De voorgenomen kap van/in het Sterrebos in Born ten behoeve van de geplande uitbreiding van een autofabriek |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Heeft u zicht op de voorgenomen kap van/in het Sterrebos in Born ten behoeve van de geplande uitbreiding van een autofabriek en het protest ertegen?
Ja.
Klopt het dat hier eeuwenoude en daarmee praktisch onvervangbare bomen gekapt dreigen te worden?
Het klopt dat veel van de bomen in het Sterrebos zo’n tweehonderd jaar oud zijn en daarmee niet vervangbaar zijn. In het aangrenzende populierenbos dat inmiddels gekapt is, liggen de leeftijden een stuk lager. Zo’n 55 bomen uit het Sterrebos met een doorsnede van 40 centimeter of meer zullen verplaatst worden naar een compensatielocatie. Daarmee wordt ongeveer een kwart van de grotere bomen behouden. Daarnaast blijft een stuk van het Sterrebos sowieso behouden. Omdat een groot deel van het gekapte bos voor Nederlandse begrippen relatief bijzonder is, zijn diverse maatregelen voorzien. Zo beslaat de compensatieopgave 30 hectare aan nieuwe natuur, driemaal de oppervlakte die gekapt wordt.
Klopt het dat dit bos een habitat is voor diverse en/of bedreigde beschermde soorten? Zo ja, hoe is dit verenigbaar met kap? Zijn de gevolgen voor habitat en soorten voldoende onderzocht en zijn hier alle benodigde vergunningen en ontheffingen voor verleend?
Dat klopt. Op grond van de Wet Natuurbescherming zijn hier dan ook de verplichte mitigerende maatregelen voor getroffen. Voor zover ik dat kan overzien, heeft de provincie Limburg als bevoegd gezag alle benodigde vergunningen en ontheffingen verleend.
Nadat op 9 februari jl. bij een voorgeschreven inspectie door ecologen in een nog te kappen boom aan de rand van het bos een nest met eieren van de bosuil werd gevonden, heeft de provincie met het bedrijf de afspraak gemaakt dat deze boom en alle bomen in een straal van 75 meter eromheen voorlopig niet worden gekapt. De vondst van dit nest, en de daarop volgende handelingen, laten zien dat het ecologisch werkprotocol werkt en wordt nageleefd.
Zijn het verlenen van vergunningen en toezicht hierop alleen een aangelegenheid van lokale en provinciale overheden of heeft het Rijk een rol?
Het Rijk heeft bij het verlenen van vergunningen en het toezicht, wanneer de provincie bevoegd gezag is, geen rol. Alleen in het uiterste geval dat medeoverheden hun taak niet uitvoeren, kan het Rijk ingrijpen. Daar is hier geen sprake van. LNV is het bevoegd gezag in een aantal specifieke gevallen, als bepaald in de Wet Natuurbescherming, zoals bij rijkswegen of het spoor.
Hoe verhoudt het verdwijnen van dit bos zich tot de nationale bossenstrategie?
Het doel van de Bossenstrategie is uiteraard om er voor te zorgen dat Nederland in 2030 meer bos heeft, niet minder. Bovendien moeten die bossen rijker en robuuster worden. In de strategie is dan ook aangegeven dat Rijk en provincies het omvormen van bossen naar ander landgebruik zoveel mogelijk willen voorkomen én dat er 37.000 hectare bos netto bij moet komen. Ook erkent de strategie uiteraard dat er wel degelijk zwaarwegende redenen kunnen zijn om wel bos om te vormen tot een ander landgebruik, maar daarbij moet altijd sprake zijn van compensatie. Met het schrappen van de uitzonderingsmogelijkheid om binnen Natura2000 beheerplannen bos te kappen, zonder dat hiertegenover een compensatieplicht staat, wordt de laatste juridische mogelijkheid tot netto ontbossing weggenomen. In dit geval wordt het bos ruimschoots gecompenseerd door 30 hectare bos aan te leggen om de 10 hectare die verloren gaat te compenseren.
Hoe kijkt u aan tegen het behoud van volwassen bossen versus de maakbaarheid en ecologische kwaliteit van nieuw aangeplant compensatiebos?
Omdat zeldzame oude bossen niet dezelfde maatschappelijke en natuurlijke waarden hebben als nieuwe bossen, kijkt de Bossenstrategie ook naar manieren om oude bossen en zeldzame wilde bomen meer bescherming te bieden. Het behouden van oude bomen is cruciaal, voor de gezondheid van het bos zelf en voor de diversiteit aan leven binnen het bos. De nakomelingen van écht oude bomen zijn vaak goed in staat om met een veranderend klimaat om te gaan. Ook zijn zeer oude bomen vaker van «wilde» of autochtone herkomst, waarmee hun voorouders zich gedurende millennia aan de Nederlandse klimatologische omstandigheden hebben aangepast, in tegenstelling tot gekweekte boomsoorten uit andere delen van Europa die in de 20e en 21e eeuw veel geplant zijn. Dat aanpassingsvermogen blijkt ook voor de toekomst belangrijk voor de gezondheid van het bos.
Dat volgens deskundigen nog slechts 3 tot 8% van de bomen in Nederland van autochtone herkomst zijn, geeft tegelijkertijd de urgentie aan om bij nieuwe aanplant voor dit «wilde» plantmateriaal te kiezen. Deze aanplant van nieuw bos uit «wild» materiaal kan daarmee dan ook voor een welkome aanvulling zorgen van deze nakomelingen van autochtone bomen.
Het artikel 'Zorgwekkende’ cijfers uit achterstandswijken: ‘Schrok van armoede onder de Syriërs’' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgwekkende» cijfers uit achterstandswijken: «Schrok van armoede onder de Syriërs»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het gegeven dat bij Syrische statushouders de schuld als gevolg van een lening bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor de taallessen een belemmering vormt om deel te nemen aan de maatschappij? Is er op dit moment voldoende coulance in de terugbetaling van DUO-leningen om te voorkomen dat mensen die net of buiten eigen schuld de inburgeringstermijn overschrijden direct diep in de schulden zitten?
Voor asielstatushouders geldt dat de lening die kan worden afgesloten voor het volgen van inburgeringslessen wordt kwijtgescholden als binnen de wettelijke termijn aan de inburgeringsplicht wordt voldaan. Indien er sprake is van een verwijtbare termijn overschrijding van de inburgeringstermijn dan moet deze lening worden terugbetaald. Hier geldt wel bij dat voor de terugbetaling er een inkomenstoets plaats vindt om te bepalen hoe hoog het maandelijks aflosbedrag is. Daarnaast wordt de restschuld na 10 jaar kwijtgescholden. Wanneer binnen 6 maanden na overschrijding van de termijn alsnog wordt voldaan aan de inburgeringsplicht, kan de lening op verzoek gedeeltelijk worden kwijtgescholden. Dit gebeurt volgens een staffel die op 13-12-2021 is gepubliceerd (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-49155.html).
Hoe verklaart u het lage aantal Syriërs (1 op de 1000, zelfs onder het gemiddelde van Nederland (2 op de 1000)) dat gebruik maakt van schuldsanering terwijl het aantal Syriërs dat werk zoekt (55%) en een laag inkomen heeft (61%) schrikbarend hoog is?
Het is lastig een antwoord te geven op deze vraag, omdat wij hier geen specifieke informatie over hebben. In algemene zin zie ik een mogelijke verklaring. De groep Syriërs weet de weg naar de schuldhulpverlening niet te vinden. Op het moment dat mensen in beeld zijn bij de gemeente voor hulp bij hun inkomen of zorg, dan verwacht ik dat de gemeente het ook signaleert als er problemen zijn op andere leefgebieden. Zoals problemen met schulden. Ik bespreek graag met de VNG of we hier gezamenlijk meer in kunnen en moeten doen. Daarnaast zal het kabinet zich inzetten om vroeg ondersteuning te bieden bij het ontstaan van geldzorgen, zeker bij kwetsbare groepen. We willen schulden voorkomen of snel oplossen. Het streven is om een gezamenlijke uitwerking van de schuldenaanpak in het tweede kwartaal van 2022 gereed te hebben. Het kabinet zal hierbij mede prioriteit geven aan preventie en vroegsignalering. Zoals ik u schreef in de Planningsbrief2 van SZW, streef ik ernaar om voor de zomer een brief over de hoofdlijnen van de invulling van het programma schuldenaanpak aan de Tweede Kamer te versturen.
Kan er aan statushouders ook een saneringskrediet worden aangeboden als er sprake is van een hoge schuld als gevolg van de kosten van inburgering? Zo nee, waarom niet?
Ja aan statushouders kan ook een saneringskrediet worden aangeboden als er sprake is van een hoge schuld die onder meer ontstaan is als gevolg van de kosten van inburgering. Een saneringskrediet is een effectief instrument om schuldenrust te creëren voor mensen met meerdere schuldeisers.
Worden statushouders voldoende bereikt via reguliere vormen van schuldhulpverlening en financiële educatie? Zijn hier cijfers over? Zo nee, bent u bereid dit de komende tijd actief te monitoren?
Wij hebben geen specifieke cijfers over schuldhulpverlening en financiële educatie voor statushouders. Wel heeft SZW bijvoorbeeld de ontwikkeling door het Nibud van een geldplan voor statushouders mede gefinancierd.3 Divosa heeft daarnaast diverse benchmarks waarmee gemeenten over elkaar kunnen leren. Bijvoorbeeld op het gebied van armoede en schulden, en op het gebied van statushouders.4
Zijn er voorbeelden van gemeenten die specifieke ondersteuning bieden aan statushouders gericht op het voorkomen, beheersen en verminderen van schulden (bijvoorbeeld in de eigen taal, via sleutelpersonen, met communicatie gericht op de specifieke doelgroep, met uitleg over het Nederlandse financiële systeem)? Is er voldoende aanbod van dit soort ondersteuning om financieel vaardig te worden? Worden goede voorbeelden gedeeld?
Zeker zijn er goede voorbeelden. Deze wordt door gemeenten onderling gedeeld, bijvoorbeeld via de eerder genoemde benchmark van Divosa. Specifiek voor schuldhulpverlening subsidieert SZW het programma Schouders Eronder (Schouders Eronder is een samenwerkingsverband tussen Divosa, Landelijke Cliëntenraad, NVVK, Sociaal Werk Nederland en VNG). In dit programma is ook specifieke aandacht voor statushouders en door het programma is een kennisbank
ontwikkeld waar relevante inzichten worden gedeeld.5 SZW heeft daarnaast het programma Vakkundig aan het werk van ZonMw mede gefinancierd. Diverse projecten richten zich op onderzoek naar effectieve hulp aan statushouders.6
Het artikel ‘Student zoekt studentenwoning, internationale investeerders net zo goed’ van 25 januari jl |
|
Hatte van der Woude (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Student zoekt studentenwoning, internationale investeerders net zo goed»?1
Ja.
Is er sprake van een verband tussen het tekort aan woningen en de toename van internationale studenten, daar in het artikel staat dat er een toenemende vraag is naar studentenwoningen en dat de internationale studentenpopulatie tussen 2017 en 2021 met meer dan 110.000 studenten is toegenomen?
Er zijn momenteel grote uitdagingen op de woningmarkt in Nederland, studentenhuisvesting vormt daarop geen uitzondering. Hoewel er sprake is van een verband tussen het tekort aan studentenwoningen en de toename van internationale studenten, kent het tekort aan studentenhuisvesting meerdere oorzaken. Niet alleen is het aantal internationale studenten gegroeid, ook is er een toename van de instroom van het aantal Nederlandse studenten in het Nederlandse hoger onderwijs. Zo is er bijvoorbeeld al enige tijd sprake van een hogere doorstroom naar hogere onderwijssoorten: van mbo naar hbo, bachelor naar master. Daarnaast kunnen tekorten in andere segmenten van de woningmarkt de doorstroming van afgestudeerden belemmeren. Zo is het mogelijk dat een student wenst te vertrekken na afronding van zijn studie, maar geen nieuwe woonruimte kan vinden. Hierdoor blijft de gediplomeerde student zitten in een woonruimte die anders over zou gaan naar een student.
Is bij u bekend welke studenten moeite hebben om aan een woning te komen? Zijn er bepaalde eisen die deze studenten hebben waar het woningaanbod voor studenten niet aan voldoet?
In de landelijke monitor studentenhuisvesting die ik samen met Kences jaarlijks laat uitvoeren wordt gekeken naar verhuisgeneigdheid en woonwensen van studenten.3 Dit geeft een beeld van de eisen en wensen die studenten hebben voor hun huisvesting.
In het onderzoek is gekeken in hoeverre het studenten lukt om te verhuizen. Van de studenten die in 2020 een uitwonende verhuiswens binnen een jaar hadden, is 60 procent een jaar later verhuisd, 40 procent is niet verhuisd. Van de studenten die niet zijn verhuisd geeft 37 procent de coronapandemie als reden, bij 32 procent was dat het ontbreken van (geschikte) woonruimte en voor 23 procent geldt dat zij geen actie hebben ondernomen om te verhuizen of om verschillende redenen niet meer op zoek zijn naar een woonruimte. In het onderzoek is niet uitgesplitst om welke studenten dit gaat.
In het onderzoek is ook gekeken naar woonwensen en daarmee ook d eeisen die studenten hebben voor een woning. Daar blijkt dat woonlasten het zwaarst weegt bij het kiezen van een woonruimte. Na woonlasten spelen type woonruimte en woonoppervlakte de belangrijkste rol bij het maken van de keuze. Hoe jonger de student, hoe meer waarde wordt gehecht aan lage woonlasten. Het type woonruimte is bij de jonge studenten juist minder belangrijk dan bij oudere studenten. Ook hebben de onderzoekers de woonsituatie vergeleken met de woonwensen. Op nationaal niveau is er een potentieel surplus van circa 37.700 kamers met gedeelde voorzieningen en een aanvullende wens van meer één- en meerkamerwoningen van respectievelijk 27.700 en 10.000. Tussen de verschillende steden is er grote variatie in hoeverre het aanbod aansluit op de woonwensen.
Zijn er richtlijnen voor het bouwen van studentenwoningen? Wie bouwen deze woningen? Welke keuzes worden daarbij gemaakt?
Het zijn ontwikkelaars of corporaties die bouwen voor studenten. Deze partijen maken daarin keuzes over het type woningen dat wordt gebouwd in samenspraak met de gemeente en andere betrokken partijen. De bouw van studentenhuisvesting moet voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Daarbij gelden de eisen voor een woonfunctie, en soms gelden er daarbinnen specifieke eisen voor een woonfunctie voor studenten (studio of woongebouw) of bijvoorbeeld een woonfunctie voor kamergewijze verhuur (meer dan 4 kamers).
Bent u bekend met het hoge percentage eenzame studenten, ook pre-corona, en het feit dat dit vaak wordt verergerd doordat studenten steeds vaker alleen in een zelfstandige woning wonen?
Ik ben hiermee bekend. Ik vind het belangrijk om dit vanuit studentenhuisvesting beter in beeld te krijgen. Daarom wordt dit jaar een extra module aan de landelijke monitor studentenhuisvesting toegevoegd die kijkt naar de invloed van studentenhuisvesting op het welzijn van studenten.
Is er (recent) onderzocht aan wat voor type woningen studenten behoefte hebben, denk hierbij aan studio’s waar men alleen woont versus een kamer in een groter huis met gedeelde woon- en sanitaire faciliteiten?
Dit is onderzocht in de landelijke monitor studentenhuisvesting, zie het figuur hieronder. Woonlasten blijken de belangrijkste factor te zijn bij het kiezen van woonruimte. Als woonlasten niet worden meegenomen verschuift de voorkeur van kamers met gedeelde voorzieningen en studio’s naar meerkamerwoningen. Jonge studenten4 zijn als aparte groep weergegeven omdat hun woonwensen afwijken. Zij zijn vaker op zoek naar een kamer met gedeelde voorzieningen. Vanuit studentenwelzijn bekeken kunnen onzelfstandige woningen een positieve effect hebben, doordat er meer sociaal contact is.5 Als gekeken wordt vanuit het aanbod dan is het echter aantrekkelijker om zelfstandige woningen te bouwen dan onzelfstandige woningen. Dit licht ik verder toe in het volgende antwoord.
Figuur 1. Huidig en gewenst type woonruimte.
Kunt u daarbij inzichtelijk maken welke (ongewenste) financiële prikkels ervoor zorgen dat er steeds meer zelfstandige studentenwoningen worden gebouwd en studenten hier steeds vaker voor kiezen?
In het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2018–2021 is het belang van voldoende aanbod van onzelfstandige woonruimte opgenomen. In het onderzoek van Rigo «Onzelfstandige kamerverhuur» is gekeken welke factoren van invloed hierop zijn. Het is aantrekkelijker voor investeerders, ontwikkelaars om zelfstandige woningen te bouwen dan onzelfstandige woningen. Uit het rapport blijkt dat hierbij met name de huurprijsregulering via het woningwaarderingsstelsel (WWS) een rol speelt en gedeeltelijk de huurtoeslagsystematiek. Daarnaast wordt gewezen op de rol van gemeenten die via regelgeving rond de bescherming van de voorraad en daarnaast via gronduitgifte, grondprijzen en ruimtelijke ordening de aantrekkelijkheid van het realiseren van onzelfstandige eenheden beïnvloeden.
De betrokken partijen hebben vanuit het landelijk actieplan studentenhuisvesting6 afgesproken om gezamenlijk te kijken naar het WWS voor onzelfstandige woonruimte.
Voldoende woonruimte met gedeelde voorzieningen is ook in het belang van andere doelgroepen, zoals mensen die uit de maatschappelijke opvang stromen. Dit wordt ook benadrukt in het advies «Een thuis voor iedereen» over de huisvesting van aandachtsgroepen in den brede. Het rapport met een voorstel voor een nieuw woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte en de effecten op maximale huurprijzen is bijna afgerond. Zodra het volledig is, stuur ik het toe aan de Kamer. Als vervolg hierop onderzoek ik ook de financiële gevolgen van het nieuwe stelsel voor investeerders: in hoeverre aanpassing van het woningwaarderingsstelsel zal leiden tot een grotere investeringsbereidheid en de bouw van meer kamers. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer van 2022. Op basis daarvan kan ik een brede afweging maken die recht doet aan het belang van beschikbaarheid en betaalbaarheid van onzelfstandige woningen en een voorstel doen.
Hoe kijkt u aan tegen de ontwikkeling dat veel gemeenten verkamering, oftewel het opdelen van een woning in kleinere kamers om deze vervolgens aan meerdere woningzoekenden aan te bieden, tegen willen gaan?
Ik vind voldoende huisvesting voor studenten van groot belang. De gemeente zelf moet de verschillende belangen in het fysieke domein en op de woningmarkt kunnen afwegen, maar wat mij betreft gaat dat niet ten koste van woonruimte voor de student. Studenten hebben behoefte aan voldoende woningen, maar ook aan veilig, plezierig en betaalbaar wonen. Daarom heb ik met de betrokken partijen het landelijk actieplan studentenhuisvesting ondertekend, waarmee we ons ten doel stellen om vraag en aanbod lokaal in evenwicht te brengen. Dat gaat om nieuwbouw, maar ook om de bestaande woningvoorraad zo goed mogelijk te benutten. Verkamering is daar onderdeel van. Momenteel ben ik met de betrokken partijen aan de slag om het actieplan te vernieuwen.
Deelt u de mening dat de coronatijd heeft laten zien dat studenten vereenzamen zodra de contactmomenten teruglopen en dat we bij het huisvesten van studenten in een kamer in een groter huis oog moeten hebben voor gemeenschappelijke faciliteiten die sociale contacten bevorderen?
Uit de Monitor Mentale Gezondheid en Middelengebruik studenten in het hoger onderwijs7 blijkt dat studenten erg eenzaam waren ten tijden van de meting (tijdens een lockdown periode begin 2021). Eenzaamheid heeft een negatieve invloed op de mentale gezondheid van studenten. Ook laat de monitor zien dat sociale binding, zoals contact met leeftijdsgenoten en met de onderwijsinstelling, een positieve invloed heeft op het mentaal welbevinden. We moeten daarom zeker oog hebben voor gemeenschappelijke faciliteiten bij het huisvesten van studenten.
Is het mogelijk om bij het huisvesten van studenten rekening te houden met faciliteiten die ten goede komen aan de mentale gezondheid van studenten?
Ik zal dat bekijken naar aanleiding van de resultaten de eerder beschreven module in de landelijke monitor studentenhuisvesting (zie het antwoord op vraag 5).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van het stroomstootwapen bij patiënten in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de geuite zorgen van de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC) over mogelijk meer stroomstootwapens in de zorg?1
Het gebruik van een stroomstootwapen binnen een zorgsetting door de politie is in beginsel niet wenselijk, omdat dit af doet aan het vertrouwen bij de cliënt dat deze zich in een veilige en beschermende (zorg)omgeving bevindt. Ik heb dan ook begrip voor de opvatting van de Landelijke Organisatie Cliëntenraden (hierna: LOC). Tegelijkertijd betreft het hier situaties waarin zorgprofessionals hun eigen veiligheid niet langer kunnen garanderen en besluiten om assistentie van de politie in te roepen. De politie wordt in bijvoorbeeld ggz-instellingen niet lichtzinnig ingezet. Het zijn dus uitzonderlijke en zeer bedreigende situaties, waarbij de veiligheid van de cliënt, de zorgprofessional en de betrokken agent in het geding is. Het is daarbij aan de betrokken agent om een inschatting te maken van het op dat moment meest passende geweldsmiddel om de veiligheid van alle partijen te garanderen (zie ook het antwoord op vraag 3).
Hoe vaak wordt een stroomstootwapen gebruikt in de geestelijke gezondheidszorg en is er een toename of afname in het gebruik?
Deze vraag kan niet worden beantwoord. De politie registreert niet expliciet een ggz-instelling als «incident locatie» in haar registratiesysteem. Daarom kunnen er geen landelijke cijfers op geautomatiseerde wijze worden verzameld.
Hoe beoordeelt u het voorstel van LOC dat er een verbod moet komen op het gebruik van het stroomstootwapen in de ggz?
Politie-inzet is gebaseerd op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit alsmede redelijkheid en gematigdheid die over het algemeen per actuele situatie worden bepaald. De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Het is aan de politieagent zelf om ter plaatse – binnen de geldende regelgeving – te bepalen welke vorm van geweld en eventueel geweldmiddel van de standaard bewapening, indien noodzakelijk voor het te bereiken doel, het beste kan worden ingezet. Politieagenten zijn opgeleid om deze afweging vanuit hun professionaliteit te maken. Een verbod op het gebruik van een geweldmiddel kan met zich meebrengen dat de betreffende agent zich genoodzaakt ziet om een zwaardere vorm van geweld of geweldmiddel in te zetten. Dat acht ik ongewenst.
Hoe wordt uitvoering gegeven aan motie van de leden Den Boer (D66) en Diertens (D66) over periodiek onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidseffecten van het stroomstootwapen?2
Mijn ambtsvoorganger heeft reeds op 30 januari 2020 aan uw Kamer bericht dat bij de voorbereiding van de invoer van het stroomstootwapen, de opzet van het onafhankelijke wetenschappelijk onderzoek wordt betrokken3. In bijlage 2 van het halfjaarbericht politie dat op 5 november 2020 naar de Kamer is gestuurd, is nader ingegaan op de opzet van het onafhankelijke wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheidseffecten van het stroomstootwapen.4 De uitvoering van dit onderzoek blijkt in de praktijk complexer te zijn dan verwacht. In het eerstvolgende halfjaarbericht politie zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Waarom is de toezegging van voormalig Minister van Justitie en Veiligheid om in het halfjaarbericht politie 2020 nader in te gaan op de opzet van dit periodieke onderzoek niet uitgevoerd? Waarom is ook niet in daaropvolgende halfjaarberichten nader ingegaan op het gebruik van het stroomstootwapen?3
Voor wat betreft de opzet van het periodieke onderzoek verwijs ik u naar de beantwoording van vraag vier. Ten aanzien van uw vraag over berichtgeving omtrent het gebruik van het stroomstootwapen kan ik u het volgende melden. De politie maakt dit voorjaar een nieuwe monitor van de inzet van het stroomstootwapen door de pilot teams met betrekking tot de periode vanaf 1 februari 2020 tot 1 januari 2022 openbaar.
Is er nog vervolg gegeven aan het doordenken over het gebruik van het stroomstootwapen in ingesloten setting of in ggz-instellingen? Zo ja, wat is de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit met spoed te doen nu de politie gestart is met het trainen met het stroomstootwapen?4
In 2019 hebben de politie en de Nederlandse ggz uitgebreid gesproken over de inzet van de politie in de ggz in het algemeen en dat van het stroomstootwapen in het bijzonder. Het overleg heeft geresulteerd in een handelingskader voor het optreden van de politie in de ggz.7 Dit kader richt zich vooral op afstemming tussen de ter plaatse gekomen politie en het behandelend personeel van de soort inzet die is gewenst in combinatie met het behandelingsplan van de cliënt. Op deze manier kan meer rekening worden gehouden met eventuele effecten van het toegepaste geweld op de betreffende persoon. Daarnaast kunnen zo ook eventuele risico’s voor de gezondheid van de betreffende cliënt worden verkleind.
Wat zijn de risico’s van het stroomstootwapen op kwetsbare personen, zoals patiënten met onbegrepen gedrag in bijvoorbeeld ggz-instellingen?
Het stroomstootwapen is een geweldsmiddel en kent als zodanig altijd een risico. De bevindingen en conclusies van het WODC onderzoek8, geven echter geen aanleiding om deze risico’s als hoog in te schatten. Hoewel de fabrikant een gezondheidswaarschuwing geeft, hebben de onderzoekers vastgesteld dat deze waarschuwing, niet is gebaseerd op wetenschappelijke evidentie.
Het WODC onderzoek toont aan dat de hoeveelheid wetenschappelijke literatuur van voldoende kwaliteit zeer beperkt is, met name waar het gaat om onderzoek bij risicogroepen (bijvoorbeeld acute psychiatrie). Dergelijk onderzoek is alleen al om ethische redenen onmogelijk.9
Er kan worden bijgedragen aan het vergaren van meer wetenschappelijk betrouwbare kennis, door na een praktijk inzet van het stroomstootwapen een medisch bevoegd persoon de betrokkene medisch te laten onderzoeken.
Bij dat onderzoek hoort het afnemen van een vragenlijst en deze onder wetenschappelijke standaarden te verzamelen en analyseren.10 Inmiddels is gebleken dat de uitvoering van dit onderzoek vanwege privacyregelgeving en werkdruk bij GGD artsen complexer is dan verwacht. Zoals ik bij vraag 4 aangaf zal uw Kamer hierover in het eerstvolgende halfjaarbericht politie nader worden geïnformeerd.
Ik vind het van belang om nogmaals te benadrukken dat de politie alleen geweld mag gebruiken indien daar een noodzaak toe bestaat. De politie wordt in bijvoorbeeld ggz-instellingen niet lichtzinnig ingezet. Op het moment dat we stellen dat een bepaald geweldmiddel niet gebruikt zou moeten worden kan dat met zich meebrengen dat de betreffende agent zich genoodzaakt ziet om een zwaardere vorm van geweld of geweldmiddel in te moeten zetten. Zoals eerder verteld acht ik dit ongewenst.
Bent u van mening dat gebruik van het stroomstootwapen op deze kwetsbare personen onverstandig is, zolang de risico’s van het gebruik op kwetsbare personen nog onbekend zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Welke interventies moeten bij mensen met onbegrepen gedrag geprobeerd zijn alvorens het stroomstootwapen gebruikt wordt?
De zorginstelling is zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en gezondheid van haar cliënten en medewerkers, met gebruik van haar eigen bevoegdheden. In een uiterst geval kunnen zij bijvoorbeeld teruggrijpen op dwangmiddelen als fixatie of separatie volgens de noodsituatie zoals geregeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het toepassen van de eigen bevoegdheden kan de inzet van politie beperken, maar kan de inzet van politie helaas nooit helemaal voorkomen. Om deze reden heeft de sector ook de handreiking «(Gewelds)incidenten bij behandelsituaties. Handreiking tot samenwerking tussen GGZ en Politie» opgesteld, waarin stil wordt gestaan bij de rollen en verantwoordelijkheden van de ggz en politie indien zich (gewelds)incidenten voordoen in een behandelsituatie. Doel van deze handreiking is dat ggz en politie met elkaar in gesprek gaan om concrete (werk)afspraken te maken voor het geval zich een incident voordoet.11 Wanneer de politie voor een noodmelding ter plaatse komt, nemen politiemensen op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit de beslissing of geweld moet worden toegepast om iemand onder controle te krijgen en welk geweldsmiddel daarbij eventueel noodzakelijk is. Dit handelingskader is beschreven in de ambtsinstructie en de tijdelijke geweldsinstructie toepassing stroomstootwapen 2022.
De medisch verantwoordelijke van de zorginstelling die 24/7 beschikbaar is, verstrekt daarvoor actief relevante (medische) informatie aan de politiemedewerker, ook in relatie tot mogelijk toe te passen geweldsmiddelen, zodat een weloverwogen interventie kan plaatsvinden. De inzet van politie is er altijd op gericht om de zorginstelling zo spoedig mogelijk in staat te stellen haar eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden weer op te pakken. Structurele inzet van politie kan daarmee niet aan de orde zijn.
Zijn alternatieven op het stroomstootwapen onderzocht? Welke alternatieven ziet u zelf voor het gebruik van het stroomstootwapen?
Op dit moment zijn er geen alternatieven bekend die hetzelfde (tijdelijk) effect hebben. Alleen al door het dreigen met de inzet van het stroomstootwapen kan in meer dan de helft van gevaarsituaties waarin dit geweldmiddel de afgelopen jaren is gebruikt, een gevaarlijke situatie worden gede-escaleerd. Het daadwerkelijk toedienen van stroom middels het gebruik van de schietmodus maakt dat de betrokkene enkele seconden niet in staat is om controle over zijn spieren uit te oefenen. Dit biedt de politie de kans om de betrokkene snel en doeltreffend met gebruik van een minimum aan geweld onder controle te brengen. Hierdoor wordt minder letsel toegebracht dan bij het aanwenden van andere vormen van geweld, zoals zwaar fysiek geweld, hard slaan met de wapenstok, de inzet van de diensthond of het gebruik van het vuurwapen het geval is.
Zou het versterken van kennis van politieagenten over hoe om te gaan met onbegrepen gedrag, het gebruik van het stroomstootwapen kunnen terugbrengen? Zou de inzet van een groter aantal zorgbeveiligers (met kennis over zowel de zorg als hoe te handelen in crisissituaties) het gebruik van het stroomstootwapen in ggz-instellingen kunnen terugbrengen?
De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Hoewel enige vorm van kennis van onbegrepen gedrag kan bijdragen aan de-escalerend optreden, kan vanwege de onvoorspelbaarheid van een gevaarsituatie het gebruik van geweld of een geweldmiddel, zoals het stroomstootwapen, nooit helemaal tot nul worden teruggebracht.
Specifiek met betrekking tot de inzet van zorgbeveiligers is het aan werkgevers om deze al dan niet in te zetten. Wel is het goed om op te merken dat er in de ggz verschillende professionele richtlijnen en standaarden zijn die betrekking hebben op het behandelen of voorkomen van agressie, bijvoorbeeld de generieke module acute psychiatrie. Afhankelijk van de aard van de agressie/ gewelddadigheid worden deze ingezet. Om te voorkomen dat agressie escaleert in geweld wordt ggz-personeel getraind om dergelijk gedrag te herkennen, waar mogelijk te de-escaleren of anders hoe hier het beste mee om te gaan. Wanneer er risicofactoren aanwezig zijn, worden er voorzorgsmaatregelen genomen. Of de inzet van meer zorgbeveiligers leidt tot vermindering van de inzet van stroomstootwapens of anderszins tot afnamen van het aantal geweldsincidenten is niet bekend.
Zijn er internationale onderzoeken over het gebruik van het stroomstootwapens binnen de ggz? Hoe wordt dit beleid in andere landen toegepast?
Er zijn enkele literatuurstudies waarin wordt gekeken naar het gebruik van stroomstootwapens, onder andere een recent literatuuronderzoek naar het gebruik van het stroomstootwapen bij mensen met zgn. «mental distress».12 Dit onderzoek heeft voornamelijk gekeken naar casussen in de Verenigde Staten, Canada, Nieuw Zeeland en het Verenigd Koninkrijk. In die landen leek er sprake te zijn van een oververtegenwoordiging van personen met zgn. «mental distress» in de totale groep mensen die te maken kreeg met gebruik van het stroomstootwapen.
Het is ingewikkeld om casussen en beleid over het gebruik van het stroomstootwapen in de ggz in andere landen te vergelijken met de situatie in Nederland. Onder andere omdat de inzetcriteria en de wijze van inzet per land van elkaar kunnen verschillen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met patiëntenorganisaties, zorgaanbieders en de politie over de inzet van het stroomstootwapen in de ggz en op zoek te gaan naar alternatieven?
Een dergelijk gesprek moet primair worden gevoerd tussen zorgverleners en politie, omdat zij het beste zicht hebben op de situaties waarin er een beroep wordt gedaan op de politie en hoe er op dat moment het beste gehandeld kan worden door politie om de veiligheid van patiënt, zorgverleners en agent te garanderen.
Servicekosten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke regels er gelden rondom het in rekening brengen van servicekosten bovenop de kale huur? Kunt u daarbij ingaan op hoe vrij verhuurders zijn om kosten onder het mom van servicekosten in rekening te brengen bij huurders?
Verhuurders hebben in het algemeen de vrijheid om bij de woning een keuze te maken voor de met de woning aan te bieden leveringen en diensten. Dit is anders in het geval van woningcorporaties. Daarvoor gelden wettelijke eisen aan de taken die zij op zich mogen nemen. Zo geldt bij woningcorporaties dat zij bij de levering van diensten aan de eigen bewoners niet in oneigenlijke concurrentie treden met andere maatschappelijke organisaties of marktpartijen die deze diensten aanbieden.
Voor hetgeen kan worden aangeduid als servicekosten gelden wettelijke regels. Het gaat daarbij met name om de artikelen 7: 233 en 237 BW. Deze bepalingen komen erop neer, dat er geen servicekosten in rekening worden gebracht voor onroerende onderdelen van de woning. Een verhuurder kan dus bijvoorbeeld geen servicekosten vragen voor een verhuurd vertrek van de woning; hij kan dat vertrek wel in rekening brengen via de huurprijs.
Inzake de hoogte van de servicekosten is met name 7: 259 BW van belang. Deze bepaling geeft aan, dat het bedrag voor de servicekosten een redelijke vergoeding moet betreffen, en dat de verhuurder elk jaar een overzicht van de kosten verstrekt.
In het gereguleerd huursegment kan de huurder zich tot de huurcommissie wenden indien hij het niet eens is met de in rekening gebrachte servicekosten. Het beleid van de huurcommissie houdt in, dat in dat geval de kosten worden opgevraagd bij de verhuurder. Uitgangspunt is dus, dat de huurcommissie uitgaat van de reëel gemaakte kosten.
Hoe kijkt u aan tegen verhuurders die adverteren met de kale huurprijs terwijl door servicekosten en andere bijkomende kosten de werkelijke huur veel hoger ligt dan geadverteerd?
Ik vind het onwenselijk als huurders verrast worden doordat zij moeten vaststellen dat zijn in werkelijkheid totaal veel meer voor een huurwoning moeten betalen dan in eerste instantie is aangegeven. Met het wetsvoorstel Goed verhuurderschap streef ik ondermeer naar een helder en transparant selectieproces, het schriftelijk vastleggen van de afspraken in de huurovereenkomst, conform wettelijke vereisten en het verstrekken van duidelijke en begrijpelijke informatie aan de huurder over diens rechten en plichten.
Bent u op de hoogte van gevallen waarbij projecten zijn gestart die een lage (kale) huurprijs beloven en door hoge servicekosten toch veel te duur zijn voor starters of studenten?
Nee. Ik ben niet op de hoogte van gevallen zoals aangegeven in de vraag. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 2 vind ik dergelijke gevallen echter onwenselijk. Ik verwacht dan ook dat het wetsvoorstel Goed verhuurderschap leidt tot de nodige mogelijkheden om hiertegen op te treden.
Waarom heeft het kabinet het voornemen om de bij de hoogte van de huurtoeslag de servicekosten niet meer mee te nemen? Waarom bezuinigt u via deze weg op huurders?
De huurprijs die wordt gebruikt voor de berekening van het huurtoeslagbedrag is de zogenaamde rekenhuur. Deze bestaat uit de kale huur en vier specifieke servicekostposten: 1) kosten voor schoonmaak van gemeenschappelijke ruimten, 2) kosten energie voor gemeenschappelijke ruimten (niet de eigen woning), 3) kosten voor de huismeester en 4) kosten voor dienst- en recreatieruimten. Voor elk van deze vier kostenposten kan maximaal € 12,– per maand bij de subsidiabele huurprijs worden opgeteld, dus in totaal maximaal € 48,– per maand.
Het niet meer meenemen van de servicekosten in de huurtoeslagberekening is op een aantal punten een vereenvoudiging. Zo moet de burger deze kostenposten apart opgeven bij de aanvraag, waarbij de burger soms eerst moet uitzoeken welk deel van hun servicekosten ze mogen opgeven, en jaarlijks aanpassen als deze bij een huurverhoging wijzigen. Dit is een extra belasting voor de burger en vergroot de kans op fouten bij het invullen van de huurtoeslagaanvraag. Daarnaast is het niet meer meenemen van servicekosten een vereenvoudiging voor Belastingdienst Toeslagen, omdat zij niet meer hoeven te controleren op de hoogte en aanwezigheid van de servicekosten. Dit is dan ook geen reden meer voor een mogelijke terugvordering. Tot slot is er een verschil bij het systeem van passend toewijzen door corporaties en de toekenning van huurtoeslag.
Het passend toewijzen gaat uit van de kale huur (exclusief servicekosten), terwijl de huurtoeslagberekening dus uitgaat van de rekenhuur zijnde kale huur met bepaalde subsidiabele servicekosten. Dit kan ertoe leiden dat de woning wel wordt toegewezen, maar dat de rekenhuur te hoog is om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. Dit levert verwarring en ongewenste grensgevallen op. Met het weghalen van de servicekosten uit de huurtoeslag is de rekenhuur voortaan gelijk aan de kale huur en verdwijnen de onduidelijkheid en de grensgevallen.
Het niet meer subsidiëren van de servicekosten is onderdeel van een breder pakket van vereenvoudigingen in de huurtoeslag en de maatregel om het wettelijk minimumloon te verhogen. Er wordt nog gekeken naar de precieze uitwerking van de maatregelen en daar worden natuurlijk de gevolgen voor de huurders in meegenomen.
Deelt u de mening dat services die nu onder servicekosten vallen bij bepaalde verhuurders, bijvoorbeeld atelierskosten, geen noodzakelijke kosten zijn en dat een huurder het recht moet hebben om geen gebruik te maken van deze services? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een verhuurder er voor kan kiezen om een woning te verhuren in combinatie met een atelier. Hij kan vervolgens via de servicekosten leveringen en diensten in rekening brengen die zijn verbonden aan dat atelier. Een verhuurder mag dan alleen servicekosten in rekening brengen die een redelijke vergoeding betreffen van de gemaakte kosten. Een huurder kan bezwaar maken tegen de servicekosten bij de verhuurder.
Wat is uw oordeel over een bij vragensteller bekend voorbeeld van een atelierwoning, waarmee werd geadverteerd voor € 633,25, maar er onverwacht hoge servicekosten bijkwamen van € 326,50? Wat is hierover uw oordeel? Is er een maximum aan door te berekenen servicekosten?
Zie mijn antwoord op vraag 2: ik vind het ongewenst dat verhuurders zodanig adverteren dat dit tot verrassingen leidt op het moment dat de huurovereenkomst wordt afgesloten.
Inzake het maximum van de servicekosten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om een minder ruime definitie van servicekosten vast te stellen zodat alleen zaken die een verhuurder noodzakelijkerwijs moet doorberekenen aan een huurder hierin passen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid om een minder ruime definitie van servicekosten vast te stellen. De maatregelen die zich richten op de hoogte van de servicekosten vind ik voldoende om de belangen van een huurder te borgen. Wel wil ik de positie van de huurder verbeteren om een goed inzicht te krijgen in het hetgeen de huurovereenkomst met zich meebrengt. Hierop richt ik mij met het wetsvoorstel Goed verhuurderschap.
Het bericht ‘Miljoenen voor omscholing komen nauwelijks in de sectoren terecht die het nodig hebben: 'Dit slaat de plank volledig mis'. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljoenen voor omscholing komen nauwelijks in de sectoren terecht die het nodig hebben: «Dit slaat de plank volledig mis»»?1
Ja.
Hoe kijkt u er tegen aan dat slechts 30 procent van de 1200 aangeboden opleidingen die gesubsidieerd worden door «NL Leert Door» zich richt op zogenaamde «kansrijke beroepen», beroepen met goede baankansen?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De aangeboden scholing is dan ook bewust breed gehouden en is zeker niet alleen bedoeld voor omscholing maar ook voor bijscholing. Lang niet iedereen hoeft over te stappen naar een heel ander beroep. De scholing in NL Leert Door is daarom ook gericht op het bijblijven in je vak en op het versterken van basis- en beroepsvaardigheden. De regelingen stonden ook open voor tekortsectoren zoals de zorg, techniek en ICT en worden ook door deze sectoren gebruikt. Verder is door EZK als onderdeel van het sociaal pakket een omscholingsregeling gemaakt voor werkgevers die nieuwe werknemers in de techniek of ICT willen omscholen. Deze regeling staat dit jaar nog open.
Kunt u aangegeven hoe u ervoor gaat zorgen dat het percentage van 30% verhoogd wordt en dat met de subsidie van «NL Leert Door» coachingstrajecten, trainingen en opleidingen worden gefaciliteerd die leiden tot om- en bijscholing gericht op sectoren en banen waar nu grote krapte is?
De regelingen van NL Leert Door zijn gemaakt in crisistijd en bewust voor een brede doelgroep ter beschikking gesteld. Het karakter van de aangeboden scholing is eveneens breed gehouden, omdat in die tijd onduidelijk was hoe de arbeidsmarkt er op de langere termijn zou uitzien. Bovendien is lang niet voor iedereen omscholing aan de orde. Voor veel werkenden is het ook van belang om vaardigheden te blijven ontwikkelen binnen het vak dat ze beoefenen.
In die crisistijd was snelheid van belang en vooral ook eenvoud van de regelingen om de uitvoeringslasten zoveel mogelijk te beperken. Het richten van de regelingen op doelgroepen en/of op specifiek aanbod betekent een enorme extra belasting van de uitvoeringsorganisatie. Aangezien deze regelingen einde 2022 aflopen of – in geval van ontwikkeladvies – al afgelopen zijn en de uitvoeringsorganisatie nog steeds fors belast is, ligt een dergelijke aanpassing niet voor de hand.
Ziet u mogelijkheden om de beroepenlijst die is vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan te passen naar de beroepen die daadwerkelijk tot de kansrijke beroepen horen?
UWV brengt reeds in beeld wat kansrijke beroepen zijn. De lijst van UWV is gebaseerd op cijfers over de afgelopen periode. Het Overzicht Kansrijke beroepen stamt van 20 december 2021.
Wat is de reden dat ruim de helft van het gesubsidieerde aanbod niet toegankelijk is voor mensen met een mbo niveau 3-opleiding of lager?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De omvang van het aanbod zegt op zich nog niets over het bereik van het aanbod bij specifieke groepen. Bij het aanbod zitten bijvoorbeeld ook cursussen basisvaardigheden. De evaluatie van de regelingen zal leren hoe het bereik is geweest bij mensen met verschillende opleidingsachtergronden. Een eerste tussenrapport zal rond de zomer van 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van een monitor kan nu wel al iets worden gezegd over de eerste twee tijdvakken, het derde tijdvak loopt dit hele jaar nog. Ongeveer 79 procent van de afgeronde minst omvangrijke scholingstrajecten (categorie A genoemd in de regeling) was op mbo-2 niveau. Van de iets omvangrijker scholing (categorie B) is ruim 44 procent afgerond op mbo-2 niveau. Zie voor meer informatie de Rapportage tweede peiling monitor online scholing2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat juist de mensen met een mbo niveau 3-opleiding of lager toegang krijgen en gestimuleerd worden om gebruik te maken van de «NL Leert Door» regeling?
In de communicatie over NL Leert Door is expliciet aandacht besteed aan het bereik van de regelingen bij praktisch geschoolden. Ook zijn stakeholders hierbij betrokken die nauw in contact staan met deze groepen. Behalve NL Leert Door komt er binnenkort het STAP-budget en flankerend daaraan het STAP-ontwikkeladvies. Dat ontwikkeladvies is alleen voor praktisch geschoolden (maximaal mbo-2 niveau). Zij kunnen bovendien hulp krijgen bij het aanvragen van STAP via de telefoon of fysieke locaties (UWV kantoren, bibliotheken en regionale leerwerkloketten).
De beschikbaarheid van toegankelijke financiering is van groot belang, maar op zichzelf niet voldoende om alle groepen in staat te stellen om met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Het is bekend dat de meeste mensen leren op en van het werk. Dat geldt met name voor meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Een brede aanpak is nodig, met inzet van werkgevers, sectoren, sociale partners, opleiders en publiek-private samenwerkingsverbanden in regio’s. Het kabinet bouwt daarom voort op de Routekaart voor leren en ontwikkelen3 met naast STAP een breder palet aan maatregelen om mensen te ondersteunen en, onder meer via de SLIM-regeling, te investeren in een stimulerende leercultuur op het werk. Verder is in het coalitieakkoord de publieke financiering van scholing en ontwikkeling uitgebreid, via het principe van leerrechten. Dit principe houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Bent u voornemens de regeling(en) aan te passen zodat deze regelingen minder willekeurig en breed worden weggezet via wie het eerst komt, het eerst maalt, maar de scholingsmiddelen veel meer gericht worden toegekend aan doelgroepen zoals mbo niveau 3 en anders praktisch geschoolden en gericht naar sectoren en banen waar grote krapte is?
Zie antwoord vraag 3.
Onderzoekt u waar het geld nodig is en kijkt u wat de kwaliteit van opleiders is? Zo ja, hoe vindt dit plaats?
In de regeling NL Leert door met inzet van scholing worden eisen gesteld aan opleiders en aan het aanbod dat zij beschikbaar willen stellen. Zo moeten opleiders voldoen aan kwaliteitseisen en moet het aanbod arbeidsmarktrelevant zijn. Opleiders moeten bijvoorbeeld in het bezit zijn van een kwaliteitskeurmerk.
Bent u bereid om nog eens kritisch naar de «NL Leert Door»-regeling te kijken en deze waar nodig aan te passen zodat de subsidie gaat naar de werknemers waarvoor de subsidie met name bedoeld is?
De regelingen voor scholing en ontwikkeladvies zijn in de crisisperiode bewust gemaakt voor een brede doelgroep van zowel werkenden (inclusief zelfstandigen) als niet werkenden. De evaluatie van de regelingen zal laten zien hoe het bereik is geweest en hoe het aanbod benut is geweest. Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Het tegengaan criminele activiteiten via de verzending van postpakketten |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Douane onderschepte dit jaar dubbel zoveel drugs»?1
Ja.
Kent u nog meer signalen of gegevens waaruit opgemaakt kan worden dat de handel van drugs of andere illegale goederen via de post gegroeid is? Zo ja, wat zijn die? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te laten verrichten?
Uit de constatering dat Douane dubbel zoveel drugs onderschept trek ik niet zonder meer de conclusie dat de handel van drugs of andere illegale goederen via de post gegroeid is. De Douane heeft in 2021 ten aanzien van het toezicht op post haar capaciteit vergroot en haar controles geïntensiveerd. Dit ligt in lijn met de opdracht die mijn ministerie hiertoe heeft gegeven. Deze intensivering heeft geleid tot de forse inbeslagname van bijna 20.000 briefpostzendingen met vooral synthetische drugs. Er zijn geen gegevens beschikbaar waaruit kan worden opgemaakt dat de handel in drugs of andere illegale goederen via de post is gegroeid. Zie verder de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Welke resultaten heeft het Postinterventieteam van de Landelijke Eenheid van de politie het afgelopen jaar geboekt? Wat is de aard en omvang van de aangetroffen goederen? Is daar sprake van een toename?
Bij het Post Interventieteam zijn in 2021 34 opsporingsonderzoeken gestart op basis van 178 in beslag genomen pakketten/enveloppen. Deze onderzoeken zijn opgestart na inbeslagname van de pakketten met verdovende middelen door de Douane en pakketten die zijn overgedragen door private partners. Dit betreft enkel de pakketten waarvoor een directe opsporingsindicatie bestond. In het oog sprong een onderzoek waarbij 11 aanhoudingen zijn gedaan. Gedurende dat onderzoek zijn diverse pakketten in beslag genomen waarin grote hoeveelheden XTC, MDMA en ketamine zijn aangetroffen. Daarnaast zijn door het Post Interventieteam diverse andere opsporingsonderzoeken uitgevoerd waarbij in totaal nog eens 23 aanhoudingen zijn verricht en diverse verdovende middelen en veel cryptocurrency in beslag zijn genomen.
Wat zijn de resultaten van het project Sensing waarbij de politie en PostNL met andere partners inzetten op betere en efficiëntere controles van postpakketten?
In het fieldlab met politie, douane en PostNL worden belangrijke resultaten geboekt. Er zijn algoritmes ontwikkeld die worden geïmplementeerd in de controle apparatuur. Te zijner tijd wordt uw Kamer daarover natuurlijk geïnformeerd.
Welk deel van de postpakketten die vanuit Nederland naar het buitenland wordt gestuurd dan wel vanuit het buitenland naar Nederland komt, wordt daadwerkelijk gescreend op illegale inhoud?
Douane kan nu geen schatting geven van het deel postpakketten dat daadwerkelijk wordt gescreend op illegale inhoud. De douane controleert risicogericht, steekproefsgewijs in de stroom postpakketten en brieven. Dat gebeurt op diverse plekken in de logistieke stroom, bij de postale bedrijven cq. de koeriersdiensten als ook op Schiphol. Indien er een indicatie is, wordt overgegaan tot een fysieke controle. Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel pakketten of poststukken op deze wijzen gecontroleerd worden, dit wordt niet geregistreerd. Ik acht het samen met betrokken partners van belang dat dit globale zicht er komt. Bij toekomstige interventies in de poststroom (zie beantwoording bij vraag 7 over het Multidisciplinair Post Team) zal een schatting gemaakt worden van de ratio van in de controle begrepen poststukken.
Wat zijn de resultaten van het onderzoek binnen het publiek-private samenwerkingsverband Intell naar hoe ondermijnende criminaliteit bestreden kan worden en hoe in de breedte misbruik wordt gemaakt van de logistieke sector?2
Het onderzoek Intell heeft laten zien, dat er een noodzaak is om de kennis die er binnen de verschillende publieke en private partijen is te delen. Indien dat goed georganiseerd is, levert dat veel winst op. Pas nadat duidelijk is hoe een fenomeen in elkaar zit heeft interveniëren echt zin. Dan kan gekeken worden naar mogelijkheden voor een aanpak vanuit de verschillende partijen. Een aanpak kan in theorie variëren van beter inzicht in en awareness van de problematiek, het opwerpen van barrières om criminaliteit tegen te gaan, tot opsporing en vervolging.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde woordvoerder van het Openbaar Ministerie dat er meer capaciteit nodig is voor het onderzoek naar postpakketten via de post en de mening van de woordvoerder van de Douane dat er nu nog maar het topje van de ijsberg van de totale hoeveelheid drugs die via pakketten wordt verstuurd wordt onderschept? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer capaciteit komt en er meer pakketten met illegale inhoud worden onderschept? Welke concrete doelen staan u daarbij voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de geschetste cijfers van inbeslagnames van drugs per brievenbuspost en postpakketten naar het buitenland zorgelijk. De Douane, het Landelijk Parket en het Post Interventieteam (PIT) van de politie werken in deze aanpak al intensief samen. Mijn ministerie verkent momenteel met de politie, Douane en het Openbaar Ministerie de invulling van het oprichten van een Multidisciplinair Post Team (MPT), waarbij de FIOD heeft aangegeven waar nodig een bijdrage te willen leveren. Het betreft een projectmatig construct waarin het PIT onderzoek kan doen naar de aard, ernst en omvang van postzendingen met verdovende middelen binnen Europa. Tevens kan onderzoek gedaan worden naar hoe de aanpak van deze problematiek, indachtig de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokken partners (partners MPT én private partners in de postsector) in de toekomst het beste vormgegeven kan worden. Op deze wijze kan vanuit de betrokken diensten gezamenlijk een zo effectief mogelijke aanpak op de verzending van verdovende middelen via de post worden ingezet. Door het multidisciplinaire karakter en de samenwerking in de controle en de opsporing van de politie en Douane kan de pakkans worden vergroot. De specifieke invulling wordt momenteel in overleg met betrokken partners vormgegeven. De Douane blijft daarnaast volop inzetten op het onderscheppen van postzendingen met verdovende middelen en zet tevens in op slimmer en gerichter controleren (bijvoorbeeld door innovatie op het gebied van scannen). Bovendien is het verrijken van de internationale informatiepositie van belang. Vanuit de douane wordt er momenteel ingezet op een intensivering op de samenwerking met risicolanden; de Douane wisselt informatie uit met onder andere de VS en Australië. Daarnaast zal de Douane dit jaar een liaison plaatsen bij het national targeting centre in de VS om de informatiepositie te versterken.
Bent u nog steeds van mening dat het onwenselijk is als verzenders van pakketjes verplicht worden zich te legitimeren? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u die verplichting dan invoeren?3
Ik acht de kans dat het verzenden van drugspakketten vanwege een legitimatieplicht wordt bemoeilijkt gering. Criminelen kunnen een legitimatieplicht op verschillende manieren omzeilen en daarom acht ik deze barrière niet doeltreffend. Criminelen kunnen gebruik maken van katvangers (Iemand die een pakket verstuurd namens een ander zodat diens identiteit onbekend blijft) en gestolen of valse identiteitsbewijzen, of misbruik maken van adresgegevens van particulieren of ondernemers. Of gebruik gaan maken van enveloppen die gewoon via de brievenbus worden verzonden. Bovendien acht ik een legitimatieplicht gelet op het totale volume aan pakketpost, de inbreuk op de privacy van de klanten en de verzwaring van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven niet proportioneel om deze drugscriminaliteit tegen te gaan.
Het belang van het opheffen van de anonimiteit van de malafide verzender onderken ik natuurlijk wel. Met de partners worden de mogelijkheden daartoe onderzocht.
Het bericht 'Grote problemen op stroomnet, provincies willen kiezen wie aansluiting krijgt' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote problemen op stroomnet, provincies willen kiezen wie aansluiting krijgt»?1
Ja.
Begrijpt u de wens van de provincies om te kunnen prioriteren bij het aansluiten van bedrijven op het elektriciteitsnet?
Ja, ik heb begrip voor de wens van de provincies om te kunnen prioriteren. Zoals aangegeven in de recente brief over schaarse transportcapaciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 281), is prioriteren aan het einde van de rit, bij het aansluiten, lastig, omdat dit in strijd is met het non-discriminatiebeginsel in het Europese kader. Mijn inspanningen zijn er daarom vooral op gericht om eerder te prioriteren, voordat er sprake is van individuele aanvragen voor een aansluiting en transportcapaciteit.
Zo onderzoek ik of provincies en gemeenten in een eerder stadium kunnen prioriteiten en selecteren via het bestemminsplan en andere instrumenten uit de omgevingsrecht. Ook zie ik ruimte om bij investeringen van netbeheerders rekening te houden met de publieke belangen, mits dat op basis van objectieve en transparante criteria plaatsvindt. Ik werk dit samen met netbeheerders, ACM en medeoverheden verder uit en bericht uw Kamer hiervan deze zomer.
Hoe staat u tegenover het idee dat provincies een grotere regierol krijgen rondom energie-infrastructuur?
Zoals aangegeven in de recente brief over schaarse transportcapaciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 281), kan ik mij een verdere regierol van de provincies bij het sturen van investeringen van (regionale) netbeheerders indenken, mits dit op basis van objectieve en transparante criteria plaatsvindt. In het artikel wordt terecht geconstateerd dat het afwegen van de volgordelijkheid van investeringen in de meeste gevallen een complexe opgave zal zijn en dat onderschrijf ik. Ook hebben uiteraard niet alle betrokken partijen exact hetzelfde beeld welke aansluiting waar en wanneer geprioriteerd zou moeten worden. Voorkomen moet worden dat onzekerheid ontstaat door een lappendeken van verschillende prioriteringen. Hierbij wil ik ook onderstrepen dat het krijgen van toegang tot het elektriciteitsnet ook een recht en een noodzakelijke behoefte is. Daar waar afwegingen meerdere overheden raken, is uiteraard wederzijdse afstemming noodzakelijk.
Hoe beoordeelt u de argumenten van de heer Lomme in zijn Trilemma-bijdrage op Energeia.nl waarin hij betoogt dat provincies geen grotere regierol moeten krijgen?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk een alternatief te ontwikkelen voor het «firstcome, first serve»-principe, zodat prioriteit gegeven kan worden aan netinvesteringen die de meeste maatschappelijke waarde toevoegen?
Het «first come first serve»-principe is van toepassing op individuele aanvragen voor een aansluiting en transportcapaciteit. Naar aanleiding van de motie Bontenbal/Thijsen (Kamerstuk 32 813, nr. 775), ben ik in mijn brief van 8 februari 2022 ingegaan op de ruimte om bij investeringen van netbeheerders rekening te houden met de publieke belangen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Ook heb ik in het commissiedebat op 17 februari toegezegd om te bezien hoe andere Europese landen met deze Europese regelgeving omgaan en zal ik hier ook bij de Europese Commissie navraag naar doen zodat we kunnen bezien of ervaringen in ander EU-lidstaten tot nieuwe inzichten voor de Nederlandse context kunnen leiden.
Hoe ver staat u met de uitvoering van de motie-Bontenbal/Thijssen over onderzoeken of een prioriteringskader duidelijkheid kan bieden bij een gebrek aan netcapaciteit (32813-775)?3
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Aanpak woningnood op drijfzand: planning 1,2 miljoen huizen is wensdenken’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aanpak woningnood op drijfzand: planning 1,2 miljoen huizen is wensdenken»?1
Ja, daar ben ik bekend mee
Kunt u, onder verwijzing naar het artikel waaruit blijkt dat er veel haken en ogen zitten aan de opgegeven plancapaciteit, ingaan op de genoemde onzekerheden, zoals dat elke provincie de plannen anders optelt, perioden waarin wordt geteld niet overeenkomen of dat sloopplannen niet van het totaal aantal plannen wordt afgetrokken?
Sinds begin 2021 zijn we samen met de provincies en de gemeenten gestart met de monitoring van de voortgang op de plancapaciteit en de realisatie van de woningbouw. Doel daarvan is volledige en actuele gegevens te hebben rondom plancapaciteit, transformatielocaties, onttrekkingen/ sloop en gerealiseerde woningbouw zodat we goed zicht hebben op de voortgang.
Het artikel van Cobouw laat zien dat we bij de uitvoering van de monitoring tegen praktische knelpunten aanlopen. Zo klopt het inderdaad dat niet altijd dezelfde definitie voor «harde» en «zachte» plannen worden gebruikt en dat niet altijd van dezelfde periode wordt uitgegaan.
Om de relatie tussen de woningbouwplannen en de woningbouwopgave in beeld te krijgen is het uiteraard belangrijk dat we ook goed zicht hebben op het aantal te slopen woningen. Deze aantallen vragen we ook uit, maar niet alle sloopplannen zijn (vroegtijdig) bij gemeenten in beeld. Daarom gaan we ook deels uit van ramingen.
Bent u bereid om zelf beter inzichtelijk te krijgen hoeveel concrete bouwplannen er daadwerkelijk zijn door middel van data en duidelijke criteria en daarbij voortvarend aan de slag te gaan om de plancapaciteit betrouwbaar in beeld te krijgen?
Dat ben ik zeker. Met de medeoverheden werk ik verder aan uitbouw van de monitoring. Daarbij bespreken we ook het gewenste schaalniveau van de informatie en welke informatie openbaar zou moeten zijn. De eerstvolgende uitvraag dit jaar voor de monitoring gaat uit van eenduidige definities over o.a. harde en zachte plancapaciteit en plantype en een uniforme meetperiode.
Ook bespreek ik hoe ik de sloopcijfers nauwkeuriger in kaart kan brengen. De eerstvolgende rapportage in juni is dus gebaseerd op deze verbeterde informatie.
Acht u het wenselijk dat provincies standaard 30% extra nieuwe woningen plannen om uitval op te vangen en het overschot aan plannen op papier te halen?
Ik heb met de provincies afgesproken om 30% extra plancapaciteit te realiseren in die gebieden met de grootste opgave (overprogrammering). Met meer dan 100% plancapaciteit kan vertraging van plannen en planuitval opgevangen worden. 130% is daarbij niet een doel op zich, maar een middel om een grotere zekerheid te krijgen dat de benodigde woningbouwproductie gehaald kan worden. Gelet op de recent gerealiseerde verhoging van de plancapaciteit, is nu niet zozeer het verder ophogen van de plancapaciteit van, maar de realisatie van voldoende woningbouwplannen en de woningbouw te versnellen. In mijn woningbouwprogramma zet ik uiteen langs welke lijnen ik de realisatie van deze woningbouwplannen wil realiseren. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort.
Zijn er manieren om die uitval tegen te gaan en de eventuele 30% in te zetten voor flexibele aanpassingen?
Overprogrammering is geen doel op zich maar is nodig om flexibel te zijn en waar nodig te kunnen opschalen en afschalen, bijvoorbeeld vanwege veranderde omstandigheden, bijvoorbeeld een hogere woningbehoefteprognoses of een economische crisis. Mijn doel is om 900.000 woningen te realiseren en om te versnellen naar 100.000 woningen. Daar zijn mijn inspanningen op gericht.
Hoe kijkt u aan tegen het aanstellen van Kwartiermakers (of iets soortgelijks) om bouwlocaties vlot te trekken en gemeenten te helpen met expertise?
Ik juich alle initiatieven toe die leiden tot het oplossen van knelpunten bij de totstandkoming van woningen om versnellen van de realisaties mogelijk te maken en ik ondersteun gemeenten ook daarbij. In mijn woningbouwprogramma zet ik uiteen hoe ik sneller van plan naar realisatie wil komen. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort.
Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van een team van verschillende disciplines bij deze Kwartiermakers die gemeenten gaat ondersteunen om de businesscase van het ontwikkelen van woningen rond te maken? Denk u hierbij ook aan experts op het gebied van grondexploitaties, vergunningverlening, bouwen en bouwconcessie-onderhandelingen?
Ik deel uw standpunt dat het belangrijk is om gemeenten te ondersteunen met een team van verschillende disciplines. Daarom ondersteun ik gemeenten o.a. door inzet van het Expertgroep Woningbouw vanuit RVO. Dit team biedt expertise aan gemeenten om de woningbouw te kunnen versnellen en ondersteunt gemeenten bij het oplossen van belemmeringen tijdens het realiseren van woningbouw. Hierbij worden gemeenten ondersteunt in een breed pakket aan expertise op het gebied van de WBI, gebiedsontwikkeling, woningbouw en stikstof, flexwonen, vastgoedtransformatie, zelfbouw, transformatie vakantieparken, klimaatadaptatie. Hierbij wordt door het expertteam ook geëxperimenteerd met verschillende innovaties zoals Vergunning in 1 dag. Door industrialisatie versnelt het bouwproces. In een pilot onderzoeken wij bij gemeenten de mogelijkheden om tegelijkertijd de snelheid en voorspelbaarheid van ontwikkel- en vergunningsprocessen te vergroten.
Gezien de opgave die er ligt om op te schalen naar 100.000 woningen, hoeveel kwartiermakers en teams zijn er nodig om de helpende hand te bieden aan voldoende gemeenten?
In mijn woningbouwprogramma dat ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen zal ik nader ingaan op de ondersteuning die ik bied om gemeenten te ondersteunen bij hun opgave.
Welke instrumenten zijn er nog meer nodig om op een snelle manier scherp inzicht te krijgen in het aantal woningen dat gebouwd zou kunnen worden, omdat het op korte termijn nodig is om voor Nederland voldoende betaalbare woningen te hebben?
Kwalitatief goede, volledige en actuele data rondom plancapaciteit is van groot belang om zicht te krijgen op het aantal geplande betaalbare woningen. Om scherper zicht te krijgen op het aantal plannen dat op korte termijn gerealiseerd kan worden wil ik dat een groter deel van de plancapaciteit bestaat uit «harde plannen». Dat zijn plannen die juridisch zeker zijn, wat een belangrijke stap is om tot snelle realisatie te komen. Hier wil ik dus ook afspraken over maken met de medeoverheden en hen daarbij ondersteunen.
Onder verwijzing naar het artikel waarin is te lezen dat gemeentelijke beleidsmedewerkers stoeien met de definitiekwestie van harde en zachte plannen, wat kunt u doen om deze wisselwerking te verbeteren en om te voorkomen dat belangrijke details over de haalbaarheid van plannen verdwijnen?
Ik heb inmiddels met de medeoverheden afspraken gemaakt over het gebruik van eenduidige definities voor o.a. harde en zachte plancapaciteit en plantype (zie ook beantwoording vraag 2). Hierover is een brief aan provincies en gemeenten gestuurd om hen hierover te informeren vooruitlopend op de eerstvolgende uitvraag plancapaciteit. Ik werk met hen nu verder aan uitbouw van de monitoring.
Kunt u reflecteren op de uitspraak «De ruimtelijke ordening van Nederland vergt een verdere horizon dan vasthouden aan het magische jaartal 2030»?
Ik onderschrijf dat ik ook verder moet kijken dan tot 2030, zowel als het gaat om de woningbouw als om de brede ruimtelijke opgaves. Dat doen we ook via de verstedelijkingsstrategieën die een horizon hebben tot 2040 ook voor wat betreft de woningbouwopgave en de NOVI die een langetermijnvisie hanteert voor de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Ik richt mij dus op de opgave tot en met 2030 maar kijk ook vooruit na deze periode.
Gelet op het in het artikel gestelde dat tot en met 2035 51% van de plancapaciteit uit eengezinswoningen bestaat, terwijl van de huidige woningvoorraad 64% een eengezinswoning is, hoe gaat u de juiste keuzes maken over wat we gaan bouwen en waar, om te voorkomen dat we de komende jaren een woningtekort voor bepaalde doelgroepen creëren zoals starters, jongeren en ouderen?
Om een goed beeld te krijgen van aan welke woningen er behoefte is, voer ik eens in de drie jaar een grootschalig Woningbehoefte onderzoek uit, WoON2 waarvan ik de resultaten later dit jaar aan uw Kamer zal sturen.
Daarnaast is de vraag welke woningen er precies gebouwd gaan worden een lokale aangelegenheid, waarbij gemeenten samen met projectontwikkelaars en bouwers een inschatting maken van de lokale woningbehoefte. Hierbij maakt men ook gebruik van eigen prognoses en lokale woningbehoefteonderzoeken.
Uitgangspunt bij de afspraken die ik van plan ben te gaan maken met de provincies is dat 2/3 deel van de 900.000 woningen tot en met 2030 betaalbaar gerealiseerd gaat worden op de juiste plek. Hierbij komt uitvoerig aandacht voor de diverse doelgroepen op de woningmarkt opdat nationaal en provinciaal de juiste keuzes worden gemaakt wat we voor wie waar gaan bouwen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
De vacature ‘Senior beleidsmedewerker interceptie en digitale opsporing.’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaande vacature?1
Ja.
Klopt het dat de functie onder andere het onderzoeken naar de (voor- en nadelen van) mogelijkheden om communicatie van OTT-communicatiediensten, zoals Whatsapp, Signal e.d. op een proportionele wijze aftapbaar te maken, omvat? Zo ja, kunt u deze te verrichten werkzaamheden toelichten?
Ja, dat klopt. Als onderdeel van het onderzoek dat in de vacaturetekst wordt genoemd is er een inventarisatie gaande om mogelijkheden te onderzoeken voor rechtmatige toegang tot versleutelde digitale communicatie, om vervolgens de voor- en nadelen daarvan voor alle betrokken zwaarwegende belangen te analyseren. Daardoor wordt geïnformeerde en zorgvuldige besluitvorming door het kabinet en uw Kamer mogelijk. Tijdens deze inventarisatie wordt expliciet de mogelijkheid opengehouden dat geen proportionele oplossing zich aandient, waardoor voortgang op dit traject op dat moment niet prudent is. Hieronder volgt een nadere onderbouwing.
Politie, het OM en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (IenV-diensten) geven al langere tijd aan dat het wijdverspreide gebruik van digitale communicatiediensten een negatieve impact heeft op de effectiviteit van de interceptiebevoegdheden. Dat komt onder meer door het volgende. Over-The-Top (OTT) communicatiediensten (OTT-communicatiediensten) worden praktisch door iedereen gebruikt. Deze OTT-communicatiediensten kennen geen wettelijke medewerkings- en aftapbaarheidsverplichtingen zoals aanbieders van openbare telecommunicatiediensten en -netwerken die wel hebben. Bovendien is er geen sprake van een ontsleutelplicht voor dergelijke aanbieders van communicatiediensten. Daarbovenop maken zij gebruik van een type versleuteling waardoor niet alleen opsporings- en IenV-diensten zijn uitgesloten van toegang tot deze communicatie, maar ook de aanbieders van de diensten zelf. Rechtmatige toegang is hierdoor niet mogelijk, ongeacht de bevoegdheden daartoe, passende juridische waarborgen of de ernst van het criminele feit of de dreiging.
De zorgen geuit door de opsporings- en IenV-diensten over de effectieve uitvoering van hun wettelijke taak neem ik serieus. Het betreft hier het vermogen van deze diensten om hun kerntaken uit te voeren: criminaliteit opsporen, verdachten voor de rechter brengen en de Nederlandse veiligheid bewaken.
Tegelijkertijd ben ik mij er zeer van bewust dat het een bijzonder complex vraagstuk is met veel betrokken vakgebieden en belangen. Ook door dit kabinet wordt de noodzaak voor goede, sterke versleuteling van digitale communicatie onderschreven alsook het belang hiervan voor cybersecurity, nationale veiligheid en de bescherming van fundamentele rechten en vrijheden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag vier.
Uw Kamer is bekend met de initiatieven die door het vorige kabinet met betrekking tot de interceptie van communicatie via OTT-communicatiediensten in gang zijn gezet en de motivatie daarvoor, alsook de dilemma’s die in dit vraagstuk naar voren komen en in deze beantwoording verder worden toegelicht. Naast deze nationale verkenning is in dit traject ook een initiatief op EU-niveau in gang gezet. Nederland staat niet alleen in de zoektocht naar een passende, rechtstatelijke oplossing voor dit bijzonder complexe vraagstuk. De Commissie heeft aangegeven in 2022 een «way forward» te willen voorstellen op dit dossier. Daarbij pleit ik ook structureel, mede in EU verband, voor een transparant proces waarbij de samenwerking met het bedrijfsleven, opsporingsdiensten, het maatschappelijk middenveld en de wetenschap wordt gezocht. Gedurende het EU traject vindt ook afstemming plaats tussen mijn Ministerie en de I&V-diensten.
Wat is volgens u het uiteindelijke doel van het onderzoeken naar de mogelijkheden om communicatie van OTT-diensten op een proportionele wijze aftapbaar te maken? Hoe verhoudt dit doel zich tot het bredere cybercrime beleid?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het doel van de inventarisatie om geïnformeerde en zorgvuldige besluitvorming mogelijk te maken door dit kabinet en uw Kamer. Indien een mogelijke oplossing voor interceptie van versleutelde communicatie via OTT-communicatiediensten wordt gevonden, dan moet men goed inschatten wat de impact is op de cybersecurity, nationale veiligheid en bescherming van fundamentele rechten en vrijheden, zoals eerbiediging van de privacy. Indien een proportionele oplossing zich niet aandient, moeten we bijvoorbeeld ook goed analyseren wat dit betekent voor de mogelijkheden van de opsporing en IenV-diensten om criminaliteit op te sporen en onze maatschappij veilig te houden.
Dit traject staat los van het cybercrime beleid. De beschermende waarde van encryptie om te voorkomen dat criminelen toegang krijgen tot persoonlijke gegevens staat niet ter discussie. Daarbij moet ook worden bedacht dat rechtmatige toegang tot versleutelde communicatie ook de veiligheid van de maatschappij en burgers kan verbeteren doordat illegale inhoud kan worden erkend, onderschept, verwijderd en slachtofferschap wordt voorkomen of geminimaliseerd. De interceptiebevoegdheid kan worden gebruikt voor de bestrijding van vele soorten criminaliteit. Daarbij gelden passende juridische waarborgen: er moet toestemming worden verleend door een bevoegde autoriteit – de rechter-commissaris bij de inzet ten behoeve van de opsporing – die in concrete gevallen telkens een proportionaliteitsafweging maakt.
Ook in opsporingsonderzoeken naar misdrijven die alleen in de fysieke wereld worden gepleegd communiceren verdachten onderling of met derden over de planning of uitvoering van het misdrijf via OTT-communicatiediensten. Gegeven het belang van de interceptiebevoegdheid voor vele typen criminaliteit en de ontwikkeling in het gebruik van OTT-communicatiediensten is het WODC gevraagd om onderzoek te doen naar de impact van encryptie op de opsporing. Dit onderzoek kan helpen bij de weging van de proportionaliteit van een eventuele oplossing.
Hoe kijkt u naar het gebruik van end-to-end encryptie door OTT-communicatiediensten zoals Whatsapp en Signal? Wat zijn volgens u hier de voor- en nadelen van?
Ook dit kabinet erkent het belang van de ontwikkeling, beschikbaarheid en het gebruik van encryptie. Het is van groot belang de vertrouwelijkheid en integriteit van digitale communicatie en opgeslagen data te beschermen. Dat is belangrijk voor de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het vertrouwen van mensen in digitale producten en diensten en voor de Nederlandse economie in het licht van de digitale maatschappij. Dit kabinet stelt zich in het coalitieakkoord ook ten doel om privacy van burgers te verbeteren, fundamentele burgerrechten online te erkennen en veilige digitale communicatie te versterken.
In het coalitieakkoord wordt echter ook een ambitieuze agenda neergelegd voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit, radicalisering en extremisme, cybercriminaliteit en de slagkracht van de opsporings- en IenV-diensten. Interceptie van communicatie is voor het realiseren van deze doelen van belang.
De voor- en nadelen die gelden voor de versleuteling in het algemeen gelden ook voor end-to-end versleuteling. Zoals ik in antwoord op vraag twee reeds benoemd heb, zijn door de implementatie van dit type versleuteling opsporings- en IenV-diensten uitgesloten van rechtmatige toegang tot deze communicatie via de aanbieder. Ongeacht de passende juridische waarborgen of de ernst van het criminele feit of de dreiging. Dit heeft tot gevolg dat opsporings- en IenV-diensten meer aangewezen zijn op alternatieve mogelijkheden om alsnog toegang tot de informatie te verkrijgen, zoals bijvoorbeeld de bevoegdheid tot Opname van Vertrouwelijke Communicatie (OVC) of het op afstand binnendringen in een geautomatiseerd werk.
De effectiviteit van de wet die deze laatste bevoegdheid mogelijk maakt wordt op dit moment geëvalueerd door het WODC, het rapport verwacht ik in de eerste helft van 2022. In het algemeen kan worden gesteld dat deze bevoegdheden minder schaalbaar en de effectiviteit er van beperkt voorspelbaar zijn vanwege de vereiste expertise, de kostbaarheid van de uitvoering, de capaciteit die dit vraagt en de vraag of het de opsporings- en inlichtingendiensten überhaupt lukt om toegang te krijgen en te houden tot de gewenste communicatie. Betrouwbare en voorspelbare toegang tot informatie is een belangrijk element in dit vraagstuk.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van het aftappen van OTT-communicatiediensten zoals Whatsapp? Kunt u deze toelichten?
Dit is de kernvraag van de inventarisatie die in gang is gezet en hangt af van de mogelijke oplossingen, indien zich een proportionele oplossing aandient. Nederland zet nu primair in op het eerdergenoemde EU-traject. In de tussentijd zal nationale gedachtevorming doorgaan om onder andere een betekenisvolle rol te spelen in dit traject. Daarbij zet ik mij in, zowel nationaal in EU-verband, voor een transparant proces waarbij de samenwerking met het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en de wetenschap wordt gezocht.
Op welke wijze zou volgens u überhaupt de communicatie van deze OTT-diensten op proportionele wijze aftapbaar kunnen worden gemaakt? Kunt u dit toelichten?
Dit punt is onderwerp van de inventarisatie. Ik kan hierop nog geen antwoord geven. Ik zal uw Kamer indien het onderzoek resultaten heeft opgeleverd informeren over de uitkomsten en meenemen in de weging en verdere gedachtenvorming. Dat doe ik ook met een zeer brede groep van stakeholders: academici, het maatschappelijk middenveld, OTT-communicatiediensten, opsporings- en IenV-diensten.
Het stopzetten van het programma file-aanpak 2018-2021 |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is de berichtgeving juist dat u op advies van het Directoraat-generaal Mobiliteit (DGMo) heeft besloten dat het Programma file-aanpak 2018–2021 niet wordt verlengd en dat de financiering wordt stopgezet? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het besluit om het Programma File-aanpak 2018–2021 niet te verlengen is genomen voor het einde van 2021. Dit in het licht van eerder in dat jaar gestelde prioriteiten ten aanzien van het instandhoudingsbudget voor de jaren 2022 en 2023, zoals opgenomen in de ontwerpbegroting 2022. Ik ben over dit besluit na mijn aantreden – begin januari – geïnformeerd. Het Programma File-aanpak 2018–2021 betrof een eenmalige impuls-financiering van totaal € 86 mln. voor kortetermijnmaatregelen die de filegroei hebben afgevlakt. De (vrijwel) volledige benutting van het budget valt samen met het einde van de (geplande) vierjarige looptijd van het programma. Het Programma File-aanpak 2018–2021 is daarmee per 2022 afgelopen.
Is tevens de berichtgeving dat daarmee de financiering voor de tijdelijke maatregelen wordt stopgezet juist? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Heeft u de Kamer hierover geïnformeerd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet en wanneer dacht u dit te gaan doen?
De Kamer is onder meer in maart 2018 (Kamerstuk 31 305, nr. 240) geïnformeerd over de opzet van het programma File-aanpak 2018–2021. In deze Kamerbrief is destijds aangegeven tot een pakket van maatregelen te komen dat op korte termijn de bereikbaarheidsknelpunten zou moeten aanpakken. Dit pakket betrof een impuls in aanvulling op de reguliere werkzaamheden van Rijkswaterstaat, met deels incidentele en deels structurele effecten. Zo zijn de afgelopen jaren kleinschalige infrastructurele maatregelen doorgevoerd, zoals de verbreding van een verbindingsboog in knooppunt Oudenrijn en een aantal kleine aanpassingen bij het Prins Clausplein en zijn een aantal maatregelen structureel, zoals het langer openstellen van spitsstroken. In de begroting van het Mobiliteitsfonds voor 2022 (Kamerstuk 35 925 A, nr. 1) is zichtbaar gemaakt dat de financiering, behoudens een relatief klein bedrag voor afronding van enkele werkzaamheden, per ingang van dit jaar stopt.
Bent u zich ervan bewust dat automobilisten nog steeds dagelijks in de file staan?
Ik ben mij hiervan bewust. Hoewel het aantal files sterk is afgenomen sinds het begin van de coronacrisis, is de verwachting dat na verruiming van de coronamaatregelen de filedruk weer zal toenemen. Om de filedruk te beperken en bereikbaarheid te bevorderen maakt het Ministerie van IenW gebruik van een breed pakket aan maatregelen. Verkeersmanagementmaatregelen, zoals de inzet van weginspecteurs en bergers bij incidenten, zijn hier een onderdeel van. De inzet op verkeersmanagementmaatregelen is na het aflopen van de file-aanpak op hetzelfde niveau als in 2018. Andere instrumenten die worden ingezet om files aan te pakken of tegen te gaan zijn: de aanleg en verbreding van Rijkswegen, investeringen in de kwaliteit van het wegennet en de verkeerssystemen (denk hierbij aan geleiderails of signalering boven de weg), regionale afspraken met werkgevers over thuiswerken en spreiden van mobiliteit over de dag en over de week, en publiekscampagnes zoals VanAnaarBeter.
Beseft u dat, zodra u de financiering stopzet, dit het ontslag betekent voor tientallen weginspecteurs, frontofficemedewerk(st)ers en een klein aantal adviseurs?
De tijdelijke aard van het programma File-aanpak 2018–2021 hield in dat de betrokken medewerkers en adviseurs bij de start van de File-aanpak 2018–2021 een tijdelijke aanstelling hebben gekregen. Een deel van deze tijdelijke aanstellingen loopt later af dan de File-aanpak 2018–2021, de desbetreffende contracten worden niet tussentijds opgezegd. Bij de betrokkenen was overigens bekend dat deze tijdelijke aanstelling mogelijk niet in een vast dienstverband omgezet zou worden. Desalniettemin kan ik mij goed voorstellen dat het stoppen van een tijdelijk dienstverband een teleurstelling zal zijn.
Deelt u de mening dat de noodzaak van deze medewerkers nog altijd relevant is, aangezien zij bijdragen aan betere aanrijtijden en een snellere afhandeling van incidenten, en daarmee op veiligheid en doorstroming? Zo nee, waarom niet?
De weginspecteurs en frontofficemedewerk(st)ers vervullen een belangrijke taak in het zorgen voor de verkeersveiligheid en doorstroming. Met het aflopen van de file-aanpak vervalt de tijdelijke extra capaciteit en gaat het geboden serviceniveau naar het niveau van voor de impuls van de File-aanpak 2018–2021. De bestaande capaciteit van voor de impuls blijft beschikbaar. Daarbij hanteert het Ministerie van IenW een breed instrumentarium om de veiligheid en bereikbaarheid te borgen, zie ook het antwoord op vraag 4.
Beseft u dat het stopzetten van dit programma volstrekt tegenstrijdig is met de verwachting van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM), namelijk dat het wegverkeersvolume 5–10% hoger zal liggen dan voor de coronacrisis (2019)?1
De prognose is inderdaad dat het wegverkeersvolume op termijn zal toenemen. Het Ministerie van IenW zet dan ook een breed instrumentarium, zoals genoemd in het antwoord op vraag 4, in om de bereikbaarheid te borgen.
Het voorstel in de Maastrichtse gemeenteraad om het openbaar voortgezet onderwijs af te schaffen |
|
Mariëlle Paul (VVD), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u onze appreciatie van het openbaar onderwijs als onderwijs dat recht doet aan een principiële gelijkwaardigheid van opvattingen over godsdienst, levensbeschouwing en maatschappelijke diversiteit en dat voorwaarden schept voor emancipatie en tolerantie?
Ja.
Hoe beoordeelt u het voorstel in de Maastrichtse gemeenteraad om het openbaar voortgezet onderwijs af te schaffen en al het onderwijs te centreren op één plek («de Campus») in het licht van de grondwettelijke garantiefunctie van het openbaar onderwijs?1
Het is mogelijk om een openbare school om te zetten naar een bijzondere school. Het verzoek hiertoe wordt ingediend bij DUO. Indien het bevoegd gezag een school voor openbaar onderwijs wenst om te zetten in een bijzondere school is toestemming van de gemeenteraad nodig. De medezeggenschapsraad van de school heeft instemmingsrecht.
De huisvesting, daar waar het onderwijs wordt gegeven, is een zaak tussen het bevoegd gezag en de gemeente. Bij het verplaatsen van het onderwijs dient het bevoegd gezag wel te voldoen aan de daaraan door de wet gestelde eisen. Zo is een verplaatsing tot drie kilometer vrij en voor een verplaatsing van meer dan drie kilometer is een afspraak nodig met omliggende scholen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen.
In het licht van de garantiefunctie openbaar onderwijs, moet het bevoegd gezag, in dit geval de Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) gedeputeerde staten om advies vragen over de omzetting van een openbare school naar een bijzondere school. Indien gedeputeerde staten advies geven, wordt dit advies met de aanvraag voor omzetting meegezonden aan het Ministerie van OCW (artikel 16, Regeling voorzieningenplanning vo 2020). Daarnaast blijft ook als de omzetting een feit is, de garantiefunctie van artikel 23, vierde lid Grondwet en artikel 66 WVO onverkort van toepassing. Indien ouders van een voldoende aantal leerlingen een school voor openbaar voortgezet onderwijs wensen, kunnen zij zich wenden tot het college van burgemeester en wethouders. Indien het college die wens niet honoreert kunnen de ouders zich wenden tot gedeputeerde staten. Indien gedeputeerde staten de wens niet honoreert kunnen de ouders zich wenden tot de Minister. De Minister kan de gemeente dan opdragen een aanvraag voor het in aanmerking brengen voor bekostiging van een openbare school in te dienen.
Deugt in dit verband het concept-convenant tussen de Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs en de gemeente Maastricht juridisch, waar het de bevoegdheden van de gemeenteraad oprekt?2
In het concept convenant worden afspraken voorgesteld tussen de gemeente Maastricht en LVO over hoe deze partijen willen samenwerken. Hiervoor bestaat juridisch geen beletsel. Ik ben hierbij evenwel geen partij. In een convenant kunnen echter geen (grond)wettelijke taken overgedragen of opzijgezet worden. Het convenant kan de indruk wekken dat door te kiezen voor gratis en breed toegankelijk onderwijs met de denominatie algemeen bijzonder, wordt voldaan aan de garantiefunctie openbaar onderwijs in de gemeente Maastricht. Navraag bij LVO leert dat dit expliciet niet bedoeld wordt; de garantiefunctie openbaar onderwijs kan, ongeacht afspraken die hierover in een convenant staan, niet worden overgedragen. Dit blijft een verantwoordelijkheid voor de gemeente.
Deelt u onze afwijzing van pragmatisme als excuus om ons duale onderwijsstelsel opzij te schuiven? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan voor het onderwijsaanbod in Maastricht? Zo nee, waarom niet?
Het duale onderwijsstelsel wordt niet opzijgeschoven. Zoals ik in antwoord drie heb opgenomen blijft de garantiefunctie openbaar onderwijs onverminderd van kracht. Een omzetting van openbaar naar bijzonder onderwijs past bovendien binnen ons onderwijsstelsel. Het is aan het bevoegd gezag en de gemeenteraad om hierover te besluiten. Een verzoek van het bevoegd gezag voor omzetting van openbaar naar bijzonder wordt door DUO marginaal getoetst aan wet- en regelgeving. Indien aan de voorwaarden is voldaan, wordt het verzoek gehonoreerd.
Hoe beziet u het voorstel vanuit het risico dat daar een grote leerfabriek ontstaat, die de menselijke maat voor de scholieren ernstig schaadt? Is het streven naar de menselijke maat op scholen, niet langer een streven bij het onderwijsbeleid van de regering? Zo ja, hoe wilt u hieraan gestalte helpen geven in de Maastrichtse situatie?
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs op school. Daarbij beziet de inspectie onderwijskwaliteit, onderwijsomstandigheden en het welbevinden van de leerling. Ten aanzien van de menselijke maat in het onderwijs heeft mijn voorganger in een brief aan uw Kamer3 aangegeven dat de inzichten uit onderzoek laten zien dat de effecten van verschillende schaalgrootten erg genuanceerd liggen. Een duidelijke relatie tussen menselijke maat en schaalgrootte ontbreekt. Menselijke maat gaat erover dat leerlingen en docenten zich gehoord en gezien voelen. Het is belangrijk dat scholen hieraan, onafhankelijk van schaalgrootte, gestalte geven.
In het concept convenant is overigens geen voorstel voor het onderwijsaanbodvan alle scholen in Maastricht uitgewerkt.
Het bericht 'Tuchtraad zet morrend punt achter schending bankierseed' |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tuchtraad zet morrend punt achter schending bankierseed»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de kritiek van de voorzitter van de Tuchtcommissie dat het bankentuchtrecht slechts beperkte mogelijkheden heeft om te beoordelen of een bankierseed wordt geschonden, bijvoorbeeld inzake witwaspraktijken of exorbitante loonsverhogingen?
Voor het goed functioneren van het tuchtrecht is het belangrijk dat de relevante documenten beschikbaar worden gemaakt ten behoeve van het onderzoek naar een tuchtklacht. Het open en toetsbaar opstellen is een essentieel onderdeel van het tuchtrecht. In het bankentuchtrecht doet de Algemeen Directeur van de Stichting Tuchtrecht Banken onderzoek naar tuchtklachten en kan ook zelfstandig een tuchtrechtelijk onderzoek starten naar een bankmedewerker. Het Tuchtreglement Bancaire Sector bepaalt dat de Algemeen Directeur, ten behoeve van het onderzoek, inlichtingen en informatie kan inwinnen bij de bankmedewerker waartegen de tuchtklacht is ingediend alsmede bij de bank waar diegene werkzaam is2. Een bank(medewerker) is verplicht de door de Algemeen Directeur gevraagde inlichtingen en informatie te verstrekken3. Zo kan het niet meewerken aan een tuchtrechtelijk onderzoek op zichzelf grond zijn voor een tuchtrechtelijk verwijt. Medewerking van banken blijft echter wel van belang voor het tuchtrechtelijk onderzoek en ik roep banken dan ook in algemene zin op hieraan mee te blijven werken. Dit versterkt het vertrouwen in de financiële sector.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is wanneer het Tuchtrecht Banken niet tot een oordeel kan komen als gevolg van onvoldoende inzicht in het gedrag van (oud)medewerkers en bestuurders?
De eed of belofte en het daaraan verbonden tuchtrecht strekken ertoe om het belang van de normen en waarden waar de financiële sector voor staat te onderstrepen, de bewustwording te versterken van degenen die de eed of belofte afleggen en (daarmee) het vertrouwen van de consument in de financiële sector te vergroten. Het open en toetsbaar opstellen is een essentieel onderdeel van het tuchtrecht. Het is in algemene zin uiteraard onwenselijk indien de behandeling van een klacht wordt beëindigd terwijl er onvoldoende informatie beschikbaar is om tot een oordeel te komen. Een tuchtrechtelijk onderzoek kan echter ook uitwijzen dat er geen of onvoldoende aanwijzingen zijn voor tuchtrechtelijk laakbaar handelen.
Hoe kan het Tuchtrecht Banken op dit punt worden versterkt?
In de Wft is opgenomen dat banken onderworpen moeten zijn aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan bepaalde voorwaarden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang en het opdragen van de toepassing en uitvoering van de tuchtrechtelijke regeling aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie. Deze wettelijke verankering maakt onderdeel uit van de integere en beheerste bedrijfsvoering van banken. Dit is in lijn met de systematiek van de Wft waarin integriteit primair een aangelegenheid is van de financiële onderneming zelf. Het is aan de financiële onderneming, in dit geval de bank, om ervoor te zorgen dat zij is onderworpen aan tuchtrecht dat ten minste aan bepaalde voorwaarden voldoet. De Nederlandsche Bank (DNB) ziet er (risicogeoriënteerd) op toe dat banken daadwerkelijk zijn onderworpen aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is.
De verdere invulling, organisatie en eventuele uitbreiding en aanscherping van het tuchtrecht en de gedragscode is, binnen de wettelijke voorwaarden, primair aan de bank c.q. de bancaire sector zelf, mits het stelsel voldoet aan de wettelijke voorwaarden waar DNB op toeziet. Tuchtrecht ontwikkelt zich immers bij uitstek in de groep zelf. De sector zelf heeft als geen ander inzicht in de verschillende modaliteiten binnen de sector, (ongeschreven) sectorspecifieke en functiespecifieke normen, waarden en standaarden die (behoren te) gelden. Hiermee wordt ook de betrokkenheid van de banken en hun medewerkers bevorderd en daarmee de effectiviteit van het stelsel als geheel.
Kan de gedragscode banken volgens u uitgebreid worden en op welke wijze zou dit kunnen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om bijvoorbeeld het Tuchtrecht Banken inzicht te geven in de toetsing door de De Nederlandsche Bank (DNB) op de betrouwbaarheid en/of geschiktheid van bestuurders?
In verband met de toezichtsvertrouwelijkheid kan en mag de bevoegde toezichthouder (DNB, de AFM of de ECB) geen mededelingen doen over toetsingen op geschiktheid en betrouwbaarheid van beleidsbepalers in de financiële sector. Ook de vraag of hertoetsing in individuele gevallen is overwogen, is toezichtsvertrouwelijke informatie die niet mag worden gedeeld met derden. Het gaat hier om de beoordeling van personen door een bestuursorgaan, en de Wet op het financieel toezicht (Wft) schrijft strikte geheimhouding voor. De inzet van het instrument van (her)toetsing verloopt daarom uiterst zorgvuldig. Nu de Wft, in navolging van Europese financiële toezichtrichtlijnen, een geheimhoudingsregime met een stelsel van limitatief omschreven uitzonderingen op de geheimhouding kent, zie ik ook geen mogelijkheid om daarvan af te wijken als het gaat om informatiedeling met de Stichting Tuchtrecht Banken.
Deelt u de analyse dat er een breed probleem is ten aanzien van witwassen? Wanneer stuurt u het wetsvoorstel aanpak witwassen naar de Kamer om hier iets aan te doen?
Ik deel de analyse dat de aanpak van witwassen van groot belang is voor de effectieve preventie en repressie van allerlei vormen van (ondermijnende) criminaliteit en dat deze aanpak uit diverse maatregelen bestaat op diverse niveaus. Daarom bestaat het plan van aanpak witwassen uit 2019 uit drie verschillende pijlers (verhogen van barrières, vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en toezicht en het verstreken van de opsporing en vervolging) met ieder een scala aan maatregelen, die grotendeels zijn afgerond. Een van de maatregelen die nog niet is afgerond, is het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen. Op dit moment wordt er bekeken welke wijzigingen het wetsvoorstel naar aanleiding van het advies van de Raad van State behoeft. Ik verwacht het wetsvoorstel op korte termijn in te dienen bij uw Kamer.
Toegankelijkheid in het openbaar vervoer (ov) |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan de Graaf (CDA), Lisa van Ginneken (D66), Habtamu de Hoop (PvdA), Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid Van der Graaf c.s. over een bestuursakkoord over de toegankelijkheid sluiten?1
Ja.
Klopt het dat het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer, ondanks de beloofde «stevige inspanning» voor een akkoord in het voorjaar 20212, nog steeds niet is gesloten?
Ja. Zoals mijn voorganger in zijn reactie op het schriftelijk overleg Spoor3, spoorveiligheid, ERTMS en internationaal spoor van d.d. 12 januari jl. heeft aangegeven, verlopen de gesprekken over het Bestuursakkoord toegankelijkheid OV in een constructieve sfeer, maar was het vanwege de demissionaire status van het kabinet niet mogelijk om tot afronding van een akkoord te komen.
Wat zijn momenteel de grootste knelpunten waardoor het bestuursakkoord nog niet gereed is? En wat is er volgens u nodig om deze knelpunten op te lossen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is de vertraging bij het afsluiten van een bestuursakkoord met name veroorzaakt doordat er tijdens de demissionaire periode van het vorige kabinet geen akkoord kon worden gesloten. Een bestuursakkoord toegankelijkheid heeft immers juridische en financiële consequenties voor de betrokken partijen, waaronder de rijksoverheid. Ik vind het daarnaast wenselijk dat de maatregelen tot stand komen via een zorgvuldig proces. Om deze reden loop ik – zo lang de gesprekken nog gaande zijn – niet vooruit op de uitkomst op specifieke onderdelen van het bestuursakkoord.
Bent u bereid het bestuursakkoord voor 1 mei te presenteren?
Via de gewijzigde motie van de leden De Hoop en Van der Graaf4 heeft uw Kamer inmiddels verzocht om het akkoord af te ronden voor de zomer. Ik zeg uw Kamer toe dat ik mij zal inspannen om het bestuursakkoord vóór de zomer af te ronden en aan uw Kamer toe te zenden. Het kunnen komen tot een presentatie van het bestuursakkoord vóór de zomer vereist uiteraard ook bestuurlijk commitment bij de andere betrokken partijen zoals provincies en vervoerders. Ik hecht daarbij ook sterk aan de betrokkenheid van de doelgroep zelf; mensen die een beperking ervaren bij het gebruik van het openbaar vervoer.
Wat is de laatste stand van zaken betreffende de bestuurlijke afspraken over reisassistentie voor mensen met een lichamelijke en visuele beperking op decentrale lijnen? En wat betekenen die afspraken voor de voorgenomen sluitingen van serviceloketten op stations (zoals Tilburg)?
De beschikbaarheid van reisassistentie en toiletten in regionale treinen is onderdeel van de nog lopende gesprekken over het Bestuursakkoord toegankelijkheid OV. Ik vind het belangrijk om een zorgvuldig proces met alle betrokken partijen (NS, ProRail, regionale vervoerders, decentrale overheden en belangenorganisaties) te doorlopen. Daarom wil ik nu niet vooruitlopen op de concrete inhoud van het bestuursakkoord.
Voor wat betreft de sluiting van servicebalies geldt dat dit het gevolg is van de aanpassing van het serviceaanbod door NS. Deze wijziging volgt naar aanleiding van de wens van NS om de inzet van het personeel beter te laten aansluiten op de veranderende behoefte van de reiziger, die steeds meer digitaal zaken doet en steeds minder aan de balie om begeleiding vraagt. Uw Kamer is, mede namens de Minister van Financiën, eerder geïnformeerd over de sluiting van servicebalies door NS. Daarbij is toegelicht dat de sluiting van servicebalies geen effect heeft op de kwaliteit van de reisassistentie.5
Wat is de laatste stand van zaken betreffende de bestuurlijke afspraken over toiletten in treinstellen van regionale vervoerders?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat een aanpassing van het Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer nodig is om de toegankelijkheid in het openbaar vervoer te vergroten?
Op dit moment richt ik mij op het maken van afspraken in een bestuursakkoord. Een deel van de maatregelen uit een bestuursakkoord kan na het sluiten van een bestuursakkoord in het Besluit toegankelijkheid OV worden opgenomen als extra basiseis, in aanvulling op de bestaande basiseisen die al zijn neergelegd in het genoemde besluit en de Europese verordeningen. Op het moment dat een bestuursakkoord wordt afgesloten zal ik uw Kamer informeren over de wenselijke wijzigingen in het Besluit toegankelijkheid OV.
Als belangrijke voorwaarden voor een toegankelijk ov, zoals reisassistentie en toiletten, niet geregeld worden in het bestuursakkoord, bent u dan bereid dit alsnog af te dwingen via het Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer?
Zie mijn antwoorden op de vragen 4, 5, 6 en 7.
Bent u bereid om voor de zomer met aanpassingen te komen aan wet- en regelgeving, aanvullend aan het bestuursakkoord?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 richt ik mij nu eerst op het sluiten van een bestuursakkoord. Voor zover de afspraken uit een bestuursakkoord aanpassingen in wet- en regelgeving vereisen, zal ik daarvoor met voorstellen voor wijziging van de regelgeving komen. Aangezien wijzigingen van wet- en regelgeving een langere doorlooptijd hebben, kunnen de wijzigingen zelf niet tegelijkertijd met het bestuursakkoord worden doorgevoerd. Wel zal ik daarbij aangeven in hoeverre dergelijke wijzigingen wenselijk zijn.
Kent u het nieuwsbericht «Stadsbus verdwijnt ’s avonds in Gouda en Alphen: dit is het alternatief (en het is nog sneller ook)» (AD, 16-12-21)?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat normaal toegankelijke lijnbussen regelmatig worden vervangen door buurtbusconcepten, kleine busjes die vaak niet toegankelijk zijn voor mensen in een rolstoel?
Standaard lijnbussen vormen de basis voor het reguliere stads- en streekvervoer, naast de regionale trein, tram en metro. In regionale concessies, beheerd door de decentrale OV-autoriteiten, wordt vastgelegd op welke verbindingen er regulier openbaar vervoer geboden moet worden en/of gewenst is. Wanneer er onvoldoende vraag is naar een verbinding, leidt de inzet van een standaard lijnbus, tot een minder effectieve inzet van OV-capaciteit. Meer flexibele diensten met kleinschalig materieel kunnen in die gevallen recht doen aan een beperkte vraag naar vervoer.6 De buurtbus is een specifiek concept dat veelal is benoemd in het programma van eisen van decentrale OV-concessies. Het gaat hierbij in principe om vrijwillige chauffeurs die een vaste route met dienstregeling rijden op plaatsen waar geen reguliere OV-verbinding (mogelijk) is. De dienst is ontstaan uit lokale behoeftes. Naar de toegankelijkheid van buurtbussen voor reizigers met een beperking wordt momenteel onderzoek gedaan in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (zie het antwoord op vraag 15).
Bent u het eens met de stelling dat dit in het kader van het VN-verdrag Handicap onacceptabel is omdat dit een achteruitgang in toegankelijkheid betreft?
Hoe de toegankelijkheid van het specifieke concept buurtbus in Nederland is en uit welke aspecten die toegankelijkheid bestaat wordt momenteel onderzocht (zie het antwoord op vraag 15). Zoals ook blijkt uit «de Staat van het regionaal OV 2020»7 is er een grote variatie aan flexibele (OV-)concepten waar regionale en lokale overheden mee experimenteren. De impact daarvan op de toegankelijkheid voor reizigers met een beperking is niet op voorhand vast te stellen.
Bent u zich ervan bewust dat er voor mensen die gebruik maken van een rolstoel vaak een taxisysteem wordt uitgerold?
Ik ben mij ervan bewust dat in bepaalde gevallen flexibele vormen van vervoer worden ingezet om aan de vraag naar vervoer van rolstoelgebruikers te voldoen. Rolstoelgebruikers kunnen in bepaalde gevallen met buurbussen reizen. In andere gevallen wordt door gemeenten gekozen voor taxivervoer met de benodigde expertise en opleiding om dergelijk gespecialiseerd vervoer aan te kunnen bieden.
Bent u het eens met de stelling dat een taxisysteem, waarbij (ruim) van tevoren moet worden gereserveerd, niet gelijkwaardig is aan een toegankelijke bus voorziening en daarom ook niet acceptabel is?
Bij een vergelijking van beide vervoerssoorten valt op dat de functie en aard van de twee vormen van vervoer anders is. Waar lijnbussen en buurtbussen een halte-tot-halte dienstverlening verlenen, is er bij taxivervoer sprake van een deur-tot-deur dienstverlening. De verschillen in functie en aard maken naar mijn mening dat deze vormen van vervoer zowel een acceptabel alternatief voor als een aanvulling op elkaar kunnen zijn.
Klopt het dat het ministerie momenteel een onderzoek laat uitvoeren naar de toegankelijkheid van de buurtbus?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat laat momenteel een onderzoek uitvoeren om in kaart te brengen welke buurtbusconcepten er in Nederland zijn, welke barrières er zijn voor reizigers met een rolstoel en welke mogelijkheden er zijn om die op te lossen. Bij het onderzoek worden verschillende stakeholders betrokken zoals (belangenbehartigers van) mensen met een beperking, OV-autoriteiten, gemeenten, buurtbusverenigingen en concessiehouders. De verwachting is dat het onderzoek in november 2022 afgerond zal worden. De resultaten zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Vindt u het ook onwenselijk dat er gedurende het (door IenW ingestelde) onderzoek naar de toegankelijkheid van de buurtbus, er andere ontoegankelijke buurtbussen en gelijkaardige ov-concepten worden geïntroduceerd?
De buurtbus is een initiatief dat een rol speelt op trajecten die zich niet lenen voor de inzet van lijnbussen. Daarmee is de buurtbus een lokaal aanbod dat beantwoordt aan een vraag naar vervoer op routes met weinig vervoervraag. In de regel zijn het vrijwilligers die zich inspannen om de exploitatie van een buurtbus mogelijk te maken. Dit neemt niet weg dat ik samen met decentrale overheden en vervoerders in gesprek zal blijven om gezamenlijk te zoeken naar oplossingen om ook deze vormen van flexibel vervoer toegankelijker te maken voor reizigers met een beperking.
Nevenactiviteiten |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw nevenactiviteitenpagina op parlement.com?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze nevenactiviteiten niet dezelfde zijn als die eerder op de website van de Tweede Kamer te vinden waren?2
Nee.
Klopt het dat er nevenactiviteiten vermeld zijn op de hiervoor genoemde website, waaronder die van «Lid van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows (10-04-2020 tot en met 10-04-2023)», die op dit moment niet zijn opgegeven op uw nevenactiviteitenpagina op parlement.com? Waarom staan (eventueel) beëindigde activiteiten niet bij de sectie «vorige» op de pagina op parlement.com?
Nee, dit klopt niet. Op de website parlement.com staan in de uitgebreide versie dezelfde nevenactiviteiten als eerder op de website van de Tweede Kamer te vinden waren. Het lidmaatschap van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows kunt u op de website parlement.com vinden in de sectie «Wetenswaardigheden».
Overigens is de website parlement.com een onafhankelijke website, die niet verbonden is aan en niet gefinancierd wordt door politieke partijen of overheidsinstellingen. Voor vragen over de inhoud van de website moet ik u daarom verwijzen naar de onafhankelijke redactie van deze website.
Kunt u een toelichting geven over uw werkzaamheden en/of activiteiten als lid van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows?
De Trilateral Commission is een internationaal platform voor een open dialoog tussen mensen uit het bedrijfsleven, de overheid, de academische wereld, media en maatschappelijk middenveld. De leden delen een sterk geloof in de rechtsstaat, democratie, mensenrechten, vrijheid van meningsuiting en vrij ondernemerschap die ten grondslag liggen aan menselijke vooruitgang. Als fellow van de Trilateral Commission heb ik deelgenomen aan enkele online bijeenkomsten en lezingen.
Kunt u een toelichting geven over de reden van uw toetreding als lid van deze commissie en waarom dit in april 2020 gebeurde?
Ik ben in april 2020 gevraagd om fellow te worden van de Trilateral Commission. Ik ben op deze uitnodiging ingegaan, omdat ik mij herken in de waarden van de Trilateral Commission en het beschouwde als een mogelijkheid om open van gedachten te kunnen wisselen met interessante leden van deze commissie, verspreid over de wereld.
In hoeverre verhoudt uw (eventueel) lidmaatschap van de Trilateral Commission zich tot het «Handboek voor bewindspersonen» waarin op p.11 staat geschreven: «Een kandidaat-bewindspersoon dient alle betaalde en onbetaalde functies, nevenfuncties, en andere nevenactiviteiten neer te leggen voorafgaand aan de beëdiging van het kabinet»?
Voor de beëdiging van het kabinet heb ik mijn functies, nevenfuncties en nevenactiviteiten beëindigd. Ik ben geen lid meer van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows.
Het verspreiden van schadelijke desinformatie over de wolf |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hond in kudde, meerdere schapen vermist»?1
Ja.
Zijn er officiële cijfers bekend van de aantallen kleinvee die gedood worden door loslopende honden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid daar nader onderzoek naar te (laten) verrichten? Zo ja, kunt u de cijfers over de afgelopen vijf jaar met ons delen?
Cijfers van landbouwhuisdieren die gedood worden door honden zijn niet beschikbaar, omdat hier geen centrale registratie van plaatsvindt. BIJ12 komt alleen in actie bij vermoedelijke wolvenschade. Na DNA-analyse kan blijken dat het een aanval van een hond betrof. Dit zijn echter toevalligheden en geeft geen representatief beeld. Als al direct na de aanval duidelijk is dat het om een hond gaat dan wordt BIJ12 hier niet bij betrokken. Ik zie op dit moment geen aanleiding tot nader onderzoek.
Is het waar dat gevestigde wolven een voorkeur hebben voor natuurlijke prooien anders dan voor kleinvee? Zo nee, waarop baseert u uw antwoord? Zo ja, bent u bereid de natuurlijke prooidieren van de wolf meer te beschermen tegen menselijk ingrijpen?
Uit de Factfinding studie2 die vorig jaar is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) komt naar voren dat het dieet van wolven in hoofdzaak wordt bepaald door de combinatie van prooibeschikbaarheid (= welke soorten zijn in welke aantallen aanwezig) en prooikwetsbaarheid (= zijn de prooien gemakkelijk te vangen of niet). Daarnaast kunnen individuele voorkeuren, leerprocessen en de rangordepositie van de wolf binnen de groep, de samenstelling verder beïnvloeden. Voor het gematigd klimaatgebied van Europa worden ree, edelhert en zwijn aangeduid als de belangrijkste prooisoorten, maar ook andere regionaal aanwezige hoefdieren, bijvoorbeeld damhert en moeflon, kunnen een belangrijke voedselbron vormen. Daarnaast staan haasachtigen op het menu, hoewel het belang van deze prooicategorie in het Europese gematigde klimaatgebied klein is. Ook de doodgereden wolvin op de Zuid-Veluwe, GW1729f, had resten van haas in haar maag. Wanneer de beschikbaarheid van wilde prooien ontoereikend blijkt, al dan niet tijdelijk, kan predatie van vee plaatsvinden. Vee en wilde hoefdieren zijn vanuit het perspectief van wolven beide gewoon hoefdieren.
De Wet natuurbescherming biedt voldoende basis voor het beschermen van prooisoorten tegen menselijk handelen. Op dit moment is geen reden voor aanvullende bescherming.
Kent u de Duitse verslagen van analyses van de fecaliën van wolven waaruit blijkt dat de wolf een sterke voorkeur heeft voor natuurlijke prooien? Zo ja, heeft u redenen om aan te nemen dat de situatie in Nederland substantieel zal afwijken van deze waarnemingen en waarom?2
Ja, deze zijn mij bekend.
Het is de verwachting dat de situatie in Nederland voor wat betreft het natuurlijke voedselpatroon van de wolf vergelijkbaar is met die in Duitsland.
Bent u bereid ook in Nederland een dergelijke analyse te laten verrichten? Zo ja, op welke termijn?
Het dieet van de wolf wordt meestal afgeleid door identificatie van prooiresten in uitwerpselen. Traditioneel gebeurt dit mechanisch, namelijk micro- en macroscopische determinatie van haren en verificatie van tand- en botfragmenten. Recentelijk kan hier ook de genetische analyse aan toegevoegd worden. De Zoogdiervereniging heeft onlangs, in samenwerking met de Universiteit Antwerpen, Universiteit Leiden en de stichting Leo, een eerste onderzoek uitgevoerd naar het dieet van wolven in Nederland, gebruikmakend van fecaliën analyse4. De resultaten van het dieetonderzoek via eDNA-analyse zijn waarschijnlijk eind april beschikbaar.
Is het waar dat Vlaanderen een aanzienlijk hogere straf kent voor het doden van een wolf dan Nederland? Zo ja, bent u bereid de strafmaat in Nederland voor het doden van de wolf te verhogen?3
Ik ben van mening dat de strafmaat in Nederland voldoende is. Ook ligt het strafmaximum hoger dan in België. Het verhogen van de strafmaat is op dit moment niet aan de orde.
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 837) is aangegeven, is het doden van een wolf in Nederland een overtreding van artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten stelt dat overtreding van dit artikel een economisch delict vormt. Artikel 2 van deze wet geeft aan dat het opzettelijk doden van een wolf een misdrijf is. De strafmaat die hierop is gesteld is een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (maximaal € 90.000,-). Hierbij kunnen tevens bijkomende straffen en maatregelen worden opgelegd. Het is aan de rechter om de hoogte van de straf te bepalen. In Vlaanderen is het doden van wolven strafbaar met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en/of een geldboete van 100 tot 500.000 euro, voor zover dit opzettelijk gebeurt.
Deelt u de mening dat het demoniseren van beschermde dieren als de wolf kan leiden tot eigenrichting en het uitlokken van illegale jacht?
Burgers dienen zich te houden aan de wettelijke grenzen en eigenrichting dient te worden voorkomen. Ik zie echter geen verband tussen de diverse uitingen over de wolf en illegaal gedrag.
Op welke manier kan de huidige wetgeving rondom haatzaaien, bedrog en misleiding ingezet worden om desinformatie over de wolf te bestrijden, zeker als dit kan leiden tot strafbare handelingen die gericht zijn tegen een beschermde diersoort?
Desinformatie valt in principe onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Uitspraken over de wolf vallen ook onder de vrijheid van meningsuiting en deze mogen worden geuit en verspreid, ook door belangenorganisaties. Toch kunnen zich situaties voordoen dat een uiting strafbaar is, bijvoorbeeld wanneer dit aanzet tot haat (artikel 137d Sr). Dit is echter gericht op haat tegen mensen, en niet tegen dieren. Wel kunnen in sommige gevallen de gevolgen van het verspreiden van onwaarheden leiden tot strafbare feiten. Bijvoorbeeld wanneer een persoon op basis van onjuiste informatie over de wolf het besluit neemt een wolf te doden, wat in strijd is met artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Hierbij kan iemand niet vervolgd worden voor het verspreiden van desinformatie of onwaarheden, maar voor het plegen van een strafbaar of onrechtmatig feit.
Op welke manier gaat u techbedrijven verantwoordelijk houden voor het verspreiden van desinformatie over de wolf, bijvoorbeeld in de vorm van een meldplicht?
Online platformen zoals Facebook en Twitter hebben in hun gebruiksvoorwaarden opgenomen wat toegestaan is op hun platform en wat niet. Berichten die tegen het beleid ingaan kunnen worden gerapporteerd. Het online platform zal dan oordelen of het bericht bijvoorbeeld verwijderd wordt of niet. In de eerdere brief van de voormalige Minister van BZK wordt verder ingegaan op de mogelijkheid van platformen om online content te reguleren, het toepasselijke juridische kader en de rol van de overheid (Kamerstuk 26 643, nr. 782).
Op welke manier gaat u belangenorganisaties verantwoordelijk houden voor het verspreiden van desinformatie over de wolf?
Zoals bij de beantwoording van vraag 8 is aangegeven, valt desinformatie in principe onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Het staat organisaties vrij hun mening te uiten.
Bent u bereid om een bewustwordingscampagne te starten met feitelijke informatie over de wolf om de stortvloed aan schadelijke desinformatie van weerwoord te voorzien?
Verschillende provincies6 en maatschappelijke organisaties7 8 geven momenteel al informatie en voorlichting over het samenleven met de wolf. Ik bekijk of en op welke manier vanuit mijn ministerie aanvullende voorlichting nodig is. Deze voorlichting koppel ik aan de informatie uit het nieuwe wolvenplan dat na de zomer gereed is.
Het bericht ‘Hoofddoek boa moet kunnen’ |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoofddoek boa moet kunnen»?1
Ja
Bent u het eens dat een besluit van de gemeenteraad, in casu Arnhem, in strijd is met twee in december 2021 aangenomen moties van de Tweede Kamer?
Het staat de gemeenteraden vrij moties aan te nemen inzake materie waarover tevens moties zijn aangenomen in de Tweede Kamer. Zowel de gemeenteraden als de Tweede Kamer hebben een eigen verantwoordelijkheid over hun eigen moties.
Zo ja, wat gaat u hieraan doen dit tegen te gaan dat in strijd met deze moties, die oproepen tot een verbod, dan wel het tegengaan van een hoofddoek bij het uniform van de boa’s, wordt gehandeld?
Ik vind de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek een belangrijk uitgangspunt en zal de door de Tweede Kamer aangenomen moties dan ook uitvoeren om de neutraliteit van het boa uniform te borgen. Hiertoe zal ik, in dialoog met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het lokaal bestuur, een richtlijn opstellen waarin de neutraliteit en landelijke uniformiteit en herkenbaarheid van het boa-uniform worden geborgd. Ik acht het van belang dat de richtlijn qua vorm en inhoud aansluit bij het uitgangspunt voor het politie-uniform, waarbij de neutraliteit voorop staat. Over het meest passende instrument om de landelijke richtlijn in te vatten zal ik uw Kamer in het voorjaar informeren.
Gaat u gevolg geven aan uw belofte, gedaan in de brief van 21 december 2021 als antwoord op de beide aangenomen moties die als volgt luidt: «Gezien het feit dat hier sprake is van lokaal werkgeverschap zal ik komende tijd verkennen hoe op adequate wijze opvolging kan worden gegeven aan de moties»?
Ervan uitgaande dat u refereert aan de Kamerbrief d.d. 16 december 2021 (Kamerstuk 29 614, nr. 161) verwijs ik u gaarne naar het antwoord bij vraag 3.
Bent u het voorts eens dat in Arnhem een voorbeeld moet worden genomen aan de burgemeester van Utrecht die zegt «het nu niet opportuun te vinden» een hoofddoek bij het uniform van de boa’s toe te staan vanwege de aangenomen moties?
Boa’s behoren tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zoals ik in mijn brief van 11 maart 2022 stel kom ik met een richtlijn met betrekking tot de neutraliteit van het uniform van de boa’s.
Bent u bekend met het standpunt van de Nederlandse BOA Bond die het onwenselijk noemt dat handhavers en toezichthouders voortaan een hoofddoek of keppeltje mogen dragen, omdat het de neutraliteit van de boa’s aantasten?
Ja, dit standpunt deel ik.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden gezien het spoedeisende karakter aangezien de gemeenteraad in Arnhem mogelijk heden een besluit zal nemen over de hoofddoek bij het uniform van de boa?
Ja.
Het bericht dat Rusland BUK-luchtafweersystemen bij de grens met Oekraïne plaatst. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op Defence-blog dat Rusland Buk-luchtafweersystemen plaatst bij de Oekraïense grens?1
Ja.
Bent u bekend met het surface-to-air materieel, zoals S-300 en S-400 systemen, dat Rusland op de Oekraïense grens en in Belarus heeft geplaatst?2 3
Ja.
Hoe oordeelt u over deze feiten en de dreiging die daaruit voortvloeit voor de burgerluchtvaart?
Vanwege de destijds aanhoudende gespannen situatie werden de ontwikkelingen ten aanzien van de dreiging voor de burgerluchtvaart rondom Oekraïne nauwlettend in de gaten gehouden door de Nederlandse, Europese en overige buitenlandse overheidsinstanties, die elkaar op de hoogte houden. In de huidige situatie wordt deze monitoring nauwlettend voortgezet.
Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer d.d. 16 februari 2022 met betrekking tot de ontwikkelingen Oekraïne, heeft KLM op zaterdag 12 februari besloten voorlopig niet meer op Oekraïne (Kiev) te vliegen. Hiermee was KLM de eerste grote Europese luchtvaartmaatschappij die deze beslissing nam. Later besloten meerdere Europese luchtvaartmaatschappijen niet langer op Oekraïne te vliegen, dan wel hun vluchtschema’s te beperken.
Sinds 24 februari jl. heeft Oekraïne zijn luchtruim gesloten voor de burgerluchtvaart en heeft Rusland dat ook gedaan voor aangrenzend Russisch luchtruim. Ook is een EASA Conflict Zone Information Bulletin (CZIB) van kracht waarin luchtvaartmaatschappijen wordt opgeroepen het luchtruim van Oekraïne, inmiddels inclusief een bufferzone van circa 370 kilometer (200 zeemijlen) omvattende het luchtruim van Belarus, Moldavië en grote delen van het aangrenzende Russisch luchtruim, te mijden.
Door de thans geldende sluiting van het Europese luchtruim voor Russische luchtvaartmaatschappijen en de tegenreactie van Rusland het luchtruim voor alle EU-luchtvaartmaatschappijen te sluiten, is er behoudens mogelijke noodvluchten of vluchten voor humanitaire doeleinden en uitgaande repatriëringsvluchten geen direct vliegverkeer tussen Europa en Russische steden.
Klopt het dat burgerluchtvaart nog steeds vliegt aan Russische zijde van de grens bij Oekraïne, ook boven gebieden waar Russische troepen en wapentuig samengebald is? Zo ja, is dat veilig in uw oordeel?
Tot en met 23 februari jl. golden in delen van het Russische luchtruim ten oosten van de Oekraïense-Russische grens enkele door Rusland ingestelde restricties. In dat luchtruim werd op kruishoogte voornamelijk gevlogen door Russisch (gelieerde) luchtvaartmaatschappijen en diverse luchtvaartmaatschappijen uit het Midden-Oosten. Nederlandse luchtvaartmaatschappijen vlogen daar niet.
Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat de «Internationale Organisatie van Piloten (de International Federation of Air Line Pilots» Associations, IFALPA) en de Europese Cockpit Associatie (ECA) zeer bezorgd zijn over de verhoogde spanningen in de hele regio Oost-Europa?4
Ja.
Wat vindt u van de oproep en waarschuwing van IFALPA en ECA aan staten en luchtvaartmaatschappijen om de lessen van de MH17 ter harte te nemen en de veiligheid van passagiers te allen tijde de prioriteit te geven, en daarom bij twijfel over veiligheid de benodigde maatregelen te nemen? Gebeurt dat in de huidige situatie voldoende?
Sinds het neerhalen van vlucht MH17 in 2014 delen nationale en internationale overheden sneller en beter informatie met elkaar ten aanzien van risicobeheersing met betrekking tot vliegen over en nabij conflictgebieden. Op nationaal niveau is hiertoe het convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart afgesloten.
Op Europees niveau heeft de Europese Unie het Integrated Risk Assessment systeem ingesteld. Daarnaast zijn diverse internationale expertgroepen inzake risicobeheersing met betrekking tot vliegen over en nabij conflictgebieden opgericht. De maatregelen die zijn genomen voor de luchtruimen boven Oost- en Zuid-Oekraïne zijn op basis van deze informatie-uitwisseling tot stand gekomen.
Thans is het Europese luchtruim gesloten voor Russische luchtvaartmaatschappijen en het Russische luchtruim gesloten voor alle EU-luchtvaartmaatschappijen.
Heeft het kabinet conform de uit het OVV-rapport «Veilige Vliegroutes» overgenomen aanbeveling 2 «Internationaal: vernieuwing van de risicobeoordelingsmethoden» initiatief genomen om risicobeoordelingsmethoden verder te ontwikkelen? Zo ja, zijn de risicobeoordelingsmethoden reeds verbeterd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?5
In internationaal verband zet Nederland zich intensief in en heeft het ontwikkelen van criteria voor toepassing van voorzorgsbeginselen bij onzekerheid van snel escalerende conflicten met mogelijk catastrofale gevolgen op de agenda gezet.
Nationaal wordt in de expertgroep van het convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart samen met de luchtvaartmaatschappijen gewerkt aan het uitwerken en toepassen van het voorzorgsbeginsel in de besluitvorming om wel of niet over een bepaald gebied te vliegen.
Uw Kamer is op 26 november 2021 geïnformeerd over bovenstaande acties in de uitgebreide Kabinetsreactie op het OVV-rapport «Veilige vliegroutes» (Kst 24 804, nr. 186).
Is het, conform de overgenomen aanbeveling 3 «Internationaal: criteria voor het sluiten van het luchtruim», van het OVV-rapport «Veilige Vliegroutes: reageren op escalerende conflicten» inmiddels mogelijk voor het Nederlandse kabinet om het luchtruim voor burgerluchtvaart te sluiten? Zo nee, waarom niet?6
In de Kabinetsreactie van 26 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd dat het Kabinet na zorgvuldige afweging heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat ons nationale systeem verder zal verbeteren als de overheid de mogelijkheid heeft tot het geven van een advies of het opleggen van een verbod aan Nederlandse luchtvaartmaatschappijen.
Het creëren van de mogelijkheid om op nationaal niveau een advies of verbod af te geven aan de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen stuit bovendien op zowel juridische, als praktische bezwaren.
In internationaal verband zet Nederland zich intensief in bij het ontwikkelen van criteria voor het sluiten van het luchtruim bij gevaar voor de burgerluchtvaart. Dit staat los van ons nationaal systeem.
Bent u het ermee eens dat het kabinet alles op alles moet zetten om een vliegramp als met de MH17 te voorkomen?
Het Kabinet voelt een grote verantwoordelijkheid hiervoor. Uw Kamer heeft op 26 november 2021 een uitgebreide reactie gekregen op het OVV-rapport «Veilige vliegroutes» (Kamerstuk 24 804, nr. 186). Het Kabinet is daarbij geen bevoegdheden uit de weg gegaan als die zouden kunnen bijdragen aan de verdere vermindering van de veiligheidsrisico’s.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het kabinetsbesluit UAWC niet langer te financieren en Israëls criminalisering van Palestijnse maatschappelijke organisaties |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich het besluit van het vorige kabinet, zoals op 5 januari 2022 aangekondigd, om de financiering van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) te beëindigen?1
Ja.
Betwist het kabinet, anders dan onderzoeksbureau Proximities heeft vastgesteld, «dat UAWC gebonden is aan het principe van non-discriminatie betreffende politieke meningsuiting en niet bevoegd is om stafleden dan wel bestuursleden te vragen naar politieke activiteiten»?2 Zo ja, op welke (rechts)gronden en feiten berust dit standpunt? Zo nee, hoe zijn de juridische beperkingen waaraan UAWC is onderworpen, ook onder Palestijnse wetgeving, gewogen en betrokken in het kabinetsbesluit?
Het kabinet verwacht niet van organisaties waarmee wordt samengewerkt dat medewerkers worden gescreend op politieke opvattingen of affiliaties met politieke organisaties. Het kabinet is zich bewust dat de PFLP in de lokale context een erkende politieke partij is. Voor het kabinet is in de besluitvorming echter leidend dat de PFLP een door de EU en VS geregistreerde terroristische organisatie is. De regering is van oordeel dat van UAWC mocht worden verwacht op de hoogte te zijn van deze kwalificatie door de EU, en de relevantie daarvan voor donoren zoals Nederland. Dit is ook meerdere malen benadrukt door Nederland in het contact met UAWC. Het kabinet heeft geconstateerd dat de individuele banden – zeker ook binnen het bestuur van UAWC en de daar geconstateerde dubbelmandaten met de PFLP – wijdverbreid waren en de gehele onderzoeksperiode 2007–2021 bestreken, en derhalve van dien aard en orde van grootte waren dat deze redelijkerwijs niet onopgemerkt kunnen zijn gebleven. UAWC had Nederland daarvan op de hoogte moeten brengen maar heeft dit niet gedaan, ook niet ten tijde van het onderzoek. Zie ook de antwoorden op de Kamervragen gesteld door de leden Simons en Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1945)
Hoeveel van de 34 personen die, volgens de bevindingen van Proximities, «individuele banden» met de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) zouden hebben onderhouden: Hoeveel personen vermeld onder vraag 3b zijn meegeteld op basis van vermeende banden met maatschappelijke organisaties, zoals bedoeld onder vraag 3a?
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 5 januari jl. zijn er volgens het externe onderzoek 34 personen met individuele banden geïdentificeerd over de periode van 2007 tot en met 2021. In 11 gevallen was sprake van individuen die, op het moment dat zij actief waren voor UAWC, een band hadden met een maatschappelijke organisatie die door de externe onderzoeker werd geïdentificeerd als onderdeel van de PFLP.
Aangezien het onderzoek in 2021 is afgerond is niet bekend of er op dit moment nog medewerkers of bestuursleden van UAWC betrokken zijn bij de PFLP.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek van Proximities de Israëlische propaganda weerlegt en ontkracht dat UAWC [a] betrokken is bij terrorisme en [b] een integraal onderdeel is van de PFLP? Kunt u bevestigen dat de uitkomsten van het Proximities onderzoek haaks staan op Israëls besluit en grondslag om UAWC als «terroristische organisatie» aan te merken?
Zoals verwoord in de Kamerbrief uitkomsten en kabinetsreactie extern onderzoek naar UAWC d.d. 5 januari 2022 (Kamerstuk 23 432, nr. 486), zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er financiële stromen zijn tussen UAWC en de PFLP, en evenmin kan worden geconstateerd dat er sprake is van een organisatorische eenheid of aansturing van UAWC door de PFLP. Daarnaast is er geen bewijs gevonden dat suggereert dat stafleden van UAWC of bestuursleden hun positie bij UAWC gebruikt hebben voor terroristische activiteiten of om terroristische activiteiten te steunen. Het kabinet heeft op basis van het externe onderzoek geen reden om UAWC te kwalificeren als een terroristische organisatie.
Herinnert u zich de volgende uitspraak in de Kamerbrief van 5 januari jl. inzake UAWC: «Hiermee is een extra controle ingebouwd om risico’s met betrekking tot mogelijke «banden met» vroegtijdig in beeld te krijgen en wordt naar uitvoerende organisaties duidelijk aangegeven dat dergelijke banden voor Nederland niet acceptabel zijn»? Kunt u toelichten welke handelingen en contacten u schaart onder «dergelijke banden», die het kabinet «niet acceptabel» acht?
Daarmee doelt het kabinet op banden van individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN zijn aangemerkt als terroristische organisaties.
Heeft u kennisgenomen van de fundamentele bezwaren van het Palestijnse Ministerie van Buitenlandse Zaken3, PNGO4 en 60 internationale maatschappelijke organisaties5 tegen het kabinetsbesluit de financiering van UAWC te beëindigen? Deelt u de zorg dat het besluit de geloofwaardigheid van Nederland in Palestina ernstige schade heeft toegebracht? Wat gaat u doen om het vertrouwen van de Palestijnse civiele samenleving in het OS-beleid en de rol en inzet van Nederland te herstellen?
Het kabinet heeft kennis genomen van deze bezwaren en is het gesprek aangegaan met vertegenwoordigers van het Palestijns maatschappelijk middenveld en de Palestijnse autoriteit om het Nederlandse besluit nader toe te lichten en te luisteren naar hun zorgen. In deze gesprekken is het belang benadrukt dat het kabinet hecht aan een sterk maatschappelijk middenveld in de Palestijnse Gebieden. Het kabinet heeft op basis daarvan geen reden om te veronderstellen dat de Nederlandse geloofwaardigheid ernstige schade heeft opgelopen. De relatie met de Palestijnse Autoriteit is goed, zoals ook blijkt uit een recent gesprek tussen de beide Ministers van Buitenlandse Zaken, en Nederland blijft Palestijnse ngo’s actief steunen zoals ook is toegelicht in de Kamerbrief van 5 januari jl.
Herinnert u zich de brandbrief die u heeft ontvangen van zeven VN-Mensenrechtenrapporteurs6 , waarin zij op grond van drie redenen hun diepe zorgen uiten over het kabinetsbesluit de financiering van UAWC te beëindigen? Wat is uw inhoudelijke reactie op elk van deze redenen, te weten: inconsistentie met het EU-beleid ten aanzien van politieke gezindheid, strijdigheid met de vrijheden van vereniging, meningsuiting en privacy en facilitatie van Israëls onrechtmatige en schadelijke pogingen de Palestijnse civiele samenleving te ontwrichten?
Voor de inhoudelijke reactie van het kabinet op deze brief verwijs ik u naar de website van OHCHR, specifiek de pagina van de speciaal rapporteur voor «the situation of human rights in the Palestinian territory occupied since 1967»7.
Wat is uw politieke appreciatie en weging van het feit dat Nederland door zeven gezaghebbende VN-Mensenrechtenrapporteurs met klem wordt verzocht het besluit de financiering van UAWC te beëindigen «te herzien en te heroverwegen»? Waarom heeft u in uw antwoordbrief aan de VN-rapporteurs niet op deze dringende oproep gereageerd7?
Nederland hecht grote waarde aan de VN-inspanningen voor mensenrechten en steunt de mandaten van de VN-rapporteurs. In die geest heeft Nederland ook een zorgvuldig antwoord geformuleerd op de brief waarin wordt aangegeven de zorgen van de rapporteurs serieus te nemen, en altijd open te staan voor een dialoog en verdere uitleg. Dit leidt echter niet tot een herziening van de besluitvorming. Voor de volledige reactie van het kabinet op de brief van de zeven rapporteurs verwijs ik u naar de website van OHCHR, specifiek de pagina van de speciaal rapporteur voor «the situation of human rights in the Palestinian territory occupied since 1967»9.
Heeft het kabinet tijdens haar opschorting van UAWC’s de lopende financiering, de onderzoeksfase en de besluitvorming over toekomstige financiering het «do no harm» principe ook ten aanzien van UAWC toegepast, om disproportionele en onnodige schade aan deze vitale landbouworganisatie te voorkomen? Zo ja, op welke wijze heeft het kabinet dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in alle fasen van het proces geprobeerd om proportioneel en zorgvuldig te handelen en UAWC geen onnodige schade te berokkenen. Allereerst is dat gebeurd door geen vroegtijdige conclusies te trekken, maar juist door een zorgvuldig afgewogen traject vorm te geven waarin een onafhankelijke partij is gevraagd om op basis van openbare en te verifiëren bronnen onderzoek te doen naar mogelijke banden tussen UAWC en de PFLP. In dit onderzoek heeft UAWC de mogelijkheid tot hoor- en wederhoor gekregen. Op basis van de uitkomsten van het externe onderzoek heeft het kabinet vervolgens een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij in de brief aan uw Kamer van 5 januari duidelijk is aangegeven hoe de bevindingen van Proximities zijn gewogen in de besluitvorming.
Wat zijn de concrete gevolgen van de «aangescherpte due dilligence» voor Palestijnse ngo’s die Nederland financiert en de eisen die het kabinet aan hen stelt ten aanzien van de monitoring, registratie en signalering van eventuele politieke gezindheid en/of activiteit van medewerkers en bestuursleden? Graag een toelichting.
Palestijnse ngo’s waarmee Nederland samenwerkt of overweegt te gaan samenwerken, dienen aan te geven of er sprake is van banden tussen individuele medewerkers of bestuursleden met organisaties die door de EU of VN als terroristisch zijn geregistreerd. Daarbij wordt duidelijk door NRO Ramallah aangegeven dat dergelijke banden niet acceptabel zijn en ingaan tegen het Nederlandse buitenlandse beleid. Tijdens de monitoringfase zal NRO hier aandacht voor houden.
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Al-Haq over een financiering die de Europese Commissie al in mei 2021 heeft opgeschort8 ? Bent u bereid om de Commissie om opheldering te vragen over de juridische en feitelijke grondslag van deze opschorting en de onzorgvuldige, zo niet onrechtmatige, behandeling die Al-Haq ten deel is gevallen? Zo ja, wilt u de uitleg van de Commissie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De EU heeft destijds uit voorzorg het anti-fraudebureau OLAF gevraagd te bezien of het van Israël ontvangen materiaal in mei 2021 aanleiding gaf om nader onderzoek te doen naar eventuele financiële relaties. Op basis hiervan heeft de Europese Commissie de financiën opgeschort. Het kabinet is in contact met de Europese Commissie hierover, ook om zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 5 januari jl., met andere donoren afstemming te zoeken om zoveel mogelijk tot een gezamenlijke appreciatie van de Israëlische informatie te komen en daarbij de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 46) te betrekken. Uitgangspunt blijft daarbij dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden.
Deelt u de zorg dat een totale ontwrichting van de Palestijnse civiele samenleving dreigt – en daarom geboden is dat Nederland, de EU en andere landen zo snel mogelijk hun standpunt bepalen en kenbaar maken ten aanzien van verdere financiering en ondersteuning van de Palestijnse ngo’s die Israël in oktober 2021 heeft aangemerkt als «terroristische organisaties»? Bent u bereid daar op EU-niveau op aan te dringen? Kunt u, in het licht van de acute kwetsbaarheid van deze ngo’s, een tijdsindicatie geven van wanneer Nederland dat gaat doen?
Nederland deelt de zorgen over de druk op het Palestijns maatschappelijk middenveld. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs gezien voor de Israëlische kwalificatie van de zes ngo’s als «terroristisch» en ziet dan ook geen aanleiding om het beleid ten aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren op korte termijn tot een gezamenlijke appreciatie te komen en dringt hier op EU-niveau ook op aan. Het uitgangspunt blijft dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. De regering draagt dit standpunt uit in de reguliere contacten met het Palestijns (en internationale) maatschappelijk middenveld. Dit wordt tevens te kennen gegeven richting andere internationale donoren, alsook de Israëlische en Palestijnse autoriteiten. Het kabinet kan geen indicatie geven wanneer de coördinatie met andere donoren is afgerond.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Simons (BIJ1) en Jasper van Dijk (SP) d.d. 21 januari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1945)
De mogelijkheden van 112 bellen als iemand niet kan spreken |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat het protocol is als iemand meerdere malen belt met het alarmnummer maar niet spreekt?1
De Landelijke 112-centrale in Driebergen is het aanname-loket waar alle 112-oproepen binnenkomen. Als een 112-oproep binnenkomt, vragen de centralisten conform een vastgesteld protocol waar de beller is en wie de beller wil spreken: politie, brandweer of ambulance. Daarna wordt de beller direct doorverbonden met de juiste regionale meldkamer. De eventuele hulpverlening wordt vervolgens door de regionale meldkamer in gang gezet.
Ongeveer 40 procent van de oproepen betreft verkeerd gebruik of misbruik van het alarmnummer 112. Deze oproepen worden in de Landelijke 112-centrale niet doorverbonden naar de regionale meldkamers.
Ook als de beller geen antwoord geeft op de twee vragen van de 112-centralist, wordt de verbinding -volgens protocol- verbroken en de lijn weer vrijgemaakt. Dat kan ook voorkomen als de beller niet kan spreken en de centralist niks hoort aan de kant van de beller. Alle centralisten worden professioneel opgeleid, en getraind om dit soort situaties te beoordelen. Intuïtie en ervaring spelen daarnaast ook een belangrijke rol. Alle 112-bellers die niet worden doorverbonden in verband met verkeerd gebruik of misbruik van het alarmnummer 112 ontvangen een SMS met waarschuwing dat zij 112 verkeerd hebben gebruikt.
Vindt u de alternatieve opties om 112 te bereiken voor mensen die niet kunnen spreken of horen gebruiksvriendelijk voor bijvoorbeeld mensen die digitaal niet vaardig zijn? Zo ja, waarom?2
De alternatieve opties voor mensen met een communicatieve beperking om 112 te bereiken3 hebben als uitgangspunt dat deze snel en eenvoudig gebruikt moeten kunnen worden door mensen die niet of niet goed kunnen horen en/of spreken. De relevante belangengroepen zijn steeds betrokken bij de werking van de verschillende opties en wanneer blijkt dat daartoe de noodzaak bestaat, wordt de werking ervan aangepast door bijvoorbeeld het aanpassen van een aanmeldprocedure, of het wijzigen van de visuele interface teneinde deze beter leesbaar te maken. Hierbij wordt ook zoveel mogelijk rekening gehouden met hen die digitaal minder vaardig zijn. De oplossingen vereisen echter wel, in tegenstelling tot regulier bellen met de hulpdiensten, een zekere mate van digitale basisvaardigheden, zoals het kunnen installeren en bedienen van apps of het kunnen versturen van een SMS. Met inachtneming daarvan worden de oplossingen zo gebruiksvriendelijk mogelijk gepresenteerd.
Wat vindt u van de optie een code in te voeren zodat mensen die niet kunnen spreken en bijvoorbeeld bellen met een huistelefoon duidelijk kunnen maken dat zij hulp nodig hebben?
Deze optie kan inderdaad van grote waarde zijn in situaties waarin het niet veilig is om te spreken, bijvoorbeeld bij een overval of huiselijk geweld. In een toekomstige update van de 112NL-app wordt deze mogelijkheid geïntroduceerd middels een «ik-kan-nu-niet-spreken-knop». Samen met de politie onderzoek ik de mogelijkheden om dit ook buiten de 112NL-app toe te passen. Een dergelijke optie moet evenwel betrouwbaar, uitvoerbaar en technisch realiseerbaar zijn.
Kunt u aangeven waarom voor e-sms eerst aangemeld moet worden? Hoeveel mensen hebben dat tot op heden gedaan?
Uw Kamer is eerder geïnformeerd over het gereedkomen van emergency-SMS4. Mensen moeten zich inderdaad eenmalig aanmelden om gebruik te kunnen maken van emergency-SMS. Dit is gedaan om misbruik te voorkomen. Per begin februari 2022 zijn er 1.361 aanmeldingen geregistreerd. In overleg met mijn departement zijn de beoogde gebruikers van emergency-SMS via de relevante belangengroepen geïnformeerd over het aanmelden en de werking van de oplossing5.
Kunt u aangeven hoe vaak (ongeveer) het noodnummer per ongeluk of voor de grap gebeld wordt en welk percentage van het totaal aantal contactmomenten dat is?
In 2021 heeft de Landelijke 112-centrale ruim 3,2 mln. oproepen ontvangen. Daarvan is ongeveer 60 procent doorverbonden naar de regionale meldkamers in het kader van noodhulp. Bijna 1,4 mln. 112-oproepen zijn geclassificeerd als «geen 112-oproep» (broekzaktelefoontjes, plaagbellers of misbruik van het alarmnummer). Dit komt neer op ongeveer 40 procent.