Het bericht dat veel ondernemers zich laten uitbetalen voor hun werkzaamheden door middel van ruilprostitutie |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in de Tubantia over het feit dat veel ondernemers zich laten uitbetalen voor hun werkzaamheden door middel van ruilprostitutie?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat diensten worden aangeboden in ruil voor seks en dat vooral mensen in een kwetsbare positie hier slachtoffer van worden?
Laat ik vooropstellen dat ik het verwerpelijk vind als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie. Op dit moment is er terecht veel aandacht voor seksueel wangedrag in onze samenleving. Het kabinet heeft 8 februari jl. bekend gemaakt dat er een regeringscommissaris komt tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is van groot belang dit probleem goed aan de kaak te stellen. Het is echt uit den boze als kwetsbare mensen aan seksuele uitingen of handelingen worden blootgesteld, terwijl ze dit in feite niet hadden gewild. Iemand met schulden of iemand die dakloos is moet hulp krijgen en zich niet gedwongen voelen tot seksuele diensten. Er ligt een wetsvoorstel bij de Raad van State waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil. Het kabinet zal ervoor zorgen dat de wet ook uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht bij de branches waarom het hier gaat. Het is belangrijk dat de desbetreffende branches een veilige werkomgeving creëren en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt. Volwassenen die op een aanbod ingaan of een aanbod doen zullen zich er goed van moeten vergewissen dat het echt gaat om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Als het handelt om minderjarigen kan ik kort zijn. Ruilseks met minderjarigen is verwerpelijk, onaanvaardbaar en reeds strafbaar gesteld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. Jongeren krijgen op school seksuele voorlichting om bewustwording te creëren. Ze leren seksuele wensen en grenzen bespreekbaar te maken om daarmee ongewenst gedrag te voorkomen.
Kunnen deze praktijken nog steeds niet worden gezien als prostitutie, zoals u op eerdere vragen stelde?
Het aanbieden van diensten in ruil voor seks valt niet onder de definitie van prostitutie, zoals die bijvoorbeeld in de Wet regulering sekswerk die nu in de Tweede Kamer ligt wordt gehanteerd. Kenmerkend voor prostitutie is het zich bedrijfsmatig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Zowel prostitutie als ruilseks zijn in Nederland niet verboden. Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord moet het in beide gevallen altijd gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Het is verwerpelijk als iemand kwetsbaar is en er misbruik wordt gemaakt van een machtspositie.
Is bekend in welke branches sprake is van ruilprostitutie? Zo ja, bent u bereid met de genoemde branches in het artikel in gesprek te gaan over deze praktijken en over het voorkomen ervan? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Op 8 december 2015 heeft de toenmalige Minister Kamervragen over ruilseks in de rijschoolbranche beantwoord (mede namens de Minister van
I&M). Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord vind ik het verwerpelijk als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie. Bij meerderjarigen moet er echt sprake zijn van vrijwilligheid, wederzijdse instemming en een gelijkwaardige positie. Bij minderjarigen geldt dat verleiding van minderjarigen tot ontucht strafbaar is gesteld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht.
In het artikel worden een aantal ondernemers genoemd die mogelijk ruilseks aanbieden. Branches moeten een veilige werkomgeving creëren en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt. Het kabinet zal ervoor zorgen dat het wetsvoorstel dat bij de Raad van State ligt, waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil, uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht bij de desbetreffende branches.
Waarom zijn na de eerste meldingen van ruilprostitutie, in onder andere de rijschoolbranche, geen maatregelen genomen? Wanneer heeft u opnieuw berichten over ruilprostitutie ontvangen en welk vervolg is daaraan gegeven? Hoe kan voorkomen worden dat in meer branches sprake zal zijn van ruilprostitutie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u voorts de mening dat het onwenselijk is dat er sites bestaan die ruilprostitutie mogelijk maken? Zo ja, wat voor maatregelen neemt u of overweegt u te nemen om dit tegen te gaan? Is het mogelijk dergelijke sites zoals sexjobs te verbieden en bent u daartoe bereid? Wat kunt u doen om het grote aanbod advertenties, inclusief alle kwetsbaarheid van bepaalde doelgroepen, gericht op diensten in ruil voor seks tegen te gaan?
Dergelijke advertenties kunnen, hoewel in beginsel niet verboden, wel via vormen van zelfregulering worden beperkt en tegengegaan, bijvoorbeeld door gebruikersvoorwaarden die door de aanbieder van de website worden gesteld.
Adverteren voor ruilseks met minderjarigen is verboden, omdat verleiding van minderjarigen tot ontucht strafbaar is gesteld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. Kwetsbare doelgroepen, zoals jongeren, krijgen voorlichting om bewustwording te creëren en ongewenst gedrag te voorkomen (zie antwoord 8).
Van hoeveel aangiftes is sprake van ruilprostitutie? Hoe beoordeelt u dit aantal, gezien de huidige berichtgeving? Hoe kunt u de drempel om aangifte te doen verlagen?
Er is bij de politie en het Openbaar Ministerie (OM) geen zicht op het fenomeen ruilseks. De inzet van politie is dat men zo laagdrempelig mogelijk melding- of aangifte kan doen. Daarbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden: de ernst van het delict en het slachtoffer.
Doordat er momenteel in de samenleving veel aandacht is voor seksueel wangedrag, wordt de drempel tot aangifte doen mogelijk verlaagd. Het is belangrijk om de dialoog over seksueel grensoverschrijdend gedrag met elkaar te blijven voeren. Zoals eerder benoemd hebben branches een rol in het creëren van een veilige werkomgeving en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt.
Wat vindt u van het onderzoek van Rutgers, waarin een kwart van de jongeren aangeeft geld of goederen te hebben gekregen in ruil voor seks? Hoe valt te voorkomen dat minderjarigen, slachtoffer worden van ruilprostitutie? Kunt u aanvullend onderzoek mogelijk maken?
Oplichting of het aanbieden van diensten aan minderjarigen in ruil voor seks is verboden en verwerpelijk. Het betalen van minderjarigen voor seks is strafbaar als zedendelict (in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht). Verder is het ook belangrijk dat jongeren goede seksuele voorlichting krijgen. Het respectvol leren omgaan met seksualiteit binnen de samenleving maakt onderdeel uit van het verplichte kerndoelonderdeel «seksualiteit en seksuele diversiteit». Dit kernonderdeel geldt voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Hierbij gaat het zowel om seksuele vorming als om seksuele weerbaarheid.
Het Ministerie van VWS financiert een meerjarige campagne seksuele gezondheid (in samenwerking met Sense). Onderdeel hiervan was de campagne «Zin? Lekker? Fijn? - Praat met elkaar over wat je wel en niet wil.», die liep van 30 augustus tot 4 oktober 2021. Deze campagne was bedoeld om jongeren in de leeftijd van 17 tot 24 jaar te helpen om hun seksuele wensen en grenzen bespreekbaar te maken en daarmee ongewenst gedrag te voorkomen.
Hoe kijkt u aan tegen een verbod op ruilprostitutie?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven vind ik het verwerpelijk als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie. Indien de afspraak tussen volwassenen wordt gemaakt op vrijwillige basis zie ik geen aanleiding om over te gaan tot een verbod op ruilseks. Er ligt een wetsvoorstel bij de Raad van State waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil.
Het bericht ‘Risico’s gaswinning onder Waddenzee vanuit Ternaard onvoldoende onderzocht’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Risico’s gaswinning onder Waddenzee vanuit Ternaard onvoldoende onderzocht»?1
Ik ben met het bericht bekend.
Kunt u reflecteren op de conclusie van de commissie m.e.r. dat op maar liefst acht punten essentiële informatie mist in de m.e.r. zoals deze was opgesteld in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
Naar aanleiding van het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (m.e.r.) hebben de vorige Minister van EZK en mijn voorganger de NAM verzocht om de Milieueffectrapportage (MER) aan te vullen door daar waar informatie mist deze toe te voegen en daar waar de informatie wel is verstrekt, een nadere toelichting op te nemen. Deze aanvulling van de MER wordt meegenomen bij de definitieve besluitvorming.
Deelt u de mening dat het advies van de commissie m.e.r. het beeld van de Waddenacademie bevestigt dat nadelige gevolgen van de gaswinning op de natuurlijke kenmerken en ecologische functie van de Waddenzee niet wetenschappelijk zijn uit te sluiten?
De Commissie voor de m.e.r. adviseert over de volledigheid van de MER en heeft in het geval van de MER Ternaard gesignaleerd dat informatie ontbreekt. Zij adviseert om de MER aan te vullen. Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is dit advies gevolgd. Het advies van de Waddenacademie wordt, met de ingediende zienwijzen en reacties, zorgvuldig bestudeerd en betrokken bij de definitieve besluitvorming, thans voorzien in maart 2022. Hierop kan ik niet vooruit lopen. Alle schriftelijk ingebrachte zienswijzen en reacties worden beantwoord in een Nota van Antwoord die tezamen met de definitieve besluiten ter inzage worden gelegd.
Deelt u de mening van de wetenschappers van de Waddenacademie dat u het project hiermee niet mag vergunnen onder de Wet natuurbescherming?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat op basis van de bestaande m.e.r. en de conclusies zoals geschetst in het advies van de Waddenacademie, geen vergunning kan worden uitgegeven voor gaswinning bij Ternaard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de vergunning voor Ternaard te weigeren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat als u de vergunning voor Ternaard weigert omdat het project niet te vergunnen blijkt onder de Wet natuurbescherming, hier geen schadevergoeding tegenover hoeft te staan, zelfs niet voor de «reeds gedane investeringen»?
Ik wil niet vooruitlopen op het definitieve besluit inzake de natuurvergunning en dus ook niet op een eventuele schadeplichtigheid. Er is over het algemeen geen aanleiding voor schadevergoeding als investeringen zijn gedaan in de wetenschap dat op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming en artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn een vergunning is vereist, die alleen kan worden verleend als zonder redelijke wetenschappelijke twijfel op basis van de passende beoordeling kan worden geconcludeerd dat door het project de natuurlijke kenmerken van de relevante Natura 2000-gebieden niet worden aangetast.
Klopt het dat het volgens UNESCO Werelderfgoed standaard ook nodig is dat in de m.e.r. een apart hoofdstuk wordt opgenomen over de mogelijke impact die het project heeft op de «Outstanding Universal Value» van het gebied? Klopt het dat dit niet in de huidige m.e.r. is opgenomen?
De International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) adviseert UNESCO over natuurlijk Werelderfgoed. Het klopt dat de IUCN adviseert om in te gaan op de mogelijke impact die een project heeft op de «Outstanding Universal Value» van een natuurlijk Werelderfgoed2. Ik heb de NAM gevraagd om op dit punt aanvullende informatie te leveren.
Klopt het dat ook de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) nog advies uit moet brengen over de m.e.r., gezien de UNESCO Werelderfgoedstatus van het gebied? Waar in het proces zal dit advies worden uitgebracht? Deelt u de mening dat dit advies van groter nut zal zijn nadat de bestaande m.e.r. door de vergunningaanvrager is aangepast?
De gaswinning onder de Waddenzee vanuit Ternaard wordt alleen vergund wanneer er voldoende zekerheid is verkregen dat de bescherming van de unieke en kwetsbare natuur van het UNESCO Werelderfgoed Waddenzee is geborgd. Dit houdt in dat alles in het werk wordt gesteld om te komen tot een zorgvuldige beoordeling van de ecologische effecten, opdat voldoende zeker wordt gesteld dat er geen onherstelbare schade ontstaat aan de natuur met het oogmerk dat we met elkaar ook in de toekomst kunnen blijven genieten van al het moois dat de Waddenzee te bieden heeft.
Zoals gezegd bij de beantwoording van de vragen van de leden Kroger, Bromet en Thijsen3 is de Waddenzee bij UNESCO voorgedragen met alle activiteiten die destijds al plaats vonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. De voorgenomen gaswinning Ternaard wordt conform dit principe beoordeeld en vormgegeven en maakt onderdeel uit van de bestaande winningsvergunning Noord-Friesland uit 1969. De beoogde productielocatie ligt buiten het Werelderfgoed. Op basis van het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is afgesproken dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan, wel daarbuiten, mits het UNESCO Werelderfgoed niet wordt aangetast. De voorgenomen gaswinning Ternaard wordt conform deze principes beoordeeld en vormgegeven. Ik zie dus ook geen noodzaak tot een aanvullend advies vanuit de IUCN.
Kunt u het verdere proces voor de vergunning vanaf hier schetsen, in acht nemend dat de bestaande m.e.r. bewezen incompleet is en onvoldoende basis biedt voor een vergunningverlening?
In het coalitieakkoord is aangegeven dat de lopende vergunningsprocedure voor de gaswinning Ternaard zal worden afgerond, maar dat daarna geen nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee meer zullen worden afgegeven4. Dit betekent dat de vergunningsaanvraag voor de gaswinning Ternaard zal worden getoetst aan het huidige beleid en de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en dat de benodigde vergunningen zullen worden verleend als voldaan wordt aan de wettelijke vereisten. Nieuwe inzichten, voortkomende uit de ingediende reacties en zienswijzen, kunnen wel leiden tot aanpassingen van de ontwerpbesluiten.
Naar aanleiding van het advies van de commissie voor de m.e.r. hebben de Staatssecretaris Mijnbouw en ik – in lijn met het advies – de NAM verzocht om additionele informatie aan te leveren. Deze informatie wordt meegenomen bij de definitieve besluitvorming. De ingediende zienwijzen en reacties worden, tezamen met het advies van de Commissie voor de m.e.r., zorgvuldig bestudeerd en betrokken bij de definitieve besluitvorming, thans voorzien in maart 2022. Hierop kan ik niet vooruit lopen. Alle schriftelijk ingebrachte zienswijzen en reacties worden beantwoord in een Nota van Antwoord die tezamen met de definitieve besluiten ter inzage worden gelegd.
Kunt u uitleggen waarom u ervoor heeft gekozen de brief van UNESCO, waarin de regering werd gevraagd nader uit te leggen hoe gaswinning verenigbaar is met de internationale verplichtingen die Nederland heeft gezien de Werelderfgoedstatus van het Wad, pas te sturen na Kamervragen in december, terwijl deze brief al in november is ontvangen?2
Mijn voorganger heeft de brief ontvangen op 30 november jongstleden. Op verzoek van de leden Kröger, Bromet en Thijssen heeft de Kamer op 6 december jl. de brief van UNESCO ontvangen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1004).
Kunt u uiteenzetten hoe u de verenigbaarheid van gaswinning met de Werelderfgoedstatus van het gebied gaat uitleggen aan UNESCO? Kunt u de officiële brief waarin u dat zal doen te zijner tijd delen met de Kamer?
Zie het antwoord op vraag 8. De verstuurde brief vindt u als bijlage6 bij deze beantwoording.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 9 december aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
Het NPO-fonds |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wanneer de verkenning die de NPO momenteel uitvoert omtrent het NPO-fonds verwacht kan worden? Wordt de verkenning aan de Kamer toegestuurd wanneer die is afgerond?
De verkenning zal volgens de NPO naar verwachting in het voorjaar van 2022 gereed zijn. Aansluitend zal de raad van bestuur van de NPO zich buigen over de vraag óf en zo ja hoe de invoering van het integraal programmeren, zoals als beleidsvoornemen aangekondigd in het concessiebeleidsplan van de NPO1, effect heeft voor de werkwijze van het NPO-fonds. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van deze verkenning.
Kunt u de Kamer een nadere toelichting geven op de prestatieafspraken, teneinde eventuele zorgen omtrent de neutrale positie van het NPO-fonds, inclusief de taken en onafhankelijke werkwijze, in de komende concessiebeleidsplanperiode weg te nemen?
In de nieuwe prestatieovereenkomst is over dit onderwerp de volgende afspraak opgenomen: «NPO borgt in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling». Deze afspraak ziet niet toe op de neutrale positie, de taken en onafhankelijke werkwijze van het NPO fonds. Deze afspraak ziet er op toe dat de NPO jaarlijks in zijn terugblik rapporteert of er in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode budget is geborgd voor de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling. Daarnaast rapporteert de NPO in de terugblik over het budget dat daadwerkelijk is toegekend in het afgelopen jaar. De hoogte van dat budget hangt mede af van of er genoeg goedgekeurde programmavoorstellen komen. De afspraak is dus een budgetgarantie met rapportageverplichting voor die specifieke content. In de vorige prestatieovereenkomst was een specifiek budget opgenomen voor het NPO-fonds van € 16,6 miljoen. In de praktijk besteedt de publieke omroep echter veel meer aan kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama en documentaires. Daarom is een vergelijkbare afspraak over dit budget in de nieuwe prestatieovereenkomst 2022–2026 losgelaten. Van het totale budget aan publieke middelen dat wordt besteed aan Nederlandse culturele audiovisuele producties ter hoogte van bijna € 145 mln. per jaar, draagt de publieke omroep (NPO inclusief NPO-fonds, omroepverenigingen en CoBO) ruim € 97 mln. per jaar bij.
Hoe verzekert u dat de combinatie van taken, onafhankelijke werkwijze en bijbehorend budget van het NPO-fonds evenwichtig wordt gewaarborgd? Bent u hierover in gesprek met de NPO? Is het eventueel gewenst dit te laten uitvoeren door een aan de NPO gelieerde stichting?
Voorop staat dat ik het belang onderschrijf van de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling. Het staat buiten kijf dat de NPO, na de opheffing van het Mediafonds2, met de invoering van het NPO-fonds en het daarbij behorende budget en onafhankelijke werkwijze, hier positief aan heeft bijgedragen. Het is echter wel aan de NPO om de combinatie van taken, onafhankelijke werkwijze en bijbehorend budget van het NPO-fonds evenwichtig te waarborgen en te organiseren. Het NPO-fonds volgt op hoofdlijnen de werkwijze van het voormalig Mediafonds. Commissies toetsen aan de hand van criteria de voorstellen en adviseren vervolgens het bestuur van het NPO-fonds dat wordt gevormd door de raad van bestuur van de NPO. Op dit moment zie ik geen reden om hiervoor weer een afzonderlijk fonds of stichting te doen oprichten. In het belang van de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling en de wijze waarop dit georganiseerd wordt, voer ik het gesprek met de publieke omroep.
Kunt u een overzicht geven van de concrete besluiten die zijn genomen in het tripartiet overleg?1 Wat is de uitkomst van de tussen de NPO en onafhankelijke producenten gemaakte afspraken over de achttien speelfilms per jaar? Is het convenant getekend? Zo nee, waarom niet?
In de brief4 aan uw Kamer van 12 juli bent u geïnformeerd over de uitkomsten van het tripartiet overleg, het zogenoemde traject Krachtenbundeling. Dit traject betreft de samenwerking tussen alle publieke organisaties die verantwoordelijk zijn voor de financiering en zichtbaarheid van Nederlandse films, series en documentaires (Filmfonds, NPO inclusief het NPO-fonds, omroepverenigingen en het coproductiefonds Binnenlandse Omroep, (hierna: CoBO)). In voornoemde brief staat dat in de prestatieovereenkomst is opgenomen dat de NPO – onder de voorwaarde van een overeenkomst tussen NPO, Nederlandse Audiovisuele Producenten Alliantie (hierna: NAPA) en Nederlandse Content Producenten (hierna: NCP) – jaarlijks 18 Nederlandse filmproducties programmeert. Er wordt op dit moment nog gesproken tussen de NPO en de onafhankelijke producenten over een speelfilmconvenant. Ik heb er vertrouwen in dat de NPO en de onafhankelijke producenten (NAPA en NCP) in de eerste maanden van 2022 tot afspraken zullen komen.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van het tripartiet overleg met betrekking tot de documentairemiddelen van de omroep?
Een van de uitkomsten van het tripartietoverleg met betrekking tot de documentair middelen van de omroep, is dat in de nieuwe prestatieovereenkomst een vergelijkbare budgetafspraak opgenomen is: «NPO borgt in vergelijkbare omvang als in de afgelopen concessiebeleidsplanperiode de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling». Documentaire wordt door de NPO als toonaangevende vorm gezien. In het kader van het documentair beleid dat door de NPO wordt ontwikkeld zullen afspraken gemaakt worden tussen de NPO, omroepverenigingen, CoBO en het Filmfonds, die alle een rol spelen bij de totstandkoming en zichtbaarheid van documentaires. Een sterkere samenwerking tussen de publieke financiers is van belang en leidt tot meer diversiteit, kwaliteit en zichtbaarheid van documentaires.
Kunt u aangeven of er knelpunten naar voren zijn gekomen uit dit overleg? Is er voldoende budget voor het beoogde productievolume? Klopt het dat er vanuit het coproductiefonds Binnenlandse Omroep sprake is van teruglopende middelen? Is hiervoor al een oplossing gevonden?
In de brief5 aan uw Kamer van 12 juli heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de twee financiële knelpunten die in het traject Krachtenbundeling naar voren zijn gekomen ter hoogte van structureel € 3,9 mln6. per jaar. Het Filmfonds en de NPO zijn bereid gevonden om voor de jaren 2022 en 2023 gezamenlijk dit financiële knelpunt te dekken7. Mijn voorganger heeft daarbij ook aangegeven dat hij geen ruimte in de cultuur- en mediabegroting zag om deze financiële knelpunten op te lossen.
Uit de onderhandelingen over het (in het antwoord op vraag 5) genoemde speelfilmconvenant is gebleken dat er structureel meer budget nodig zal zijn om de extra uitzendrechten van 18 speelfilms op een marktconforme wijze te kunnen bekostigen. Hiervoor zal naar schatting een miljoen euro extra nodig zijn ten opzichte van het budget dat in de brief aan de Kamer van 12 juli jl. is genoemd. Met dit extra budget worden 18 speelfilms op een optimale manier beschikbaar gesteld aan de Nederlandse kijker, zowel lineair als non-lineair, waarbij enerzijds recht wordt gedaan aan een billijke vergoeding aan producenten, en anderzijds aan het doel om met speelfilms een zo groot en breed mogelijk publiek in Nederland te bereiken. Het totale benodigde budget voor de landelijke publieke omroep voor het op peil houden van het productiebudget voor documentaires en televisiefilms en de rechten van 18 speelfilms vanaf 2022 komt neer op structureel € 4,9 mln. per jaar. In het licht van een goede aansluiting van het cultuurbeleid op het mediabeleid zal ik bezien hoe voornoemde financiële knelpunten opgelost kunnen worden.
De verdere stappen in het project over de aanlanding van de Kabel Ten noorden van de Waddeneilanden (TNW) |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat in het traject vanaf nu, dat zich zal richten op het aanlanden van zowel Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden als variant 5-oost, de voorkeur moet komen te liggen op een route voor de kabel die stabiliteit garandeert en daarmee ook activiteiten voor vervolgonderhoud?
Om de windenergiegebieden Ten noorden van de Waddeneilanden en windenergiegebied 5-oost in de Eemshaven aan te sluiten moet het waardevolle en kwetsbare natuurgebied de Waddenzee, een UNESCO Werelderfgoed, doorkruist worden. Uitgangspunt voor de doorkruising is het gebied zo min mogelijk verstoren en alleen binnen de ecologische randvoorwaarden. Dit geldt zowel voor de aanleg als eventueel toekomstig onderhoud. Daarbij heeft een route met stabiele ligging de voorkeur omdat dit de impact verkleint.
Klopt het dat de aanleg van de kabel onder of langs de vaargeul in de diepere delen van de Eems nog niet is meegenomen? Zo ja, kunt u toelichten waarom niet?
Voor de aanlanding van het windenergiegebied Ten noorden van de Waddeneilanden zijn verschillende potentiële routes onderzocht. Hierin zijn ook oostelijke routes via de Eems meegenomen. Over de Eems zijn door de Nederlandse en Duitse autoriteiten afspraken gemaakt in het Eems-Dollardverdrag (EDV). Initiatieven in het gebied moeten door beide autoriteiten worden beoordeeld, waarbij de Duitse autoriteiten de scheepvaartvergunning afgeven. Bij eerdere kabelinitiatieven, en het project Ten noorden van de Waddeneilanden, leidde dit ertoe dat deze buiten de vaarroutes moesten liggen.
Onder meer hierdoor en door de geringe ruimte bij de oostelijke routes is bij de aanlanding van Ten noorden van de Waddeneilanden na de milieueffectrapportage (MER) fase 1 gekozen voor het voorkeursalternatief (VKA) over de westelijke route. Dit VKA is vervolgens nader uitgewerkt. De oostelijke optie werd met deze keuze vrijgehouden voor de aanlanding van een, toen nog niet nader bepaald, extra windpark. In het nieuwe Programma aansluiting wind op zee – Eemshaven (PAWOZ-Eemshaven) worden de verschillende route-opties nader onderzocht en waar nodig nader uitgewerkt. Dit geldt ook voor de oostelijke routes, waarbij het eventueel dubbel gebruiken van de vaargeul ook een van de opties is.
Klopt het dat dergelijke technieken bij de aanlanding van de kabel voor windpark Borssele wel zijn toegepast, namelijk via onder de vaargeul naar Borssele? Kunt u uiteenzetten wat de effecten waren van het toepassen van deze techniek? Kunt u hierbij specifiek toelichten wat het heeft gedaan voor de stabiliteit van de omgeving van de kabel en de gevolgen voor hoe vaak vervolgonderhoud gepleegd moest worden ten opzichte van andere aanlandingen?
Voor de Westerschelde is de situatie juridisch gezien anders dan in het Eems-Dollardgebied. Er zijn weliswaar afspraken tussen België en Nederland over het gebruik van de Westerschelde, echter het betreft -in tegenstelling tot de Eemssituatie- Nederlands grondgebied. Het route ontwerp in de Westerschelde heeft rekening gehouden met de nautische bestemming en er zijn aanvullende afspraken gemaakt tussen beide overheden over het veilig en toegankelijk houden van de vaargeul tijdens de aanleg en het gebruik van de kabelverbindingen. Zo zijn er specifieke aanvullende voorwaarden gesteld aan de diepteligging van de kabels in de nautische gebieden en het monitoren van de ligging. De diepteligging eisen zijn mede tot stand gekomen door morfologische studies en de effecten in dit Natura 2000-gebied.
Voor het aan land brengen van kabels geldt dat dit voor iedere locatie verschillend is. Ter plaatse van de aanlanding in Borssele moest het project van een zeer grote waterdiepte naar 0 meter binnen een paar honderd meter.
De aanlegtechnieken die hiervoor nodig waren, zijn bewezen technieken en dusdanig gekozen dat de kabels stabiel liggen en geen voorzien aanvullend onderhoud nodig hebben anders dan de monitoring zoals ook in de vergunning is vereist.
Bij de aanleg van de kabels is een aanlegdiepte van de kabel gekozen die diep genoeg is om interactie met andere activiteiten ter plaatse te voorkomen en diep genoeg om eventuele vaargeul verruiming/verdieping in de toekomst te kunnen faciliteren.
Hoeveel langer duurde de aanlanding van de kabel voor windpark Borssele dan een gemiddelde aanlanding? Kan hieruit opgemaakt worden of deze techniek voor vertraging zorgt?
De tijd die het realiseren van een aanlanding van een kabel vraagt verschilt. Het is daarom niet mogelijk te spreken van een «gemiddelde» aanlanding. Zowel de Eems als de Westerschelde zijn uitzonderlijk en niet te vergelijken met andere aanlandingen.
Deelt u de mening dat in een kwetsbaar en belangrijk Wereldergoed en Natura-2000 gebied als de Wadden, alle technieken en varianten moeten worden meegenomen in de afweging, om zo zeker te weten dat schade aan kostbare natuur zoveel mogelijk beperkt kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit deel ik. Daarom wordt de basis voor het programma voor de aansluiting van beide windenergiegebieden in Eemshaven gevormd door de zeven routes uit het onderzoek Innovatie Doorkruising Waddengebied1. Deze zeven routes zouden in theorie ieder kunnen voorzien in de aanlanding. De daadwerkelijke uitvoerbaarheid, vergunbaarheid en wenselijkheid van het doorkruisen van de Waddenzee via deze routes moet blijken uit nader onderzoek en de daarop volgende integrale belangenafweging.
Indien u deze mening wel deelt, bent u bereid deze «Westerschelde-variant» mee te nemen in het verdere traject en onderzoek rondom de aanlanding van Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden en variant 5-oost? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van het programma zal in 2022 een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) opgesteld worden. Hierin worden de te onderzoeken routes opgenomen. De zeven routes vormen de basis van het programma, maar er kunnen indien gewenst extra te onderzoeken routes worden opgenomen. Ik ben voornemens de routevariant onder de vaargeul op te nemen in het onderzoek. Uit nader onderzoek binnen het programma zal moeten blijken of dit inderdaad een mogelijke optie is. Dit wordt niet alleen beïnvloedt door de technische mogelijkheden en de impact van deze route, maar ook door de afspraken met de Duitse autoriteiten.
Het programma zal worden voorafgegaan door een brede startbijeenkomst op 28 maart 2022 waarin samen met de omgeving ingegaan zal worden op de wijze van samenwerking in het programma en de inhoud van het programma. In de notitie die voorafgaand aan deze bijeenkomst gepubliceerd zal worden, is de route door de Oude Westereems ook opgenomen als een van de opties.
Indien u bereid bent deze variant mee te nemen, kunt u toelichten wanneer u hierover contact zal leggen met de Duitse overheid?
Zoals in de brief Verkenning Aanlanding Wind Op Zee (VAWOZ) van 2 december 2021 (Kamerstuk 33 561, nr. 52) aangegeven, ben ik in gesprek met de Duitse autoriteiten. Hierover stem ik af met de Nederlandse vertegenwoordiging in de EDV commissie.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Afstemming over de technische vragen heeft ertoe geleid dat beantwoording binnen de driewekentermijn niet mogelijk was. Na afstemming zijn de vragen zo spoedig mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het artikel 'Waar blijft de toegezegde ruimhartige compensatie?' |
|
Silvio Erkens (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Stef Blok (VVD), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Waar blijft de toegezegde ruimhartige compensatie?»? Hoe apprecieert u dit artikel?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ik onderschrijf hierbij graag opnieuw het belang zoals onderkend door mijn voorganger om tot een ruimhartige en snelle schadeafhandeling te komen voor gedupeerden van de ramp. Op 17 december jl. heeft mijn voorganger mede namens de toenmalige ministers van IenW, LNV en EZK uw Kamer dan ook nader geïnformeerd over een aantal aspecten van de afhandeling van de waterschade.2 Daarin is onder andere aangegeven dat het kabinet begin 2022 een eenmalige omzetdervingsregeling zal publiceren voor getroffen ondernemers in Limburg en eenmalig zal komen met een tegemoetkoming voor agrariërs met teeltplanschade in de uiterwaarden van de bedijkte Maas. Tevens wordt er in nauwe afstemming met RVO hard gewerkt om uitbetaling van de tegemoetkoming van de schade binnen het kader van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) zo spoedig mogelijk te laten verlopen. Op deze manieren wordt werk gemaakt van een ruimhartige en snelle schadeafhandeling voor gedupeerden.
Hoe staat het met de uitbetaling van de schadevergoedingen door de overheid?
De Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in de Noord-Brabant in juli 2021 is op 10 september 2021 in werking getreden. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) draagt zorg voor de uitvoering van de Regeling.
Op peildatum 11 januari 2022 zijn er bij RVO 2.775 meldingen gedaan en zijn er 2.496 schade expertises gepland (of deels) uitgevoerd voor de inventarisatie van schade bij gedupeerden. Op genoemde peildatum is € 7.262.857,– aan 296 gedupeerden uitbetaald. Naar verwachting loopt dit bedrag de komende tijd verder op.
Welke mogelijkheden ziet u om de uitbetaling te versnellen? Deelt u de mening dat een snelle uitbetaling van de schadevergoedingen cruciaal is voor een goed herstel van gedupeerde ondernemers in de regio?
Een snelle uitbetaling van de tegemoetkomingen van de onverzekerbare materiële schade is de inzet en daar wordt door de taxateurs en RVO hard aan gewerkt. Zoals aangegeven in de beantwoording van mijn voorganger op vragen van de leden Amahouch, Boswijk en Van Dijk3 wordt daarbij alles in het werk gezet om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden.
Tijdens uw bezoek aan de regio heeft u toegezegd dat alle gedupeerden ruimhartig gecompenseerd zullen worden, hoe definieert u die ruimhartigheid? Hoe geeft u daar invulling aan?
Het kabinet staat de door de overstromingen getroffen inwoners en organisaties in Limburg bij door de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) en een aantal gerichte regelingen in te zetten.
De ministeriële regeling in het kader van de Wts is heel snel van kracht gegaan en een tegemoetkoming in de geleden schade – op het vlak van onverzekerbare materiële schade – kon tot en met 16 december 2021 aangevraagd worden.
Naast het van toepassing verklaren van de Wts zijn er generieke regelingen met betrekking tot omzetderving van kracht, te weten de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW). Ook zullen ondernemers met aanmerkelijke materiële schade door de ramp en met ten minste 50% omzetderving in het derde en vierde kwartaal van 2021 een tegemoetkoming krijgen voor het vierde kwartaal. De tegemoetkoming bedraagt 10% van de omzetderving. Deze tegemoetkoming is eenmalig, naast de openstelling van de NOW voor november en december en de TVL regeling voor het vierde kwartaal van 2021.
Het toenmalige kabinet heeft daarnaast besloten om, gezien de zeer uitzonderlijke omstandigheden, eenmalig te komen met een tegemoetkoming voor agrariërs met teeltplanschade in de uiterwaarden van de bedijkte Maas (van Boxmeer tot Geertruidenberg). Deze regeling wordt als aangegeven in de Kamerbrief van 17 december jl.4 momenteel voorbereid. Eind januari 2022 kunnen bedrijven zich gaan melden voor deze tegemoetkoming. Meer informatie komt binnenkort beschikbaar op de website van RVO.
Een aantal gemeenten – zoals Valkenburg aan de Geul – is zwaar getroffen door de wateroverlast. Gezien de relatief beperkte jaarlijkse baten en lasten van de gemeenten en de omvang van de (bestemmings-)reserves kan redelijkerwijs van deze gemeenten niet verwacht worden dat ze de schade binnen hun lopende begrotingen op kunnen vangen. Daarom worden deze gemeenten middels een specifieke uitkering gecompenseerd.
Kortom, naast het van toepassing verklaren van de Wts en financiële compensatie van een aantal gemeenten met een specifieke uitkering heeft het toenmalige kabinet, gelet op de zeer uitzonderlijke omstandigheden, besloten eenmalig te komen met een tegemoetkoming voor agrariërs met teeltplanschade in de uiterwaarden van de bedijkte Maas en een aparte, eenmalige omzetdervingsregeling voor Limburg.
Hoe apprecieert u de zorgen van ondernemers in Limburg over het uitblijven van de uitbetaling van de schadevergoeding en de gevolgen hiervan ook rondom voortdurende omzetderving?
Ik begrijp deze zorgen heel goed. De bestaande zorgen zijn al groot vanwege de impact van de COVID-19 pandemie. Voor deze ondernemers is de extreme wateroverlast (tijdens de belangrijke zomerperiode) en impact daarvan daar nog eens bovenop gekomen. Ik onderschrijf de lastige situatie waar ondernemers in Limburg zich in bevinden, en dat is dan ook juist de reden dat RVO hard werkt om de tegemoetkomingen voor onverzekerbare materiële schade zo spoedig mogelijk uit te keren. Bovendien heeft het kabinet gesprekken gevoerd met de provincie Limburg over de situatie van de ondernemers. Het toenmalige kabinet heeft, zoals ook in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, besloten 10% omzetderving te compenseren in het vierde kwartaal van 2021 voor ondernemers die in aanmerking komen voor de nieuwe regeling die begin 2022 zal worden gepubliceerd.
Wat is nu het gebied in Brabant dat voor vergoeding van de schade in aanmerking komt? Klopt het dat het op dit moment in bepaalde delen van Brabant (stroomafwaarts na Sambeek) voor agrarisch ondernemers niet meer mogelijk is om schade te melden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de bijlage als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling met de contouren van het schadegebied. De Brabantse oever van de Maas stroomafwaarts tot aan Boxmeer wordt gerekend tot het schadegebied door overstroming. Tot Boxmeer is de Maas onbedijkt (evenals de rechteroever tot Mook). Vanaf Boxmeer ligt van oudsher al een primaire kering. Vanuit RVO en de taxateurs vindt maatwerk plaats om na te gaan en te bepalen of specifieke gevallen op de grenzen van deze contouren wel of niet in aanmerking komen.
Het was voor iedereen mogelijk schade te melden tot en met 16 december 2021. Het was daarbij niet nodig om al een compleet beeld te hebben van de schade. Na de genoemde datum kan de melding namelijk nog worden aangevuld.
Als aangegeven in het antwoord op vraag 4 komt er een aparte regeling voor teeltplanschade in de uiterwaarden van de bedijkte Maas van Boxmeer tot aan Geertruidenberg, wat stroomafwaarts is vanaf Sambeek. Deze regeling wordt voorbereid en op korte termijn zullen hiervoor aanvragen gedaan kunnen worden bij RVO.
Klopt het dat u in gesprek zou gaan met de regio en ondernemersvertegenwoordigers over omzetderving? Hoe staat het daarmee en wat doet u daarop?
Het klopt dat het toenmalige kabinet met de regio en ondernemersvertegenwoordigers vanuit de provincie Limburg in gesprek is gegaan over omzetderving als gevolg van de waterramp halverwege juli. De afgelopen maanden hebben er veelvuldig gesprekken plaatsgevonden om de scope van de omzetderving te bepalen en om beelden te wisselen over de ontstane situatie. Inmiddels wordt er een regeling voor een tegemoetkoming in omzetderving voor het vierde kwartaal uitgewerkt. Die regeling zal begin 2022 in werking treden en door RVO worden uitgevoerd. Met de komst van de omzetdervingsregeling voor getroffen ondernemers wordt ook invulling gegeven aan de motie van de leden Graus en Van Kent over een ruimhartige omzetdervingsregeling voor Limburgse ondernemers die getroffen zijn door de watersnoodramp.5
Onmenselijke verblijfsplaatsen voor arbeidsmigranten in Boskoop |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de situatie die ik aantrof bij een huisvestingslocatie in Boskoop, waar tientallen arbeidsmigranten kunnen worden gehuisvest met slechts een tuinschutting tussen hen in en als enige slaapplaats een matras op de grond?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik opnieuw contact gezocht met de gemeente Alphen aan de Rijn, waaronder ook Boskoop valt. Het is immers de verantwoordelijkheid van de gemeente om toe te zien op de naleving van de verleende vergunningen en het voldoen aan het Bouwbesluit. De gemeente geeft aan dat zij nauw contact heeft met de beheerders van de betreffende locatie. Ook heeft de gemeente mij ervan verzekerd dat geen personen slapen in het klaslokaal zoals op de foto’s wordt weergegeven. Dit wordt gebruikt als magazijn. De kleding die zichtbaar is, is van een voormalige bewoner. Verder heeft de gemeente twee onaangekondigde controles op de locatie verricht, waarbij geen omstandigheden zijn aangetroffen die niet conform de vergunning of het Bouwbesluit zijn.
Het is niet toegestaan dat personen in een open ruimte slapen met enkel een schutting als wand. De gemeente geeft aan dat dat in de bedoelde situatie niet het geval is.
Ik wil hierbij wel aangeven dat huisvesting van arbeidsmigranten mijn aandacht heeft. Het kabinet is het afgelopen jaar aan de slag gegaan met de uitvoering van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. In december is hierover de jaarrapportage arbeidsmigranten naar de Kamer verstuurd.2 Daarin is uitgebreid te lezen wat de stand van zaken is op het thema en op de verschillende aanbevelingen.
In het bijzonder wil ik daarbij nog benoemen dat ik werk aan een wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Met dit voorstel wordt het voor gemeenten mogelijk gemaakt een verhuurdervergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te stellen. Gemeenten krijgen daarmee een extra instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden. Ook heb ik afgelopen zomer een handreiking huisvesting arbeidsmigranten opgesteld voor gemeenten. Deze handreiking biedt hen meer inzicht in de mogelijkheden om te sturen op de huisvesting van arbeidsmigranten. Ook is een koppeling gemaakt met al eerder opgestelde handreiking rondom handhaving. Tot slot waren er ook aanbevelingen rondom het uitvoeren van meer onaangekondigde controles, onder andere op het gebied van huisvesting. Deze aanbeveling is op gemeenten en de huisvestingskeurmerken gericht.
Bent u het eens dat deze situatie onmenselijk is en in Nederland niet zou mogen voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens dat een uitzendbureau dat zulke woonomstandigheden faciliteert minimaal zwaar gesanctioneerd zou moeten worden en eventueel ook het recht tot huisvesten zou moeten verliezen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 en 2 al aangaf, maak ik uit informatie van de gemeente op dat geen sprake is van overtredingen bij de door u bedoelde huisvestingslocatie.
Gaat u, nu deze situatie kent, zo snel mogelijk een onaangekondigde controle uitvoeren op deze locatie zodat deze onmenselijke omstandigheden zo snel mogelijk verdwijnen en worden bestraft? Zo nee, waarom staat u deze onmenselijke situatie toe? Zo ja, wordt er dan ook gecontroleerd op de door mij eerder geconstateerde overtredingen van het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk in de rest van het gebouw?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 en 2 aangaf maak ik uit informatie van de gemeente op dat geen sprake is van overtredingen bij de door u bedoelde huisvestingslocatie. Het is bovendien aan de gemeente om onaangekondigde inspecties te doen met betrekking tot vergunningen en voldoen aan het Bouwbesluit. Zoals ik al aangaf, heeft zij dit tweemaal gedaan op de betreffende locatie. Dit sluit goed aan op het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, daarin werd het belang van onaangekondigde inspecties ook benadrukt.
Het keurmerk SNF inspecteert periodiek. Zij heeft aangegeven daarnaast open te staan voor klachten van bewoners, buren en van derden. De klacht wordt na indiening onderzocht en indien nodig volgen maatregelen.
Gaat u, nu van deze situatie afweet, ook alle andere huisvestingslocaties van dit uitzendbureau laten controleren om zeker te weten dat situaties zoals die in Boskoop nergens anders voorkomen?
Zoals ik al aangaf, maak ik uit informatie van de gemeente op dat geen sprake is van overtredingen bij de door u bedoelde huisvestingslocatie. Ik zie daarom geen reden om alle andere huisvestingslocaties van dit uitzendbureau te laten controleren. Bovendien is het aan gemeenten om hier een eigen afweging in te maken. Gemeenten staan doorgaans bovendien open voor signalen van mogelijke overtredingen en die kunnen dus bij hen onder de aandacht worden gebracht.
Het bericht 'Het Rijk regelde onder druk van Facebook voorrang op het stroomnet' |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Erkent u dat het via de krant openbaar worden dat de vorige Minister van Economische Zaken en Klimaat actief toegang regelde op het stroomnet voor het datacenter van Facebook in Zeewolde, terwijl er enorme krapte op het net is, het vertrouwen schaadt?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft destijds geen «toegang geregeld op het stroomnet» voor het beoogde datacenter van Meta. Dit is toegelicht door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021 en blijkt ook uit de openbaar gemaakte stukken.
Het openbaar maken van de stukken draagt naar mijn mening bij aan het vergroten van het vertrouwen, omdat de stukken blijk geven van een integrale advisering met uiteenzetting van voor- en nadelen. Overigens ben ik van mening dat de onjuiste berichtgeving daarover het vertrouwen helaas wel kan schaden.
Waarom blijft u ontkennen dat het Rijk voorwaarden schept voor het kunnen vestigen van een energieslurpend datacenter, terwijl er zonder de toegang tot het net geen sprake van vestiging zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland heeft op grond van de Elektriciteitswet 1998 elke partij recht op een aansluiting op het elektriciteitsnet: elk huishouden, elk midden- en kleinbedrijf, elke industriële grootverbruiker en elke grote en kleine producent van (hernieuwbare) energie. Dat geldt dus ook voor datacenters.
Vindt u het netjes om de wenselijkheid van de komst van (grote) datacenters af te schuiven op provinciale en lokale overheden, terwijl het mogelijk maken reikt tot aan de handtekening van de (voormalig) Minister van Economische Zaken en Klimaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vraag wie het bevoegd gezag is (of zou moeten zijn) om te besluiten over de komst van dit datacenter en de vaststelling van bijbehorende ruimtelijke plannen is een andere vraag dan de vraag rondom de aansluiting. Conform het stelsel van de ruimtelijke ordening is momenteel de gemeente bevoegd gezag voor de ruimtelijke afweging. En in dit geval hebben zowel de provincie als gemeente benadrukt dat zij grote belangen hechten aan de komst van dit datacenter op deze plek. Op 16 december 2021 stemde de gemeenteraad van Zeewolde in met het bestemmingsplan voor Trekkersveld IV; het bedrijventerrein voor het beoogde datacenter.
De vraag die vanuit de netbeheerders heeft voorgelegen bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat is of de bijzondere wijze van aansluiting die Meta verzocht, passend is binnen het wettelijke kader van netbeheer. Na een juridische toets, is dat antwoord bevestigend geweest.
Kunt u nog eens proberen uit te leggen waarom de komst van een grootverbruiker van energie ten goede komt aan het draagvlak voor de overgang naar duurzame energie die de samenleving als geheel moet doormaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toenemende (wereldwijde) digitalisering, kan niet los gezien worden van een groei van de datacenterssector. Datacenters zijn een vorm van industrie die digitaal en elektrisch is. Naast datacenters zijn er ook andere grootverbruikers van energie. Het beleid is gericht op het verduurzamen van die sectoren in plaats van het verbieden van sectoren.
Het gaat erom dat er op een zorgvuldige wijze wordt nagedacht over de vestiging van datacenters, dat helpt ook om grip te houden op groei van datacenters in brede zin en bijvoorbeeld slimme locaties te kiezen die goed aansluiten bij het energiesysteem.
Overigens is het wel positief dat datacenters voor een groot deel bereid zijn te betalen voor groene elektriciteit. Volgens de Dutch Datacenter Association komt meer dan 80% van het elektriciteitsverbruik van datacenters uit hernieuwbare bronnen. Dat versterkt de businesscase van hernieuwbare energieprojecten en zorgt ervoor dat deze sneller subsidievrij kunnen worden.
Hoe kan het dat nieuwe scholen en bedrijven soms jarenlang moeten wachten op een aansluiting op het stroomnet, maar een Amerikaanse techreus de steun krijgt van een Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of aanvragers binnen afzienbare tijd over de gevraagde aansluiting en gevraagde transportcapaciteit kunnen beschikken is afhankelijk van de vraag of deze transportcapaciteit ook beschikbaar is op het moment van aanvraag op die specifieke locatie. Op dit moment is er in Nederland op verschillende plekken sprake van transportschaarste voor zowel invoeding als afname van elektriciteit (zie ook Kamerstuk 29 032, nr. 268 voor een actueel overzicht van de transportschaarste). Ook Meta zal worden aangesloten met inachtneming van de beschikbare transportcapaciteit ter plekke, zodat zij niet onbeperkte transportcapaciteit kan verkrijgen.
Waarom wordt er gedaan alsof er niks onoorbaars is gebeurd terwijl uit de stukken die zijn opgevraagd middels een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) blijkt dat ambtenaren en de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken wel degelijk grote bezwaren hadden tegen de voorkeursbehandeling voor Facebook/Meta?
Vooropgesteld: de stukken benadrukken in de eerste plaats dat geen sprake is van verlening van «voorrang» voor aansluiting op het elektriciteitsnet. De stukken laten zien dat Meta al recht had op een aansluiting op basis van het wettelijke kader. Dit is ook toelicht door de Minister van EZK in het Vragenuur van 7 december 2021.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat had destijds geen bezwaren tegen de binnen de wettelijke kaders passende aansluiting van het datacenter. Wel is aangegeven dat de gekozen locatie schuurt met de voorkeurslocaties genoemd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is echter een zelfbindend instrument waarin de rijksoverheid voor datacenters uit oogpunt van de kwaliteit voor de leefomgeving voorkeuren uitspreekt voor vestigingslocaties. De uiteindelijke afweging over het vestigen van datacenters blijft een afweging van het bedrijf zelf en de decentrale overheid.
Hoe kan het dat afspraken met betrekking tot de voorkeursbehandeling van grote techbedrijven geheim blijven ondanks dat de Kamer erom vraagt en dat de waarheid pas boven tafel komt wanneer journalisten gaan graven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van een voorkeursbehandeling. Het is gebruikelijk dat medewerkers van mijn ministerie adviseren over de interpretatie van het wettelijke kader uit de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, of andere wetten die onder verantwoordelijkheid van het ministerie vallen. Dergelijke gesprekken vinden plaats met bedrijven, netbeheerders, MKB-ers, mede-overheden, energiecoöperaties en burgers. Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021 heeft gezegd wordt de Minister met grote regelmaat benaderd worden door lokale en regionale overheden die contact hebben met grote investeerders.
Klopt het dat Facebook/Meta gedreigd hebben elders naar een investeringsplek te zullen zoeken als uw voorganger niet tegemoet kwam aan hun wensen?
Het klopt dat Facebook gedurende het traject heeft aangegeven dat er voor de vestiging van het datacenter ook naar locaties in andere landen werd gekeken. Het is bij dergelijke omvangrijke investeringsbeslissingen zeer gebruikelijk dat een bedrijf onderzoek doet naar verschillende potentiële locaties, de voor- en nadelen van de verschillende locaties op een rijtje zet en op basis daarvan tot een investeringsbeslissing komt. Het in de vraagstelling geschetste beeld van een dreigement of chantage herken ik niet.
Erkent u dat het gebrek aan transparantie over de besluitvorming gevoeligheid voor chantage oplevert?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een exhaustieve tijdlijn aan de Kamer doen toekomen van de contacten die er tussen uw ministerie en Facebook/Meta zijn geweest, zowel op niveau van de bewindspersonen als ambtenaren?
Belangrijk onderdeel van het werk van mijn ministerie is dat we in contact staan met bedrijven en andere belanghebbenden. Deze contacten gaan onder meer over ons beleid en hoe dat in praktijk uitpakt, maar ook over mogelijke investeringen van bedrijven in Nederland. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), een uitvoeringsorganisatie van EZK en onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vormt hierbij het eerste aanspreekpunt voor buitenlandse bedrijven die een vestiging in Nederland overwegen. Deze contacten vinden plaats op verschillende niveaus, met verschillende partijen en in wisselende samenstellingen. Er wordt geen administratie bijgehouden van deze contacten met bedrijven en andere belanghebbenden. Gezien uw vraag vindt u hieronder een tijdlijn met de belangrijkste contactmomenten tussen mijn ministerie en Facebook/Meta betreffende de mogelijke vestiging van het datacenter in Zeewolde.
Kunt u tevens een tijdlijn maken met de contacten met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde over de komst van het datacenter?
Naast de contacten van NFIA met de partijen uit de regio, zoals eerder aangegeven in antwoord op vraag 10, zijn er ook contacten geweest met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde in het kader van de elektriciteitsaansluiting en de verkoop van Rijksgronden voor het beoogde datacenter:
Wat is precies de strategie van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) met betrekking tot het voor Nederland binnenhalen van techbedrijven en hun datacenters? Hoe heeft deze strategie zich ontwikkeld?
Het strategische acquisitiebeleid van ICT-bedrijven is onderdeel van een bredere ambitie om hoofkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse bedrijven in Nederland te laten vestigen, zoals opgenomen in het plan «the Netherlands: Digital Gateway to Europe»2. Doel van de eerste versie van dit plan uit 2013 was het kwantitatief (omzet, aantal bedrijven, werkgelegenheid) en kwalitatief (innovatiekracht, kennis en kunde) versterken van de Nederlandse ICT-sector en economische (top)sectoren. De keuze voor sectoren was gebaseerd op een SWOT-analyse van de sterktes en zwaktes van de Nederlandse ICT-sector en is tot stand gekomen in samenspraak met het (ICT-)bedrijfsleven en kennisinstellingen. Daarbij was de datasector slechts één van de focusgebieden uit het plan in 2013; daarnaast waren gaming en cybersecurity als kansrijke sectoren geïdentificeerd. Verder richtte het plan zich op het aantrekken van buitenlandse ICT-bedrijven die innovatieve oplossingen bieden voor onze topsectoren (LSH, logistiek, tuinbouw, media en HTSM). Een belangrijke basis voor deze ambitie was een onderzoek van Roland Berger uit 20113, waarin werd geconstateerd dat Nederland voordeel zou hebben van het aantrekken van hoofdkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse ICT-bedrijven.
Het plan liep van 2013 tot 2017 en is daarna aangepast en verlengd van 2018 tot eind 2021. In dat plan zijn de focusgebieden herijkt met bijvoorbeeld meer aandacht voor opkomende technologieën als AI en bedrijven die big data toepassingen aanbieden. Ook is ervoor gekozen om in dat plan nog meer focus te leggen op het aantrekken van hoogwaardige ICT-activiteiten4. Specifiek voor datacenters geldt dat sinds begin 2020 NFIA deze niet actief naar Nederland acquireert. Dit geldt voor alle soorten datacenters, dus ook voor grootschalige (hyperscale) datacenters.
Welke techbedrijven haalt de NFIA binnen?
Er bestaat geen éénduidige definitie voor wat een techbedrijf, oftewel technologiebedrijf, is. «Tech» is een zeer breed begrip en wordt daarom niet door de NFIA als definitie gehanteerd. In plaats daarvan maakt de NFIA onderscheid tussen verschillende soorten IT-bedrijven. In de afgelopen vijf jaar (2016–2020) heeft de NFIA meer dan 250 buitenlandse IT-bedrijven ondersteunt bij hun keuze om in Nederland te investeren. Daarnaast heeft de NFIA nog eens bijna 80 andere buitenlandse IT bedrijven geholpen met de keuze om de bedrijfsactiviteiten in Nederland uit te breiden.
Dit zijn bedrijven met uiteenlopende activiteiten in Nederland zoals saleskantoren, hoofdkantoren, datacenters en innovatie (R&D) en vanuit verschillende subsectoren zoals IT-services – software en SaaS, Cloud Computing, Hardware devices and supporting software, Cybersecurity, Gaming en Fintech. In totaal hebben deze circa 330 projecten aangegeven in de komende drie jaar naar verwachting ruim 10.000 arbeidsplaatsen in Nederland te creëren. Bij acht van de circa 330 IT-projecten waar NFIA in de periode 2016–2020 bij betrokken was ging het om een datacenter.
Om de diversiteit van de projecten van buitenlandse IT-bedrijven te illustreren, vindt u hieronder een aantal voorbeelden van de eerder genoemde circa 330 projecten waar NFIA bij betrokken is geweest:
Kunt u een exhaustieve tijdlijn aan de Kamer doen toekomen van de contacten die er tussen uw ministerie en de NFIA zijn geweest over het binnenhalen van techbedrijven?
De contacten tussen de NFIA en mijn ministerie worden niet actief bijgehouden. De NFIA is een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van EZK met circa 135 medewerkers, waarvan circa 50 op het kantoor in Nederland. Binnen de rijksoverheid is NFIA verantwoordelijk voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven en daarom ook hun eerste aanspreekpunt. De NFIA is jaarlijks betrokken bij circa 350 projecten van buitenlandse bedrijven die uiteindelijk kiezen voor een vestiging in Nederland en heeft daarvoor contact met een veelvoud aan bedrijven. De NFIA werkt daarbij samen met zeer veel verschillende partijen, waaronder uiteraard ook mijn ministerie. De mate waarin over projecten contact wordt onderhouden tussen de NFIA en mijn ministerie is zeer afhankelijk van de aard van het project en specifieke vragen die bij een project naar voren komen. De contacten tussen NFIA en mijn ministerie over de aansluiting van Facebook op het net is hier een voorbeeld van.
Waarom wordt Facebook in de documenten en communicatie met derden aangeduid als «Tulip» en doet iedereen hieraan mee, in plaats één van de gangbare namen te gebruiken (Facebook of Meta)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is gebruikelijk dat er tijdens de gesprekken over een mogelijke vestiging van een bedrijf in Nederland een projectnaam wordt gehanteerd. In de verkenningsfase van grote projecten, vaak van beursgenoteerde bedrijven, werkt de NFIA in sommige gevallen op verzoek van het bedrijf richting derden met een dergelijke projectnaam. Het feit dat een bedrijf overweegt een nieuwe vestiging te openen is bedrijfsvertrouwelijke, concurrentiegevoelige en soms ook beursgevoelige informatie. De naam Tulip is gebruikt als aanduiding voor het project van Facebook om een datacenter in Nederland te willen vestigen. Wel is voor de betrokken overheden, inclusief de NFIA, op elk moment tijdens het traject duidelijk geweest welke partij het hier betrof. Nu het investeringstraject in de afrondende fase is beland heeft Meta (voormalig Facebook) gekozen om haar naam publiekelijk bekend te maken.
Zijn er rulings afgesproken tussen de Belastingdienst en Facebook/Meta? Zo ja, wanneer zijn/is die ruling(s) overeengekomen?
Het kabinet kan geen mededelingen doen over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht (artikel 67 AWR).
Bent u bereid een pas op de plaats te maken met de besluitvorming over het datacenter in Zeewolde, totdat er een landelijke datacenterstrategie is vormgegeven en er meer duidelijkheid is over de wenselijkheid van de plaatsing van het datacenter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 16 december heeft de gemeenteraad van Zeewolde ingestemd met de ruimtelijke plannen die de vestiging van dit datacenter mogelijk maken. De rijksoverheid heeft geen rol in deze besluitvorming. BZK en het Rijksvastgoedbedrijf zijn in afwachting van het aangepaste plan. U bent hier door de Staatssecretaris van BZK over geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 813, nr. 944).
Heeft u het idee dat er draagvlak is voor de komst van het datacenter in Zeewolde? Wat is uw reactie op de petitie van Stichting DataTruc Zeewolde die al vele keren is ondertekend?2
Het is aan de gemeente om daar een weging in te maken. Binnen het college van burgemeester en wethouders is er unaniem draagvlak. Het college is positief over de ontwikkeling de mogelijke vestiging van het datacenter van Meta. De gemeenteraad heeft op 16 december 2021 ingestemd met het bestemmingsplan. Ik kan geen oordeel geven over het maatschappelijk draagvlak voor de komst van het datacenter in Zeewolde. De petitie van Stichting DataTruc Zeewolde geeft een indicatie van zorgen die er zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor maandag 13 december?
Wij hebben uw vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Geweld tegen anti-Zwarte Piet demonstranten in Volendam |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Waarom heeft u na demonstratie tegen Zwarte Piet en racisme in Volendam op 4 december jongstleden geen statement uit gedaan waarin u namens het kabinet de bedreigingen en het geweld tegen de demonstranten ten strengste veroordeeld en hun recht om te protesteren benadrukt? Bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet keurt dit geweld af, alsmede het feit dat daarmee werd geprobeerd de uitoefening van het grondwettelijk beschermde demonstratierecht te voorkomen. Het faciliteren en in goede banen leiden van demonstraties is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat geweldplegers zich tegen vreedzame demonstranten keren, hen het recht op demonstreren ontnemen, en daarmee ongestraft wegkomen?
Zoals gezegd keurt het kabinet dit geweld af. De vraag of hier vervolging zou moeten worden ingesteld is echter aan het OM. Wanneer tot vervolging wordt overgegaan, is het aan de rechter om te beoordelen of dit geweld bestraft moet worden.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het artikel «Opinie: Geweld in Volendam tegen Kick Out Zwarte Piet rechtvaardigt strafvervolging»?1
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de burgemeester van Volendam dat een onaangekondigde demonstratie «niet mag»?2
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over het optreden van de burgemeester of over diens uitspraken. De burgemeester legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Erkent u dat er vooraf gesprekken zijn geweest tussen de betogers en de lokale driehoek over een demonstratie bij de intocht van Sinterklaas in Volendam, maar dat deze intocht op het laatste moment werd afgeblazen? Begrijpt u dat de betogers alsnog wilden demonstreren toen bleek dat er toch een intocht was met Zwarte Pieten waar de gemeente steun aan gaf?3
Het is niet aan mij om dit al dan niet te erkennen, omdat de verantwoordelijkheid voor het in goede banen leiden van demonstraties belegd is bij de burgemeester, die daarvoor verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Erkent u dat het een grondrecht is om te demonstreren, ook als een demonstratie niet vooraf is aangekondigd?
Het recht om te demonstreren is een groot goed. Van iedere demonstratie moet tevoren een kennisgeving worden gedaan aan de gemeente. Een kennisgeving stelt het lokaal gezag in staat om tijdig maatregelen te nemen als dat noodzakelijk is om demonstranten te beschermen tegen tegenacties en om wanordelijkheden te voorkomen. Niettemin geldt dat een demonstratie die niet is aangemeld evengoed wordt beschermd door het demonstratierecht. Het niet doen van een kennisgeving kan er echter in voorkomende gevallen wel toe leiden dat het eerder gerechtvaardigd is om in te grijpen, omdat er onvoldoende tijd is geweest om (tevoren) passende maatregelen te nemen en de veiligheid (daardoor) niet gegarandeerd kan worden.
Wat vindt u van het standpunt van de burgemeester van Volendam dat de demonstratie niet was geëscaleerd, aangezien er «geen doden en gewonden waren gevallen»?4
Zoals reeds aangegeven in antwoord op bovenstaande vragen geef ik daarover geen oordeel. Dat is aan de burgemeester en wordt desgevraagd verantwoord richting de gemeenteraad.
Vindt u dat de lokale driehoek voldoende heeft gedaan om de demonstratie van Anti-Zwarte Piet betogers in Volendam te faciliteren en hen te beschermen tegen bedreiging en geweld?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de burgemeester van Volendam aan te spreken op haar uitlatingen en het handboek «Demonstreren bijkans heilig» onder de aandacht van de lokale driehoek in Volendam te brengen?
Het handboek «Demonstreren bijkans heilig», uitgegeven door de gemeente Amsterdam, de politie en het Openbaar Ministerie, is bij het verschijnen daarvan breed onder de aandacht gebracht en dat blijft het kabinet ook doen.
CO2 levering aan de glastuinbouw |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AEB doet SDE++-aanvraag voor CO2-afvang»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat het Amsterdamse Afvalenergiebedrijf (AEB) kiest voor het opslaan van CO2 (CCS) en niet voor een combinatie van CCS en levering aan de glastuinbouw, terwijl daar wel grote belangstelling voor was vanuit deze sector?
Eerst wil ik graag mijn waardering uiten voor het initiatief van AEB en het Amsterdamse gemeentebestuur om CO2 af te vangen. Het afvangen en opslaan van CO2 (CCS) is op dit moment een relatief eenvoudige en kosteneffectieve optie om de uitstoot te verminderen. Levering aan de glastuinbouw was ook een optie geweest, waarmee een deel van de afgevangen CO2 weer nuttig gebruikt kan worden voor de productie van kasgroenten, bloemen en planten. Hiermee krijgen tuinders een alternatief voor de productie van eigen fossiele CO2 die via aardgas-wkk geproduceerd wordt (naast warmte en elektriciteit) en wordt CO2-emissie vermeden.
Het is nog niet zeker dat de aanvraag van AEB voor een CCS-subsidie gehonoreerd wordt, omdat deze concurreert met andere aanvragen. Mocht subsidie worden toegekend, dan staat het AEB nog altijd vrij om CO2 te leveren aan de glastuinbouw – en gebruik te maken van de CO2-toedeling zoals beschreven in Kamerstuk 32 813, nr. 862.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van het besluit van AEB zullen zijn voor de energietransitie in de glastuinbouw, gezien het feit dat levering van CO2 de glastuinbouwsectoreen randvoorwaarde is om te verduurzamen?
WEcR heeft berekend dat in een klimaatneutrale situatie de sector 2,5 Mton externe CO2 nodig heeft2. Aansluitend is in het Klimaatakkoord afgesproken dat er voor de glastuinbouw in 2030 2,0 Mton aan CO2 beschikbaar is. De glastuinbouw is op de CO2-markt een van de vragende partijen. Levering van CO2 zal daarbij afhankelijk zijn van de ontwikkeling van vraag en aanbod en de daaruit voortvloeiende CO2-prijs. AEB is daarbij één van de potentiële aanbieders van afgevangen CO2. Als de CO2 niet van AEB komt, zullen andere (bij voorkeur niet-fossiele) bronnen van CO2 beschikbaar moeten zijn voor de verduurzaming van de glastuinbouw.
Zou een combinatie van CCS en Carbon Capture and Utilization (CCU) niet een grotere impact hebben op CO2-emissiereductie?
Als u met CCU doelt op de levering aan de glastuinbouw en het gebruik van CO2 in kassen voor gewasgroei, waarmee de inzet van fossiele CO2 wordt vermeden, dan geeft PBL enige houvast: het combineren voor CCS en levering aan de glastuinbouw komt uit op gemiddeld 0,9 ton netto CO2-reductie per afvangen ton CO2. Door PBL is berekend dat de netto CO2-reductie van CCS ook uitkomt op ongeveer 0,9 ton CO2 per afgevangen ton CO2. Daarmee is in theorie de combinatie van CCS en CCU vergelijkbaar met alléén CCS. De daadwerkelijke CO2-reductie is afhankelijk van de efficiëntie van de installatie, het gebruik ervan, maar ook of de geleverde CO2 het gebruik van aardgas in wkk (of gasketel) vervangt.
Wat zijn volgens u momenteel de grootste belemmeringen om CO2-levering aan de glastuinbouw, en specifiek de levering van CO2 vanuit afvalenergiebedrijven, te bevorderen?
In het beschikbaar komen van CO2 voor levering aan de glastuinbouw spelen factoren als hoeveelheid vraag en aanbod, prijs en andere factoren een rol. Afvalenergiebedrijven worden als een potentiële bron van externe CO2 voor de glastuinbouw gezien, omdat deze CO2 grotendeels van biogene oorsprong is.
De inkoop van industriële CO2 door tuinders komt de komende jaren mogelijk onder druk te staan, omdat het bedrijfseconomisch aantrekkelijker is voor de industrie om CO2 af te vangen en op te slaan om de klimaatdoelen te halen, dan om de afgevangen CO2 te verkopen aan tuinders. De industrie realiseert met CO2 opslag eigen emissiereductie en ontloopt daardoor een CO2-heffing. Wanneer de industrie CO2 verkoopt voor gebruik in de glastuinbouw wordt volgens IPCC-regels geen emissiereductie gerealiseerd bij de industrie.
Naast leveringszekerheid is de marktprijs van extern geleverde CO2 (bij voorkeur van niet-fossiele/biogene oorsprong) een relevante factor voor de glastuinbouw, in vergelijking met de kosten van het stoken van aardgas en afvangen van CO2 van eigen stookinstallaties. Twee maatregelen in het coalitieakkoord beïnvloeden deze kosten: het verlaagd tarief in de energiebelasting voor glastuinbouwbedrijven wordt per 1 januari 2025 afgeschaft, en de inputvrijstelling in de energiebelasting voor verbruik van aardgas bij elektriciteitsopwekking wordt voor warmtekrachtkoppeling systemen (wkk’s) per 1 januari 2025 beperkt tot het aardgas dat wordt aangewend voor de productie van elektriciteit dat wordt geleverd aan het net.
Op welke wijze wilt u, samen met de glastuinbouwsector, de prikkels van het huidige instrumentarium zo vormgegeven dat deze de energietransitie, waaronder het gebruik van CO2, beter stimuleren? Op welke termijn moeten gesprekken hierover met de sector tot resultaten gaan leiden?
Het kabinet heeft het mogelijk gemaakt om in de SDE++ in 2021 subsidie toe te kennen voor afvang van CO2 -en levering aan de glastuinbouw. Hiervoor heeft de Europese Commissie inmiddels ook haar goedkeuring gegeven.
Verder wordt er gewerkt aan een nieuw convenant waarin afspraken ter uitwerking van het Klimaatakkoord worden vastgelegd. Daarin zal ook de uitwerking worden opgenomen van de ambitie uit het regeerakkoord om de glastuinbouw koploper te laten zijn in energiezuinige en circulaire productie. Dit zal bezien en ingevuld worden in een samenhangend pakket aan maatregelen, voortbouwend op de elementen in het regeerakkoord.
Klopt het dat gesprekken over CO2-levering tussen de glastuinbouwsector en andere projecten waarin wordt gekeken naar een combinatie van CCS en CCU moeizaam verlopen? Wat zijn daar de belangrijkste redenen voor? Welke rol spelen prikkels vanuit de SDE++ m.b.t. tot de combinatie van CCS en CCU daar bij?
De pilot CO2-toedeling (Kamerstuk 32 813, nr. 862) is in breed verband besproken in een goede sfeer. De afstemming tussen vraag en aanbod van CO2 is een lastig vraagstuk, waarin ook de prikkels vanuit de SDE++ een rol spelen. Aan diverse betrokkenen bij de zogenoemde CO2-pilot voor administratieve toedeling is navraag gedaan naar de ervaringen. Daarop zijn recent diverse reacties ontvangen, die momenteel bestudeerd worden.
Welke verbeterpunten ziet u in de SDE++ regeling om de combinatie van CCS en CCU beter te stimuleren en hoe gaat u deze oppakken?
In 2021 stond de SDE++ voor het eerst open voor CO2-afvang en levering aan de glastuinbouw (CCU). Ook was het voor het eerst mogelijk om voor een combinatie van CCS en CCU te kiezen. Aan de SDE++ kunnen categorieën worden toegevoegd aan de hand van concrete verzoeken van initiatiefnemers en marktpartijen tijdens de marktconsultatie van PBL. PBL adviseert het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de op te nemen categorieën in de SDE++. Op dit moment rondt PBL het advies af en wordt gewerkt aan de SDE++ 2022-ronde. Behalve de wenselijkheid van opname c.q. differentiatie van technieken en categorieën wordt daarbij ook gekeken naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de regeling.
De sector signaleert in de systematiek van de SDE++ een gebrek aan flexibiliteit in vollasturen CCS en CCU in de combinatie (beide alléén 4.000 uur). Dit beperkt de praktijk om projecten te realiseren. In de SDE++ systematiek zijn alternatieve combinaties niet makkelijk te inpasbaar, omdat dit zeer veel categorieën oplevert en zodoende de uitvoering sterk compliceert.
Op welke manier zou de SDE++ regeling kunnen worden verbeterd om meer CO2-bronnen beschikbaar te krijgen voor levering aan de glastuinbouw? Hou zouden ook combinaties van vloeibare en gasvormige levering en van het gebruik van bestaande en nieuwe netwerken meer aan bod kunnen komen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke stappen zet u om meer duidelijkheid te creëren in het juridische kader en op welke wijze neemt u daar de betrokken sectoren in mee? Verkent u daarbij ook hoe CO2-toedeling via de vloeibare route juridisch mogelijk gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft voor het EU ETS een herzieningsvoorstel gepubliceerd3, waarover u per BNC fiche bent geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 3201). In recital 39 wordt de intentie uitgesproken om meer duidelijkheid te scheppen over gemengde biogene en fossiele stromen van CO2. Dit zal waarschijnlijk ook juridische duidelijkheid gaan scheppen over CO2-toedeling. Finale zekerheid is er evenwel pas bij aanname van de benodigde uitvoeringsverordening die onder de ETS-richtlijn zal vallen.
Zou het niet goed zijn om, gezien resterende barrièresrondom CO2-toedeling en de combinatie van CCS en CCU, de hoge subsidiebedragen voor CCS, en het belang van de energietransitie in de glastuinbouw, niet zinvol zijn om vanuit de overheid naast een faciliterende ook een meer pro-actieve rol te spelen om partijen bij elkaar te brengen? Waarom kiest u daar vooralsnog niet voor?
In de pilot CO2-toedeling zijn partijen bij elkaar gebracht en zijn barrières en oplossingsrichtingen verkend. Ik span mij samen met mijn collega’s in om barrières weg te nemen, o.a. door duidelijkheid te over de juridische kaders
De resterende barrière voor CO2-toedeling, namelijk inpassing van hogere drukfluctuaties door verschillen in dag- en nachtleveringen, ligt in het private domein. De betrokken bedrijven hebben de benodigde toegang tot bedrijfsvertrouwelijke gegevens, specialistische technische expertise en bevoegdheid om eventuele aanpassingen te doen aan de CO2-infrastructuur. Uiteindelijk zijn marktpartijen ook verantwoordelijk voor hun gehele bedrijfsvoering en de wijze waarop zij invulling geven aan reductie van CO2-emissies.
De Minister voor Klimaat en Energie en ikzelf roepen de betrokken marktpartijen op om hier gezamenlijk de schouders onder te zetten.
Hoe ziet u de rol van CCU in combinatie met CCS? Acht u het zinvol om hierover een separate visie en/of roadmap op te stellen?
De levering aan de glastuinbouw als randvoorwaarde voor verduurzaming maakt onderdeel uit van de gesprekken met de sector in het kader van een nieuw convenant. Zo nodig kunnen daar ook afspraken in worden gemaakt om roadmap op te stellen. Hier komen we voor de zomer op terug.
Het bericht dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en zorgverzekeraar Menzis het niet eens kunnen worden over het contract van 2022 |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en zorgverzekeraar Menzis het niet eens kunnen worden over het contract van 20221?
Klopt het dat het effect van de coronapandemie op de zorgkosten de onderhandelingen bemoeilijkt?
Klopt het dat de hoofdlijnenakkoorden, waarin bepaald is dat de ziekenhuiszorg in 2022 niet mag groeien, de onderhandelingen bemoeilijken?
Hoeveel ziekenhuizen hebben momenteel nog geen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars?
Veel ziekenhuizen zijn nog volop in onderhandeling met zorgverzekeraars over de contracten voor 2022. Het aantal afspraken dat inmiddels is gemaakt verschilt per ziekenhuis per zorgverzekeraar. Er is echter vertrouwen dat de onderhandelingen tot een goed einde komen. Dat blijkt uit het feit dat de meeste zorgverzekeraars, waaronder drie grote, hun verzekerden inmiddels laten weten dat als er geen contract is, zij de zorg bij de ziekenhuizen zullen vergoeden alsof deze gecontracteerd is. Voor polissen waarbij sprake is van selectieve contractering geldt dat niet voor alle ziekenhuizen. Enkele zorgverzekeraars – waaronder een grote – geven (nog) niet de garantie dat zij de zorg bij de ziekenhuizen gaan vergoeden als er nog geen contract is.
Hoeveel ziekenhuizen hadden in voorgaande jaren begin december 2021 nog geen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars?
Begin december 2020 waren de onderhandelingen tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars over de contracten voor 2021 ook nog in volle gang.
Wat zou het betekenen voor verzekerden in de Achterhoek, als twee van de drie ziekenhuizen in de regio niet gecontracteerd zouden worden door de grootste zorgverzekeraar in de regio? Moeten zij dan kiezen tussen een groter deel van de zorgkosten zelf betalen of een ziekenhuis buiten de regio?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Er kan dus geen sprake van zijn dat zij moeten kiezen tussen een groter deel van de zorgkosten zelf betalen of een ziekenhuis buiten de regio. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Zijn er meer regio’s waarin een groot deel van de ziekenhuizen nog geen afspraken heeft gemaakt met de belangrijkste zorgverzekeraar(s) in de regio?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is het gevolg van de onzekerheid over de contractering? Kunt u hierbij ingaan op de gevolgen voor ziekenhuizen, zorgverleners en verzekerden?
Zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars moeten transparant zijn richting de consumenten. Alle communicatie in media in aanloop naar een definitief besluit over de contractering is dan ook schadelijk vanuit consumentenperspectief. De NZa treedt met alle partijen in contact om vast te stellen of er sprake is van het niet voldoen aan deze transparantieregels.
Bent u het ermee eens dat het uiterst onwenselijk is dat ziekenhuizen worstelen met verzekeraars over financiering, terwijl er tegelijkertijd sprake is van een gigantische crisis in de zorg?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn alle inspanningen erop gericht om de onzekerheden ten aanzien van de financiering zo veel mogelijk te beperken.
Waarom laat u dit gebeuren? Wat doet u om ervoor te zorgen dat alle ziekenhuizen op tijd afspraken hebben gemaakt met de zorgverzekeraars voor 2022?
Zie antwoord vraag 9.
De aankoop van 11,6 miljoen mondkapjes bij DSM als compensatie voor het niet afgeven van een garantie aan DSM |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat de juridische onderbouwing is om een extra order van 11,6 miljoen mondkapjes voor een joint venture van DSM en VDL (Dutch PPE Solutions) in april 2021 toe te kennen?
In het voorjaar van 2021 heeft VWS extra in Nederland geproduceerde FFP2-maskers voor de zorg ingekocht bij verschillende producenten waaronder Dutch PPE Solutions. Het betrof een eerste order van mondmaskers bij Dutch PPE Solutions. Deze extra FFP2-maskers zijn besteld omdat, vanwege de nieuwe, meer besmettelijke mutaties van het virus, eind januari 2021 vanuit de zorg de vraag kwam of alle zorgmedewerkers die dat wilden over konden stappen op FFP2-maskers (in plaats van chirurgische mondmaskers). Ook had de Tweede Kamer een motie aangenomen die de regering opriep FFP2-mond-neusmaskers beschikbaar te stellen aan alle zorginstellingen waar zorgmedewerkers met FFP2-mond-neusmaskers wensten te werken (motie van Kooten-Arissen c.s. van 21/1/21). Daarop zijn door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) in samenwerking met Accenture verschillende scenario’s doorgerekend ten aanzien van vraag en aanbod aan FFP2-maskers. Daaruit bleek dat in het slechtst denkbare scenario er meer FFP2-maskers ingekocht moesten worden.
De urgentie van de situatie – een verwachte toename in de vraag naar FFP2-maskers op korte termijn – liet te weinig tijd voor een Europees aanbestedingstraject. Zelfs een verkorte Europese aanbestedingsprocedure kent een minimale doorlooptijd van uitvraag tot aan definitieve gunning van ongeveer 45 kalenderdagen. Daarnaast diende rekening te worden gehouden met een termijn van minimaal 8–12 weken tussen gunning en levering, in het geval dat de FFP2-maskers nog geproduceerd en/of grondstoffen ingekocht moesten worden en mogelijk zelfs langer indien de productiecapaciteit opgeschaald moest worden. Het risico dat de FFP2-maskers daardoor te laat zouden worden geleverd, was niet wenselijk. Daarom is gekozen voor een beroep op dwingende spoed voor het enkelvoudig onderhands gunnen van de opdrachten.
Kunt u toelichten waarom bij het toekennen van deze order de regels voor aanbesteding aan de kant zijn geschoven, in de wetenschap dat het argument van «dwingende spoed» waarop de overheid zich kennelijk beroept niet opgaat?1
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u «comfort bieden», wanneer er een verschil van inzicht is met een bedrijf over een zakelijk vraagstuk, voldoende om van aanbestedingsregels van dwingend recht af te wijken?
Nee dat vind ik niet. De reden om af te wijken van de aanbestedingsregels en een beroep te doen op dwingende spoed was urgentie van de situatie: een verwachte toename in de vraag naar FFP2-maskers voor de zorg op korte termijn. Overigens is de constatering van «een verschil van inzicht over een zakelijk vraagstuk» voor rekening van de Volkskrant.
Wat is de onderbouwing van de behoefte in april 2021 aan meer FFP2-maskers, ook gelet op het feit dat op dat moment al ruim 40 miljoen van deze beperkt houdbare maskers op voorraad lagen?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u, zonder dat hiervoor een beroep op openbaarmaking voor nodig is, bekendmaken hoeveel geld is gemoeid met de order van de mondkapjes?
Er is een prijs betaald aan Dutch PPE Solutions die destijds marktconform was. De hoogte daarvan is bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Waarom heeft het Ministerie van VWS een order geplaatst bij de joint venture, terwijl de mondkapes bij de aankoop al overbodig waren?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reflecteert u op interne documenten van uw ministerie en het eveneens betrokken Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), die stellen dat de beoogde compensatie niet nodig was omdat de voorgenomen garantstelling van de overheid voor de DSM-aankoop van een machine voor de productie van de filterstof voor medische mondkapjes geen doorgang vond?
Door de pandemie was er vorig jaar wereldwijd grote schaarste aan meltblown propyleen, een essentiële grondstof voor de productie van zowel FFP2- als chirurgische (type IIR) mondmaskers voor de zorg. Met het oog daarop is destijds een garantie afgesloten met DSM voor de investeringsrisico’s voor het in productie brengen van een meltblown polypropyleen machine in Nederland. In de aanloop daarnaartoe hebben verschillende scenario’s de revue gepasseerd en dat is wat is terug te lezen in de betreffende interne documenten.
Wilt u inzichtelijk maken wat de bestuurlijke bemoeienis, afspraken en formele betrokkenheid zijn van de Nederlandse overheid met het in stand houden van productiecapaciteit van mondkapjes in Nederland?
Er is op dit moment geen sprake van bestuurlijke bemoeienis, afspraken of formele betrokkenheid van de Nederlandse overheid met het in stand houden van productiecapaciteit van mondkapjes in Nederland.
Productie van medische producten dichtbij huis kan bijdragen aan het versterken van de leveringszekerheid, een belangrijke en blijvende prioriteit voor VWS, zoals ik u in mijn brief van 4 november heb geschreven2. Ik heb onderzoek uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Samen met partijen uit het veld, kennisinstellingen en andere ministeries, wil ik vervolgens bepalen wat de beste aanpak is.
Is het juist dat de joint venture tot april 2022 extra mondkapjes blijft leveren aan de magazijnen van de overheid, die inmiddels uitpuilen met een voorraad van 47 miljoen FFP2-maskers, terwijl er amper nog vraag is vanuit de zorg, omdat deze weer door de reguliere leveranciers wordt bevoorraad?
Er is met Dutch PPE een jaarcontract gesloten dat loopt tot 1 april 2022. Een langere looptijd van het contract zorgt door een latere productiedatum voor een langere houdbaarheid van de maskers en laat tevens ruimte voor de benodigde productietijd.
De berichten ‘Jonge agent uit de bocht’ en ‘Rode kaart voor groentje’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Jonge agent uit de bocht» en «Rode kaart voor groentje»?1
Ja.
Wat is de oorzaak of wat zijn de oorzaken van de forse stijging van de ernstige integriteitsschendingen?
Uit het onderzoek Georganiseerde Criminaliteit en Integriteit van Rechtshandhavingsorganisaties in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van september 2017, blijkt dat het aantal interne onderzoeken naar aspiranten in absolute aantallen toeneemt, maar dat deze toename gelijke tred houdt met de toename van het aantal aspiranten in de onderzochte jaren. Procentueel is er dan ook geen sprake van een stijging en is het percentage van onderzochte integriteitsschendingen onder aspiranten over de laatste vijf jaar stabiel gebleven, namelijk rond de 1%. Daarnaast geldt hierbij de kanttekening dat het gaat om het aantal gestarte interne onderzoeken en daarmee nog niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van een aangetoond plichtsverzuim.
Is sprake van incidenten of een trend?
Op basis van de resultaten blijkt er geen (stijgende of dalende) trend van het aantal onderzoeken naar integriteitsschendingen over de onderzochte periode 2016–2020. Het percentage van onderzochte integriteitsschendingen onder aspiranten is stabiel gebleven, rond de 1%. Het is desondanks belangrijk om aandacht te houden voor deze ontoelaatbare incidenten en daarvan te leren als organisatie. De onderzoeksresultaten laten bijvoorbeeld zien dat het normoverschrijdend gedrag van aspiranten – overigens net als bij niet-aspiranten – voornamelijk in privétijd plaatsvindt. Daarom is het nodig om voorafgaand, tijdens en na de aanstelling van studenten voorlichting te geven over de kernwaarden van de politie en de voorbeeldfunctie die politiemedewerkers – ook in de vrije tijd – hebben. Toch kan het voorkomen dat aspiranten in de privétijd niet scherp hebben wat wel of niet is toegestaan. Als dan middels onderzoek wordt vastgesteld dat er een fout is gemaakt, kan de politie als werkgever een reactie geven op dit gedrag met als doel herhaling in de toekomst te voorkomen.
Daarnaast besteden de Korpschef en de Politieacademie veel aandacht aan de vorming van aspiranten tijdens de opleiding met daarbij speciale nadruk op het (verder ontwikkelen van) normbesef en mentale weerbaarheid. Uit de onderzochte integriteitsschendingen blijkt ook dat het aantal onderzochte aspiranten integriteitsschendingen tijdens hun eerste opleidingsjaar het hoogst is (54%), in het tweede opleidingsjaar afneemt (31%) en verder afneemt naarmate de opleiding vordert.
Waarom is, in tegenstelling tot 2017, de etniciteit niet onderzocht als één van de (mogelijke) oorzaken?
Naar aanleiding van het onderzoek door het WODC is door de politie besloten om geen maatregelen tegen groepen met een migratieachtergrond te nemen. Daarnaast blijkt geen verschil in betrouwbaarheid tussen medewerkers met een migratie-achtergrond en medewerkers zonder migratie-achtergrond. Om te kunnen worden aangesteld als politieambtenaar moeten medewerkers voldoen aan de wettelijk bepaalde ondergrens van selectienormen en aanstellingseisen op het gebied van betrouwbaarheid en integriteit. De politie hanteert hierbij een neutrale uitgangspositie.
Het onderzoek richtte zich op de vraag of er sprake is van een toename van normafwijkend gedrag van aspiranten. Het is goed dat de politie door het doen van onderzoek zicht houdt op het gedrag ten opzichte van de beroepscode van de politie en de mate waarin dat gedrag voorkomt. Belangrijk is namelijk dat een goed beeld wordt verkregen van de beweegredenen van deze aspiranten om over te gaan tot normoverschrijdend gedrag. Hierbij wordt gekeken naar de drijfveren die het gedrag van individuele aspiranten kunnen verklaren en niet naar de afkomst van groepen aspiranten.
De drijfveren van normoverschrijdend gedrag zijn desalniettemin niet expliciet uit het onderzoek naar voren gekomen. De politie zal dan ook in lijn met de aanbevelingen voortaan in elk disciplinair onderzoek meer expliciete aandacht besteden aan de motieven van normoverschrijdend gedrag. Dit zal met name zijn in de (disciplinaire) hoorgesprekken en (strafrechtelijke) verhoren van de betrokken politieambtenaren. Daarnaast komt er meer aandacht voor het detecteren van door de organisatie gemiste kansen om normoverschrijdend gedrag te voorkomen.
Bent u het ermee eens dat dit een verwijtbaar manco is, gezien het feit dat uit genoemd onderzoek door het WODC naar corruptie binnen onder andere de politie is gebleken dat ambtenaren met een migratie-achtergrond vaker betrokken zijn bij ernstige integriteitsschendingen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de reden hiervoor het feit dat de korpsleiding heeft bepaald dat de komende jaren 35 procent van de instroom een niet-westerse achtergrond moet hebben?
Nee, de korpsleiding staat voor een politieorganisatie waar diversiteit, integriteit en kwaliteit hoog in het vaandel staan. Om verbinding te hebben met diverse groepen in de samenleving hanteert de politie streefcijfers om de diversiteit van de politieorganisatie te vergroten. Daarnaast streeft de politie in de Randstedelijke politie-eenheden naar 35% van de instroom met een niet-westerse achtergrond vanaf 1 januari 2025. Hoewel de politie met diversiteit alle kenmerken bedoelt, is het maken van een inhaalslag op het gebied van culturele diversiteit nodig om voldoende herkenbaar en benaderbaar te zijn voor alle groepen in de samenleving.
In de wervings- en selectieprocessen wordt echter niet getornd aan de eisen. In deze procedure blijven selectiestappen, de wettelijk bepaalde ondergrens van selectienormen en aanstellingseisen altijd voor alle kandidaten gelijk. Iedereen die niet voldoet aan deze eisen wordt afgewezen, ongeacht hun achtergrond.
Gaat dit alsnog onderzocht worden en zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Waarom wordt niet veel beter aan de voorkant, ofwel bij de selectie gekeken naar de achtergrond van de potentiële aspiranten?
Tijdens de selectieprocedure moet de kandidaat voldoen aan de wettelijk bepaalde ondergrens selectienormen en aanstellingseisen, ook op het gebied van integriteit. Daarnaast wordt er bij de screening gekeken naar een veelvoud aan indicatoren die de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat-aspirant raken alvorens zij kunnen worden aangesteld als politieambtenaar. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de kandidaat en diens waarden en normen. De politie hanteert hierbij een neutrale uitgangspositie waarbij alle kandidaten gelijk worden behandeld.
In de wet en AMvB screening is geen verplichting opgenomen voor het doen van een huisbezoek als vast onderdeel van het betrouwbaarheidsonderzoek. Het afleggen van een huisbezoek is namelijk – zo is gebleken vanuit de praktijk – in de regel niet noodzakelijk voor het verkrijgen van de gegevens die nodig zijn voor het onderzoek naar de betrouwbaarheid van een kandidaat. Het voeren van een gesprek op een politielocatie is doorgaans voldoende om de betrouwbaarheid van de kandidaat te beoordelen. Een verplicht huisbezoek heeft daarmee weinig toegevoegde waarde en levert een onnodige inbreuk op de privacy van kandidaten op, hetgeen zich niet verdraagt met het recht op respect voor het privéleven, vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Om die reden vinden screenings-gesprekken in de regel op politiebureaus plaats en indien daar dringende redenen voor zijn, zoals een gerede twijfel aan de volledigheid of juistheid van de door de kandidaat verstrekte gegevens, middels een (aanvullend) huisbezoek. Daarnaast wordt er met instemming van de kandidaat gekeken naar de aanwezigheid en/of gebruik van sociale media.
Is het resultaat van het interne onderzoek geen reden om het huisbezoek bij potentiële aspiranten weer in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Een oproep van maatschappelijke organisaties om straffeloosheid in Jemen te bestrijden |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de oproep van allerlei maatschappelijke organisaties, waaronder Human Rights Watch, Amnesty International en PAX, om straffeloosheid in Jemen te bestrijden?1
Ja.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van deze organisaties om via de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) te proberen te komen tot nieuw onderzoek naar oorlogsmisdaden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Nederland heeft het tegengaan van straffeloosheid in Jemen voor ernstige mensenrechtenschendingen, door welke partij dan ook, onverminderd hoog op de agenda staan en blijft zich hiervoor inspannen door een actieve diplomatieke inzet binnen de VN en de EU en in bilaterale contacten. Samen met andere gelijkgezinde landen wordt bezien op welke wijzeaccountability voor mensenrechtenschendingen in Jemen kan worden bewerkstelligd. Het kabinet acht het niet opportuun om vooruit te lopen op de uitkomst van deze gesprekken.
Ook steunt Nederland verschillende (lokale) initiatieven die accountability bevorderen en gerechtigheid voor slachtoffers dichterbij brengen. Vanuit het Mensenrechtenfonds zijn aanvullende middelen beschikbaar om deze steun te intensiveren, die eveneens door de Nederlandse ambassade in Sana’a kunnen worden ingezet.
Wat vindt u ervan dat Saudi-Arabië, dat zelf verantwoordelijk is voor allerlei misdaden in Jemen, erin is geslaagd eerder door Nederland geïnitieerd onderzoek naar oorlogsmisdaden van de Mensenrechtenraad van de VN de nek om te draaien? Is Saudi-Arabië hierop aangesproken?
De Mensenrechtenraad heeft als taak het bevorderen en beschermen van mensenrechten wereldwijd. Ik betreur daarom ten zeerste dat juist dit VN- orgaan het onderzoek naar schendingen van internationaal recht in Jemen door de Group of Eminent Experts (GEE) heeft beëindigd. Wij blijven bij alle betrokken partijen, waaronder de door Saoedi-Arabië geleide coalitie, aandringen op het belang van een politieke oplossing in Jemen, het beëindigen van uithongering als methode van oorlogvoering en de cruciale strijd tegen straffeloosheid voor het schenden van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Deze boodschap is ook tijdens hoog-ambtelijke gesprekken met Saoedi-Arabië overgebracht, meest recentelijk in november jl.
Ziet u ook nog andere mogelijkheden om daders van ernstige misdaden in Jemen te bestraffen, bijvoorbeeld via de Veiligheidsraad van de VN, waar een resolutie over honger en conflict is aangenomen, of via de EU, die een eigen mensenrechtensanctieregime hanteert?2 Zo nee, waarom niet?
Jemen heeft momenteel te maken met een grote humanitaire crisis. Ik deel uw zorgen over het opzettelijk gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering in Jemen. Nederland kaart dit geregeld in verschillende internationale fora aan. Mijn voorganger Minister Kaag heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 12 juli 2021, direct na het indienen van de motie Van Dijk, aandacht gevraagd voor de inzet van uithongering als wapen in het conflict in Jemen. In de afgelopen maanden vroeg ik hier eveneens aandacht voor in de RBZ en tijdens de Algemene Vergadering van de VN.
Op grond van het EU-mensenrechtensanctieregime kunnen beperkende maatregelen («sancties») worden opgelegd. Sancties zijn niet punitief van karakter. Dit instrument is gericht op het bewerkstelligen van gedragsverandering en het tegengaan van mensenrechtenschendingen. Daarmee zijn de sancties in de kern tijdelijk van aard en kunnen preventief werken en kunnen als zodanig in dat licht niet gezien worden als alternatief voor het bestrijden van straffeloosheid en het bevorderen van accountability. Het ter verantwoording roepen voor en vervolgen van schendingen van internationaal recht door welke partij dan ook, blijft in deze een prioriteit van Nederland. Samen met andere landen wordt bezien op welke wijze accountability voor mensenrechtenschendingen in Jemen kan worden bewerkstelligd.
Herinnert u zich de in afgelopen juli aangenomen motie die verzoekt de mogelijkheden te onderzoeken om in EU-verband te komen tot maatregelen tegen de verantwoordelijken voor de inzet van honger in Jemen?3 Bent u bereid deze kwestie aan te kaarten in de EU?
Zie antwoord vraag 4.
Eventuele gaswinning onder het wad |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de UNESCO recent een brief heeft gestuurd aan Nederland met betrekking tot de bescherming van de Waddenzee en eventuele gaswinning onder het wad? Zo ja, kunt u deze brief delen met de Kamer en deze dan vergezellen van een kabinetsappreciatie?
Het klopt inderdaad dat UNESCO op 7 mei 2021 en 30 november 2021 op basis van door derden geuite zorgen een brief heeft gestuurd aan de Nederlandse regering met een verzoek om informatie met betrekking tot de voorgenomen gaswinning Ternaard en de aanlanding van Wind op Zee ten noorden van de Wadden. Beide vindt u bijgevoegd1.
Op basis van paragraaf 172 van de Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention2 moeten nieuwe activiteiten die plaatsvinden in het Werelderfgoedgebied gemeld worden bij UNESCO. De lopende procedure voor de voorgenomen gaswinning Ternaard ziet op het vergunnen van de productieboring en de winning vanuit het Ternaard-gasveld op basis van de bestaande winningsvergunning Noord-Friesland uit 1969. De Waddenzee is in 2009 door UNESCO op basis van het huidige beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. De Waddenzee is bij UNESCO voorgedragen met alle activiteiten die destijds al plaatsvonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. Dit betekent dat boringen en de impact daarvan strikt worden gemonitord opdat er geen impact op de natuur van de Waddenzee plaatsvindt. In het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is aangegeven dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan. Wel daarbuiten, mits het UNESCO Werelderfgoed niet wordt aangetast. De voorgenomen gaswinning Ternaard wordt conform deze principes beoordeeld en vormgegeven. De Nederlandse UNESCO Commissie heeft een zienswijze3 ingediend op de voor de zomer ter inzage gelegde ontwerpbesluiten. Deze zienswijze zal worden betrokken bij de definitieve besluitvorming die is voorzien in maart 20224.
In juni 2020 is UNESCO geïnformeerd over de aanlanding van Wind op Zee ten noorden van de Wadden. In de ruimtelijke procedures zal ook aandacht zijn voor de impact op de Outstanding Universal Value van de Waddenzee. De Staatssecretaris van EZK heeft uw Kamer op 2 december 2021 per brief5 over de Verkenning aanlanding wind op zee 2030 (VAWOZ) geïnformeerd.
Het kabinet is voornemens om in januari 2022 een brief te sturen aan UNESCO met een reactie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Wadden van 7 december?
Ja.
De invoering Richtlijn beroepskwalificaties binnenvaart |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problematiek rond de implementatie van de Richtlijn beroepskwalificaties binnenvaart (EU 2017/2397), waaronder het maximumaantal te vervoeren personen door kleine rondvaartboten en veerdiensten met een klein vaarbewijs en het verkrijgen van de vereiste goedkeuring voor Nederlandse opleidingen ten behoeve van de Europese vaarbevoegdheid?
Ja.
Kunt u aangeven hoe het heeft kunnen gebeuren dat vier jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn Nederland de implementatie nog altijd niet heeft voltooid?
De implementatie van de richtlijn brengt zowel voor de Nederlandse regelgeving op dit terrein, opgenomen in de Binnenvaartwet en onderliggende regelgeving, als voor de praktijk van de binnenvaart relatief vergaande wijzigingen met zich mee. Kern van deze wijzigingen is, dat het huidige ervaringsgerichte kwalificatiesysteem gewijzigd wordt in een competentiegericht kwalificatiesysteem voor bemanningsleden in de binnenvaart.
Mijn voorganger, heeft u op 1 juni 20211 schriftelijk geïnformeerd over de vertraging van de implementatie van de Richtlijn. Daarin is aangeven dat de implementatie veel detailvragen oproept die in eerste instantie niet waren voorzien. De ingrijpende gevolgen van de richtlijn voor de sector vereisen een zorgvuldige implementatie. De vereiste zorgvuldigheid vraagt meer tijd dan aanvankelijk voorzien.
Bent u het eens dat ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt, met name ook voor Nederlandse rederijen, het vervallen van de Europese vaarbevoegdheid een onwenselijke ontwikkeling is?
Het doel van de Europese richtlijn is om de arbeidsmobiliteit in de binnenvaartsector te vergroten. Daarvoor is nodig dat in heel Europa dezelfde eisen worden gesteld aan de opleidingen. Iedereen moet hetzelfde weten en kunnen. Met de richtlijn wordt ook geregeld dat overal in Europa op eenzelfde wijze wordt geëxamineerd. Ik sta positief tegenover het invoeren van het Europese kwalificatiesysteem voor de binnenvaart, waarbij competenties leidend zijn. Van het vervallen van een Europese vaarbevoegdheid is geen sprake. De vaarbevoegdheid wordt verkregen na het positief afronden van de examinering.
Klopt het dat indien voor 18 januari 2022 geen goedkeuring is verleend aan de Nederlandse opleidingen ten behoeve van de Europese vaarbevoegdheid, deze opleidingen niet langer kwalificerend zijn voor het verkrijgen van vaarbevoegdheid, zowel in Nederland als internationaal?
De bevoegdheid tot goedkeuring van deze opleidingen ten behoeve van de Europese vaarbevoegdheid is in de richtlijn belegd bij de lidstaten. De binnenvaartscholen in Nederland zijn al enige jaren geleden begonnen met het aanpassen van de inhoud van de opleidingen aan de eisen van de richtlijn op basis van het hierop aangepaste kwalificatiedossier Binnenvaart, dat is vastgesteld door de Minister van OC&W. Ik voorzie op dit punt dan ook geen problemen. Wel stelt de richtlijn nog een aantal administratieve eisen, die ik in de wetgeving ter implementatie van de richtlijn zal opnemen, maar die in de praktijk niet tot problemen zullen leiden.
Hoe gaat u zorgdragen voor een tijdige implementatie van deze richtlijn?
Voor implementatie van de richtlijn is onder andere een wijziging van de Binnenvaartwet noodzakelijk. Deze wijziging zal niet vóór 17 januari 2022 gereed zijn. Om dit te ondervangen werk ik vooruitlopend op de wijziging van de Binnenvaartwet, op nationaal niveau aan een noodregeling. Daarmee geef ik zoveel mogelijk invulling aan de eisen van de richtlijn. Daarnaast voer ik internationaal overleg om voor 17 januari 2022 tot wederzijdse acceptatie van documenten te komen.
Kunt u voorzien in een overgangsregeling voor Nederlandse opleidingen indien de implementatie van deze richtlijn zich pas na 18 januari 2022 effectueert?
Zie het antwoord op vraag 4.
Ten aanzien van reeds afgegeven vaarbevoegdheden geldt op grond van de Europese richtlijn een overgangstermijn. Voor documenten die worden afgegeven vanaf 18 januari 2022 is in internationaal verband tot een afspraak gekomen om tot een pragmatische overgangsmaatregel te komen. Dit principebesluit houdt in dat totdat de Europese richtlijn geïmplementeerd is in de nationale wetgevingen er niet gehandhaafd wordt. Dit besluit wordt in de komende weken, doch uiterlijk vóór 17 januari 2022 definitief genomen.
Klopt het dat onder de voorschriften van deze richtlijn schippers in het bezit moeten zijn van een groot vaarbewijs indien zij meer dan twaalf personen vervoeren en klopt het dat op dit moment het merendeel van de Nederlandse schippers op veerboten en kleine rondvaartboten dit bewijs niet in het bezit hebben?
Het klopt dat op basis van de richtlijn schippers van schepen op de Europese binnenwateren die zijn gebouwd en ingericht om meer dan 12 personen te vervoeren, in principe zouden moeten beschikken over een groot vaarbewijs. Onder strikte voorwaarden is er echter een mogelijkheid vrijstelling te verlenen van de bepalingen van de richtlijn. In die gevallen dient een kwalificatiecertificaat te worden afgegeven, dat een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt.
Voor rondvaartboten van het Amsterdams grachtentype bestaat nu al een aangepast vaarbewijs. Ik ben voornemens bij de implementatie van de richtlijn in de Binnenvaartregelgeving van de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling gebruik te maken binnen de grenzen die de richtlijn biedt en dit aangepaste vaarbewijs daarbij als basis te hanteren voor een kwalificatiecertificaat voor alle rondvaarboten die meer dan 12 personen vervoeren. Ik ben hierover al geruime tijd in goed overleg met de sector.
Ook veerboten, waarbij meer dan 12 personen vervoerd worden, vallen onder de reikwijdte van de richtlijn. Deze dienen echter op basis van de bestaande wetgeving nu al te beschikken over een Groot Vaarbewijs. De gevolgen van de richtlijn zijn dan ook minder ingrijpend voor de veerboten dan voor rondvaartboten. Wel heeft de sector mij kenbaar gemaakt ook graag een aangepast kwalificatiecertificaat ingevoerd te willen zien.
De richtlijn biedt een mogelijkheid voor een vrijstelling voor nationale binnenwateren, die niet in verbinding staan met het vaarwegennet van een andere lidstaat. Ik ben met de sector in overleg over de mogelijkheden voor een aangepast kwalificatiecertificaat en ben bereid dit, binnen de grenzen die de richtlijn biedt, in overweging te nemen en zo mogelijk bij de implementatie van de richtlijn mee te nemen.
Bent u bereid voor deze groep een oplossing te zoeken?
Ik ben al geruime tijd in overleg met de binnenvaartsector en ben bereid, binnen de mogelijkheden die de richtlijn mij biedt, om tot passende oplossingen te komen.
Kunt deze vragen beantwoorden voor 15 december 2021, gelet op de datum van inwerkingtreding van de richtlijn?
Ja.
De coronamaatregelen voor rijscholen |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Barbara Visser (VVD) |
|
![]() |
Waarom worden voor rijlessen wel eisen gesteld aan het maximum aantal personen in de auto en voor bijvoorbeeld taxiritten niet1?
Met de versoepelingen van de coronamaatregelen op 14 januari jl. is het weer mogelijk dat voor het halen en wegbrengen van leerlingen tijdens de rijles drie personen in de lesauto worden toegestaan. Dit zorgt ervoor dat rijscholen hun bedrijfsvoering weer op de gebruikelijke manier kunnen uitvoeren. Een taxi is bedrijfsmatig personenvervoer en is primair bedoeld om iemand te vervoeren. Daarom gelden voor de taxi andere maatregelen en zijn meer personen toegestaan.
Is de veronderstelling juist dat het maximum van twee personen in een lesauto een advies is en geen wettelijke verplichting?
Op het moment dat deze vraag gesteld werd, volgde deze wettelijke verplichting uit de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19.
Deelt u de analyse dat met de genoemde beperking van maximaal twee personen in een lesauto het voor rijinstructeurs niet mogelijk is om met de ene leerling de andere leerling op te halen of weg te brengen en dat het zo, zeker voor rijscholen in het buitengebied, lastig is om het ingekorte tijdvenster voor rijlessen (tot 17.00 uur) goed te benutten?
Ja, ik deel deze analyse voor de situatie die gold op het moment dat de vraag werd gesteld. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het voor het halen en wegbrengen van leerlingen tijdens de rijles inmiddels toegestaan om drie personen in de lesauto te hebben. Ook mogen rijscholen sinds de besluitvorming over de coronamaatregelen op 18 december jl. ook na 17.00 uur rijlessen geven. Daarmee is er sindsdien geen sprake meer van een ingekort tijdvenster voor rijlessen.
Hoe waardeert u de analyse dat de sluitingstermijn van 17.00 uur voor rijlessen grote gevolgen heeft voor rijschoolhouders en leerlingen, omdat rijlessen normaal vanwege werk en onderwijs overdag deels juist in de avonduren moeten plaatsvinden en omdat vertraging in de rijopleiding en/of verkorting van de lestijd negatieve gevolgen heeft voor de leercurve en slagingskansen (zeker als examens al gereserveerd zijn)?
Rijscholen mogen sinds de besluitvorming van de coronamaatregelen op 18 december jl. ook na 17.00 uur rijlessen geven. De slagingspercentages worden door het CBR gemonitord. Er zijn momenteel geen signalen van het CBR dat de tijdelijke beperking van de tijden waarop rijles gegeven kon worden (tussen 12 november en 17 december jl.) negatieve gevolgen heeft gehad voor de leercurve en de slagingspercentages.
Deelt u de mening dat mogelijke intensivering en concentratie van lessen overdag niet bijdraagt aan het beperken van besmettingsrisico’s?
Deze mening deel ik niet. Als de rijscholen de regels goed hebben nageleefd dan zal dit hebben moeten leiden tot minder contactmomenten en daarmee tot minder besmettingsrisico’s, omdat er na 17.00 uur geen contactmomenten meer plaats vonden. Het was aan individuele rijscholen om te bepalen hoe zij hun dienstverlening voor 17.00 uur vorm gaven. Inmiddels is de regelgeving veranderd door de besluitvorming op 18 december 2021, waardoor de rijscholen gedurende hun reguliere openingstijden les kunnen geven.
Is de veronderstelling juist dat de lesauto geen publieke plaats is en derhalve niet valt onder artikel 4.a2 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19?
Nee, deze veronderstelling is niet juist. De lesauto is een publieke plaats, omdat iedereen in principe een rijles kan nemen en daarvoor in de lesauto kan stappen. Daarmee valt de lesauto onder de regels in artikel 4.a2 van de Trm.
Hoe gaat u om met de eerdere beleidslijn dat autorijlessen gezien mogen worden als privévervoer2[2]?
In de zomer van 2020 is, uitsluitend ten aanzien van de vraag of een mondkapje al dan niet verplicht was tijdens de rijlessen, aangesloten bij de situatie zoals deze toen voor het privévervoer gold. Een mondkapje was toen verplicht in het openbaar vervoer en ander bedrijfsmatig personenvervoer en geadviseerd voor privévervoer. Voor de uitoefening van een contactberoep was er geen mondkapjesplicht. Inmiddels is die plicht er wel bij de uitoefening van een contactberoep, zoals bij rijlessen. Zoals in het antwoord op vraag 6 ook is opgemerkt, is de lesauto een publieke plaats, en daarmee geen privévervoer.
Bent u bereid de al dan niet terecht veronderstelde verplichting om na 17.00 uur geen rijlessen meer te geven te heroverwegen?
Dit is inmiddels heroverwogen. Sinds 18 december jl. mogen rijscholen ook na 17.00 uur rijlessen geven.
Bent u bereid met de rijschoolbranche in overleg te treden en te zorgen voor consistent beleid ten aanzien van rijlessen en het voorkomen van onnodige vertragingen in de rijopleiding van leerlingen?
Mijn ministerie heeft op regelmatige basis contact met de rijschoolbranche. De branche wordt na elke besluitvorming geïnformeerd over de maatregelen en consequenties van de maatregelen. Daarnaast is er een e-mailadres bekendgemaakt waar de rijscholen met vragen terecht kunnen (publiekwv@minienw.nl).
Bent u bereid, gezien de urgentie en onduidelijkheid, deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Door de snel opeenvolgende aanpassing van maatregelen kon de beantwoording helaas niet eerder plaatsvinden
De mogelijke familiebanden van een D66-Kamerlid met een veroordeelde terrorist |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de veroordeling in 2014 van Soumaya Sahla tot drie jaar gevangenisstraf wegens deelname aan een terroristische organisatie en wapenbezit en de bekrachtiging daarvan door de Hoge Raad in 2016?
Ja.
Bestaan er familiale banden tussen deze Samouya Sahla en het D66-Kamerlid Fonda Sahla? Zo ja, welke? Is het haar zus?
Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen over persoonlijke omstandigheden van Kamerleden.
Was u hiervan op de hoogte? Was de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hiervan op de hoogte? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom ben ik daar nooit door het kabinet en/of de NCTV over geïnformeerd? Is de Kamervoorzitter en/of de beveiliging van de Tweede Kamer hierover geïnformeerd? Was de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) hiervan op de hoogte? Realiseert u zich dat ik een doelwit was van de Hofstadgroep om te worden vermoord en nog steeds bijna dagelijks door radicale moslims met de dood wordt bedreigd?
Over specifieke veiligheidsaangelegenheden doet het kabinet geen uitspraken in het openbaar. In algemene zin geldt dat in geval van dreiging en risico er op basis van informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten een dreigingsanalyse wordt opgesteld. Op basis van deze analyse worden indien daar aanleiding voor is passende maatregelen getroffen. Deze analyse wordt periodiek dan wel op basis van eventuele nieuwe ontwikkelingen of informatie herijkt. Een te beveiligen persoon, zo ook de heer Wilders, wordt op hoofdlijnen geïnformeerd over de dreigingsanalyse alsook in geval van specifieke ontwikkelingen die van invloed zijn op de dreiging. Op basis van deze actuele, herijkte dreigingsinformatie wordt telkens bezien in hoeverre aanpassing van de beveiligingsmaatregelen nodig is. In algemene zin geldt dat het kabinet zeer alert is als het gaat om de veiligheidssituatie van Kamerleden. Dat geldt zeker ook voor die van de heer Wilders.
Hoe vaak heeft de voor terrorisme en wapenbezit veroordeelde Samouya Sahla de Tweede Kamer sinds haar veroordeling bezocht? Heeft zij een Kamerpas? Is het waar dat ze werkzaam is voor de VVD? Hoe beoordeelt u dit? Vindt u het gepast dat een veroordeelde terrorist bij de VVD werkt en mogelijk toegang heeft tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal?
Het kabinet beschikt niet over informatie over wie de Tweede Kamer bezoekt, wie een Kamerpas heeft en wie werkzaam is voor een van de politieke partijen. Het toegangsbeleid van de Tweede Kamer is een verantwoordelijkheid van de Tweede Kamer zelf.
Realiseert u zich dat hoewel – mochten er familiaire banden tussen Soumaya en Fonda Sahla bestaan, de ene zus niet verantwoordelijk is voor de misdrijven van de andere zus, het zeer ongemakkelijk aanvoelt om als doelwit van radicale moslims en de Hofstadgroep op korte afstand in de plenaire zaal te zitten van een collega met een islamitische hoofddoek die mogelijk de zus blijkt te zijn van veroordeelde islamitisch terrorist, terwijl die veroordeelde zus mogelijk ook in het gebouw van de Tweede Kamer aanwezig is? Zo ja, waarom ben ik daar niet eerder over geïnformeerd, zo neen, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, wordt een te beveiligen persoon op hoofdlijnen geïnformeerd over de dreigingsanalyse en in geval van specifieke ontwikkelingen indien deze ontwikkelingen van invloed zijn op de dreiging, alsmede over eventuele gevolgen voor de beveiligingsmaatregelen in kwestie.
Het kabinet beseft dat (ernstige) bedreigingen en beveiligingsmaatregelen een grote impact hebben op het leven van de heer Wilders, zowel op de persoon als op diens werkzaamheden als Kamerlid. Het kabinet spant zich in om door middel van preventie, opsporing, interventie, vervolging en berechting dreigingen weg te nemen.
Herinnert u zich dat u tegen mij heeft gezegd: «ik zal dat partijtje van jou tot de laatste zetel afbreken»? Wilt u behalve mijn partij mijn bestaan ook afbreken?
Ja, ik herinner me deze uitspraak. Het kabinet stelt alles in het werk om Kamerleden en andere personen hun werkzaamheden onder veilige omstandigheden te kunnen laten doen.
Kunt u deze vragen voor maandag 6 december 2021, 18.00 uur, beantwoorden en elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Regering en OMT onderbouwen QR-code met onbetrouwbare modellen' |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat een harde voorwaarde voor zowel de effectieve werking als het draagvlak van het coronatoegangsbewijs (ctb) een solide modelmatige en gevalideerde onderbouwing is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderkent u dat het door twee onderzoekers van de Technische Universiteit Delft ten tijde van de Fieldlabs-experimenten gebouwde model, dat is gebaseerd op één fictief evenement met honderdduizend bezoekers, volgens door Follow The Money geraadpleegde terzake deskundigen onvoldoende gedegen is om er belangrijk beleid op te kunnen baseren? Zo nee, waarom niet?1
Het onderzoek van de TU Delft is een rekenvoorbeeld, waarmee wordt aangetoond wat het potentiële effect is van verschillende CTB-modaliteiten. De Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen is op 1 juni 2021 in werking getreden. Het CTB-beleid is destijds overigens niet alleen gebaseerd op dit onderzoek.
Kunt u zich vinden in de waarschuwing van genoemde onderzoekers van TU Delft zelf dat hun model «geen onderbouwing voor wel of geen coronapas» geeft? Zo nee, waarom niet?
Het model maakt inzichtelijk wat het effect kan zijn van de verschillende CTB-modaliteiten op ziekenhuisopnames en besmettingen. De inzet van CTB’s in bepaalde sectoren vraagt echter om een bredere maatschappelijke afweging; een modelberekening alleen is niet voldoende als onderbouwing.
Deelt u de conclusie van deskundigen terzake die het wetenschappelijke gehalte van het rekenmodel van denktank Tony Blair Institute for Global Change (Blair Institute), het tweede rekenmodel waarop het kabinet het ctb baseert, resoluut als «lachwekkend» bestempelen? Zo nee, waarom niet?
Naar het rekenmodel van denktank Tony Blair Institute for Global Change is door het OMT verwezen, maar dit model is niet gebruikt. Ik heb mij inhoudelijk niet verdiept in dit rekenmodel en kan de kwaliteit daarvan niet beoordelen.
Vindt u het Blair Institute een gezaghebbend wetenschappelijk instituut?
Ik vind het niet aan mij om dit soort instituten te beoordelen op gezaghebbendheid; dit geldt temeer omdat het model waar naar wordt verwezen niet in de modellering wordt gebruikt.
Welke gevolgen verbindt u aan de vaststelling van verschillende wetenschappers dat een deugdelijke onderbouwing voor de werking van het ctb, andere zwaarwegende bedenkingen daargelaten, in beide door het kabinet gehanteerde rekenmodellen ontbreekt?
Ik deel deze conclusie niet. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen.
Wilt u reflecteren op de constatering dat een kabinet en het Outbreak Management Team (OMT) dat zich van dergelijke «onbetrouwbare modellen» bedienen én daaraan stellige conclusies durven te verbinden, zich volgens een hoogleraar integriteit van de Vrije Universiteit Amsterdam schuldig maken aan een vorm van «volksverlakkerij»?
Alle modellen zijn een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid en met goed onderbouwde kritiek kunnen de modellen worden verfijnd. Ik deel de conclusie dat er sprake is van onbetrouwbare modellen echter niet. Zowel de TU Delft als het OMT is transparant over de gebruikte aannames en geven ook aan in welk perspectief de uitkomsten geïnterpreteerd moeten worden. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen. Desalniettemin is er altijd een restrisico en dat verschilt per setting. Feitelijke toepassing wordt steeds opnieuw gewogen en is afhankelijk van allerlei factoren zoals infectiedruk.
Waarom heeft u bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het OMT een onderzoeksvraag uitgezet naar de effectiviteit van het ctb, maar wordt nagelaten de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), die onderzoek naar de aanpak van de coronacrisis door de Nederlandse overheid en andere betrokken partijen doet en derhalve de aangewezen organisatie is voor evaluatie van de maatregelen, te vragen naar de reikwijdte, inhoud en vordering van zijn onderzoek?
Het OMT adviseert het kabinet op regelmatige basis over de bestrijding van het Coronavirus. Gezien de informatiebehoefte op de korte termijn en de relevante expertise binnen het OMT en het RIVM, is ervoor gekozen deze onderzoeksvraag bij deze partijen voor te leggen. De OVV heeft een andere rol en is mede op verzoek van het kabinet een onderzoek gestart naar de totale aanpak van de coronacrisis. Het doel van het onderzoek is om lessen te trekken voor eventuele toekomstige epidemieën. De eerste deelrapportage wordt medio februari 2022 verwacht.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is wanneer het OMT bevindingen van wetenschappers naar eigen inzicht wijzigt om het gewenste advies kracht bij te zetten, zoals de opmerking van het OMT in het 115e advies van 21 mei dat vaccinatie «in belangrijke mate» beschermt tegen transmissie, terwijl de Gezondheidsraad op 20 mei sprak over een bescherming in «meer of mindere mate»?
Die mening deel ik niet. Het OMT bestaat uit wetenschappers en is zeer goed in staat om een eigen inschatting te maken van de mate waarin vaccins beschermen tegen transmissie.
Is er inmiddels een afgewogen en gevalideerde wetenschappelijke modellering voorhanden die de effectiviteit van 3G of 2G onderbouwt? Zo ja, kunt u de Kamer de relevante wetenschappelijke stukken doen toekomen? Zo nee, ziet u dit zelf als een probleem?
In mijn brief aan uw Kamer over stand van zaken COVID-19 van 14 december2, heb ik gemeld dat de TU Delft nieuw onderzoek verricht naar de effectiviteit van het CTB. Ik streef ernaar dat onderzoek op januari 2022 met uw Kamer te delen, voor de behandeling van de wetsvoorstellen over de bredere inzet van het coronatoegangsbewijs en 2G. Dit onderzoek bevat aanvullende informatie, bovenop de eerdere modellen van het OMT en de TU Delft.
Bent u het met de analyse van een medisch statisticus eens dat het voor de werking van het ctb belangrijk is om het consequent over de absolute risico’s te hebben in plaats van enkel de relatieve?
Een pandemie is een optelsom van kleine individuele risico’s, die op nationale schaal toch voor grote problemen zorgen. Als alleen gebruik wordt gemaakt van absolute risico’s, lijken die vaak verwaarloosbaar klein, terwijl de som van kleine risico’s op nationale schaal grote problemen kan veroorzaken. Daarom vind ik het nuttig om zowel absolute als relatieve risico’s te noemen, afhankelijk van de context.
Deelt u de mening dat een solide wetenschappelijke onderbouwing van de werking van het ctb voor de Kamer een bijzonder relevant onderdeel is van de behandeling van de wetsvoorstellen over het invoeren van 2G alsmede het verbreden van het ctb naar de terreinen van arbeid, bezoek en het onderwijs?
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke onderbouwing voor het ctb momenteel ontbreekt omdat de modellen waarop dit instrument is gebaseerd, niet wetenschappelijk zijn gevalideerd?
Nee. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen. Bij het Fieldlab onderzoek is het effect in de praktijk ook onderzocht. In een brief aan de Leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft de griffie uiteengezet welke CTB-modaliteit in de verschillende EU-lidstaten wordt ingezet3.
Uit dat overzicht blijkt dat Hongarije de enige EU-lidstaat is waar geen CTB-modaliteit wordt ingezet.
Er is voldoende wetenschappelijke grond om aan te nemen dat het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames afneemt met de inzet van CTB-modaliteiten.
Zo ja, welke consequentie verbindt u hieraan, nu het in wetsvoorstellen 35971, 35972 en 35973 op dit cruciale onderdeel aan onderbouwing ontbreekt?
Zie het antwoord op vraag 13.
Deelt u het inzicht dat een onderbouwd nulscenario (geen ctb), dat meer behelst dan voor een rampscenario waarschuwen dat zonder ctb zou plaatsvinden, een vereiste is in serieuze modellering?
In modellering kan gebruik worden gemaakt van verschillende (nul)scenario’s, afhankelijk van het beoogde doel.
Hoe reflecteert u op de observatie van een Deense hoogleraar politiek die stelt dat het vermijden van uitleggen van nieuwe inzichten kan leiden tot bedreigde acceptatie van vaccins en verlaagd vertrouwen in de autoriteit?
Het delen van de juiste informatie en nieuwe inzichten is van groot belang. Dat onderschrijf ik en onderstreep ik.
Hoe rijmt u de observatie van deze Deense hoogleraar politiek met de huidige vorm van informatievoorziening, via onder andere de persconferenties, en het sterk afgenomen vertrouwen in de regering onder de Nederlandse bevolking?
Ik zie de relatie tussen de vertrouwenscijfers en de informatievoorziening niet en die relatie wordt door deze hoogleraar ook niet gelegd. Michael Bang Petersen4 geeft aan dat de overheid de bevolking moet toevertrouwen met de (soms) harde waarheid. Dat ben ik met hem eens.
Kunt u nog voor het vervolg van de parlementaire behandeling van de wetgeving rond 2G en de verbrede inzet van het ctb op iedere vraag afzonderlijk antwoord te geven?
Ja.
Het artikel 'Anode Energie vraagt faillissement aan vanwege energieprijzen' |
|
Raoul Boucke (D66), Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Anode Energie vraagt faillissement aan vanwege energieprijzen»? Dit is de vierde energiemaatschappij die in korte tijd omvalt, terwijl de winter nog niet is begonnen, hoe apprecieert u dit?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave. We zien dat meerdere energieleveranciers hierdoor helaas failliet zijn gegaan en dat dit nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Dit vind ik vanzelfsprekend erg vervelend voor de gedupeerden.
Kunt u inventariseren hoeveel klanten worden geraakt door deze faillissementen en welke financiële gevolgen dit voor hen heeft? Wat betekent dit concreet voor de terug geleverde energie van klanten?
Uit navraag bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gebleken dat bij de inmiddels acht faillissementen ruim 160.000 klanten (consumenten en kleinzakelijke klanten) geraakt zijn.2 Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer huishoudens te maken krijgen met het faillissement van hun energieleverancier. Ongeveer 2% van de (totaal ca. 8 miljoen) Nederlandse huishoudens heeft deze winter te maken gehad met het faillissement van de energieleverancier. De energievoorziening van deze huishoudens komt niet in gevaar, maar een faillissement in de winter heeft helaas financiële gevolgen voor de huishoudens die hiermee te maken hebben.
De financiële gevolgen van een faillissement verschillen en zijn afhankelijk van de specifieke situatie van elke afnemer. De hoogte van de voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom en het verbruik van energie zijn per afnemer verschillend. Afhankelijk van de hoogte van de betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom of cash-back bonus, de hoogte van het verbruik, het moment dat de jaarrekening wordt opgesteld en het moment van het faillissement kan het mogelijk zijn dat de afnemer meer heeft betaald voor het verbruik dan nodig zou zijn geweest. Dit is een mogelijk nadelig financieel gevolg voor de afnemer, omdat de bovengenoemde gelden door het faillissement in de failliete boedel vallen. Voor hoeveel consumenten dit zal gelden, is niet te zeggen omdat ik geen inzage heb in de afgesloten overeenkomsten en het individuele verbruik.
Ja, het klopt dat veel klanten van energiebedrijven een maandelijks voorschot betalen. Het maandelijks voorschotbedrag aan de energieleverancier is gebaseerd op het verwachte jaarverbruik (plus belastingen en netwerkkosten). Hierdoor worden de energiekosten evenredig over het jaar in rekening gebracht terwijl de kosten van het daadwerkelijke verbruik sterk fluctueren over het jaar omdat huishoudens in de zomer doorgaans veel minder energie verbruiken dan in de winter. Ten opzichte van de wintermaanden worden in de zomermaanden dus meer betaald dan verbruikt.
Over consumenten die terugleveren, en dus gebruikmaken van de salderingsregeling, kan ik het volgende opmerken. Deze afnemers kunnen bij faillissement van hun leverancier nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. Saldering wordt toegepast over het totale verbruik van de jaar- of eindafrekening. Het is voor de consument voordelig dat dit op deze wijze gebeurt, omdat over het algemeen in de zomer meer elektriciteit op het net wordt ingevoed dan afgenomen en dit in de winter juist precies andersom is en het daardoor gunstig is een en ander tegen elkaar weg te kunnen strepen in de jaarfactuur. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ik heb geen inzicht in de boedelverdeling van een failliete energieleverancier. De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen. Bij faillissement van een energiebedrijf gelden namelijk dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. In een eerdere brief d.d. 14 december 2021 heeft mijn ambtsvoorganger hier een nadere toelichting over gegeven.3
Op dit moment doe ik een onderzoek naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Dit is aangekondigd in december 2021 in antwoord op eerdere Kamervragen. 4 Daarbij wordt ook onderzocht wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek heb ik tevens de onderzoekers gevraagd om te kijken naar eventuele mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik laat dit door een externe partij onderzoeken. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.5
Klopt het dat veel klanten van energiebedrijven een maandelijks voorschot betalen waar een marge in zit, zodat ze aan het einde van het jaar niet hoeven bij te betalen? Hoeveel klanten zijn bij een faillissement van de failliete energiemaatschappijen hun teveel betaalde voorschot kwijtgeraakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wettelijke bescherming is er voor klanten die energie terugleveren of die een positief saldo op hun maandelijks voorschot hebben bij een faillissement van een energiemaatschappij? Hoe houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) hier toezicht op?
Allereerst geldt dat in geval van een faillissement van een energieleverancier de wettelijke procedure leveringszekerheid in werking treedt. Consumenten blijven gas en elektriciteit ontvangen van een leverancier met een vergunning op basis van het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en het Besluit Leveringszekerheid Gaswet. De ACM zorgt ervoor dat deze procedure wordt toegepast en uitgevoerd.
Naast de procedure leveringszekerheid zoals genoemd in bovengenoemde besluiten is de Faillissementswet van toepassing op faillissementen. Consumenten die geld moeten terugkrijgen van de leverancier wegens teruglevering of een positief saldo op hun maandelijks voorschot kunnen als concurrent schuldeiser een vordering indienen bij de curator. De ACM heeft hierbij geen rol.
Op dit moment doe ik een onderzoek naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Bij dit onderzoek worden tevens de mogelijkheden uitgezocht om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.6
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangekondigd, zal ik de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier meenemen bij het onderzoek naar mogelijk extra financiële eisen aan energieleveranciers.
Welke mogelijkheden, zoals een garantiefonds, zijn er om klanten van energiebedrijven beter te beschermen tegen het kwijtraken van hun voorschot of geld dat zij nog krijgen voor teruglevering van energie?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij teveel betaalde voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers hebben betaald die failliet gaan. Tegelijkertijd zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de (hoge) kosten. Een garantiefonds is niet gratis. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk bij huishoudens op hun energierekening neerslaan met als gevolg dat de energierekening zal stijgen.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Ook zijn er uitvoeringskosten (fondsbeheer) mee gemoeid. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor risicovol gedrag van concurrenten.
In het aangekondigde onderzoek waar ik in het antwoord op vraag 3 aan refereer, worden de mogelijkheden om al dan niet strengere financiële eisen aan leveranciers te stellen (en/of zekerheden, bijvoorbeeld bankgaranties) in het onderzoek meegenomen. Hiermee zou ten dele risicovolle gedrag van energieleveranciers kunnen worden voorkomen. Risicovol gedrag is echter nooit te voorkomen, maar ik vind het van groot belang te kijken naar de mogelijkheden om de kans hierop te verkleinen. Ik zal bij dit onderzoek ook kijken naar de mogelijkheid van een waarborgfonds. De vraag of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een dergelijke fonds mogelijk is zal dan worden meegenomen.
Wat vindt u ervan dat zo’n hoog aandeel van de klanten bij energiebedrijven een variabel contract heeft, waarbij het risico van een tariefstijging volledig bij de consument ligt? Welke mogelijkheden ziet u om klanten er bewust van te maken dat zij na afloop van een energiecontract automatisch in een variabel contract terechtkomen?
Consumenten hebben de vrijheid om een contract met vaste tarieven te sluiten of een contract met variabele tarieven. De afgelopen jaren zijn er prijsdalingen geweest, waar consumenten met een variabel tarief meer van profiteerden en consumenten met een vast tarief niet. De afgelopen maanden zijn de energietarieven door de veranderingen op de markt enorm gestegen en in dat geval hebben de consumenten met een vast tarief een stabiele prijs.
Wanneer een energiecontract (bijna) afloopt, doet de energieleverancier over het algemeen een aanbod voor een energiecontract met vaste leveringstarieven. Ook kan de consument na het einde van de looptijd van een contract zonder opzegvergoeding overstappen naar een andere leverancier. Gaat de consument niet in op een eventueel aanbod van de leverancier en kiest hij er voor om niet over te stappen, dan krijgt de consument automatisch een contract voor onbepaalde tijd met variabele leveringstarieven. Met dit contract kan de consument zonder opzegvergoeding overstappen naar een andere leverancier. Dit kan op elk moment met een opzegtermijn van 30 dagen.
Ik ben het met de vragenstellers eens dat het belangrijk is om klanten er actief bewust van te maken dat zij na afloop van het eerder afgesloten energiecontract automatisch in een variabel contract terechtkomen. In de Elektriciteitsrichtlijn die in het wetsvoorstel voor de Energiewet wordt geïmplementeerd, wordt bepaald (in bijlage I van de Elektriciteitsrichtlijn) dat de eindafnemer in de factuur en factureringsinformatie duidelijk geattendeerd moet worden op de einddatum van het contract, indien van toepassing. Het wetsvoorstel van de Energiewet bevat een grondslag om bij lagere regelgeving hieromtrent nadere regels te stellen. Het wetsvoorstel Energiewet ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen. Met de wijziging zal de consument tijdig op de hoogte worden gebracht van het feit dat het contract afloopt.
Waar kunnen de gedupeerden terecht die een nieuw energiecontract nodig hebben? Wat doet u om de klanten die moeten overstappen naar een andere energieleverancier bij te staan in het krijgen van een redelijk contract?
Allereerst geldt dat in geval van een faillissement van een energieleverancier de wettelijke procedure leveringszekerheid in werking treedt. Consumenten wiens leverancier failliet is gegaan, worden op grond van de besluiten Leveringszekerheid beleverd door een nieuwe leverancier. Dit kan gaan via een overname door een nieuwe leverancier, of via restverdeling waarbij de klanten over verschillende andere leveranciers worden verdeeld. Bij dit besluit staat de leveringszekerheid voorop, dat wil zeggen de zekerheid dat de consument kan rekenen op elektriciteit en gas en niet door het faillissement van de energieleverancier in een koud huis komt te zitten.
In de periode vanaf het faillissement en het overgaan naar de nieuwe leverancier, de zogenoemde vensterperiode die maximaal 20 dagen duurt, kunnen de consumenten niet overstappen. Deze periode is nodig voor de leveringszekerheid, om te zorgen dat de overstap goed in de systemen geregistreerd wordt. Direct na de vensterperiode kunnen de consumenten weer overstappen naar een andere energieleverancier, met inachtneming van de reguliere wettelijke opzegtermijn. De consument kan zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en/of gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of hernieuwbare elektriciteit, de keuze voor vaste of variabele prijzen en de keuze voor een kort of lang lopend contract. De ACM houdt er toezicht op dat vergunninghoudende energieleveranciers zich aan de wet houden en eerlijk zaken doen.
Via de website of telefoonlijn van de ACM via ConsuWijzer kan de consument praktische onafhankelijke informatie verkrijgen over onder meer het afsluiten van een energiecontract, overstappen, vergelijken, meters, verbruik, en over de verschillende soorten leveringstarieven (vast, variabel of dynamisch). Voor juridisch advies kunnen zij zich (eventueel) richten tot hun rechtsbijstandverzekering of het Juridisch Loket.
Tot slot, zoals omschreven staat in het antwoord op vraag 6, is het kabinet geen contractspartij en heeft om die reden geen bemoeienis in de totstandkoming en de inhoud van het contract. De consument kan wel, indien een energieleverancier zich (vermoedelijk) niet aan de regels houdt, hier een melding van doen via de website van ConsuWijzer. De ACM kan in dat geval handhavend optreden.
Bent u bekend met het verslag van het faillissement van Energieflex waarin wordt gesteld dat toezichthouder ACM geen vergunning had mogen geven aan Energieflex? Hoe apprecieert u dit? Geeft dit volgens u de noodzaak aan dat een vergunning in de toekomst minder makkelijk afgegeven moet worden? Welke acties gaat u op dit vlak ondernemen?2
Ja, daar ben ik bekend mee.
In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en de Besluiten vergunning levering gas en elektriciteit aan consumenten is geregeld aan welke eisen een aanvrager moet voldoen om een leveringsvergunning van de ACM te krijgen. Deze eisen gaan over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. De ACM toetst hieraan en geeft er invulling aan. Het is aan de aanvrager van een vergunning om aan te tonen dat hij aan de vergunningsvereisten voldoet en aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder een vergunning af te geven als de aanvrager aan de (wettelijke) vereisten voldoet. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft daarbij geen rol.
Uiteraard vind ik het belangrijk dat consumenten worden beleverd door betrouwbare leveranciers. Dit is ook wettelijk geregeld. Om dat nog beter te kunnen waarborgen, worden in het wetsvoorstel voor de Energiewet ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voorgesteld die ervoor zorgen dat leveranciers aan meer eisen moeten voldoen om elektriciteit en gas te kunnen leveren aan consumenten. Het wetsvoorstel Energiewet ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen.
In het wetsvoorstel worden de volgende aanpassingen voorgesteld. Leveranciers (het bedrijf en de bestuurders) zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt eentoets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers (het bedrijf en de bestuurders). Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG-screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet- integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken.
Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Dit is nu niet als zodanig expliciet in de wet opgenomen.
Nieuw opgenomen is de kwaliteit van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt.
In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden.
Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen.
Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.8 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening jaarlijks te herhalen.
De ACM controleert als onafhankelijk toezichthouder of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor betrouwbare levering en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden afgelopen jaar al in september, maar ook doorlopend o.b.v. signalen en door middel van risico georiënteerd toezicht. De ACM kijkt daarbij een jaar vooruit.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de energiemarkt is en wordt gekeken of het wettelijk kader, op de naleving waarvan de ACM toezicht houdt, robuust genoeg is. Hierover zijn door mijn voorganger gesprekken gestart met zowel ACM als met de energieleveranciers. Deze gesprekken zal ik voortzetten. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen. De ACM heeft zelf ook aangekondigd dat zij laat onderzoeken of en zo ja, hoe zij in dergelijke gevallen de belangen van consumenten nog beter kan waarborgen.
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 en 3, vind ik het dan ook belangrijk – gezien de faillissementen van de afgelopen maanden en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten – om in aanvulling op de al voorgestelde aanpassingen in het wetsvoorstel voor de Energiewet een onderzoek te doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het stellen van extra financiële eisen aan energieleverancier om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen.
Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren.
Als aangekondigd, laat ik dit door een externe partij onderzoeken. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Hoe garandeert u dat de levensvatbaarheid van bestaande energiebedrijven voldoende is getoetst? Hoe worden consumenten op de energiemarkt beschermd tegen zwakke energiebedrijven? Wat doet u om dit te waarborgen en hoe kan dit worden verbeterd? Bent u hierbij bereid om op korte termijn de ACM te verzoeken een stresstest uit te voeren gegeven de voortdurende hoge energieprijzen en verwante faillissementen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan worden voorkomen dat er deze winter nog meer consumenten de dupe zullen worden van zwakke energiebedrijven die omvallen? Hoe gaat u hieraan bijdragen?
De aanvallen op betogers van KOZP in Volendam en het politieoptreden. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gebeurtenissen rondom de aanvallen op een demonstratie van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) in Volendam?
Ja.
Hoe kwalificeert u aanvallen op vreedzame betogers door burgers die tot doel hebben met die aanvallen betogers angst aan te jagen en het vrije demonstratierecht van betogers te bedreigen?
Het kabinet keurt dit geweld af, alsmede het feit dat daarmee werd geprobeerd de uitoefening van het grondwettelijk beschermde demonstatierecht te voorkomen.
Wat is er vanuit de Veiligheidsdriehoek gebeurd om de KOZP-demonstranten te beschermen tegen het gooien van eieren, oliebollen, sigaretten, pionnen, visafval, eieren, stenen en vuurwerk? Kunt u een tijdlijn geven vanaf eerste kennisname van de demonstratie door lokale autoriteiten tot aan heden?
De burgemeester van Edam-Volendam heeft mij het volgende laten weten. De KOZP-demonstratie te Volendam op zaterdag 4 december 2021 is niet van te voren door de organisatie aangemeld. Door het achterwege blijven van een kennisgeving was de lokale driehoek niet in de gelegenheid de plannen voor de betoging vooraf te kennen, de risico’s ervan in te schatten en overleg te voeren met de organisator over noodzakelijke maatregelen om een ordelijk en veilig verloop te bevorderen, aldus de burgemeester.
De demonstratie van KOZP vond plaats op het Europaplein op zaterdag 4 december 2021, tijdens de weekmarkt. De demonstranten zijn met megafoons over de markt gegaan, waarbij vermenging optrad met ander publiek. Daarna is door omstanders met verschillende goederen gegooid naar de demonstranten.
Vanaf het moment dat de politie, ondanks dat de demonstratie niet was aangemeld, kennis kreeg van de demonstratie, is de-escalerend opgetreden door de inwoners aan te spreken op hun gedrag en de aanwezigen kalm te houden. Hierbij is de politie tussen de betogers en de inwoners van Edam-Volendam gaan staan om confrontatie te voorkomen. In twee gevallen is geweld toegepast door middel van de wapenstok, om de veiligheid van de demonstranten te waarborgen. Bij het politieoptreden stond het waarborgen van de veiligheid van zowel de demonstranten als de politiemedewerkers centraal, alsmede het voorkomen van verdere escalatie. Omstreeks 12.30 is de burgemeester geïnformeerd.
Ik heb begrepen dat de burgemeester vervolgens de opdracht heeft gegeven om de demonstratie te beëindigen en de demonstranten heeft verzocht om terug te gaan naar de bussen.
De politie heeft het publiek op afstand van de bussen gehouden en heeft de bussen op hun terugweg begeleid.
Hoe kon het zover komen dat vreedzame betogers werden geconfronteerd met zulk geweld? Wat heeft de politie gedaan om het geweld te voorkomen dan wel te stoppen? Wat was de motivatie voor de politie om in te grijpen zoals er is ingegrepen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel geweldplegers zijn er gearresteerd? Worden er nog geweldplegers gezocht vanwege betrokkenheid bij deze aanval?
Er zijn geen personen gearresteerd. Het OM heeft mij laten weten dat uit verder onderzoek zal moeten blijken of en wie zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten.
Bent u van mening dat de politie juist heeft opgetreden om betogers te beschermen tegen geweldplegers? Waarom wel of waarom niet? Wat had de politie anders kunnen of moeten doen om de betogers te beschermen?
Bij het faciliteren en in goede banen leiden van demonstraties treedt de politie op onder gezag van de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Het is niet aan mij als Minister om daar in te treden.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen, dan wel bij de lokale autoriteiten op onafhankelijk onderzoek aan te dringen, naar hoe de aanval van geweldsplegers tegen vreedzame betogers in Volendam voorkomen en bestreden had kunnen worden en daarbij specifiek in te gaan op de rol van de lokale autoriteiten hierin? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is dit aan lokaal gezag en niet aan mij om over te oordelen. Ook de beoordeling of een onderzoek moet worden ingesteld is aan het lokaal gezag.
Ziet u ook een patroon van geweld tegen antiracismedemonstranten in de afgelopen jaren? Waaruit blijkt dat patroon volgens u wel of niet?
De maatschappelijke discussie rondom het uiterlijk van de figuur van Piet, zorgt al een aantal jaren voor spanningen tussen pro- en anti-Zwarte Piet bewegingen.
Op 20 december 2019 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens de Ministers van BZK en JenV een brief naar de Kamer gestuurd over de Kabinetsbrede inzet de-escalatie rondom spanningen Sinterklaasviering.1
Is er oog voor specifiek het geweld tegen antiracismedemonstranten vanuit het ministerie? Is er bijvoorbeeld een specifieke aanpak van zulk geweld, die zich richt op het voorkomen, opsporen en vervolgen van geweld tegen antiracismedemonstranten? Zo ja, kunt daarover uitweiden? Hoe wordt bovendien gemeten of deze aanpak effectief is?
Zoals aangegeven in de brief waarnaar bij beantwoording van vraag 8 is verwezen, is er vanuit het Ministerie van BZK en JenV voortdurend aandacht voor de vrijheid van demonstreren, onder meer door hierover het gesprek te blijven aangaan met alle betrokkenen, voor het onderwerp (extra) aandacht te vragen en door het delen van kennis en goede praktijkvoorbeelden.
Uitgangspunt is dat vreedzame demonstraties zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden gefaciliteerd en beschermd, ook als sprake is van soms heftige tegen(re)acties. Het is aan de lokale driehoek (burgemeester, politie en OM) om daarbij binnen de geldende wettelijke kaders keuzes te maken.
Indien zo’n aanpak er niet is, bent u bereid om een dergelijke aanpak op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
En breder, is er een aanpak tegen geweld tegen demonstranten en journalisten die aanwezig zijn bij demonstraties? Kunt u daarover uitweiden? Hoe wordt bovendien gemeten of deze aanpak effectief is?
De politie heeft een handelingskader veilig werken door journalisten bij demonstraties evenementen en in wijken opgesteld. Uiteraard kan dit protocol alleen worden uitgevoerd wanneer de politie op de hoogte is van een demonstratie en van de aanwezigheid van een journalist.
Verder is er een aanpak om agressie en geweld tegen journalisten tegen te gaan. Deze aanpak heeft een preventieve en een repressieve kant. In de preventieve aanpak verzorgt PersVeilig, met ondersteuning van het Ministerie van OCW, weerbaarheidstrainingen voor journalisten. Ook zijn er middelen beschikbaar gesteld door OCW en JenV om veiligheidsmaatregelen te nemen, zoals de aanschaf van een noodknop. Dit geldt zowel voor journalistieke organisaties die dat voor hun werknemers doen als voor freelance journalisten.
De repressieve kant van de aanpak is beschreven in het protocol PersVeilig, waar politie en het Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt hebben. Het zwaarder straffen van daders en het prioritair opvolgen van zaken van agressie of geweld tegen journalisten zijn daar onderdeel van.
Over het functioneren van het protocol PersVeilig heb ik uw Kamer in maart van dit jaar geïnformeerd.2 Kort voor de begrotingsbehandeling heb ik uw Kamer geïnformeerd over een aantal aanverwante punten, onder meer de structurele financiering van PersVeilig.3
Ten aanzien van geweld tegen demonstranten wijs ik u op het antwoord op vraag 8.
Indien zo’n aanpak er niet is, bent u bereid om een dergelijke aanpak op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11.