen dat binnenkort al 1 miljoen mensen zijn. Van alle mensen wereldwijd in hongersnood (de hoogste VN-classificatie voor voedselonzekerheid), bevindt momenteel 80% zich in Tigray. Dit is een direct gevolg van obstakels die worden opgeworpen waardoor de aanvoer van humanitaire hulp richting de regio stokt. De Secretaris-Generaal van de VN heeft de situatie in de VN-Veiligheidsraad beschreven als een «de facto blokkade». Honger wordt daarmee gebruikt als oorlogswapen. Nederland veroordeelt dat ten sterkste.
De VN en andere humanitaire organisaties ontbreekt het in Tigray volgens het UNOCHA-rapport aan voorraden, brandstof, contant geld, elektriciteit en communicatiemiddelen. Deze zijn essentieel voor hulporganisaties om hun werk te kunnen doen. Nederland is ook zeer bezorgd over de enorme prijsstijgingen in Noord-Ethiopië als gevolg van deze blokkade, waardoor de kosten voor essentiële levensmiddelen en brandstof met wel 2.300% gestegen zijn.3
Klopt het dat het conflict in Tigray zich verspreid over aangelegen gebieden in Ethiopië, en wat zegt dat over de stabiliteit van het land en de zittende federale regering?
De oorlog beperkt zich inderdaad niet meer tot Tigray maar treft nu ook de omliggende regio’s Afar en Amhara. Milities uit andere delen van het land zijn opgeroepen om te vechten in Tigray.
Het conflict kent in steeds sterkere mate een etnische dimensie, met toegenomen polarisering tussen bevolkingsgroepen. Dit vormt een bedreiging voor de sociale cohesie van het land met 115 miljoen inwoners. Ook de economische situatie is, als gevolg van onder meer het conflict, danig verslechterd. Al deze ontwikkelingen komen de stabiliteit in het land niet ten goede. De recente verkiezingen, die door oppositie in meerdere regio’s werd geboycot, hebben wel een duidelijke overwinning voor de partij van de zittende premier Abiy Ahmed opgeleverd. Hij is op 4 oktober aan een nieuwe ambtstermijn van vijf jaar begonnen.
Deze ontwikkelingen onderschrijven nogmaals de noodzaak om het conflict op vreedzame wijze te beëindigen. Dat is de beste manier om de stabiliteit en integriteit van het land te bewaken. Hiervoor is de medewerking van zowel de oppositiebeweging TPLF, als de federale regering van Premier Abiy vereist.
Wat voor concrete afspraken zijn er zowel op bilateraal als multilateraal verband gemaakt met de federale regering in Ethiopië, het Volksbevrijdingsfront van Tigray (TPLF) en de regering in Eritrea, om de situatie in Ethiopië te verbeteren?
Het is tot op heden niet gelukt om concrete afspraken te maken met de genoemde conflictpartijen om te komen tot een vreedzame beëindiging van het conflict.
Er zijn door de VN en andere humanitaire actoren wel op diverse momenten afspraken gemaakt met de Ethiopische overheid over humanitaire hulp. Toezeggingen worden in de praktijk niet altijd nagekomen en met regelmaat worden nieuwe obstakels opgeworpen. Zo poogt de EU, aanvullend op vervoer over de weg, om een luchtbrug op te zetten die via het vliegveld van Addis Ababa hulpmiddelen moet vervoeren naar Tigray. Ondanks een akkoord hierover met de Ethiopische autoriteiten zijn er sinds begin september slechts twee vluchten uitgevoerd.
Donoren, waaronder Nederland, zijn voortdurend in contact met de Ethiopische regering over de toevoer en verlening van humanitaire hulp. De plicht op basis van het humanitair oorlogsrecht om onpartijdige humanitaire hulp aan burgers in nood toe te laten en te faciliteren, met inachtneming van de humanitaire principes, staat daarbij wat Nederland betreft niet ter discussie.
Humanitaire actoren ter plaatse in Tigray, waaronder de VN, hebben tevens contact met TPLF als de facto machthebbers in het overgrote deel van de Tigray regio.
Eritrese troepen hebben zich inmiddels teruggetrokken uit grote delen van Tigray, hoewel zij in grensgebieden nog altijd aanwezig zijn. De Tigrese bevolking heeft zich in het algemeen teruggetrokken naar gebieden onder controle van TPLF, waardoor coördinatie met de regering van Eritrea ten behoeve van humanitaire toegang minder relevant is geworden.
Is er op dit moment sprake van een dialoog tussen de federale regering en het TPLF? Zo ja, wat wordt er besproken?
Ondanks herhaalde oproepen daartoe van de EU en VN, is op dit moment geen dialoog tussen de genoemde partijen. Beide partijen lijken in te zetten op een militaire oplossing van het conflict. Na de inauguratie van de regering op 4 oktober jl. zijn het federale leger en regionale milities een nieuw militair offensief gestart.
Volgens de Verenigde Naties hebben meer dan 400.000 mensen te kampen met hongersnood en staan 1,8 miljoen mensen in Tigray op de rand van de hongersnood; op welke manier zet Nederland zich op het moment in voor deze mensen en op welke manier zal Nederland dit structureel blijven doen?
Nederland zet zich in voor mensen in hongersnood door via ongeoormerkte, meerjarige, flexibele financiering bij te dragen aan het werk van humanitaire organisaties. Nederland heeft inmiddels, via het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN, de Dutch Relief Alliance (DRA), het Nederlandse Rode Kruis en het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) in totaal ruim EUR 15 miljoen bijgedragen aan humanitaire hulp. Het betreft zowel hulp in Ethiopië, als hulp ten behoeve van de opvang van Ethiopische vluchtelingen in Soedan.
Nederland zet tevens in op actieve humanitaire diplomatie, dat tot doel heeft dat humanitaire hulp mensen in nood kan bereiken. Nederland zal zich hiervoor structureel in blijven zetten. Dit gebeurt zowel gezamenlijk met andere donoren ter plaatse, als op hoofdstedelijk niveau.
Tijdens een onderhoud met de Ethiopische Vicepremier Mekonnen, in de marge van de Algemene Vergadering van de VN op 24 september jongsleden, heeft Minister-President Rutte opgeroepen tot ongehinderde humanitaire toegang en een staakt-het-vuren.
Nederland zet zijn diplomatieke kanalen ook in om het essentiële werk van de VN en humanitaire NGOs te ondersteunen, inclusief de toegenomen vijandige retoriek jegens hulpverleners. Zowel individueel als in Europees verband heeft Nederland zich bijvoorbeeld in sterke bewoordingen uitgesproken tegen de recente uitzetting van zeven hooggeplaatste VN-medewerkers door de Ethiopische regering.
Volgens het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties zijn er sinds 12 juli 445 vrachtwagens met humanitaire voorzieningen de Tigray-regio ingereden, waarvan er slechts 38 zijn teruggekeerd. Volgens hetzelfde VN-Wereldvoedselprogramma zijn deze verdwijningen de voornaamste belemmering om deze humanitaire crisis te bestrijden. Hoe beoordeelt u deze situatie?2
De berichtgeving van het Wereldvoedselprogramma (WFP) is mij bekend. Volgens UNOCHA ligt een aantal redenen ten grondslag aan het feit dat deze trucks, die door WFP gehuurd worden van commerciële transporteurs, na aankomst in Tigray niet terugkeren. Chauffeurs van Tigrese afkomst keren vaak niet terug uit angst voor intimidatie tijdens de terugreis, en blijven liever in Tigray. Ook wordt deze chauffeurs niet toegestaan voldoende brandstof uit Addis Ababa mee te nemen voor de terugreis. Dat is deel van de voortdurende obstakels die worden opgeworpen op humanitaire hulp.
Het WFP berichtte recent dat eind september een groter aantal trucks weer was teruggekeerd, in totaal inmiddels 100.
Hoe beoordeelt u het feit dat Tigray, zowel via hulpverlening, telecommunicatie als het bankensysteem, is afgesneden van de rest van Ethiopië en de wereld? Ziet u mogelijkheden voor het heropenen van internet en mediakanalen?3
Dat is een zeer zorgelijk feit, en vormt onderdeel van wat de Secretaris-Generaal van de VN Guterres, een «de facto blokkade» van de regio heeft genoemd. EU Commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisismanagement Lenarčič heeft het systematisch afsnijden van Tigray van zowel hulp, als telecommunicatie en het bankensysteem, beschreven als een «belegering». Nederland benadrukt, waar mogelijk, het belang van onmiddellijke heropening van telecommunicatie voorzieningen en het bankensysteem. Dit is technisch ook eenvoudig te doen.
Welke rol kan Nederland spelen om het conflict in Tigray te de-escaleren en de gevolgen voor de bevolking in de nasleep van het conflict te ondervangen?
Nederland steunt de inzet van de nieuwe gezant van de Afrikaanse Unie, voormalig Nigeriaans president Obasanjo, in zijn pogingen de partijen met elkaar in dialoog te laten gaan. Ook is Nederland actief betrokken bij gesprekken over de opzet en mogelijke financiering van een Nationale Dialoog, die de grondoorzaken van het conflict zal moeten adresseren.
Tegelijkertijd is de ruimte voor dialoog op dit moment klein, nu de federale regering een nieuw militair offensief heeft ingezet. Een verdere intensivering van het conflict zal de nu al catastrofale humanitaire situatie verder doen verslechteren. Daarom is de Nederlandse inzet er in de eerste plaats op gericht humanitaire hulp Tigray binnen te krijgen en om in EU en VN-verband de druk op de partijen op te voeren om wel te kiezen voor een politieke oplossing van het conflict. Nederland heeft tijdens de RBZ van juli het voorstel gesteund van Hoge Vertegenwoordiger Borrell om sancties op te leggen aan alle partijen die humanitaire hulp blokkeren, een politiek proces frustreren, en mensenrechtenschendingen begaan. Daar was indertijd niet voldoende steun voor in de Raad.
Inmiddels is de situatie verder verslechterd, en is duidelijk geworden dat er sprake is van een de facto blokkade van de Tigray regio. Ook zijn er nieuwe berichten over grootschalige mensenrechtenschendingen door alle partijen. Nederland zal dan ook wederom pleiten voor sancties tijdens de aankomende RBZ van 18 oktober. Tegelijkertijd lijkt er bij een aantal lidstaten nog altijd twijfel over de inzet van het sanctie-instrument. Nederland blijft in voortdurende dialoog met EU-partners over de mogelijke inzet van alle EU-instrumenten die de partijen kunnen doen bewegen om te kiezen voor een politieke oplossing van het conflict.
Het is voor Nederland wel van belang dat bij pogingen om druk op te voeren op de strijdende partijen, de Ethiopische bevolking zo veel mogelijk ontzien wordt. Onderdeel hiervan vormt het besluit om steun aan grote nationale ontwikkelingsprogramma’s waar Nederland aan deelneemt, voort te zetten. Wel zal financiering waar mogelijk niet langer rechtstreeks via de Ethiopische overheid lopen. Nederland ondersteunt daarmee ook actief de inzet van EU-Commissaris Urpilainen tot versterkte coördinatie van de manier waarop donoren, inclusief Internationale Financiële Instellingen, omgaan met hun financiering in relatie tot het conflict in Tigray.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voorafgaand aan de aankomende Raad Buitenlandse Zaken van 14 oktober beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving inzake Facebook |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Klokkenluider zegt dat Facebook Capitoolrellen heeft gevoed»1 en «Van Haga vindt LinkedIn boycot paardenmiddel»?2
Ja.
Deelt u de mening dat social mediagiganten politiek onpartijdig zouden moeten zijn? Zo ja, wat vindt u van het feit dat LinkedIn mij verwijderd heeft vanwege de coronastandpunten van Belang van Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag verwijs ik u naar de antwoorden op eerder gestelde vragen over het blokkeren van Kamerleden door social-mediagiganten en de kamerbrief over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen.3 In deze Kamerstukken staat de positie van het kabinet over het modereren van online content en het blokkeren van accounts op sociale media beschreven.
Deelt u de mening dat meer dan 240.000 kiezers op mijn persoon een stem verdienen? Zo ja, wat gaat u doen tegen blokkades van Belang van Nederland door social mediagiganten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de berichtgeving dat Facebook een aantal zogeheten noodmaatregelen bewust te vroeg heeft uitgeschakeld en zo de Capitoolbestorming heeft gevoed? Kunt u uw antwoord toelichten, hoe wil u dit in Nederland tegengaan?
In het algemeen is het kabinet van mening dat online platformen zoals Facebook een verantwoordelijkheid hebben om negatieve gevolgen van hun dienstverlening, zoals de verspreiding van desinformatie, aan te pakken. Het kabinet kan niet beoordelen of Facebook daadwerkelijk de desbetreffende noodmaatregelen bewust te vroeg heeft uitgeschakeld.
Op het gebied van desinformatie is er momenteel sprake van zelfregulering door de online platformen (code of practice on online disinformation). Facebook heeft deze code ook ondertekend en committeert zich daarmee verschillende maatregelen te nemen om de verspreiding van desinformatie te verminderen. Deze code wordt naar verwachting eind 2021 herzien. Zoals eerder gemeld in de kabinetsreactie op de Richtsnoeren van de Europese Commissie voor deze herziening erkent het kabinet de tekortkomingen van de huidige gedragscode.4 Deze tekortkomingen zijn er o.a. op het gebied van toezicht. Het kabinet zal uw Kamer d.m.v. een BNC-fiche informeren over het kabinetsstandpunt wanneer de vernieuwde code is gepubliceerd.
Daarnaast worden in het Commissievoorstel voor de DSA zeer grote online platformen onder meer verplicht om jaarlijks te onderzoeken of de inrichting van hun dienst systemische risico’s met zich meebrengt, zoals de verspreiding van desinformatie die democratische verkiezingsprocessen kan schaden. Als zij vaststellen dat dit het geval is dan moeten ze maatregelen nemen om dat te adresseren. Bijvoorbeeld door aanpassing van aanbevelingsalgoritmes of door deelname aan een gedragscode, zoals de genoemde vernieuwde gedragscode. Zij moeten deze maatregelen ook door externe onafhankelijke auditors laten onderzoeken en beoordelen. Daarnaast moeten gebruikers van zeer grote online platformen de mogelijkheid krijgen om aanbevelingsalgoritmes zelf in te stellen of zelfs uit te schakelen. De onderhandelingen over de DSA zijn momenteel gaande. Het kabinet maakt zich er hard voor om deze elementen in het voorstel te behouden.
Deelt u de mening dat als de klokkenluider gelijk heeft, Facebook willens en wetens heeft bijgedragen aan het optimaal beschadigen van president Trump en daarmee dus de publieke opinie actief heeft beïnvloed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het gegeven dat klokkenluider Frances Haugen, een voormalig medewerker van Facebook, heeft verklaard dat de social mediagigant de groei van het platform centraal stelt en er geen probleem mee heeft om daarbij verdeeldheid tussen haar gebruikers te zaaien? Kunt u uw antwoord toelichten, met daarbij hoe u dit in Nederland wil tegengaan?
Online platformen kunnen een grote invloed hebben op de samenleving en het maatschappelijk debat. Doordat aanbevelingssystemen de volgorde bepalen waarin de informatie wordt aangeboden, beïnvloeden ze welke informatie door burgers wordt gezien. Wij zijn van mening dat deze platformbedrijven een verantwoordelijkheid hebben bij de bescherming van de samenleving tegen de gevolgen van het verspreiden van desinformatie. Om in deze belangenafweging hun eigen verdienmodel voorop te stellen, vinden wij niet gepast.
De werking en het effect van deze aanbevelingssystemen is mij onbekend, omdat online platformen hier geen inzicht in geven. Het vergroten van transparantie rondom deze aanbevelingssystemen is ook onderdeel van de herziening van de eerdergenoemde Europese gedragscode tegen desinformatie en de DSA. Zo stelt de DSA bijvoorbeeld voor om de allergrootste online platformen te verplichten om hun aanbevelingssystemen aan te passen wanneer deze systemische risico’s opleveren. Zoals bijvoorbeeld de verspreiding van desinformatie die democratische verkiezingsprocessen kunnen schaden. Het kabinet maakt zich er hard voor om deze elementen in het voorstel te behouden.
Het loten door SNN voor het verlenen van subsidie. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u er van op de hoogte dat Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN) via een loting de volgorde gaat bepalen voor het verlenen van de subsidie voor verbetering/verduurzaming van woningen in het aardbevingsgebied? Wat is daarop uw reactie?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In mijn brief van 27 september jl. over deze subsidieregeling (kenmerk 2021-0000493418) heb ik aangegeven dat bij het vormgeven van de subsidie ervoor gekozen is om de subsidie op volgorde van binnenkomst van de aanvragen te verdelen. De regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies waarin gesteld is dat loting de wijze is waarop de onderlinge rangschikking van aanvragen wordt vastgesteld, mocht het subsidieplafond op de laatste dag worden overschreden. Het is een gebruikelijke methode voor subsidies dat onder de aanvragers die op de laatste dag een aanvraag hebben gedaan, wordt geloot om de volgorde van binnenkomst vast te stellen. Het moment van overschrijden van het subsidieplafond is van tevoren niet exact vast te stellen. In geval van overschrijding, wordt de regeling pas aan het eind van de dag gesloten. Tot dat moment kunnen aanvragers in het online portaal een aanvraag indienen en komen aanvragen per post binnen. Een loting onder deze aanvragers is een manier om aanvragers die geen computer hebben en per post een aanvraag hebben gedaan een eerlijke kans te geven.
Desondanks begrijp ik goed dat een mogelijke loting voor aanvragers tot onzekerheid leidt. Hoewel dit een gebruikelijke systematiek is, vraagt de situatie in Groningen extra aandacht en maatwerk. Bewoners hebben veelal met bureaucratie en lange periode van onzekerheid te maken gekregen.
Daarom zal ik ervoor zorgdragen dat er voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar al voldoende budget beschikbaar komt (het totale subsidieplafond voor de regeling is en blijft € 300 mln.). Hierdoor hoeft er geen loting plaats te vinden en zullen de aanvragers van dit jaar, als zij aan de voorwaarden voldoen, het subsidiebedrag kunnen ontvangen. De aanvragers zullen uiterlijk 18 november 2021 een besluit op hun aanvraag krijgen.
Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat dit in verhouding tot het doel van deze subsidie, namelijk: «Sommige Groningers wachten al lang op uitsluitsel. Met dit pakket komen we hen tegemoet, geven we ze echte keuzes en de mogelijkheid om hun huis duurzamer te maken. Tegelijkertijd investeren we in de toekomst van het gebied.»1
Deze uitspraak van de Minister van EZK is opgenomen in een nieuwsbericht over de presentatie van de bestuurlijke afspraken die door Rijk en Regio zijn gemaakt op 6 november 2020. Daarvan is de subsidieregeling onderdeel, maar geeft daarmee niet het doel van deze subsidie aan. Zoals ook in dit nieuwsbericht toegelicht is het totaal uitgetrokken bedrag van ruim 1,5 miljard euro bedoeld om huiseigenaren te compenseren, om mensen keuzes te geven en om ongewenste verschillen in straten en wijken te beëindigen, alsmede een algemene subsidie voor woningverbetering.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen over deze subsidieregeling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) aan uw Kamer heb laten weten, is afgesproken dat het Rijk € 300 mln. beschikbaar stelt voor particuliere eigenaren wiens gebouw niet in het versterkingsprogramma is opgenomen maar die wel in het aardbevingsgebied wonen. Dit met als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio.
Hoe staat dit in verhouding tot de uitspraak: «Met dit pakket aan maatregelen geven we bewoners meer regie en kunnen we ongewenste verschillen oplossen, zoals eerder al afgesproken voor Opwierde in de gemeente Appingedam en de Zandplatenbuurt Zuid in Delfzijl.»?
Deze uitspraak heeft geen verband met de algemene subsidie voor verduurzaming en woningverbetering. De uitspraak heeft betrekking op de maatwerkafspraken die gemaakt zijn voor de eigenaren in Blok B.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat iedereen die de subsidie heeft aangevraagd, deze gewoon zal ontvangen? Op welke termijn gaat dit gebeuren?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 zal ik er voor zorgen dat voor degenen die een volledige aanvraag hebben gedaan op de dag van overschrijding van het subsidieplafond dit jaar hun aanvraag in behandeling wordt genomen.
Deelt u de mening dat iedereen die er recht op heeft, deze subsidie moet kunnen krijgen?
Zoals opgenomen is in eerdergenoemde correspondentie met uw Kamer is de subsidieregeling niet iets waar alle eigenaren «recht op hebben» zoals bij het vergoeden van schade door waardedaling of fysieke schade het geval is. De subsidie heeft als doel om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied en hiermee impuls te geven aan het toekomstperspectief van inwoners, sectoren en de algehele economische structuur van de Regio. De subsidie stimuleert eigenaren om verbeteringen aan hun gebouw te plegen om het wooncomfort te verhogen. De subsidie is dan ook niet vrijblijvend, de eigenaar moet een prijsopgave indienen bij de aanvraag en vervolgens deze investeringen plegen.
Aangezien alleen een eerste ronde met € 75 mln. heeft plaatsgevonden, kan er nog geen inschatting gemaakt worden over de uitputting van het totale budget van € 300 mln. Gegeven het grote aantal aanvragen bij de eerste tranche, heb ik uw Kamer in mijn brief van 27 september jl. (kenmerk 2021-0000493418) laten weten dat in het belang om aan bewoners snel duidelijkheid te bieden, het budget van de tranches 2022 en 2023 zal worden samengevoegd. Conform de aangenomen motie van de Leden Nijboer en De Vries zal ik in 2022 tijdig de benutting van het budget in kaart brengen.
Het bericht ‘Oostenrijk lanceert ‘Klimaticket’: voor 3 euro per dag onbeperkt met het ov door het land’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Oostenrijk een «Klimaticket» heeft gelanceerd waarmee reizigers voor € 3 per dag onbeperkt door het land kunnen reizen?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Een interessant besluit, en ik ben ook benieuwd wat dit in de praktijk gaat betekenen voor het OV gebruik in Oostenrijk.
Welke afwegingen hebben meegespeeld bij het invoeren van dit «Klimaticket»?
Volgens de berichtgeving is het «Klimaticket» een bouwsteen die bij moet dragen om de Oostenrijkse klimaatdoelen te realiseren. De redenering is dat het openbaar vervoer (OV) het klimaatvriendelijke alternatief voor gemotoriseerd privévervoer in Oostenrijk is. Hoe meer mensen meedoen, hoe beter het is voor het klimaat. Daarom wordt het «Klimaticket» goedkoop aangeboden. Deze OV-jaarkaart is vooral bedoeld om forensen makkelijker te laten overstappen van de auto op het OV.
Wordt in Nederland ook gesproken over een soortgelijk systeem om het openbaar vervoer (ov) te stimuleren? Zo ja, welke afwegingen worden meegenomen? Zo nee, is dat in het verleden gebeurd en welke afwegingen zijn meegenomen?
Onder een andere naam kennen we in Nederland ook een initiatief waarmee onbeperkt gedurende een periode van de week gereisd kan worden: de OV-studentenkaart. Iets dergelijks is natuurlijk voor een breder publiek te maken, maar dat is niet gratis. Als we het initiatief overnemen zoals in Oostenrijk is vormgeven, dan moet er in de Nederlandse situatie naar schatting zo’n 4.000 euro per persoon door de belastingbetaler worden bijgelegd.
Uw Kamer is op verschillende momenten geïnformeerd over de mogelijkheden om OV gratis of goedkoper aan te bieden voor verschillende doelgroepen2. De relatie met het behalen van klimaatdoelen is naar mijn weten niet eerder specifiek gelegd. Uit eerdere experimenten bleek geen aantoonbaar effect op de filedruk. Mensen die reeds gebruik maken van het OV gaan meer gebruik maken van het OV.
In het Nationaal OV Beraad (NOVB) werken overheden en vervoerders, met advies van de consumentenorganisaties, samen aan concessiegrensoverschrijdende onderwerpen. In het NOVB is in het verleden gesproken over goedkoop of gratis OV voor bepaalde doelgroepen, maar dit heeft niet tot landelijke afspraken geleid. Op concessieniveau bestaan er verschillende goedkope of gratis OV-kaartjes voor doelgroepen. Dit is mogelijk vanwege de decentrale tariefvrijheid. Om welke groepen het gaat is afhankelijk van de motieven bij de betreffende overheden om het OV aantrekkelijker of beschikbaar te maken voor bijvoorbeeld kinderen, mensen in de bijstand of ouderen.
Daarnaast zijn er recent zowel regionaal als nationaal (OV=OK) marketing campagnes uitgevoerd om reizigers (terug) te winnen voor het OV. Naast deze campagnes zijn er ook nieuwe abonnementen ontwikkeld die aansluiten op de nieuwe werkelijkheid. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om parttime abonnementen, meerrittenkaarten tegen gereduceerd tarief, abonnementen met korting, leeftijdskorting, samenreizen en P&R actietarieven.
Wat zijn de gemiddelde tarieven van een jaar onbeperkt reizen met het ov in landen om ons heen (Duitsland, België, Frankrijk, Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Luxemburg)?
Een jaar onbeperkt met al het OV reizen tegen een vooraf afgesproken prijs is in de betreffende landen in de meeste gevallen niet mogelijk. Daarom is in onderstaande globale inventarisatie ook gekeken naar regio’s en (regionale) initiatieven voor doelgroepen.
Op het 1e klas treinvervoer na is in Luxemburg al het OV gratis voor iedereen.
In België kost een afgekocht reisrecht voor de trein (NMBS) voor 26–65 jarigen € 3.286 (2e klas) of € 5.061 (1e klas). Voor jongeren en senioren bestaan aparte tarieven. Indien men een afgekocht reisrecht voor de trein wil combineren met afgekochte reisrechten van De Lijn, MIVB en de TEC dan kost dat respectievelijk € 299, € 499 en € 323 extra. Dus in totaal circa € 4.407 euro per jaar (2e klas).
Denemarken kent alleen een landelijk afgekocht reisrecht voor ouderen. Voor circa € 7.700 per jaar is reizen door een groot deel van Denemarken mogelijk (van het noordelijkste puntje van Jutland naar Kopenhagen), maar dus niet door het hele land. Overigens heeft Denemarken wel tijdens COVID een 8-daags ticket voor vrij reizen in het land geïntroduceerd om binnenlands toerisme te stimuleren. Dit ticket kostte € 40, maar was tijdelijk te gebruiken (tijdens de schoolvakantie).
Duitsland kent geen landelijk afgekocht reisrecht voor al het OV. Wel biedt de Deutsche Bahn de zogeheten Bahncard 100 aan, die je een jaar lang onbeperkt toegang geeft tot alle treinen van alle vervoerders in Duitsland. Kosten hiervoor zijn respectievelijk € 6.812,– per jaar voor 1e klas en € 4.027,– per jaar voor 2e klas. Er zijn ook deelstaten waar voor het regionale OV afgekochte reisrechten gekocht kunnen worden. In de aan Nederland grenzende deelstaat Noordrijn-Westfalen kost een jaar onbeperkt reizen met alle OV modaliteiten (inclusief alle regiobanen) € 2.920 (2e klas) of € 4.125 (1e klas) per jaar.
Ook in het Verenigd Koninkrijk (VK) is er geen landelijk afgekocht reisrecht. Er worden door regionale aanbieders wel verschillende soorten abonnementen aangeboden, maar dan gaat het om deeltrajecten of specifieke routes. Daarnaast is het soms wel en soms niet mogelijk dat reizen met de bus al is opgenomen of kan worden bijgevoegd. Er bestaat wel een mogelijkheid om een 14-dagen pas aan te schaffen waarmee je onbeperkt met de meeste, maar niet alle, treinen door het hele VK kan reizen. Op jaarbasis kost het reizen met deze zogenaamde «All Line Rover» £ 21.268,– (2e klas) of £ 32.500,– (1e klas).
Ten slotte Frankrijk, ook hier bestaat geen landelijk afgekocht reisrecht, maar wel binnen bepaalde regio’s zoals Ile-de-France. In Ile-de-France kost een jaarkaart Navigo waarmee je onbeperkt met het OV kan reizen binnen de hele regio € 827,20. Scholieren tot 11 jaar betalen hiervoor € 24 per jaar en scholieren vanaf 11 jaar en studenten € 350,– per jaar. De Franse spoorwegen bieden wel jaarabonnementen aan maar die zijn alleen geldig op een bepaald treintraject en voor een beperkt aantal reserveringen. Zo kost een jaarabonnement met 450 reserveringen tussen bijvoorbeeld Parijs en Lyon € 6.864. Er bestaat ook een versie voor de combinatie thuiswerken/kantoor van maandag t/m donderdag en 250 reserveringen voor € 4.116.
Welke voordelen zou het met zich meebrengen als in Nederland een soortgelijk systeem in werking zou zijn? Zou dit een goede manier zijn om bij te dragen aan de klimaatdoelstellingen en het bestrijden van vervoersarmoede?
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op 4 november jl. heb aangegeven, in reactie op de motie van de leden Boulakjar en De Hoop, zal ik een analyse laten maken van welke (prijs)instrumenten ingezet kunnen worden om de mobiliteitsshift verder uit te breiden. Het KIM heeft mij laten weten dat de analyse in de tweede helft van 2022 gereed is en zal dan ook aangeboden worden aan uw Kamer.
Wordt verwacht dat met een soortgelijk systeem in Nederland de hoeveelheid mensen die met het ov reizen significant zal stijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk in Nederland om een jaarabonnement af te sluiten die over de ov-vervoersbedrijven heen gaat? Zo nee, waarom kan dit in Oostenrijk wel en in Nederland niet?
Voor zakelijke reizigers is het mogelijk om in Nederland een OV Vrij abonnement af te sluiten dat over de vervoerbedrijven heen gaat, voor zowel trein als BTM (Bus, Tram, Metro). Voor consumenten is het sinds 1 maart 2021 niet meer mogelijk om een OV Vrij-abonnement af te sluiten. Dit omdat de vervoerders hebben besloten dit product, dat een beperkt aantal klanten kende, niet meer aan te bieden. Met een Altijd Vrij abonnement van NS kunnen consumenten wel vrij gebruik maken van alle treinvervoerders binnen Nederland. Om daarnaast ook landelijk gebruik te kunnen maken van bus, tram en metro, kunnen consumenten een netabonnement BTM aanschaffen.
Wat vindt u van het feit dat op dit moment in Nederland jongeren van 11 totdat ze eventueel gaan studeren, de volledige prijs betalen in het ov?
Of een abonnement interessant voor iemand is, blijft afhankelijk van hoeveel gebruik deze persoon van het OV maakt of wil gaan maken. Bij frequent gebruik van het OV is het vaak voordelig om voor een vast bedrag per maand of jaar dan wel met korting te reizen. Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden voor verschillende doelgroepen, zoals jongeren en groepen. Kinderen tot en met drie jaar reizen gratis in het OV. NS biedt daarnaast het railrunner kaartje aan voor kinderen in de leeftijd 4 t/m 11 waarmee jongeren voor 2,50 euro met een volwassen begeleider kunnen reizen. Indien kinderen in deze leeftijdsklasse een persoonlijke OV chipkaart hebben dan kunnen ze met het gratis Kids Vrij abonnement onbeperkt en kosteloos met de trein reizen. Kids Vrij is ook te gebruiken in de bus, tram en metro in heel Nederland. Kinderen van 4 tot en met 11 jaar krijgen dan automatisch 34% korting.
Jongeren vanaf 12 jaar kunnen gebruik maken van de NS Jongeren dagkaart á 7,50 euro waarmee ze een dag onbeperkt gebruik kunnen maken van de trein tijdens daluren. En met bijvoorbeeld de abonnementen Altijd Vrij of Netabonnement particulier kunnen ze goedkoper reizen met bus, tram en metro.
Ook is er de samenreiskorting voor abonnementhouders waarmee tot drie medereizigers 40% korting op hun ritprijs in de daluren krijgen. Daarnaast is er het groepsticket beschikbaar; hiermee reizen voor een vaste prijs vier tot zeven personen voor 8 euro per persoon in de daluren. Dit ticket wordt ook op korte termijn beschikbaar gemaakt vanaf twee personen.
Reis je niet of zelden met het OV en ben je van plan dat te blijven doen, dan is op saldotarief reizen het voordeligst. Om inzicht te krijgen wat voor de (potentiele) reiziger het voordeligst uitpakt heeft bijvoorbeeld 9292 de OV Prijswijzer3 geïntroduceerd.
Zou een familieticket, zoals onderdeel is van het Oostenrijkse «Klimaticket», in Nederland een goed middel zijn om gebruik van het ov voor scholieren en gezinnen aantrekkelijker te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid, gegeven de succesvolle implementatie van het «Klimaticket» in Wenen voordat deze in Oostenrijk landelijk werd ingevoerd, om te onderzoeken of een pilot van dit systeem in een (middel)grote stad mogelijk is en wat dit zou kosten?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 en 6, zal ik laten analyseren welke effecten de inzet van prijsinstrumenten heeft op het gebruik van het OV.
De stijgende energieprijzen. |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de ernstige zorgen over de snel stijgende energieprijzen (gas en elektriciteit) voor huishoudens en bedrijven?
Ja, ik deel de zorgen. Er is terecht veel aandacht voor de betaalbaarheid van energie, zeker nu wereldwijd de energieprijzen sterk stijgen. Het kabinet houdt de energieprijzen en de consequenties daarvan scherp in beeld.
Kunt u toelichten met welke scenario’s, omtrent de ontwikkeling van de energieprijzen in de komende maanden, rekening wordt gehouden? Acht u een verdere stijging van de energiekosten mogelijk?
De ontwikkeling van de energieprijzen is afhankelijk van de ontwikkelingen op de energiemarkt (vraag en aanbod) en is daarom inherent onzeker. Waar de afgelopen jaren sprake was van bijzonder lage prijzen, is er vanaf het voorjaar sprake van stijgende prijzen waarbij er sinds de zomer sprake is van enorme prijspieken. Deze prijspieken worden voor een groot deel verklaard door incidentele factoren, zo is er sprake van krapte op de gasmarkt, als gevolg van onder andere een aantrekkende wereldeconomie na de COVID-19-crisis en uitgelopen onderhoudswerkzaamheden. De verwachting is daarom op dit moment dat de prijzen in de loop van volgend jaar weer zullen dalen. Dit zal echter niet naar het niveau zijn van gedurende de COVID-19-crisis. De ramingen van de energieprijzen zijn met veel onzekerheid omgeven, het is daarom niet met zekerheid in te schatten of en in welke mate ze zullen dalen. We volgen de ramingen van onder andere de Europese Commissie en de IEA nauwgezet.
Welke economische sectoren hebben het meest te lijden onder deze stijgende energieprijzen? Hoe groot schat u de impact in voor deze sectoren? Verwacht u faillissementen door plotselinge liquiditeitsproblemen?
De sectoren waar de grootste impact van de hoge energieprijzen is zijn sectoren binnen de energie-intensieve industrie, als bijvoorbeeld de zink- en aluminiumindustrie, de kunstmestproductie en de glastuinbouw. Diverse bedrijven binnen deze sectoren hebben door de hoge energieprijzen te kampen met een forse stijging van de kostprijzen van hun producten. Of dit zal leiden tot faillissementen valt nu nog niet aan te geven. Dat hangt af van verschillende factoren. In het geval bedrijven worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen door de oplopende energieprijzen, dan kunnen zij met hun bank/financier tot een oplossing zien te komen. Daarbij kunnen ze tevens gebruik maken van de bestaande financieringsinstrumenten zoals deze via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beschikbaar zijn.
Verwacht u, net zoals in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, ook in Nederland faillissementen van energieleveranciers? Verwacht u een groter risico op faillissement bij kleinere leveranciers?
Het is helaas niet uit te sluiten dat ook in Nederland energieleveranciers failliet zullen gaan als gevolg van de hoge inkoopprijzen voor gas. Of deze situatie tot een faillissement zal leiden valt nu nog niet aan te geven. Dat hangt af van meerdere omstandigheden, zoals de type contracten die de leveranciers afsluiten. Mijn ministerie staat in nauw contact met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de landelijk netbeheerders om in dat geval de leveringszekerheid van consumenten te garanderen en mensen indien nodig snel over te zetten naar een andere leverancier.
Of een kleinere leverancier meer risico loopt is op voorhand niet te zeggen. Het risico dat een leverancier loopt hangt van meerdere factoren af. Een aantal factoren zal ik hier toelichten. Allereerst is van belang op welke manier de leverancier de energie inkoopt. Is veel van de benodigde energie al enige tijd geleden tegen een bepaalde prijs ingekocht, of moet nu nog een bepaald percentage van de energie worden ingekocht tegen nu geldende prijzen? Dit is vervolgens niet los te zien van de vraag welk type contracten het bedrijf met zijn klanten heeft en of die vergelijkbaar zijn met het inkoopprofiel. Met andere woorden: een leverancier met veel klanten met vaste prijs contracten die daarvoor nu nog moet inkopen zal het moeilijker hebben dan een leverancier die deze vaste prijs contracten in het verleden al heeft afgedekt tegen prijzen van dat moment. Ook is het de vraag hoe men de winter van 2020/2021 is doorgekomen. Het was relatief lang koud en dat zou de liquiditeitspositie van leveranciers verminderd kunnen hebben. En tenslotte hangt het af van de vraag hoeveel contracten er op korte termijn opnieuw moeten worden ingekocht. Deze inkoop zal moeten worden voorgefinancierd zonder dat daar direct inkomsten tegenover staan.
Wat betekenen de stijgende energieprijzen voor Nederlandse huishoudens? Kunt u aangeven welke extra kosten deze huishoudens maken op hun energierekeningen ten opzichte van voorgaande jaren?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) jaarlijks een actueel beeld van de energierekening. Het CBS brengt daarbij ook de spreiding in kaart door middel van een tiental huishoudprofielen met elk een bijbehorend gas- en elektriciteitsverbruik. Deze huishoudprofielen houden onder meer rekening met verschillende typen woningen, zowel oud als nieuw, en gezinsgroottes. In onderstaande tabel de energierekening voor de verschillende profielen op basis van prijzen van januari 2020, januari 2021 en september 2021 geschetst op basis van de genoemde cijfers van het CBS.
Prijzen jan ’20
Prijzen jan ’21
Prijzen sep ’21
1.552
1.513
1.774
875
820
969
1.010
950
1.124
1.250
1.170
1.396
1.475
1.385
1.599
1.320
1.235
1.488
1.615
1.515
1.792
1.595
1.495
1.769
1.830
1.720
2.035
2.415
2.270
2.686
2.905
2.730
3.232
De exacte invloed die hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier. Ongeveer 45 procent van de Nederlandse huishoudens heeft een variabel contract. In de regel worden de variabele tarieven op 2 momenten in het jaar aangepast, in juli en in januari. Dit betekent dat het grootste deel van de huishoudens de prijsstijging per 1 januari gaat merken.
Het CBS en het PBL komen in het voorjaar met een nieuwe raming voor het jaar 2022.
Hoe groot is de invloed van flexcontracten en variabele tarieven in de stijgende lasten van huishoudens? In hoeverre worden huishoudens beschermd, ook vanuit het perspectief van consumentenbescherming, tegen extreme prijspieken in deze contracten?
De energielasten van huishoudens bestaan uit een maandelijks voorschotbedrag aan hun energieleverancier dat doorgaans is gebaseerd op het verwachte jaarverbruik (plus belastingen en netwerkkosten). Hierdoor worden de energiekosten evenredig over het jaar in rekening gebracht terwijl de kosten van het daadwerkelijke verbruik sterk fluctueren over het jaar omdat huishoudens in de zomer doorgaans veel minder energie verbruiken dan in de winter.
Of de hogere energieprijzen effect hebben op de lasten van huishoudens, is zeer afhankelijk van het type contract dat zij zijn aangegaan. Ruim 45% van de huishoudens heeft een contract voor onbepaalde tijd. Vaak zijn dit contracten met een variabele prijszetting (flexibele prijzen), die maandelijks opzegbaar zijn. Meestal stellen de energieleveranciers de tarieven per 1 januari en 1 juli vast. Het kan ook voorkomen dat een energieleverancier vaker dan twee keer per jaar de tarieven aanpast. Dit moet dan wel opgenomen zijn in de algemene voorwaarden.
Voor het merendeel van de groep met variabele contracten geldt dat zij de hogere energie prijzen in ieder geval per 1 januari 2022 zullen gaan merken. Ook de huishoudens met een éénjaarscontract (16%, over het algemeen met een vaste prijsstelling), zullen binnen nu en één jaar de prijsstijging voelen doordat het contract afloopt en ze ofwel kiezen voor een nieuw vast contract, ofwel een contract met variabele prijzen. Tegelijkertijd geldt dat meer dan een derde van de huishoudens (37%) een contract heeft voor langere tijd (2–5 jaar). Vaak zijn dit contracten met vaste prijzen, zolang hun contract niet afloopt krijgen deze huishoudens niet te maken met de hogere energieprijzen. Deze contracten zijn normaalgesproken duurder om af te sluiten, maar beschermen de houders nu tegen hoge energieprijzen en die zijn nu (achteraf gezien) dus goedkoper uit. Ook voor deze groep huishoudens zal een deel te maken hebben met een aflopend contract op korte termijn en daarmee hogere kosten.
In Nederland gelden geen maximum energietarieven. In Nederland is sprake is van een zeer concurrerende energiemarkt. Er zijn veel aanbieders die zowel elektriciteit als gas leveren, er is veel diversiteit aan aanbod, en Nederland kent al jaren een van de hoogste percentages voor overstappen («switchen») in de EU.
De meeste huishoudens zullen ongetwijfeld verrast zijn door de recente prijsstijgingen. Als zij hun energierekeningen niet op tijd kunnen betalen, kunnen zij met hun energieleverancier een betalingsregeling treffen of kiezen voor een traject bij een schuldhulpverleningsinstantie. Hierbij gelden specifieke plichten voor zowel huishoudens, leveranciers en netbeheerders. Zo mag de energielevering in beginsel niet worden beëindigd in de winterperiode en mogen huishoudens niet worden afgesloten van energie als zij betrokken zijn bij een traject voor schuldhulpverlening. Als het de leveranciers en netbeheerders niet lukt met het huishouden een oplossing te vinden of het niet lukt contact te krijgen, geven zij contactgegevens en de hoogte van de betalingsachterstand door aan de gemeente. Vanuit de gemeentelijke schuldhulpverlening wordt vervolgens contact gezocht met het huishouden om een aanbod voor schuldhulpverlening te doen en zo afsluiting van energie te voorkomen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze prijspieken bij extreme prijsschommelingen af te vlakken voor huishoudens met flexcontracten of variabele tarieven?
De stijgende energieprijzen hebben de volle aandacht van het kabinet, dit is een urgent probleem. Naast de uitwerking motie Hermans is het kabinet is bezig met het uitwerken van een maatregelen waarmee een deel van de prijsstijging gecompenseerd kan worden. Wij hopen hier binnenkort meer duidelijkheid over te kunnen geven. Daarnaast werkt het kabinet op dit moment aan de uitvoering van de motie Hermans (Kamerstuk 35 925, nr.13). Hierin wordt 500 miljoen euro beschikbaar gesteld voor verlaging van de belastingen op energie, waarvan 375 miljoen euro voor verlaging van de 1e schijf elektriciteit en belastingvermindering en 125 miljoen euro voor verlaging van de 2e en 3e schijf elektriciteit. Het kabinet verwacht de uitwerking hiervan in oktober gereed te hebben.
Hoe gaan andere Europese landen om met de snel stijgende energiekosten? Kunt u een overzicht geven van de beleidskeuzes van andere landen? Specifiek kijkend naar beleidskeuzes die huishoudens beschermen tegen extreme prijsschommelingen? Kunt u daarbij in ieder geval aandacht besteden aan de situatie in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, België en Spanje?
Gezien er sprake is van een Europese energiemarkt is er ook in andere Europese landen sprake van snel stijgende energiekosten door de hogere gasprijzen. Daarbij wordt net als in Nederland vooral gekeken naar nationale maatregelen om de energierekening voor huishoudens op een betaalbaar niveau te houden. In het Verenigd Koninkrijk is de energieprijs die leveranciers kunnen doorberekenen aan huishoudens gemaximeerd. In Frankrijk is aangekondigd dat de regering de gasprijs bevriest tot april 2022 om de energierekening betaalbaar te houden. Deze gasprijs wordt anders elke maand herzien. De elektriciteitsprijs zal vermoedelijk ook worden bevroren tot april 2022, welke anders twee keer per jaar wordt herzien. In Duitsland is geen extra beleid aangekondigd. In België is het sociale tarief uitgebreid en verlengd. Dit sociale tarief is een gunstig tarief voor elektriciteit en/of aardgas voor bepaalde huishoudens. Het tarief is identiek in heel België, ongeacht de energieleverancier of netbeheerder. In Spanje zijn maatregelen genomen om winsten van energiebedrijven extra te belasten en deze inkomsten ten goede te laten komen aan consumenten en het maximeren van de stijging van gasprijzen. Daarnaast zijn belastingen op elektriciteit en gas tijdelijk verlaagd. De omstandigheden kunnen per land erg uiteenlopen, bijvoorbeeld het aantal energiebedrijven en of een land gereguleerde tarieven heeft. Dit is bepalend voor het type maatregel dat genomen kan worden.
Is de energiemarkt zoals we die nu kennen, geschikt voor een energievoorziening met een groot aandeel variabele energiebronnen? Laten de recente ontwikkelingen niet zien dat er geïnvesteerd moet worden in regelbaar, klimaatneutrale elektriciteitsproductie? Hoe gaat u deze markt organiseren? In welke mate zou kernenergie een rol kunnen spelen in het dempen van pieken in de elektriciteitsprijzen?
De energiemarkt zoals we deze nu kennen biedt een goede basis voor het stimuleren van de verschillende onderdelen van het toekomstige energiesysteem. Naast de variabele energiebronnen zijn opslag, flexibele vraag, internationale uitwisselingen en CO2-vrije regelbare bronnen nodig. De CO2-vrije regelbare bronnen kunnen bijvoorbeeld bestaande centrales zijn die andere CO2-vrije brandstoffen inzetten dan kolen en aardgas. Onder het ETS neemt het aantal emissierechten steeds verder af, waardoor CO2-vrije regelbare bronnen een steeds betere kans krijgen ten opzichte van fossiele regelbare bronnen. Het systeem van programmaverantwoordelijkheid1 zorgt er uiteindelijk voor dat elektriciteit die verkocht is ook geleverd moet worden, ook als zon en wind op dat moment minder elektriciteit leveren. Opslag, flexibele vraag, internationale uitwisselingen en CO2-vrije regelbare bronnen zullen hier een steeds grotere rol in spelen. Kernenergie heeft net als wind en zon hoge vaste kosten en relatief lage variabele kosten. Kernenergie is daarmee vooral geschikt om zoveel mogelijk elektriciteit of waterstof te produceren en minder geschikt voor alleen productie in een beperkt aantal uren per jaar. Kernenergie zou in een deel van de basisvraag van elektriciteit kunnen voorzien. De meer flexibele toekomstige vraag naar elektriciteit van bijvoorbeeld elektrisch vervoer, elektrolyse, (hybride) warmtepompen en e-boilers zullen dan als eerste inspelen op het aanbod van elektriciteit uit wind en zon. Omdat de elektriciteitsprijzen steeds meer Europees bepaald worden, is het effect van de Nederlandse elektriciteitsmix op de elektriciteitsprijzen, en daarmee ook de pieken daarin, beperkt.
Bent u bereid om, vanwege de urgentie van het onderwerp, antwoorden op deze vragen uiterlijk 15 oktober 2021 te delen met de Kamer?
Ik deel de urgentie en heb gestreefd naar zo spoedig mogelijke beantwoorden van de vragen.
Het toezicht op de cryptosector. |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het FD-artikel over toezicht op de cryptosector?1 Wat is uw mening over deze ruzie? Hoe gaat u deze oplossen?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Cryptodienstverleners staan sinds 2020 onder toezicht als gevolg van de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn. Voor elke sector die onder toezicht wordt gebracht geldt dat het inschatten van toezichtinspanningen en bijbehorende kosten complex is. Dit geldt helemaal voor een sector waarin zich zoveel ontwikkelingen voordoen als de cryptosector. Hiervoor vinden gesprekken plaats tussen het ministerie en de toezichthouder, waarbij vanuit de verschillende verantwoordelijkheden en rollen voorstellen worden gedaan en vragen worden gesteld. Hierbij moet oog gehouden worden voor adequaat en effectief toezicht enerzijds en proportionele kosten voor betrokken partijen anderzijds. De conclusie in het artikel dat er «ruzie» zou zijn met De Nederlandsche Bank (DNB) deel ik dan ook niet.
Kunt u aangeven hoe u rond de sector cryptoaanbieders invulling geeft aan de wettelijke toezichttaak? Wat is uw mening over de door De Nederlandsche Bank (DNB) gemaakte c.q. in rekening gebrachte kosten? Wat vindt u van de hoge administratieve lasten die het gevolg zijn van de naleving van deze implementatiewet?
De Minister van Financiën is systeemverantwoordelijk: ik draag verantwoordelijkheid voor de vervulling van de publieke taak van het functioneren van het toezichtsysteem als geheel. Hieronder valt onder meer de instelling en inrichting van het toezicht als zodanig, en het toezicht op het functioneren van DNB (en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)). Dit toezicht heeft het karakter van «toezicht op afstand», waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de Minister, anders dan bij de taken die in ondergeschiktheid worden uitgeoefend, geen directe of allesomvattende zeggenschap heeft; de uitvoering van de opgedragen taken is primair de verantwoordelijkheid van DNB (en de AFM) zelf. Middels een aantal verschillende bevoegdheden, te weten overreding, zachte wettelijke bevoegdheden en harde wettelijke bevoegdheden, houd ik toezicht op de financiële toezichthouders.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, geldt voor elke sector die onder toezicht wordt geplaatst dat het inschatten van de vereiste toezichtinspanningen en bijbehorende kosten complex is. Dit geldt ook voor cryptodienstverleners. De bekostigingsregelgeving is zo ingericht dat de begrote kosten direct in het lopende jaar in rekening gebracht moeten worden. Ik heb geconstateerd dat in verschillende gevallen, zoals bij de toetreding van partijen in verband met de Brexit, maar ook bij nieuwe categorieën die onder toezicht vallen, zoals de cryptosector, dit tot ongewenste effecten kan leiden. In het eerste jaar van het toezicht is de omvang van nieuwe partijen en daarmee hun draagkracht vaak nog niet goed te bepalen. Daarnaast is er in dergelijke gevallen vaak sprake van eenmalige voorbereidingskosten voor de toezichthouder. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen heb ik in het wetsvoorstel Wijzigingswet Financiële Markten 2022 maatregelen opgenomen om eenmalige kosten in dergelijke situaties via een reserve te laten dekken.
Is de motie van de leden Alkaya en Van der Linde2 over de monitoring van de uitwerking van de implementatiewet anti-witwasrichtlijn op kleine ondernemingen werkelijk uitgevoerd volgens u? Hoe staat het met de toezegging dat uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de wet de Kamer wordt geïnformeerd over uitwerking van deze wet?
De motie is nog in uitvoering. De motie vraagt de regering om de administratieve lasten te monitoren en de Kamer uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding te informeren. De wet is op 10 juli 2020 in werking getreden, wat betekent dat uw Kamer mij gevraagd heeft om uiterlijk in juli 2022 de Kamer te informeren. In het debat over de Implementatiewet herziene vierde anti-witwasrichtlijn hebben wij besproken dat een kortere periode onvoldoende informatie zou opleveren om goed zicht te krijgen op de uitwerking van de wet.4 Ik zal de Kamer dan ook, conform de motie, uiterlijk in juli 2022 informeren. De toezegging ten aanzien van het informeren van de Kamer over de uitvoering van de motie heb ik helaas niet op tijd gestand kunnen doen. Ik zal uw Kamer uiterlijk eind dit jaar nader informeren over de uitwerking van de motie.
Herinnert u zich uw toezegging, op 20 april 2020 gedaan in de Eerste Kamer en uw toezegging aan de Tweede Kamer in november 20203, om begin 2021 toe te lichten hoe de evaluatie zal geschieden waarover de motie-Alkaya/Van der Linde sprak? Hoe zal deze toezegging gestalte krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken rond het toegezegde evaluatieonderzoek en kunt u bevestigen dat dit onderzoek nog dit jaar uitgevoerd zal worden? Welke organisatie zal dit onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het in Nederland opgezette doorbelasten van kosten aan geregistreerde partijen zich tot andere lidstaten in de EU? Is het correct dat partijen die zich in Frankrijk registreren slechts te maken hebben met eenmalige registratiekosten van 1.000 euro?
De bekostigingssystematiek verschilt per lidstaat. Zo is de wijze van financiering per lidstaat anders en worden toezichtinspanningen niet altijd op eenzelfde manier toegerekend. Het is daarom goed mogelijk dat de registratiekosten in Frankrijk voor cryptodienstverleners verschillen met de registratiekosten die door DNB worden gehanteerd.
Hoe kan een gelijk speelveld en innovatie in Nederland worden geborgd indien in Nederland veel hogere kosten worden gerekend aan kleine startende ondernemingen dan in andere lidstaten?
Een goed vestigingsklimaat met een gelijk speelveld en innovatie is belangrijk. Echter, het vestigingsklimaat hangt niet alleen af van de toezichtkosten die worden gerekend. FinTech-bedrijven beoordelen toezichtkosten in combinatie met de kwaliteit van het financieel toezicht, dat in Nederland als hoog wordt gezien. Er zijn geen indicaties dat alleen de hoogte van de toezichtkosten een doorslaggevende factor zijn voor startende FinTech-bedrijven om zich al dan niet in Nederland te vestigen. Dit wordt nog eens onderstreept doordat er in Nederland meer cryptodienstverleners zijn geregistreerd dan in Frankrijk, hoewel de toezichtkosten er, zoals aangegeven in vraag 6, lager zijn. In Frankrijk zijn momenteel 23 entiteiten zijn geregistreerd als cryptodienstverlener (waaronder 2 entiteiten met een dubbele registratie)5, terwijl er op het moment van schrijven in Nederland 26 entiteiten zijn geregistreerd.6
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat Nederland zich in de top bevindt van landen met een goed vestigingsklimaat voor FinTechs. In eerste plaats wordt dit bevestigd in de FinTech-census die, in opdracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken en mijzelf, is opgesteld en eerder naar uw Kamer is verzonden.7 Uit dit onderzoek blijkt ook dat bij de afweging in welk land een financiële instelling zich vestigt veel verschillende factoren een rol spelen. Hierbij kan gedacht worden aan infrastructuur, gekwalificeerd personeel, vraag naar diensten en producten, en digitale geletterdheid. Toezichtkosten zijn hierin een van meerdere relevante factoren. Naar aanleiding van de eerdergenoemde FinTech-census heb ik samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in 2020 een FinTech-actieplan opgesteld, waarover de Kamer recentelijk een voortgangsbrief heeft ontvangen.8 Specifiek ten aanzien van crypto’s scoort Nederland bijvoorbeeld in de Global Crypto Adoption Index van het bedrijf Chainalysis ongeveer gelijk aan Duitsland, Frankrijk, Spanje en Zwitserland als het gaat om het gebruik van crypto’s. Nederland bevindt zich hiermee in de top van de Europese Unie.9
Het bericht dat de kosten van valincidenten zullen verdubbelen naar 2,4 miljard euro |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Kosten van valincidenten «verdubbelen naar 2,4 miljard euro»»?1
Ja, wij zijn hiermee bekend.
Wat vindt u van het feit dat het kenniscentrum Letselpreventie VeiligheidNL stelt dat binnen tien jaar, vijftig procent meer ouderen op de spoedeisende hulp zal belanden na een val als er nu geen maatregelen worden genomen en dat de kosten daardoor verdubbelen tot 2,4 miljard euro per jaar?
Ik vind dit een zorgelijk vooruitzicht. Er is al veel bekend over de stijging van valongelukken bij ouderen en de oorzaken hiervan. Een oorzaak van de stijging van de cijfers is de vergrijzing, maar een andere oorzaak is ook dat ouderen langer leven met één of vaak meerdere ziekten tegelijk, met het daarmee gepaard gaande medicatiegebruik, wat invloed heeft op het risico om te vallen. Een valongeluk met opname op de spoedeisende hulp brengt veel leed mee voor de betrokkene en kan het begin zijn van een cascade aan andere ellende. Het is daarom belangrijk dat er ingezet wordt op het voorkomen van valongelukken met een effectieve valpreventieve aanpak.
Worden er volgens u genoeg maatregelen genomen om de ambitie in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid 2020–2024, namelijk dat het risico op spoedeisende hulp na een val in 2024 is afgenomen, te realiseren? Zijn er al effecten te zien van de genomen maatregelen?
De Landelijke Nota Gezondheidsbeleid is onder meer bedoeld om richting te geven aan het lokale gezondheidsbeleid. Gemeenten gebruiken dit bij het opstellen van hun lokale nota’s gezondheidsbeleid. Zij maken hierin hun eigen lokale keuzes en het Rijk kan daarbij ondersteunen en faciliteren. Omdat wij ook vinden dat er meer gedaan kan worden, zijn hiertoe verschillende acties opgestart (zie ook het antwoord op vraag 5). Via het LetselInformatieSysteem van VeiligheidNL wordt jaarlijks bijgehouden hoeveel valongelukken plaatsvinden in Nederland. In de meest recente cijfers (peiljaar 2020) is vooralsnog geen afname te zien van het aantal valongelukken (gecorrigeerd voor toename van het aantal ouderen). Het is echter nog te vroeg om eventuele effecten te kunnen waarnemen.
Wanneer in het najaar (2021) wordt het rapport van Zorginstituut Nederland naar de Kamer gestuurd waarin geduid wordt of valpreventie voor ouderen onderdeel kan zijn van het basispakket in de Zorgverzekeringswet (Zvw)?
Een effectieve valpreventieve aanpak bestaat uit verschillende componenten. Op dit moment is onduidelijk of, en zo ja voor welke componenten, de zorgverzekeraar financieel verantwoordelijk is. Een duiding van het Zorginstituut (ZiNL) maakt de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en zorgverzekeraars duidelijk en is daarom een belangrijke stap om de gezamenlijke inzet op valpreventie goed van de grond te krijgen.
De planning van ZiNL was om de duiding eind dit jaar gereed te hebben. Dit hebben wij ook zo met de Kamer gedeeld. Helaas kost het meer tijd om de duiding af te ronden en wij verwachten de duiding nu begin 2022.
Wat kunt u, vooruitlopend op een mogelijk positieve duiding van het Zorginstituut, nu al doen om valpreventie breed in Nederland beschikbaar te stellen zonder/ of met een kleinere financiële drempel?
In de laatste voortgangsrapportage van het programma Preventie in het Zorgstelsel en het programma Langer Thuis2 bent u geïnformeerd over de activiteiten die, vooruitlopend op de duiding van het Zorginstituut, ondernomen worden. Zo wordt VeiligheidNL gesubsidieerd voor het op peil houden en verspreiden van kennis over effectieve aanpakken en voor het ondersteunen van de implementatie hiervan. Verder ondersteunen het RIVM en VeiligheidNL – gesubsidieerd door VWS – twee gemeenten die aan de slag willen met preventieve zorg voor ouderen in een leer- en ontwikkeltraject. Ook wordt bijvoorbeeld de regio Noord Limburg financieel ondersteund door VWS bij het tot stand brengen van een Health Impact Bond op valpreventie. Daarnaast zijn via ZonMw-programma’s lokale netwerken ouderenzorg gefinancierd, ook rondom valpreventie.
Het is niet eenvoudig om op grootschalig niveau effectieve valpreventie te implementeren. Voor een effectieve uitvoering moeten er afspraken gemaakt worden tussen het zorg-, gezondheid- en welzijnsdomein. Naast een beweegprogramma is het namelijk belangrijk om ook te kijken naar andere factoren die de kans op vallen vergroten. Is de medicatie goed ingesteld, zijn er visusproblemen of moet de woning misschien aangepast worden? Ook moeten mensen worden opgespoord, gescreend en goed worden doorverwezen
Met stakeholders gaan wij daarom vooruitlopend op de duiding alvast in gesprek over de verschillende stappen die nodig zijn om te komen tot effectieve valpreventie en wie wat kan oppakken. Aan bod komen: het opsporen / bereiken van ouderen met verhoogd valrisico, valrisico beoordeling, uitvoering, doorstroom naar regulier beweegaanbod en coördinatie.
Binnen het programma Preventie in het Zorgstelsel kijkt de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar het bredere vraagstuk voor het beter organiseren van preventie op het grensvlak van de verschillende domeinen, inclusief valpreventie. Dit sluit ook aan bij de structurele samenwerking op lokaal en regionaal niveau met betrekking tot preventie die de Staatssecretaris van VWS beoogt en heeft toegelicht in zijn brief «Bouwstenen voor een fundament onder toekomstig preventiebeleid» van 7 juli jl. (Kamerstukken 2021–2022, 32 793, nr. 558). Verdere besluitvorming over extra inzet voor valpreventie is een beleids- en budgettaire keuze van het volgende kabinet.
Wat weerhoudt u ervan om, vooruitlopend op een mogelijk positieve duiding van het Zorginstituut, nu al maatregelen te nemen, gezien het feit dat door Zorgkeuzes in Kaart al is doorgerekend dat valpreventie kosteneffectief is?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten (kosten)effectieve vormen van interventies aanbieden op het gebied van valpreventie?
Het is niet bekend hoeveel gemeenten (kosten)effectieve vormen van interventies aanbieden op het gebied van valpreventie. We zijn betrokken bij een aantal gemeenten die hier actief mee bezig zijn. Dit zijn bijvoorbeeld de preventiecoalities in de regio Amstelland en Noord-Limburg. Een ander goed voorbeeld is de aanpak «vallen voorkomen» in de Utrechtse wijk Oog in Al. Hier wordt ingezet op de samenwerking tussen professionals uit alle disciplines en maakt het aanbod in de wijk zichtbaar. VeiligheidNL is in meerdere regio’s betrokken bij de opstart en uitvoering van effectieve valpreventie aanpakken, zoals Amsterdam, Rotterdam, Noord-Limburg (7 gemeenten), Amstelland, Baarn, leerregio’s Fryske Marren en Rucphen, Drachten, Zoetermeer, Lelystad, Zwolle en Almelo. Voor verschillende erkende interventies is wel overzichtelijk beschikbaar wie de aanbieders zijn:
Op een landkaart op www.veiligheid.nl/valpreventie is voor 3 erkende interventies (Valanalyse, In Balans en Otago) te zien waar gecertificeerde aanbieders zijn in welke gemeenten.
Voor Vallen Verleden Tijd is dat hier te zien: Vind fysiotherapeut of oefentherapeut (npi.nl).
Voor Zicht op Evenwicht is dat hier te zien: Trimbos.nl | Zicht op Evenwicht: verminder valangst bij ouderen.
Is in de gemeentes waar interventies worden aangeboden voldoende aanbod voor alle ouderen?
Dit wordt op dit moment (nog) niet centraal gemonitord. Dit is m.i. wel een logische stap als een volgend kabinet ervoor kiest de beleidsinzet op valpreventie verder kracht bij te zetten.
Is er voldoende aandacht voor communicatie naar ouderen toe over de mogelijkheden rondom valpreventie?
Goede communicatie over valpreventie is belangrijk. Niet alleen om ouderen bewust te maken van het nut van valpreventie, maar ook om de juiste verwachtingen te scheppen over wat valpreventie is. Van nature onderschatten ouderen hun eigen valrisico en associëren ze vallen met pech en hoort het bij ouder worden. Misvattingen hierover weerhouden ouderen om deel te nemen aan dergelijk aanbod.
Of er voldoende wordt gecommuniceerd over valpreventie is vooral afhankelijk van of in een bepaalde regio of gemeente aanbod is. Landelijk publiceert kenniscentrum VeiligheidNL de recente inzichten en informatie over dit thema en zijn voorlichtingsmaterialen voor zowel professionals als ouderen beschikbaar.3
Kunt u aangeven hoeveel ouderen gebruik maken van interventies gericht op valpreventie? Zo niet, bent u bereid dat te onderzoeken?
Nee, er is op dit moment geen structurele monitor die bijhoudt hoeveel ouderen deelnemen aan effectieve valpreventie interventies. Uit eerder onderzoek van Erasmus MC, Vilans en VeiligheidNL (maatschappelijke kosten baten analyse, 2015) bleek dat 1,5% van de ouderen bereikt wordt met effectieve valpreventie. Aanvullend heeft VeiligheidNL in 2019/2020 in kaart gebracht hoeveel ouderen hebben deelgenomen aan een valpreventieve beweeginterventie, een onderdeel van een valpreventieve aanpak4. Ook weten we bijvoorbeeld uit onderzoeken naar netwerken integrale ouderenzorg5 of uit de evaluatie van het programma Preventie in het zorgstelsel6 dat de aandacht voor vallen en mobiliteit geregeld onderdeel uitmaakt van netwerkinitiatieven en samenwerkingsverbanden.
Ook duiden signalen die wij van Veiligheid NL ontvangen erop dat op steeds meer plekken processen worden opgestart om de aanpak vorm te geven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een toename van de vraag voor ondersteuning in verschillende regio’s en gemeenten, evenals het toegenomen aantal trainers.
Of en hoe de monitoring van deelname aan valpreventieve interventies structureel vormgegeven zou moeten worden, zou meegenomen moeten worden bij besluitvorming door een volgend kabinet.
Kunt u aangeven wanneer er concrete acties worden genomen naar aanleiding van de stakeholdersbijeenkomst in september 2020 waar knelpunten rondom valpreventie zijn geïnventariseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u naar uw eigen rol in de structurele implementatie van valpreventie in heel Nederland?
In het plan veilige mobiliteit ouderen – «Langer veilig mobiel» 2021–2025», dat in mei jongstleden door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) naar de Tweede Kamer is gestuurd, staan enkele acties – in aanvulling op de activiteiten van het Ministerie van VWS – gericht op het voorkomen van verkeersgerelateerde valongevallen zoals het programma Doortrappen. Het programma Doortrappen heeft als doel fietsende ouderen bewust te maken van de mogelijkheden die zij hebben om hun eigen fietsveiligheid te verbeteren. Ook wordt een handreiking ontwikkeld om beleidsmakers te inspireren om aan de slag te gaan met een beweegvriendelijke en (verkeers)veilige omgeving voor voetgangers. Daarnaast is IenW gestart met de voorbereiding van het onderzoek naar eenzijdige voetgangersongevallen en verkeersongevallen. De resultaten hiervan worden in 2023 opgeleverd.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is bij de activiteiten rondom het voorkomen van vekeersgerelateerde valongevallen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
Het bericht ‘Brussel maakte wél verslag van gesprek over Wierdense Veld’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel maakte wél verslag van gesprek over Wierdense Veld»?1
Ja.
Waarom gaf u in antwoord op eerdere schriftelijke vragen aan dat er geen verslag is, terwijl nu blijkt dat er wel degelijk een verslag is gemaakt? Waarom heeft u dit gespreksverslag niet bij de Europese Commissie opgevraagd en aan de Kamer doen toekomen?2
Toen ik op 6 september 2021 antwoordde «Er is geen verslag gemaakt van het gesprek met de Eurocommissaris», was ik niet op de hoogte van het feit dat er binnen de diensten van de Europese Commissie een e-mail was verzonden met een korte samenvatting van het door mij gevoerde gesprek met eurocommissaris Sinkevičius, het zogenoemde «flash report». Deze e-mail is niet gedeeld met mij of mijn medewerkers. Naar mijn beste weten was er dus geen verslag gemaakt.
Begrijpt u het belang van goede informatievoorziening voor de volksvertegenwoordiging om het bestuur te controleren?
Het is inderdaad heel belangrijk dat de volksvertegenwoordiging goed geïnformeerd wordt. Dat heb ik ook in dit geval naar beste weten gedaan. En ik hoop dat mede door de nu gegeven antwoorden – ook in deze specifieke casus – burgers vertrouwen hebben in de overheid.
Beseft u wat voorvallen zoals deze doen met het vertrouwen van burgers in de overheid en het draagvlak voor het overheidsbeleid, in het bijzonder bij deze specifieke casus?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Nederland een andere interpretatie geeft aan Habitatrichtlijn artikel 6, dan de Europese Commissie en dat de Commissie de uitleg die Nederland hieraan geeft niet deelt? Zo ja, waarin zit dit verschil in interpretatie exact? Welke uitleg geeft de Commissie aan dit artikel en wat is uw eigen uitleg?
Een discussie over dit specifieke onderwerp heeft niet tijdens mijn overleg met de eurocommissaris plaatsgevonden. De vraag lag in dat gesprek alleen voor hoeveel flexibiliteit dit artikel biedt.
In het reguliere ambtelijke overleg tussen ambtenaren van de EC en ambtenaren van ministeries en provincies dat op 23 juni plaatsvond, is stilgestaan bij de vraag op welke wijze zou kunnen worden omgegaan met een situatie waarbij er onvoldoende «passende maatregelen» zouden zijn om verslechtering te voorkomen (lid 2 van art. 6), of waarbij denkbare maatregelen grote openbare belangen raken terwijl onzeker is of verslechtering plaatsvindt. Wanneer is het nemen van maatregelen nog proportioneel? Als voorbeeld is daarbij de drinkwaterwinning bij het Wierdense Veld genoemd. Daarbij is door Nederland bij de Europese Commissie verkend of voor de toepassing van lid 2 van artikel 6 (het nemen van passende maatregelen om verslechtering te voorkomen) een procedure denkbaar is die lijkt op die van lid 3 en 4 van artikel 6, de zogenoemde «ADC-procedure», om te bepalen of een maatregel passend en proportioneel is. De ADC-procedure van lid 3 en 4 is bedoeld voor toestemmingsverlening voor nieuwe activiteiten, waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. Nederland heeft de vraag gesteld of die procedure wellicht ook gebruikt kan worden bij bestaande activiteiten waar geen alternatief (A) voor is, die vallen onder een dwingende (D) reden van groot algemeen belang en waarbij elders compensatie (C) van schade aan de natuur kan worden gerealiseerd. Nederland wilde dus verkennen of het mogelijk zou zijn om in zulke gevallen de activiteit door te kunnen laten gaan ondanks het daardoor veroorzaakte risico op verslechtering van de natuur en zonder het nemen van voldoende maatregelen om dat te voorkomen. De EC adviseerde echter om zo’n benadering niet toe te passen onder lid 2, omdat de Habitatrichtlijn deze interpretatie volgens de EC niet toelaat. De EC adviseerde om zo’n situatie te beoordelen onder lid 3 van de Habitatrichtlijn, als ware het een nieuwe activiteit. Hoe dat dan zou kunnen voor bestaande situaties die niet nieuw zijn – zoals bijvoorbeeld de drinkwaterwinning bij het Wierdense Veld – is tijdens het overleg niet duidelijk geworden. Dit zou immers betekenen dat het níet nemen van een passende maatregel passend beoordeeld zou moeten worden, als ware dat een nieuwe activiteit. De EC noemt dit een «ex post-toepassing» van art. 6, derde lid. Omdat dit een nieuwe suggestie is, moet nog nader worden verkend hoe dat in de praktijk vormgegeven zou kunnen worden.
Kortom: Nederland heeft met de EC verkend hoe flexibel de Habitatrichtlijn op dit punt geïnterpreteerd kan worden, maar de EC bleek het niet eens met de benadering die Nederland verkende om een algemeen belang – zoals bijvoorbeeld drinkwaterwinning – voorrang te kunnen geven in een Natura 2000-gebied.
Klopt het dat uit het gesprekverslag blijkt dat er geen volledige wetenschappelijke zekerheid verkregen is of te verkrijgen is over het succes van de voorgestelde ingrijpende beheermaatregelen in Wierdense Veld?
Vanuit de provincie Overijssel is voorafgaand aan het gesprek informatie gegeven over de voorgenomen maatregelen en de verwachte effectiviteit daarvan (Annex 3B van het verslag). Uit de tekst blijkt dat het heel moeilijk is om precies te voorspellen hoe de waterstanden in het natuurgebied zullen reageren op het gecombineerde effect van de hoeveelheid neerslag en de te nemen herstelmaatregelen enerzijds en de al dan niet toenemende wateronttrekking anderzijds. Bij benutting van de drinkwaterwinning volgens het langjarige gemiddelde is het voorgenomen maatregelpakket in de ecologische beoordeling als toereikend beoordeeld voor het behoud van het hoogveen. Als de waterwinningen structureel intensiever benut worden, is het huidige maatregelpakket mógelijk niet toereikend en dan zouden aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn. Er is een kans dat als gevolg van klimaatverandering en hiermee samenhangende droge en warme zomers de winningen in de toekomt intensiever benut gaan worden. Of dat zo is, is niet te voorspellen. Het is daarom nodig de ontwikkelingen goed te monitoren. Als daaruit zou blijken dat verslechtering optreedt, zijn aanvullende maatregelen nodig, bijvoorbeeld de vermindering van de drinkwaterproductie. De resultaten van de ecologische beoordeling geven daartoe echter nu nog geen aanleiding.
Waarom ziet Nederland, zoals te lezen is in het gespreksverslag, het dan pas na het nemen van ingrijpende (en wetenschappelijke onzekere) maatregelen, zoals onder meer de opkoop van omliggende landbouwgronden, als een «optie» om alsnog gebruik te maken van de mogelijkheid van compensatie in de zin van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn in andere hoogveennatuurgebieden?
Compensatie is een laatste mogelijkheid. Voordat daartoe wordt besloten, moet een lidstaat eerst al het mogelijke doen om passende maatregelen te nemen ter voorkoming van verslechtering.
Waarom kiest u er niet voor om al te compenseren voorafgaand aan het nemen van deze ingrijpende en sociaaleconomisch onomkeerbare maatregelen, waarvan de uitkomsten ook nog eens wetenschappelijk onzeker zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Is drinkwaterwinning niet per definitie een dwingende reden van groot openbaar belang in de zin van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn, zoals in het verslag genoemd?
Drinkwaterwinning als zodanig is een dwingende reden van groot openbaar belang. De locatie waar die winning plaatsvindt, is echter niet dwingend. Vandaar dat in de ADC-procedure eerst de stap gezet moet worden van het verkennen van alternatieven, zoals het verplaatsen van de winning.
Waarom wil Nederland als lidstaat volgens het gespreksverslag dan toch per se in Wierdense Veld eerst een pakket maatregelen blijven nemen die volgens hetzelfde gespreksverslag qua uitkomst wetenschappelijk onzeker zijn en waarvan de resultaten ten gevolge van de drinkwaterwinning door gebrek aan ecologische kennis onbekend zijn?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Waarom stelt Nederland verderop in het verslag tegenover de Commissie dan toch dat het pakket maatregelen «volgens de huidige inzichten» de verslechtering van het hoogveen zal voorkomen en behoud van huidige hoogveenwaarden zal verzekeren? Spreekt Nederland zichzelf hier tijdens het gesprek met de Commissie niet tegen? Heeft u of de provincie soms andere inzichten dan de ontbrekende ecologische kennis en wetenschappelijke onzekerheid?
Uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat er geen sprake is van een tegenstelling in de gepresenteerde informatie.
Waarom noemt de Commissie deze keuze in de titel «de weg die Nederland wil kiezen in deze situatie»? Vermeldt de Commissie in het gespreksverslag zelf niet expliciet dat de optie van artikel 6, lid 4 voor compensatie (van het verlies in Wierdenseveld ten gevolge van drinkwaterwinning) in andere Natura 2000-gebieden met hoogveenwaarden reeds open staat en dat deze optie in nieuwe Europese richtsnoeren over de toepassing van artikel 6 van de Habitatrichtlijn zal zijn opgenomen? Waarom heeft Nederland hier dan nog steeds geen gebruik van gemaakt of soortgelijke opties verkend? Vallen dergelijke opties duurder of goedkoper uit dan de omvangrijke en qua resultaat wetenschappelijk onzekere maatregelen in het Wierdense Veld?
De geciteerde titel («The path that the Netherlands wants to choose in this situation») is de titel die Nederland zelf heeft gebruikt in de schriftelijke informatie die voorafgaand aan het mondelinge overleg van 23 juni. Het is dus niet de Commissie die zegt dat Nederland deze weg wil kiezen. De voorgestelde keuze is voorgelegd aan de Commissie om te weten te komen of dit een begaanbare weg zou kunnen zijn. Vervolgens bleek tijdens het overleg dat de EC een andere route voorstelt; zie verder het antwoord op vraag 5.
Is het juist dat de Commissie stelt open te staan voor dialoog over de kosten en de proportionaliteit van de maatregelen in Wierdense Veld die door Nederland, provincie en terreinbeheerder reeds deels zijn ingeleid? Zo ja, op welke termijn zullen gesprekken met de Commissie hierover plaatsvinden en waarom wordt er niet gewacht op de uitkomst van deze dialoog? Zou bovendien met de aanzienlijke financiële middelen behorende bij de maatregelen in Wierdenseveld niet in andere Natura 2000-gebieden veel meer hoogveen behouden en hersteld kunnen worden, indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van artikel 6, lid 4 zoals door de Europese Commissie wordt geopperd?
De Commissie staat open voor een dialoog over proportionaliteit van maatregelen in concrete gevallen. Er is echter geen concreet zicht geboden op mogelijkheden om met succes te stellen dat een maatregel disproportioneel is en daarom niet hoeft te worden genomen. De toezegging moet worden gezien in de context van het gesprek. In het verslag staat namelijk eerst: «COM stated that we need to rely on the guidance from the EU Court of Justice.» Het Hof heeft, volgens de Europese Commissie, tot op heden nog nooit geoordeeld dat een noodzakelijke maatregel niet hoeft te worden genomen in geval die disproportioneel zou zijn, uitsluitend vanwege de daaraan verbonden economische kosten. Alleen als er meerdere maatregelen mogelijk zijn die alle minstens even effectief zijn, is er een keuzemogelijkheid, waarbij rekening gehouden moet worden met de gevolgen op economisch, sociaal en cultureel gebied (artikel 2, derde lid, Habitatrichtlijn).