Het bericht dat het kabinet overweegt de Johan Willem Frisokazerne te sluiten. |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Staatssecretaris Defensie: kazerne Assen dicht, militairen verhuizen naar Havelte»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog geen formeel besluit is genomen over het sluiten van de Johan WillemFrisokazerne?
Ja.
Op basis van welke argumenten bent u voornemens de Johan Willem Frisokazerne te sluiten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef is Defensie gestart met een interne verkenning naar een gezonde, toekomstbestendige en duurzame vastgoedportefeuille, langs de lijnen van concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Bij deze verkenning neemt Defensie al haar vastgoed in Nederland onder de loep en kijkt daarbij naar verschillende factoren. Het is dus te kort door de bocht om te stellen dat ik voornemens ben de Johan Willem Frisokazerne te sluiten, maar deze kazerne maakt wel onderdeel uit van deze verkenning. Voor Drenthe kan het concentreren van ons vastgoed betekenen dat Defensie haar aanwezigheid concentreert in Havelte. Het is mijn streven om bij de uiteindelijke keuzes die worden gemaakt de werkgelegenheid in de regio zo veel als mogelijk te behouden. Dit geldt voor alle regio’s waar ons plan uiteindelijk gevolgen zal hebben.
Hoeveel geld is er de afgelopen jaren geïnvesteerd in de Johan Willem Frisokazerne?
Er is in totaal 15,5 miljoen euro geïnvesteerd in de Johan Willem Frisokazerne, waarvan 4,5 miljoen euro door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en 11 miljoen euro door Defensie. Deze investeringen waren noodzakelijk om aan wettelijke verplichtingen te voldoen en het personeel een veilige werk- en leefomgeving te bieden. Ondanks deze investeringen is de kazerne nog niet voldoende toekomstbestendig en duurzaam.
Welk plan omtrent de toekomst van het Defensievastgoed ligt er ten grondslag aan het beoogde besluit om de Johan Willem Frisokazerne te sluiten? Kunt u deze delen met de Kamer? Welk ander Defensievastgoed bent u voornemens op de korte termijn af te stoten?
Zoals ik in mijn begeleidende brief heb gesteld, ben ik voornemens in april een brief te sturen waarin ik de contouren van de huidige verkenning met uw Kamer deel. Verder streef ik ernaar om uw Kamer rond de zomer wederom te informeren met een verdieping hierop. Ik kan nu nog geen inzicht geven in welk vastgoed als gevolg van onze plannen zou moeten worden afgestoten.
In hoeverre valt de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne te rijmen met het gegeven dat Defensie de regionale impact mee moet wegen bij het afstoten van vastgoed?
Bij de uitwerking van de opgave heeft Defensie oog voor de regionale impact. Dat gebeurt enerzijds door te streven naar het behoud van regionale werkgelegenheid. Anderzijds bieden vrijkomende locaties kansen voor maatschappelijke vraagstukken als woningbouw en verduurzaming. Dit vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden, op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Ik ben me ervan bewust dat toekomstige keuzes desondanks op regionaal niveau impact kunnen hebben. Zoals gesteld bevindt Defensie zich nog in de verkenningsfase en zullen regio’s worden uitgenodigd daarover mee te denken.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne grote impact heeft voor de regio? Is de impact voor de regio in kaart gebracht? Zo ja, kunt u deze analyse delen met de Kamer? Zo nee, kunt u deze analyse alsnog maken en delen met de Kamer?
Als kabinet kijken wij naar de regionale impact van de keuzes die worden gemaakt. Ik heb in mijn begeleidende brief aangegeven hoe ik het proces op hoofdlijnen voor de komende maanden voor mij zie, in de Kamerbrief die ik u in april zal sturen ga ik hier verder op in.
In hoeverre is in kaart gebracht wat de totale effecten zijn van de beoogde sluiting van de Johan Willem Frisokazerne, de afbouw van de NAM en het sluiten van delen van ziekenhuizen in de regio op de werkgelegenheid in en leefbaarheid van Assen en omstreken? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Defensie bevindt zich nog in de verkenningsfase en er is daarom nog geen analyse van de totale effecten van de diverse ontwikkelingen rond Assen. De regio’s zullen worden uitgenodigd om hierover in gesprek te gaan en mee te denken. Op grond daarvan kan ik met mijn collega’s in het kabinet op zoek gaan naar mogelijke oplossingen.
Klopt het dat het nog niet helder is of er in de toekomst onderdelen vanuit Havelte gaan verdwijnen? En hoe rijmt u dit met uw uitspraak: «Als je kijkt naar de groeimogelijkheden, het bij elkaar brengen van oefenterreinen en disciplines én waar we grootschalig kunnen vernieuwen, dan is Havelte geschikt. Daar kunnen we nog jaren vooruit en is de werkgelegenheid in de regio verzekerd»?2
Defensie bevindt zich nu nog in de verkenningsfase om de opdracht uit het coalitieakkoord uit te voeren. In de verkenning wordt onder meer onderzocht waar Defensie regionaal verder kan concentreren. Het concentreren van eenheden in Havelte is daarbij een optie, mede vanwege de ruimtelijke mogelijkheden, en ook om onze aanwezigheid in Noord-Nederland te behouden. In april wil ik uw Kamer meenemen in de eerste contouren van de interne verkenning.
Klopt het dat u bij de aankomende gesprekken met de provincie en de gemeente over de kennelijk beoogde sluiting van de kazerne ook rijksbrede perspectieven gaat schetsen voor de gemeente Assen en de provincie Drenthe?3 Zo ja, kunt u deze rijksbrede perspectieven met de Kamer delen?
Het is nog niet mogelijk om rijksbrede perspectieven met de Kamer te delen omdat we dat stadium nog niet hebben bereikt. Ik kan niet vooruitlopen op de inhoud van gesprekken die ik eerst met de regio wil voeren. Daarnaast heb ik de regio opgeroepen met ons mee te denken over wat CVV kan betekenen voor de regio en mee te denken over mogelijkheden.
Deelt u de mening dat er rijksbrede coördinatie plaats moet vinden met betrekking tot de gecombineerde impact van besluiten van verschillende ministeries inbepaalde regio’s? Zo ja, hoe bent u van plan hier in samenwerking met uw collega’s invulling aan te geven?
Defensie zet in op rijksbrede coördinatie waar dat van toepassing is. Voor sommige regio’s zal de concentratie van vastgoed positief zijn en de mate van samenhang met andere opgaven kan per regio verschillen. Daar waar de concentratie gepaard gaat met moeilijke keuzes, vraagt dit om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden. Dat betekent dat we als kabinet in gesprek gaan met de regionale partners over de opgaven die er liggen en samen kijken hoe we regionale belangen kunnen meenemen in de besluitvorming. Dit om als rijksoverheid aanspreekbaar te zijn op eventuele regionale effecten en mogelijke toekomstige kansen op huidige defensie-locaties. We zitten nu in de verkenningsfase om de opdracht van het coalitieakkoord uit te voeren en nodigen de regio’s uit daarover met ons mee te denken.
Kunt u uiteenzetten wat uw beweegredenen zijn om het als «serieuze optie» te zien de JWF-kazerne in Assen te sluiten?1
Zoals ik in mijn begeleidende brief aangeef is Defensie gestart met een interne verkenning naar een gezonde, toekomstbestendige en duurzame vastgoedportefeuille, langs de lijnen van concentreren, verduurzamen en vernieuwen. Bij deze verkenning neemt Defensie al haar vastgoed in Nederland onder de loep en kijkt daarbij naar verschillende factoren. Voor Drenthe kan het concentreren van ons vastgoed betekenen dat Defensie haar aanwezigheid concentreert in Havelte. Het is mijn streven om de werkgelegenheid in de regio zo veel als mogelijk te behouden. Dit geldt voor alle regio’s waar concentratie mogelijk aan de orde komt.
Bent u ermee bekend dat mogelijk duizenden arbeidsplaatsen direct of indirect verloren kunnen gaan als gevolg van de sluiting en verhuizing?
Defensie heeft op dit moment ongeveer 1.000 arbeidsplaatsen in Assen. Onderdeel van de verkenning is de optie dat Defensie in Drenthe haar vastgoed concentreert in Havelte. De verkenning gaat niet uit van een reductie in arbeidsplaatsen. Zoals hierboven uiteengezet is het mijn streven om in alle regio’s waar concentratie mogelijk zal plaatsvinden, en dus ook in Drenthe, de regionale werkgelegenheid zo veel als mogelijk te behouden.
Wat is volgens u de regionale impact van het sluiten van de JWF-kazerne in Assen?
Bij de uitwerking van het nieuwe strategische vastgoedplan heeft Defensie oog voor de regionale impact. Dat gebeurt enerzijds door te streven naar het behoud van regionale werkgelegenheid. Anderzijds bieden vrijkomende locaties kansen voor maatschappelijke vraagstukken als woningbouw en verduurzaming.
Dit vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden, op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Ik ben me ervan bewust dat toekomstige keuzes desondanks op regionaal niveau impact kunnen hebben. Dat betekent dat we als kabinet in gesprek gaan met de regionale partners over de opgaven die er liggen en samen kijken hoe we regionale belangen kunnen meenemen in de besluitvorming. Dit om als rijksoverheid aanspreekbaar te zijn op eventuele regionale effecten en mogelijke toekomstige kansen op huidige defensie-locaties.
Bent u van mening dat het sluiten van de JWF-kazerne in strijd is met de prioriteiten van het kabinet Rutte-IV wat betreft de zinsnede: «oog te hebben voor de regionale impact»?2
Nee. In het regeerakkoord staat dat Defensie overbodig vastgoed afstoot en benodigd vastgoed moderniseert en verduurzaamt met oog voor regionale impact. Defensie bevindt zich in de verkenningsfase die wordt uitgevoerd in lijn met deze opdracht. Om de impact voor de regio te onderzoeken heeft Defensie het initiatief genomen om in de verkennende fase te spreken met regionale bestuurders en hen uit te nodigen daarover mee te denken. Zo is er gesproken met de bestuurders in Drenthe en is hen gevraagd met ons mee te denken.
Is het volgens u nog mogelijk de verouderde gebouwen in de kazerne te verduurzamen, zodat de sluiting gestaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Verduurzaming is een van de factoren die worden bekeken in de verkenning, maar niet de enige, zoals ik ook in mijn begeleidende brief beschrijf. Er spelen verschillende factoren, bijvoorbeeld met betrekking tot de operationele gereedstelling, bedrijfsvoering, werving en behoud van personeel en het financieel in balans brengen van de portefeuille. Alle factoren dienen tegen elkaar te worden afgewogen om tot een integraal, samenhangend nieuw strategisch vastgoedplan te komen.
Bent u van mening dat – in het licht van een eerdere dreiging van sluiting in 2013 – een sluiting van de JWF-kazerne de inwoners van Assen weinig vertrouwen geeft in «behoorlijk bestuur»?
De afstoting van vastgoed vraagt om een zorgvuldig proces en nauwe afstemming met medeoverheden. We verkennen nu de mogelijkheden en zullen daar vroegtijdig – nog voordat er besluiten zijn genomen – over in gesprek gaan met de regio.
Bent u ervan op de hoogte dat de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DVO) van Justitie verrast is dat de kazerne in Assen met sluiting wordt bedreigd?3
De samenwerking met DVO verloopt naar volle tevredenheid. Het is logisch dat de sluiting impact zal hebben op DVO. Defensie zal de DJI en DVO daarom meenemen bij de uitwerking van de verkenning.
Bent u ervan op de hoogte dat de DVO ruim zes miljoen euro heeft geïnvesteerd in de kazerne?
DVO heeft 4,5 miljoen euro geïnvesteerd in de JWF kazerne.
Heeft u het voorgenomen besluit met de DVO overlegd en zijn daaruit signalen ontvangen dat het zowel financieel als qua personeelsbeleid voor de DVO erg ongelegen komt? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat er besproken is?
Defensie heeft een contractuele verplichting met DVO tot 2027. Defensie zal de DJI en DVO meenemen bij de uitwerking van de plannen.
Acht u het, gelet op een aantal tussen 2017 en 2020 plaatsgevonden verbouwingen (sportaccommodaties, kantoren en slaapvertrekken) op de JWF-kazerne, onlogisch een kazerne jarenlang te verbouwen, toekomstbestendig te maken om deze vervolgens te sluiten wegens modernisering en verduurzaming van vastgoed?
Defensie heeft de afgelopen jaren overwegend geïnvesteerd in het naleven van wettelijke verplichtingen en veiligheidsmaatregelen. Het vastgoed is hiermee nog niet toekomstbestendig en duurzaam geworden. De hoge en toenemende instandhoudingskosten zijn kenmerkend voor de gehele vastgoedportefeuille, zoals het IBO Vastgoed ook onderkent. Ingrijpender maatregelen zijn daarom noodzakelijk.
Kunt u garanderen dat er met de verhuizing naar Havelte onder de streep geen afname plaatsvindt wat betreft werkgelegenheid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Door het vastgoed te concentreren, verduurzamen en vernieuwen wil ik het personeel een veilige werkomgeving bieden, een nog aantrekkelijkere werkgever worden en de operationele inzetbaarheid vergroten. Defensie heeft nu veel vacatures die ik graag wil vullen. Bij de uitwerking van de plannen zet ik in op behoud van regionale werkgelegenheid. Defensie werkt ook nog aan de Defensienota waarin zal worden ingegaan op andere transformatieopgaven. Het is daarom te vroeg om aan te geven wat dit allemaal onder de streep voor de regio zal betekenen.
In het geval dat u in de Kamer een meerderheid voor uw voornemen verkrijgt, wat zijn dan op hoofdlijnen de ingrediënten waarmee u Assen gaat compenseren?
Defensie bevindt zich nog in de verkenningsfase van het concentreren, verduurzamen en vernieuwen van het vastgoed en er zijn nog geen besluiten genomen.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het onderzoek naar fraude bij de landsadvocaat onvolledig en niet onafhankelijk genoeg was. |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van de conclusies van het College van Toezicht Advocatuur (CvT) inzake het onderzoek dat door de deken is uitgevoerd naar de fraude bij het kantoor van de landsadvocaat; namelijk dat dit onderzoek onvolledig en onvoldoende onafhankelijk was?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Bent u geschrokken van de conclusies van het CvT, dat stelt dat de effectiviteit en professionaliteit van het toezicht tekortschieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit toezicht zo snel mogelijk te verbeteren?
Het CvT fungeert als systeemtoezichthouder als blik van buiten de advocatuur. Het is de taak van het CvT om te onderzoeken hoe het toezicht op advocaten functioneert. De conclusies van het CvT hebben betrekking op het functioneren van het toezicht op de advocatuurlijke tak van Pels Rijcken.2 Er ligt een kritisch rapport met conclusies en aanbevelingen. Gelet op de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop ben ik terughoudend met het reageren op een individuele casus, zo ook deze.
Voor wat betreft mijn visie in zijn algemeenheid op het toezicht op de advocatuur, het volgende. In 2020 is het toezicht op de advocatuur geëvalueerd.3 Op 29 oktober 2021 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de opvolging van de aanbevelingen uit het evaluatierapport.4 Uitgangspunt daarbij is dat het toezicht binnen de advocatuur wordt versterkt door de oprichting van één landelijke toezichthouder op alle advocaten. Deze landelijke toezichthouder moet daarbij onder meer beschikken over adequate bevoegdheden en adequate landelijke ondersteuning. Consequentie daarvan is dat de 11 lokale dekens niet meer eindverantwoordelijk zullen zijn voor het toezicht in het eigen arrondissement, maar ook dat de ondersteuning van het toezicht niet meer lokaal zal plaatsvinden. In de brief van 29 oktober 2021 en in de brief van 22 november 20215 is door mijn ambtsvoorganger tevens aangekondigd met de Nederlandse orde van advocaten (hierna: NOvA) in gesprek te gaan om te bezien of het niet verstandiger is om het toezicht wat verder weg van de deken te organiseren. Die gesprekken lopen nu en over de uitkomsten van die gesprekken zal ik uw Kamer dit voorjaar informeren. De algemene conclusies uit het bovengenoemde rapport over het toezicht op de advocatuur zal ik in deze gesprekken meenemen.
Hoe verklaart u dat zelfs in het laatste jaarverslag (toen de fraude bij Pels Rijcken al bekend was) de deken het toezicht in het Haagse arrondissement «in hoge mate effectief», noemde?
Zoals ik ook al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven ben ik terughoudend met het oordelen over het toezicht in een individuele casus. In zijn algemeenheid geldt dat de deken jaarlijks verslag doet van de stand van het toezicht in het eigen arrondissement. Deze verslaglegging is de verantwoordelijkheid van de deken en is van belang voor de transparantie van het toezicht en het vertrouwen dat de samenleving in dat toezicht en de beroepsgroep moet hebben. Het CvT ziet als systeemtoezichthouder toe op de werking van het toezicht en kan in dat kader ook oordelen over de effectiviteit van het toezicht.
Hoe verklaart u dat bij het dekentoezicht op Pels Rijcken geen onderzoek is gedaan naar naleving van antiwitwaswetgeving (Wwft)? Ziet u ook in dat dit uiterst opmerkelijk is gezien het gegeven dat er voor miljoenen is gefraudeerd bij Pels Rijcken en niet kan worden uitgesloten dat er mogelijk ook sprake is van het witwassen van gelden?
Gelet op de onafhankelijkheid van het toezicht op de advocatuur past ook hier terughoudendheid. In zijn algemeenheid geldt dat de deken sinds 2015 zowel toezichthouder is op de naleving door advocaten van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet als de Wwft. Het is aan de deken als toezichthouder om bij het doen van onderzoek naar mogelijke misstanden bij advocaten, de opzet en omvang van het onderzoek te bepalen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat er op korte termijn grondig onafhankelijk onderzoek gedaan wordt naar naleving van antiwitwaswetgeving bij Pels Rijcken? Wilt u daarvoor een voorstel doen?
Nee, het is niet aan mij om beide toezichthouders opdracht te geven een onderzoek te starten. Het toezicht op de naleving van de antiwitwaswetgeving door advocaten is belegd bij de deken, en bij het Bureau Financieel Toezicht (BFT) voor wat betreft de notarissen van het kantoor. Om een dergelijk onderzoek bij geheimhouders te kunnen uitvoeren, zijn wettelijke bevoegdheden nodig. Betrokken toezichthoudende instanties hebben dergelijke bevoegdheden tot hun beschikking.
Wat vindt u ervan dat door het gebrek aan medewerking van de dekens nu in de lucht blijft hangen hoe het toezicht rond Pels Rijcken er precies uitzag terwijl Frank Oranje zijn miljoenenfraude pleegde? Op welke wijze gaat u bevorderen dat er absolute helderheid komt?
In de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 heb ik aangegeven dat ik omwille van de onafhankelijkheid van de advocatuur en het toezicht daarop niet treed in de beoordeling van een individuele casus.
Los van deze individuele casus heb ik bij de beantwoording van vraag 2 verwezen naar de brieven van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer. Op dit moment vinden er gesprekken plaats met de NOvA over de inrichting en ondersteuning van de landelijke toezichthouder op de advocatuur. Deze landelijk toezichthouder wordt zoals eerder aangegeven eindverantwoordelijk voor het toezicht op alle advocaten. Belangrijk onderwerp van gesprek daarbij zijn de uitgangspunten voor een wettelijke regeling van het toezicht op de juridische beroepen zoals die zijn verwoord in 2010.6 Deze uitgangspunten gelden voor mij nog steeds en vormen voor mij de leidraad bij het toezicht op de juridische beroepen. Het toezicht moet onafhankelijkheid, transparant, uniform, preventief en effectief zijn. Het streven naar de vorming van één landelijk toezichthouder binnen de advocatuur die landelijk wordt ondersteund draagt daar aan bij. Voor de advocatuur geldt specifiek nog dat het toezicht, gelet op de onafhankelijke rol en positie van advocaten ten opzichte van de Staat, binnen de beroepsgroep zelf moet worden uitgeoefend.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat medewerking door dekens aan toezicht van het CvT wél wordt afgedwongen? Zo ja, welke maatregelen precies en zo nee, waarom niet?
De Advocatenwet biedt de mogelijkheid om maatregelen te nemen in het geval een deken niet mee wil werken aan het toezicht door het CvT. Op grond van artikel 45i, tweede lid, Advocatenwet verstrekt de deken alle informatie die het CvT redelijkerwijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn taken. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de lokale deken gehouden is om ten behoeve van het systeemtoezicht aan het CvT de voor diens taakuitoefening noodzakelijke informatie te verschaffen. Als het CvT die informatie niet krijgt dan kan de lokale deken een aanwijzing krijgen om die informatie te verstrekken (artikel 45b Advocatenwet). Een dergelijke aanwijzing is niet vrijblijvend. De deken is gehouden die aanwijzing op te volgen, doet hij dat niet dan handelt de deken in strijd met de Advocatenwet.7 Zoals ik in vraag 2 heb aangegeven ben ik in gesprek met de NOvA of het niet verstandiger is om het toezicht wat verder weg van de deken te organiseren. Afhankelijk van de uitkomsten van de gesprekken zal ook gekeken worden naar het noodzakelijke instrumentarium.
Wat zegt het in het algemeen over het toezicht op advocatenkantoren, dat zelfs bij een kantoor wat al flink onder vuur ligt, het toezicht alsnog, naar nu blijkt, flink tekortschiet?
In het evaluatierapport uit 2020 is aangegeven dat het toezicht en de toezichtcultuur zich in de jaren vanaf inwerkingtreding van de Wet positie en toezicht advocatuur op 1 januari 2015 in positieve zin hebben ontwikkeld, maar dat verdere verbeteringen mogelijk en noodzakelijk zijn. Met de verdere verbetering van de inrichting van het toezicht op de advocatuur is mijn ambtsvoorganger gestart en die verdere verbetering werk ik nader uit. Dat doe ik zoveel mogelijk in samenwerking en samenspraak met de NOvA. Daarover lopen nu gesprekken.
De mogelijke verbeteringen zien niet alleen op wijziging van wet- en regelgeving maar juist ook op aanpassingen in de uitvoering daarvan.8 Een voorbeeld is dat bij de feitelijke toezichtuitoefening door dekens doorgaans gebruik wordt gemaakt van de inzet van andere leden van de raad van de orde. De huidige regeling van het toezicht in de Advocatenwet gaat echter niet uit van de gelijkwaardigheid tussen de deken en de raad van de orde. De deken is sinds 2015 de enige toezichthouder op de naleving van de Advocatenwet en de Wwft door de advocaten in zijn arrondissement en kan in dat kader bijvoorbeeld ook bestuursrechtelijk handhaven.
Ik constateer dat er met name bij de dekens verschillende inzichten bestaan over de uitvoering van de regeling van het toezicht, waaronder het betrekken van de raad van de orde bij het toezicht. De gesprekken met de verschillende gremia binnen de NOvA zijn nuttig en noodzakelijk om te achterhalen waar overeenkomsten en verschillen zitten in de beleidsvoornemens, wetgeving en de uitvoering.
Klopt het dat grote advocatenkantoren gemiddeld genomen slecht één keer in de tien jaar worden bezocht ter controle, zoals het CvT meldt? Zo ja, acht u dit voldoende om adequaat en effectief toezicht te kunnen houden op grote advocatenkantoren?
Zoals door mijn ambtsvoorganger eerder aan uw Kamer gemeld, hebben de dekens als toezichthouder met elkaar afgesproken dat jaarlijks ten minste 10 procent van alle advocatenkantoren, ongeacht de kantoorgrootte, wordt bezocht.9 Daarnaast gebruiken dekens verschillende andere instrumenten om informatie te verzamelen over de naleving door advocaten van de wet- en regelgeving, bijvoorbeeld het jaarlijks opvragen van financiële kengetallen bij alle kantoren in het arrondissement.10 Het is de toezichthouder die bepaalt op welke wijze het toezicht wordt vormgegeven en of het jaarlijks bezoeken van 10 procent van de kantoren hem in staat stelt om adequaat en effectief toezicht uit te oefenen.
Van de dekens heb ik vernomen dat het dekenberaad sinds 2022 een portefeuillehouder heeft die specifiek belast is met de grote kantoren. Daarnaast voeren de dekens in 2022 een thematisch onderzoek uit naar het gebruik van derdengelden bij grote kantoren en hebben zij ook bijzondere aandacht voor de cultuur en integriteit binnen de grote kantoren.
Bent u het er mee eens dat er meer mogelijkheden nodig zijn om controles te houden bij gemengde kantoren met zowel een notaris- als een advocatentak, omdat met de huidige regels dekens zich enkel op de advocaten mogen richten? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De deken is op grond van artikel 45a, eerste lid, van de Advocatenwet de bevoegde toezichthouder op advocaten en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is op grond van artikel 110 van de Wet op het notarisambt de bevoegde toezichthouder op notarissen. Met inachtneming van de huidige regelingen in de Advocatenwet, de Wet op het notarisambt en de Wwft kunnen controles worden gehouden bij kantoren waar zowel advocaten als notarissen werkzaam zijn. De dekens en het BFT kunnen gezien artikel 22a Wwft geen vertrouwelijke informatie in het kader van de naleving van de Wwft met elkaar uitwisselen. Op dit moment vindt in het kader van het toezicht op de Wwft overleg plaats tussen de dekens en het BFT over de wijze waarop generieke informatie, trends en kennis wel met elkaar kan worden gedeeld. In het kader van de versterking van het toezicht op de advocatuur zal ook gekeken worden welke extra informatie de landelijk toezichthouder op de advocatuur in de toekomst zou moeten kunnen delen met andere toezichthouders, waaronder het BFT.
Is er wel genoeg zelfreinigend vermogen binnen de advocatuur om effectief en onafhankelijk toezicht te houden als iemand met flinke banden met het te onderzoeken kantoor, zelf het onderzoek mag leiden? Bent u het er mee eens dat hierdoor in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling heeft kunnen ontstaan? Hoe gaat u er, beter nog dan nu, voor zorgen dat toezicht door dekens boven elke vorm van belangenverstrengeling/partijdigheid verheven zal zijn?
De zorg van de leden over de schijn van belangenverstrengeling deel ik. De deken is advocaat, en vervult daarnaast onder meer de rol bestuurder van de lokale orde, komt met zijn raad op voor de rechten en belangen van de advocaten in het eigen arrondissement en is ook, samen met de raad, verantwoordelijk voor de toetreding tot de advocatuur en stage-aangelegenheden. De deken geeft daarnaast voorlichting over de praktijkuitoefening, bemiddelt bij geschillen tussen advocaten, behandelt klachten over advocaten en fungeert regelmatig als vertrouwenspersoon voor advocaten (al dan niet omdat de Verordening of de Gedragsregels dat voorschrijven). Sinds 2015 is de deken ook de enige bevoegde toezichthouder in het eigen arrondissement. Met de komst van een landelijke toezichthouder, waarin volgens het evaluatierapport uit 2020 de dekens deel van zouden gaan uitmaken, is de vraag gerechtvaardigd hoe die verschillende rollen zich tot elkaar verhouden. Deze vraag is onderwerp van gesprek met de NOvA.
In de brief van mijn ambtsvoorganger van 29 oktober 2021 is aangegeven dat het doel is van het versterken van het toezicht is om te komen tot een stelsel dat modern, evenwichtig en toekomstbestendig is. Een stelsel waarbinnen alle actoren opereren met eenduidige, duidelijk afgebakende taken, rollen en bevoegdheden en het toezicht onafhankelijk, transparant, uniform en effectief is. Ik onderschrijf dit doel en zal dat ook als uitgangspunt nemen bij het nader uitwerken van de plannen om het toezicht op de advocatuur te versterken.
Neemt het Openbaar Ministerie (OM) de conclusies van het CvT mee in haar onderzoek naar de misstanden bij Pels Rijcken?
Zoals te doen gebruikelijk is neemt het Openbaar Ministerie alle voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens mee in het onderzoek.
Bent u bereid het contract met Pels Rijcken, waarop een opzegtermijn van een jaar zit, te ontbinden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overeenkomst met het kantoor Pels Rijcken. De Staat heeft een contractuele verhouding met een advocaat die optreedt als Landsadvocaat. Sinds 1969 zijn dit advocaten geweest die waren verbonden aan het kantoor Pels Rijcken. Zoals eerder aan uw kamer gemeld, zal het kabinet een commissie van deskundigen instellen om advies uit te brengen over zowel de mogelijke positionering en vormgeving als de inhoudelijke reikwijdte van de advocatuurlijke dienstverlening aan de rijksoverheid.11 Ik acht het niet verstandig om in afwachting van het advies van de commissie onomkeerbare stappen te nemen waarmee de opties op de langere termijn zouden kunnen worden beperkt, of die onnodige risico´s met zich mee brengen voor de continuïteit van de juridische bijstand aan de Staat.
Vindt u het ook wenselijk dat er verdere waarborgen en checks and balances in onder meer de financiering van het toezicht door lokale dekens worden aangebracht? Zo ja, zijn er al voornemens om verdere waarborgen in te voeren? Zo nee, waarom niet?
In het kader van een onafhankelijk, transparant, uniform, proactief en effectief toezicht zijn stevige waarborgen voor checks and balances in de financiering van het toezicht noodzakelijk. Dit vormt een belangrijk onderdeel in de gesprekken met de NOvA over de inrichting van een landelijke toezichthouder en een landelijke ondersteuning van die toezichthouder. Zodra daar meer duidelijkheid over is zal ik uw Kamer informeren (zie ook het antwoord op vraag 2).
Op welke manier vraagt u, in uw contacten met instanties binnen de Nederlandse Orde van Advocaten, aandacht voor het versterken van de expertise en onafhankelijkheid van lokale dekens en het dekenberaad?
Ik heb zowel afzonderlijk als gezamenlijke gesprekken met de diverse organen van de NOvA over de instelling van één landelijke toezichthouder met één landelijke ondersteuning. Ik ben van mening dat een landelijk georganiseerd toezicht ten goede komt aan de onafhankelijkheid en de versterking van de expertise van het toezicht.
Bent u bereid om deze vragen binnen drie weken, een voor een, te beantwoorden?
De vragen zijn één voor één en zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Prins Constantijn: 'We hadden de ster van Europa kunnen zijn'. |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Prins Constantijn: «We hadden de ster van Europa kunnen zijn»»?1
Ja.
Bent u het eens met de strekking van het artikel dat Nederland kansen heeft laten liggen, en de ster van Europa had kunnen zijn op het gebied van het startup-klimaat? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. We staan mede dankzij de inspanningen van het kabinet nu op de derde plaats binnen Europa volgens het Global Startup Ecosystem Report 2021 van StartupGenome als het gaat om startup ecosystemen en op de dertiende plaats wereldwijd. We versterken het ecosysteem voor startups en scale-ups door het verbeteren van de toegang tot talent, kapitaal, kennis, (internationale) netwerken, markten en de overheid (Kamerstuk 32 637, nr. 374). Binnen deze aanpak fungeert Techleap.nl – met Constantijn van Oranje als special envoy – als externe aanjager en als kenniscentrum door EZK ingesteld en betaald. Ik ben het eens met de envoy dat we alert moeten zijn op nieuwe kansen en ons moeten blijven inzetten voor het oplossen van knelpunten in ons startup klimaat. Zoals de tekorten aan technisch of digitaal opgeleide mensen, de beschikbaarheid van vroege fase kapitaal en benutting van kennis door nieuwe én bestaande bedrijven. Een sterk ecosysteem voor startups en scale-ups vraagt blijvend aandacht. We zijn en blijven daarover in gesprek met Techleap.nl en partijen in het veld.
Hoe apprecieert u de analyse in het artikel dat het innovatiebeleid van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en ook het Nationaal Groeifonds het belang van startups en durfkapitaal onderschat?
Met het bedrijfsleven- en innovatiebeleid zetten we erop in dat bedrijven kunnen floreren en hun bijdrage kunnen leveren aan economische en maatschappelijke uitdagingen. Daarbinnen is er uitgebreid aandacht voor de vernieuwingskracht van startups en scale-ups, en bevorderen wij de start en doorgroei van deze bedrijven. Met het innovatie-instrumentarium worden projecten gericht op de totstandkoming van innovaties gefinancierd. Dit instrumentarium is toegankelijk voor alle bedrijven, maar jonge innovatieve bedrijven worden bij sommige regelingen, zoals via de tarieven in de WBSO, extra gestimuleerd. Daarnaast wordt met het financieringsinstrumentarium de (door)groei van jonge innovatieve bedrijven gestimuleerd door de toegang tot en beschikbaarheid van durfkapitaal te stimuleren. Dit neemt niet weg dat er nog steeds knelpunten zijn in het Nederlandse startup ecosysteem. Zo zijn er financieringsknelpunten voor startups en scale-ups m.n. bij de toegang tot kapitaal in de vroege- en in de latere fases bij kennis- en kapitaalintensieve bedrijven. Daarnaast is bijvoorbeeld ook valorisatie van publieke kennis een knelpunt in het Nederlandse startup ecosysteem.
Het Nationaal Groeifonds heeft als doel het versterken van het duurzaam verdienvermogen. Dat betekent dat er juist ook geïnvesteerd moet worden in nieuwe en baanbrekende innovaties en ecosystemen, waarbij startups en scale-ups een belangrijke rol kunnen spelen. De mate en vorm is maatwerk. De strategie ecosystemen2 geeft handvatten voor schrijvers van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds. Zo is bijvoorbeeld in het gehonoreerde voorstel van kwantum Delta NL uit de eerste investeringsronde sprake van een startupfaciliteit, om kapitaal te verschaffen binnen dit ecosysteem. Daarnaast faciliteer ik gesprekken tussen de deelnemende consortia van gehonoreerde voorstellen uit de eerste ronde en de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP) om kansen – nu en in de toekomst – te onderzoeken. Dit wil ik ook doen bij de gehonoreerde voorstellen in de tweede ronde. Tevens is er tussen het Nationaal Groeifonds en Invest-NL goed contact om mogelijkheden en behoeftes bij voorstellen te onderzoeken. In de voorstellen voor de tweede ronde is ook weer aandacht voor valorisatie en het betrekken en stimuleren van mkb, met startups en scale-ups in het bijzonder. De voorstellen worden nu beoordeeld door de adviescommissie Nationaal Groeifonds. De adviescommissie van het Nationaal Groeifonds (waarvan Constantijn van Oranje op persoonlijke titel lid is) is zodanig samengesteld dat er voldoende en diverse expertise beschikbaar is om een objectief en kwalitatief hoogwaardig advies te kunnen geven over een divers palet aan voorstellen. Ook betrekt zij verscheidene externe experts om een zo breed en objectief mogelijke invalshoek bij de beoordeling mogelijk te maken.
Wat is volgens u het belang van start-ups en durfkapitaal en hoe vertaalt dit belang zich in innovatiebeleid en/of fiscale maatregelen en/of toekomstige plannen?
Succesvolle startups en scale-ups dragen sterk bij aan de innovatiekracht van Nederland, jagen de productiviteitsgroei aan en creëren veel werkgelegenheid. Startups en scale-ups zijn daarmee van belang voor onze concurrentiepositie en voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland. Een goede toegang tot durfkapitaal is daarbij van groot belang. De laatste jaren heeft de overheid hier sterk op ingezet. Zo is de afgelopen kabinetsperiode Invest-NL opgericht en bestaat er inmiddels een landsdekkend stelsel van Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s), die zijn opgericht om de (regionale) economische structuur te versterken. Daarnaast zijn er via de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) verschillende subsidie-instrumenten om innovatieve starters van durfkapitaal te voorzien. Voortdurend wordt gekeken of deze instrumenten aanpassing behoeven om in te kunnen spelen op de laatste marktontwikkelingen. Een voorbeeld is de recente aanpassing van de Seed Capital regeling waarbij er meer aandacht is voor vroege fase investeringen en er een specifieke tender is gehouden voor deeptech startups.
Kunt u uitgebreid aangeven wat u op dit moment doet ten aanzien van een gunstig startup-klimaat, zowel op het fiscale als niet-fiscale gebied? Hoe relateert deze inzet zich tot inspanningen van andere Europese landen die eveneens de ambitie hebben een sterk startup en scale-up ecosysteem te creëren? Hoe aantrekkelijk is het Nederlandse vestigingsklimaat voor deze snelle groeiers in een Europees perspectief?
Hoewel Nederland een sterke positie binnen Europa heeft als ecosysteem voor startups en scale-ups, laat het rapport van Sifted «The future’s orange?» zien waar Nederland op in moet zetten om deze positie te behouden of versterken. Op dit moment werk ik o.a. aan verbetering van venture capital investeringen (in de vroege fase en grote tickets die m.n. relevant zijn voor snelle groeiers), maatregelen gericht op betere benutting van kennis (valorisatie), het ontwikkelen en aantrekken van talent en meer aandacht voor diversiteit en inclusiviteit.
Het beleid van EZK is erop gericht dat de toegang tot financiering voor het bedrijfsleven in Nederland minstens gelijkwaardig moet zijn aan andere regio’s in de wereld zoals de VS en China, zodat dat dat geen reden kan zijn voor ondernemingen om naar het buitenland te vertrekken of te kiezen voor een buitenlandse overname. Dit is van belang met het oog op het op peil houden van onze innovatiekracht en technologische soevereiniteit en het vinden van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken op het gebied van bijvoorbeeld klimaat en circulaire economie.
Binnen Europa werkt Nederland samen met andere lidstaten aan de versterking van het ecosysteem voor startups en scale-ups. Het huidige Franse voorzitterschap heeft het initiatief genomen voor het opstellen van een verklaring over een Scale-up Europe Initiative. Doel van de verklaring is om het pan-Europees financieringsecosysteem te versterken zodat de groeifase van innovatieve technologiebedrijven en de technologische soevereiniteit wordt bevorderd. Plan is om een publiek-privaat initiatief van € 10 miljard op te zetten dat de totstandkoming van 10–20 pan-Europese private late stage venture capital fondsen voor het mkb mogelijk maakt. Ik steun dit initiatief omdat er, zoals Techleap.nl ook aangeeft, noodzaak is voor een meer Europese aanpak voor scale-ups bij grote financieringsronden in Nederland/Europa. In vergelijking met andere regio’s in de wereld hebben Nederland en andere EU-lidstaten bij deze specifieke investeringsfase een zwak financieel ecosysteem.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten, zoals die in het Belastingplan 2022 was opgenomen? Wanneer wordt dit wetsvoorstel in, al dan niet gewijzigde vorm, opnieuw aangeboden aan de Kamer?
Naar aanleiding van twijfels van Kamerleden is de behandeling van het in
september jl. ingediende wetsvoorstel op verzoek van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst aangehouden. De twijfels van deze Kamerleden zien hoofdzakelijk op de uitvoeringslasten en de generieke toepassing van de aandelenoptieregeling. Op dit moment wordt bekeken of en hoe het genoemde wetsvoorstel op die punten kan worden verbeterd. Na weging van de voor- en nadelen van verschillende opties wordt de Kamer zo snel mogelijk door het kabinet geïnformeerd. De verwachting is dat dit binnen enkele weken zal zijn.
Wat zijn de eventuele wijzigingen ten aanzien van het bovengenoemde oorspronkelijke wetsvoorstel?
Zoals gezegd wordt op dit moment gekeken naar verschillende opties. Er is op dit moment nog geen definitief oordeel.
Wat zijn de eventuele belemmeringen voor een snelle invoering van de voorgestelde aandelenoptieregelingen? Per wanneer verwacht u dat eventuele belemmeringen weggenomen zullen zijn, zodat de maatrelen van kracht kunnen worden?
De beoogde inwerkingtreding hangt af van de eventuele aanpassing van het aangehouden wetsvoorstel en zal op zijn vroegst liggen op 1 januari 2023.
Welke overige maatregelen overweegt de regering om investeringen in nieuwe bedrijven, startups en scale-ups fiscaal aantrekkelijker te maken?
Op dit moment overweegt het kabinet geen extra maatregelen gericht op het fiscaal aantrekkelijker maken van investeringen in startups en scale-ups.
Wat is de visie van de regering ten aanzien van de in het artikel genoemde «vliegwiel van kapitaal» dat steeds weer nieuwe bedrijven creëert?
Succesvolle ondernemers die weer herinvesteren in nieuwe tech-startups: daar ben ik voor. Deze investeerders brengen naast kapitaal namelijk ook kennis en kunde in het ecosysteem, zogeheten «smart capital», wat in de vroege levensfase van een startup erg waardevol is. Met de Seed Capital regeling en de Seed Business Angel regeling wordt dit vliegwieleffect gestimuleerd. Via deze regelingen kunnen investeerders een lening aanvragen om hun investeringsrisico in de vroege fase te verlagen. Beide regelingen zijn recent verbeterd n.a.v. aanbevelingen uit het onderzoek van KplusV over versterking van de Nederlandse durfkapitaalmarkt.
Onderzoek laat echter zien dat het aantal deals onder de € 1 miljoen sinds 2019 licht terugloopt. Techleap.nl heeft naar aanleiding daarvan het initiatief genomen om te onderzoeken hoe andere landen het aanbod van risicokapitaal door Business Angels stimuleren. De resultaten zijn met EZK gedeeld en momenteel wordt bekeken hoe de bevindingen uit dit onderzoek betrokken kunnen worden bij ons beleid voor durfkapitaal in de vroege fase.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Zelfs milieuminister hoeft in Nederland niet elektrisch te rijden’. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Zelfs een milieuminister hoeft in Nederland niet elektrisch te rijden»1 en «Voor een «groen» kabinet rijdt het nog erg smerig»?2
Ja.
Klopt het dat slechts 2 van de 31 dienstauto’s volledig elektrisch aangedreven zijn?
Dat klopt. Momenteel worden twee bewindspersonen gereden in een zero-emissie dienstauto. Daarnaast worden 20 semi-elektrische (combinatie benzine- en elektromotor) voertuigen ingezet voor het vervoer van bewindslieden.
Klopt het dat de richtlijnen voor het laatst zijn aangescherpt in 2015? Bent u bereid deze drastisch aan te scherpen?
In het Klimaatakkoord heeft de rijksoverheid het doel gesteld dat het civiele wagenpark in 2028 volledig zero-emissie is. Op weg hier naartoe, is een ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet. Een steeds groter aantal ministeries voert het «zero-emissie, tenzij» beleid, waardoor in 2021 meer dan de helft van de bestellingen voor nieuwe dienstauto’s zero-emissie was. In de verduurzamingsopgave van het Rijkswagenpark moet wel rekening gehouden worden met lopende contracten voor het wagenpark en doelmatige besteding van middelen. Gelet op het voorgaande zie ik voor het aanscherpen van de richtlijnen op dit moment geen aanleiding.
Kun u zich herinneren dat voormalig Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu Dijksma begin 2016 al aangaf «ik vind dat de overheid het goede voorbeeld moet geven als het om het milieu gaat (...) we hebben afgesproken, ook na het historische akkoord in Parijs, dat we het wagenpark van de overheid gaan vernieuwen daar waar dat kan en zo milieuvriendelijk mogelijk maken en dan moeten we zelf het goede voorbeeld geven»3
Ja. Aan deze afspraak heeft de rijksoverheid verder invulling gegeven in het Klimaatakkoord. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van menig dat dit zes jaar na dato gelukt is? Zo nee, waarom is dit niet gelukt?
Het omschakelen van een fossiel aangedreven wagenpark naar een zero-emissie wagenpark, zoals toegezegd in het Klimaatakkoord, is een omvangrijke operatie. In de verduurzamingsopgave van het Rijkswagenpark moet immers rekening worden gehouden met lopende contracten voor het wagenpark, doelmatige besteding van middelen, het aanleggen van de bijbehorende laadinfrastructuur en de beschikbaarheid van vergelijkbare zero-emissie modellen op de automarkt. Zo is de verduurzaming van bestel- en werkauto’s, zoals 4x4 voertuigen en cellenbussen, op dit moment lastiger dan die van personenauto’s. Het aanbod van de zero-emissie bestel- en werkauto’s is nog zeer beperkt, waardoor een passend alternatief naar verwachting pas later richting 2028 voorhanden zal zijn.
Eind 2021 bestond het civiele wagenpark van de rijksoverheid uit 17 procent (2.330 van de 13.900 personen- en bestelauto’s) zero-emissie voertuigen. Daarbij moet opgemerkt worden dat er eind 2021 nog 1.365 zero-emissie voertuigen in bestelling stonden. Het Ministerie van Defensie (goed voor 45 procent van het Rijkswagenpark) heeft een grote spreiding door Nederland met beperkte mogelijkheden in de infrastructuur. Zoals in het coalitieakkoord benoemd, wordt er rekening gehouden worden met de bijzondere positie van Defensie. Defensie vervangt het civiele wagenpark stapsgewijs met zero-emissie voertuigen. Ongeveer 40 procent van het wagenpark van Defensie wordt ingezet voor operationele taakstelling. Vanwege de eisen waaraan deze voertuigen moeten voldoen, zoals rijden over zwaar begaanbaar terrein, met hoge snelheid lange afstanden afleggen en 24/7 inzetbaar zijn, kunnen deze op korte termijn niet worden vervangen door zero-emissie voertuigen. Wanneer het civiele wagenpark van dit ministerie buiten beschouwing wordt gelaten, dan bedraagt het aandeel zero-emissie voertuigen niet 17 maar 30 procent.
Kunt u zich herinneren dat voormalig Minister Kamp in 2016 zei nog niet over te willen stappen op geheel elektrisch, omdat hij regelmatig grotere afstanden moet rijden? Kunt u aangeven welke rit een bewindspersoon tegenwoordig zou moeten maken die niet te berijden is met de huidige elektrische auto’s?4
Gezien het marktaanbod was dat destijds een begrijpelijke opvatting. Sindsdien is zowel het aanbod van elektrische personenauto’s, als de actieradius van de gemiddelde zero-emissie auto enorm gegroeid. Steeds meer ministeries hanteren inmiddels het «zero-emissie, tenzij» principe bij de aanschaf van nieuwe auto’s.
In de voertuigklasse waarmee bewindspersonen mogen rijden is praktisch elke rit binnen Nederland te berijden met een zero-emissievoertuig. Echter, zoals ook in eerdere beantwoording op vragen uit uw Kamer is aangegeven5, dient de dienstauto van een bewindspersoon naast vervoermiddel ook als werkplek. De voorschriften van de arbeidsomstandighedenwetgeving, zoals die van toepassing zijn op werknemers, gelden ook voor bewindspersonen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet dient iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt, te worden aangemerkt als arbeidsplaats in de zin van die wet. De inrichting van de werkplekken moet zoveel mogelijk aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers worden aangepast en worden ingericht volgens ergonomische beginselen. Het aanbod op de markt van zero-emissie auto’s die aan de gewenste inrichting voldoen (zoals voldoende been- en hoofdruimte en een ergonomisch aan te passen zitplek), is op dit moment nog beperkt.
Daarnaast spelen ook de veiligheidsmaatregelen rondom een bewindspersoon een rol bij de keuze van dienstauto. Zo moet onder alle omstandigheden een dienstauto direct weg kunnen rijden van de locatie waar de bewindspersoon zich op dat moment bevindt. Daardoor is een grote batterij met hoge laadsnelheden noodzakelijk. Ook de eventuele toepassing van beveiligingsvoorzieningen (bijvoorbeeld bepantsering) aan auto’s speelt een rol. Deze toepassingen leiden tot een verhoging van het gewicht van de auto. Daardoor is een groter motorvermogen of ander motortype of -aandrijving noodzakelijk om dezelfde prestaties te kunnen leveren.
Waarom kan de ene bewindspersoon wel volledig elektrisch rondgereden worden en de andere niet?
Inmiddels rijden twee bewindspersonen zero-emissie en 20 bewindspersonen semi-elektrisch, dus met een combinatie benzine- en elektromotor. Daar waar 100% zero-emissie wordt gereden, gebeurt dat naar tevredenheid.
Een aantal nieuw aangetreden bewindspersonen heeft aangegeven zero-emissie te willen rijden. In beginsel krijgen bewindspersonen de dienstauto van hun voorganger als het contract daarvan nog niet is verstreken. Ten behoeve van de veiligheid van bewindspersonen in algemene zin kunnen in geval van dreiging en risico veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Deze kunnen ook het vervoer van de bewindspersoon betreffen. Veiligheidsmaatregelen kunnen eventueel een belemmering vormen voor zero-emissie rijden. Er kan dan gekozen worden om semi-elektrisch te rijden.
Bent u ermee bekend dat in 2016 al demonstratief werd aangetoond dat ook een lange werkdag met veel reizen voor een bewindspersoon gewoon mogelijk was met een elektrische auto?5
Ja.
Kunt u zich herinneren dat mijn collega Wassenberg (PvdD) in 2019 nog vroeg naar de vergroening van het rijkswagenpark?6
Ja.
Kunt u zich herinneren dat destijds werd aangegeven: «hybride is een tussenstap totdat geschikte elektrische auto’s beschikbaar komen»? Bent u van mening dat er nog altijd geen geschikte elektrische auto’s zijn? Zo nee, waarom rijdt nog niet iedereen elektrisch?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u een update geven van het percentage elektrische auto’s in het rijkswagenpark (toen slechts 2%)?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is de uitspraak uit 2019 van uw voorganger dat de ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark de afgelopen jaren rijksbreed te langzaam is gegaan, dat er nog flinke slagen moeten worden gemaakt, dat de overheid juist het goede voorbeeld wil geven, en dat zij zich hier samen met haar collega’s actief op inzet, uitgevoerd? En zo ja, hoe?
Zoals in voorgenoemde antwoorden toegelicht, is de ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet. Het omschakelen van een fossiel aangedreven wagenpark naar een zero-emissie wagenpark, zoals toegezegd in het Klimaatakkoord, is echter een omvangrijke operatie. Zie voorts de antwoorden op vraag 3 en vraag 5.
Bent u tevreden met de voortgang die sindsdien is gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak onder burgers wanneer blijkt dat de overheid zelf niet kiest voor een duurzamere optie?
Het kabinet zet vol in op verduurzaming en is zich bewust van zijn voorbeeldrol. Zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 7.
Het artikel “Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen” |
|
Dion Graus (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15), waarin de regering wordt verzocht erop toe te zien dat Staatsbosbeheer geen concurrentie- en marktverstorende activiteiten ontplooit?
Ja.
Klopt het bericht dat Staatsbosbeheer betrokken is bij de mogelijke totstandkoming van een nieuw, grootschalig houtverwerkingsbedrijf van Wood Trading & Technologies in Delfzijl? Zo ja, kunt u toelichten op welke wijze dat het geval is en welke contracten, afspraken, intenties et cetera daaraan ten grondslag liggen?
Staatsbosbeheer is inderdaad één van de partners bij het zoeken naar voldoende verwerkingscapaciteit in Nederland voor het duurzaam toepassen van Nederlands hout. WT&T is de Luxemburgse vestiging van een groot Belgisch houtverwerkend bedrijf genaamd IBV. Staatsbosbeheer heeft met IBV een intentieovereenkomst opgesteld, waarin de wederzijdse intentie is vastgelegd te komen tot een contractuele verbintenis voor de levering van rondhout. Dit hout wordt door Staatsbosbeheer momenteel met name naar Duitsland geëxporteerd.
Is de inschatting juist dat de beoogde houtzagerij en de bijbehorende investering van € 100 miljoen alleen kans maken als Staatsbosbeheer garandeert dat er een substantieel volume rondhout geleverd zal worden? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de kleinere, Nederlandse zagerijen en hun inkoop van hout bij Staatsbosbeheer? Vraag5 Kunt u gedetailleerd ingaan op de vraag of hiermee niet het risico dreigt dat die kleinere zagerijen minder of geen hout kunnen inkopen bij Staatsbosbeheer (of hieraan gelieerde bedrijven) en dat Staatsbosbeheer in staat wordt gesteld om de condities van de markt te bepalen?
Staatsbosbeheer is de grootste bosbeheerder van Nederland en levert een belangrijk aandeel in het Nederlandse aanbod van rondhout, waar planken, balken en plaatmateriaal uit gemaakt kunnen worden. Mede dankzij onder andere de participatie van Staatsbosbeheer kan een dergelijke grootschalige zagerij aan voldoende rondhout komen.
Staatsbosbeheer is deze verkenning naar nieuwe verwerkingscapaciteit begonnen nadat in de loop van 2017 de grootste zagerij van Nederland stopte. Sindsdien is veel rondhout naar vooral Duitsland geëxporteerd om daar verzaagd te worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om houtsoorten die door de kleine Nederlandse zagerijen niet worden verwerkt, zoals fijnspar. Dat deze optie onaantrekkelijk is voor Nederland, zowel vanuit het oogpunt van vervoer als lokale toepassing voor een circulaire economie, heeft tot deze verkenning geleid. Uiteraard omvat de garantie slechts een deel van de jaarlijkse beschikbare hoeveelheid hout die Staatsbosbeheer oogst. Vanuit zowel het oogpunt van natuurbehoud als financiële risicobeheersing zou een te groot volume niet verantwoord zijn. Kleinere zagerijen zullen, wanneer zij bijvoorbeeld aantrekkelijk gelegen zijn of gespecialiseerd zijn in bepaalde houtsoorten of afmetingen, nog steeds voldoende hout van Staatsbosbeheer kunnen betrekken.
Deelt u de opvatting dat als die situatie ontstaat, Staatsbosbeheer feitelijk als marktmeester op de Nederlandse houtmarkt optreedt en dit ongewenst is omdat het niet past bij een semi-overheidsinstelling die tevens actief is in de commerciële houthandel? Welke garanties bent u voornemens te geven om dit risico te voorkomen?
Staatsbosbeheer zal een deel van het totale houtoogstvolume beschikbaar houden voor kleinere zagerijen. Dit volume zal globaal gelijk zijn aan het huidige volume dat ook nu bij kleinere zagerijen wordt afgezet. Dit risico is derhalve zeer klein. Hierdoor blijven toekomstige leveringen aan kleinere zagerijen (binnen marktconforme condities) mogelijk.
Kunt u toelichten op welke wijze bij de invulling van de afspraken tussen Staatsbosbeheer en Wood Trading & Technologies rekening is gehouden met de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Nee, ik deel deze opvatting niet. In Nederland wordt anno 2021 jaarlijks gemiddeld zo’n 660.000 m3 hout geoogst. Staatsbosbeheer oogst in 2022 naar verwachting rond de 170.000 m3. Staatsbosbeheer is weliswaar de grootste Nederlandse boseigenaar, maar biedt slechts 25–30% van het totale houtvolume afkomstig uit Nederlandse bossen aan. Uit onderzoek van Mazars, uit 2007, naar de houtmarktactiviteiten van Staatsbosbeheer, blijkt voorts dat het marktgebied waarin Staatsbosbeheer opereert naast Nederland ook België en de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen beslaat (in 2007 in totaal 16,8 miljoen m3 rondhout). Daarmee is de rol van Staatsbosbeheer in deze markt nog veel kleiner.
Staatsbosbeheer heeft de wettelijke taak rijksbossen en natuurgronden te beheren. De oogst en verkoop van hout maken integraal onderdeel uit van deze wettelijke taak. Deze activiteit krijgt vorm binnen de kaders van de Wet markt en overheid. Staatsbosbeheer heeft er de afgelopen jaren blijk van gegeven binnen de kaders van markt en overheid te opereren. Ik ben derhalve van mening dat met de huidige regelgeving voldoende kaders zijn meegegeven.
Waarom is gekozen voor levering van hout uit de productiebossen van Staatsbosbeheer aan Wood Trading & Technologies en niet om dat hout aan andere zagerijen in Nederland aan te bieden in het kader van gelijke behandeling en gelijk speelveld?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6. Staatsbosbeheer blijft binnen de kaders van de Wet markt en overheid en de ruimte die is geboden binnen de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer.
Zoals in antwoord op schriftelijke vragen in 2014 (Kamerstuk 29 659, nr. 125) is geantwoord door de toenmalige Staatssecretaris, valt de uitvoering van commerciële activiteiten door Staatsbosbeheer onder de reikwijdte van Hoofdstuk 4b van de Mededingingswet, dat betrekking heeft op overheden en overheidsbedrijven. Artikel 25i in dat hoofdstuk vereist – evenals de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer – dat als Staatsbosbeheer economische activiteiten verricht, het de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengt. In het derde lid van dat artikel en in het Besluit markt en overheid zijn nadere regels gesteld over de kostendoorberekening. Staatsbosbeheer moet ten overstaan van de Autoriteit Consument en Markt kunnen aantonen dat het aan deze regels heeft voldaan. Ook stelt de Mededingingswet specifieke regels ter voorkoming van ongerechtvaardigde bevoordeling van ondernemingen waarin bestuursorganen – in casu Staatsbosbeheer – deelnemen (artikel 25j). Ook in dat verband geldt het principe van integrale kostendoorberekening, zoals uitgewerkt in het Besluit markt en overheid (artikel 10) en het verbod op de toekenning van subsidies aan de desbetreffende onderneming waar niet-overheidsbedrijven niet voor in aanmerking komen (artikel 9 Besluit markt en overheid).
Het is de Raad van Toezicht van Staatsbosbeheer die hier op toeziet. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de vrije mededinging en kan indien nodig ingrijpen.
Kunt u tevens toelichten hoe de kennelijk voorgenomen levering door Staatsbosbeheer zich verhoudt tot de uitspraak van de Hoge Raad van 26 november 2021, waarin wordt geoordeeld dat de overheid op basis van het gelijkheidsbeginsel geen goederen exclusief aan één partij mag verkopen en gelegenheid moet bieden aan potentiële gegadigden om mee te dingen?2
De keuze om met IBV, het moederbedrijf van WT&T, de oriëntatie voor de vestiging van een nieuwe zagerij aan te gaan is gebaseerd op meerdere overwegingen:
Om voor bovenstaande uitdagingen een oplossing te bieden is een groot, modern houtverwerkingsbedrijf onontbeerlijk. Deze oplossingen kunnen niet door kleinere zagerijen worden geboden.
Is door Staatsbosbeheer gezocht naar andere potentiële gegadigden? Zo ja, hoe zag de selectieprocedure er uit en op basis van welke argumenten is vervolgens gekozen voor een nog niet bestaande zagerij? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer zal geen goederen exclusief verkopen aan één partij. Dat schaadt bovendien de marktpositie van Staatsbosbeheer. Verder zal het volume hout dat momenteel door de kleinere Nederlandse zagerijen wordt afgenomen buiten de afspraak voor levering van hout aan het beoogde houtverwerkend bedrijf worden gehouden.
Bent u van mening dat handelsactiviteiten, waarbij ruim 20% van de omzet uit hout en biomassa van Staatsbosbeheer gerealiseerd wordt door inkoop bij derde partijen, tot de kerntaken van Staatsbosbeheer behoren (Kamerstuk 29 659, nr. 156)? Hoe gaat u valse concurrentie en marktverstoring tegen in het licht van de reeds genoemde motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Ja. Staatsbosbeheer heeft contact gehad met potentiële gegadigden, waaronder bestaande afnemers in Nederland. Er is gekozen voor een bestaande zagerij, IBV, die voornemens is zich te vestigen in Nederland.
Bent u bereid de marktverhoudingen, de positie van Staatsbosbeheer op de markt voor houtzagerijen en de levering van rondhout te onderzoeken en de resultaten hiervan vóór het zomerreces naar de Kamer te sturen?
Staatsbosbeheer heeft in 2021 minder dan 10% rondhout (23.675 m3) van derden ingekocht op het totaal omgezette volume (249.179 m3). In 2022 zal het oogstvolume rond de 170.000 m3 liggen. In het recente verleden is veel hout uit zieke of dode essen- of fijnsparrenbossen geoogst, waarna Staatsbosbeheer nu en in de nabije toekomst minder oogst.
In de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer is geregeld dat Staatsbosbeheer bevoegd is goederen (waaronder hout en biomassa) te verkrijgen en te vervreemden, alsmede alle andere handelingen te verrichten die voor een goede vervulling van zijn taken noodzakelijk zijn.
Daarnaast streeft Staatsbosbeheer naar het vergroten van inkomsten uit de markt (convenant LNV – Staatsbosbeheer) en kan Staatsbosbeheer ook andere werkzaamheden uitvoeren, mits die werkzaamheden samenhangen met de wettelijk opgedragen taken, niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten, en tegen tenminste kostendekkende prijzen worden verricht. Dat is hier het geval.
Het bericht dat de noodklok wordt geluid door het gevaar op N-wegen. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noodklok om gevaar N-wegen: «Klein foutje direct fataal»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het bericht maakt duidelijk welk menselijk leed er schuilgaat achter verkeersveiligheidscijfers. Het doet eveneens suggesties om de verkeersveiligheid op N-wegen te verbeteren. Verkeersveiligheid is een van de prioriteiten voor deze Kabinetsperiode en er zijn middelen beschikbaar om aan de slag te gaan met N-wegen. Daartoe wordt geïnvesteerd in N-wegen die in beheer zijn van het Rijk. Hiervoor is de komende jaren € 200 miljoen beschikbaar. Voor N-wegen in beheer van provincies zijn betreffende wegbeheerders primair aan zet. Vanuit de rijksoverheid wordt het verbeteren van verkeersveiligheid op provinciale N-wegen op verschillende manieren gestimuleerd, bijvoorbeeld via cofinanciering. Hierop wordt in de beantwoording van vraag 4 nader ingegaan.
Klopt het dat 25% van de dodelijke verkeersongelukken plaatsvindt op N-wegen, terwijl slechts 7.813 km van de 140.000 km wegen een N-weg is?
Nee, dit klopt niet. De getalswaarden van de genoemde cijfers worden weliswaar herkend in externe bronnen, maar dan voor andere categorieën dan de in de vraag genoemde. De SWOV noemt een aandeel van 25% voor verkeersdoden op provinciale wegen in het Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland (BRON) in 20202. Het aantal en aandeel verkeersdoden is echter niet gelijk aan het aantal en aandeel dodelijke verkeersongelukken; bij een dodelijk verkeersongeval kunnen immers één of meerdere verkeersdoden vallen. Daarnaast zijn niet alle N-wegen provinciale wegen en niet alle provinciale wegen zijn N-wegen. Het aantal van 7.813 km wordt door CBS gepubliceerd als de weglengte van rijbanen in beheer van de provincie in 20193. De totale lengte van de daar weergegeven rijbanen is echter niet gelijk aan de totale weglengte van provinciale wegen, omdat door het CBS bij de rijbanen de fiets- en voetpaden uitgezonderd zijn.
Daarbij zijn deze cijfers over verkeersdoden en weglengte ook met gewijzigde omschrijvingen (provinciale wegen in plaats van N-wegenen verkeersdoden in plaats van dodelijke verkeersongelukken) niet goed met elkaar te vergelijken. Dit komt omdat bij de cijfers in BRON ook slachtoffers op fiets- en voetpaden zijn opgenomen, terwijl deze wegen niet zijn opgenomen in de genoemde weglengte (7.813 km) die betrekking heeft op uitsluitend provinciale rijbanen.
Het aantal slachtoffers en de weglengte op N-wegen ziet op wegen van alle soorten wegbeheerders in Nederland. In beginsel zijn wegbeheerders primair zelf verantwoordelijk voor rapportages over ongevallen op de wegen in hun beheer. Het Rijk publiceert jaarlijks rapportages over de verkeersongevallen op al haar wegen, waaronder de Rijks-N-wegen in onder andere de monitor Veilig over Rijkswegen4 en de jaarlijkse dieptestudie naar dodelijke verkeersongevallen op Rijkswegen door de SWOV5. Het precieze aantal en aandeel dodelijke verkeersongevallen en verkeersdoden op alle N-wegen van de verschillende wegbeheerders zal worden meegenomen in het benodigde onderzoek voor de uitwerking van de motie-Madlener6. In deze motie is namelijk verzocht om een overzicht in het MIRT op te nemen van de top tien N-wegen waar de meeste ongevallen plaatsvinden. Dat geldt eveneens voor het gevraagde overzicht in vraag 9.
Wat is uw reactie op het plan van Veilig Verkeer Nederland voor het veiliger maken van N-wegen?
Het is goed dat VVN in de media aandacht vraagt voor de verkeersveiligheid van N-wegen. VVN geeft aan nog te werken aan het genoemde plan.
Voor de verkeersveiligheid van N-wegen in beheer van provincies zijn de betreffende wegbeheerders primair verantwoordelijk. Het verkeersveiliger maken van provinciale N-wegen wordt vanuit de rijksoverheid op verschillende manieren gestimuleerd. Zo is er € 25 miljoen beschikbaar gesteld om te investeren in bermmaatregelen op provinciale N-wegen (25% cofinanciering van het Rijk). Hiermee zijn ongeveer 750 km aan bermen van provinciale N-wegen verkeersveiliger gemaakt. Daarnaast kunnen provincies – naast gemeenten en waterschappen – ook een beroep doen op de investeringsimpuls verkeersveiligheid. In de 1e tranche in 2020 ad € 165 miljoen is circa € 38,5 miljoen gegaan naar 80 km/u en 100 km/u wegen. Op dit moment wordt gewerkt aan de opzet van de tweede tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid. De tweede tranche van de investeringsimpuls verkeersveiligheid komt dit jaar beschikbaar. Ook dan kunnen medeoverheden een rijksbijdrage (op basis van cofinanciering) aanvragen voor maatregelen die N-wegen verkeersveiliger maken.
Naast de € 25 miljoen die beschikbaar is gesteld om te investeren in bermmaatregelen op provinciale N-wegen, wordt ook € 25 miljoen geïnvesteerd in bermmaatregelen op Rijks-N-wegen. Hier wordt in de beantwoording van vraag 6 nader op ingegaan. Voor de komende jaren is daar bovenop € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het verder verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld7, worden de komende tijd prioriteringsopties nader uitgewerkt, waarna besluitvorming plaatsvindt over de concrete inzet van de beschikbare € 200 miljoen. U wordt hierover medio dit jaar nader geïnformeerd.
Herinnert u zich de brief Verkeersveiligheid Rijks-N-wegen?2
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Wat is de stand van zaken van het veiliger maken van de genoemde N-wegen die een verhoogd risico op verkeersongelukken hebben: N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48?
Op de genoemde wegen wordt gewerkt aan het veiliger maken van de berminrichting, op basis van de € 25 miljoen die het vorige Kabinet voor Rijks-N-wegen beschikbaar heeft gesteld. Voor iedere N-weg en iedere locatie is dat maatwerk. In de meeste gevallen worden onveilige obstakels verwijderd. Waar dat nodig of gewenst is (zoals bij monumentale bomen) wordt als dat mogelijk is een afscherming aangebracht. De uitvoering van de maatregelen is ondergebracht in bestaande onderhoudscontracten en onderhoudswerken die bij Rijkswaterstaat al liepen. Dit bespaart kosten, is efficiënter en leidt tot de minste hinder voor het verkeer. De realisatie van de eerste bermmaatregelen is dit jaar gestart en loopt door tot het jaar 2024. De werkzaamheden op de wegen N36 en N7 zullen nog dit jaar worden afgerond. In 2023 volgt het werk aan de N33. In 2024 volgt het werk aan de N14, N31, N35 en N48.
Kunt u een overzicht sturen van het aantal verkeersongelukken en verkeersdoden per genoemde N-weg?
Hieronder treft u de gevraagde overzichten voor de genoemde Rijks-N-wegen voor de periode 2015–2020. Deze selectie is tot stand gekomen door koppeling van BRON aan het Nationaal Wegen Bestand (NWB).
Welke maatregelen worden er genomen voor het veiliger maken van de genoemde N-wegen? In hoeverre wordt er voor de genoemde N-wegen ingezet op het verbreden van de rijbanen, het scheiden van de rijbanen, het aanbrengen van middengeleiders, het verharden en het verbreden van bermen en het weghalen van bomen in bochten?
Zoals in de beantwoording van vraag 6 aangegeven, worden betreffende N-wegen op basis van de door het vorige Kabinet beschikbaar gestelde € 25 miljoen aangepakt door het verbeteren van de bermveiligheid. Eventuele aanvullende maatregelen op deze wegen zijn afhankelijk van besluitvorming over de inzet van de € 200 miljoen die door het huidige Kabinet beschikbaar gesteld voor het verder verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. U wordt hierover medio dit jaar nader geïnformeerd.
Kunt u een overzicht sturen van het aantal verkeersongelukken en verkeersdoden op N-wegen per provincie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Welke afspraken worden er gemaakt met provincies voor het nemen van maatregelen om N-wegen veiliger te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke publieke campagnes lopen er nu om menselijke fouten in het verkeer op N-wegen te verminderen? In hoeverre zijn deze campagnes succevol? In hoeverre zorgen deze campagnes voor een vermindering van het aantal verkeersongelukken?
De campagne «N36=»9 wordt momenteel uitgevoerd door Rijkswaterstaat. De gedragscampagne is samen met de provincie Overijssel, de gemeenten Almelo, Wierden, Twenterand, Hardenberg, Ommen en de politie Oost-Nederland tot stand gekomen. De campagne is gericht op de gewenste gedragingen, zoals: voldoende afstand houden, aandacht en ogen op de weg houden, elkaar de ruimte geven en rekening houden met elkaar.
De campagne zet in op het verhogen van het bewustzijn van de weggebruiker over het gewenste gedrag en beoogt daarmee een verbetering in het weggedrag. Gedurende de looptijd van de campagne worden de ervaringen en beleving van weggebruikers gemonitord door vragenlijstonderzoeken. In de evaluatie wordt het effect van de gedragscampagne in beeld gebracht.
Daarnaast zijn er de landelijke campagnes zoals BOB, MONO en Hou je aan de Snelheid. In welke mate deze voor minder ongevallen zorgen is niet meetbaar, maar ze zorgen wel voor bewustzijn, normstelling en bieden draagvlak voor anders interventies, zoals handhaving, interventies op scholen of bij werkgevers. Deze campagnes worden jaarlijks geëvalueerd en bijgesteld om de effectiviteit zo groot mogelijk te maken. Ook worden deze campagnes uitgedragen door partners zoals Veilig Verkeer Nederland, TeamAlert, ANWB, provincies en gemeenten. Daarbij worden uitingen ook op het onderliggend weggennet geplaatst. Ook wordt er tijdens deze campagnes gehandhaafd door de politie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de provincies om provinciale afspraken te maken voor het veiliger maken van N-wegen?
Ik ben in gesprek met medeoverheden waaronder provincies over de implementatie van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid. Een van de afspraken is onder meer dat medeoverheden risicoanalyses en uitvoeringsagenda’s opstellen om de grootste risico’s op het eigen wegennet aan te pakken. Alle provincies beschikken inmiddels over deze plannen.
Herinnert u zich de beantwoording op de Kamervragen over de verkeersveiligheid op de N36?3
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
In hoeverre heeft u sindsdien gewerkt aan het gelijk en breder maken van de baanbreedte op de N36?
Rijkswaterstaat heeft tussen 2015 en 2018 verschillende werkzaamheden uitgevoerd om de veiligheid op de weg te verbeteren. Zo is de rijbaan over een lengte van 16 kilometer verbreed. Er zijn over de hele N36 ribbelmarkering, reflectoren en hectometerborden met snelheidsaanduiding aangebracht. In 2022 worden op het gedeelte tussen Mariënberg – Witte Paal de bermen veilig ingericht en later in 2022 zijn er werkzaamheden om extra uitwijkruimte (redresseerruimte) te creëren. Op die manier geraken weggebruikers minder snel in de buitenberm en maken daardoor minder abrupte stuurbewegingen. In totaal is € 10 miljoen uitgetrokken voor veilige bermen langs de N36.
Welke inpassingsvraagstukken moet u hiervoor nog oplossen? Welke maatregelen neemt u om deze inpassingsvraagstukken op te lossen?
Er is geen inpassingvraagstuk bij het creëren van extra uitwijkruimte aan de buitenbermzijde zoals nu is gepland op het gedeelte tussen Mariënberg – Witte Paal. Verbreding van de middenstrook (as) van de weg is niet mogelijk zonder diverse kunstwerken over de N36 de verbreden of te vervangen. Om deze reden is er eerder over de hele N36 ribbelmarkering aangebracht. Deze markering geeft een waarschuwing als auto’s met de banden over de markering rijden en naast de rijstrook dreigen te komen.
Deelt u de mening dat een wisselend rijwegprofiel op de N36 een verhoogd risico op verkeersongelukken geeft?
Na aanpassing van het gedeelte Mariënberg – Witte Paal is enkel op het deel tussen Aadorp en Almelo-Noord de redresseerstrook smaller. Daarmee is na afronding van betreffende werkzaamheden geen sprake meer van een sterk wisselend wegprofiel. Wel vragen de weg en het verkeer veel aandacht van de weggebruikers zelf. Door de snelheidsverschillen tussen het vele vracht- en personenverkeer en door weinig inhaalmogelijkheden, zijn er bijvoorbeeld situaties waarin automobilisten lang achter dezelfde vrachtwagen rijden. Het gedrag van weggebruikers speelt een grote rol in de verkeersveiligheid op de Nederlandse wegen. Daarom is Rijkswaterstaat samen met regionale partners de campagne «N36=» gestart om het weggedrag positief te beïnvloeden, zoals reeds benoemd onder de beantwoording van vraag 11.
Het bericht ‘The Rights Forum legt absurde eis op tafel’. |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «The Rights Forum legt absurde eis op tafel»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat Nederlandse organisaties en hun medewerkers die zich richten op de bestrijding van antisemitisme onderdeel zijn van een verzoek met het oog op de aan Israël toegeschreven «stelselmatige onderdrukking, discriminatie, onteigening en uitsluiting van Palestijnen»? Onderkent u dat deze handelwijze kan kwalificeren als antisemitisme volgens de internationaal aanvaarde werkdefinitie van antisemitisme?2
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in de Nederlandse samenleving nooit enige ruimte mag zijn voor verwerpelijke zaken zoals antisemitisme. De vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid beschouwt het kabinet als essentiële onderdelen van de democratische rechtsstaat; daarom is het belangrijk dat universiteiten en academici hun ideeën en inzichten ongehinderd kunnen uitwisselen. In algemene zin begrijpt het kabinet de zorgen die Israëlische en Joodse organisaties alsook academici en de Nederlandse universiteiten hebben bij een dergelijk informatieverzoek.
Uiteraard heeft de stichting The Rights Forum het recht om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) in te dienen. Transparantie bij de uitvoering van publieke taken wordt ook gezien als een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. Het is aan het instellingsbestuur van de universiteit dit verzoek langs de lijnen van de wet verder te behandelen. Hiervoor verwijs ik u naar de reeds afgegeven verklaring van 21 februari jl. vanuit de vereniging Universiteiten van Nederland. De werkdefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) en bijbehorende indicatoren kunnen helpen om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie kunnen vormen van antisemitisme.
Kunt u zich voorstellen dat medewerkers van de instellingen en de organisaties die in het verzoek genoemd worden zich onveilig voelen door de aard en inhoud van dergelijke Wob-verzoeken? Welke mogelijkheden hebben instellingen om de veiligheid en privacy van medewerkers en derden te beschermen in hun reactie op Wob-verzoeken?
Ik kan mij voorstellen dat de behandeling en verspreiding van het informatieverzoek binnen de universiteiten heeft geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Een zorgvuldige beoordeling van het verzoek door de universiteiten is dan ook nodig. De Woo kent verschillende gronden om informatie niet te openbaren. Een voorbeeld hiervan is de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, Woo) om de privacy van betrokkenen te waarborgen. Het is aan het betreffende bestuursorgaan om te beoordelen of in deze concrete casus sprake is van deze en/of andere uitzonderingsgronden.
Welke verantwoordelijkheid ziet u zelf om instellingen te ondersteunen in het zoveel mogelijk tegengaan van antisemitisme en onveiligheid als gevolg van Wob-verzoeken? Ben u bereid hierover in gesprek te gaan met de koepelorganisaties van de instellingen?
Er is contact tussen het Ministerie van OCW en de Universiteiten van Nederland over het informatieverzoek. De universiteiten zijn bekend met de gronden die de Woo kent om informatie niet openbaar te maken.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden een instelling heeft om informatie te weigeren voor zover daarmee uitwerking gegeven zou worden aan laakbare of zelfs strafbare gedragingen, zoals antisemitisme? Bent u bereid de instellingen hiervan op de hoogte te stellen?
Een Woo-verzoeker hoeft geen belang te stellen voor het verzoek om informatie en de Woo stelt ook geen grenzen aan de onderwerpen waarover informatie mag worden gevraagd, anders dan dat het moet gaan om publieke informatie neergelegd in documenten. Wel moet de informatie, zoals ook aangegeven bij de beantwoording op de vragen 3 en 4, beoordeeld worden aan de hand van de verschillende uitzonderingsgronden die in de Woo zijn opgenomen ter bescherming van andere belangen. De universiteiten zijn hiervan op de hoogte.
Vindt u het ook wenselijk om instellingen zoveel mogelijk te beschermen tegen de administratieve lasten van Wob-verzoeken die niet primair te maken hebben met de taak van de instelling, in dit geval informatie die valt buiten de banden met Israëlische universiteiten, instituties en bedrijven? In hoeverre biedt artikel 3, vierde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur grond om algemene verzoeken van lobbyorganisaties die buiten de taak van de instelling vallen nader af te bakenen en in hoeverre is in zulke situaties sprake van een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob?
Het behandelen van een verzoek om informatie op basis van de Woo valt binnen de reguliere, publieke taak van een universiteit. Op basis van een ontvangen verzoek verzamelt een universiteit de bij haar berustende informatie voor zover die betrekking heeft op publieke informatie neergelegd in documenten. Het gaat dan om documenten over het beleid van de universiteit als bestuursorgaan en de voorbereiding en uitvoering daarvan. Documenten die louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen en geen betrekking hebben op de bestuursvoering van de universiteit, vallen hier niet onder3. Artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo bepaalt echter wel dat wanneer een Woo-verzoek te algemeen is geformuleerd, dat de verzoeker dan kan worden gevraagd het verzoek nader te specificeren. Of een dergelijke situatie zich voordoet is ter beoordeling van het bestuursorgaan dat het Woo-verzoek ontvangt.
Zijn uitspraak dat een boostervaccin een 30x lagere kans op een ziekenhuisopname geeft. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw uitspraak dat een boostervaccin een 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname geeft?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik heb aangegeven dat deze kans ruim 30 keer lager is op basis van de op dat moment meest actuele cijfers over vaccineffectiviteit. Het RIVM rapporteerde 2 februari jl.2 dat de kans op ziekenhuisopnames na een boostvaccinatie 33 keer kleiner is ten opzichte van niet-gevaccineerd zijn. Deze kans had betrekking op de periode van 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022, waarin de meeste opnames werden veroorzaakt door de deltavariant.
Ten opzichte van wie of wat geldt deze 30 keer lagere kans?
De 33 keer kleinere kans om in het ziekenhuis opgenomen te worden als gevolg van COVID-19 na een boostvaccinatie is ten opzichte van mensen die niet gevaccineerd zijn.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
De 33 keer kleinere kans om in het ziekenhuis te worden opgenomen geldt voor mensen die de basisserie hebben afgerond en een boostvaccin hebben ontvangen. Een basisserie is dosis van de vaccins van AstraZeneca, Moderna of BioNTech/Pfizer, of één dosis van het Janssen-vaccin. Daarom geldt deze ruim 30 keer lagere kans voor mensen die driemaal of tweemaal zijn gevaccineerd. Mensen die via doorgemaakte COVID-19 en één prik hun basisserie hebben afgerond kunnen niet worden onderscheiden in de CIMS-gegevens van mensen die één prik hebben gehad zonder SARS-CoV-2-infectie, omdat in CIMS geen informatie over eerdere infectie is opgenomen.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde die een natuurlijke infectie met corona doormaakte? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
Van de groep mensen die niet is gevaccineerd, zal een deel als gevolg van een SARS-CoV-2-infectie immuniteit hebben opgebouwd. Het is echter niet mogelijk om op basis van de verrijking van de opnamegegevens van stichting NICE met de vaccinatiegegevens in CIMS een onderscheid te maken tussen ongevaccineerde mensen met een doorgemaakte infectie versus ongevaccineerde mensen zonder doorgemaakte infectie. De ruim 30 keer lagere kans is dus ten opzichte van ongevaccineerden met zowel doorgemaakte COVID als zonder doorgemaakte COVID.
Geldt deze 30 keer lagere kans voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een tweemaal gevaccineerde? Zo nee, hoeveel kleiner is deze kans dan?
Het RIVM rapporteerde op 2 februari jl. dat de kans om in het ziekenhuis opgenomen te worden in de periode van 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022 vijf keer kleiner was voor mensen die een boostvaccinatie hadden ontvangen, dan voor mensen die wel de basisserie hadden afgerond maar geen boostvaccinatie hadden ontvangen. In deze periode werden de meeste opnames veroorzaakt door de deltavariant.
Als dit geldt voor een driemaal gevaccineerde ten opzichte van een ongevaccineerde, dan is deze generaliserende uitspraak toch niet proportioneel als meer dan 86 procent van de volwassen Nederlanders tweemaal gevaccineerd is?
In de analyse van het RIVM naar de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname, worden zowel ongevaccineerde mensen als mensen die hun basisserie hebben afgerond maar geen boostvaccinatie hebben ontvangen als referentiegroep gebruikt. De verminderde kans ten opzichte van mensen die niet zijn gevaccineerd geeft met name een beeld van de kans op individueel niveau om te worden opgenomen. Het is geen graadmeter voor de impact op populatieniveau.
Het klopt toch dat niet voor alle leeftijdsgroepen een 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname geldt?
De ruim 30 keer lagere kans op ziekenhuisopname is voor de gehele populatie, rekening houdend met het aantal personen in een leeftijdsgroep. In de analyses van het RIVM naar vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname worden ook schattingen per leeftijdsgroep gegeven. Zie mijn antwoorden op vragen 8 en 9.
Kunt u alstublieft in een tabel de verminderde kans op ziekenhuisopname voor verschillende leeftijdsgroepen geven, te weten voor de leeftijdscategorieën 12–49 jaar, 50–69 jaar, en boven de 70 jaar?
Onderstaande tabel geeft de verminderde kans op ziekenhuisopname weer voor respectievelijk mensen met een afgeronde basisserie en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen ten opzichte van ongevaccineerden in de periode 11 juli 2021 tot en met 25 januari 2022.
Leeftijd
Basisserie afgerond
Boostvaccinatie ontvangen
12–49
12,5 keer kleinere kans
16,7 keer kleinere kans
50–69
10,0 keer kleinere kans
50,0 keer kleinere kans
70+
4,5 keer kleinere kans
25,0 keer kleinere kans
Onderstaande tabel geeft de verminderde kans op ziekenhuisopname weer voor respectievelijk mensen met een afgeronde basisserie en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen ten opzichte van ongevaccineerden in de periode 1 december 2021 tot en met 25 januari 2022. Het RIVM geeft aan deze data alleen voor de leeftijdsgroepen 12–69 en 70+ te hebben in verband met de herleidbaarheid van deze privacygevoelige gegevens.
Leeftijd
Basisserie afgerond
Boostvaccinatie ontvangen
12–69
7,7 keer kleinere kans
50 keer kleinere kans
70+
3,8 keer kleinere kans
20 keer kleinere kans
Kunt u in een tabel ook een onderverdeling geven tussen ongevaccineerden, tweemaal gevaccineerden en driemaal gevaccineerden?
Het is niet mogelijk om op één gegeven peildatum de verdeling per vaccinatiestatus te bepalen in Nederland en deze vervolgens te betrekken op een periode zoals ook in vraag 8 is geformuleerd. De onderverdeling aan de start van deze periode verschilt ten opzichte van de verdeling aan het einde. Een vergelijking maken tussen incidentie over de hele periode en de verdeling op één peildatum zou derhalve scheef zijn. Bij de berekening van de vaccineffectiviteit wordt daarom per dag de vaccinatiestatus bepaald.
Kunt u in een tabel ook een onderverdeling geven tussen ziekenhuisopname en ic-opname voor ongevaccineerden, tweemaal gevaccineerden en driemaal gevaccineerden?
In het rapport van het RIVM van 2 februari jl. wordt onderstaande tabel getoond, met daarin de onderverdeling tussen ziekenhuis- en IC-opnames voor niet gevaccineerde mensen, mensen die de basisserie hebben afgerond en mensen die een boostvaccinatie hebben ontvangen.
Wordt er in deze berekening gerekend met een lagere kans op transmissie van het virus door tweemaal gevaccineerden ten opzichte van ongevaccineerden? Zo ja, waarom?
Nee. De berekeningen zoals in het rapport over vaccineffectiviteit van het RIVM zijn specifiek gericht op de effectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames. De vaccinatiegraad van mensen die zijn opgenomen wegens COVID-19 wordt vergeleken met de vaccinatiegraad in de bevolking.
Wordt er in deze berekening gerekend met een lagere kans op transmissie van het virus door driemaal gevaccineerden ten opzichte van tweemaal gevaccineerden? Zo ja, waarom?
Nee. De berekeningen zoals in het rapport over vaccineffectiviteit van het RIVM zijn specifiek gericht op de effectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opnames. De boostvaccinatiegraad van mensen die zijn opgenomen wegens COVID-19 wordt vergeleken met de boostvaccinatiegraad in de bevolking.
Het bericht dat universiteiten een maximum willen op het aantal internationale studenten vanwege overvolle collegezalen en overwerkte docenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Universiteiten willen maximum op internationale studenten tegen overvolle collegezalen en overwerkte docenten»?1
Signalen rondom capaciteitsbeperkingen bij een aantal instellingen, en opleidingen, zijn mij bekend. Ook in hun brief (9 februari 2021)2 heeft UNL aangegeven dat instellingen naast het inrichten van een internationale onderwijsomgeving eveneens inspanningen leveren voor het beheersbaar maken van de internationale instroom. Hierbij wordt aangegeven dat instellingen graag de mogelijkheid krijgen voor het instellen van een capaciteitsfixus op een anderstalig traject binnen een opleiding.
Ik verwijs u daarnaast graag naar de brief die ik heb toegezegd tijdens het commissiedebat internationalisering en kennisveiligheid op 9 februari 2022 en die ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen. In deze brief geef ik een reactie op het onderwerp internationale instroom en het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid.
Bent u het met het bestuur van de Universiteit van Amsterdam eens dat universiteiten de hoeveelheid internationale studenten niet meer aan kunnen en daardoor uit hun voegen barsten?
Het aantal internationale studenten varieert sterk per instelling, en meer in het bijzonder per opleiding. Het is aan de instelling om aan te geven of er sprake van een dreigend of een bestaand capaciteitsgebrek is. Op stelselniveau is er momenteel geen sprake van ontoereikende capaciteit.
Erkent u dat dit probleem al jaren speelt (zie mijn Kamervragen uit 2011) en dat het tijd wordt om «internationalisering» als geloofsartikel te schrappen?2
Ik verwijs u hiervoor graag naar de brief die ik heb toegezegd tijdens het commissiedebat internationalisering en kennisveiligheid op 9 februari 2022 en die ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen. In deze brief geef ik een reactie op het onderwerp internationale instroom en het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid.
Welke maatregelen gaat u nemen om de instroom van internationale studenten beheersbaar te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijze waarop universiteiten bekostigd worden (hoe meer studenten, hoe meer financiering) een perverse prikkel is? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten worden deels bekostigd op basis van studentenaantallen (inschrijvingen en diploma’s) en deels op basis van vaste bedragen. Beide elementen zijn van belang. Bekostiging op basis van studentenaantallen motiveert instellingen om een aantrekkelijk aanbod neer te zetten voor studenten en hen naar een diploma te leiden en zorgt ervoor dat de totale Rijksbijdrage van een universiteit meebeweegt met studentenaantallen. Vaste bekostiging geeft universiteiten zekerheid en stabiliteit die bijvoorbeeld van belang is bij het doen van lange termijn investeringen. De balans tussen vaste en variabele financiering is van belang en heeft mijn aandacht.
In 2020 zijn reeds belangrijke stappen gezet richting meer vaste en minder variabele bekostiging.4 Tevens is in het Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» opgenomen dat het Kabinet de voorspelbaarheid van de bekostiging vergroot door het weghalen van de perverse prikkel op hogere instroom, de vaste voet te herzien en te verhogen, en door een betere balans tussen de eerste en tweede geldstroom.
Ik ben op dit moment bezig met de uitwerking van de plannen voor de extra middelen uit het coalitieakkoord. Ook hierbij zal ik aandacht hebben voor de verhouding tussen vaste en variabele bekostiging.
Bent u bereid het aantal Engelstalige opleidingen drastisch te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor graag naar de brief die ik heb toegezegd tijdens het commissiedebat internationalisering en kennisveiligheid op 9 februari 2022 en die ik binnenkort naar uw Kamer zal sturen. In deze brief geef ik een reactie op het onderwerp internationale instroom en het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid.
Wanneer wordt de Wet Taal en Toegankelijkheid in de Eerste Kamer behandeld?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'U en ik werken mee aan de mishandeling van migranten' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u het NRC-opiniestuk gelezen «U en ik werken mee aan de mishandeling van migranten»?1
Ja.
Bent u het eens dat de Europese Unie (EU) actief bijdraagt aan de marteling en gevangenneming van migranten in Libië? Zo ja, welke acties onderneemt u om de huidige EU-Libië verstandhouding een halt toe te roepen en mensenrechtenschendingen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Het staat buiten kijf dat de behandeling van migranten en vluchtelingen in Libië, met name in de detentiecentra maar ook daarbuiten, nog altijd zeer verontrustend is. De EU spreekt de verantwoordelijke Libische autoriteiten hier dan ook op aan en Nederland adresseert deze zorgen ook in bilateraal en multilateraal verband, op alle niveaus. Uitgangspunt daarbij is dat de Libische autoriteiten mensenrechten en internationale standaarden dienen te respecteren. De EU en een groot aantal lidstaten, waaronder Nederland, roepen in dit licht op tot het verbeteren van de behandeling van migranten en vluchtelingen na ontscheping en van hun situatie in detentiecentra alsook het beëindigen van arbitraire detentie. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de onmiddellijke vrijlating van vrouwen en kinderen en het verzekeren van toegang tot de detentiecentra voor humanitaire organisaties. Het uiteindelijk doel is sluiting van de detentiecentra.
Daarnaast wordt ingezet op het creëren van alternatieve vormen van opvang, de aanpak van mensensmokkelaars en de criminele netwerken die daarvoor verantwoordelijk zijn en betere samenwerking van Libische autoriteiten met UNHCR en IOM onder andere voor humanitaire evacuaties, hervestiging van vluchtelingen en vrijwillige terugkeer van migranten naar hun land van herkomst.
Wat is uw reactie op het feit dat de EU nog extra vaartuigen aan de Libische kustwacht wil geven voor de zomer, terwijl de investeringen van de EU in de Libische kustwacht al bewezen hebben bij te dragen aan foltering en gevangenschap van migranten?
De EU draagt bij en heeft in het verleden op verschillende manieren bijgedragen aan het trainen en ondersteunen van de Libische kustwacht. Dit omvat onder andere het leveren van vaartuigen aan de Libische kustwacht. Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU de Libische kustwacht ondersteunt om de capaciteit op het gebied van grensbeheer, zoek- en reddingscapaciteit en de aanpak van mensensmokkel en -handel te versterken. Dit dient echter verbonden te zijn met inzet op de verbetering van de mensenrechtensituatie van migranten en vluchtelingen in Libië. De EU heeft hierbij, mede op aandringen van Nederland en andere lidstaten, monitoring door een derde partij opgezet om de waarborging van mensenrechten onder projecten gefinancierd door de EU in Libië te beoordelen. Nederland blijft ook bij toekomstige ondersteuning van de Libische kustwacht door de EU aandacht vragen voor monitoring en het respecteren van mensenrechten.
In hoeverre en op welke wijze verbindt u acties aan de conclusies en aanbevelingen van het rapport «No Way Out» van de Internationale Federatie voor de Mensenrechten (FIDH) en anderen, dat in het artikel wordt genoemd en dat het Ministerie van Buitenlandse zaken zelf heeft gesponsord?
Nederland financiert organisaties als FIDH om onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen en hierover te rapporteren. Het kabinet heeft dan ook aandachtig kennisgenomen van het rapport en de aanbevelingen daarin. De conclusie van de FIDH dat misdaden tegen migranten en vluchtelingen niet onbestraft mogen blijven onderschrijft het kabinet van harte. Nederland onderneemt ook acties om hieraan bij te dragen. Zo heeft Nederland in de VN-Veiligheidsraad het initiatief genomen om sancties in te stellen tegen mensenhandelaren actief in Libië. In het najaar van 2021 werd nog een nieuwe persoon aan deze sanctielijst toegevoegd. Tevens doet het Openbaar Ministerie strafrechterlijkonderzoek naar mensenhandelaren in Libië. De beruchte mensenhandelaar Kidane Zekarias Habtemariam, actief in Libië, werd afgelopen jaar op de Nationale Opsporingslijst geplaatst.
Nederland heeft zich tijdens de Mensenrechtenraad van oktober vorig jaar ingezet voor een verlenging van het mandaat van de in het rapport genoemde Fact-Finding Missionen zal die waar mogelijk ondersteunen. Ook vraagt Nederland vanuit zijn rol als co-voorzitter van een van de vier werkgroepen van het Berlijn-vredesproces aandacht voor de mensenrechtensituatie en het belang van accountability.
Nederland draagt daarnaast via de EU en bilateraal bij aan de bescherming van, en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden. Dit betreft o.a. hulp en assistentie na ontscheping, opvang in detentiecentra en stedelijke gebieden, het faciliteren van vrijwillige terugkeer en re-integratie, en evacuatie naar de Emergency Transit Mechanisms (ETMs) in Niger en Rwanda. Voor 2022 heeft Nederland daarnaast hervestiging vanuit detentie in Libië geëvacueerde kwetsbare vluchtelingen via het ETM te Niger en Rwanda gepland. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Overlast door windmolens |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe verloopt de besluitvorming met betrekking tot afstandsnormen voor de bouw van nieuwe windmolens? Wanneer verwacht u nieuwe normen vast te stellen?
Er wordt momenteel gewerkt aan de plan-milieueffectrapportage (plan-mer) voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines. Op 23 december 2021 is hiervoor de participatie gestart met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) door de Staatssecretaris van IenW. Gedurende acht weken kon een ieder hierop een zienswijze indienen. Na definitieve vaststelling van de NRD kan de plan-m.e.r. worden uitgevoerd. Volgens planning is het milieueffectrapport medio 2022 gereed en kan er dan een zorgvuldige afweging worden gemaakt betreffende relevante milieuaspecten. Verder worden nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken opgesteld met toepassing van de reguliere AMvB-procedure. Er zal inspraak mogelijk zijn voor een ieder op zowel het milieueffectrapport als de concept-AMvB via de internetconsultatie. Voorhang in het parlement zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2022 kunnen plaatsvinden. Uitgaande van deze procedure met brede participatie, (internet)consultatie, toetsen, advies van de Commissie m.e.r., voorhang en advies van de Raad van State wordt verwacht dat de nieuwe regels vanaf medio 2023 in werking kunnen treden.
Hoe zijn de huidige normen voor windmolens op land ten opzichte van andere zaken die overlast kunnen veroorzaken zoals vliegtuigen, wegverkeer of treinen?
Het risico op overlast is gelijkwaardig aan dat bij andere mogelijke bronnen van overlast, zoals transportgeluid. Er is aangetoond dat geluid van windmolens als relatief hinderlijker wordt ervaren dan verkeersgeluid. Daarmee is reeds rekening gehouden doordat er een lagere geluidbelasting (in decibellen) van toepassing is voor windmolens dan voor verkeersbronnen, om hetzelfde ervaren beschermingsniveau te bieden. Bij weg- en railverkeer geldt daarbij ook een streefwaarde, met de mogelijkheid om hier beargumenteerd van af te wijken tot aan een hogere grenswaarde. Voor geluid van vliegtuigen gelden geen individuele beschermingsniveaus, maar is de systematiek gericht op het beperken van het totaal aantal ernstig gehinderden.
Hoe gaat u participatie van omwonenden stimuleren om het draagvlak te versterken, zoals voorgenomen in het coalitieakkoord?
In het Klimaatakkoord zijn er afspraken gemaakt over de participatie door omwonenden van windparken en andere projecten voor hernieuwbare energie (zowel procesparticipatie als financiële participatie). Hierbij is ook een algemeen streven naar 50% lokaal eigendom opgenomen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat (financiële) participatie wordt gestimuleerd om het draagvlak te versterken. De RES’en spelen een belangrijke rol bij de participatie rond nieuwe zon- en windprojecten. De RES-regio’s geven op dit moment het proces vorm richting de RES 2.0 (oplevering 1 juli 2023). Hiervoor is een permanente dialoog met burgers op proces en project, waaronder lokaal eigendom, een belangrijk onderdeel.
Welke mogelijkheden hebben gemeentes om de overlast van bestaande windparken te beperken?
Gemeentes hebben de bevoegdheid om de vergunningen te handhaven. Ze kunnen bijvoorbeeld de gegevens van het afgelopen jaar opvragen bij de exploitant. Daaruit dient dan te blijken dat de betreffende windturbines voldoen aan de geluidsnormen en slagschaduwnormen. Er kunnen ook geluidsmetingen worden verricht, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen tonaal geluid, laagfrequent geluid en overig geluid. Ook kan er een app worden ingezet (bijv. geluidsverwachting.nl), waarbij de te verwachten geluids- en slagschaduwbelasting voor de komende uren wordt aangegeven en omwonenden, in het kader van participatie, kunnen aangeven wanneer zij hinder ondervinden. Hier kan de exploitant van de windturbine vervolgens rekening mee houden. Ook het toevoegen van «serrated edges» (uilenveren) kan de geluidsproductie verminderen; deze zijn vaak al aanwezig bij moderne windturbines. De overlast door obstakelverlichting kan ook als onprettig worden ervaren door omwonenden. Om de hinder te beperken kan onder voorwaarden vast brandende verlichting worden toegepast in plaats van knipperende verlichting. Ook kan bij goed zicht de intensiteit van de verlichting tot 30% of zelfs 10% worden verlaagd ten opzichte van de gebruikelijke lichtintensiteit. Ten slotte kan het principe van naderingsdetectie sinds kort worden toegepast, na goedkeuring van de ILT. Hierbij hoeft de obstakelverlichting alleen nog aan als er een luchtvaartuig zich in de nabije omgeving bevindt.
Daarnaast wordt er zoals eerder aangegeven gewerkt aan de plan-milieueffectrapportage (plan-mer) voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines. Dit is een onderzoek waarin de overlast van omwonenden wordt meegenomen. Nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken worden vervolgens opgesteld met toepassing van de reguliere AMvB-procedure. Er zal inspraak mogelijk zijn voor een ieder op zowel het milieueffectrapport als de concept-AMvB via de internetconsultatie.
Bent u het eens met de uitspraak van de heer Breugelmans (GGD) tijdens de technische briefing aan de Kamer over dit onderwerp op 2 februari 2022 dat er meer onderzoek nodig is naar mogelijkheden om overlast voor omwonenden te verminderen? Zo ja, bent u bereid hier meer onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid specifiek te onderzoeken in welke mate (subsidies voor) woningisolatie kan helpen om overlast van windmolens te beperken?
Via de ISDE (Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing) werken we aan het verduurzamen van woningen in Nederland. Maatregelen die o.a. onder deze subsidie vallen zijn: dakisolatie, gevelisolatie en spouwmuurisolatie. Deze maatregelen richten zich primair op het verminderen van energieverbruik, maar in de praktijk verhoogt thermische isolatie ook de geluidsisolatie van een woning. Daarnaast kunnen middelen uit het gebiedsfonds ook beschikbaar worden gesteld voor geluidsisolerende maatregelen.
Ziet u mogelijkheden om windmolens die zich in een testfase begeven en nog niet zijn opgeleverd, zoals dit het geval is in Borger-Odoorn en Aa en Hunze, ’s nachts uit te laten schakelen indien omwonenden slaapproblemen ondervinden?
Voor de realisatie en exploitatie van een windpark zijn onherroepelijke besluiten tot stand gekomen, op basis waarvan de exploitant het windpark in gebruik mag nemen. Bij de totstandkoming van die besluiten is rekening gehouden met het mogelijk optreden van geluidshinder waarbij, voor de nacht in de voorheen geldende landelijke normen, sprake was van een strengere normstelling van 5dB in de avonduren en 10dB in de nachtperiode. Het bouwproces van een windturbine kent vervolgens een aantal fasen, waaronder een fase van testen en inregelen. In deze fase wordt een turbine correct ingeregeld en wordt door de exploitant getoetst of de windturbine voldoet aan de specificaties die met de turbineleverancier overeen zijn gekomen. Zo wordt bijvoorbeeld gekeken of de geluidsproductie van de windturbines in verschillende omstandigheden overeenkomt met hetgeen is afgesproken met de leverancier en voldoet aan de juridische kaders. Meerdere iteraties in dit proces zijn mogelijk. Het bouwproces wordt afgesloten met een zogenaamde «take-over» waarbij het beheer van de turbine overgaat van leverancier naar eigenaar / exploitant. De exploitant dient een afschrift van het take-over certificaat aan te leveren bij het bevoegd gezag. Tijdens deze testfase gelden de meegegeven juridische kaders voor de milieueffecten ook al. Het bevoegd gezag kan daarom ook tijdens deze fase toetsen of wordt voldaan aan deze kaders voor de milieueffecten. Er geldt dus voor de windturbines in de testfase geen andere of extra regeling en deze is mijn inziens ook niet nodig. Er geldt hetzelfde beschermingsniveau als voor de al bestaande windturbines.
Een Wob- verzoek met een intimiderend karakter dat als antisemitisch wordt ervaren. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het Wob-verzoek dat The Rights Forum heeft gericht aan Nederlandse universiteiten?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat via een Wob-verzoek aan (semi)overheidsinstellingen gevraagd wordt om alle contacten te openbaren die ook maar enigszins te maken hebben met de Joodse gemeenschap of Israël?
Daar waar ik er normaal gesproken naar streef om alle vragen separaat te beantwoorden, beantwoord ik deze vragen nu gebundeld. Dit is omdat deze terechte vragen zeer in elkaars verlengde liggen.
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in de Nederlandse samenleving nooit enige ruimte mag zijn voor verwerpelijke zaken zoals antisemitisme. De vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid beschouwt het kabinet als essentiële onderdelen van de democratische rechtsstaat, daarom is het belangrijk dat universiteiten en academici hun ideeën en inzichten ongehinderd kunnen uitwisselen. In algemene zin begrijpt het kabinet de zorgen die Israëlische en Joodse organisaties alsook academici en de Nederlandse universiteiten hebben bij een dergelijk informatieverzoek.
De stichting The Rights Forum heeft net als ieder ander het recht om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (sinds 1 mei Wet open overheid – Woo) in te dienen. Transparantie bij de uitvoering van publieke taken wordt ook gezien als een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. Het is aan het instellingsbestuur van de universiteit dit verzoek langs de lijnen van de wet verder te behandelen. De veertien universiteiten die – in tegenstelling tot de bijzondere universiteiten – als openbaar bestuursorgaan op grond van de wet openbaarheid van bestuur verplicht zijn om het verzoek in behandeling te nemen, hebben aangegeven op delen van het verzoek niet in te zullen gaan.
Wat vindt u van het feit dat middels dit Wob-verzoek zelfs verzocht wordt om alle contacten met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, International Holocaust Remembrance Alliance en Simon Wiesenthal Center te openbaren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat dit Wob-verzoek feitelijk neerkomt op het bekendmaken of (semi)overheidstellingen contacten hebben met Joden en organisaties van en voor Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich te laten informeren door vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap over de mate waarin dit Wob-verzoek als antisemitisch en intimiderend is ervaren?
Ik heb zelf reeds vele reacties uit Joodse gemeenschap over deze zaak ontvangen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding staat doorlopend in contact met (vertegenwoordigers van) de Joodse gemeenschap. Mij is daarom bekend dat het betreffende verzoek door velen in de gemeenschap als zodanig wordt ervaren.
Vindt u dit soort Wob-verzoeken met dit intimiderende karakter en deze antisemitische connotatie toelaatbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid – eventueel samen met uw collega, de Minister van OCW – Nederlandse universiteiten te laten weten dat zij de vragen van dit Wob-verzoek niet hoeven en moeten beantwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid The Rights Forum te laten weten dat zij zich moeten onthouden van het stellen van dit soort irrelevante en tegelijk intimiderende vragen over contacten met Joden?
Zie antwoord vraag 2.
De laatste ontwikkelingen in Oekraïne |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken Amerikanen in Oekraïne verzocht heeft om het land direct te verlaten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de actuele veiligheidsrisico’s voor Nederlandse burgers in Oekraïne en in hoeverre wijkt dit af van de risicoanalyse van de Verenigde Staten?
Vrijdagavond 11 februari werd duidelijk dat het risico op een acute verslechtering van de veiligheidssituatie is toegenomen. Op 12 februari is het reisadvies gewijzigd naar rood voor heel Oekraïne. Nederlanders worden opgeroepen om het land te verlaten. Ons reisadvies is daarmee in lijn met het reisadvies voor Oekraïne van de Verenigde Staten en een aantal Europese landen.
In welke situatie wordt er besloten om Nederlandse burgers te vragen om Oekraïne zo snel mogelijk te verlaten? Waarom zijn Nederlanders tot op heden nog niet verzocht om Oekraïne te verlaten?
Vanwege het risico op een acute verslechtering van de veiligheidssituatie in Oekraïne is het reisadvies voor heel Oekraïne naar rood aangepast op 12 februari. Nederlanders in Oekraïne zijn opgeroepen om zo snel mogelijk het land te verlaten, en niet meer naar Oekraïne te reizen.
Bent u ervan op de hoogte dat het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse zaken heeft aangegeven dat het onmogelijk is om haar burgers te evacueren in het geval van een Russische militaire actie (waar dan ook in Oekraïne)?
Ja.
Geldt ook voor Nederland dat het onmogelijk is om haar burgers te evacueren in het geval van een Russische militaire actie?
Op 11 februari jl. heeft de ambassade in Kyiv een online informatiebijeenkomst gehouden met Nederlanders in Oekraïne die hiervoor waren uitgenodigd via de registratielijst en sociale media van de ambassade. Doel van de bijeenkomst was om Nederlanders in Oekraïne te informeren over de veiligheidssituatie en duidelijk te maken wat ze van de overheid kunnen verwachten als de situatie verslechtert. Nederlanders zijn geïnformeerd dat als ze besluiten te blijven en de situatie zou verslechteren er geen door de overheid georganiseerde evacuatie zal plaatsvinden. Men zal met eigen vervoer over de weg moeten vertrekken, als men niet wil blijven. In de reisadviezen wordt al langere tijd aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een situatie waarin het Ministerie van Buitenlandse Zaken in oranje of rode gebieden niet of niet volledige hulp kan bieden.
Zijn Nederlanders in Oekraïne ervan op de hoogte gebracht dat evacuatie wellicht niet mogelijk is bij een Russische aanval?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u een beeld van waar Nederlanders in Oekraïne zich hoofdzakelijk bevinden? Om hoeveel Nederlanders gaat het en waar bevinden zij zich hoofdzakelijk?
Nederlanders worden herhaaldelijk opgeroepen zich aan te melden bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. Alleen door aanmeldingen bij de informatieservice heeft Buitenlandse Zaken een beeld van de Nederlanders die in Oekraïne zijn en hoe ze kunnen worden bereikt, als dat nodig is. Registratie bij de BZ informatie is niet verplicht vanwege privacy-overwegingen. Ook het afmelden bij vertrek is niet verplicht. Op 14 februari jl. zijn er 147 Nederlanders in Oekraïne geregistreerd bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. De verwachting is niet dat een compleet beeld kan worden verkregen van hoeveel Nederlanders zich nog in Oekraïne bevinden en waar.
Herinnert u zich dat u in het Kamerdebat van 3 februari 2022 over de situatie in Oekraïne zei dat Nederlanders ter plaatse zich onder andere moeten afvragen «Maar ben je dan in staat om snelwegen te gebruiken? Heb je dan vervoer?»?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel snelwegen er lopen vanaf respectievelijk Kiev, Charkov en Odessa naar een directe grens met een lidstaat van de Europese Unie, hoeveel rijbanen deze snelwegen bevatten, en hoe lang de route is?
Er zijn drie hoofdwegen van Kyiv naar het westen (via Liviv naar Polen of Slowakije). Deze route is ongeveer 600–800 kilometer lang en in 8 tot 10 uur te rijden. Daarnaast zijn er drie hoofdwegen van Odessa naar Roemenië. Deze route is ongeveer 50 tot 100 kilometer lang en 1 à 2 uur rijden. Er is een hoofdweg van Kharkiv naar Kyiv van ongeveer 500 kilometer lang, 6 uur rijden. Aansluitend kan men via de westelijke grensovergangen naar Polen of Slowakije. Ook is er een hoofdweg van Kharkiv via Odessa naar de Roemeense grens. Deze route is in 11 uur te rijden en is ongeveer 750 kilometer lang. De wegen hebben 2 tot 4 rijstroken.
Hoe beoordeelt u het risico dat deze snelwegen kort na het begin van gevechtshandelingen door grote stromen mensen die op de vlucht slaan, verstopt raken?
Als de situatie verslechtert, is er een grote kans dat grote stromen mensen op de vlucht slaan. Het dringende advies aan Nederlanders in Oekraïne is daarom om in dit stadium het land zo snel mogelijk te verlaten. Tijdens de informatiebijeenkomst voor geregistreerde Nederlanders van 11 februari jl. is verder aangegeven dat men er rekening mee moeten houden dat het in een noodsituatie druk kan zijn aan de grens, waardoor er lange wachttijden kunnen ontstaan. Het advies is gegeven dat het verstandig is voldoende dekens, eten, drinken en brandstof mee te nemen.
Bent u gezien de acute dreiging en snelheid van alle ontwikkelingen bereid om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, in ieder geval voor het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken van aanstaande woensdag 16 februari 2022?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De garantieregeling voor evenementen. |
|
Romke de Jong (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat een beperking, die wordt opgelegd door de overheid, moet betekenen dat de overheid compensatie aanbiedt voor het opleggen van die beperking? Zo ja, hoe kijkt u naar de 80% compensatie die wordt geboden als een evenement niet door kan gaan vanwege beperkingen die zijn opgelegd door de overheid? Zo nee, wat kunnen ondernemers doen om schade te voorkomen?
Omdat de overheid de afgelopen jaren veel contactbeperkende maatregelen heeft moeten treffen bij de bestrijding van het coronavirus, zijn verschillende steunmaatregelen getroffen. Naast een pakket met generieke maatregelen (met daarin de NOW en de TVL) zijn voor de evenementensector aanvullend ook aanvullende regelingen getroffen, met de Garantieregeling evenementen (TRSEC-19) en de Aanvullende tegemoetkoming evenementen (ATE). Het kabinet heeft in december besloten om deze regelingen ook in 2022 door te trekken, tot en met het derde kwartaal van dit jaar.
Met het oog op de overgang naar een situatie waarin corona endemisch is, worden de contactbeperkende maatregelen nu snel afgebouwd. In dat kader heeft het kabinet besloten om een eigen risico in te bouwen in de garantieregelingen voor de evenementen, en niet langer 100% garant te staan. In deze overgang zal de evenementenorganisator dit risico dus mee moeten wegen bij de afweging om een evenement te gaan organiseren. Organisatoren krijgen daarmee ook een prikkel om evenementen «coronaproof» te organiseren en daarmee de kans te vergroten dat deze door kunnen gaan. Door het eigen risico ligt een deel van het financiële risico bij de organisator van het evenement, en draagt de overheid niet langer het volledige risico. Dit eigen risico wordt stapsgewijs geïntroduceerd. In het eerste kwartaal van 2022 wordt 90% compensatie geboden. Daarna wordt de compensatie naar 80% verlaagd in het tweede en derde kwartaal van 2022.
Bent u bereid om te onderzoeken of een evenement, dat binnen zes weken moet worden geannuleerd als gevolg van beperkingen die zijn opgelegd door de overheid, voor 100% kan worden gecompenseerd, ook na 31 december 2021?
Het kabinet realiseert zich dat organisatoren de meeste kosten in de laatste weken voor aanvang van het evenement maken. Daarom zet het kabinet zich in om 6 tot 3 weken voor de startdatum van een evenement duidelijkheid te kunnen geven over een eventueel evenementenverbod. De praktijk wijst uit dat dit in het verleden niet altijd is gelukt. In de nieuwe garantieregeling voor 2022 (de opvolger van TRSEC-19 en ATE) voorziet het kabinet dat organisatoren tijdens een periode waarin een evenementenverbod van kracht is, en wiens evenement ná de periode van het evenementenverbod is gepland, dit evenement mogen annuleren vanaf drie weken voor de geplande datum van het evenement. Daarmee wordt voorkomen dat organisatoren tot kort voor hun evenement in onzekerheid zijn over het wel of niet van toepassing zijn van een verbod, en kosten moeten blijven maken in voorbereiding op een evenement dat mogelijk niet door mag gaan. Op vrijdag 4 maart 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze regeling voor 2022 (https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=8bd94e1c-f6b6-49e0-9be9-51cbb89d0e1c&title=Tijdelijke%20subsidieregeling%20evenementengarantie%202022.docx2022Z04110).
In antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht waarom het kabinet een eigen risico heeft ingebouwd in de garantieregeling voor 2022.
Kunt u ermee instemmen dat als een organisator voor 80% compensatie krijgt, deze organisator afspraken kan maken met artiesten en leveranciers dat in het geval van annulering als gevolg van beperkingen die zijn opgelegd door de overheid, de artiesten en leveranciers slechts een gedeeltelijke vergoeding ontvangen? Zo ja, hoe helpt u organisatoren met het maken van dit soort afspraken? Zo nee, hoe rijmt u dit met de taak van de organisator om de kosten zoveel als mogelijk te beperken?
Zowel de garantieregeling (TRSEC-19) als de ATE zijn erop gericht de organisator te compenseren voor specifiek gemaakte kosten bij de organisatie van het betreffende evenement De regelingen zijn erop gericht de organisator van een evenement in staat te stellen zijn toeleveranciers te betalen. De regelingen zijn expliciet bedoeld om de hele keten te kunnen compenseren. Organisatoren en toeleveranciers hebben over annulering privaatrechtelijke afspreken gemaakt in hun contract. Als er een betalingsverplichting opgenomen is met bepaalde termijnen dan is de organisator verplicht om de leverancier dit bedrag te betalen. Daar is de subsidie ook (mede) voor bedoeld. Als deze verplichting niet wordt nagekomen door de subsidieontvanger dan kan de betreffende schuldeiser deze verplichting afdwingen bij de rechter. Deze werkwijze is bekend bij de sector.
Bent u bekend met de economische gevolgen van een beperking in het aantal bezoekers, waardoor het voor veel organisatoren niet rendabel is om een evenement te organiseren? Hoe worden organisatoren gecompenseerd voor het eventueel organiseren van een verliesdragend evenement als gevolg van beperkingen in het aantal bezoekers die zijn opgelegd door de overheid?
Om de verspreiding van het virus tegen te gaan zijn er maatregelen genomen die voor zwaar ingrijpen op het dagelijks leven en op de economie. Om de economische gevolgen van deze beperkingen zo veel mogelijk op te vangen is er een steunpakket opgezet, om hiermee ondernemers zo goed mogelijk door de crisis heen te helpen. Dit pakket omvat generieke regelingen, zoals de TVL en NOW, maar ook sectorspecifieke regelingen, zoals de ATE en TRSEC. Nu we de endemische fase ingaan zet het kabinet zich in om sluitingen en beperkingen in aantallen in de toekomst te voorkomen.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren zeer intensief contact onderhouden met de evenementensector en is mede daardoor bekend dat door beperkingen in de bezoekersaantallen in veel gevallen een evenement niet langer winstgevend georganiseerd kan worden. Mede om deze reden heeft het kabinet voor de periode van 25 september tot en met 12 november 2021 ook een suppletieregeling in het leven geroepen. Kort gezegd houdt deze regeling in dat evenementen die vanwege de coronaregels slechts 75% van hun bezoekerscapaciteit konden ontvangen de overige 25% door de overheid vergoed konden krijgen (compensatieregeling voor organisatoren van culturele evenementen Covid-19 (fondspodiumkunsten.nl).
Kunt u voor toekomstige compensatie- en garantieregelingen op voorhand duidelijke afspraken met accountants om te zorgen voor een heldere uitwerking van de afspraken, zodat problemen met de uitvoering worden voorkomen? Zijn de problemen met de uitvoering na vragen en opmerkingen van accountants over verleende steun nu opgelost? Zo nee, wat gaat u doen om deze zo snel mogelijk op te lossen? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat alle betrokken partijen deze informatie ontvangen?
Het kabinet betreurt dat het lang duurde voordat er duidelijkheid was omtrent het controleprotocol voor de TRSEC. Dit controleprotocol is inmiddels gereed en zorgt voor duidelijke afspraken met accountants. Dit controleprotocol dient dan ook als voorbeeld voor de nieuwe garantieregeling voor de evenementen.
De zorginfrastructuur in Flevoland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Herinnert u zich het bericht «Minister heeft geld over voor ziekenhuiszorg Lelystad» uit 2018?1
Er zijn in die tijd vele berichten verschenen over de zorg in Lelystad. In de Kamerbrief van 30 november 20182 schreef de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport dat een toekomstverkenner de opdracht krijgt om een toekomstvisie op de zorg in de regio Lelystad te presenteren. Deze toekomstvisie is op 12 juli 2019 aan uw Kamer verzonden3.
Deelt u de zorgen over de kwetsbare zorginfrastructuur in Flevoland als gevolg van het faillissement van het MC Zuiderzee ziekenhuis in Lelystad? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 15 oktober 2021 over de stand van zaken van moties en toezeggingen begroting 20214 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken over de zorg in Flevoland. Op basis van de overleggen van de Zorgtafel Flevoland en de voortgangsoverleggen kan worden geconstateerd dat op vrijwel alle punten van de agenda van de zorg in Flevoland acties zijn uitgezet en grotendeels zijn afgerond. Dat is een mooi resultaat. Het betreft concrete acties op de thema's acute zorg, geboortezorg en zorg en ondersteuning voor kwetsbare groepen. In de brief van 15 oktober 2021 heeft mijn voorganger ook het vertrouwen uitgesproken dat de partijen in Flevoland met de Agenda Zorgtafel 2.0 de goede stappen zullen zetten.
Hoe beoordeelt u de zorgtafel Flevoland, waarbij partijen gezamenlijk afspraken maken over het herstel en de inrichting van de zorginfrastructuur?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van het betrekken van de regio voor het garanderen van een goede zorginfrastructuur juist nu het kabinet zich heeft voorgenomen om de zorg verder te centraliseren? Zo ja, hoe wilt u dit breder gaan doen?
De kracht van de Zorgtafel in Flevoland is dat partijen gezamenlijk zijn opgetrokken om de zorg voor de toekomst in Flevoland verder vorm te geven. De komende periode zet het kabinet in op de doorontwikkeling van regiobeelden en -plannen. Regiobeelden geven inzicht in de opgaven en plannen om gezamenlijk aan die opgaven te werken en verbinden tegelijkertijd de landelijke, regionale en lokale niveaus. Regiobeelden moeten kunnen leiden tot een herschikking van het zorglandschap waarbij een integraal aanbod en passende zorg over domeinen heen de norm is. Om te zorgen dat de regiobeelden en plannen daadwerkelijk tot stand komen, integraal en van voldoende kwaliteit zijn, zorg ik met de NZa voor aanvullende minimumeisen over de inhoud en opzet van de regiobeelden. Het gaat niet alleen om de regiobeelden zelf, maar ook om de governance van de Juiste Zorg op de Juiste Plek in de regio. Samenwerken in de regio moet minder vrijblijvend worden. Ook ga ik samen met de NZa, Zin en het RIVM, de regio’s beter ondersteunen in de domein overstijgende samenwerkingsverbanden.
Staat u achter de toezegging van uw voorganger, Minister Bruins (toenmalig Minister voor Medische Zorg), om indien nodig financieel bij te springen om de ziekenhuiszorg in Lelystad overeind te houden? Zo nee, waarom niet?2
Ja, in die zin dat VWS intensief betrokken is geweest bij Flevoland en de Agenda voor de Zorg. In de fase na het faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen in Flevoland heeft voormalig Minister Bruins een toekomstverkenner aangesteld en dit advies is omarmd waarna de acties van de agenda uitgevoerd werden. Deze acties zijn in lijn met het continuïteitsbeleid (Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen) waarover u bent geïnformeerd op 11 oktober 20196. De ziekenhuiszorg in regio Flevoland is na het faillissement voldoende geborgd door de overname van het St. Jansdal ziekenhuis. Hierdoor kunnen patiënten voor het overgrote deel van hun ziekenhuisbezoeken ook weer terecht in Lelystad.
Bent u bereid om in lijn met de toezegging van uw voorganger, en naar aanleiding van de conclusie van de zorgtafel dat het niet lukt om de anderhalvelijnszorg in Flevoland vorm te geven binnen de huidige kaders en financieringsmogelijkheden, ondersteuning te bieden aan de regio waar nodig? Zo ja, hoe gaat u deze ondersteuning vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Via de Zorgtafel is VWS steeds betrokken geweest en heeft ook op dit punt meegedacht. Daarnaast is ook aangegeven dat VWS een faciliterende rol kan spelen als dat nodig is om de gesprekken tussen partijen op gang te helpen. Waar het gaat om de financiering van de zorg zoals voor de anderhalvelijnszorg is het aan partijen zelf om financiële afspraken te maken over deze voorziening, zoals gebruikelijk in het stelstel van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Het bericht 'ACM: Bergman bepaalt grotendeels eigen prijs in onderhandelingen met verzekeraars' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM: Bergman bepaalt grotendeels eigen prijs in onderhandelingen met verzekeraars»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de zorgen over de positie van de Bergman Clinics (met winstoogmerk) in verhouding tot algemene ziekenhuizen, waarbij Bergman Clinics de tarieven sneller kan laten stijgen dan algemene ziekenhuizen? Zo ja, wat wil u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving waarnaar u verwijst komt mede voort uit onderzoek dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft verricht in het kader van haar fusietoezicht. Naar aanleiding van een melding tot voornemen van de overname van NL Healthcare door Bergman Clinics heeft de ACM onderzoek gedaan en geconcludeerd dat die voorgenomen concentratie de mededinging zou beperken en zou leiden tot substantiële prijsstijgingen en innovatieve zorg minder betaalbaar zou worden. In haar onderzoek constateerde de ACM dat Bergman Clinics reeds over een sterke onderhandelingspositie beschikt tegenover zorgverzekeraars en dat zij haar prijzen de afgelopen jaren sterker heeft kunnen laten stijgen. De ACM heeft op grond van dit onderzoek besloten dat Bergman Clinics de Maartenskliniek niet mag overnemen.
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten altijd voorop moet staan. Het fusietoezicht dat de ACM verricht op grond van de Mededingingswet draagt daaraan bij. Daarbij toetst de ACM voorgenomen fusies of overnames op de gevolgen voor de mededinging. Het beschermen van effectieve mededinging en daarmee keuzemogelijkheden voor patiënten en zorgverzekeraars vormt een belangrijke waarborg om te voorkomen dat dominante posities ontstaan. Mocht er toch een dominante positie bestaan, beschikken de ACM en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de bevoegdheid om in te grijpen. De ACM ziet op grond van de Mededingingswet erop toe dat partijen met een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door partijen uit te sluiten of onredelijk hoge tarieven te hanteren. De NZa heeft een bevoegdheid om aan partijen met aanmerkelijke marktmacht verplichtingen op te leggen. Zo kan zij indien een risico bestaat op te hoge prijzen voorwaarden stellen waardoor misbruik van een dominante positie kan worden voorkomen. De ACM en de NZa zijn onafhankelijk toezichthouders die hun bevoegdheden rond fusies en dominante posities op grond van de feiten en omstandigheden van het individuele geval eigenstandig kunnen inzetten, teneinde belangen van patiënten en verzekerden te waarborgen.
Het is niet aan mij maar aan de ACM om fusies te toetsen en daarbij rekening te houden met de kenmerken van de zorgsector en het risico op onder meer prijsstijgingen in te schatten. Daarnaast bevat de meest recente Monitor medisch-specialistische zorg 2021 van de NZa inzicht in de contractering, gelijkgerichtheid en financiële prikkels in 2020 en 2021 en kostenontwikkeling in 2019.
Welke middelen heeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM) om de positie van een zorgaanbieder te beteugelen, wanneer deze aanbieder op deelterreinen dominant is geworden? Welke rol heeft de ACM bij overname van kleine zelfstandig behandelcentra (ZBC’s) door Bergman Clinics, die Berman Clinics hebben geholpen om hun positie te versterken?
Zoals ik noemde in mijn antwoord op vraag 2 heeft het fusietoezicht van de ACM op grond van de Mededingingswet als doel om vooraf te voorkomen dat door een fusie of overname de mededinging wordt beperkt en een dominante positie ontstaat of wordt versterkt. Mocht er toch een dominante positie ontstaan, hebben de ACM en de NZa daarnaast op grond van de Mededingingswet en de Wet marktordening gezondheidszorg bevoegdheden om in te grijpen en zo de belangen van patiënten en verzekerden te beschermen.
In haar fusietoezicht op grond van de Mededingingswet toetst de ACM alleen concentraties die boven bepaalde omzetdrempels uitkomen. Vanwege de kenmerken van de zorgsector gelden in de zorg lagere omzetdrempels dan in andere sectoren, waardoor in de zorg meer fusies en overnames kunnen worden getoetst. Met betrekking tot de achtereenvolgende overnames van Bergman Clinics geldt dat de ACM bijvoorbeeld eerder, in 2018, wel de concentratie van Bergman Clinics en NL Healthcare Clinics heeft getoetst en na onderzoek heeft goedgekeurd. Vorig jaar hoefde Bergman twee kleinere voorgenomen overnames niet te melden bij de ACM, omdat deze onder de verlaagde omzetdrempels bleven. De voorgenomen overname van Mauritskliniek kwam wel boven deze omzetdrempels uit. Met deze overname zou Bergman Clinics naar het oordeel van de ACM een nog sterkere positie krijgen bij de onderhandelingen met zorgverzekeraars en daarmee in staat zijn hogere prijzen af te dwingen. Daarom heeft de ACM die overname verboden. Tegen het verbodsbesluit van de ACM staat beroep open bij de rechter, die opnieuw de overname beoordeelt.
Heeft de ACM voldoende middelen om in te grijpen bij overnames? Zo nee, welke middelen zijn nog nodig?
De ACM heeft met het fusietoezicht op grond van de Mededingingswet een geschikt en doeltreffend instrument om te voorkomen dat fusies of overnames in de zorg de mededinging beperken en daarmee de positie van patiënten en verzekerden benadelen, en dat tevens ruimte laat voor fusies en overnames die juist wel in het belang zijn van patiënten en verzekerden.
Eerder zijn door mijn voorgangers voorstellen aan uw Kamer gestuurd tot aanpassing van het markttoezicht in de zorg in een voorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg.2 Ik streef ernaar uw Kamer voor de zomer te informeren over de verdere voortgang met betrekking tot dit wetsvoorstel.
Wat is er voor nodig om te voorkomen dat prijzen verder worden opgedreven door een dominante partij?
Het beschermen van effectieve mededinging en daarmee keuzemogelijkheden voor patiënten en zorgverzekeraars vormt een belangrijke waarborg om te voorkomen dat dominante posities ontstaan. Mocht er toch een dominante positie bestaan, beschikken de ACM en de NZa op grond van de Mededingingswet respectievelijk de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) over de bevoegdheid om in te grijpen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u reflecteren op de verhouding tussen het voornemen uit het nieuwe regeerakkoord om anderhalvelijnszorg te stimuleren met een nieuwe betaaltitel en de marktmacht van Bergman Clinics?
Ik zie op dit moment geen rechtstreeks verband tussen de marktmacht van Bergman Clinics en anderhalvelijnszorg, omdat de zorg anders wordt geleverd. Bergman Clinics biedt medisch-specialistische zorg aan met een focus op specifieke behandelingen. Anderhalvelijnszorg is nog in ontwikkeling en bevindt zich op het grensvlak tussen (complexere) eerstelijnszorg en tweedelijnszorg, zoals wanneer klachten lastig voor een huisarts te beoordelen zijn maar doorverwijzing voor een uitgebreide behandeling nog niet noodzakelijk is. Ik ben nog aan het verkennen hoe het voornemen uit het coalitieakkoord verder uitgewerkt kan worden.
Pensioenopbouw door zzp’ers |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pensioenvoorbereiding van zzp’ers tijdens de coronacrisis»1?
Ja.
Kunnen er maatregelen worden genomen om de pensioenopbouw van zzp’ers tijdens en na de coronacrisis op orde te houden? Zo ja, welke?
De gevolgen van de coronacrisis worden door iedereen gevoeld. Het Netsparpaper waar u naar verwijst onderzoekt de mate waarin de coronacrisis, en specifiek de lockdowns, impact heeft gehad op het spaargedrag van zzp’ers. Het kabinet heeft met een ruimhartig coronasteunpakket velen in deze moeilijke periode geholpen om de klap voor een groot deel op te vangen. Dit heeft bijgedragen aan het behoud van banen en inkomens. Het precieze effect van de steunmaatregelen is moeilijk in te schatten. Onderzoek van het CPB en AFM wijst uit dat zonder inkomenssteun een aanzienlijk deel van de zelfstandigen bij omzetverlies op korte termijn in de financiële problemen zou raken2.
Tegelijkertijd heeft de coronacrisis wel degelijk inkomenseffecten gehad. Dat laat het Netsparpaper ook zien. Onderzoek van het CPB laat zien dat zelfstandigen tijdens het begin van de crisis behoorlijk minder werkten, maar dat dit zich gedurende 2020 voor een deel herstelde3.
Ik vind het van belang dat alle werkenden in voldoende mate worden gefaciliteerd om een adequate oudedagsvoorziening te treffen, ook zzp’ers. Daartoe is er naast de AOW als basispensioen (eerste pijler) het arbeidsvoorwaardelijkpensioen (tweede pijler), en hebben zzp’ers (en ook anderen) de mogelijkheid om via een individuele faciliteit aanvullend pensioen te sparen (de derde pijler). Deze individuele faciliteit wordt fiscaal gefaciliteerd, wat betekent dat zzp’ers premies of inleg kunnen aftrekken. Met het Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt voorgesteld de ruimte die zzp’ers hebben om fiscaal gefaciliteerd te sparen in de derde pijler fors te verruimen. Nu is die ruimte gemaximeerd op 13,3% van de premiegrondslag (inkomen minus AOW-drempelbedrag). Voorgesteld wordt dit te verhogen naar 30%, waarmee de ruimte in de derde pijler gelijk wordt aan de ruimte die werknemers hebben in de tweede pijler. Voor deze verruiming is 100 miljoen euro gereserveerd. Met de verruiming van de fiscale ruimte wordt opbouw van oudedagsvoorzieningen door zzp’ers beter gefaciliteerd. Het Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt binnenkort aan uw Kamer aangeboden.
Deelt u de observatie dat een eigen woning een passende mogelijkheid is om als pensioenvoorziening te fungeren?2 Zo ja, hoe kijkt u naar de fiscale mogelijkheden om een eigen woning in te zetten als pensioenvoorziening?
Het Netsparpaper waar u naar verwijst verkent de mogelijkheden om vermogen uit de eigen woning te verzilveren als inkomensaanvulling na pensionering. In het paper valt te lezen dat er in de kern twee mogelijkheden zijn om de overwaarde van de eigen woning (gedeeltelijk) liquide te maken: het aangaan van een leenconstructie of het verkopen van de woning. Beide opties zijn reeds mogelijk en kennen verschillende verschijningsvormen met verschillende risico’s en voordelen. Het is afhankelijk van de individuele situatie of het liquide maken van de overwaarde in de eigen woning een mogelijkheid is om het pensioen aan te vullen of als pensioenvoorziening te fungeren. Net zoals dat bijvoorbeeld ook geldt voor het verkopen of belenen van andere bezittingen.
Niet iedereen heeft echter een eigen woning of heeft overwaarde in de eigen woning. Bovendien is de vermogensopbouw beperkt tot de waarde van de woning en zegt die waarde weinig tot niets over de benodigde pensioenvoorziening. Een eigen woning is dan ook niet specifiek bedoeld als pensioenbelegging en wordt als zodanig ook niet fiscaal behandeld. Voor fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw gelden fiscale begrenzingen gebaseerd op een bepaalde pensioenambitie qua hoogte van het inkomen na pensioendatum. Het creëren van extra fiscale pensioenfaciliteiten voor specifiek de overwaarde in de eigen woning verhoudt zich niet tot deze ambitie en fiscale begrenzingen. Daarnaast werkt het complexiteitsverhogend als met dergelijke fiscale pensioenfaciliteiten in het reguliere fiscale pensioenkader rekening gehouden moet worden. Met het hiervoor reeds aangehaalde Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt juist een eenvoudiger en generiek fiscaal kader voorgesteld voor opbouw van oudedagsvoorzieningen voor zowel werknemers als zelfstandigen. Dit kader geeft fiscale ruimte voor een adequate opbouw van oudedagsvoorzieningen onafhankelijk van de vraag of er sprake is van overwaarde in de eigen woning die benut kan worden.
Herkent u de observatie dat zzp’ers administratieve lasten en beperkte mogelijkheden voor flexibele opname als reden geven voor lage pensioenopbouw?3 Hoe kunnen deze administratieve lasten verminderd en de mogelijkheden voor flexibele opname vergroot worden?
In het onderzoek van Netspar waar u naar verwijst wordt aangegeven dat veel zzp’ers niet weten wat de fiscale jaarruimte is. Op de website van de Belastingdienst staat een handige rekenhulp om de jaarruimte te bepalen. Daarnaast bevat de website van de Belastingdienst informatie over het aftrekken van lijfrentepremie in de aangifte inkomstenbelasting binnen de fiscale jaarruimte.
In het Netsparpaper wordt ook aangegeven dat zzp’ers voor opbouw in de tweede pijler het inkomen van drie jaar geleden moeten doorgeven aan de pensioenuitvoerder. Dit punt heeft de aandacht. In het Wetsvoorstel toekomst pensioenen is experimenteerwetgeving opgenomen die het mogelijk maakt dat zzp’ers zich vrijwillig kunnen aansluiten bij daarvoor opengestelde pensioenregelingen in de tweede pijler. Daarbij wordt in het kader van dit experiment niet gekeken naar het inkomen van drie jaar geleden, maar is in overleg met de sector en zelfstandigenorganisaties besloten te kijken naar het inkomen van een jaar geleden. De experimenteerwetgeving voor zzp’ers wordt na invoering binnen vijf jaar geëvalueerd. Bij die evaluatie zal worden bezien of deze maatregel als minder belemmerend wordt ervaren.
Tot slot wordt in het Netsparpaper gepleit voor het vergroten van mogelijkheden tot flexibele opname bij tegenvallend inkomen, investeringen en studie. Het risico hiervan is dat er een te grote onttrekking wordt gedaan die een grote invloed kan hebben op het uiteindelijke pensioeninkomen. Daarom dient hier terughoudend mee omgegaan te worden. Voor de situatie van tegenvallend inkomen vanwege arbeidsongeschiktheid bestaat een mogelijkheid om een lijfrente tot een bepaald bedrag per jaar af te kopen. In andere situaties is dit niet mogelijk. Investeringen en studie zijn in de regel redelijk te voorzien en zouden in principe uit een reguliere buffer gefinancierd moeten worden en niet uit pensioengeld.
Het is belangrijk dat zelfstandigen voldoende pensioen kunnen opbouwen. Daarom wordt, zoals ook in het antwoord op vraag twee aangegeven, een verruiming van de fiscale ruimte in de derde pijler voorgesteld met het Wetsvoorstel toekomst pensioenen en wordt in dit wetsvoorstel een experimenteerbepaling opgenomen waarmee de toegang tot de tweede pijler voor zelfstandigen wordt vergroot. Het kabinet is van mening dat pensioenopbouw voor zelfstandigen hierdoor beter wordt gefaciliteerd.
Hoe wilt u zzp’ers wijzen op de mogelijkheden om het bezit van een huis in te zetten als pensioenvoorziening?
Ik ben niet voornemens om dit te doen. Dit is te afhankelijk van de individuele situatie. Daarnaast is de eigen woning niet primair bedoeld als pensioenvoorziening zoals ook toegelicht in antwoord op vraag drie.
AirTags |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Apple’s AirTag blijkt surveillance-netwerk»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat vrouwen en kwetsbare groepen het gevaar lopen om ongewenst gevolgd te worden door AirTags? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de zorg dat technologie kan wordt misbruikt om een inbreuk te maken op de levenssfeer van iemand anders. Voor zover valt na te gaan, heeft de politie nog niet te maken gehad met incidenten waarbij een AirTag betrokken was.2 Bovendien heeft Apple op zijn website maatregelen aangekondigd tegen mogelijk misbruik van de AirTag. Uit die reactie blijkt dat Apple inmiddels aanvullende waarborgen tegen misbruik van de AirTag heeft ingebouwd.3 Enkele van die waarborgen zijn dat gebruikers tijdens de configuratie van hun AirTag een bericht zien waarin duidelijk staat dat AirTag is bedoeld voor het volgen van eigen bezittingen, dat het volgen van personen in veel landen een misdrijf is, dat AirTag zo is ontworpen dat slachtoffers hem kunnen detecteren, en dat wetshandhavingsdiensten gegevens kunnen opvragen waarmee de eigenaar van de AirTag kan worden geïdentificeerd.4
Welke andere risico’s zit u nog meer bij de huidige implementatie van de AirTag voor de Nederlandse samenleving?
Zoals hiervoor uiteengezet in het antwoord op vragen 4 en 5, acht ik het juridisch kader toereikend om aan het risico op onverhoopt onrechtmatig gebruik van de AirTag en daarmee vergelijkbare toepassingen op te treden. Uiteraard houdt het kabinet de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Bent u, gezien het potentieel misbruik van AirTags voor stalking, van mening dat de huidige Wet Belaging voldoet, vooral gezien het feit dat het hier gaat om een klachtdelict waardoor vervolging enkel plaats kan vinden als een slachtoffer aangifte heeft gedaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke acties overweegt u te ondernemen om burgers beter te beschermen tegen stalking door middel van technologie zoals AirTags?
Volgens art. 285b Wetboek van Strafrecht (Sr.) maakt iemand zich schuldig aan belaging wanneer hij of zij wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander, met het oogmerk diegene te dwingen iets (niet) te doen of toe te staan, dan wel angst aan te jagen. Er kan op verschillende manieren zijn voldaan aan de bestanddelen van deze strafbepaling; ook locatietracking kan hierbij meespelen. Een en ander hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Ik deel de mening dan ook niet dat deze strafbepaling niet langer voldoet.
Dat belaging een klachtdelict is, maakt dit niet anders. De keuze hiervoor is gemaakt om te voorkomen dat bij vervolging wegens belaging, de privacy van het slachtoffer in het gedrang komt. Door de eis van een klacht, kan worden voorkomen dat vervolging en een rechtszaak ertoe bijdragen dat bepaalde privacygevoelige informatie over het slachtoffer ongewild in de openbaarheid worden gebracht. Ook kan zo worden voorkomen dat het slachtoffer, bijvoorbeeld tijdens een getuigenverhoor of een openbare rechtszitting, ongewild wordt geconfronteerd met de dader.5 Het klachtvereiste is gesteld omdat bij belaging het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging voorrang heeft boven het algemeen belang van strafvervolging.
Het feit dat vervolging afhankelijk wordt gesteld van een klacht van het slachtoffer, betekent overigens niet dat er geen opsporingsonderzoek mag plaatsvinden. Dat opsporingsonderzoek dient dan gericht te zijn op het informeren van potentiële aangevers en hen in staat te stellen om een klacht in te dienen.6
Bent u van mening dat het bestaan van het «Zoek mijn»-netwerk in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming? Zo ja, welke acties verbindt u aan deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) kent een uitzondering voor het verwerken van persoonsgegevens door natuurlijke personen voor louter persoonlijke en huishoudelijke doeleinden.7 Het door een natuurlijk persoon kunnen volgen van een locatie in bijvoorbeeld gezinsverband valt dan ook buiten het werkingsgebied van de AVG. Voor andere gevallen, of voor gevallen waarin de privésfeer wordt geraakt van anderen dan degene die door middel van dit systeem gegevens verwerkt, geldt dat hiervoor een welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doel moet zijn alsook dat er een legitieme verwerkingsgrondslag voor kan worden gevonden in de AVG, bijvoorbeeld toestemming van de betrokkene. Verder geldt in dit geval de AVG wel voor Apple die de middelen verschaft voor de verwerking van persoonsgegevens voor dergelijke persoonlijke of huishoudelijke activiteiten. Ik heb dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de genoemde functie per definitie strijdig is met de AVG. Of in voorkomende gevallen de AVG is geschonden, is aan de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder ter beoordeling.
Bent u bereid om in EU-verband te bespreken hoe het gebruik van de AirTag en soortgelijke technologieën gereguleerd kunnen worden? Zo ja, kunt u hier de termijn van aangeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke andere wijzen beoogt u te investeren in het voorkomen van stalking door middel van technologieën als de AirTag in de Nederlandse maatschappij?
De afgelopen jaren zetten de meest betrokken organisaties, politie, Openbaar Ministerie, Reclassering, Veilig Thuis en Slachtofferhulp Nederland steeds meer in op het zo vroegtijdig mogelijk en zo lang als nodig samenwerken om stalking te voorkomen. Het gaat hierbij om het zeker stellen van de veiligheid van slachtoffers, het inzetten van de noodzakelijke interventies om de stalking duurzaam te stoppen, het opsporen en vervolgen van plegers en het voorkomen van recidive.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in de kamerbrief van 28 juni 2021 de voortgang op de aanpak stalking toegelicht.8 Met deze aanpak is afgelopen jaren, en wordt nog steeds, ingezet op vier sporen:9 betere herkenning en inschatten van risico’s;10 versterken regie;11 verscherpte strafrechtelijke aanpak, en;12 versterken slachtofferveiligheid.
Nieuwe digitale en technische toepassingen bieden stalkers steeds meer mogelijkheden. Slachtoffers van stalking moeten over die ontwikkeling goed worden geïnformeerd. Daarom is de emotionele, praktische en juridische ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt, ook specifiek voor slachtoffers van stalking belangrijk. Slachtofferhulp Nederland houdt nauwlettend maatschappelijke ontwikkelingen (zoals de zorgen over de Apple AirTag bij stalking) bij en past, indien nodig, het staande beleid aan en informeert daar alle medewerkers over. Slachtoffers kunnen via de website van Slachtofferhulp Nederland informatie vinden over stalking. Daar staan ook tips over veiligheid en bescherming.
Op welke wijze beoogt u te investeren in de ondersteuning van slachtoffers van stalking door middel van technologieën als de AirTag?
Zie antwoord vraag 7.
De ongekende invloed van Blackrock op de Europese klimaatplannen |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat vindt u van het rapport «Hijacked» van Reclaim Finance en Observatoire des Multinationales, waarin wordt aangegeven wat de invloed is van vermogensbeheerder Blackrock op het Europese beleid van duurzame financiën waar zij zelf een groot belang in hebben?1
Het rapport2 suggereert dat de financiële sector een grote invloed had op de hernieuwde duurzame financieringsstrategie van de Europese Commissie. De uitgaven van verschillende lobbyorganisaties van de financiële sector op het terrein van deze strategie schat het rapport tussen de 28,3 en 31,9 miljoen euro.
Wanneer het gaat om interacties tussen EU-instellingen en lobbyisten, zoals ook omschreven in het rapport, is het voor het kabinet van belang dat deze plaatsvinden volgens de bestaande regels, zoals bijvoorbeeld gedragscodes en het verplichte transparantieregister. Onder andere de Europese Ombudsman toetst deze regels en onderzoekt gevallen waarin een EU-instelling of -orgaan in strijd met de wet of goede bestuurspraktijken zou kunnen hebben gehandeld.
De Europese Commissie, die wetgeving initieert, maakt bij het voorstellen van nieuw beleid een afweging ten aanzien van de verschillende betrokken belangen. Zo vinden er voorafgaand aan elk wetgevingsvoorstel van de Europese Commissie bijvoorbeeld ook publieke consultaties plaats, met als doel om daarmee breed in de samenleving perspectieven op te halen over een onderwerp. De Europese Commissie legt bij de publicatie van een voorstel ook verantwoording af over de uitkomsten van een publieke consultatie.
Kunt u ingaan op de bevinding dat Blackrock en de belangengroepen waar Blackrock bij hoort, op 22 publieke consultaties hebben gereageerd met als doel zich te verzetten tegen strenge regels omtrent duurzame financiën?
Publieke consultaties hebben als doel om breed in de samenleving perspectieven op te halen over een onderwerp. Het is aan de Europese Commissie om vervolgens af te wegen in hoeverre of op welke wijze de inbreng van specifieke organisaties meegenomen wordt bij het opstellen van nieuwe wetgeving.
Bent u op de hoogte van het feit dat Blackrock een van de minst klimaatvriendelijke partijen is op het gebied van duurzame financiën?
Het kabinet vindt het van groot belang dat de financiële sector haar verantwoordelijkheid neemt in de financiering van de duurzame transitie. De fondsen die vermogensbeheerders zoals BlackRock beheren, zijn cruciaal voor het bereiken van onze duurzame doelstellingen. Als financiële instellingen hun portfolio in lijn brengen met de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs, beperken zij daarnaast de aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s waaraan zij blootstaan. Het kabinet zet zich daarom in voor de verduurzaming van de financiële sector. De financiële sector zelf brengt haar ambities tot uiting in het klimaatcommitment. In het klimaatcommitment hebben Nederlandse financiële instellingen afgesproken om actieplannen op te stellen om hun CO2-voetafdruk naar beneden te brengen. BlackRock Nederland is één van de ondertekenaars van het klimaatcommitment. Het kabinet verwacht dat de ondertekenaars van het klimaatcommitment, waaronder dus ook BlackRock Nederland, zich aan de gemaakte afspraken houden. De publicatie van de voortgangsrapportage van het klimaatcommitment dit najaar is hierin een belangrijk beoordelingsmoment. Het kabinet zal dan bezien waar de sector staat en of dat voldoende is.
Hoe valt het, wat u betreft, uit te leggen dat lobbybedrijven met een belang in gas tussen januari 2020 en juli 2021, 323 meetings hebben gehad, een toename van 9 naar 19 meetings per maand vergeleken met de periode hiervoor?2
Het staat individuele bedrijven vrij om te bepalen hoeveel vergaderingen zij organiseren en met wie. Voor interacties met de EU-instellingen is het van belang dat men zich daarbij houdt aan de regels omtrent het verplichte transparantieregister.4
Bent u tevens op de hoogte van het feit dat Blackrock een jaarlijks budget heeft van 30 miljoen euro om beleid, waaronder op het gebied van klimaat en taxonomie, te beïnvloeden?
Dit bedrag wordt genoemd in het door u aangehaalde rapport van Reclaim Finance. Ik heb hiervan kennisgenomen. Naast de conclusies van dit rapport heeft het kabinet hier verder geen informatie over.
Bent u het ermee eens dat dit geld niet jaarlijks zou worden uitgegeven, als het ook niet een positief effect heeft voor bedrijven als Blackrock, zoals het vaag houden van criteria en andere vormen van regelgeving op het gebied van duurzame financiën?
Het kabinet heeft geen inzicht in de overwegingen van een individueel bedrijf bij het vaststellen van zijn lobbybudget.
Kunt u betreffende deze lobbygesprekken nog specifiek ingaan op het opnemen van aardgas en kernenergie in de Europese voorstellen rondom taxonomie, aangezien uit het rapport blijkt dat Blackrock hiervoor met de Europese Commissie meermaals aan tafel heeft gezeten?
In het algemeen verwijst het kabinet met betrekking tot aardgas en kernenergie in de taxonomie naar de Kamerbrief van de Minister voor Klimaat en Energie van 26 januari jl.5 Het kabinet zal uw Kamer nog informeren over het kabinetsstandpunt ten aanzien van de definitieve gedelegeerde handeling van de Commissie.
Het kabinet is niet bekend met de inhoud van gesprekken tussen BlackRock en de Europese Commissie. Voor interacties met de EU-instellingen is het van belang dat men zich daarbij houdt aan de regels omtrent het verplichte transparantieregister.6
Vindt u ook dat dit belang van Blackrock lijnrecht staat tegenover het welzijn van mensen en het klimaat?
In algemene zin zijn financiële instellingen ook gebaat bij een bijdrage aan de energietransitie omdat dit ook duurzaamheidsrisico’s op de balansen van financiële instellingen beperkt. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 3 met betrekking tot het klimaatcommitment van de financiële sector, waar BlackRock Nederland één van de ondertekenaars van is.
Kunt u ingaan op dit rapport in relatie tot het inhuren van Blackrock door de Europese Commissie als adviseur op het gebied van duurzame financiën?
Het rapport van Reclaim Finance noemt een aanbestedingsprocedure als voorbeeld van de invloed van de financiële sector op het Europese duurzame financieringenbeleid. Het gaat hierbij om de aanbestedingsprocedure voor advies over de mogelijke integratie van zogenaamde ecologische, sociale en governance (ESG)-factoren in het Europese toezichtraamwerk voor banken. Deze procedure werd in het voorjaar van 2020 gewonnen door BlackRock Investment Management.
In het najaar van 2020 heeft de Europese Ombudsman onderzoek gedaan naar mogelijke belangenverstrengeling in deze aanbestedingsprocedure.7 De Ombudsman concludeerde dat er geen sprake was van wanbestuur omdat de Europese Commissie aan de aanbestedingsregels had voldaan. Wel werden door de Europese Ombudsman zorgen geuit over de tweezijdige rol van BlackRock als enerzijds vermogensbeheerder en anderzijds adviseur op het terrein van duurzame financieringen. De Ombudsman concludeerde daarom dat de Europese Commissie de belangenverstrengeling strenger had kunnen beoordelen. Om dit te verbeteren adviseerde ze om de aanbestedingsprocedures te actualiseren. Het kabinet vindt dat de Ombudsman belangrijke adviezen aan de Commissie heeft gegeven naar aanleiding van dit onderzoek. Het is belangrijk dat de Europese Commissie een solide aanbestedingskader aanhoudt.
De Europese Commissie heeft in april 2021 op het onderzoek van de Ombudsman gereageerd. De Commissie onderschrijft het advies van de Ombudsman en overweegt een strengere beoordeling van belangenverstrengeling bij toekomstige aanbestedingsprocedures.8 De Commissie overweegt daarnaast de Financiële Verordening, de Europese regels voor aanbestedingen door de Europese Commissie, aan te passen. Over deze aanpassingen zal de Commissie ook een publieke consultatie organiseren. Het kabinet vindt het van belang dat er in de aanbestedingsprocedures voldoende aandacht is voor mogelijke belangenverstrengeling en onderschrijft daarom deze acties van de Europese Commissie.
Hoeveel gesprekken heeft Blackrock gehad met de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Brussel tussen 2020 en 2021 en over welke onderwerpen?
Tussen 2020 en 2021 heeft er geen afzonderlijk gesprek met Blackrock plaatsgevonden op de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU; Blackrock is niet geregistreerd als gesprekspartner op de intern bijgehouden gesprekkenlijst. Blackrock is wel vertegenwoordigd in brancheverenigingen waarmee de Permanente Vertegenwoordiging heeft gesproken, zoals TheCityUK en AFME. Voor zover bekend heeft er in de genoemde periode een (digitaal) gesprek plaatsgevonden over de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk, met deelname van TheCityUK, de City of London Corporation en vertegenwoordigers van de financiële en professionele dienstverleningssector in het VK, waarbij ook een vertegenwoordiger van BlackRock aanwezig was. Verder kan voor de volledigheid nog gemeld worden dat er vanuit ministeries contact is met een brede groep aan belanghebbenden op het thema duurzame financieringen, waaronder Blackrock.
Wat voor plannen kunnen wij deze nieuwe kabinetsperiode verwachten om de invloed van de bedrijvenlobby op het beleid in Brussel te beperken?
Het merendeel van nieuw beleid in Brussel wordt geïnitieerd door de Commissie. De Europese Commissie weegt bij het opstellen van nieuwe wetgeving de positie en achtergronden van de verschillende belanghebbenden. Daarnaast spelen het Europees Parlement en de Raad als medewetgevers een belangrijke rol bij de totstandkoming van Europees beleid. Om te zorgen dat vertegenwoordigers van verschillende EU-instellingen op een ethische en transparante wijze hun werk uitvoeren is het van belang dat men zich aan de geldende gedragscodes en ook aan het verplichte transparantieregister houdt. Op die wijze kunnen de verschillende belangen zorgvuldig gewogen worden bij de totstandkoming van nieuw beleid. Ook kan de Europese Ombudsman bij vermoedens van belangenverstrengeling onderzoek doen, zoals in dit voorbeeld ook is gedaan.