Het eerder afschaffen van de Jubelton |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IT’ers: Jubelton kan eerder dan 2024 worden afgeschaft. «Zet die 100.000 in je systemen op 0, en klaar is Kees»»?1
Ja.
Klopt het dat de belastingvrije schenking op een koopwoning jaarlijks wordt geïndexeerd, waardoor het drempelbedrag voor belastingvrij schenken elk jaar wijzigt, in 2022 106.671 euro is en in 2021 105.302 euro was?
Ja.
Klopt het dat bij deze indexering sprake is van een zogenaamde wijziging van de parameters, omdat het hier gaat om wijziging van de bedragen (en percentages) van heffingskortingen?
Ja.
Klopt de informatie uit de meest recente Parameterbrief (Belastingplan 2022) nog steeds, waarin staat dat parameters onder andere bedragen en percentages zijn van heffingskortingen (zoals de Jubelton) «waarvan de waarden zich eenvoudig laten aanpassen»?
Ja.
Klopt ook de informatie nog steeds dat parameters in de erf- en schenkbelasting, waaronder de Jubelton, uiterlijk 1 december van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging nog aangepast kunnen worden?
Ja.
Klopt het dat bij het verlagen van de heffingsvrije grens (het «Jubelton-bedrag») naar nul euro, één euro of een ander symbolisch laag bedrag, dit onderdeel niet uit de aangifte verwijderd hoeft te worden?
Een verlaging naar nul euro, betekent dat de jubelton ofwel de schenkingsvrijstelling eigen woning is afgeschaft. Deze zou dan uit de aangifte moeten worden verwijderd. Bij verlaging naar een ander bedrag blijft de vrijstelling onderdeel van het aangiftebiljet.
Klopt het ook dat het procesmatig niet ingewikkelder is om de Jubelton van bijvoorbeeld 106.671 euro naar één euro te wijzigen, dan van 105.302 euro naar 106.671 euro te indexeren?
Ja.
Volgt uit het voorgaande dat het maximale bedrag van de belastingvrije schenking voor een koopwoning tot 1 december van dit jaar «eenvoudig» aangepast kan worden naar nul euro,één euro of een ander symbolisch laag bedrag, zodat de Jubelton vanaf 2023 de facto op nihil staat?
Het is automatiseringstechnisch mogelijk om de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning voor schenkingen van ouders aan kinderen te verlagen tot één euro of een ander bedrag, maar niet tot 0 euro. Een verlaging tot 0 euro betekent namelijk de facto een afschaffing en daarvoor is een structuuraanpassing nodig.
Bij verlaging van de vrijstelling EW tot € 1 zou deze lager zijn dan de eenmalige verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen zonder bestedingsvoorwaarden van € 27.231. Te verwachten is dat dit tot vragen en verwarring gaat leiden: het doel schenking voor de eigen woning wordt herkend in de aangifte waarna bij aanvinken alles boven € 1 wordt belast. Elders in het aangifteformulier kan in de ouder-kindrelatie zonder bestedingsvoorwaarde aanspraak worden gemaakt op een bedrag van € 27.231. Dit komt de begrijpelijkheid voor de burger niet ten goede.
Bijkomend risico is druk op de uitvoering als gevolg van vragen over de uitwerking van de regeling en noodzakelijk herstel waar verkeerde keuzes gemaakt blijken te zijn. Vanuit dat perspectief is het het meest logisch bij een eventuele verlaging van de vrijstelling EW een bedrag van € 27.231 als ondergrens te hanteren.
De schenkingsvrijstelling EW is niet alleen van toepassing op schenkingen in ouder-kindrelaties, maar ook op schenkingen tussen derden. In beide situaties bedraagt de vrijstelling naar de huidige stand maximaal € 106.671. Dit bedrag is voor beide situaties als één parameter in de systemen geprogrammeerd. Als gevolg daarvan moet bij verlaging voor beide situaties opnieuw eenzelfde maximumbedrag gelden.
Erkent u daarmee dat het op nihil stellen van de Jubelton feitelijk al eerder mogelijk is dan per 2024? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Waarom kiest u er, als u de Jubelton wilt afschaffen om de groeiende ongelijkheid in de volkshuisvesting tegen te gaan, niet voor dit de facto al per 1 januari 2023 te doen door voor 1 december 2022 het heffingsvrije bedrag op nihil te zetten?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat u zo nog onnodig een jaar extra bijdraagt aan grotere ongelijkheid op de woningmarkt?
Uit de evaluatie van de verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning door SEO2 komt ook onder meer naar voren dat de financiële uitgangspositie van huishoudens die een schenking ontvangen relatief gunstig is ten opzichte van huishoudens zonder schenking. Dit vergroot de vermogensongelijkheid binnen generaties. Uit de evaluatie blijkt ook dat starters op de woningmarkt de schenking deels gebruiken om minder te lenen dan op basis van hun inkomen had gekund, maar ook om een duurdere woning te kopen dan starters zonder schenking. Dit kan ten koste gaan van andere starters die om dezelfde starterswoningen concurreren en draagt daarmee bij aan de ongelijkheid op de woningmarkt.
Bent u alsnog bereid de Jubelton per 2023 op nihil te stellen? Waarom wel, dan wel waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat op het moment dat de Jubelton per 1 januari 2024 wordt afgeschaft ontvangers van de belastingvrije schenking dit geld nog tot 1 januari 2027 belastingvrij voor de koop van een woning kunnen aanwenden? Wat doet dit volgens u met de ongelijkheid in de volkshuisvesting?
Dit hangt af van de precieze vormgeving van de wetgeving inzake de afschaffing van de vrijstelling eigen woning die deel zal uitmaken van het Belastingplan 2023.
Uit het onderzoek van SEO blijkt dat de financiële uitgangspositie van huishoudens die een schenking ontvangen relatief gunstig is ten opzichte van huishoudens zonder schenking, en dat starters op de woningmarkt de schenking deels gebruiken om minder te lenen dan op basis van hun inkomen had gekund, maar ook om een duurdere woning te kopen dan starters zonder schenking. Dit kan ten koste gaan van andere starters die om dezelfde starterswoningen concurreren en draagt daarmee bij aan de ongelijkheid op de woningmarkt. Afschaffen van de schenkingsvrijstelling verkleint zodoende de ongelijkheid. Dit effect zal gradueler optreden naarmate de wijze waarop afschaffing wordt vormgegeven per saldo meer ruimte laat voor schenkingen.
Hoe kan het, dat in antwoord op feitelijke vragen die afgelopen Prinsjesdag werden gesteld, werd aangegeven dat «afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning [...] op zijn vroegst mogelijk [is] per 2023», terwijl ook ten tijde dat dit antwoord werd gegeven al bekend was dat in 2022 de afronding plaats zou vinden van het sinds 1 juli 2021 in werking getreden nieuwe systeem voor schenk- en erfbelasting? Wat is er sinds dit kleine half jaar veranderd dat het nu pas sinds 2024 zou kunnen?
Voorstellen voor aanpassing van wet- en regelgeving die aanpassingen in de systemen van de Belastingdienst vergen, moeten worden ingepast in het IV-portfolio van de Belastingdienst. Dat is het totaal van werkzaamheden dat aan de systemen moet worden uitgevoerd: beheer en onderhoud, modernisering en vernieuwing, en wetgeving en jaaraanpassingen. In de praktijk is de vraag daarbij groter dan met de beschikbare capaciteit realiseerbaar is, zodat voortdurend keuzes moeten worden gemaakt. In het najaar kunnen daarbij nieuwe voorstellen opkomen vanuit (onder meer) het pakket Belastingplan, terwijl ook de vraag naar en verdeling van portfoliocapaciteit doorlopend in beweging is. In dat traject probeert de Belastingdienst binnen de mogelijkheden rekening te houden met nog opkomende wetgevingswensen.
Specifiek voor wetgeving waarvoor structuuraanpassingen nodig zijn in de systemen voor de schenk- en erfbelasting geldt daarbij dat de specificaties uiterlijk op 1 maart van jaar t-1 moeten vaststaan voor inwerkingtreding per 1 januari van jaar t. De lopende systeemvernieuwing kan daarbij nog van invloed zijn op de werkelijke doorlooptijd van gewenste wijzigingen.3 De specificaties zijn de ICT-technische uitwerking van de (aanpassing van) wet- en regelgeving die in de systemen moet worden verwerkt. Voorgestelde maatregelen moeten worden beoordeeld op inpasbaarheid met andere aanpassingen die in de systemen moeten worden doorgevoerd.4
Bij de beantwoording van de feitelijke vragen van afgelopen Prinsjesdag was de inschatting dat de noodzakelijke werkzaamheden voor afschaffing van de schenkingsvrijstelling eigen woning nog konden worden ingepast in het portfolio van 2022 met een inwerkingtredingsdatum 1 januari 2023. Dit was gebaseerd op de stand van de portfoliobesluitvorming van dat moment en een eerder gemaakte eerste inschatting van de impact van het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning op de systemen. De woorden «op zijn vroegst» brachten tot uitdrukking dat dit een voorlopig oordeel was: er was geen wetsvoorstel en er was dus ook geen afgeronde uitvoeringstoets.
Ook toen vraag en aanbod voor aanpassingen aan de systemen later in het najaar van 2021 verder op elkaar moesten worden gepast, maakte het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning geen onderdeel uit van het pakket Belastingplan 2022. Bij de toedeling en verdeling van portfoliocapaciteit is gestuurd op een effectieve inzet op het aanbod van projecten in het portfolio met voor de schenk- en erfbelasting de afronding van de overgang naar het nieuwe systeem als belangrijke prioriteit. Het venster voor het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning sloot verder met het ontbreken van wetgeving per 1 januari 2022.
Het afschaffen van de schenkingsvrijstelling eigen woning wordt in wetgeving uitgewerkt en door de Belastingdienst met een uitvoeringstoets beoordeeld. Bij de portfolioplanning voor 2023 wordt er nu reeds van uitgegaan dat het voorstel eind dit jaar in het Staatsblad zal staan, met inwerkingtredingsmoment 1 januari 2024.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording binnen drie weken is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Weer meer incidenten met verwarde personen' |
|
Ingrid Michon (VVD), Daan de Neef (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weer meer incidenten met verwarde personen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Klopt het dat de politie in de afgelopen jaren al meer dan 100.000 incidenten rondom personen met verward gedrag registreerde? Klopt het dat het merendeel van die gemaakte meldingen niet bestemd zijn voor de politie, maar eigenlijk voor zorghulpverleners?
In het jaar 2020 registreerde de politie 102.253 en in 2021 130.184 meldingen van incidenten van personen met verward gedrag. Er is geen eenduidige verklaring voor de stijging. Een E33 melding is een melding van overlast door een verward of overspannen persoon en wordt door de politie met de code E33 geregistreerd in het registratiesysteem Basisvoorziening Handhaving. De E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen. Het aantal meldingen geeft geen beeld van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. De stijging van het aantal geregistreerde incidenten wil niet per definitie zeggen dat de groep mensen met verward gedrag groeit. Bij één incident kunnen meerdere personen betrokken zijn, en één persoon kan ook zorgen voor meerdere incidenten. Ook blijkt uit navraag bij lopende pilots dat wanneer er via triage inzet plaatsvindt vanuit de GGZ bij een incident er nog steeds een E33 melding wordt gedaan. Hoewel ik de zorgen over het aantal registraties deel, is het op basis van de registratie van E33-meldingen niet mogelijk om in algemene zin aan te geven in welk aandeel van deze gevallen eigenlijk zorg of ondersteuning nodig was.
Welke maatregelen neemt u of heeft u reeds genomen om ervoor te zorgen dat deze meldingen door zorghulpverleners worden opgenomen en niet door de politie?
Het is voorafgaande aan politie-inzet niet altijd goed in te schatten of er eigenlijk inzet van hulpverleners uit de zorg of het sociaal domein nodig is. Eerder is in pilots met wisselend succes gewerkt met (toegang tot) een «ggz-triagist» in de regionale meldkamers. De mogelijkheden voor triage bij de behandeling van een melding maakt onderdeel uit van de uitwerking van het coalitieakkoord. Daarnaast richten de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik ons – in relatie tot de inzet van de politie – op het vroegtijdig signaleren van problematiek en het eerder tot stand komen van passende zorg en ondersteuning, om te voorkomen dat de politie moet worden ingeschakeld. Ook richten we ons op een betere samenwerking tussen politie en zorg op het moment van politie-inzet en na afloop hiervan. Zo worden inmiddels in 68 gemeenten wijk-GGD’ers ingezet. Naar aanleiding van de motie «street-triage» zijn in januari 2022 in Amsterdam, Den Haag, Eindhoven en Groningen initiatieven gestart gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen politie en zorg op straat.2 In de zomer van 2022 wordt een onderzoeks-, en begeleidingsproject gestart om de eerste inzichten te delen en regio-overstijgende lessen te trekken.3 Ook is er een landelijke uniforme werkwijze ontwikkeld waarmee de politie zorgwekkende signalen kan delen met gemeenten.
In hoeverre hebben landelijke teams als het Aanjaagteam Verwarde Personen, het Schakelteam Verwarde Personen en het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam succes gehad in het stroomlijnen van het aantal meldingen van personen met verward gedrag?
Het Aanjaag- en Schakelteam en het Verbindend Landelijk Ondersteunings Team (VLOT) hebben niet als doel gehad om de meldingen zoals door de politie geregistreerd te stroomlijnen. Hun primaire doel was om te zorgen dat de zorg en ondersteuning voor personen met verward of onbegrepen gedrag verbeterd en dat er op lokaal niveau een werkende aanpak wordt vormgegeven. Het Aanjaag- en Schakelteam hebben de bouwstenen ontwikkeld voor een sluitende aanpak voor personen met verward gedrag.4 Ook hebben zij de samenwerking geïnitieerd tussen de landelijke en regionale ketenpartners. De regioadviseurs vanuit VLOT hebben bij de implementatie van de bouwstenen de lokale en regionale partners (vraaggericht) ondersteund, en in de regio’s geholpen de uitvoeringspraktijk verder te ontwikkelen.5 6 In het huidige actieprogramma «Grip op onbegrip» worden de onderliggende mechanismen van goede voorbeelden van de afgelopen jaren verder onderzocht, ontwikkeld en verspreid en wordt ingezet op domeinoverstijgende initiatieven die ten goede komen aan deze doelgroep.
Klopt het dat de aanpak per gemeente verschilt? Zijn meldpunten bij gemeenten voldoende bekend als de stijgende lijn in het aantal incidenten doorzet? Wat gaat u doen om deze meldpunten beter onder de aandacht te brengen?
Ja, dat klopt. De inzet van de lokale en regionale zorg- en hulpverleningsstructuur is aan gemeenten. Vanuit de rijksoverheid ondersteunen we gemeenten hierbij, via het eerdergenoemde actieprogramma «Grip op onbegrip». Maar ook door op landelijk niveau voorzieningen in te richten, zoals het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag, waar mensen een melding kunnen maken wanneer zij zich zorgen maken over een ander. Het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag, bereikbaar op telefoonnummer 0800–1205, fungeert als landelijke, eenvoudige toegangspoort naar de lokale meldpunten. Er wordt doorlopend geïnvesteerd in de vindbaarheid en bekendheid van het meldpunt, door middel van (online) communicatiecampagnes. Mede hierdoor wordt het meldpunt tussen de 700–1500 keer per maand gebeld. Daarnaast wordt er gewerkt aan een landelijk uniforme meldwijze tussen politie en gemeenten, veelal via deze lokale of regionale meldpunten zorgwekkend gedrag. Zo kunnen zorgwekkende signalen door de politie op eenvoudige en veilige wijze worden gedeeld met een meldpunt.
Bent u bekend met de lokale aanpak van de gemeente Veldhoven waarbij inwoners specifiek melding kunnen maken indien zij zich zorgen maken over de veiligheid van verwarde buurtgenoten? Vindt u de integrale aanpak die daar gebruikt wordt een goed voorbeeld voor andere gemeenten?
Ja, ik ben bekend met deze aanpak. De ministeries van JenV en VWS ondersteunen deze aanpak, via het genoemde actieprogramma «Grip op onbegrip» en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV).7 Uit onderzoek van het CCV is gebleken dat de inzet van een Wijk-GGD’er, als «verbindingsofficier» tussen zorg en veiligheid en gericht op preventie, veel voordelen oplevert voor zowel de betrokken cliënten als de ketenpartners.8 Het is daarom een goed voorbeeld voor andere gemeenten, al zal hierbij altijd sprake zijn van regionaal maatwerk. Het is goed om dergelijke voorbeelden en de bepalende succesfactoren te delen, om zo een leercyclus tot stand te brengen. Het delen van de werkende mechanismen van een geïntegreerde aanpak en creëren van lerende netwerken is een belangrijk onderdeel van het actieprogramma.
Wat vindt u van de suggestie om E33-meldingen te betrekken bij een regulier overleg tussen wijkagenten en het sociaal domein? Hoe beziet u de suggestie om naast politie, brandweer en ambulance ook een zorgtafel toe te voegen aan de meldkamer?
Ik neem de suggesties mee in het uitwerken van het coalitieakkoord. In dit akkoord staat dat politie, zorg en de gemeenten intensiever gaan samenwerken om ervoor te zorgen dat personen met verward of onbegrepen gedrag op tijd de juiste zorg en/of brede ondersteuning wordt geboden. Daarvoor moet de toeleiding naar passende zorg en ondersteuning worden verbeterd. Zo is het belangrijk dat er actief opvolging kan worden gegeven aan signalen en meldingen bij politie en bij de meldpunten zorgwekkend gedrag. Uw Kamer wordt voor de zomer nader geïnformeerd over de uitwerking van het coalitieakkoord.
Transactiekosten die ten koste gaan van de uitkering van uitkeringsontvangers in het buitenland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de transactiekosten, die in rekening gebracht worden bij mensen met een uitkering bij het UWV die in het buitenland wonen, bijvoorbeeld mensen die in Turkije woonachtig zijn?
Ik ben bekend met het signaal dat uitkeringsgerechtigden met een rekening bij een Turkse bank een lager bedrag krijgen bijgeschreven dan dat UWV overmaakt. Ook ben ik bekend met dat er transactiekosten door banken in rekening kunnen worden gebracht als er een overboeking gedaan wordt naar een land buiten de Single Euro Payments Area (SEPA).
Klopt het dat deze transactiekosten verband houden met het feit dat het UWV sinds 8 november 2021 overgestapt is op het betalingssysteem Target-2? Is hier bij de overgang voldoende rekening mee gehouden?
Dit klopt, betalingen van UWV naar Turkije gaan sinds 8 november 2021 via het Target-2 systeem. Dit is een interbancair Europees betalingssysteem voor de verwerking van eurobetalingen. Met de overgang naar Target-2 zijn er Turkse banken die andere kosten voor de betalingen van het UWV naar Turkije berekenen.
De reden voor de overstap is dat de oude manier van betalen sterk verouderd was. UWV was de laatste partij in Nederland die op de oude manier betalingen deed. Alle banken in Nederland maken gebruik van het Target-2 systeem, en UWV voert alle betalingen naar een bankrekening buiten het SEPA gebied nu ook op dezelfde wijze uit via dit systeem.
Bij de transitie naar Target-2 was bekend dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, maar voor UWV was de impact per bank of per rekeninghouder niet te duiden. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV.
Waarom is het UWV overgestapt op Target-2? Hoe verhoudt dit zich tot het eveneens bestaande Single Euro Payments Area (SEPA)-betalingssysteem?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uitkeringsgerechtigden bij het UWV door de overgang nu enkele tientallen euro’s per maand minder aan uitkering ontvangen?
UWV heeft het signaal gekregen dat twee grote Turkse banken sinds de overstap naar Target-2 (meer) kosten in rekening brengen voor ontvangen betalingen. De bank rekent hier mogelijk kosten voor door aan de klant, op basis van de bankvoorwaarden en het type bankrekening van de klant.
Houdt dit ook verband met banken die nu, vanwege Target-2, hogere kosten in rekening brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het bekend voor welke landen en banken dit geldt? Zijn er ook banken die deze extra kosten niet in rekening brengen? Hoe kunnen deze andere banken beter in beeld gebracht worden bij de uitkeringsgerechtigden?
De overgang naar het Target-2 systeem raakt geen andere klanten van UWV want betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied gingen al via Target-2. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV. De klant krijgt het bedrag op de betaalspecificatie in Euro gestort, het bedrag dat de bank inhoudt, ziet UWV niet.
Er is alleen iets te zeggen over de totale export van uitkeringen naar Turkije in 2020. Mogelijke dat een deel van deze personen te maken krijgt met hogere doorberekende bancaire kosten.
Los van de overstap naar Target-2 zijn er signalen dat Turkse banken relatief hoge transactiekosten rekenen voor overboekingen uit Nederland. Dit geldt ook voor andere transacties dan UWV uitkeringen.
Ook bij betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied kan het voorkomen dat een bank kosten in rekening brengt. In welke gevallen dit voorkomt en de hoogte van die kosten zijn niet bekend.
Hoe groot is de groep die getroffen wordt door deze hogere transactiekosten en is deze doelgroep goed in beeld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel extra kosten gaan hiermee gepaard per uitkeringsgerechtigde?
Zie antwoord vraag 6.
Gelden deze extra kosten ook voor andere sociale uitkeringen, toeslagen dan wel voor pensioenen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de getroffen groepen en de extra kosten goed in beeld? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar doen?
Hoewel het vervelend is dat uitkeringsgerechtigden met een Turkse bankrekening vanaf november jl. extra kosten in rekening gebracht krijgen, is geen rol weggelegd voor het Ministerie van SZW. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden en het is niet aan SZW om daarover met de banken in overleg te treden. Het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. UWV heeft geen invloed op de (hoogte van de) kosten die de begunstigde banken in rekening brengen, niet in de oude en niet in de nieuwe situatie. Het klant contact centrum van UWV verwijst de klant met vragen hierover naar de eigen bank.
Nederland heeft een efficiënt betalingsverkeer en ook binnen het eurogebied worden betalingen efficiënt verwerkt. Internationale betalingen kunnen echter kostbaar en tijdrovend zijn doordat de verschillende systemen achter het verwerken van de betalingen niet goed op elkaar zijn aangesloten. In 2020 heeft de G20 daarom het verbeteren van grensoverschrijdende internationale betalingen tot prioriteit gemaakt en een routekaart opgesteld met 19 bouwstenen voor het verbeteren van grensoverschrijdende betalingen.1
Eén van de doelstellingen waarop de routekaart is gebaseerd, is om de kosten van grensoverschrijdende betalingen omlaag te brengen. Andere doelstellingen zijn onder andere het vergroten van inclusiviteit, transparantie en snelheid. De Nederlandsche Bank is namens Nederland actief betrokken en neemt deel aan de werkgroepen die zijn gestart om elementen van de routekaart verder uit te werken en met oplossingen te komen. Verschillende private partijen, zoals banken, zijn hier ook bij betrokken omdat het realiseren van verbeteringen internationale samenwerking vereist van private en publieke partijen. De routekaart zal de komende jaren op internationaal niveau verder worden uitgevoerd.
Welke actie kunt u ondernemen om deze extra transactiekosten weer ongedaan te maken? Bent u bereid om zich ervoor in te spannen dat mensen in het buitenland er niet financieel op achteruit gaan vanwege de wijziging van het betalingssysteem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de Nederlandse en buitenlandse banken die dit betreft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de toezichthouders op de banken, De Nederlandsche Bank (DNB), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Bankautoriteit (EBA)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze hogere bankkosten betrekken bij het samenstellen van koopkrachtplaatjes (mede door het Centraal Planbureau (CPB) en het Nibud)? Zo nee, waarom niet?
De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die buiten Nederland wonen wordt niet meegenomen in de koopkrachtplaatjes van het CPB en SZW. Dat komt onder andere omdat deze mensen belasting betalen in het land waarin zij woonachtig zijn, en de koopkrachtplaatjes alleen kijken naar het Nederlandse belastingstelsel. Bovendien heeft een deel van de uitkeringsgerechtigden te maken met hogere bankkosten. Dergelijke kosten kunnen dan ook niet worden meegenomen in de koopkrachtplaatjes.
De geweldsgolf rond het azc in Budel. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Wat is uw reactie op het feit dat het geweld door asielzoekers in en rond het asielzoekerscentrum (azc) in Budel dermate escaleert dat de burgemeester van Cranendonck een noodverordening heeft moeten afkondigen?1
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat ieder incident er één teveel is. Ik vind de mate en ernst van de incidenten in Budel onacceptabel. Ik neem de zorgen van de gemeente Cranendonck en het COA heel serieus en deel die zorgen ook. Een noodverordening is een zwaar middel, maar de veiligheid van de omwonenden, medebewoners en medewerkers van de vreemdelingenketen moet altijd voorop staan. Ik heb op 2 februari deelgenomen aan een constructief gesprek tussen de burgemeester van Cranendonck, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA over de noodverordening en andere maatregelen die op korte en lange termijn worden ingezet om de overlast een halt toe te roepen. Zie voor de uitkomsten van dit gesprek mijn antwoord op vraag 9.
Erkent u dat het bizar is dat de politie de afgelopen drie maanden maar liefst 200 keer in actie moest komen tegen personen die in dit azc verbleven?
Ja. Nogmaals: ieder incident is er één teveel en ik vind iedere vorm van overlast en criminaliteit onacceptabel.
Hoeveel en welke sancties, van Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)-sancties tot straf- en verblijfsrechtelijke sancties, zijn in diezelfde periode opgelegd aan personen die in het azc in Budel verbleven?
De afgelopen drie maanden (november 2021 tot en met januari 2022) zijn er 60 vonnissen door de Politierechter van de rechtbank Oost Brabant gewezen in zaken die betrekking hebben op verdachten uit azc Budel-Cranendonck. Van die 60 vonnissen werd in 16 gevallen een geldboete opgelegd (al dan niet deels voorwaardelijk) en in 42 gevallen een onvoorwaardelijke dan wel (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. De overige vonnissen betroffen een vrijspraak (1x) en een nietige dagvaarding (1x).
Het COA heeft in diezelfde periode ca. 130 maatregelen opgelegd aan vreemdelingen uit azc Budel-Cranendonck. In ca. 10 gevallen werd voor één of meerdere weken de toegang tot de locatie ontzegd. Als de overlastgever niet zelf onderdak kan regelen, biedt het COA een versoberde time-outplek in een ander azc aan.
Van ca. 50 vreemdelingen is twee weken hun zakgeld ingehouden, terwijl van ca. 40 vreemdelingen 4 weken hun zakgeld is ingehouden.
Deelt u de conclusie dat deze wantoestanden, evenals de 16.262 incidenten en 4.420 geregistreerde misdrijven door asielzoekers in 2020, aantonen dat de huidige aanpak van overlast en criminaliteit door asielzoekers ernstig faalt? Zo nee, waarom niet?2
Er is een uitgebreid palet aan maatregelen beschikbaar die door onder meer het COA, de IND, de DT&V, de politie, het OM en het lokaal bestuur zijn ontwikkeld om overlast veroorzaakt door asielzoekers te voorkomen en aan te pakken.3 Er is echter tijd nodig om meer effect te sorteren met de inzet van deze maatregelen. Er valt daarbij winst te behalen met een nog intensievere integrale inzet van maatregelen voor incidenten met (grote) impact die buiten het COA-terrein plaatsvinden, zoals de combinatie van het opleggen van een gebiedsverbod door de gemeente, waarop het COA kan beslissen of betrokkene in de Handhaving- en Toezichtlocatie wordt geplaatst. De situatie in Budel illustreert dat de lokale problematiek om maatwerk vraagt. Daarbij wordt oom steeds gekeken over verdergaande (beleids)maatregelen ontwikkeld kunnen worden. Dit is een gezamenlijke opgave waar de inzet van alle betrokken partijen hard nodig is.
Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, andere departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast en criminaliteit door asielzoekers. Ik onderzoek samen met deze partijen welke handelingsperspectieven de overlastaanpak meer kracht bij zouden kunnen zetten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang, inbewaringstelling en de procedures. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar handelingsperspectieven. Ook zet ik in op samenwerking met landen van herkomst. Het is frustrerend dat de samenwerking op het gebied van terugkeer niet altijd bevredigend is.
Deelt u tevens de conclusie dat het aantal van 70 verblijfsvergunningen dat in 2020 is geweigerd of ingetrokken op grond van de openbare orde onacceptabel laag is gelet op de grootschalige overlast en criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Daarnaast dient voor een intrekking gekeken te worden naar de glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
De IND heeft een wisselende voorraad aan intrekkingszaken. Mede op grond van politieke toezeggingen worden openbare orde zaken door de IND geprioriteerd en met voorrang afgehandeld.
Deelt u de mening dat de lat om overlastgevende en criminele asielzoekers vast- en uit te zetten fors verlaagd moet worden? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorganger is in haar brief van 1 juli 2020 ingegaan op het bestaande beleid en de gedachte erachter.4 In die brief is u ook toegezegd terug te komen op enkele aspecten van dit beleid. Mijn voorganger heeft deze toezegging niet kunnen nakomen, onder meer vanwege de demissionaire status waarin het vorige kabinet kwam te verkeren. Ik verwacht u dit voorjaar hierover alsnog te kunnen berichten.
Klopt het dat de overlast, geweld en messentrekkerij voornamelijk voor rekening komen van Algerijnen en Noord-Afrikanen zoals Marokkanen en Tunesiërs die zich voordoen als Algerijnen?
Overlast wordt veroorzaakt door personen met verschillende nationaliteiten. In Budel zijn nu incidenten voorgevallen waarbij onder meer Algerijnen betrokken zijn geweest.5 Het beeld dat overlast in grote mate wordt veroorzaakt door pseudo-Algerijnen is gebaseerd op een vermoeden. Vanuit de IND wordt het beeld niet herkend dat er in grote mate oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de asielprocedure door pseudo-Algerijnen. Dat beeld is ook niet gewijzigd met het stopzetten van de pilot met de versoberde spoor 2 opvang. In alle gevallen vindt een check op de identiteit, nationaliteit en herkomst plaats bij de identificatie en registratie en in de aanmeldfase.
Uiteraard worden de zaken van overlastgevers -ongeacht het asielspoor waarin de IND asielprocedures afdoet- met prioriteit behandeld. Thans worden ook alle zaken van Algerijnen in spoor 4 met prioriteit behandeld. In zaken van overlastgevers is het bovendien staande praktijk dat de rechtbank door de IND wordt verzocht het (hoger) beroep naar voren te halen en snel af te doen.
Bij overlastgevend gedrag wordt daarnaast altijd gekozen voor passende maatregel(en) uit de Toolbox. Als er sprake is van een incident met grote impact kan ook overplaatsing naar de Handhaving- en Toezichtlocatie in Hoogeveen van toepassing zijn.
Erkent u dat het besluit van uw voorganger om Algerije van de lijst van veilige herkomstlanden te schrappen zeer nadelige gevolgen heeft gehad voor Nederland en in dit geval in het bijzonder voor de inwoners van Budel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies en acties verbindt u hieraan?
Op 11 juni meldde mijn voorganger uw Kamer dat Algerije op basis van actuele landeninformatie afgezet tegen de geldende criteria volgend uit de Procedurerichtlijn niet langer kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst.6 Dit heeft gevolgen voor de asielprocedure en de opvangmodaliteit.
Asielaanvragen van Algerijnse asielzoekers worden sindsdien behandeld in de algemene (of verlengde) asielprocedure in spoor 4 en niet langer in de versnelde procedure in spoor 2. Ook is het versoberde spoor 2 regime sinds de herbeoordeling niet langer van toepassing op Algerijnse asielzoekers. Voor asielaanvragen van Algerijnse asielzoekers met een Dublinclaim, het merendeel van de asielaanvragen van Algerijnen, verandert er in dit opzicht niets en deze worden behandeld in spoor 1. Van de Algerijnse zaken in de asielvoorraad op 7 februari 2022 waarin een spoorbepaling heeft plaatsgevonden wordt thans circa 58% in spoor 1 behandeld en circa 42% in spoor 4.
Overlastgevende asielzoekers worden door het COA onder andere op sobere time-outplekken en in de Handhaving- en Toezichtlocatie geplaatst. Ook worden zij door de IND gemeld bij rechtbank om zo volgens staande afspraken beroepsprocedure naar voren te halen. Dit geldt dus ook voor overlastgevers met de Algerijnse nationaliteit, maar dus niet voor alle Algerijnse zaken. Naar aanleiding van de incidenten die in Budel zijn veroorzaakt door een deel van deze groep, plaatst het COA een gedeelte van de Algerijnse personen door naar andere locaties in het land.
Bent u bereid zich in te spannen om de zeer begrijpelijke wens van de gemeente Cranendock in te willigen om het contract met het COA per direct te ontbinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
De gezamenlijke wens is niet het sluiten van het azc, maar het aanpakken van de overlast zodat er een toekomst is voor het azc in Cranendonck. Er is tijdens mijn constructieve gesprek met de burgemeester, de commissaris van de Koning van Noord-Brabant en het COA op 2 februari jl. gesproken over oplossingen op het gebied van de veiligheid. Met de juiste maatregelen moet de rust in het azc en in Cranendonck terugkeren. Samen nemen we de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bewoners van het azc, de COA-medewerkers en alle inwoners van de gemeente Cranendonck. Daarvoor zijn diverse afspraken gemaakt over actie voor de korte en middellange termijn: 1) Aanscherpen van de beveiliging op het terrein, 2) de zaken van asielzoekers met een kansarme aanvraag worden met nog meer prioriteit behandeld, 3) verbeteren van de veiligheid op het terrein door onder andere het plaatsen van een hek om het bewonersgedeelte en 4) Er wordt nog scherper gecontroleerd en gehandhaafd, onder andere op de aanwezigheid van illegalen. De komende tijd blijf ik met de betrokken partijen in gesprek over de veiligheidssituatie, die ik nauwlettend in de gaten houd.
Welke maatregelen gaat u treffen om de geweldsgolf rond het azc in Budel per direct de kop in te drukken?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel ‘Van Nieuwenhuizen wilde aanblijven als minister toen ze baan aannam in de lobbysector, Rutte was akkoord’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van Nieuwenhuizen wilde aanblijven als Minister toen ze baan aannam in de lobbysector, Rutte was akkoord»?1
Ja.
Wat denkt u van de aan de hand van een Wob-verzoek openbaar gemaakte feiten die aantonen dat oud-minister Van Nieuwenhuizen in augustus nog betrokken was bij begrotingsbehandelingen in het kabinet, die onder andere gingen over een forse extra subsidie voor energie-infrastructuur, terwijl toen bij Minister-President Rutte al duidelijk was dat ze in de toekomst zou lobbyen voor branchevereniging Energie Nederland, waarvan onder andere Shell en Gazprom lid zijn?
Ik heb kennis genomen van het Wob-verzoek. Ik heb de Tweede Kamer hierover reeds geïnformeerd in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP), en mondeling in het debat van 8 september 2021 over de benoeming van Kamerleden als Staatssecretaris en bij gelegenheid van het debat over de begroting van AZ/De Koning op 14 oktober 2021.
Was hier sprake van de schijn van belangenverstrengeling aangezien zij deelnam aan kabinetsvergaderingen (augustus-besluitvorming) waarin over de extra subsidie besloten werd?
Het is allereerst aan de betrokken oud-bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie, binnen de grenzen van het recht, zoals de vorige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiteen heeft gezet in haar brief van 29 november 2021.
Wat vindt u van het gegeven dat Minister-President Rutte ermee instemde dat zijn partijgenoot in functie zou blijven tot het aantreden van een nieuw kabinet?
In dit specifieke geval heeft, zoals ik reeds uiteen heb gezet in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP) aan de Minister-President, voormalig Minister van Nieuwenhuizen mij op 23 juli 2021 ingelicht dat zij een nieuwe functie zou bekleden. Op 28 juli 2021 heeft zij in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Mevrouw van Nieuwenhuizen is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag aan haar verleend.
Denkt u dat het voorgestelde draaideurverbod door uw voorganger mevrouw Ollongren zal volstaan in het voorkomen van soortgelijke overstappen in de toekomst? Kunt u dit onderbouwen en zo niet, kunt u uitleggen welke stappen u zal ondernemen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt?
Een draaideurverbod ziet op het voorkómen dat een gewezen Minister of Staatssecretaris wordt ingehuurd door zijn of haar voormalige ministerie, of daar in dienst komt. Daar is in het geval van mevrouw Van Nieuwenhuizen geen sprake. Onder de eveneens in de brief van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangekondigde afkoelperiode zal het aan de bewindspersoon zijn om voor een vervolgfunctie een advies te vragen over de toelaatbaarheid daarvan aan een onafhankelijke adviescommissie. De instelling van deze commissie zal wettelijk worden geregeld, evenals de verplichting voor gewezen bewindspersonen om hieraan advies te vragen en de reikwijdte van de verplichting.
Hoe ziet u de rol van de Minister-President in deze situatie en denkt u dat het toekomstige draaideurverbod kan voorkomen dat een soortgelijke situatie zich weer voor zal doen?
In de brief van voormalig Minister-President Balkenende is opgenomen dat bewindspersonen het voornemen tot het voeren van besprekingen over een toekomstige werkkring eerst ter goedkeuring voor te leggen aan de Minister-President. Dit is eveneens opgenomen in het Handboek voor bewindspersonen, het zogenaamde Blauwe Boek. Hierop is geen wijziging voorzien.
Kunt u aangeven waarom de Minister-President op 26 augustus 2021 tot het inzicht is gekomen dat de benoeming van oud-minister Van Nieuwenhuizen niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon? Zo ja, zou u dit kunnen toelichten? Zo niet, waarom niet?
Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Dit betreft een weging van alle omstandigheden van het geval.
Kunt u de brief openbaar maken die mevrouw van Nieuwenhuizen tekende in oktober 2017 bij de informateur (zie blauwe boek), waarin zij beloofde (tekst van de versie van januari 2022): «Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies en andere nevenactiviteiten na afloop van mijn ambtsperiode als Minister»? Zo niet, waarom niet?
Mevrouw van Nieuwenhuizen heeft bij haar aantreden de belofte afgelegd, die is opgenomen in artikel 1 van de Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal. Zij heeft hieraan voorafgaand een verklaring van gelijke strekking ondertekend.
Op welk moment heeft zij afspraken gemaakt met Minister-President Rutte over het aanvaarden van de functie?
Ik hoorde op 23 juli 2021 dat mevrouw van Nieuwenhuizen een nieuwe functie zou gaan bekleden.
Wie dient toezicht te houden op deze belofte?
Het is allereerst aan de betrokken (oud-)bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan het ambt en een eventuele vervolgfunctie. Gedurende de ambtsperiode geldt de ministeriele verantwoordelijkheid voor alle handelen van een bewindspersoon.
Hoe is toezicht gehouden op de belofte in deze brief?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u reflecteren op de gang van zaken? Welke zaken zouden anders hebben moeten lopen?
Voor de toekomst zou ik een bewindspersoon in een dergelijke situatie eerder adviseren om onmiddellijk af te treden. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Eén daarvan is het verbrede lobbyverbod, dat per direct inging voor de op dat moment zittende bewindspersonen. Voor de andere maatregelen (draaideurverbod en een afkoelperiode van twee jaar met verplichte advisering door een onafhankelijke commissie) is eerst wetgeving nodig. De voorbereiding daarvan is ter hand genomen. De verwachting is dat de Tweede Kamer eind 2022 het wetsvoorstel tegemoet kan zien.
Had de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat niet moeten deelnemen aan de vergaderingen van de ministerraad waarin besloten werd over de begroting voor 2022 in augustus 2021? Kunt u dit antwoord toelichten?
Elke Minister is gerechtigd om deel te nemen aan vergaderingen van de ministerraad.
Wie had de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat toegang tot deze vergaderingen moeten ontzeggen?
Elke Minister is gerechtigd om deel te nemen aan vergaderingen van de ministerraad.
Beschikt de oud-minister van Infrastructuur en Waterstaat over vertrouwelijke informatie die nuttig kan zijn voor haar nieuwe functie? Zo ja, welke informatie betreft dit? Op welke wijze is geborgd dat die informatie niet gebruikt wordt? Zo niet, kan dit worden onderbouwd?
Zoals ik ook in eerdere antwoorden op Kamervragen heb geantwoord, bestaat de mogelijkheid dat voormalig Minister van Nieuwenhuizen kennis heeft kunnen nemen van informatie die betrekking heeft op het beleidsterrein van hun nieuwe functie. In zijn algemeenheid geldt dat bewindspersonen toegang hebben tot alle stukken die worden besproken in de ministerraad en kunnen deelnemen aan de ministerraad. Te allen tijde dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie.
Klopt het dat de oud-minister in haar rol veel kennis heeft over de energiesector en alle klimaatplannen van het kabinet, en dat die informatie voor olie-en gasbedrijven waardevol is, zoals een bron op het ministerie in het Algemeen Dagblad beweerde?2
Zie het antwoord op vraag 15.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Risicoselectie op basis van uiterlijk voorkomen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de brief van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst van 25 januari jl. over twee PwC-onderzoeken inzake de FSV-lijst (ook wel: de zwarte lijst) van de Belastingdienst?1
Dat zijn wij.
Klopt het dat PwC communicatie heeft aangetroffen binnen en met de Belastingdienst waarin risico’s op fraude werd gebaseerd op persoonskenmerken, zoals nationaliteit en uiterlijk voorkomen?
Op 25 januari 2022 heeft de Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst het rapport van PwC over de effecten van FSV-registraties gemaakt door de directie Particulieren met uw Kamer gedeeld2. Hierin constateert PwC dat het voorbeelden heeft aangetroffen in communicatie over de signalering van risico’s waarbij het risico werd gebaseerd op zulke persoonskenmerken. De Staatssecretaris heeft PwC om toelichting bij de gedane constatering gevraagd. Op 10 februari 20223 heeft hij de reactie van PwC met uw Kamer gedeeld. PwC schrijft dat de voorbeelden die het heeft aangetroffen voor het merendeel analyses betreffen waarbij (tweede) nationaliteit een criterium was. Verder zijn er voorbeelden van individuele gevallen waarin door expliciete referenties volgens PwC de indruk wordt gewekt dat nationaliteit, herkomst, of uiterlijk voorkomen een risicosignaleringsfactor is geweest.
Welke soorten van uiterlijk voorkomen wordt hier bedoeld? Kunt u een uitputtende lijst hiervan aan de Kamer aanleveren?
De Belastingdienst heeft op 8 februari 2022 de aangetroffen communicatie ontvangen, die uw Kamer als bijlage treft. In de begeleidende brief bij deze vragen is ingegaan op de voorbeelden. Hieronder bevindt zich ook een email uit 2016 waarin naar uiterlijk voorkomen werd verwezen: een medewerker schreef dat hij een «opvallende» auto had gezien met daarin «een aantal opvallende personen» die «nogal showend» op en neer reden. Uit de met de Belastingdienst gedeelde documentatie blijken verder geen verwijzingen naar uiterlijk als zodanig, maar wel naar migratieachtergrond of buitenlandse afkomst.
Valt onder uiterlijk voorkomen ook huidskleur, geslacht, religieuze kenmerken, een bepaalde haardracht, het dragen van een baard, een bepaald soort kleding en/of het dragen van een hoofddoek? Kunt u dit uitsluiten?
De Belastingdienst heeft op 8 februari 2022 de aangetroffen communicatie ontvangen, die uw Kamer in de bijlage treft. Huidskleur, haardracht, baarddracht, kledij of hoofddoek komen er niet in voor. In een handleiding uit 2016 en een memo uit 2017 worden specifiek giften aan respectievelijk moskeeën en kerkelijke instellingen genoemd. Deze voorbeelden lijken voort te zijn gekomen uit een onderzoek uit 2015 naar grootschalige fraude waarbij vervalste kwitanties werden opgevoerd om gefingeerde giften aan Algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) af te trekken. Mijn voorganger heeft uw Kamer op 15 november 20194 citaten uit het betreffende onderzoek gegeven. In één voorbeeld wordt naar geslacht verwezen (man). Het gaat om een daderprofiel uit een presentatie.
Op basis van welk protocol en/of werkinstructie werden deze selecties uitgevoerd?
Onder de door PwC aangetroffen documenten bevinden zich drie documenten uit 2008 en 2009 van regionale kantoren over beleid rondom startende ondernemers, waarin herkomst/buitenland als factor wordt genoemd. In de handleidingen voor het proces «analyse aan de Poort» van 2016 en 2018 wordt nationaliteit of afkomst genoemd in combinatie met aftrek van giften of opvallend patroon van hoge medicijnkosten.
Tot welk leidinggevend niveau was men hiervan op de hoogte?
De Belastingdienst heeft op 8 februari 2022 de aangetroffen communicatie ontvangen, die uw Kamer als bijlage treft. Op basis van dit document is niet direct te herleiden in welke context de bestanden gemaakt en gebruikt zijn, waardoor nog niet kon worden herleid welke personen destijds van welk voorbeeld op de hoogte waren. In veel gevallen is dit ook niet te achterhalen, onder andere omdat bij sommige applicaties of schijven niet gelogd wordt wie ze heeft ingezien.
Op basis van welke andere persoonskenmerken werd er nog meer geselecteerd, afgezien van nationaliteit en uiterlijk voorkomen? Kunt u hiervan een uitputtende lijst gegeven?
Zoals vermeld onder antwoord 4 wordt in een daderprofiel uit een presentatie naar het mannelijk geslacht verwezen. Hierin wordt ook leeftijd (18–35 jaar) genoemd. Of hierop daadwerkelijk is geselecteerd valt niet uit het document af te leiden. In een analyse uit het jaar 2015 wordt geboortedatum (1-1-1960) genoemd en in een startersbeleidsdocument wordt een generatieverschil in belastingaangiftebereidheid beschreven. In één handleiding voor het proces «analyse aan de Poort» wordt onder verwijzing naar mogelijke intoetsfouten onderscheid gemaakt tussen «bejaarden» en jongeren, aan wie betere PC-deskundigheid wordt toegeschreven. In deze handleiding worden tevens achternamen eindigend op -ic genoemd in combinatie met hoge medicijnkosten als voorbeeld van een opvallend uitgavenpatroon. Of hier daadwerkelijk op is geselecteerd valt uit het bestand niet af te leiden.
Enkele eerder aangekondigde onderzoeken kunnen helpen om het reeds ontstane beeld te verscherpen. Zoals op 16 december 20215 aangegeven doet PwC momenteel nog onderzoek naar de gevolgen van FSV-registraties bij de directie MKB en naar de gebruikte «query’s aan de poort». Op basis van een enigszins bijgestelde planning is de verwachting nu dat beide rapporten in maart met uw Kamer gedeeld kunnen worden.
Kunt u uitsluiten dat hierbij ook op basis van onderbuikgevoelens is geselecteerd?
Helaas valt nooit uit te sluiten dat in individuele gevallen medewerkers subjectieve overwegingen een rol hebben laten spelen. Wij zijn er echter van overtuigd dat de overgrote meerderheid van de medewerkers van de Belastingdienst werkt op basis van professionele, objectieve inschattingen en dat zij beoordelingen op basis van uiterlijk net zo afkeuren als uw Kamer en wij. Onder antwoord 10 gaan wij in op de versterking van de waarborgen in de risicoselectie.
Klopt het dat het gevolg van selectie kon en kan zijn dat iemand strenger dan anderen wordt gecontroleerd die niet deze persoonskenmerken heeft?
Op 10 februari 20226 heeft de Staatssecretaris van Financiën, Fiscaliteit en Belastingdienst een brief van PwC met uw Kamer gedeeld met toelichting op de bevindingen uit het rapport. De onderzoekers schrijven dat zij de consequenties voor de betrokken burgers niet hebben kunnen onderzoeken. Zo hebben ze geen onderzoek gedaan naar de mate waarin de aangetroffen communicatie de selectie en beoordeling daadwerkelijk heeft beïnvloed. Het onder antwoord 7 genoemde onderzoek naar query’s aan de poort kan hier hopelijk meer over duidelijkheid verschaffen.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van de Grondwet en de Wet gelijke behandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze verwerpelijke en discriminerende selectiemethodes zo spoedig mogelijk definitief buiten werking te stellen?
Het gebruik van een (risico)methode door de overheid mag nooit in strijd zijn met het in de Grondwet en mensenrechtenverdragen neergelegde discriminatieverbod.
Artikel 1 van de Grondwet verbiedt discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Niet elk verschil in behandeling is discriminatie. In sommige gevallen kan onderscheid toch gerechtvaardigd zijn. Deze objectieve rechtvaardiging moet echter wel voldoen aan een strenge toets. Aan het onderscheid moet een legitieme doelstelling ten grondslag liggen, het onderscheid moet proportioneel zijn en er moeten geen minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om hetzelfde doel te bereiken. Rechtvaardiging is dus niet de norm, maar uitzondering in een specifieke situatie waarin voldaan is aan alle genoemde eisen. De Algemene wet gelijke behandeling schrijft een vergelijkbaar toetsingskader voor, en hoewel deze wet specifiek ziet op situaties als het aanbieden van werk, huisvesting, goederen en diensten, spant het kabinet zich tot het uiterste in om iedere vorm van discriminatie in de heffing van belastingen te voorkomen.
Bij brief van 14 december 20217 is uw Kamer geïnformeerd over het mensenrechtelijke toetsingskader «discriminatie door risicoprofielen» van het College voor de Rechten van de Mens (het College). In haar reactie op dit toetsingskader heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onder andere mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, ten aanzien van afkomstgerelateerde kenmerken aangegeven dat onderscheid op deze grond niet, of slechts in uitzonderlijke situaties, gebruikt mag worden en alleen als er zeer zwaarwegende redenen ter rechtvaardiging van het onderscheid zijn. Voor zover risicoselectie naar uiterlijk voorkomen betrekking heeft op afkomstgerelateerde kenmerken, zoals een niet-westers voorkomen van de betrokkene, geldt dus dat dit alleen in zeer uitzonderlijke gevallen is toegestaan.
Het voorkomen en bestrijden van discriminatie is prioriteit voor het kabinet. Er zijn belangrijke stappen gezet sinds het verschijnen van het rapport Ongekend onrecht over de fraudeaanpak toeslagen. Voor het definitief buiten werking stellen van discriminatoire risico(selectie)modellen en -methoden is het kabinet bezig met de uitvoering van twee moties die hier aan raken: de moties van het lid Marijnissen c.s. en van het lid Klaver c.s.8. Deze moties gaan over het inventariseren waar (persoons)gegevens in risico(selectie)modellen worden gebruikt die gerelateerd zijn aan iemands afkomst. Als een overheidsinstelling die gegevens onrechtmatig en oneigenlijk gebruikt, wordt dat beëindigd en de zogenaamde «vervuilde data» opgeruimd. Het toetsingskader van het College zal worden betrokken bij de nog lopende inventarisatie en toetsing bij uitvoeringsorganisaties. In eerder genoemde brief van 14 december 20219 is naast bovengenoemde inventarisatie ook aandacht voor de stappen die zijn gezet om etnisch profileren in risicoprofielen te voorkomen en het belang zicht te houden op het burgerperspectief.
Op 10 februari 202210 heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst een brief van PwC met uw Kamer gedeeld met toelichting op de bevindingen uit het rapport. De onderzoekers schrijven dat zij de consequenties voor de betrokken burgers niet hebben kunnen onderzoeken. Zo hebben ze geen onderzoek gedaan naar de mate waarin de aangetroffen communicatie de selectie en beoordeling daadwerkelijk heeft beïnvloed.
De Belastingdienst heeft verschillende stappen gezet om discriminatie in de risicoselectie te voorkomen. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft in november 201911 besloten dat, bovenop de eisen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), nationaliteit alleen gebruikt mag worden in de handhaving als daarvoor een expliciete wettelijke grondslag bestaat. De Belastingdienst is daarop een inventarisatie van meer dan negenhonderd applicaties en meer dan tweehonderd door medewerkers aangeleverde bestanden gestart. Met de eerstvolgende kwartaalrapportage Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) wordt uw Kamer hierover verder geïnformeerd. Daarnaast werkt de Belastingdienst samen met Toeslagen en de Douane aan een nieuw waarborgenkader, waarmee de rechtmatigheid en de transparantie van selectie-instrumenten (beter) gegarandeerd kan worden. De verwachting is dat dit kader in het eerste kwartaal van dit jaar vastgesteld kan worden. Op 31 maart 202112 hebben de Staatssecretarissen van Financiën uw Kamer geïnformeerd over de versterkte waarborgen rondom het proces «analyse aan de Poort». Intensief toezicht op aangiften die in dit proces geselecteerd zijn is stilgezet en wordt pas hervat indien uit de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) op het proces blijkt dat de privacy voldoende gewaarborgd is. Daarnaast kunnen vragen en dilemma’s over data-analyse, risicomodellen, algoritmen en kunstmatige intelligentie in de toekomst ook voorgelegd worden aan Adviescommissie Analytics13. Tot slot is per 1 februari jl. de inspecteur-generaal van de nieuwe Inspectie belastingen, toeslagen en douane begonnen. De inspecteur-generaal toetst of de overheid mensen en bedrijven rechtvaardig behandelt wanneer zij te maken hebben met belastingzaken, toeslagen of de douane.
Op welke plekken binnen de overheid, zijn uitvoeringsorganisaties, dan wel door de overheid gesubsidieerde organisaties, dan wel al dan niet via aanbesteding met overheidsgeld werkende organisaties werd of wordt de genoemde methode van risicoselectie gehanteerd?
Begin dit jaar is uw Kamer per brief geïnformeerd door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de plannen van aanpak en planningen voor de uitvoering van eerdergenoemde moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.14. De plannen van aanpak van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Justitie en Veiligheid, Infrastructuur en Waterstaat, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport geven uw Kamer een realistisch beeld van de omvang, complexiteit en reikwijdte van de uitvoering, en de termijn waarop uw Kamer de resultaten kan verwachten.
Deze ministeries zullen gezamenlijk de komende periode hun onderzoeken die zij vorig jaar zijn gestart onverminderd voortzetten, met als doel uw Kamer in 2022 volledig te informeren over waar in de organisatie eventuele onrechtmatigheden met gebruikte persoonskenmerken zijn aangetroffen.
Kunt u hiervan een uitputtende lijst aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u de daarbij gebruikte persoonskenmerken uitsplitsen per organisatie?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de vragen binnen de door het lid gestelde termijn te beantwoorden.
De aanvankelijke goedkeuring voor het aanblijven van de demissionair minister Infrastructuur en Waterstaat terwijl zij een lobbyfunctie voor de energiesector had aanvaard |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe u tot de «nadere politieke duiding» kwam dat Minister van Nieuwenhuizen niet aan kon blijven als Minister tot het einde van de bewindsperiode, nadat zij een lobbyfunctie had aanvaard?1 2
Zoals ik reeds uiteen heb gezet in antwoord op de Kamervragen van de leden Arib en De Hoop (beiden PvdA) en de leden Marijnissen en Leijten (beiden SP), heeft voormalig Minister van Nieuwenhuizen mij op 23 juli 2021 ingelicht dat zij een nieuwe functie zou bekleden. Op 28 juli 2021 heeft zij in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Dit betreft een weging van alle omstandigheden van het geval. Mevrouw van Nieuwenhuizen is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is haar tevens ontslag verleend.
Kunt u aangeven met wie u heeft gesproken om tot deze «nadere politieke duiding» te komen?
In zijn algemeenheid word ik bij mijn werkzaamheden ondersteund door ambtenaren van het Ministerie van Algemene Zaken. Uiteindelijk ben ik als Minister-President aanspreekbaar op de genomen besluiten en onderliggende afwegingen.
Kunt u aangeven waar deze «nadere politieke duiding» precies uit bestond, naast de eindconclusie dat de Minister niet aan kon blijven en welke (politieke) overwegingen lagen daar aan ten grondslag?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u eventuele notities of memo’s over de positie van de Minister die hebben bijgedragen tot de «nadere politieke duiding» naar de Kamer sturen?
Er zijn hierover geen notities of memo’s opgesteld.
Kunt u aangeven met welke functionarissen u dit soort kwesties bespreekt op uw ministerie of in uw politieke omgeving?
Zie het antwoord op vraag 2.
Staat u nog altijd achter de uitspraak dat niemand van het demissionaire kabinet – buiten uzelf en de demissionair Minister – wist van de toekomstige lobbyfunctie, zoals u suggereerde tijdens de begrotingsbehandeling van Algemene Zaken 2022?3
Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik in reactie op een specifieke vraag van het lid Leijten gezegd dat er niet is gesproken over het vertrek van Minister van Nieuwenhuizen in de ministerraad.
Erkent u dat het ondertekenen van de brief dat de voormalig Minister zou kunnen aanblijven tot het einde van de demissionaire fase van het kabinet, maakt dat meerdere mensen op de hoogte moeten zijn geweest van uw standpunt dat er geen schijn van belangenverstrengeling bestond of dat er sprake was van een mogelijke integriteitsschending en kunt u aangeven wie welke functionarissen wisten van de ondertekende brief?
Het is mij niet bekend op welke brief u doelt. Ik heb geen brief ondertekend dat de voormalig Minister zou kunnen aanblijven tot het einde van de demissionaire fase van het kabinet. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het aanblijven van een Minister die al een lobbyfunctie heeft aanvaard en die desondanks bij geheime ministerraden over rijksbegrotingen aanwezig is vanuit het oogpunt van (de schijn van) belangenverstrengeling moreel onjuist is? Zo nee, waarom kon zij deze functies dan toch niet verenigen?
Zoals ik in het debat in de Tweede Kamer over de begroting van Algemene Zaken en de Koning heb gezegd is er geen sprake van een integriteitskwestie. Zie verder over de feitelijke gang van zaken het antwoord op vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het aanblijven van een Minister die al een lobbyfunctie heeft aanvaard en die desondanks bij geheime ministerraden over rijksbegrotingen aanwezig is het vertrouwen van mensen in de integriteit van het openbaar bestuur aantast? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u uitleggen hoe de verwijzing naar de niet-bindendheid van «het Blauwe Boek» en het niet naleven van afspraken die tot doel hebben de integriteit van het ambt van Minister te beschermen («Dat is helemaal niet verboden, want het Blauwe Boek is, zoals iemand net naar voren bracht, inderdaad een dringend verzoek en niet een harde wetmatigheid.») te rijmen is met uw dringende adviezen op bijvoorbeeld het naleven van coronaregels?
Er is geen relatie tussen de adviezen die met het oog op het bestrijden van het coronavirus worden gegeven en het Blauwe Boek.
Erkent u dat het niet handhaven van integriteitsregels – omdat ze «niet een harde wetmatigheid» zijn – ondermijnend werkt en het vertrouwen in de overheid schaadt? Zo nee, waarom niet?
Het is allereerst aan de betrokken oud-bewindspersoon zelf om op integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie, binnen de grenzen van het recht, zoals de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiteen heeft gezet in haar brief van 29 november 2021. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Eén daarvan is het verbrede lobbyverbod, dat per direct inging. Voor de andere maatregelen (draaideurverbod en een afkoelperiode van 2 jaar met verplichte advisering door een onafhankelijke commissie) is eerst wetgeving nodig. De voorbereiding daarvan is ter hand genomen. De verwachting is dat de Tweede Kamer eind 2022 het wetsvoorstel tegemoet kan zien.
Op welke wijze bent u voornemens in de toekomst om te gaan met solliciterende bewindspersonen en bewindspersonen die denken aan te kunnen blijven ook al is er al een nieuwe -conflicterende- functie aanvaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de toekomst zou ik een bewindspersoon in een dergelijke situatie eerder adviseren om onmiddellijk af te treden. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Zie tevens het antwoord op vraag 11.
Acht u het verstandig om in toekomstige situaties niet zelfstandig dit soort goedkeuringen te verlenen maar hierbij altijd in overeenstemming op te treden met bijvoorbeeld de Minister van Binnenlandse Zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan de Minister-President, noch aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om al dan niet goedkeuring te verlenen voor het aanvaarden van een vervolgfunctie door een Minister of het aanblijven van een Minister nadien. In de brief van 29 november 2021 van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Zie tevens het antwoord op vraag 11.
Ziet u in dat als een dergelijke (soortgelijke) casus zich voordoet u direct de afweging moet maken dat het onhoudbaar is dat betreffende Minister aanblijft? Zo ja, waardoor?
Zie het antwoord op vraag 12.
Witwaspraktijken bij de landsadvocaat. |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de roep van een expert om Pels Rijcken te vervolgen voor witwassen? Wat vindt u van de bevindingen dat met gestolen geld rekeningen van Pels Rijcken zijn betaald?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Aangezien het strafrechtelijk onderzoek nog lopende is, kan ik in het belang van het onderzoek geen inhoudelijke uitspraken hierover doen.
Kunt u een laatste stand van zaken geven omtrent de onderzoeken die nu nog lopen naar het handelen van notaris Oranje en het kantoor van de landsadvocaat?
Het strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de voormalig notaris is nog in volle gang. Daarbij geldt – net als bij ieder ander onderzoek – dat het OM ook kijkt naar de mogelijke betrokkenheid van andere (rechts-)personen. Verdere informatie over het strafrechtelijk onderzoek kan op dit moment in het belang van het lopende onderzoek niet gegeven worden. Ik wijs er bovendien op – zoals door mijn ambtsvoorganger gemeld aan uw Kamer op 13 augustus 20212 en 19 november 20213 – dat zowel door de Deken van de Haagse Orde van Advocaten als door Bureau Financieel Toezicht onderzoek is gedaan en dat deze toezichthouders de maatregelen hebben getroffen die zij noodzakelijk achtten.
Hoe staat het met het voornemen, zoals uitgesproken door uw voorganger tijdens het tweeminutendebat Juridische beroepen op 16 december 2022, om te komen met een commissie van experts die zou gaan kijken hoe de juridische advisering bij geschillen aan de Staat, en ook andere overheden, in de toekomst vorm moet krijgen? Is deze commissie al aangesteld? Wanneer worden de conclusies en de beleidsreactie verwacht?
De opdracht van deze commissie heeft mijn ambtsvoorganger bij brief van 19 november 2021 aan uw Kamer gestuurd.4 Het kabinet verwacht uw Kamer binnen afzienbare termijn over het instellingsbesluit en de samenstelling van de commissie te kunnen informeren.
Zou Pels Rijcken door een Bibob-toets komen als zij daar nu aan onderworpen zou worden, gezien de betrokkenheid van het kantoor bij de witwaspraktijken van notaris Oranje? Zo nee, waarom gaat de Staat dan vooralsnog nog steeds door het met afnemen van diensten van dit kantoor?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer bij brief van 19 november 2021 bericht een onderzoekscommissie in te stellen om advies uit te brengen over zowel de mogelijke positionering en vormgeving als de inhoudelijke reikwijdte van de advocatuurlijke dienstverlening aan de rijksoverheid. U verwijst in vraag 3 naar deze toezegging. Deze commissie wordt ook gevraagd zich uit te laten over de vraag welke eisen de Staat zou moeten stellen aan een advocatuurlijke dienstverlener vanwege diens bijzondere positie. Of het aangewezen is voor een eventuele opdrachtverlening een Bibob-toets uit te voeren, kan door de commissie worden betrokken in haar onderzoek. Ik zie nu geen aanleiding hierop vooruit te lopen. Daarbij is van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake was van betrokkenheid bij de fraude van de andere notarissen of van advocaten van het kantoor van de Landsadvocaat.
Snapt u dat het gek is dat een bedrijf als ING in 2018 voor 775 miljoen euro strafvervolging afkocht wegens nalatigheden bij voorkomen van witwassen, maar dat Pels Rijcken tot nog toe geen enkele sanctie is opgelegd, terwijl in het geval van Pels Rijcken toch ook beargumenteerd kan worden dat tekort is geschoten in de controle? Zo nee, waarom niet?
In het strafrechtelijk onderzoek naar ING Bank heeft het OM onderzoek gedaan naar jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Na afronding van het onderzoek heeft het OM toen besloten dat het afdoen van de strafzaak met een transactie ex art. 74 Wetboek van Strafrecht ter grootte van 775 miljoen euro – gelet op alle omstandigheden van het geval5 – een passende afdoening was. Die transactie is door ING Bank betaald en daarmee is het betreffende strafrechtelijk onderzoek naar ING Bank geëindigd.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de voormalig notaris en mogelijke andere verdachten nog in volle gang. Pas op het moment dat het onderzoek is afgerond en alle feiten en omstandigheden van het geval bekend zijn geworden, zal ten aanzien van eventuele verdachten een vervolgbeslissing worden genomen.
Werkenden zonder pensioenopbouw |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Senna Maatoug (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat er in 2019 bijna een miljoen mensen werken, maar geen pensioen opbouwen?1
Ja, volgens recent onderzoek van het CBS, dat in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is uitgevoerd, waren er eind 2019 6,98 miljoen werknemers in Nederland, waarvan 936 duizend werknemers geen pensioen opbouwden via hun werkgever (de zogenoemde witte werknemers).
Kunt u toelichten welke groepen werknemers nu geen pensioen opbouwen? Kunt u daarbij aangeven in welke sectoren deze werknemers werken? Hoe staat het verder met uw toezegging om het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) periodiek onderzoek te laten doen naar werkenden die geen pensioen opbouwen?
Uit het onderzoek van het CBS2 blijkt dat 13 procent van alle werknemers in de onderzoekspopulatie is geclassificeerd als zogenoemde «witte werknemer». Deze groep werknemers bestaat voor 7 procentpunt uit werknemers van 21 tot 35 jaar, voor 5 procentpunt uit 35 tot 55 jarigen, en voor 2 procentpunt valt in de categorie 55-jarigen tot de AOW-leeftijd.3
Andere kenmerken van werknemers waarvan een relatief groot deel geen pensioen opbouwt, zijn werknemers4:
met een 1e generatie migratieachtergrond (22 procent);
alleenstaanden (19 procent);
wier partner ook witte werknemer is (19 procent);
die deel uit maken van een huishouden met een laag huishoudensinkomen (minder dan 20 duizend euro) (26 procent);
die geen eigen woning bezitten (17 procent);
die minder dan 35 duizend euro verdienen (18 procent);
met een flexibel dienstverband (25 procent);
die bij kleine bedrijven (1 tot 10 werkzame personen) werken (36 procent);
en die bij jonge bedrijven (jonger dan 2 jaar) werken (28 procent).
Daarnaast blijkt uit het onderzoek van het CBS dat de commerciële dienstverlening de sector is waarbij de witte vlek het grootst is, zowel in absolute (646 duizend witte werknemers) als ook in relatieve zin (19 procent witte werknemers). Binnen de commerciële dienstverlening zijn «Reclame en marktonderzoek» en «Industrieel ontwerp en vormgeving, fotografie, vertaling en overige consultancy» de bedrijfsklassen met het hoogste aandeel witte werknemers (42 procent), en «Arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer» de bedrijfsklasse met het grootste absolute aantal witte werknemers (bijna 195 duizend witte werknemers). Deze resultaten komen in grote lijnen overeen met de resultaten uit het vorige CBS-onderzoek, dat betrekking had op 2016.
De toezegging van mijn ambtsvoorganger om het CBS periodiek te verzoeken om onderzoek te laten doen naar werkenden die geen pensioen opbouwen, wordt uitgevoerd. Ik ben voornemens om het volgende CBS-onderzoek te laten uitvoeren met cijfers over 2022 (naar verwachting is dit medio 2023 mogelijk) en vervolgens met cijfers over 2024.
Is het mogelijk om recentere cijfers te krijgen over het aantal werknemers zonder pensioenopbouw?
Op het moment van het onderzoek waren de cijfers over 2019 de meest recente cijfers. Inmiddels zijn de gegevens in de Pensioenaansprakenstatistiek (PAS) geactualiseerd. Dat betekent dat gestart zou kunnen met het onderzoek naar de omvang van de witte vlek met als peildatum 31 december 2020. Aangezien het beeld van en de ontwikkelingen in de omvang van de witte vlek sinds het vorige onderzoek (data over 2016) beperkt zijn, ben ik, zoals ik eerder heb aangegeven, voornemens om het volgende onderzoek te laten plaatsvinden over het jaar 2022, naar verwachting medio 2023.
Vindt u het ook zorgelijk dat bijna een miljoen mensen geen pensioen opbouwen en zodoende in een financieel gat kunnen vallen wanneer zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken?
Ja, het is zorgelijk dat in 2019 veel werknemers geen pensioen opbouwden via hun werkgever. Ik vind het dan ook wenselijk om de witte vlek zo klein mogelijk te maken. Met de afspraken in het Pensioenakkoord hebben ook sociale partners zich gecommitteerd om de witte vlek de komende jaren te reduceren.5 Het zijn immers werkgevers en werknemers die collectief afspraken maken over arbeidsvoorwaarden, waaronder het aanvullend pensioen. Zij hebben daarom op 17 juni 2020 het Aanvalsplan witte vlek gepresenteerd met voorstellen om het gemis aan pensioenopbouw tegen te gaan. De afgelopen anderhalf jaar zijn er belangrijke stappen gezet. Een aantal acties is reeds opgepakt en uitgewerkt, zo is bijvoorbeeld het meld- en informatiepunt geenpensioen.nl bij de SER opgericht. Op die website is onder andere een handreiking te vinden die werkgevers ondersteunt om de stappen te doorlopen om tot een pensioenregeling te komen. Andere acties worden dit jaar uitgewerkt. Ik ondersteun deze lijn en richt me daarom in eerste instantie op de uitwerking van het aanvalsplan witte vlek van de Stichting van de Arbeid (StvdA).
Het CBS-onderzoek geeft geen directe inzage in de vraag of deze werknemers al hun hele potentiële pensioenopbouwperiode onder de witte vlek vallen. Op basis van dit onderzoek is daarom niet te concluderen dat alle ongeveer 900.000 witte werknemers in een financieel gat zullen vallen wanneer zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Jongeren maken een relatief groot deel uit van de witte vlek. Zij zullen gedurende hun loopbaan naar verwachting nog wisselen van werkgever. Werknemers die nu geen pensioen opbouwen via hun werkgever, kunnen bij een nieuwe baan terechtkomen in een baan waar wel pensioenopbouw plaatsvindt, waardoor zij dan beginnen met het opbouwen van pensioen. Dit onderstreept ook het belang van pensioenbewustzijn bij jonge werknemers.
Op basis van dit onderzoek is het in beperkte mate mogelijk om inzage te bieden in hoeveel werkenden helemaal geen aanspraken in de tweede pijler hadden in 2019. Van alle werkenden in 2019 (werknemers en zelfstandigen, dit waren 7,93 miljoen mensen) hadden 548 duizend mensen geen pensioenaanspraken in de tweede pijler. Van alle zelfstandigen (947 duizend) hadden 208 duizend geen pensioenaanspraken in de tweede pijler. Dat betekent dat 340 duizend werknemers geen pensioenaanspraken hadden in de tweede pijler in 2019.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat werknemers die nu geen pensioen opbouwen in de toekomst wel pensioen gaan opbouwen?
In Nederland is het primair aan sociale partners om een aanvullende pensioenregeling overeen te komen en aan te bieden. Dit is echter niet verplicht, dit is een arbeidsvoorwaarde die werkgevers en werknemers (vaak collectief) overeenkomen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 4 richt ik mij samen met sociale partners en pensioenuitvoerders op de uitwerking van het aanvalsplan witte vlek van de StvdA. Het streven van mij, en zojuist genoemde partijen is om de witte vlek te reduceren. In mijn brief Witte vlek op pensioengebied6 heb ik uiteengezet welke acties momenteel lopen en hoe die uitgewerkt gaan worden de komende tijd.
Kunt u aangeven hoe het staat met het (wettelijk) afschaffen van de wachttijd voor uitzendkrachten? Zijn er andere sectoren of bedrijven die een wachttijd hanteren? Zo ja, welke sectoren zijn dit en hoe lang is deze wachttijd?
De wachttijd voor uitzendkrachten wordt niet afgeschaft maar verkort naar maximaal 8 gewerkte weken, dit is in lijn met het wettelijk maximum dat ook voor andere sectoren geldt. De verkorting van de wachttijd werd geadviseerd door de StvdA en dit advies is overgenomen door mijn ambtsvoorganger en vervolgens verankerd in het wetsvoorstel toekomst pensioenen (WTP). Vanwege eerder uitstel van de beoogde inwerkingtreding van de WTP (van 1 januari 2022 naar 1 januari 2023) zou dit per 1 januari 2023 pas geregeld worden. Sociale partners in de uitzendsector hebben in het najaar van 2021 besloten om de wachttijd per 1 januari 2022 reeds te verkorten naar 8 gewerkte weken, waarbij elke werknemer die daarvoor langer dan 8 werken had gewerkt gelijk kon beginnen met het opbouwen van pensioen. Er zijn mij geen andere sectoren of bedrijven bekend waarbij een wachttijd geldt.
Kunt u aangeven hoeveel Wajongers met loondispensatie werken en daardoor geen pensioen opbouwen?
Eind 2021 waren er ruim 11.300 personen vanuit de Wajong aan het werk met loondispensatie.7 Of zij pensioen opbouwen is afhankelijk van de hoogte van de (AOW-)franchise in de betreffende pensioenregeling. De meeste van hen bouwen naar alle waarschijnlijkheid geen pensioen op omdat het pensioengevend loon niet boven de franchise uitkomt.
Vindt u het ook onwenselijk dat Wajongers die met loondispensatie werken, en doordat zij minder dan de franchise verdienen, geen pensioen opbouwen?
Ik vind het wenselijk dat zo min mogelijk mensen na pensionering een (sterke) inkomensterugval ervaren ten opzichte van het gemiddelde loon gedurende de loopbaan. Het aanvullend pensioen is daarvoor bij uitstek het geschikte middel. Een werknemer bouwt pas aanvullend pensioen op indien de werkgever een pensioenregeling aanbiedt en wanneer het pensioengevend loon hoger is dan de franchise. Wanneer werknemers, al dan niet Wajongers die met loondispensatie werken, een pensioengevend loon hebben dat onder de franchise ligt, zal er geen pensioen worden opgebouwd. Tegelijkertijd geldt dat zij een geringe (of in gevallen geen) inkomensterugval zullen ervaren omdat de AOW zorgt voor een goede vervangingsratio8. Het is op basis van de beschikbare gegevens niet te zeggen in hoeverre Wajongers die met loondispensatie werken een inkomensterugval ervaren.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat deze Wajongers een pensioen kunnen opbouwen?
Zie antwoord op vraag 11
Wat heeft u gedaan met het advies van de Stichting van de Arbeid over de pensioenopbouw van Wajongers om met een fictieve deeltijdfactor aan de hand van de loonwaarde een regeling te treffen?
De StvdA heeft in 2015 geadviseerd om de franchise te corrigeren met de loonwaarde factor, waardoor bij een verminderde arbeidsproductiviteit van Wajongers die werken met loondispensatie pensioenopbouw mogelijk wordt. De toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft 7 oktober 2016 gereageerd op het advies van de StvdA. Er is door het ministerie destijds uitgebreid gekeken naar het voorstel. Het voorstel vraagt om een flinke aanpassing van de Wet op de loonbelasting 1964 en is een forse inbreuk op de bestaande fiscale systematiek. Er wordt dan naast de Europeesrechtelijk voorgeschreven verlaging van de franchise op basis van een deeltijdfactor ook een verlaging toegestaan op basis van een lagere verdiencapaciteit. Een dergelijke uitzondering maakt de uitvoering voor werkgevers en de Belastingdienst complexer. In het voorstel is slechts sprake van een bescheiden extra pensioen. De forse inbreuk op het systeem die het voorstel met zich brengt staat niet in verhouding tot de noodzaak een bijzondere regeling te treffen voor de pensioenopbouw van Wajongers.
Zijn er andere maatregelen om dit probleem van Wajongers die vanwege loondispensatie geen pensioen opbouwen op te lossen en welke maatregelen bent u bereid te gaan nemen?
Door het instrument loondispensatie in de Wajong te vervangen door loonkostensubsidie zouden Wajongers die werken met een verminderde loonwaarde aanvullend pensioen kunnen opbouwen. Er zitten echter ook nadelen aan het vervangen van het instrument loondispensatie door loonkostensubsidie. Zo zijn er hogere kosten voor de rijksoverheid omdat werkgevers een deel van de werkgeverslasten vergoed krijgen. Daarnaast worden arbeidskrachten die meer dan het wettelijk minimumloon verdienen duurder voor de werkgever omdat de werkgever het verschil tussen het wettelijk minimumloon en functieloon moet betalen. Dat heeft mogelijk een negatief effect op de baanvindkans.
In het commissiedebat Participatiewet/Breed offensief in de Tweede Kamer van 23 februari jl. heb ik toegezegd met betrokkenen in gesprek te gaan over de banenafspraak en de ondersteuning die daarbij hoort. In deze gesprekken neem ik ook mee of er behoefte is aan het invoeren van loonkostensubsidie in de Wajong en WIA. Ik breng daarbij eerst in beeld wat de consequenties en voor- en nadelen zijn van de loonkostensubsidie in de Wajong en de WIA.
Hoe staat het verder met de suggestie van de Stichting van de Arbeid om het hebben van een pensioenregeling mee te nemen in (Europese) aanbestedingsprocedures?2
De StvdA heeft bij het aanvalsplan witte vlek als mogelijke oplossingsrichting de rijksoverheid ter overweging gegeven om te bezien of het mogelijk zou zijn om via de Aanbestedingswet voorwaarden te stellen bij aanbestedingen aangaande het hebben van een pensioenregeling. Bij de voortgangsrapportage van het aanvalsplan witte vlek riep de StvdA de rijksoverheid op om bij een herziening van de Aanbestedingswet te bezien of het hebben van een pensioenregeling een voorwaarde kan zijn bij aanbestedingen. Mijn ministerie is met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in overleg gegaan om na te gaan of dit mogelijk is. Daaruit bleek dat de huidige Aanbestedingswet daar geen ruimte toe biedt, ook bij een herziening is dit niet mogelijk te maken. De Aanbestedingswet is op Europese regels gebaseerd en biedt mogelijkheden om voorwaarden te verbinden aan het uitvoeren van overheidsopdrachten en deze mee te wegen in een aanbestedingsprocedure. Daarbij geldt dat dergelijke voorwaarden verband moeten houden met het voorwerp van de opdracht. Algemene eisen aan de interne bedrijfsvoering van een inschrijver welke betrekking hebben op het algemeen ondernemingsbeleid vallen daar niet onder en kunnen dus niet bij een aanbesteding als een bijzondere voorwaarde worden opgenomen. Dit vloeit voort uit Europese aanbestedingsrichtlijnen. Een aanpassing om dit wel mogelijk te maken vraagt daarom ook om aanpassing van Europese regels. Op dit moment is dat niet voorzien.
Bent u tevens bereid om bij uit- en aanbestedingen van werk in opdracht van de overheid het hebben van een pensioenregeling als voorwaarde op te nemen?
Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb uiteengezet, is het volgens de huidige nationale en Europese regels niet mogelijk om het hebben van een pensioenregeling als voorwaarde op te nemen bij uit- en aanbestedingen voor het uitvoeren van overheidsopdrachten. Hoewel ik de suggestie en oproep van de StvdA begrijp en sympathiek acht, is het niet mogelijk om dit wettelijk te regelen. Voor de volledigheid merk ik op dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is voor de Aanbestedingswet.
Op welke manier gaat u, in samenwerking met sociale partners, er voor zorgen dat de verplichtstelling bij bedrijfstakpensioenfondsen beter wordt gehandhaafd? Komt u met initiatieven tot meer schaalvergroting en fusies van pensioenfondsen zodat de uitvoeringskosten dalen en de aansluiting van deelnemers wordt vergroot?
Bedrijfstakpensioenfondsen zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de verplichtstelling in een sector. Door de toegenomen dynamiek van de economie is dit steeds lastiger. Zoals in de voortgangsrapportage «Aanvalsplan witte vlek pensioenopbouw» van de StvdA is aangekondigd, is de StvdA voornemens om in overleg met de Pensioenfederatie pensioenuitvoerders op te roepen om gezamenlijk te kijken op welke manier technologische ontwikkelingen (bijvoorbeeld data science en/of kunstmatige intelligentie) eraan kunnen bijdragen om tot een effectievere en efficiëntere handhaving te komen. Ook het actueel houden van de werkingssfeer voor de verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfondsen is van belang voor het tegengaan van witte vlekken binnen sectoren. In een nog op te stellen aanbeveling aan cao-partijen zal de StvdA ook een oproep doen tot een actualisering van de werkingssferen. Schaalvergroting en fusies van pensioenfondsen maken geen deel uit van de acties uit het eerde genoemde aanvalsplan witte vlek.
Hoe staat het verder met uw toezegging om bedrijven bij inschrijving of wijziging van de hoofdactiviteit bij de Kamer van Koophandel te verwijzen naar het betreffende pensioenfonds?3
Zoals in de voortgangsrapportage «Aanvalsplan witte vlek pensioenopbouw» van de StvdA staat aangegeven, worden de mogelijkheden voor het automatisch doorverwijzen van ondernemers door de Kamer van Koophandel naar het pensioenfonds waar zij waarschijnlijk thuishoren, onderzocht. Daarbij wordt ook bekeken of ondernemers mogelijk zelf via een online module en op basis
van de hoofdactiviteit van de onderneming kunnen raadplegen bij welk pensioenfonds zij thuishoren en kunnen worden doorverwezen naar het aanmeldloket van een pensioenfonds. De Pensioenfederatie ontwikkelt met behulp van input van de Kamer van Koophandel, SZW en het CBS een module waarmee ondernemers bij inschrijving of bij de wijziging van bedrijfsactiviteiten automatisch bericht krijgen bij welk pensioenfonds ze al dan niet verplicht zijn ingeschreven of moeten worden ingeschreven.
Een andere groep werkenden die geen pensioen opbouwen zijn zelfstandigen, kunt u aangeven hoe het staat met de experimenten pensioensparen voor zelfstandigen? Welke initiatieven en sectoren waren bereid om experimenten te starten voor pensioensparen voor zelfstandigen?
Ik ben voornemens een experimenteerbepaling op te nemen in het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Deze experimenteerbepaling biedt ruimte om bij algemene maatregel van bestuur experimenten met vrijwillige aansluiting van zelfstandigen in de tweede pijler mogelijk te maken. Omdat de experimenteerwetgeving onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel toekomst pensioenen, kent de experimenteerwetgeving eenzelfde tijdspad. In de brief van 10 februari 2022 is ingegaan op de planning van dit wetsvoorstel11. Ik acht inwerkingtreding van het nieuwe pensioenstelsel, en daarmee ook de experimenteerruimte, per 1 januari 2023 realistisch. Met het wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt tevens een arbeidsvormneutraal pensioenkader voorgesteld. Dit houdt in dat onder meer de fiscale ruimte voor pensioensparen in de derde pijler wordt verruimd naar het niveau van de tweede pijler. Dit zal zelfstandigen meer ruimte geven om te sparen voor een adequate oudedagsvoorziening.
Eind 2019 is uw Kamer in de voortgangsrapportage uitwerking pensioenakkoord geïnformeerd over het voornemen tot experimenteerwetgeving12. De aanleiding voor experimenteerwetgeving was gelegen in initiatieven vanuit de pensioensector. In overleg met deze partijen is de afgelopen periode invulling gegeven aan de toezegging om initiatieven te willen faciliteren middels experimenteerwetgeving. De partijen hebben mijn ministerie vanaf het begin gevraagd niet naar buiten te treden over hun eventuele voornemen om een experiment in te richten. Ik kan dit verzoek goed begrijpen. Ik vind het ook aan de partijen zelf om hierover te communiceren.
Klopt het dat de geplande experimenten, zoals in de kunstensector, geen doorgang vinden vanwege belemmerende wetgeving? Wat heeft dat voor invloed op de afspraken van het pensioenakkoord?
De voorgenomen experimenteerwetgeving staat los van de afspraken die het kabinet met sociale partners in het pensioenakkoord heeft gemaakt. Vanwege de nauwe samenhang met de stelselherziening wordt de experimenteerwetgeving in het wetsvoorstel toekomst pensioen meegenomen.
Pensioenfonds PFZW, dat betrokken is bij het experimentvoorstel in de cultuursector, is een van de partijen met wie mijn ministerie heeft gesproken over experimenten. PFZW heeft de uitwerking van het experiment vooralsnog gestaakt.13 Op hun website geeft PFZW aan dat het fonds het vooralsnog onzeker vinden of de experimenteerwetgeving voldoende ruimte biedt om de door hen beoogde pilot te kunnen starten. PFZW geeft aan dat als de beoogde wetgeving er is, zij zullen kijken naar welke ruimte dit eventueel biedt.14
Zo ja, kunt u toelichten welke wetten deze experimenten blokkeren en bent u bereid om deze belemmeringen weg te nemen?
Het wetsvoorstel toekomst pensioenen beoogt een experimenteerbepaling te introduceren die ruimte biedt om vrijwillige aansluiting van zelfstandigen in de tweede pijler mogelijk te maken. Het doel hiervan is te bezien in hoeverre een dergelijke nieuwe mogelijkheid de opbouw van pensioen door zelfstandigen stimuleert. Pensioenuitvoerders die interesse hebben in het uitvoeren van een experiment kunnen gebruikmaken van de experimenteerruimte die geboden wordt.
In het kader van de internetconsultatie van het wetsvoorstel toekomst pensioenen hebben een aantal pensioenuitvoerders, advies- en zelfstandigenorganisaties, FNV Zelfstandigen, het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie gereageerd op de voorgestelde experimenteerbepaling. De inbreng op de internetconsultatie illustreert dat zeer verschillend wordt gedacht over de gewenste ruimte voor vrijwillige aansluiting door zelfstandigen in de tweede pijler enerzijds, en de juridisch haalbare ruimte anderzijds. In verschillende reacties is bijvoorbeeld gewezen op de consequenties van experimenten met vrijwillige aansluiting van zelfstandigen in de tweede pijler voor de taakafbakening en marktordening.
De uitwerking van de beoogde experimenteerwetgeving dient zorgvuldig te gebeuren, waarbij verschillende belangen dienen te worden afgewogen, zoals al eerder is aangegeven15. Allereerst is er het belang van de zelfstandige om toegang te hebben tot goede en passende pensioenvoorzieningen. Daarnaast is het van belang de houdbaarheid van de verplichtstelling niet onder druk te zetten door voldoende solidariteit en collectiviteit in tweedepijler pensioenregelingen voor zelfstandigen te behouden. Ook is het van belang strijdigheid te voorkomen met (Europese) mededingings- en gelijke behandelingswetgeving, evenals nationale privacywetgeving. Tot slot is het belangrijk de uitvoerbaarheid van de experimenten voor pensioenuitvoerders en de Belastingdienst in het oog te houden. Ik zet in op een voorstel dat aan deze randvoorwaarden voldoet en tegelijkertijd ruimte biedt voor experimenten door pensioenuitvoerders – inclusief verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen.
Kunt u aangeven waarom een van de geplande experimenten voor pensioensparen voor zelfstandigen voor de cultuursector door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geblokkeerd?
Ik herken mij niet in de kwalificatie dat experimenten worden «geblokkeerd». Zoals in de beantwoording op de vorige vraag uiteengezet, zet ik in op een voorstel dat aan de hierboven benoemde randvoorwaarden voldoet en tegelijkertijd ruimte biedt voor experimenten door pensioenuitvoerders. Binnen die kaders is het juridisch mogelijk om experimenteerruimte te bieden en uit te voeren. Het is vervolgens aan pensioenuitvoerders zelf om te beslissen of zij binnen dit kader een experiment willen vormgeven.
Vindt u ook dat juist deze experimenten enorm zinvol zijn om er zodoende voor te zorgen dat ook zelfstandigen vrijwillig en op een eenvoudige manier pensioen kunnen opbouwen?
Ja, ik ben het met de leden eens dat experimenten zinvol zijn in aanvulling op de mogelijkheden voor zelfstandigen om pensioen op te bouwen in de derde pijler. Zodoende kan worden bezien of het faciliteren van de mogelijkheid voor pensioenuitvoerders om pensioenregelingen in de tweede pijler aan te bieden aan zelfstandigen de opbouw van pensioen door zelfstandigen stimuleert binnen de genoemde juridische kaders, zoals ten aanzien van behoud van de verplichtstelling, marktordening en privacywetgeving. Daarom bevat het wetsvoorstel toekomst penisoenen een experimenteerbepaling die hierin voorziet.
Bent u bereid om in overleg te treden met de cultuursector om er zorg voor te dragen dat de experimenten pensioensparen zo snel mogelijk van de grond kunnen komen?
Mijn ministerie is veelvuldig met diverse partijen in overleg getreden over de experimentwetgeving en bereid om het overleg met de partijen betrokken bij het experiment in de cultuursector voort te zetten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zowel vraag 9 als vraag 11 vroeg om welke maatregelen ik bereid ben om te nemen, dan wel ga treffen, om ervoor te zorgen dat Wajongers met loondispensatie pensioen op zullen bouwen. Om herhaling van antwoorden te voorkomen heb ik in mijn antwoord op vraag 9 verwezen naar het antwoord op vraag 11.
De banden van leden van het Nederlandse kabinet met het World Economic Forum. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 18 juni 2019 aan Minister Kaag?1 Wat betekent de afkorting pval/pso? Is het correct dat deze brief een uitnodiging betreft om deel te nemen aan de jaarlijkse meeting van het World Economic Forum (WEF) te Davos in januari 2020? Erkent u dat het WEF in deze brief stelt dat het «will work closely» met de «office» van de Minister «to build a special agenda that meets your strategic interests and evolving priorities»? Waarom is de naam van de ondertekenaar van de brief weggelakt? Wat wordt er bedoeld met «your strategic interests and evolving priorities»? Zijn dit de private belangen en prioriteiten van de Minister, of zijn het haar belangen en prioriteiten als lid van het kabinet? Indien het laatste het geval is, hoe verhouden die zich dan tot het regeerakkoord? En is de Kamer op de hoogte gesteld van dit overleg, van de inbreng en agenda van de Minister en haar ambtenaren, en van de uitkomsten van het overleg? Hoeveel ambtenaren waren er van Nederlandse zijde bij betrokken, op welk niveau? Hoeveel uren hebben zij eraan besteed? Op welke wijze werd het vooroverleg gevoerd? Wie nam(en) er van WEF-zijde deel aan dit vooroverleg? Kunt u de «special agenda» die de uitkomst is van dat overleg tussen ambtenaren en het WEF met de Kamer delen? Zo ja, kunt u dan alle documentatie betreffende die nauwe samenwerking tussen Nederlandse ambtenaren en het WEF ter voorbereiding van deze bijeenkomst met de Kamer delen? Indien u dat niet kunt, waarom niet? Heeft deze nauwe samenwerking inderdaad plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet, zo ja, wat houdt die nauwe samenwerking precies in?
De brief is bij mij bekend, de afkorting pval/pso is een acroniem van de verantwoordelijk medewerker en de desbetreffende afdeling bij het World Economic Forum die de brief heeft voorbereid. De brief bevat een uitnodiging aan Minister Kaag voor de jaarvergadering. De door u genoemde alinea staat in de brief. De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt. De Minister heeft haar deelname aan de jaarvergadering destijds, uiteraard vanuit haar verantwoordelijkheid als bewindspersoon, gedegen voorbereid, in goed overleg met andere betrokkenen en ondersteuning van haar ambtenaren, en op deze manier invulling gegeven aan de prioriteiten van het toenmalige kabinet. De tijd die ambtenaren hieraan hebben besteed wordt niet specifiek geadministreerd. Tenslotte is van belang op te merken dat het WEF een platform biedt voor de sessies rond de jaarvergadering, en dat er over de inhoud van de sessies niet met het WEF wordt overlegd.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 1 juli 2020 aan Minister Kaag?2
Ja.
Wat betekent de afkorting saf/pso?
De afkorting is een acroniem van de medewerker en de desbetreffende afdeling bij het World Economic Forum die de brief heeft voorbereid.
Erkent de Minister dat het WEF in deze brief begin 2021, wanneer «the world has moved out of the COVID-19 pandemic» de discussies wil richten op «shaping policies for the post-COVID-19 era under the theme of the Great Reset»? Weet u waarom het WEF ervan uitging dat de «COVID-19 pandemic» begin 2021 over zou zijn? Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat tijdens de meeting besproken? Wat bedoelt het WEF met «shaping policies»? Welke rol kent u toe aan het WEF in «shaping policies» die het belang van de Nederlandse burger dienen? Wat voor «policies» werden er tijdens deze meeting onder het thema van de Great Reset gevormd? Kunt u alle documenten delen waarin die «policies» zijn vastgelegd? Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het idee van de Great Reset zoals dat in kringen van het WEF werd gevormd met het kabinet besproken? Met de Minister-President? Was het idee bekend onder haar ambtenaren? Heeft de Minister het gedeeld met de Kamer?
Ik kan uitleg geven over noch verantwoordelijkheid nemen voor de bewoordingen, de intenties en de voorspellingen van het WEF. Zoals aangegeven in de beantwoording van vorige sets vragen over dit onderwerp is The Great Reset een initiatief van het WEF dat tot doel heeft inzichten en informatie te delen tussen besluitvormers over de mondiale aanpak van de maatschappelijke en economische crisis volgend uit de COVID-19 pandemie. Het kabinet steunt de inzet van het WEF om verschillende ideeën over actuele onderwerpen uit te wisselen en inzichten en kennis te delen. Bijeenkomsten van het WEF waaraan leden van het kabinet deelnemen, worden alleen binnen het kabinet besproken wanneer het onderwerpen betreft die raken aan de portefeuille van andere bewindspersonen. The Great Reset is niet als zelfstandig thema in de Tweede Kamer besproken.
Waarom is de naam van de ondertekenaar van de brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 31 augustus 2021 aan Minister Kaag?3
Ja.
In deze uitnodigingsbrief wordt het idee van de Great Reset niet langer genoemd, is dat de Minister opgevallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft de Minister navraag gedaan waarom dit begrip is verdwenen?
Voor zover ik kan nagaan is hiernaar geen navraag gedaan.
Ook opvallend is dat er geen enkele verwijzing is te vinden naar de «covid-19 pandemic»: Weet u waarom die verwijzing is verdwenen? Zo nee, heeft de voorganger van de Minister dan geen navraag gedaan? Zo nee, waarom heeft ze dat niet gedaan?
Voor zover ik kan nagaan is hiernaar geen navraag gedaan.
Is het Minister Kaag opgevallen dat het WEF in deze brief opnieuw aankondigt nauw met het kabinet van de Minister samen te werken ditmaal to «ensure that your participation is of the greatest relevance for you and the Netherlands»?
Voor zover ik kan nagaan is haar dat niet opgevallen.
Wat bedoelt het WEF met de grootste relevantie voor de Minister zelf? Betekent dit dat de Minister hier ook eigen doelen nastreeft die los staan van de belangen en prioriteiten van de Nederlandse regering?
Gedoeld wordt op de relevantie voor de werkzaamheden van de Minister.
Waarom is de ondertekenaar van de brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van 17 maart 2020 van Klaus Schwab, «founder and executive chairman» van het WEF aan Minister Kaag?4
Ja.
Erkent u dat uit deze brief blijkt dat het WEF zich een rol toebedeelt in de «global community» om «global cooperation» (die volgens het WEF vereist is) te organiseren tussen «governments, international organizations and the business community»? Deelt u deze «missie» van het WEF? Bent u ook van mening dat «global cooperation» vereist («required») is? Indien ja, wie vereist deze «global cooperation» dan eigenlijk? Met andere woorden, kunt u preciseren van wie deze vereiste uitgaat? Kan het zijn dat dit een eis is die het WEF aan zijn deelnemers oplegt? Zo nee, waarom niet?
De verwoording van de missie van het WEF is voor rekening van deze organisatie zelf. Aan deelnemers worden geen eisen gesteld op het gebied van «global cooperation».
Erkent u dat Schwab in deze brief aan Minister Kaag meedeelt dat «chief executives» van meer dan 200 bedrijven en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een Covid Action Platform hebben opgericht en dat Minister Kaag wordt uitgenodigd toe te treden tot dit Platform? Is de Minister toegetreden tot dit CAP? Zo nee, waarom niet; en zo ja, wat houdt die betrokkenheid precies in? Kunt u alle documenten betreffende haar rol of die van haar ambtenaren in het CAP met de kamer delen? Zo nee waarom niet? Kunt u aangeven welke bedrijven het CAP hebben opgericht? Kunt u aangeven waarom het CAP is opgericht? Wat is het doel? Welke belangen dient het CAP? Welke Nederlandse belangen dient het CAP? Hoe ziet u de verhouding tussen het WEF, de «chief executives» van meer dan 200 bedrijven en de WHO met de Nederlandse regering? Fungeren deze als agenda-setters? Hoe verhoudt deze belangengroep zich precies tot de Nederlandse bevolking? Heeft Minister Kaag de Tweede Kamer geïnformeerd over haar rol bij het CAP? Zo nee, waarom niet?
Doel van het Platform is publiek-private expertise samenbrengen en initiatieven te ontwikkelen om de pandemie te bestrijden en de negatieve gevolgen van de pandemie zoveel mogelijk te mitigeren. Minister Kaag heeft eenmaal deelgenomen aan een telefonische bijeenkomst van het Covid Action Platform. Minister Kaag nam in mei 2020 deel aan de wekelijkse WEF COVID Action Platform call waar ze sprak met WEF President Borge Brende. Minister Kaag deed een oproep solidair te zijn met ontwikkelingslanden door schuldverlichting te overwegen en de grenzen voor handel open te houden. Ze gaf daarbij aan dat de crisis een kans kan zijn om handel eerlijker, weerbaarder en duurzamer te maken. De Tweede Kamer is over deze specifieke activiteit niet separaat geïnformeerd.
Zijn er nog andere kabinetsleden toegetreden tot het CAP?
Naast Minister Kaag is ook Minister Hoekstra, destijds Minister van Financiën, betrokken geweest bij het CAP.
Wat vindt u van het feit dat Schwab «ministries or authorities» «leaders» noemt? Ziet u zichzelf als een «leader»? Zo ja, in welke zin; zo nee, waarom niet?
Ik ken de overwegingen van dhr Schwab bij deze woordkeuze niet.
Waarom is de ondertekenaar van deze brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 11 mei 2021 waarbij Minister Kaag werd uitgenodigd voor het bijwonen van een vergadering van de Global Action Group, van 15.00 tot 16.15 uur?5
Ja.
Wat is de Global Action Group? Is de Global Action Group dezelfde groep als het Covid Action Platform? Sinds wanneer is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking lid van deze groep? Hoe vaak komt de groep bijeen? Hoeveel tijd heeft de Minister in totaal besteed aan haar lidmaatschap van deze groep, en hoeveel tijd hebben ambtenaren daaraan besteed? Wil de Minister alle documenten (agenda’s, afspraken, deelnemerslijsten, en andere documenten) betreffende alle communicatie en meetings met en activiteiten van het CAP met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Global Action Group is niet hetzelfde als het Covid Action Platform. Minister Kaag werd in mei 2021 lid van deze groep, die ten tijde van de COVID-crisis ongeveer één keer in de één à twee maanden bijeen kwam. De keren dat Minister Kaag heeft deelgenomen aan een vergadering van deze groep vindt u in de bijlage bij de Kamerbrief in reactie op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162). Anders dan de reeds openbaar gemaakte stukken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162) beschik ik niet over documenten van de Global Action Group.
Erkent u dat volgens de uitnodiging in deze brief het WEF de groep weer bijeen bracht om voort te bouwen op de «shared principles for Global Cooperation» die in januari 2021 waren uitgebracht? Wat zijn deze shared principles? Wie heeft deze shared principles opgesteld? Hebben deze een bindend karakter? Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze gedeeld met het kabinet en de Kamer? Zijn deze shared principles omgezet in Nederlands beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe dan?
U doelt op de «shared principles for Global Cooperation» die door het WEF zijn gebruikt als één van zijn uitgangspunten voor zijn activiteiten. Ze hebben geen bindend karakter, zijn niet actief gedeeld met het kabinet en met de Kamer, en ze zijn niet omgezet in Nederlands beleid.
Erkent u dat volgens dezelfde uitnodiging de groep bovendien werd bijeengebracht «to advance three priorities necessary for an inclusive and sustainable recovery», waarvan de prioriteiten zijn: het versterken van het «multilateral system», van «multistakeholder partnerships» en van «emerging economies»? Zijn deze drie prioriteiten een aanvulling op de shared principles of komen ze eruit voort? Wie heeft bepaald dat deze prioriteiten «necessary» zijn? Deelt u die opvatting? Zo ja waarom, zo nee waarom niet? Zijn deze prioriteiten gedeeld met het kabinet en de Kamer? Welk multilateraal systeem moet er volgens het WEF versterkt worden? Weet u waarom? Wat is daarbij het Nederlandse belang? Welke multistakeholder partnerships moeten volgens het WEF versterkt worden? Weet u waarom? En wie bepaalt welke partnerships dat zijn? Wat is daarbij het Nederlandse belang? Welke emerging economies moeten volgens het WEF versterkt worden? Weet u waarom? En wie bepaalt welke emerging economies dat zijn? Wat is daarbij het Nederlandse belang?
Het kabinet steunt de versterking van het multilaterale systeem. Verder kan ik geen verantwoordelijkheid nemen of een toelichting geven op de formuleringen van het WEF.
Waarom is de naam van de ondertekenaar deze keer niet weggelakt?
Omdat de handtekening los van de naam weggelakt kon worden.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 14 mei 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt uitgenodigd om op te treden als «co-chair» van de Global Action Group (GAG)?6 Deelt u de mening dat uit deze uitnodiging blijkt dat het hier volgens het WEF gaat om een «select group of ministers, chief executives, heads of international organizations, and experts from leading research institutions»?
Ja.
Van wanneer tot wanneer was Minister Kaag co-chair van deze GAG, wie is Minister Kaag opgevolgd in die capaciteit? Bestaat de GAG nog?
Minister Kaag is op 15 mei 2020 uitgenodigd als co-chair toe te treden. Behalve de sessies waren er verder geen activiteiten van de Global Action Group. Alle uitnodigingen voor de sessies zijn met de Kamer gedeeld. Ze heeft voor zover mij bekend geen opvolger.
Wat vindt Minister Kaag ervan om deel uit te mogen maken van deze «select group»?
Het is eervol om gevraagd te worden als co-voorzitter van de Global Action Group (GAG). De term «select group» is in het internationale verkeer een gangbare aanduiding voor een groep genodigden. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat Minister Kaag deze term anders dan in deze betekenis heeft opgevat.
Deelt u de mening dat uit de brief blijkt dat de GAG door het WEF wordt gelanceerd «to identify and consider ways to strengthen, reshape or rebuild systems of collaboration»? En dat de brief ook aangeeft dat het hierbij gaat om «multistakeholder collaboration»? Erkent u dat volgens het WEF dat soort samenwerking nodig is om economische uitdagingen en «public health challenges» aan te pakken, en om een fundament te leggen voor «global security, prosperity and resiliency in the years ahead»?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF verwoorde uitingen.
Is dit versterken, hervormen en herbouwen van samenwerkingssystemen onderdeel van de Great Reset (aka Build Back Better)?
In het boek «The Great Reset» van Klaus Schwab en Thierry Malleret is het versterken van samenwerkingssystemen één van de thema’s.
Klopt het dat «multistakeholder collaboration» de werkwijze is die door het WEF wordt voorgestaan voor «global cooperation»? Wat vindt u van deze methode? En hoe verhoudt deze methode zich tot de belangen van de Nederlandse burger?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF verwoorde werkwijze. Dat geldt ook voor de relatie tussen de door u aangehaalde methode van het WEF en de belangen van de Nederlandse burger.
Het WEF lijkt in deze uitnodiging via het GAG op te treden als coördinator van wereldwijde «multistakeholder collaboration», en lijkt bovendien de agenda voor die samenwerking te bepalen, erkent u dat dit het geval is? Zo nee, waarom niet? En als dit het geval is, hoe verhoudt de rol van het WEF zich dan tot de rol van de Nederlandse regering, het Nederlandse parlement en de Nederlandse bevolking?
Het kabinet bepaalt, volgens de geldende regels, de beleidsagenda voor Nederland, waarin het wordt gecontroleerd door het Nederlandse parlement. Het WEF heeft hierin geen rol.
Wat zijn de economische uitdagingen en uitdagingen voor de volksgezondheid die het WEF en zijn stakeholders hebben geïdentificeerd? Kunt u alle documenten die het WEF hiertoe opstelde met de Kamer delen?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF verwoorde ambities.
Wie zijn de deelnemers aan deze «collaboration»? Wie selecteert de deelnemers?
De deelnemers zijn vertegenwoordigers van overheden, bedrijven, NGO’s en kennisinstellingen. Het WEF selecteert de deelnemers.
De groep komt volgens deze brief elke maand in virtuele meetings van een uur bijeen, deze meetings zijn «strictly off the record», kunt u aangeven waarom al deze meetings die Minister Kaag als lid van de Nederlandse regering en dus namens de Nederlandse bevolking bijwoonde, en die niet een flinke tijdsinvestering betreffen, maar ook belangrijke bijdragen lijken te leveren aan het bepalen van toekomstig beleid, «off the record» plaatsvinden?
De keuze om deze meetings op deze manier op te zetten is een keuze van het WEF, die niets afdoet aan de rol en de verantwoordelijkheid van Minister Kaag.
Kunt u desondanks alle documenten die met deze meetings verband houden, zoals agenda’s, afspraken, deelnemerslijsten, en teksten van de interventies van de Minister met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De bij ons beschikbare documenten zijn reeds met de Kamer gedeeld, zie Kamerbrief, kamerstuk nr. 2021Z14231.
De brief spreekt van een «era-defining charge» om uit de covid-crisis te geraken met de «tools for a more inclusive, sustainable future»: kunt u aangeven wat voor tools dit zijn en hoe deze «more inclusive, sustainable future» er volgens de GAG uit zou moeten zien?
Ik kan geen verantwoordelijkheid nemen voor of een toelichting geven op de door het WEF in de brief verwoorde analyse en de kwalificatie daarvan.
Waarom is de ondertekenaar van deze brief weggelakt?
De naam in combinatie met de handtekening van de ondertekenaar is uit privacyoverwegingen weggelakt.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 11 juni 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt bedankt voor haar rol in de eerste meeting van de Global Action Group, die door Bende wordt voorgesteld als een «community»?7
Ja.
Deelt u het idee van Bende dat hier sprake is van een community? Zo ja, waaruit blijkt dat dit het geval is? Zo nee, waarom niet?
Mij is niet bekend wat Borge Brende in deze brief bedoelt met de kwalificatie «community».
In de brief spreekt Bende de hoop uit dat er «areas for common action» geïdentificeerd kunnen worden: kunt u uitleggen waarom het WEF geïnteresseerd is in het identificeren van «areas for common action»? Hoe ziet de Nederlandse regering de sturende rol van het WEF hierin? Hoe verhoudt de rol van het WEF in het identificeren van dit soort terreinen zich tot de Nederlandse volksvertegenwoordiging?
Ik kan geen toelichting geven op de door het WEF verwoorde verwachtingen en ambities. De positie van de Nederlandse volksvertegenwoordiging wordt niet bepaald door het WEF.
Erkent u dat uit deze brief ook blijkt dat er niet «off the record» is gesproken, maar dat er een «summary of the discussions» en een «concept note» is opgesteld? Deze zijn echter alleen bedoeld voor de leden van de GAG zelf, klopt dit? Het gaat hier echter om het optreden van een Minister in een groep die zich actief bezighoudt met het formuleren van fundamenteel beleid en beleidshandelingen, is dit correct? Wilt u daarom deze summary en concept note met de Kamer delen zodat het handelen van de Minister namens de regering in een internationaal beleidsbepalend gremium als het WEF door de Kamer gecontroleerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het WEF biedt een platform voor ideeënvorming en kennisuitwisseling. Ook de bijeenkomsten van de Global Action Group (GAG) worden met dit doel georganiseerd. Er vindt geen besluitvorming plaats over beleid of de uitvoering daarvan.
Bent u bekend met de brief van Borge Brende, president van het WEF van 15 september 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt uitgenodigd voor de derde meeting van de Global Action Group?8
Ja.
Deelt u de mening dat het WEF de leden uitnodigt om «areas of alignment» te identificeren, en een «set of shared principles for global cooperation» te identificeren? Is de interpretatie correct dat het Forum op basis van de eerdere meetings zelf al zes principes lijkt te hebben geformuleerd «as a starting point for deliberation»?
Dit is wat in de uitnodiging van het WEF staat en neem de tekst voor kennisgeving aan.
Kunt u alle documenten betreffende deze meeting delen? Welke «areas of alignment» werden er geïdentificeerd?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze bijeenkomst. Verslagen van deze bijeenkomst kunnen niet gedeeld worden wegens vertrouwelijkheid van de documenten.
Kunt u de «shared principles for global cooperation» zoals geformuleerd door het WEF zelf met de Kamer delen alsmede de principes die uiteindelijk door de GAG zijn vastgesteld?
Deze «shared principles» zijn te vinden op de website van het WEF.
Hoe waardeert u de sturende en agenda-settende rol van het WEF in deze?
Het kabinet staat positief tegenover de inzet van het WEF om over actuele onderwerpen ideeën uit te wisselen en inzichten en kennis te delen. De beleidsagenda voor Nederland wordt echter niet door het WEF bepaald, maar door het kabinet, daarin gecontroleerd door het parlement.
Is het correct dat Minister Kaag wordt gevraagd een «brief opening» te verzorgen over het zesde principe: «promote peace and security»? Kunt u de tekst van haar «brief opening» met de Kamer delen? Kunt u ook de tekst van de vijf andere brief openings met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze bijeenkomst.
Bent u bekend met de email van of namens Klaus Schwab van het WEF van 26 mei 2020 aan Minister Kaag, waarin ze wordt uitgenodigd om deel te nemen aan twee volgende virtuele meetings van het COVID Action Platform?9
Ja.
Deelt u de mening dat uit deze uitnodiging blijkt dat het Platform bestaat uit een «community» van meer dan 1150 organisaties, die actief samenwerken aan meer dan 40 projecten, die zich bezighouden met gedetailleerde vormen van «response» in het kader van COVID?
Dat staat inderdaad in de uitnodiging.
Uit de email (en uit de uitnodigingen voor een reeks andere meetings) blijkt dat het gaat om de CAP Global Leader meeting series, die blijkbaar wekelijks gehouden werden, is dit juist? Kunt u aangeven hoeveel tijd Minister Kaag kwijt is geweest aan deelname, inclusief voorbereiding? Wat was de bijdrage van de Minister aan het CAP? Kunt u alle documenten in verband met alle projecten waar Minister Kaag en/of haar ambtenaren aan deelnamen/deelnemen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 14 staat, was Minister Kaag in mei 2020 special guest tijdens de WEF COVID Action Platform call. Minister Kaag heeft daarnaast niet deelgenomen aan deze wekelijkse meetings.
Kunt u alle agenda’s, notulen of samenvattingen, interventies, en afspraken betreffende het CAP met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Omdat Minister Kaag behoudens de in het vorige antwoord genoemde deelname in mei 2020 verder niet heeft deelgenomen aan deze bijeenkomsten, beschik ik niet over de documenten over deze CAP Global Leader meetings.
Kunt u alle namen van organisaties en personen die aan het CAP deelnemen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 49.
Kunt u aangeven of, naast de betrokkenheid van Minister Kaag in meetings van het CAP, zij en/of haar ambtenaren ook deelnamen aan meetings betreffende specifieke CAP-projecten? Indien dit het geval was, kunt u dan alle documenten daarover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vragen 14 en 48 staat, was Minister Kaag in mei 2020 special guest tijdens de wekelijkse WEF COVID Action Platform call. Daarnaast hebben Minister Kaag noch haar ambtenaren deelgenomen aan meetings van het CAP.
Uit de email blijkt dat het hier om de laatste meetings van de «global leaders» van het CAP ging, wil dit zeggen dat het CAP werd opgeheven, of gingen de meetings verder met andere deelnemers, ook namens Nederland? Als deze meetings niet langer doorgingen, waarom niet?
In de mail wordt gesproken over de laatste meeting in dit verband, dus ik ga er van uit dat aan deze reeks meetings een einde kwam.
Uit de email blijkt ook dat op 3 juni 2020 de prins van Wales en «other global leaders» samen met Schwab het Great Reset Initiative zouden lanceren, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking werd uitgenodigd dit bij te wonen, is dit correct? Heeft de Minister deze lancering bijgewoond? Zo nee, woonde iemand namens haar de lancering bij? Werd ze uitgenodigd als lid van de Nederlandse regering of als privépersoon? Heeft de Minister of heeft de Nederlandse regering enig commitment aan het Great Reset Initiative? Kunt u kort uitleggen wat het Great Reset Initiative inhoudt? Kunt u documenten met de Kamer delen waaruit blijkt wat het GRI inhoudt? Zo nee waarom niet? Heeft Minister Kaag het bestaan van het GRI met de regering en de Kamer gedeeld? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u van het feit dat de prins van Wales werd uitgenodigd om het GRI te lanceren? Wat vindt u ervan dat het bestaan van het GRI niet aan de Nederlandse bevolking is gecommuniceerd? Uit de mail blijkt dat het CAP wordt voortgezet omdat de COVID-response en «epidemics and pandemics assume a greater role on global and business agenda’s», is dit correct? Hoe werd het CAP voortgezet en wat was het doel? Wie neemt er namens Nederland aan deel?
Minister Kaag was, als lid van het Nederlandse kabinet, uitgenodigd voor de bijeenkomst op 3 juni 2020, maar heeft hier niet aan deelgenomen. Niemand nam namens haar deel. De Nederlandse regering heeft geen verbondenheid met het Great Reset Initiative, en heeft, behalve publiek toegankelijke informatie hierover van het WEF, geen documenten hierover. Over specifiek dit initiatief is derhalve niets met de Kamer gedeeld. Voor het CAP verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 46 t/m 52.
Wat betekent het dat «epidemics and pandemics assume a greater role on global and business agenda’s»? Wat is de rol van het CAP daarin?
Zoals gezegd kan ik geen uitleg over of interpretatie geven van de bewoordingen van het WEF, noch de organisatie van het Covid Action Platform.
De email stelt dat het CAP «serves to support you» in het effectief reageren op de covid-19-pandemie «and to stay ahead of global health security challenges», klopt dit? Hoe doet het CAP dat? In wiens opdracht doet het CAP dat? Spelen Nederlandse ambtenaren een rol hierin? Hoe evalueert u deze rol van het CAP? Hoe verhoudt zich de rol van het CAP tot de Nederlandse regering en de Kamer?
Dat staat inderdaad in de genoemde email. Zoals gezegd kan ik geen uitleg over of interpretatie geven van de bewoordingen van het WEF, noch de organisatie van het Covid Action Platform.
Het WEF roept de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in deze e-mail op om «executives leading your organization response» te engageren in Forum-groepen gericht op industrieën, regio-specifieke actiegroepen, en «peer communities» etc, is dit correct? Wat bedoelt het WEF hiermee? Heeft de Minister gehoor gegeven aan deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u informatie daarover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is inderdaad zo verwoord in de email van het WEF aan Minister Kaag. De Minister heeft in haar bijdrage aan WEF-bijeenkomsten de ervaringen met het Nederlandse beleid gedeeld met de deelnemers als inspiratie voor wat andere landen zouden kunnen doen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt ook opgeroepen om de laatste updates van CAP-projecten en -activiteiten nauwgezet te volgen, heeft zij dat gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak en welke projecten en activiteiten volgde zij dan op?
De Minister heeft de updates van de CAP-projecten en activiteiten op gepaste wijze gevolgd.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking werd ook uitgenodigd om te schrijven voor «Agenda», een plek waar zij blijkbaar «meaningfully» kon communiceren met een «global audience» en haar «leadership» kon belichten, heeft de Minister dit gedaan? Zo ja kunt u haar teksten in Agenda met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De Minister heeft hier niet actief aan bijgedragen.
In de ongedateerde uitnodiging voor de meetings van 8/15/22 april werd de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking opgeroepen het CAP actief te steunen met «knowledge and know-how», met logistieke, technische en communicatieve ondersteuning, en door een «individual from your organization» af te vaardigen om full-time of part-time mee te werken «to scale up» het platform en een integrale rol te spelen in «shaping the global response», heeft de Minister aan deze oproepen gehoor gegeven? Zo ja, is het mogelijk aan te geven wat de taakopdracht was van de afgevaardigde?
In de Kamerbrief, kamerstuk nr. 2021Z14231, is een overzicht gegeven van WEF-sessies waaraan Minister Kaag heeft deelgenomen.
Bent u bekend met de email van Sean Doherty van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de Trade Multistakeholder Conversation 2020 die op 8 juli 2020 zou plaatsvinden?10 Deelt u de mening dat het een dag betreft vol van online workshops en interacties «on the future of trade» en dat volgens de uitnodiging de pandemie een «massive shock» zou hebben veroorzaakt in een systeem dat volgens het WEF toch al onder sterke spanning stond?
Het klopt dat de tekst in de e-mail van Sean Doherty op deze wijze verwoord staat. Zoals gezegd kan ik geen uitleg over of interpretatie geven van de bewoordingen van het WEF
Waarom is de verzenddatum weggelakt?
De aanhef van de email, met persoonsgegevens, is weggelakt om redenen van privacy. De datum is daarbij abusievelijk meegenomen.
Heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deelgenomen en zo ja aan welke workshops en andere interacties?
De Minister heeft deelgenomen aan deze virtuele bijeenkomst.
Wat is het belang van deelname aan een dergelijke meeting?
Het belang van een dergelijke meeting is gericht op de uitwisseling van kennis en ideeën over actuele onderwerpen.
De Minister werd uitgenodigd deel te nemen aan conversaties op LinkedIn ter voorbereiding op de meeting, heeft zij dat gedaan? Zo ja, zijn haar bijdragen dan voor de Kamerleden in te zien? Zo nee, waarom niet?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze conversaties.
Bent u bekend met de brief van 13 februari 2020 van ondermeer Mirek Dusek van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de Special Meeting on the Middle East in the Fourth Industrial Revolution van 5 en 6 april 2020 te Riyadh?
Ja ik ben bekend met deze brief.
Wat verstaat u onder de Vierde Industriële Revolutie en waarom is deze relevant voor Nederland?
Ik draag geen verantwoordelijkheid voor de verwoording hiervan door het WEF in de uitnodiging.
Bent u bekend met het feit dat dit begrip is gemunt door het WEF? Zo ja, betekent dit dat de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de visie van het WEF betreffende de Vierde Industriële Revolutie zoals uiteengezet in het boekje met deze titel van Klaus Schwab ondersteunt? Indien dit het geval is, doet zij dat dan namens de Nederlandse regering? Indien ze deze visie niet steunt, waarom niet, en waarom neemt ze dan wel deel aan WEF-meetings die deze visie als uitgangspunt nemen?
De Minister heeft niet deelgenomen aan de Special Meeting on the Middle East in the Fourth Revolution.
Uit deze brief blijkt de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking lid te zijn van de Middle East and North Africa Stewardship Board van het WEF, kunt u uitleggen sinds wanneer zij hiervan lid is? Op wiens initiatief en sinds wanneer? Is dit op persoonlijke titel of doet zij dit namens de Nederlandse regering? Wat is de doelstelling van de MENASB? Uit een uitnodiging voor een meeting van 25 augustus 2020 blijkt de Minister ook lid te zijn van de Regional Action Group for the Middle East and North Afric: hoe verhoudt zich deze RAG-MENA tot de MENASB? Kunt u alle documenten betreffende de MENASB en RAG-MENA met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet? Diezelfde uitnodiging voor de meeting van de RAG-MENA van 25 augustus roept vragen op over de relatie tussen het WEF en de soevereine staten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, zijn deze allen lid van deze groep? Kunt u een lijst geven van alle deelnemers aan deze RAG? Hoe kan deze actiegroep beleid bepalen voor deze landen? Of is dat niet de bedoeling van deze meetings? Mocht dat laatste het geval zijn, waarom heten ze dan Action Group? Uit een uitnodiging van 7 juli 2020 voor de meeting van 15 juli 2020 blijkt dat «a number of members» de «Principles of Stakeholder Capitalism» hebben «endorsed»: heeft de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dat ook gedaan? Zo ja, namens wie? Zo nee, waarom niet? Kunt u deze Principles met de Kamer delen? Uit dezelfde uitnodiging van 7 juli 2020 blijkt men eerder gesproken te hebben over de «supply chain» in de MENA-regio: kunt u aangeven waarom dit onderwerp toen op de agenda stond?
De Minister was hiervan lid sinds 2019 tot haar aftreden in september 2021. Ze was bij deze initiatieven betrokken namens het kabinet vanuit haar rol als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Voor de overige vragen verwijs ik u naar de website van het WEF.
Wat betekent het dat het Forum «will closely work with your team to develop a personalized agenda aimed at having maximum impact for you and your ministry?» Wat wordt hier bedoeld met «personalized»? Hoezo «for you»? Betekent dit dat het lidmaatschap van deze club op zijn minst gedeeltelijk een persoonlijke zaak is, los van het ministerschap om?
Nee, dat is niet het geval. «Personalized» heeft betrekking op de onderwerpen die voor de Minister voor BHOS relevant zijn, waarbij opgedane werkervaring in vorige functies relevant kan zijn.
Kunt u alle documenten gerelateerd aan communicatie met en activiteiten van de MENASB met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Naast de in de bijlage bij Kamerbrief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162) gevoegde documenten beschik ik niet over deze communicatie.
Kunt u alle namen van deelnemers aan MENASB met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Vanwege privacyoverwegingen kan ik deze lijst niet delen, anders dan die op de website van het WEF beschikbaar is.
Waarom zijn behalve Mirek Dusek de namen minstens twee mede-ondertekenaars hier onzichtbaar gemaakt?
Vanwege de bescherming van persoonsgegevens.
Bent u bekend met de brief van Borge Bende van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de High-Level Group virtual meeting van 11 november 2020?11
Ik ben bekend met de brief van Borge Bende over deelname aan de High-Level Group virtual meeting van 11 november 2020.
Klopt het dat de Minister lid is van een High-Level Group Humanitarian and Resilience Investing Initiative?
Minister Kaag was lid van deze groep vanaf de lancering in 2019 tot haar aftreden in september 2021. Zij was lid vanuit haar verantwoordelijkheid als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking mede gezien haar ervaring in eerdere posities.
Zo ja, sinds wanneer is de Minister daarvan lid? En namens wie?
Zie antwoord vraag 74.
Hoe vaak komt deze High-Level Group bijeen? Is de Minister bij al deze meetings aanwezig geweest? Zijn er ook ambtenaren bij dit initiatief betrokken? Zo ja, op welk niveau in de organisatie, en hoeveel?
Deze High Level Group is gedurende bovengenoemde periode twee keer bijeen gekomen. De Minister heeft daarvan één keer deelgenomen. De andere keer werd zij vervangen door de Plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking.
De uitnodiging bevat een lijst van «key areas» waar de «engagement» van de Minister volgens het WEF nodig is. Daaruit blijkt dat er allerlei projecten lopen. Kunt u aangeven hoeveel projecten er onder deze High-Level Group actief zijn? Bij hoeveel projecten is de Minister betrokken? Is de indruk juist dat het WEF de Minister aan het werk kan zetten? Indien ja, wordt de Minister dan door het WEF betaald voor haar projecttaken? Indien nee, hoe moet de sturende taal van deze brief dan begrepen worden? Kunt u uitleggen hoe de projecten van deze groep zich verhouden tot het Nederlands belang, het regeerakkoord, het kabinet en het parlement? Er blijkt uit deze lijst een «Organizational Readiness Playbook» te bestaan ontwikkeld door «BCG and SDC/ECHO», kunt u dit Playbook met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitleggen wat BCG en SDC/ECHO betekenen? Er wordt ook gesproken over een «broader community», een «ecosysteem», «stakeholders»: kunt u aangeven wat hiermee wordt bedoeld? Zo nee, waarom niet? GIB Asset Management heeft volgens de uitnodiging een white paper opgesteld, kunt u uitleggen wat de rol is van GIB Asset Management in het proces van deze High-Level Group? Van wie heeft GIB AM deze opdracht gekregen en door wie wordt ze betaald?
Deelname van de Minister aan activiteiten van het WEF zijn behulpzaam bij de ontwikkeling en de uitvoering van haar beleid. Er is geen sprake van een opdrachtgeversrol, evenmin van betaling.
Bent u bekend met de niet ondertekende uitnodiging van het WEF waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de inaugural Global Technology Governance Summit te San Franscisco op 6/7 oktober 2020?12
Ja.
Heeft de Minister deelgenomen aan deze Summit?
De Minister heeft niet deelgenomen aan deze Summit.
Is de Minister toegetreden tot het Centre for the Fourth Industrial Revolution Global Network dat blijkbaar actief is in 12 landen, met deelname van «hundreds of leading institutions»? Wat is de positie van Nederland in dit Centre? Wordt daar Nederlands belastinggeld aan besteed? Zo ja, hoeveel? Wat is het doel van het Centre?
Nee, de Minister is niet toegetreden tot dit Centre for the Fourth Industrial Revolution Global Network, en heeft daarin dus geen positie ingenomen. Ook is geen sprake van betalingen van Nederland aan dit Centre.
Uit de uitnodiging blijkt dat het WEF de Vierde Technologische Revolutie in verband brengt met de noodzaak om wereldwijd informeel samen te werken tussen zakenleven, regeringen, academia, en civil society; en dat er «rapid experimentation» is vereist met «new governance models», bent u het met deze visie eens? Zo ja, hoe ziet u de rol van Nederland in deze «informele samenwerking»? Wat zijn de «new governance models» waarmee geëxperimenteerd moet worden? Hoe verhouden die zich tot de democratie als «governance model»?
Nederland kan een constructieve partner zijn bij het helpen aanpakken van wereldwijde vraagstukken. Voor de precieze betekenis van de genoemde new governance models verwijs ik u naar het WEF.
Kunt u alle documenten betreffende deze Summit en het Centre met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over documenten betreffende deze Summit.
De Summit is volgens de uitnodiging bedoeld voor «high-level leaders» uit de industrie, de regeringen, civil society en de technologiesector «[to] co-design transparant and inclusive frameworks» betreffende artificial intelligence in allerlei sectoren, het delen van data, een digital coin, en space and synthetic biology: kunt u aangeven wat dit voor «frameworks» zijn, en kunt u alle gerelateerde documenten delen? Spelen deze «frameworks» een rol in het ontwikkelen van Nederlands beleid? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd beschik ik niet over deze informatie omdat de Minister daarbij geen rol heeft gespeeld.
Kunt u aangeven of «high-level» «leadership» een rol speelt in de «new governance models» waarvan hier sprake is? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Voor de bedoeling achter deze verwoording door het WEF kan ik geen nadere toelichting geven.
Bent u bekend met de email van het WEF van 15 juli 2020 waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de tweede virtuele meeting van de Global Action Group op 15 september 2020?13
Ja ik ben bekend met de email van 15 juli 2020 van het WEF met de uitnodiging voor de virtuele meetings van de Global Action Group.
Uit deze uitnodiging blijkt dat de vorige meeting een week eerder plaatsvond, betekent dit inderdaad dat deze GAG wekelijks vergadert? Sinds wanneer? Bestaat de GAG nog en wie is er nu namens Nederland lid? Wie is Minister Kaag opgevolgd toen ze als Minister was teruggetreden?
De Global Action Group vergaderde maandelijks. Minister Kaag is niet opgevolgd in deze groep.
De GAG blijkt zich bezig te houden met een dialoog gericht op maatregelen om publiek-private partnerschappen te versterken, commitment te creëren voor een «global social contract» en «humanitarian frameworks» te versterken: kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met het versterken/verdiepen van publiek-private partnerschappen? Wat is de rol van de Nederlandse staat daarin? Hoe verhoudt zich dit idee tot de «new governance models» die het WEF voorstaat? Wat wordt bedoeld met een «global social contract» en welke visie heeft de Nederlandse regering daarop? Wat is de rol van de Nederlandse democratie in het vormgeven van zo’n «global social contract»? Wat zijn «humanitarian frameworks»?
De GAG is, zoals ook veel andere initiatieven van het WEF, gericht op de uitwisseling van ideeën en ervaringen door vertegenwoordigers van zowel de private als de publieke sector. Nederlandse bewindspersonen kunnen daaraan een bijdrage leveren. Voor de bedoeling achter de door het WEF gekozen verwoording kan ik geen toelichting geven.
De uitnodiging spreekt de verwachting uit dat de volgende meetings zullen bijdragen aan het identificeren van stappen die tot een «common cause among stakeholders» zullen leiden, «for rebuilding in a more sustainable and equitable manner»: betekent dit dat de GAG de gezamenlijke agenda van de deelnemers coördineert voor de Great Reset? Zo nee, waarom niet? Wie zijn deze «stakeholders»? Kunt u een lijst met namen verschaffen van deelnemers van het GAG?
Voor de bedoeling achter de door het WEF gekozen verwoording kan ik geen toelichting geven. Vanwege privacyoverwegingen kan ik deze lijst niet delen, anders dan die op de website van het WEF beschikbaar is.
Klopt het dat het GAG een forum is dat actief de agenda bepaalt voor Nederlands beleid en voor diepgaande hervormingen van de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. De GAG is, zoals ook veel andere initiatieven van het WEF, gericht op de uitwisseling van ideeën en ervaringen door vertegenwoordigers van zowel de private als de publieke sector. Nederlandse bewindspersonen kunnen daaraan een bijdrage leveren.
Kan de Kamer alle documenten betreffende deze meeting ontvangen, inclusief de zgn. «readout of the dialogue» en alle «additional insights» die de Minister met de GAG heeft gedeeld? Zo nee, waarom niet?
De «readout» is bij deze kamerbrief gevoegd, verder beschik ik niet over stukken over deze bespreking.
Bent u bekend met de email van het WEF van 24 september 2020 waarin Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de vierde virtuele meeting van de Global Action Group op 3 december 2020?14
Ja ik ben bekend met de email van 24 september 2020 van het WEF met de uitnodiging voor de virtuele meetings van de Global Action Group.
Uit deze uitnodiging blijkt dat de vorige meeting vooruitgang werd geboekt in het formuleren van drie principes voor een geopolitieke «reset», namelijk: wereldwijde samenwerking versterken, publiek-private partnerschappen verdiepen, en «rebuild sustainably», is dit correct? Kunt u aangeven of de geopolitieke reset gelijkstaat aan de door het WEF gepropageerde Great Reset? Zijn de wereldwijde samenwerking en de publiek-private partnerschappen identiek aan de «new governance models» die het WEF voorstaat? Verwijst het derde principe, «rebuild sustainably» naar Build Back Better en naar de Sustainable Development Goals?
Ik kan u geen uitleg geven over de precieze betekenis van deze verwoording door het WEF.
Uit deze uitnodiging blijkt dat het WEF sterk gelooft in de noodzaak «to renew and revitalize systems of cooperation» en in de rol van «leaders», en deze principes ten grondslag legt aan de GAG: betekent dit dat de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze principes deelt? Zo ja, waarom? Indien nee, waarom neemt zij dan deel aan deze GAG onder deze voorwaarden?
Nee, dat betekent niet dat de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze principes deelt. Doel van deelname is de uitwisseling van ideeën en inzichten.
Uit de uitnodiging blijkt dat de Minister gezien wordt als een belangrijke stem en dat haar «leadership» een «integral part» is van de «community»: hoe verhoudt de zeer directe sturing die het WEF geeft aan de deelnemers aan zijn projecten en actiegroepen zich met de rol van Minister Kaag als lid van de Nederlandse regering? Legt zij over de sturing die zij vanuit het WEF en de projecten en actiegroepen ontvangt verantwoording af in het kabinet en in het parlement?
Deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan deze activiteiten draagt vanuit haar verantwoordelijkheid bij aan het beleid van de Nederlandse regering. Er is daarbij geen sprake van sturing vanuit het WEF.
Waar ligt de loyaliteit van de Minister meer: bij het WEF en zijn projecten en actiegroepen, of bij de Nederlandse regering? Of ziet de Minister hier wellicht geen verschil?
De Minister is als lid van de Nederlandse regering betrokken bij voor haar relevante activiteiten. De initiatieven van het WEF kunnen daar onderdeel van uit maken.
Bent u bekend met de e-mail van het WEF van 3 juni 2020 waarin Minister Kaag wordt uitgenodigd om deel te nemen aan een virtuele meeting van de Regional Action Group MENA op 19 juni 2020?15
Ja ik ben bekend met de e-mail van het WEF van 3 juni 2020 met de uitnodiging voor deelname aan virtuele meeting van de Regional Action Group MENA.
Deelt u de mening dat uit deze email blijkt dat begin juni, nog geen half jaar in de zogenaamde pandemie, het WEF ervan uitging dat «COVID-19» een disruptieve uitwerking had op economieën en zelfs de «nature of work» in fundamentele wijze beïnvloedde? Waarom meende het WEF blijkbaar dat het noodzakelijk was («imperative») om te werken aan «re-skilling and upskilling of the Arab workforce»? Kunt u uitleggen hoe het mogelijk was dat het WEF de noodzaak voor fundamentele veranderingen al zo vroeg kon zien aankomen? Kunt u uitleggen wat het RAG bedoelt met de «Arab workforce»? Hoe verhoudt deze «Arab workforce» zich tot de MENA regio?
Ik kan u geen nadere uitleg geven over deze verwoording door het WEF.
De uitnodiging spreekt van een Primary Engagement Manager die blijkbaar verantwoordelijk is voor het organiseren van «calls to action»: kunt u uitleggen wat een Primary Engagement Manager is, en in welke verhouding de Minister staat tot een dergelijke PEM?
De Minister heeft hierbij geen rol gespeeld.
Bent u bekend met de e-mail van Cody Feldman van het WEF van 25 september 2020 waarin Minister Kaag wordt bedankt voor haar deelname en het delen van haar «extremely valuable insights» met de Forum «community» en het publiek tijdens de WEF Sustainable Development Impact Summit 2020?16
Ja ik ben bekend met deze e-mail van het WEF op 25 september 2020.
Wie is Cody Feldman en wat is zijn relatie met de Minister?
Cody Feldman heeft vanuit zijn betrokkenheid bij het WEF contacten gehad met de Minister.
Kunt u de «summary and key takeaways» van deze sessie met de Kamer delen?
De sessie staat online: Countering COVID-19 Shocks in Fragile Contexts > Sustainable Development Impact Summit | World Economic Forum (weforum.org)
Uit deze uitnodiging blijkt dat er een Great Reset Portal bestaat met daarin informatie over de «multistakeholder projects that shape sustainable, equitable and inclusive recovery strategies»: kunt u uitleggen waarom een dergelijke Great Reset Portal bestaat? Op wiens initiatief en wanneer is die ingericht? Wie beheert deze Portal? Moet de Minister betalen voor toegang tot de Portal?
Deze website is een initiatief van het WEF. De Minister draagt hier niet financieel aan bij.
Kunt u een lijst van deelnemers aan de Summit met de Kamer delen? Is de Summit onderdeel van een project of actiegroep waarvan de voormalig Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking lid is?
Deze lijst is beschikbaar op de website van het WEF: Countering COVID-19 Shocks in Fragile Contexts > Sustainable Development Impact Summit | World Economic Forum (weforum.org)
Kunt u een lijst geven van alle actiegroepen, projecten, summits en soortgelijke bijeenkomsten en groepen waarbij zij betrokken is?
Hiervoor verwijs ik u naar de kamerbrief en de bijlagen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162).
Wie heeft de Minister in al die rollen opgevolgd na haar vertrek als Minister? Gaat Minister Kaag deze rollen weer opnemen nu zij is teruggekeerd als Minister? Of is het misschien zo dat zij deze rollen op persoonlijke titel vervuld en dus lid bleef van al deze gremia ook na haar ministerschap?
De Minister vervulde deze rollen vanuit haar verantwoordelijkheid als Minister voor BHOS. Haar rollen kwamen te vervallen bij haar aftreden. Zij is niet opgevolgd. In haar nieuwe positie als Minister van Financiën is nog geen sprake geweest van nieuwe rollen in dit kader.
Het bericht ‘Spoorbrug in Maastricht wordt gesloopt: slechts 15 treinen na renovatie van 33 miljoen’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Spoorbrug in Maastricht wordt gesloopt: slechts 15 treinen na renovatie van 33 miljoen»?1
Ja, hier hebben wij kennis van genomen.
Hoe kan het gebeuren dat een voor 33 miljoen euro gerenoveerde brug wordt gesloopt, terwijl hier maar 15 treinen overheen hebben gereden?
Voor het Ministerie van IenW was het beperkte gebruik van de spoorlijn Lanaken – Maastricht, waar de brug onderdeel van is, na de reactivering een onverwachte tegenvaller. Ten grondslag aan het reactiveringsbesluit lag een onderzoek uit 2004 uitgevoerd door de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij Limburg (België) wat uitwees dat een potentiële goederenstroom aannemelijk was. Dit onderzoek gaf het Ministerie van IenW en betrokken decentrale overheden het vertrouwen om te investeren in het reactiveren van het spoor. Ook de Europese Unie heeft middels een subsidie bijgedragen. Echter, de oplevering van het spoor vond plaats tijdens de economische crisis en papierproducent Sappi, de drijver achter het verwachtte goederenvervoer, kampte in 2012 met problemen. Reorganisatie volgde en het vervoer per vrachtauto bleek goedkoper. Daarom is goederenvervoer per spoor niet tot stand gekomen. Dit was een onverwachte en flinke tegenvaller.
Zoals toentertijd door het Ministerie van IenW is aangegeven: dergelijke gang van zaken mag niet meer voorkomen en hier zijn lessen uit getrokken. Voor deze lessen verwijzen wij u naar antwoord 7.2
Begrijpt u dat deze gang van zaken tot verbijstering leidt bij veel Maastrichtenaren?
Er bestaat zeker begrip voor het sentiment hierover, maar nadrukkelijk dient te worden meegewogen dat de brug een gevaar vormt voor de nautische- en waterveiligheid. Enkele jaren na het reactiveren van de spoorlijn, in 2018, is geconstateerd dat de invaart van het Julianakanaal gevaarlijk is voor grotere schepen (de zogenoemde klasse Vb) gedurende periodes van hoge afvoeren (ca. 2 maanden per jaar). Diep geladen en grote schepen moeten hierdoor blijven wachten of omvaren en hebben daardoor reistijdverlies. De vaarroute is daardoor onbetrouwbaar en kan voor langere tijd gestremd zijn wat tot schade leidt in de hele economische keten. Dit kan worden opgelost met infrastructurele aanpassingen aan het kanaal, zoals verbreding en verdieping van de invaart van het Julianakanaal, bij voorkeur in combinatie met sloop van de brug.
Daarnaast zal verwijdering van de brug inclusief pijlers resulteren in een waterstandsverlaging van circa 5 cm. Dit heeft een positief effect op de waterveiligheid van de stad Maastricht. Er ligt een grote opgave om voor de lange termijn de keringen in de stad Maastricht aan de normen te laten voldoen. De urgentie hiervan is ook aangetoond bij het hoge water van afgelopen zomer. Elke cm waterstandsdaling helpt daarbij.
Het behoud van de brug zou leiden tot blijvende kosten voor instandhouding uit overheidsmiddelen van een spoorbrug die niet wordt gebruikt.
Vindt u ook dat alle andere opties, zoals het omvormen tot een fiets- en voetgangersbrug, eerst grondig onderzocht en besproken in de gemeenteraad moeten worden, voordat er wordt overgegaan tot sloop?
Vanwege nautische veiligheidsissues op het Julianakanaal die veroorzaakt worden door de Lanakerbrug is ons ministerie enkele jaren in gesprek met de gemeente Maastricht over mogelijke oplossingen, zoals het verhogen of het slopen van deze spoorbrug. Rijkswaterstaat heeft daarom in 2020 formeel gevraagd om standpuntbepaling van de gemeente ten aanzien van deze voorstellen.
De gemeente Maastricht heeft Rijkswaterstaat per brief geïnformeerd dat zij de toekomstige gebruiksmogelijkheden van de spoorbrug hebben bezien. De conclusie was dat de ligging van spoortracé met brug niet logisch aansluit op de fietsroutes in de stad en niet ideaal is voor een recreatieve verbinding. Bovendien doorsnijdt het spoortracé aan de westzijde van de Maas tot aan de kruising Bosscherweg de Sappi-papierfabriek. Openstelling van dit spoortracé voor bijvoorbeeld een openbare route is daarmee vanuit beveiliging van het Sappi-terrein niet wenselijk. Tot slot liggen parallel en kruisend met het spoortracé diverse kabels en leidingen die volgens de gemeente Maastricht een alternatieve aanwending van dit tracé in de weg staan.
Bent u het eens dat het geen goed idee is om deze brug nu te slopen, omdat de tram Hasselt-Maastricht zomaar eens zou kunnen stranden en deze oude verbinding dan de enige rechtstreekse spoorverbinding met Vlaanderen zou kunnen zijn?
Ter voorbereiding van de beoogde onttrekking van het spoor zijn in 2018 en 2019 verkennende gesprekken geweest waaruit blijkt dat het niet aannemelijk is dat er nog vervoer over de spoorlijn plaats zal vinden. Onttrekking van het spoor is daarmee op zijn plaats.
Aan Belgische zijde is al enkele jaren geen onderhoud meer gepleegd op de betreffende spoorverbinding en is de lijn definitief buiten exploitatie gesteld in 2020. Ook het Ministerie van IenW is op haar beurt gestart met de voorbereidingen voor een onttrekkingsbesluit en daarvoor is het nodig dat de gronden waarop het spoor ligt, inclusief de brug, overgedragen worden aan een derde partij.
De aanvraag voor de sloopvergunning van de, in onbruik geraakte, brug is een weloverwogen beslissing om nautische knelpunten op te lossen en ruimte voor de rivier te maken. Het is uiteindelijk aan de gemeente Maastricht als bevoegd gezag om een weloverwogen afweging te maken ten aanzien van de sloopvergunning. De eventuele sloop van de brug staat los van de realisatie van de tramverbinding.
Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met het college van burgemeester en wethouders in Maastricht en de uitkomsten hiervan te delen met de Kamer?
De sloopvergunning is aangevraagd door ProRail, in samenspraak met Rijkswaterstaat en in goed overleg met de gemeente Maastricht. Het is uiteindelijk aan de gemeente Maastricht als bevoegd gezag om een weloverwogen afweging te maken ten aanzien van de sloopvergunning. Indien nodig zijn wij bereid deel te nemen aan een gesprek met de regio over de aanleiding en noodzaak voor de aanvraag sloopvergunning.
Over de voortgang van de realisatie van de tramverbinding, waaronder de wijziging van de juridische status van het spoor en bijbehorende overdracht van gronden informeren we uiteraard uw Kamer middels de eerstvolgende MIRT brief.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de miljarden die in het coalitieakkoord gereserveerd zijn voor onderhoud en renovatie, wél doelmatig besteed worden? Welke lessen trekt u uit deze casus?
De aanvullende middelen die met het Coalitieakkoord beschikbaar komen, zijn bedoeld voor het inlopen van achterstanden bij beheer en onderhoud van de netwerken én voor het onderhoud en renoveren en vervangen ervan in de toekomst. In de Kamerbrief van 29 oktober 20213 is al enige richting gegeven hoe we de doelmatigheid willen vergoten, bijvoorbeeld door het introduceren van een langere planningshorizon. Tevens werkt het Ministerie van IenW met bestedingsplannen waarbij, zoals afgesproken in het Coalitieakkoord, de doelmatigheid van beoogde investeringen in het kader van onderhoud en renovatie getoetst wordt.
Specifiek op deze casus is in 2016 gereflecteerd. Geconcludeerd werd dat bij reactivering van in onbruik geraakte spoorwegen de kosten voor planvorming, reactivering, beheer en onderhoud geheel bij de initiatiefnemer worden gelegd. Tevens wordt terughoudend geacteerd op het heropenen van spoorwegen waarvan in het verleden is gebleken dat ze een te marginaal bestaan hadden.
Daarnaast is het belangrijk om blijvend scherpe afwegingen te maken of we de infrastructuur nodig hebben. Het voornemen om een in onbruik geraakte brug te slopen en zo kosten uit te sparen voor beheer, onderhoud, renovatie en aanpassingen ten gunste van nautische- en hoogwaterveiligheid is onder de streep een doelmatige inzet van rijksmiddelen.
Het bericht dat het leger van Burkina Faso een staatsgreep heeft gepleegd. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Euractiv over de staatsgreep van het Burkinese leger?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit gewelddadige optreden van het leger waarbij President Roch Kaboré van Burkina Faso is afgezet, de Grondwet is opgeschort, de grenzen zijn gesloten en het parlement is ontbonden?
Het kabinet keurt elke machtsovername met gebruik van geweld af. Een vreedzame machtsoverdracht door middel van een transparant democratisch proces is een kernwaarde van Nederland, de EU en de VN. Nederland roept, net als de ECOWAS en de AU, op tot een politieke transitie gericht op terugkeer naar de constitutionele orde in Burkina Faso.
Kunt u een update verschaffen over de huidige situatie in het land en daarbij ingaan op de situatie van president Roch Kaboré?
Het dagelijkse leven in Burkina Faso is geleidelijk hervat. Hoewel leger en politie, net als voor de staatsgreep, zichtbaar aanwezig zijn in Ouagadougou, heerst er geen spanning op straat. De grenzen zijn weer geopend en de avondklok is opgeheven. De Grondwet is opnieuw ingesteld, zij het met enkele aanpassingen zoals de transitietijd van 3 jaar, de uitsluiting van de president aan de verkiezingen na de transitie, meer nadruk op integriteit en een lager aantal Ministers en parlementsleden.
Op 28 februari jl. werd in een nationaal consultatieproces een transitiehandvest aangenomen, met daarin een transitiepad van 3 jaar. Op 2 maart is Lt. Kol. Damiba geïnaugureerd als transitiepresident van Burkina Faso. Hij kan zich dus niet verkiesbaar stellen bij de verkiezingen aan het einde van de transitieperiode. Er zijn een civiele transitiepremier en 25 Ministers aangesteld, waarvan 3 militairen. Op 4 april is een concreet stappenplan voor de transitieperiode gepresenteerd.
Na veel onduidelijkheid over het lot van voormalig president Kaboré is hij op 24 januari jl. overgedragen aan de nieuwe machthebbers, die hem hebben overgebracht naar een villa en hem daar bewaakten. Op diezelfde dag ondertekende Kaboré een brief waarmee hij zijn ontslag aanbood.
ECOWAS heeft Burkina Faso na de staatsgreep geschorst. Op 25 maart jl. riep ECOWAS op tot de vrijlating van voormalig president Kaboré voor 1 april 2022, anders zouden individuele sancties worden ingesteld. Op 6 april is Kaboré overgebracht naar zijn gezinswoning, waar volgens de transitieautoriteiten zijn veiligheid wordt gegarandeerd. 1 en 2 april jl. was een ECOWAS delegatie in Burkina Faso om met de autoriteiten te spreken over de gevolgen van de oproep op 25 maart jl. Op het moment van schrijven zijn er nog geen individuele sancties ingesteld.
Wat zijn de overwegingen achter het feit dat de kleurcode wat betreft dit reisadvies gedeeltelijk nog steeds oranje en niet rood is?
Het reisadvies stond voor de staatsgreep al deels op rood en deels op oranje. Dit houdt verband met de terroristische dreiging. Reizen naar gebieden buiten de omgeving van Ouagadougou werden afgeraden (rood), terwijl voor reizen naar Ouagadougou en omgeving het advies was alleen essentiële reizen te ondernemen (oranje). Gedurende de dagen van de staatsgreep werd de tekst van het reisadvies aangepast om te waarschuwen voor risico’s van reizen op dat moment. Omdat de rust is teruggekeerd, is de tekst van het reisadvies weer aangepast naar het advies van voor de staatsgreep.
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse burgers actief worden oproepen Burkina Faso te verlaten en Amerikaanse burgers actief worden afraden naar Burkina Faso te reizen?
Net als Nederland raden de VS hun burgers af te reizen naar een groot deel van het land, waaronder het noorden, oosten en de grensgebieden. Er is voor zover bekend geen officiële oproep vanuit de Amerikaanse overheid gedaan aan hun burgers om Burkina Faso te verlaten.
Kunt u lessen trekken uit de checklist voor Amerikaanse burgers die in dit ambtsbericht staan voor het Nederlandse consulaire beleid? Zo ja, welke?
Vergelijkbaar met de Amerikaanse checklist, verwijst ook het Nederlandse reisadvies naar een pagina op www.nederlandwereldwijd.nl met tips voor voorbereidingen die burgers zelf kunnen treffen voor een mogelijke crisissituatie.
Hoe staat het met de veiligheidssituatie van het Nederlandse ambassadepersoneel en hun families?
Het Nederlandse ambassadepersoneel en families zijn veilig. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft in de week na de staatsgreep gesproken met het ambassadepersoneel.
Bent u in contact met Nederlandse staatsburgers en aanwezige bedrijven in Burkina Faso?
Tijdens en na de staatsgreep is het informatiesysteem van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gebruikt om de circa zestig in Burkina Faso verblijvende Nederlanders op de hoogte te stellen van de situatie. Hetzelfde systeem werd de afgelopen maanden gebruikt om Nederlanders te informeren over aangekondigde anti-regeringsdemonstraties.
Hoe oordeelt u over de mogelijke neveneffecten van deze staatsgreep op de stabiliteit van de regio? Wat doet de EU om deze risico’s te mitigeren?
Het kabinet is bezorgd over de instabiliteit en de veiligheidssituatie in Burkina Faso en de bredere Sahelregio alsook de dreiging van spill-over van gewelddadig extremisme naar West-Afrikaanse kustlanden en de effecten hiervan op Europa.
Om de risico’s te mitigeren zet de EU in de Sahel in op het adresseren van de grondoorzaken van instabiliteit en onveiligheid, met een regionale en geïntegreerde aanpak die onder andere ingaat op klimaatverandering, armoedebestrijding en het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking. Ook probeert de EU de uitbreiding van instabiliteit tegen te gaan, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de meest kwetsbare regio’s op het gebied van veiligheid, met name de Liptako-Gourma (het grensgebied tussen Mali, Niger en Burkina Faso) en Tsjaadmeer (het grensgebied tussen Tsjaad, Niger, Nigeria en Kameroen) regio’s.
Hoe oordeelt u over het mogelijke risico dat er in coalitieverband te weinig wordt gedaan tegen islamitisch extremisme, waardoor militaire junta’s en andere partijen als de Wagner-groep in dit machtsvacuüm kunnen duiken?
Om extremisme tegen te gaan dient militaire inzet gepaard te gaan met een inzet op preventie. Nederland zet daar zowel bilateraal als in coalitieverband op in. Nederland steunt verschillende projecten gericht op het tegengaan van gewelddadig extremisme (preventing violent extremism, PVE) in Burkina Faso. Daarnaast wordt binnen bilaterale programma’s PVE zoveel mogelijk geïntegreerd. Nederland draagt ook bij aan de capaciteitsopbouw van de veiligheidssector in Burkina Faso. Zo levert Nederland een financiële en trainingsbijdrage aan het Amerikaanse Global Peace Operations Initiative (GPOI), dat eenheden van Afrikaanse troepenmachten, waaronder Burkina Faso, traint ter voorbereiding op inzet in VN- en AU-missies. In het kader van de militaire oefening Flintlock verzorgen Nederlandse militairen al jarenlang trainingen in Burkina Faso. Over de beëindiging van de militaire training in Burkina Faso ter voorbereiding op deelname aan Flintlock in Ivoorkust bent u op 9 februari jl. geïnformeerd. (Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio» d.d. 9 februari jl., 2022Z02373).
De EU zet in op het aanpakken van de grondoorzaken van gewelddadig extremisme en terrorisme in de Sahel (zie antwoord op vraag 9). Ook ondersteunt de EU de G5-Sahel en de G5-troepenmacht, die gemandateerd is om terrorisme tegen te gaan, en waar Burkina Faso deel van uitmaakt. Nederland levert hieraan in EU-verband een financiële bijdrage (EUR 5 miljoen tussen 2018–2022).
Is er iets bekend over de Wagner-groep in Burkina Faso?
Media berichtten onlangs over pro-Russische demonstraties in Burkina Faso, waarbij betogers de overheid oproepen om militaire steun in Rusland te vragen. Volgens mediaberichten zou de Wagner Group bereid zijn om de strijdkrachten van Burkina Faso bij te staan. Het kabinet kan deze berichten over Burkina Faso niet bevestigen, maar monitort de ontwikkelingen in de Sahel ten aanzien van de Wagner Group nauwlettend.
Betekent de staatsgreep in Burkina Faso dat de mogelijke inzet van Nederlandse militairen via de huidige EU-trainingsmissies onder het huidige vijfde mandaat in dat land tijdelijk niet langer mogelijk is?
Zoals in de Kamerbrief «Politieke ontwikkelingen in de Sahelregio» d.d. 9 februari jl. (2022Z02373) toegelicht, zijn de grenzen tussen Mali en ECOWAS-lidstaten, waaronder Burkina Faso, momenteel gesloten. Dit heeft zijn weerslag op de activiteiten van de EU-trainingsmissie in Burkina Faso. Daarnaast onderneemt de EU-missie tijdelijk geen activiteiten in Burkina Faso vanwege de recente ontwikkelingen in dat land. Gegeven de zorgen over de ontwikkelingen in Mali en de bredere regio volgt de EU de ontwikkelingen op de voet en wordt in EU-verband gesproken over de toekomstige voortzetting van de EU-missies in Mali, zoals tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 11 april a.s.
Wat voor gevolgen heeft deze staatsgreep voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met Burkina Faso?
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking in Burkina Faso is gericht op het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking en het wegnemen van grondoorzaken van armoede en instabiliteit. De Nederlandse programma’s lopen grotendeels via multilaterale organisaties en het maatschappelijk middenveld. Slechts in beperkte mate is sprake van indirecte betrokkenheid van (de)centrale overheidsinstellingen. Het gaat in dit geval om programma’s gericht op het versterken van decentralisatie in zes regio’s, en het verbeteren van toegang tot rechtspraak en anticonceptie.
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Burkina Faso op de voet. Programmatische keuzes met betrekking tot de OS-inzet worden momenteel aan de hand van deze ontwikkelingen tegen het licht gehouden. Dit geldt vooral voor programma’s waarin, via partners, met de overheid wordt gewerkt. Het kan zijn dat hierin aanpassingen nodig zijn, afhankelijk van de mate waarin partners nog inclusief kunnen opereren, impact bereiken en daarover rekenschap afleggen. Dit is geen lineair proces. In sommige gevallen is dan ook een pas op de plaats nodig om te zien hoe e.e.a. zich ontwikkelt. Nederland zal hierin altijd samen optrekken met andere gelijkgezinde donoren waaronder onze Europese partners.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De toename van het aantal treinstoringen. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel over treinstoringen dat verschenen is in de Tubantia?1
Ja.
Wat is de oorzaak dat er door het hele land een forse stijging van het aantal treinstoringen te betreuren valt?
Uit cijfers van ProRail blijkt dat er in 2021 sprake is van een zeer lichte stijging van het aantal verstoringen met meer dan 10 minuten vertraging en uitgevallen treinen tot gevolg ten opzichte van 2020. Deze stijging bedraagt 2 à 3%, en is volgens ProRail voornamelijk te wijten aan de winterse omstandigheden in februari 2021 en de impact hiervan op het spoor. Noch NS, noch ProRail herkennen het beeld dat er in 2021 door het hele land sprake zou zijn van een forse stijging van het aantal treinstoringen ten opzichte van 2020.
Welke acties heeft u genomen en welke acties gaat u nemen om het aantal storingen terug te brengen? Indien u niets gaat doen, waarom doet u dan niets?
ProRail en NS rapporteren mij op een andere wijze dan waarop de cijfers genoemd in het artikel tot stand zijn gekomen. De afgesproken prestatie-indicatoren betreffen «Klanthinder als gevolg van storingen infra» (alleen ProRail) en drie gezamenlijke (zowel NS als ProRail) indicatoren voor reizigerspunctualiteit op het hoofdrailnet (op 5 en 15 minuten) en op de hogesnelheidslijn (5 minuten).
De prestatie-indicator «Klanthinder als gevolg van storingen infra» rapporteert het aantal storingen aan de infrastructuur die leiden tot veel en zeer veel hinder voor de dienstregeling van vervoerders en daardoor op reizigers en verladers. Met ProRail heb ik hiervoor een bodem- streefwaarde afgesproken. De bodemwaarde vormt de minimale prestatie die jaarlijks moet worden geleverd op een prestatie-indicator. De streefwaarde reflecteert de lange termijn doelstelling. De bodemwaarde betreft in dit geval een maximaal aantal van 520 storingen. De streefwaarde in 2021 bedroeg 470 storingen.
De prestatie-indicatoren voor reizigerspunctualiteit geven een indicatie van het percentage van de reizen dat met minder dan 5 of 15 minuten vertraging is verlopen. De bodemwaarden en streefwaarden luiden respectievelijk als volgt: reizigerspunctualiteit hoofdrailnet 5 minuten 88,9% en 91,5%, reizigerspunctualiteit hoofdrailnet 15 minuten 96,7% en 97,4%, reizigerspunctualiteit hogesnelheidslijn 5 minuten 82,1% en 84,2%.
ProRail en NS rapporteren over hun prestaties in 2021 via hun jaarverantwoordingen, welke ik uiterlijk op 1 maart ontvang en vervolgens met uw Kamer deel2. Ik kan niet vooruitlopen op de exacte resultaten over 2021, maar ik heb van ProRail en NS geen signalen ontvangen dat zij op deze prestatie-indicatoren slechter scoren dan de afgesproken bodemwaarden. De actuele prestaties kunt u bekijken op https://prestaties.prorail.nl. Op dit moment zie ik dan ook geen aanleiding om aanvullende acties te ondernemen.
Wat is de relatie tussen het tekort aan verkeersleiders bij ProRail en deze stijging?
Hoewel het tekort aan verkeersleiders bij ProRail in het uiterste en ongewenste geval kan leiden tot uitval van treinen, laat ProRail weten dat het aantal verstoringen met als oorzaak personeelsproblemen op de verkeersleidingposten slechts een zeer beperkt aandeel vormt van het totaal aantal verstoringen. Dit neemt natuurlijk niet weg dat – wanneer dit toch voorkomt – dit ongewenst is voor de reizigers, vervoerders en verladers die hier hinder van ondervinden. Ik heb u geïnformeerd over de aanpak van het tekort aan verkeerleiders in mijn brief van27 januari 20223.
Heeft u inmiddels contact gezocht met ProRail en NS? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u dit doen? Wat zijn de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel storingen zijn voor u acceptabel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat NS aangeeft vaker op tijd te hebben gereden dan een jaar eerder, terwijl het aantal storingen juist toegenomen is?
Verstoringen en reizigerspunctualiteit kennen een andere definitie waardoor het beeld kan afwijken. De prestatie-indicator reizigerspunctualiteit meet het percentage van de reizen (dus niet treinen) dat met minder dan respectievelijk 5 en 15 minuten vertraging is verlopen. Vertraging van treinen tijdens de daluren en/of op trajecten met een beperkter aantal reizigers zullen de prestatie-indicator reizigerspunctualiteit minder sterk beïnvloeden dan vertraging van treinen op drukke trajecten tijdens de spits. Ook kan het zo zijn dat een reiziger ondanks een vertraging op een deel van zijn of haar reis, wel zijn of haar overstap haalt en daarmee op de totale reis geen vertraging heeft. Een toe- of afname in het aantal storingen hoeft daarom niet automatisch een evenredig effect te hebben op de prestatie-indicator reizigerspunctualiteit.
Problemen in de glastuinbouwsector als gevolg van de aanhoudend hoge energieprijzen. |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat momenteel zelfs gezonde en qua duurzaamheid vooruitstrevende glastuinbouwbedrijven in directe liquiditeitsproblemen komen door de aanhoudend hoge energieprijzen?
Ja. Doordat de hoge gasprijzen langer aanhouden dan in het najaar verwacht komen meer bedrijven in problemen om de gasrekening te kunnen betalen, zeker zodra leveringscontracten verlopen en opnieuw moeten worden afgesloten. Door de oorlog in Oekraïne zijn de prijzen nog verder gestegen. Wij zijn met de sector en banken in gesprek hoe ondernemers deze tijd door kunnen komen en op welke wijze de energietransitie kan worden versneld om ook minder afhankelijk te worden van het gas.
Bent u er tevens mee bekend dat de hoge kosten waarmee deze bedrijven als gevolg van de hoge energieprijzen te maken krijgen, in tegenstelling tot in veel andere sectoren, niet door te berekenen zijn in de verkoopprijzen, omdat deze op een Europese- of wereldmarkt worden bepaald?
Wij zijn ermee bekend dat er sprake is van een concurrerende internationale markt. Aan de andere kant is de sector divers en zijn er wel afnemers die de tuinder (deels) in de hoge gasprijzen tegemoet komen en zijn er berichten dat de prijs voor bloemen momenteel hoog is. Er is inmiddels ook een deel van de sector waar ondernemers hebben besloten de teelt tijdens de wintermaanden minder te belichten en verwarmen of uit te stellen. Een enkeling heeft besloten helemaal te stoppen. Dat is afhankelijk van de situatie per bedrijf en de positie op de energiemarkt.
Wat vindt u ervan dat niet alleen bedrijven in deze sector die afhankelijk zijn van aardgas, maar ook glastuinbouwbedrijven die reeds hebben geïnvesteerd in duurzame warmte hierdoor worden getroffen, omdat de hoogte van de subsidies vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE) die zij ontvangen zijn gekoppeld aan de gasprijs?
De SDE++-regeling vergoedt de onrendabele top van duurzame projecten, oftewel het verschil tussen de kostprijs van productie en de marktprijs van energie. Bij een stijgende energieprijs is er dus minder subsidie nodig om de projecten rendabel te krijgen ten opzichte van het fossiele alternatief. Sinds de zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Dat ook de SDE-uitgaven aan bedrijven die geïnvesteerd hebben in duurzame warmte beïnvloed worden door de ontwikkelingen op de energiemarkt is in basis positief en een belangrijk element van de regeling om kosteneffectiviteit te waarborgen zodat overstimulering van projecten voorkomen wordt. De marktprijs van de geproduceerde energie wordt vastgesteld op basis van advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PLB) via een vaste berekeningsmethodiek die gebruik maakt van marktindices voor elektriciteit en gas.
Tegelijk delen wij de zorg van duurzame projecten die zijn stilgelegd en nieuwe investeringen die worden uitgesteld omdat onzeker is of en op welke termijn een investering wordt terugverdiend. Het kabinet erkent deze zorgen, volgt de ontwikkeling van de energieprijzen en de impact hiervan op onder andere de glastuinbouwsector op de voet en blijft in gesprek met de sector over de situatie.
Bent u ervan op de hoogte dat de SDE-subsidies voor de glastuinbouw voor 2022 als gevolg van de hoge gasprijzen op dreigt te drogen en daarmee het draaiende houden van verduurzamingsprojecten in deze sector financieel onhaalbaar dreigt te maken? Welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling te voorkomen dan wel verzachten?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 klopt het dat projecten minder subsidie krijgen als de energieprijzen prijzen stijgen. De bedrijfsvoering van projecten is aan de betreffende ondernemers. Wij zijn terughoudend bij het ingrijpen in het instrumentarium, omdat de SDE++ regeling bedoeld is om op generieke wijze de onrendabele top van CO2-reducerende projecten weg te nemen. De regeling is niet bedoeld om compensatie te bieden voor hoge energieprijzen of sturend te zijn in overige keuzes in de bedrijfsvoering.
Klopt het dat er signalen zijn dat meerdere duurzame projecten dit jaar noodgedwongen zullen worden stilgezet? Om hoeveel projecten gaat het en wat is de mogelijke impact voor onder andere de energietransitie als deze projecten inderdaad worden stilgezet?
Er zijn inderdaad signalen dat onder de huidige marktomstandigheden sommige ondernemers er voor kiezen om hun bedrijfsvoering anders in te richten. Dit kan gaan om het verminderen van hun productie waardoor er ook minder warmtevraag is of het overschakelen naar fossiele productie met een eigen warmtekrachtkoppelingsinstallatie vanwege de productie van elektriciteit in reactie op de hoge marktprijs. Wij hebben geen informatie waardoor wij kunnen beoordelen om hoeveel projecten dit gaat. De impact voor de energietransitie zal met name afhangen van de periode waarin nog sprake zal zijn van zeer hoge energieprijzen.
Welke stappen neemt u op korte termijn om het voornemen uit het regeerakkoord te realiseren voor wat betreft het creëren van randvoorwaarden om de glastuinbouw verder te verduurzamen en koploper te laten zijn in energiezuinige, circulaire producten? Op welke randvoorwaarden zult u inzetten en op welke termijn?
De hoge gasprijzen tonen nog eens extra de urgentie aan om door te pakken op de klimaattransitie en energiebesparing om minder afhankelijk te worden van gas. Het coalitieakkoord is hierin ambitieus. In de komende maanden werken we het coalitieakkoord uit tot een samenhangend pakket van verbeterde verduurzamingsprikkels en stimuleringsopties waarmee we de juiste randvoorwaarden voor de glastuinbouw creëren. Daar betrekken we uiteraard ook de sector bij, want daar moet het gebeuren. Tegelijk blijven we in gesprek om te borgen dat deze topsector de transitie ook kan doormaken.
Bent u in dit kader bereid om op zeer korte termijn met de glastuinbouwsector in overleg te treden over zowel het oplossen van de problemen met onvoldoende liquiditeits- en financiële reserves op korte termijn, als over het perspectief voor de lange termijn en de randvoorwaarden voor verduurzaming van de glastuinbouw? Zo nee, waarom niet?
Ja, onze departementen zijn hierover intensief met de sector in gesprek en de Minister van LNV heeft hier al met tuinders en Glastuinbouw Nederland over gesproken. Op korte termijn komen een aantal zaken samen, waar het kabinet u in april over zal informeren. De uitwerking van het coalitieakkoord en een versnelling in de energietransitie, de situatie op de gasmarkt en de verwachtingen voor de langere termijn en de effecten daarvan voor het bedrijfsleven en specifiek de glastuinbouw. Wij blijven met de sector en banken in gesprek, ook over handelingsperspectief voor de individuele ondernemer op de korte termijn. Daarbij bespreken we de mogelijkheden om tuinders die gaan investeren in de transitie en energiebesparing te ondersteunen, om de sector door deze moeilijke periode heen te helpen. De huidige situatie maakt nog urgenter dat de sector snel minder afhankelijk moet worden van fossiele brandstoffen en snel moet omschakelen, naar meer energiebesparing en het gebruik van andere energiebronnen. Daarvoor moet de sector ook echt stappen zetten.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten van deze gesprekken met de glastuinbouwsector?
De gesprekken zijn nog niet afgerond, in april wordt u over de uitkomsten geïnformeerd.
Het EU herstelfonds |
|
Senna Maatoug (GL), Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het stiekeme Nederlandse selectieproces voor de EU-herstelmiljarden»?1
Ja.
Hoe leest u de constatering dat achter de schermen de afgelopen maanden al tot in detail door het vorige kabinet werd gewerkt aan de bestedingen van de RRF-gelden, terwijl de Kamer en decentrale overheden hierin niet werden betrokken?
Het is altijd duidelijk geweest dat er aan de formatietafel beslist zou worden over het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP), blijkens ook de naar u verzonden Kamerbrief van 27 november 2020. Begin vorig jaar heeft er een ambtelijke inventarisatie plaatsgevonden van de meest kansrijke reeds begrote en nieuwe maatregelen die voldoen aan de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF)- verordening. Het coalitieakkoord is helder over de kaders van het HVP: de middelen uit de HVF worden ingezet om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met gefinancierde maatregelen uit het coalitieakkoord. Alle maatregelen zullen bovendien moeten voldoen aan de criteria in de HVF-verordening. Tijdens de totstandkoming van het coalitieakkoord is er ook breed geconsulteerd via de verschillende formatietafels, waaronder de medeoverheden.
Stemt u ermee in dat dit haaks staat op het Brusselse verzoek om een «brede consultatie» te houden? Omdat er in een van de gewobte documenten waar FTM naar verwijst wordt gezegd dat het om «de meest logische externe stakeholders» gaat, en dat die inputfase eerder ook een consultatie is genoemd, vragen wij u of u het ermee eens bent dat alleen «de meest logische externe stakeholders» zijn meegenomen in de door het kabinet genoemde «brede consultatie»? Mocht dit niet het geval zijn: hoe is het kabinet voornemens een gedegen consultatie te houden in 1 maand terwijl eerder (eind 2020) werd gesteld dat het tijdspad juist te krap was?
Het stond de departementen tijdens de ambtelijke inventarisatie vrij om contact te zoeken met belanghebbenden, hetgeen ook is gebeurd. Departementen hebben onder andere input ontvangen van diverse vakbonden, bedrijven, gemeenten, provincies, regio’s en kennisinstellingen. Dat betekent overigens niet dat andere belanghebbenden hun stem niet meer kunnen laten horen. Er wordt momenteel gewerkt aan een eerste conceptversie van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, die uw Kamer en het bredere publiek zullen ontvangen. Op basis van ontvangen inbreng wordt een tweede conceptversie opgesteld die wederom gedeeld zal worden met uw Kamer. Voorts is voorzien dit conceptplan aan bijvoorbeeld genderorganisaties en medeoverheden voor te leggen en om hen te vragen input te geven op welke wijze de reeds geselecteerde maatregelen in hun ogen het beste uitgevoerd zouden kunnen worden. Hiermee geef ik ook opvolging aan de moties van de leden Gündoğan en Van Dijk. Bovendien hebben belanghebbenden tijdens formatiegesprekken zoals gebruikelijk ook de mogelijkheid om input te leveren op de in het coalitieakkoord te verwerken hervormingen. Op deze manier hebben belanghebbenden dus zowel in het voortraject, als in het komende traject voldoende mogelijkheden tot het leveren van inbreng.
Wat is uw verklaring waarom de Kamer anderhalf jaar in ongewis is gebleven over de besteding van de beschikbare gelden voor Nederland?
Het besluit over de besteding van de beschikbare gelden is, conform de naar u verzonden Kamerbrief van 27 november 2020, genomen bij de totstandkoming van het coalitieakkoord. Uw Kamer is nauw betrokken geweest bij het formatieproces en heeft het coalitieakkoord aanvaard.
Wat vindt u van de door het vorige kabinet gekozen volgorde om eerst naar de Europese Commissie te communiceren aanspraak te willen maken op de gelden alvorens de Kamer, decentrale overheden en andere belanghebbenden hierbij te betrekken?
Een lidstaat kan volgens de HVF-verordening (artikelen 12 en 18) pas aanspraak maken op middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit bij de indiening van een HVP. In het proces dat leidt tot indiening van het definitieve plan zullen de Kamer, medeoverheden, en andere belanghebbenden meegenomen worden. Daarnaast zijn de Kamer, medeoverheden en andere belanghebbenden reeds meegenomen in het formatieproces. In het daaruit volgende coalitieakkoord zijn de afspraken vastgelegd die de basis vormen voor het HVP.
Voorts is het gebruikelijk dat Europese lidstaten conceptplannen informeel toetsen bij de Europese Commissie. Daarnaast is de HVF-verordening voor alle Europese lidstaten een nieuw proces, vandaar dat het logisch is om informeel en ambtelijk bij de experts van de Europese Commissie verdere toelichting te ontvangen over de uitvoering van de verordening. Gezien de omvang van de beschikbare middelen (miljarden) en de ernst van de crisis waar Nederland zich in de nasleep van de Covid-19 pandemie in bevond, vind ik het vanzelfsprekend dat in deze informele gesprekken kenbaar is gemaakt dat Nederland aanspraak wil maken op de HVF-gelden.
Kunt u een concreet overzicht geven van het tijdspad met betrekking tot de Nederlandse indiening van het RRP?
De tijdlijn voor het indienen van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan ziet er als volgt uit: in het eerste kwartaal van 2022 zal het eerste conceptplan uitgewerkt en met uw Kamer gedeeld worden. Hierna start de formele dialoog met de Europese Commissie en de raadpleging van belanghebbenden. Vervolgens is het streven om een tweede, finale conceptversie van het plan in mei 2022 gereed te hebben. In juni 2022 zal ik het finale conceptplan aan uw Kamer presenteren. Uiterlijk 31 augustus 2022 zal Nederland het plan formeel indienen bij de Europese Commissie.
Vanaf het moment van indienen door Nederland heeft de Europese Commissie twee maanden om met een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te komen, met daarin de goedkeuring van het plan, de mijlpalen en doelen, alsmede de daaraan gekoppelde bedragen. Hierna heeft de Raad een maand de tijd om het uitvoeringsbesluit goed te keuren. Vervolgens zal een overeenkomst tussen de Commissie en Nederland worden opgesteld, waarmee de middelen formeel worden gecommitteerd. Ten slotte is op 31 december 2022 de deadline voor de Europese Commissie om 70% van alle middelen te hebben gecommitteerd aan de lidstaten.
Kunt u op basis van aanvullende stukken inzicht geven in de interdepartementale stukken ter afstemming en besluitvorming aangaande de besteding? Kunt u een concreet overzicht geven van de huidige stand van zaken met betrekking tot de Nederlandse indiening van het RRP? Wordt het aangaan van nieuwe investeringen als uitgangspunt van de besteding van de gelden genomen, in lijn met de geest van het herstelfonds? Wanneer is het kabinet voornemens de Kamer bij de plannen voor de bestedingen te betrekken?
In het kader van het door u aangehaalde Wob-verzoek zijn de stukken over interdepartementale afstemming aangaande de besteding openbaar gemaakt en terug te vinden via de website van rijksoverheid.nl.2 Het kabinet heeft ervoor gekozen om reeds begrote uitgaven te financieren, al dan niet aangevuld met financieel gedekte maatregelen uit het coalitieakkoord, in het HVP op te nemen. Uw Kamer zal in het eerste kwartaal van 2022 de eerste conceptversie van het HVP ontvangen. Om hier zorgvuldig en gericht invulling aan te kunnen geven is op 1 februari 2022 binnen het Ministerie van Financiën een programmadirectie van start gegaan die de indiening van het Nederlandse HVP zal gaan coördineren. In die rol is deze HVP-directie o.a. verantwoordelijk voor de kwaliteit- en volledigheidschecks op basis van de HVF verordening, en het voeren van de dialoog met de Europese Commissie. Omdat de kennis en verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de maatregelen die uiteindelijk in het Nederlandse HVP opgenomen zullen worden primair bij de departementen ligt, hebben zij ook een cruciale rol bij het voorbereiden, invullen en implementeren van het HVP. Zie vraag 6 voor een toelichting op het verdere proces.
Welke hervormingen is het kabinet voornemens door te voeren om in aanmerking te komen voor de gelden? Wanneer is het kabinet voornemens de Kamer bij de plannen voor de hervormingen te betrekken? Kunt u op basis van aanvullende stukken inzicht geven in de interdepartementale stukken ter afstemming en besluitvorming aangaande de hervormingsplannen? Zo niet, waarom niet?
De hervormingen in het HVP zullen gebaseerd zijn op hervormingen die in gang zijn gezet sinds 1 februari 2020, alsook de hervormingen die in het coalitieakkoord genoemd worden en waar mogelijk samenhang vertonen met de investeringen in het HVP. Zoals vereist in de HVF-verordening zullen de hervormingen ook ingaan op een substantieel deel van de landenspecifieke aanbevelingen die de Europese Commissie heeft opgesteld. Deze aanbevelingen zijn ook meegenomen in het coalitieakkoord. Zie verder het antwoord op vraag 6 en 7.
Kunt u specifiek uitwijden over de concrete punten waar de besluitvorming aangaande de besteding als ook de hervormingen nog niet volledig is afgerond en wat daar de pijnpunten zijn, zoals blijkt uit de WOB-stukken aangehaald in het FTM-artikel?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de HVF-financiering wordt gebruikt voor reeds in de begroting gedekte maatregelen. De verdere besluitvorming over de investeringen en hervormingen in het HVP vindt plaats conform het tijdpad in het antwoord op vraag 6. Dat betekent dat de definitieve besluitvorming volgens de huidige planning zal plaatsvinden in de zomer van 2022.
De groslijst met mogelijk in aanmerking komende projecten voor de besteding van de gelden is op 1 november 2021 met de Kamer gedeeld terwijl deze lijst niet is afgestemd met lagere overheden of de Kamer, ondanks het verzoek van de Europese Commissie om een «brede consultatie» te voeren: wat vindt u van deze constatering? Wat vindt u van de keuze om deze gang van zaken te bestempelen als «een krap tijdspad», zoals ook weergegeven in het FTM-artikel?
De HVF-verordening (artikel 15) schrijft voor dat elk HVP een samenvatting van het consultatieproces moet bevatten dat past binnen de nationale juridische kaders. Lidstaten hebben dan ook op verschillende wijze invulling gegeven aan het consultatieproces. De juridische kaders voor het Nederlandse HVP zijn tijdens de formatie vastgesteld en in het Coalitieakkoord opgenomen. Tijdens de formatie zijn medeoverheden en de Kamer breed geconsulteerd, en uiteindelijk is besloten om het Nederlandse HVP te vullen met bestaande en gefinancierde maatregelen en eventueel financieel gedekte maatregelen uit het Coalitieakkoord. De groslijst die op 1 november met de Kamer is gedeeld is het resultaat van een ambtelijke verkenning, maar staat niet gelijk aan een concept-HVP. Zoals eerder aangegeven is de ambtelijke inventarisatie opgesteld in samenwerking met alle departementen. Het stond de departementen tijdens de ambtelijke inventarisatie vrij om contact te zoeken met belanghebbenden, hetgeen ook is gebeurd. De Kamer en de medeoverheden worden geraadpleegd tijdens het verdere proces. Destijds werd uitgegaan van een vlot formatieproces, waardoor het tijdspad krap geacht werd. Er werd gekozen om de besluitvorming over het HVP aan het nieuwe kabinet over te laten en dit onderdeel te maken van het coalitieakkoord. Het coalitieakkoord is tot stand gekomen middels brede consultatie. Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 6.
Wat vindt u van de gekozen volgorde door het vorige kabinet dat plannen opgesteld door de ambtenarij eerst informeel werden getoetst bij de Europese Commissie, vervolgens op de formatietafel belandden alvorens de Kamer hierbij betrokken werd? Denkt u dat met deze volgorde de officiële procedure is omzeild? Kunt u dit toelichten?
Het is gebruikelijk dat Europese lidstaten conceptplannen informeel toetsen bij de Europese Commissie. De HVF-verordening is voor alle Europese lidstaten een nieuw proces, vandaar dat informeel en ambtelijk bij de experts van de Europese Commissie getoetst is of bepaalde zaken voldoen aan de eisen van de verordening. Er is hiermee geen officiële procedure omzeild. De officiële procedure met de Europese Commissie gaat van start op het moment dat wij het plan indienen bij de Commissie, cf. preambule lid 38 van de HVF-verordening.
Hoe leest u de constatering uit het FTM-artikel dat «informeel» werd gesproken met ambtenaren op de permanente vertegenwoordiging in Brussel om zo de officiële procedure te kunnen omzeilen? Denkt u dat met deze volgorde de officiële procedure is omzeild? Kunt u dit toelichten?
Er is geen officiële procedure omzeild. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat gesprekken met de Commissie voor indiening van plannen inderdaad onderdeel zijn van het beoordelingsproces voor de RRP-plannen, zoals geconstateerd in het artikel van FTM?
Gesprekken met de Europese Commissie zijn nodig vanwege de technische en specifieke eisen van de HVF verordening. De gesprekken vormen echter geen onderdeel van het beoordelingsproces, maar worden ingezet ter voorziening van benodigde informatie ten aanzien van de HVF-verordening. De Commissie velt in deze gesprekken dan ook geen oordeel over de samenhang van het plan, maar geeft slechts toelichting bij de technische vereisten. Dit blijkt ook uit de openbaargemaakte stukken d.d. 1 november 2021.
Wat is uw lezing van de constatering dat uw voorganger Minister Hoekstra in het najaar van 2021 aangaf dat er eerst een plan moet liggen alvorens externen geconsulteerd kunnen worden, terwijl uit het artikel van FTM blijkt dat bepaalde partijen wel degelijk in een vroeg stadium betrokken werden, zoals VNO-NCW?
Ik deel zijn mening dat er eerst een plan moet liggen alvorens externen geconsulteerd kunnen worden over de inhoud van dit plan. Ten aanzien van de gesprekken in de totstandkoming van de ambtelijke groslijst stond het de departementen vrij om in gesprek te gaan met belanghebbenden. Daarnaast is er in de totstandkoming van het coalitieakkoord breed geconsulteerd. Voorts komen er twee conceptversies, waardoor belanghebbenden nog steeds in de gelegenheid zullen zijn hun stem te laten horen.
Kan de Minister de correspondentie tussen Den Haag en Brussel alsnog doen toekomen aan de Kamer, nog voor het voorjaarsreces? Kan de Minister een overzicht geven van de inhoud van de gesprekken die Nederland heeft gevoerd met de Commissie, al dan niet in een besloten briefing?
Het is helaas niet haalbaar deze informatie te leveren binnen de gevraagde termijn. Op dit moment wordt in het kader van het door u aangehaalde Wob-verzoek door verschillende departementen gewerkt aan het inventariseren en openbaar maken van documenten die betrekking hebben op contacten met belanghebbenden, waaronder met de Europese Commissie. Voorafgaand aan openbaarmaking worden de verschillende belanghebbenden, waaronder de Europese Commissie, om zienswijzen gevraagd. Indien de Europese Commissie gemotiveerd aangeeft dat de uitgewisselde stukken niet openbaar kunnen worden gemaakt, dan wordt die zienswijze in principe gevolgd. Ik zal de andere departementen verzoeken zo spoedig mogelijk de documenten met uw Kamer te delen (en in ieder geval uiterlijk op het moment dat deze documenten in het kader van het lopende Wob-verzoek openbaargemaakt worden).
Hoe definieert u «de meest logische externe stakeholders»? Op basis van welke criteria bestempelde en bestempelt het kabinet betrokkenheid van stakeholders als «logisch»?
Het is niet aan mij om dit te definiëren, aangezien dit de verantwoordelijkheid is van de betreffende vakdepartementen.
Kunt u een reconstructie maken van de wijze waarop de input van stakeholders als «inspiratie» gebruikt voor het formuleren van de maatregelen die zijn ingediend bij de Europese Commissie, op basis van gespreksverslagen of andere documentatie en deze op korte termijn (binnen 2 weken) aan de Kamer te doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 15.
Welke landen-specifieke aanbevelingen is Nederland voornemens door te voeren en welke aanbevelingen is het kabinet voornemens aan de kant te schuiven? Kunt u toelichten op basis waarvan deze keuzes zijn gemaakt en hoe dit keuzeproces is verlopen?
Op dit moment kan ik hier nog geen antwoord op geven. De voorgestelde keuze van het kabinet ten aanzien van de landenspecifieke aanbevelingen zal blijken uit de eerste conceptversie van het HVP die ook met uw Kamer gedeeld zal worden. Overigens geldt dat veel landenspecifieke aanbevelingen ook zijn meegenomen in de voorgenomen hervormingen in het coalitieakkoord.
Hoe bent u voornemens om te springen met het resterende proces aangaande het indienen van het nationale plan om aanspraak te maken op de RRF-gelden?
Momenteel is mijn ministerie in dialoog met de andere ministeries over de invulling van het eerste concept-HVP. Na het bereiken van ambtelijke en politieke overeenstemming over het eerste conceptplan, zal ik deze conceptversie met uw Kamer delen. Daarop kunnen ook belanghebbenden input leveren op dit conceptplan. Zie verder het antwoord op vraag 6.
In het regeerakkoord van het kabinet leest de Volt-fractie slechts over de besteding van de RRF-gelden: «de middelen uit het Europees herstelfonds ter financiering van de plannen uit onder meer dit coalitieakkoord». Welke plannen uit het coalitieakkoord is het kabinet voornemens aan de RRF-gelden te besteden?
Op dit moment kan ik hier nog geen antwoord op geven. Wel is duidelijk dat reeds begrote en bestaande maatregelen en het coalitieakkoord leidend zijn in de keuzes die gemaakt worden. Op welke wijze deze maatregelen kunnen worden opgenomen in een Nederlands HVP hangt af van de mate waarin deze maatregelen in overeenstemming zijn met de HVF-verordening. De keuze van het kabinet ten aanzien van de plannen uit het coalitieakkoord zal terug te zien zijn in de eerste conceptversie van het HVP die ter raadpleging ook met uw Kamer gedeeld zal worden.
Kunt u zicht bieden op de reactie van de Europese Commissie op de plannen, zoals die tot nu toe gecommuniceerd zijn in overleg met de Commissie?
Zie het antwoord op vraag 15.
Wat is uw verwachting ten aanzien van de beoordeling van de plannen van het kabinet door de Europese Commissie? Zal zij de plannen goedkeuren?
Ik kan niet spreken voor de Europese Commissie. Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus HVP. Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan naar verwachting gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit de HVF. Een ambitieus plan draagt bij aan een positieve beoordeling van de Commissie.
Kunt u het krappe tijdspad richting mei 2022 voor opstelling van het tweede conceptplan en presentatie van het finale conceptplan aan de Kamer in juni 2022 schetsen?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre zijn de groslijsten bepalend voor de uitvoering van het Nederlandse RRP?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe definieert u «een briljant idee» wat eventueel nog aan de reeds bestaande groslijst kan worden toegevoegd? Kan de Minister een indicatie geven van de reeele kans dat zo’n «briljant idee» inderdaad aanspraak zal kunnen maken op het RRP?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe en wanneer bent u voornemens decentrale overheden en externe partijen te betrekken bij de totstandkoming van de plannen, conform motie Dassen d.d. 4 november 2021, nummer 35925-XIII-51?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe en wanneer bent u voornemens decentrale overheden en externe partijen te betrekken bij de uitwerking van de plannen?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe gaat u garanderen dat hier genoeg ruimte en tijd voor is terwijl het vorige kabinet zelf heeft gezegd niet eerst een consultatie te doen omdat een tijdspad dat toen nog ruimer was dan het tijdspad van aankomend voorjaar, al te krap was?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Hoe bent u voornemens uit te reiken naar die externe partijen en decentrale overheden die hun weg in Den Haag minder makkelijk of niet weten te vinden?
Zie het antwoord op de vragen 2, 3 en 6.
Het nieuwsbericht over harde kritiek op politieonderdeel dat voor geheime operaties verantwoordelijk is |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Harde kritiek op politieonderdeel dat voor geheime operaties verantwoordelijk is»?1 Zo ja, hoe duidt u het feit dat een dergelijke gang van zaken mogelijk blijkt binnen de politieorganisatie?
Ja. Zoals toegelicht in mijn beleidsreactie op het Inspectieonderzoek naar de Dienst Specialistische Operaties (DSO) d.d. 25 januari 20222 zijn er forse knelpunten in de organisatie, sturing en cultuur ontstaan. Deze knelpunten vloeien voort uit onderliggende oorzaken, die samenhangen met de vorming van de nationale politie en de forse uitbreiding van het takenpakket van de Landelijke Eenheid (LE).
Voor mij is duidelijk dat er structurele verbeteringen nodig zijn bij de LE. De korpschef heeft opdracht gegeven tot een verbeterprogramma dat tot structurele verbetering moet leiden op het vlak van de organisatie, leiderschap en cultuur, en sturing en monitoring. Daarbij is ook aandacht voor het creëren van een sociaal veilige werksfeer en het doorbreken van weerbarstige negatieve patronen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat binnen de organisatie sprake was van onder andere een onveilige werksfeer, vriendjespolitiek en onderlinge strijd, zoals geschetst in het nieuwsbericht, en dat een dergelijke situatie om consequenties vraagt? Zo ja, welke consequenties vindt u dat aan deze gang van zaken verbonden moeten worden? Zo nee, waarom vindt u dat hier geen consequenties aan verbonden dienen te worden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de uitkomst van het door uw voorganger aangekondigde onderzoek door de heer Brouwer naar eerdere, vergelijkbare rapporten? Deelt u de mening dat er sprake is van een patroon binnen de organisatie? Zo ja, welke concrete stappen gaat u nemen ter bestrijding hiervan? Zo nee, kunt u verklaren op basis van welke feiten u die conclusie nog altijd niet trekt?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer per brief d.d. 17 november 2021 geïnformeerd over de bevindingen van de commissie Brouwer.4 De commissie Brouwer heeft de conclusie getrokken dat er een relatie is tussen het overlijden van een medewerker van het team Werken Onder Dekmantel (WOD) en zijn werk. Tevens heeft de commissie vastgesteld dat de professionaliteit van de organisatie als geheel ernstig te wensen overlaat. Ook heeft de commissie Brouwer vastgesteld dat het stelsel van waarborgen voor heimelijk werken niet sluitend is. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft geconstateerd dat haar bevindingen ten aanzien van het team WOD naadloos aansluiten op de bevindingen van de commissie Brouwer.
Evenals mijn ambtsvoorganger vind ik de bevindingen van de commissie Brouwer ontluisterend. De gang van zaken bij het team WOD was de afgelopen periode niet op niveau. De korpschef treft derhalve urgente maatregelen om het team WOD te professionaliseren, zoals toegelicht in de brief d.d. 17 november5. De eenheidsleiding van de LE heeft inmiddels enkele organisatorische ingrepen gedaan om omstandigheden te creëren waarin kan worden gewerkt aan de structurele professionalisering van het team WOD, op basis van de aanbevelingen van de commissie Brouwer. Daarnaast zal een commissie onder voorzitterschap van mevrouw mr. W. Sorgdrager adviseren over een sluitend stelsel voor waarborgen in het heimelijke domein.
Is er, op basis van de verschillende ernstige bevindingen die de tot dusver uitgevoerde onderzoeken aan het licht hebben gebracht, concrete ambitie om dergelijke onderzoek vaker en breder binnen de gehele organisatie uit te voeren?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft naar aanleiding van zorgwekkende signalen drie deelonderzoeken uitgevoerd bij de LE. Deze deelonderzoeken hebben gezamenlijk een beeld opgeleverd van patronen en onderliggende problematiek. Het is nu zaak om verbeteringen in te zetten gericht op de onderliggende problematiek. Daartoe heeft de korpschef opdracht gegeven voor een verbeterprogramma. Tevens verwacht ik in maart 2022 een advies te ontvangen van de commissie Schneiders over de verbeteringen die nodig zijn om de grondoorzaken van de problematiek bij de LE aan te pakken.
Hoe kijkt u naar de rol die de korpsleiding in dergelijke situaties moet spelen? Bent u van mening dat zij in deze, evenals de eerder gerapporteerde misstanden, deze taak adequaat uitvoeren?
De korpschef is belast met de leiding en het beheer van de politie. De korpschef heeft na het verschijnen van het eerste deelonderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid bij de Dienst Landelijke Informatieorganisatie6 opdracht gegeven tot een verbeterprogramma bij de LE. Tevens heeft de korpschef urgente maatregelen getroffen in het licht van de bevindingen van de commissie Brouwer. Ik heb er vertrouwen in dat de korpschef de maatregelen treft die noodzakelijk zijn om verbeteringen teweeg te brengen bij de LE.
Welke concrete evaluatie wordt ingezet op het moment dat dergelijke rapporten verschijnen? Wie word(t)(den) ter verantwoording geroepen? Op welke wijze wordt dit gedaan? Welke consequenties worden voor welke specifieke functies en/of teams binnen de organisatie gehandhaafd bij dergelijke misstanden? Welke effecten hebben deze consequenties tot dusver gehad?
Afhankelijk van de uitkomst van een specifiek onderzoek bepaalt de politie in overleg met mijn departement welke maatregelen passend zijn om de constateringen te adresseren. De uitvoering hiervan wordt gemonitord door mijn departement.
Binnen de LE in het algemeen, en DSO in het bijzonder, constateert de Inspectie dat er sprake is van een combinatie van factoren die hebben geleid tot de huidige problematiek. Zoals ik in mijn beleidsreactie heb aangegeven, vraagt dit om het aanpakken van de grondoorzaken die raken aan de organisatorische basis, de sturing en de (leiderschaps)cultuur. De korpschef zet hierop in met een verbeterprogramma.
Het is aan de leiding van de LE, en uiteindelijk aan de korpschef, om een oordeel te vellen over het functioneren van medewerkers en/of leidinggevenden en, indien opportuun, daar consequenties aan te verbinden. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet om uitspraken te doen over het functioneren van individuele politiemedewerkers.
Hoe duidt u het bredere vraagstuk rondom verantwoording binnen de organisatie op basis van de misstanden uit de verschillende recente rapporten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dergelijke cultuur binnen de organisatie ongewenst is? Zo ja, welke stappen onderneemt u om een grondige cultuuromslag te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dergelijke misstanden waarin teams hun eigen koers varen, zonder gemeenschappelijk doel of sturing (elders) binnen de organisatie concrete gevolgen (kunnen) hebben voor de veiligheid op de werkvloer, alsmede de veiligheid van mensen op straat?
Ja, dit geldt in het bijzonder voor teams die werkzaam zijn in het heimelijke domein. Zoals toegelicht in mijn beleidsreactie op het Inspectieonderzoek naar de DSO d.d. 25 januari 2022 realiseert de eenheidsleiding van de LE daarom op korte termijn noodzakelijk organisatorische versterkingen. Het betreft o.a. het aanstellen van een extra sectorhoofd. Vervolgens zal er worden gewerkt aan kleinere werkverbanden, waarin leidinggevenden nauwer betrokken zijn bij het dagelijkse werk.
Hoe duidt u het verband met de bevinding van de inspectie waarin gewezen wordt naar het feit dat dat de zelfdoding van een agent vorig jaar een direct gevolg was van dergelijke misstanden, en welke urgentie vraagt dit volgens u voor een omslag in de interne cultuur bij de politieorganisatie?2
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u toezien op de uitvoering van de aanbevelingen uit het onderzoek? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover voortgangsrapportages verwachten?
Ja. Ik zal uw Kamer bij de halfjaarberichten politie blijven informeren over de verbeteringen bij de LE.
De plannen tot halvering van de jonggehandicaptenkorting |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Is het kabinet nog steeds voornemens de jonggehandicaptenkorting te halveren tot 415 euro in 2025? Zo ja: waarom kiest u ervoor om te bezuinigen op mensen met een beperking die al te weinig geld hebben om van rond te komen?
Het kabinet neemt een definitief besluit over de jonggehandicaptenkorting tijdens de voorjaarsbesluitvorming. Dat doet het kabinet op basis van de ramingen uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB die halverwege maart beschikbaar komen. Er wordt dan gekeken naar het hele pakket lastenverlichting waar de jonggehandicaptenkorting ook onder valt. Het kabinet vindt het belangrijk dat er over de hele kabinetsperiode een evenwichtig en gemiddeld positief koopkrachtbeeld is voor alle groepen.
Realiseert u zich dat deze maatregel de ongelijkheid doet toenemen en dat jonggehandicapten er 1,4% op achteruitgaan en zo verder de armoede worden ingejaagd? Zo ja: is het vergroten van de armoede onder jonggehandicapten en het doen toenemen van ongelijkheid een doel van het beleid?
We verhogen het wettelijk minimumloon en laten de verhoging doorwerken in de sociale minimumuitkeringen zodat die uitkeringen mee omhoog gaan2. Dat is gunstig voor Wajongers, omdat de Wajong-uitkering ook omhoog gaat. Vanwege de bruto koppeling stijgt de Wajonguitkering harder dan andere uitkeringen, dus ook als de jonggehandicaptenkorting wordt aangepast, ligt de koopkrachtontwikkeling van Wajongers in lijn met die van andere groepen uitkeringsgerechtigden.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 wordt over het lastenverlichtingspakket door het kabinet in de voorjaarsbesluitvorming besloten. Op dat moment is ook de CPB-raming beschikbaar zodat gekeken kan worden naar de koopkrachtraming voor de hele kabinetsperiode.
Anne Houtsma schrijft in haar blogs over haar ervaringen als Wajong-gerechtigde. Daarbij vertelt zij over de onzekerheid die met de Wet vereenvoudiging Wajong en ook met de wijziging van de jonggehandicaptenkorting gepaard gaat. Ik vind het zeer waardevol dat zij haar ervaringen deelt en het is cruciaal om bij het maken van beleid inzichten van ervaringsdeskundigen mee te nemen. Op die manier zorgen we ervoor dat er niet over hen maar met hen gepraat wordt. Ik heb mevrouw Houtsma daarom uitgenodigd om met het ministerie over haar ervaringen in gesprek te gaan.
Wat is uw reactie op de opinie van wajonger Anne Houtsma1 die aangeeft dat haar zelfstandigheid en financiële zelfredzaamheid in gevaar komt bij halvering van de jonggehandicaptenkorting?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid af te zien van de halvering van de jonggehandicaptenkorting?
Zie antwoord bij vraag 1.
Toenemende intimidaties in het gevangeniswezen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de peiling die FNV heeft gehouden onder gevangenispersoneel?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het signaal van de medewerkers die aangeven zich onveilig te voelen en dit ook direct koppelen aan de door hen gevoelde onderbezetting in het gevangeniswezen en het vertrek van ervaren personeel?
Laat ik voorop stellen dat de directie van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en ikzelf dergelijke signalen zeer serieus nemen. In de peiling van de vakbond FNV heeft meer dan de helft van de ruim 1800 ondervraagde gevangenismedewerkers aangegeven dat intimidatie en geweld binnen de gevangenissen de afgelopen jaren is toegenomen. Dit beeld vind ik zorgelijk: elke bedreiging of (geweld)incident is er een te veel. Tegelijkertijd heeft het personeel te maken met een complexe doelgroep en zijn incidenten nooit uit te sluiten. Of er een koppeling gemaakt kan worden met een mogelijk tekort aan (ervaren) personeel is moeilijk vast te stellen. Dat het een uitdaging is om voldoende personeel werkzaam te hebben, is een feit. Dit komt onder meer door de leeftijdsopbouw van het personeel waardoor de komende tijd ervaren personeel uitstroomt en nieuw personeel instroomt, en een krappe arbeidsmarkt. Daarnaast beïnvloedt het hoge aantal coronabesmettingen tijdelijk de inzetbaarheid van medewerkers.
De werving van personeel vraagt dus om continue aandacht van DJI. De afgelopen periode is ingezet op de professionalisering en optimalisatie hiervan. Zo zijn er «sourcers» en «recruiters» aangesteld die gericht nieuwe medewerkers benaderen en start dit voorjaar een arbeidsmarktcampagne. Verder voer ik, mede naar aanleiding van de brief van de Centrale Ondernemingsraad (COR) van DJI van oktober 2021 en de brief3 die ik uw Kamer stuurde op 19 november 2021, reeds gesprekken met de directie van DJI over een veilige werkomgeving en voldoende, goed opgeleid personeel en welke maatregelen daarvoor nodig zijn. De uitkomsten van de FNV-enquête worden daarin meegenomen, evenals de uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek van 2021, waarin 20% van de medewerkers aangaf zich geïntimideerd te voelen door gedetineerden. Over de uitkomsten van deze gesprekken zal ik uw Kamer bij de volgende voortgangsbrief over de visie op het gevangeniswezen informeren.
Trekt u het zich aan dat gevangenispersoneel onomwonden zegt elkaar niet te vertrouwen? Wordt er volgens u voldoende aan gedaan om te voorkomen dat medewerkers die foute bedoelingen hebben worden aangenomen, of dat medewerkers het verkeerde pad op worden getrokken (al dan niet door bedreiging of het vooruitzicht van grote sommen geld) door criminelen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Ja, dat trek ik mij aan. Weerbaarheid is een belangrijk thema binnen DJI en de integriteit van medewerkers moet buiten kijf staan. Deze thema’s maken daarom onderdeel uit van basisopleidingen van medewerkers en leidinggevenden en zijn daarna onderdeel van de personeels- en functioneringsgesprekken. Daarnaast heeft mijn voorganger in de brief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit in detentie en bij berechting een aantal maatregelen genoemd om de weerbaarheid en integriteit verder te versterken.4 Zo maakt de nieuwe CAO Rijk 2021 het mogelijk dat medewerkers van DJI om de vier jaar een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moeten overleggen, in plaats van alleen bij indiensttreding. Medewerkers die dit niet kunnen, worden geschorst. Met invoering van de recent gewijzigde versie van de ontwerpregeling aanwijzing functies VOG politiegegevens kunnen naast veroordelingen ook aangiftes en meldingen die bij de politie zijn gedaan worden meegewogen. Als een medewerker ná indiensttreding in aanraking komt met justitie, moet DJI dit weten. Ook is in eerdergenoemde brief aangekondigd dat onderzocht wordt of medewerkers die een risicofunctie op een bijzondere locatie binnen DJI bekleden, zoals medewerkers bij de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), een zogeheten veiligheidsonderzoek kunnen krijgen. Ik zal uw Kamer in het voorjaar over de voortgang hiervan informeren.
Zijn de huidige afspraken over personele bezetting nog wel te rechtvaardigen bij een gevangenenpopulatie die, in den breedte, alsmaar zwaardere vormen van crimineel gedrag en psychische problemen vertoont? Zo ja, waarom denkt u dat? Zo nee, wat gaat u eraan doen om hierin een beter evenwicht te vinden?
Het gevangeniswezen heeft te maken met een specifieke en soms moeilijke doelgroep. Met DJI kijk ik naar wat dit onder meer voor de regimes en de personele bezetting betekent. Er worden verschillende maatregelen getroffen die er onder meer op gericht zijn dat personeel hun werk veilig kan blijven uitvoeren. Zo is in elke penitentiaire inrichting (PI) een Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) ingericht, waar centraal signalen van en informatie over voortgezet crimineel handelen bij elkaar worden gebracht zodat maatregelen kunnen worden genomen. Daarnaast zorg ik voor een landelijk dekkend netwerk van hoogbeveiligde voorzieningen voor de «zware» gedetineerden. Zo komt er een tweede EBI in Vlissingen en er zijn op dit moment twee Afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in Leeuwarden en Krimpen aan den IJssel. Medio 2022 komt er een derde AIT in Alphen aan den Rijn. Daarnaast ben ik in gesprek met DJI en de Penitentiaire Psychiatrische Centra (PPC’s) over de rol van de PPC’s in het forensische stelsel en wat dit betekent voor de benodigde randvoorwaarden, zoals de inzet van personeel. Ook is de afgelopen jaren extra geïnvesteerd in training en opleiding van personeel, bijvoorbeeld in vakmanschap met de middelen die met het convenant «Werken aan een solide personeelsbeleid» beschikbaar zijn gesteld.
Bent u bereid de werkcultuur binnen DJI eens goed tegen het licht te houden en actie te ondernemen als blijkt dat inderdaad sprake is van een ongezonde werkcultuur van intimiderende, neerbuigende en onvriendelijke bejegening onder personeel?
Ik vind het van groot belang dat er bij DJI een gezonde werkcultuur bestaat. Dit vraagt om permanente reflectie en aandacht en geen eenmalige actie. De uitkomsten van de FNV-enquête geven aanleiding om daar extra op in te zetten. Een neerbuigende en onvriendelijke bejegening en zelfs intimidatie is op geen enkele manier acceptabel. In het geval van intimidatie treedt de leiding van DJI op en zij doet alles wat in haar mogelijkheid ligt om dit te voorkomen. Het personeelsbeleid van DJI is erop gericht negatieve bejegening van medewerkers te voorkomen. In de leiderschapsprogramma’s besteedt DJI onder andere aandacht aan goede gespreksvoering. Leidinggevenden volgen de nodige opleidingen en trainingen voor het bevorderen van een gezonde werkcultuur, zoals trainingen voor personeels- en functioneringsgesprekken. Medewerkers volgen trainingen zoals «Praten over je vak», «Pesten op de werkvloer» of de training «Uitspreken, Bespreken, Aanspreken, Afspreken» om onderling gedrag positief te bevorderen. Wanneer een medewerker zich in de praktijk toch onheus bejegend voelt, kan hij dit bespreekbaar maken met zijn leidinggevende of een hogere leidinggevende die vervolgens gepaste actie onderneemt. Daarnaast kunnen medewerkers zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon als zij of hij te maken krijgt met onheuse bejegening of ontoelaatbaar gedrag.
Het bericht dat de vandalen van de coronarellen het betalen van aangerichte schade ontlopen |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Vandalen coronarellen ontlopen betalen van aangerichte schade» en «Veel vandalen hoeven forse schade coronarellen niet te vergoeden»?1 2
De rellen in januari 2021 gingen gepaard met volstrekt onacceptabel en strafbaar gedrag, zoals vandalisme, plunderingen en geweld tegen de politie. Dat was niet alleen een grove aantasting van de rechtsorde, maar maakte ook moedwillig medeburgers, waaronder reeds door corona zwaar getroffen ondernemers, tot slachtoffer. Voor slachtoffers is het verhalen van schade van groot belang. Niet alleen omdat dit zorgt voor materieel herstel, maar ook omdat dit zorgt een vorm van erkenning van het aangedane leed. Dat de dader de door hem aangerichte schade moet betalen, staat hierbij uiteraard voorop. Iedereen is in beginsel verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn of haar handelen en dus ook voor het vergoeden van veroorzaakte schade.
Na de betreffende rellen stond in de eerste plaats het opsporen en berechten van de daders centraal. Ten aanzien van de toegebrachte schade heeft mijn ambtsvoorganger in debat met uw Kamer3 toegezegd dat de getroffen ondernemers schadeloos gesteld zouden worden voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van de rellen voor zover dit niet door een verzekering of anderszins gedekt wordt. Het algemene beeld is dat de daarvoor in aanmerking komende ondernemers inderdaad zijn gecompenseerd voor hun schade.
Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het de inzet was dat de daders van de rellen zoveel als mogelijk zouden opdraaien voor de schade die zij hebben veroorzaakt. Het verhalen van de schade op de daders verloopt via verschillende routes, namelijk via het strafproces en via het vorderen op daders van vanuit de Regeling bedrijvenschade coronarellen uitgekeerde schade. Dit is ten dele en met name via het strafproces succesvol geweest. De afwikkeling daarvan is nog niet afgerond, zodat het nog te vroeg is voor een eindoordeel over de mate waarin het verhaal op daders is gelukt. Ik kan u echter verzekeren dat het mijn ambitie is om daders zoveel als mogelijk te laten betalen voor de aangerichte schade.
Kloppen de in de artikelen genoemde getallen? Hoeveel mensen zijn nu precies veroordeeld voor deze rellen, hoe vaak is de dader veroordeeld voor het vergoeden van de schade, om welke bedragen gaat dit en in welk deel van de gevallen is dit reeds betaald of verhaald?
Op basis van cijfers van het OM, de Rechtspraak en het CJIB kan ik u het volgende meedelen over hetgeen tot nu toe is verhaald aan schade op daders.4 Wat betreft verhaal via het strafproces heeft het OM 404 verdachten van de betreffende rellen geregistreerd, waarvan 312 verdachten zijn gedagvaard of opgeroepen. Hierbij ging het om diverse strafbare gedragingen, ook om delicten waarbij geen sprake was van schade. In een aantal zaken heeft zich een benadeelde partij gevoegd. Bij het CJIB zijn van 55 daders vonnissen bekend waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Hiermee is een totaal schadebedrag van ruim € 551.000,– gemoeid. Deze schadevergoedingen komen ten goede aan 70 benadeelde partijen. Op het moment dat de vonnissen bij het CJIB binnenkomen, begint het CJIB direct met het innen van de schadevergoedingsmaatregelen. Op 19 januari 2022 was ruim € 36.700,– geïnd. Aan de inning van het resterende geld wordt volop gewerkt. Daarnaast zijn er nog 180 strafzaken waarin door de rechter een straf is opgelegd, maar die nog moeten worden aangeleverd aan het CJIB. Hierbij zitten mogelijk ook vonnissen waarin een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Vanuit de Regeling bedrijvenschade coronarellen is aan 36 ondernemers in totaal een bedrag van € 228.150,– aan schade vergoed. Op dit moment wordt onderzocht of en op welke wijze de uit de Regeling vergoede schade op de daders kan worden verhaald. Ik verwijs u op dit punt verder naar de beantwoording van vraag 7.
Wat zijn uw verklaringen voor het feit dat slechts zo weinig schade op de daders kan worden verhaald, waardoor niet de daders maar de gemeenten, rijksoverheid, verzekeraars, bedrijven en particulieren opdraaien voor de schade?
Daders van strafbare feiten moeten de schade die het gevolg is van die strafbare feiten vergoeden. Dat is het uitgangspunt van het stelsel van schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten. Dat uitgangspunt geldt dus ook voor de schade die vorig jaar door ondernemers is geleden als gevolg van vernielingen tijdens de rellen. Echter, bij deze schade was op het moment zelf van nog groter belang dat de door corona al zwaar getroffen ondernemers in eerste instantie een beroep zouden kunnen doen op hun verzekeraar voor snel schadeherstel, zodat de vernielde winkels weer snel open zouden kunnen. Daartoe is ook, vooruitlopend op de totstandkoming van de Regeling Bedrijvenschade, nauw overleg gevoerd met het Verbond van Verzekeraars.
Het merendeel van de ondernemers was, zoals mijn voorganger in zijn brief van 9 februari 2021 heeft aangegeven5, verzekerd tegen dit soort schade en verzekeraars keren in de regel snel uit bij meldingen van materiële schade.
De totale verzekerde schade als gevolg van de rellen wordt door het Verbond van Verzekeraars geschat op € 1 mln. Verzekeraars kunnen vervolgens via subrogatie in de rechten van het slachtoffer treden, waarbij zij in een civiele procedure de schade kunnen verhalen op de daders. In hoeverre verzekeraars van deze mogelijkheid gebruik maken is een keuze die aan de verzekeraars is. Ik sta in contact met het Verbond van Verzekeraars om te vernemen hoe dit verloopt.
Bij rellen zoals deze gaat het in de regel om onoverzichtelijke, chaotische situaties. Het vergt daardoor uitvoerig onderzoek om te kunnen achterhalen of veroorzaakte schade aan een dader kan worden toegerekend. Politie en openbaar ministerie hebben hier veel tijd in gestoken. Als uit camerabeelden, getuigenverklaringen of processen-verbaal van aanwezige politieambtenaren niet kan worden vastgesteld of een relschopper schade heeft veroorzaakt, is het eisen en opleggen van het vergoeden van de schade niet mogelijk.
Gelet op het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de strafzaken die nog moeten worden aangeleverd bij het CJIB zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, kan nog geen eindoordeel kan worden gegeven over de mate waarin het verhaal op daders is gelukt. Ik kan u echter verzekeren dat het mijn ambitie is om daders zoveel als mogelijk te laten betalen voor de aangerichte schade.
Is ook een van de redenen dat relschoppers veroordeeld zijn tot het storten van geldbedragen in een schadefonds, maar dat er nooit een cent in het fonds is gestort omdat dit fonds door Justitie nooit is opgericht? Hoe kan dat?
Specifiek voor de betreffende rellen heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd te komen met zoiets als een fonds om getroffen ondernemers schadeloos te stellen voor de schade die zij niet vergoed krijgen van de verzekering. Deze toezegging heeft uiteindelijk vorm gekregen in een Regeling die is uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zoals bij brief aan Uw Kamer is gemeld6 en in de Staatscourant is gepubliceerd7. Er zijn in het kader van deze rellen voor zover mij bekend geen strafzaken waarbij een rechter tot veroordeling van storting van een geldbedrag in een fonds is overgegaan.
In antwoord op het geweld tijdens de Museumpleinrellen in Amsterdam, die over een langere periode hebben plaatsgevonden, heeft de rechter als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de veroordeelde een geldbedrag moet betalen op het moment dat er een fonds wordt opgericht ter vergoeding van schade aan gedupeerden/de gemeente Amsterdam. Anders dan bij de rellen waarvoor de regeling gold ging het hier niet om schade aan ondernemingen, maar om schade aan bijvoorbeeld wegdek van de gemeente en politievoertuigen. Van deze 37 zaken waren er op 19 januari 2022 13 zaken bij het CJIB aangeleverd met een totaalbedrag van € 5.200,–. Inmiddels is gebleken dat in twee zaken daarvan de bijzondere voorwaarde tot storting in een op te richten fonds in hoger beroep niet meer is opgelegd. Momenteel wordt in overleg met het OM, het CJIB en de gemeente Amsterdam bekeken op welke wijze deze bijzondere voorwaarde het beste ten uitvoer gelegd kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van een lokaal fonds.
Klopt het dat er grote verschillen zijn tussen de regio’s, en dat bijvoorbeeld in Oost-Brabant veel meer schade verhaald wordt op de daders dan bijvoorbeeld in de regio Rotterdam? Wat is uw verklaring hiervoor en wat kan hiervan geleerd worden?
Cijfers rondom het strafrechtelijk vorderen van de schademaatregelen worden niet geregistreerd. Hierdoor kan niet inzichtelijk worden gemaakt of er grote verschillen zijn tussen de regio’s.
In meer algemene zin is bij de aanpak na de rellen ervaren dat het grote aantal personen dat kon worden berecht en bestraft, behaald is door nauwe samenwerking tussen OM en politie en het direct na de rellen inrichten van gezamenlijke werkprocessen.
Is het toepassen van snelrecht in dit soort gevallen wel zo’n goed idee, of is dat soms ook belemmerend voor het bewijzen en uiteindelijk veroordelen tot schadevergoeding?
Het snelrecht is geschikt voor strafzaken waarbij de bewijsvoering voor een delict binnen enkele dagen rond kan zijn. Bij rellen als hier aan de orde is doorgaans sprake van onoverzichtelijke situaties waarbij meer tijd nodig is om – bijvoorbeeld aan de hand van camerabeelden – het bewijs rond te krijgen en te kunnen vaststellen welke schade door verdachten is veroorzaakt. Bij de rellen is snelrecht ingezet in de zaken waar dat naar het oordeel van het OM mogelijk was.
Wat zijn de mogelijkheden om alsnog, bijvoorbeeld via civiele weg, de schade te verhalen op de daders? Wordt dit ook gedaan?
Bij de vormgeving van de Regeling Bedrijvenschade is opgenomen dat de ondernemers die via de RVO een beroep doen op deze regeling daarmee automatisch hun vordering op een (eventuele) dader overdragen aan de overheid. Dit is gebeurd via een zogenaamde akte van cessie. De achterliggende gedachte was dat zodoende de schade waarvoor een uitkering was verstrekt alsnog op de daders kan worden verhaald. Het is mijn intentie om dit ook zoveel mogelijk te doen, vanuit de gedachte dat als iemand schade veroorzaakt deze er ook voor moet opdraaien. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat dit een complexe aangelegenheid is, onder meer vanwege de privacywetgeving. Op dit moment bekijk ik daarom samen met het OM of en zo ja op welke wijze de schade waarvoor een tegemoetkoming is gegeven gekoppeld kan worden aan een dader. Ik verwacht uw Kamer hierover voor de zomer nader te kunnen berichten.
Herinnert u zich dat uw voorganger stevige taal sprak, namelijk dat alles op alles gezet zou worden om de schade «tot de laatste cent» te verhalen op «dat tuig»? Wat vindt u zelf dat daar van terecht is gekomen?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het debat van 27 januari 2021 over de rellen en de daaropvolgende brief van 9 februari 2021 aangegeven dat hij het van groot belang vond dat de getroffen ondernemers hun schade vergoed zouden krijgen. Hiervoor is de Regeling Bedrijvenschade ingesteld die op 1 april 2021 in werking trad.
Daarnaast heeft hij aangegeven het belangrijk te vinden dat de schade tijdens de rellen zoveel als mogelijk op de daders wordt verhaald. Ook ik vind het belangrijk dat daders zoveel mogelijk de door hen aangerichte schade betalen. Zoals in het bovenstaande is aangegeven is dit via verschillende wegen ook gebeurd. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is een significant bedrag aan schade ook daadwerkelijk gevorderd bij de daders. Er is door verschillende organisaties veel tijd en energie gestoken om dit voor elkaar te krijgen. Daarnaast lopen er nog diverse strafzaken die nog tot veroordelingen tot het vergoeden van schade kunnen leiden.
Voor het verhalen van de schade die via de Regeling Bedrijvenschade is uitgekeerd laat ik op dit moment onderzoeken of verhaal op basis van de akte van cessie mogelijk is (zie vraag 7). Op dit moment is het beeld dat ondernemers zijn gecompenseerd voor hun schade en dat diverse daders zijn veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, maar dat lang niet alle schade aan daders gekoppeld en dus op hen verhaald zal kunnen worden.
Wat doet volgens u met het vertrouwen, als dit soort beloftes loze woorden blijken te zijn, of in ieder geval niet waargemaakt kunnen worden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe gaat u er voor zorgen dat in de toekomst meer schade op de daders verhaald kan en zal gaan worden? Wat is daar volgens u voor nodig?
Ook de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten» benadrukt in haar rapport8 het uitgangspunt dat de dader aansprakelijk is voor de schade die hij veroorzaakt heeft. In het verlengde daarvan doet de commissie voorstellen om de mogelijkheden om de dader te verplichten tot een financiële schadevergoeding te bevorderen en te verruimen, ook wanneer dit niet rechtstreeks vertaald wordt in een vergoeding voor de schade van het slachtoffer. Op dit moment wordt samen met de betrokken ketenpartners gesproken over de inhoud van het rapport. De voorstellen worden gezamenlijk uitgewerkt, waarbij de consequenties, uitvoerbaarheid en kosten in kaart worden gebracht. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer voor het einde van het jaar middels een inhoudelijke beleidsreactie op het advies nader informeren.
Wapenleveranties aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Wat heeft Kiëv aan Nederlands materieel»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Zoals in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken (20 januari 2022) aangegeven, wordt zorgvuldig beoordeeld of de eventueel te leveren militaire goederen voldoen aan de EU wapenexportcriteria.
Wat voor verzoek voor militaire ondersteuning heeft Oekraïne aan u gedaan? Deelt u de mening dat hierover in het kader van parlementaire controle absolute transparantie moet bestaan?
Over de aard van het Oekraïense ondersteuningsverzoek kan ik geen uitspraken doen. Het is niet aan de Nederlandse overheid om de specifieke behoeften van Oekraïne openbaar te maken. Dergelijke openbaarheid voorafgaand aan eventuele ondersteuning geeft immers ook informatie over eventuele kwetsbaarheden die van strategisch belang kunnen zijn.
Mocht Nederland overgaan tot het leveren van militaire goederen aan Oekraïne dan is het kabinet graag bereid om de Kamer hierover versneld per brief te informeren. Dat doen we normaliter conform bestaande afspraken met de Kamer wanneer er sprake is van nieuwe, definitieve uitvoer van volledige systemen met een waarde van meer dan 2 miljoen euro.2 In deze uitzonderlijke situatie is het kabinet bereid eerder dan gebruikelijk transparantie over de eventuele Nederlandse militaire uitvoer te bieden.
Gaat het tijdens uw bezoek volgende week (1-2 februari) aan Kiëv over wapenleveranties? Zo nee, wat staat er op de agenda? Kunt u de Kamer hierover nauwgezet informeren?
Het Oekraïense verzoek tot levering van militaire goederen was een van de onderwerpen die aan bod zijn gekomen tijdens het bezoek van de Minister-President en mijzelf.
Erkent u dat Nederland betrokken kan raken bij een militair conflict als u wapens en/of militair personeel aan Oekraïne gaat leveren?
Het Oekraïense verzoek betreft geen troepensteun, maar omvat de eventuele levering van militaire goederen. Het kabinet hecht er aan te benadrukken dat het Oekraïense steunverzoek voortkomt uit een snel toenemende dreiging als gevolg van Russische troepenopbouw aan de Oekraïens-Russische grens. Eventuele bilaterale steun zal erop gericht zijn Oekraïne in staat te stellen invulling te kunnen geven aan het legitieme recht op zelfverdediging. Daarbij zullen de eventuele transacties zorgvuldig worden getoetst aan de EU wapenexportcriteria en alleen doorgang vinden wanneer ze die toetsing doorstaan.
Deelt u de mening dat de levering van wapens aan Oekraïne in strijd zou zijn met de criteria voor wapenexport (geen wapens naar conflictgebieden, etc)?
Over de toepassing van dit beleid specifiek ten aanzien van Oekraïne is de Tweede Kamer in antwoorden op schriftelijke vragen al eerder (oktober 2018) geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 409.
Er geldt geen wapenembargo voor Oekraïne op basis waarvan export van militaire goederen naar Oekraïne per definitie uitgesloten is. Alle vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen worden op individuele basis zorgvuldig getoetst aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Dit beleid verbiedt niet bij voorbaat alle militaire uitvoer naar instabiele regio’s, maar vereist per transactie een zorgvuldige analyse van de mogelijke effecten op de regionale stabiliteit. Op basis van, onder meer, de aard van de goederen, de beoogde inzet, en de actuele context wordt een eindafweging gemaakt over de risico’s en het al dan niet verlenen van een vergunning voor de desbetreffende transactie. Vanwege het conflict in het oosten van het land en de actuele spanningen aan de Oekraïens-Russische grens wordt bij de toetsing van aanvragen die betrekking hebben op Oekraïne extra aandacht besteed aan criteria 3 en 4, die respectievelijk gaan over interne conflicten en het effect op de regionale stabiliteit. Zie overigens ook het antwoord op vraag 7.
Bent u het ermee eens dat het onderscheid tussen defensieve en offensieve wapens zeer betrekkelijk is? Zo nee, hoe maakt u het onderscheid?
Het onderscheid tussen defensief en offensief is in een aantal gevallen wel, maar niet in alle gevallen helder te maken. Zo sluit een defensieve taakstelling van een militair goed het offensief gebruik ervan niet per se uit (en vice versa). Nederland maakt in het wapenexportcontrolebeleid geen onderscheid tussen offensieve en defensieve goederen. Alle transacties worden op individuele basis getoetst op basis van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Hierbij wordt gekeken naar de aard van de goederen, de eindgebruiker en het (beoogd) eindgebruik in de op dat moment geldende context.
Waarom bent u van standpunt veranderd, aangezien het kabinet in december nog van mening was dat wapenleveranties niet bijdragen aan een vreedzame oplossing?
Het kabinet blijft zich internationaal in de eerste plaats inzetten voor een diplomatieke oplossing en schaart zich achter de vele initiatieven die daartoe via de NAVO, EU, OVSE, het Normandië-format en de bilaterale initiatieven van individuele landen lopen.
Tegelijkertijd heeft Oekraïne een legitieme veiligheidsbehoefte en het recht zijn territoriale integriteit te beschermen. Dit werd ook in antwoord op schriftelijke vragen in oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 409) al met de Tweede Kamer gedeeld. In deze beantwoording stelde het kabinet ook dat verscherpte tegenstellingen op het Europese continent eerst en vooral veroorzaakt worden door Russisch optreden ten aanzien van Oekraïne. Deze situatie duurt tot op heden voort en heeft zich sinds december 2021 in hoog tempo in negatieve zin ontwikkeld. Aan herhaaldelijke oproepen tot meer transparantie over en afschaling van zijn militaire presentie in het grensgebied heeft Moskou vooralsnog geen gehoor gegeven. Integendeel, er is in toenemende mate sprake van een serieuze dreiging van Russische militaire inzet tegen Oekraïne in enige vorm.
In deze context wil het kabinet parallel aan eerder genoemde diplomatieke inspanningen bijdragen aan de Oekraïense capaciteit om zich te kunnen verdedigen, waarbij vooropstaat dat dergelijke steun niet moet bijdragen aan verdere escalatie. Nu er binnen deze gewijzigde veiligheidscontext een Oekraïens verzoek tot bilaterale steun van militaire aard is gedaan, staat het kabinet daar in de huidige, substantieel gewijzigde situatie welwillend tegenover.
Waarom trekt u niet samen op met Duitsland, een land dat ook geen wapens levert aan Oekraïne?
Er is grote eensgezindheid tussen Nederland en Duitsland op dit dossier, zoals andermaal bleek tijdens mijn gesprek met mijn Duitse ambtgenoot Baerbock in Berlijn woensdag 26 januari jl. evenals uit de contacten die de Minister van Defensie en de Minister-President in de afgelopen periode met hun Duitse ambtsgenoten hebben gehad. Voorts is het niet aan het kabinet om een appreciatie te geven van de details van het Duitse wapenexportbeleid ten aanzien van Oekraïne.
In de meest recente vergadering (24 januari 2022) van de Raad Buitenlandse Zaken is ook uitgebreid gesproken over de situatie ten aanzien van Oekraïne om zo te komen tot een gezamenlijke politieke lijn. Tijdens deze vergadering zijn raadsconclusies aangenomen die het belang van dialoog nogmaals benoemen.3
Bent u het ermee eens dat de Russische agressie richting Oekraïne onacceptabel is, maar dat een kostbare wapenwedloop geen oplossing biedt?
Zoals in het antwoord op vraag 7 genoemd, blijft het kabinet zich internationaal, via verschillende gremia, inzetten voor een diplomatieke oplossing. Parallel aan eerder genoemde diplomatieke inspanningen, is het kabinet bereid bij te dragen aan de Oekraïense capaciteit om zich te kunnen verdedigen en staat het kabinet daarom in de huidige situatie welwillend tegenover het leveren van militaire goederen aan Oekraïne, mits beschikbaar en passend binnen de criteria.
Geeft u met mij ten allen tijde de voorkeur aan een politieke oplossing in plaats van escalatie, bewapening en een nieuwe (koude) oorlog? Zo ja, wilt u afzien van wapenleveranties aan Oekraïne?
Zie antwoorden op vragen 7 en 9 en mijn eerdere brief van 20 januari jl. (Kamerstuk 35 925-V, nr. 65).
Bent u bereid om in Europees verband te werken aan afspraken (in lijn met eerdere verdragen zoals de Helsinki Akkoorden en het Handvest van Parijs) over wapen- en conflictbeheersing? Zo nee, hoe wordt volgens u een duurzame oplossing bereikt?
Nederland benadrukt in NAVO-, EU- en OVSE-verband dat afschrikking en verdediging hand-in-hand moeten gaan met wapenbeheersing, ontwapening en non-proliferatie. Dit sluit aan bij het huidige kabinetsbeleid, dat de lopende diplomatieke initiatieven in deze fora ondersteunt.
Zo hebben de Verenigde Staten en NAVO voorstellen gedaan voor het bespreken van onder andere wapenbeheersing, conflictpreventie en risicovermindering in de zogeheten Strategic Stability Dialogue tussen de VS en Rusland, en in de NAVO-Rusland Raad.
In EU-verband zijn tijdens de meest recente Raad Buitenlandse Zaken (24/1 jl.)
raadsconclusies aangenomen die het belang van dialoog nogmaals benoemen en stellen dat de EU actief en substantieel bijdraagt aan discussies in bestaande formats.4
De huidige voorzitter van de OVSE, Polen, heeft een voorstel gedaan voor een informele dialoog over Europese veiligheid. Het idee kan op brede steun rekenen, ook van Nederland. De invulling van het proces behoeft nog nadere uitwerking. De Russische delegatie heeft nog niet op het voorstel gereageerd.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over Oekraïne op 3 februari?
Ja