Het artikel 'Verkopen op Vinted of Marktplaats? "De Belastingdienst kijkt mee”' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
In het artikel wordt uiteengezet hoe verkopers in beeld kunnen komen bij de Belastingdienst indien zij meer dan 30 transacties per jaar uitvoeren of hun opbrengst boven de 2.000 euro uitkomt; hoe staat de Nederlandse regering tegenover deze specifieke bovengrenzen uit de DAC7-richtlijn?1
De Europese richtlijn DAC 7 (hierna: de richtlijn) is de uitkomst van intensief overleg en onderhandelingen tussen de lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement.2 Onderdeel van de richtlijn is een uitzondering voor verkopers die incidenteel actief zijn op platforms als Vinted of Marktplaats. Ten aanzien van uitgezonderde verkopers hoeven platforms op grond van de richtlijn geen persoonsgegevens te verzamelen. Van een incidentele verkoper is sprake als de verkoper in een kalenderjaar minder dan 30 transacties heeft verricht en hij niet meer dan € 2.000 met de in dat jaar verrichte transacties heeft verdiend (hierna: de drempel).3 Concreet betekent dit dat platforms een rapportageverplichting hebben indien een verkoper 30 verkooptransacties (of meer) verricht of een bedrag van € 2.000 (of meer) ontvangt, per jaar. De Nederlandse regering heeft met de drempel ingestemd omdat zij vindt dat daarmee een goede balans wordt bereikt aan de primaire doelstelling van de richtlijn enerzijds, te weten het bevorderen van de juiste belastingheffing door de lidstaten, en het uitvoerbaar houden van de richtlijn voor zowel platforms, verkopers als de belastingdiensten van de lidstaten anderzijds. Ik verwijs hierbij ook naar de parlementaire behandeling van het implementatiewetsvoorstel.4
Het artikel benoemt het registreren van online verkoop door particulieren; is er sprake van een aparte centrale database die online inkomsten van Nederlanders gaat bijhouden?
Nee, er is bij de Belastingdienst geen aparte centrale database die online inkomsten van particulieren opslaat.
Wordt per persoon alle online verkoop opgeslagen in een centrale database waarbij transacties worden opgeteld, ook wanneer dit gaat om bijvoorbeeld 1.900 euro aan verkoop op 50 verschillende websites?
Nee, er is geen centrale database waar per persoon de online verkoop wordt opgeslagen. De ondergrens bij de verkoop van goederen waarnaar verwezen wordt, is een drempel voor de platformexploitant die dient te bepalen of wel of niet over een verkoper gerapporteerd moet worden. Over verkopers in de categorie «verkoop van goederen» die tijdens de rapportageperiode minder dan 30 relevante activiteiten hebben verricht of met een waarde van minder dan € 2.000 hoeft de platformexploitant niet te rapporteren.
Bent u het met mij eens dat de grens voor controle van 30 items per jaar snel gehaald wordt, bijvoorbeeld wanneer belastingplichtige een groot gezin heeft en elk jaar gezinskleding tweedehands verkoopt?
De drempel van 30 transacties per jaar, zoals opgenomen in de richtlijn, kan inderdaad snel worden gehaald. Daarmee is echter niet gezegd dat er per definitie sprake is van een bron van inkomen of ondernemerschap en dat de aangifte inkomstenbelasting of omzetbelasting van de betreffende verkoper ook wordt gecontroleerd. De richtlijn – en dus ook de drempel – raakt op zichzelf namelijk niet aan beantwoording van de vraag of een verkoper een bron van inkomen heeft of ondernemer is in de zin van nationale belastingwetgeving van de lidstaten. In Nederland gaat het dan bijvoorbeeld om resultaat uit overige werkzaamheden of het ondernemersbegrip in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968). Een controle zou in bepaalde gevallen wel degelijk zinvol kunnen zijn omdat ook in zo’n geval – afhankelijk van de feiten en omstandigheden – sprake kan zijn van een bron van inkomen, zoals ondernemerschap in de zin van de Wet IB 2001 en de Wet OB 1968. Er kan dus niet categorisch worden gezegd dat een controle in dergelijke gevallen overdreven is. De richtlijn heeft tot doel om lidstaten door de uitwisseling van informatie beter in staat te stellen om volgens hun nationale belastingwetgeving de juiste heffing te realiseren. Dat de grenzen van het fiscale ondernemerschap naar nationale belastingwetgeving diffuus zijn, maakt dat niet anders.
Bent u van mening dat controle van de Belastingdienst in zo’n geval overdreven is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het gebruik van een richtlijn ongewenst is als vaak al niet duidelijk is in hoeverre iemand een ondernemer is voor de Belastingdienst of slechts hobbymatig spullen verkoopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met mij eens dat dit de deur op een kier zet naar ongewenste effecten omdat de condities van belastingplichtige verkoop onvoldoende helder zijn zowel bij het publiek als de Belastingdienst?
Nee. De richtlijn bevat immers geen nieuwe fiscale regels of verplichtingen voor verkopers. De richtlijn staat op zichzelf los van beantwoording van de vraag of voor een verkoper sprake is van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden en indien daar sprake is van, welk resultaat in de aangifte inkomstenbelasting moet worden verantwoord. Deze regels zijn niet gewijzigd en golden dus ook vóór inwerkingtreding van de richtlijn.
Bent u van mening dat hergebruik en circulariteit juist gestimuleerd dient te worden?
Hergebruik en circulariteit moeten naar mijn mening worden gestimuleerd. Dat geldt echter ook onverminderd voor het nakomen van fiscale verplichtingen, zoals het tijdig doen van een juiste belastingaangifte. De in de richtlijn opgenomen registratieplicht bevordert naar mijn mening dat dergelijke fiscale verplichtingen beter worden nagekomen en dat de verkoper zijn belastingaangifte bewuster invult. Hierbij wordt hij ook ondersteund door het platform met een jaaroverzicht van zijn verkopen. De richtlijn brengt geen wijziging aan in de fiscale regels en de verplichtingen voor verkopers, omdat het hebben van een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming door middel van ondernemerschap, uit blijft gaan van reeds bestaande fiscale regels. Ik ga ervan uit dat veruit de meeste verkopers niet actief zijn op platforms met het doel om belastbare inkomsten aan het zicht van de Belastingdienst te onttrekken. Zij zullen zich door de richtlijn dan ook niet laten afschrikken. Desondanks kan ik niet uitsluiten dat ook een verkoper bij zijn afweging om via een platform inkomsten te genereren rekening houdt met de omstandigheid dat hij bepaalde persoonsgegevens zoals zijn burgerservicenummer aan het platform moet verstrekken. Verstrekking van deze gegevens is noodzakelijk voor het realiseren van de doelstelling van de richtlijn. Zonder het burgerservicenummer kan de inspecteur immers niet de door het platform gerapporteerde inkomsten koppelen aan de juiste verkoper en de door die verkoper ingediende belastingaangifte dan ook minder goed controleren.
Hoe verhoudt deze registratieplicht voor online verkoop van tweedehandsspullen zich tot de maatschappijbrede ambitie van duurzaamheid en circulariteit?
Zie antwoord vraag 8.
Is het volgens u te verwachten dat het toepassen van deze richtlijn burgers afschrikt om tweedehands spullen te verkopen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zorgt deze richtlijn voor meer controle, handhaving en administratiekosten bij de overheid?
Met de uitvoering van DAC 7 is een inzet gemoeid van 55 fte incidenteel en 92 fte structureel. Daarnaast zijn er nog kosten voor het inregelen van de automatisering. Ik heb uw Kamer over de gevolgen voor de uitvoering geïnformeerd via de uitvoeringstoets5.
Bent u met mij van mening dat er van deze richtlijn een complicerende werking uitgaat op burgers, aangezien zij met steeds meer factoren rekening moeten houden bij het opstellen van hun aangifte?
Ik ben niet van mening dat van de richtlijn de gesuggereerde complicerende werking uitgaat. De richtlijn raakt op zichzelf niet aan de beantwoording van de vraag of een verkoper een bron van inkomen, zoals winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden, heeft in de zin van de toepasselijke nationale belastingwetten. Beantwoording van die vraag is niet makkelijker of moeilijker geworden door de komst van de richtlijn. De richtlijn kan juist bijdragen aan het bewuster invullen van de belastingaangifte in die zin dat een verkoper zichzelf vóórdat de richtlijn van toepassing werd, wellicht nooit bewust de vraag heeft gesteld of hij de via een platform verworven inkomsten had moeten aangeven als belastbare winst uit onderneming of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet IB 2001, en hij door de komst van de richtlijn zich die vraag wel is gaan stellen. Hierbij wordt hij ondersteund door het platform met een jaaroverzicht. Voor platformen betekent de richtlijn een toename van de regeldruk. De richtlijn houdt hier rekening mee door platforms te verplichten zich in slechts één lidstaat te registeren, waarna de belastingautoriteiten van die lidstaat de van het platform ontvangen informatie automatisch uitwisselen met de belastingautoriteiten van andere relevante lidstaten6. Daardoor hoeft het platform niet aan alle lidstaten waar zijn verkopers wonen informatie te verstrekken. Dit scheelt aanzienlijk in de administratieve lasten van de platforms. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 3 van het algemene deel van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel waarmee de richtlijn is geïmplementeerd.7
Wat zijn de effecten van DAC7 op de regeldruk voor online platformen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel burgers verwacht u, krijgen een correctie op hun aangifte als gevolg van deze richtlijn?
Dat is op dit moment niet te beantwoorden. Indien de op grond van DAC 7 verkregen informatie bij de inspecteur leidt tot vragen over de mogelijke belastbaarheid van inkomsten die niet zijn opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting, neemt de Belastingdienst hierover contact op met de belastingplichtige. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 13, kan de richtlijn juist bijdragen aan het bewuster invullen van de belastingaangifte.
Hoe groot is de tweedehandsmarkt van hobbymatige spullen in Nederland naar schatting?
De Belastingdienst heeft hier op dit moment geen compleet beeld van. Mogelijk ontstaat dit beeld over de Nederlandse verkopers wanneer de ontvangen gegevens van de platformen zijn geanalyseerd.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Gezien de korte termijn voor de beantwoording en voor de leesbaarheid van de antwoorden, zijn niet alle vragen afzonderlijk beantwoord.
De blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie op Schiphol. |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het «Definitief deelbesluit 2 Schiphol»1 inzake het voorkomen en verminderen van blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie en de daarin vermeldde groene zone? Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik vind het zorgwekkend dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling. Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde werkplek. Dat geldt ook voor de platformmedewerkers op Schiphol. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd en dat de werkgevers hun werknemers beschermen, zodat zij gezond kunnen werken. Ik ga ervan uit dat Schiphol en de werkgevers de eisen die gesteld zijn door de Arbeidsinspectie opvolgen.
De Arbeidsinspectie eist dat alle maatregelen die mogelijk zijn om de blootstelling op de platforms als gevolg van vliegtuiguitstoot en dieseluitstoot van vliegtuigvoorzieningen te minimaliseren, zo snel mogelijk genomen worden. Daarnaast moet er eind 2024 een plan van aanpak liggen met maatregelen om blootstelling aan gevaarlijke stoffen te voorkomen (en waar niet mogelijk, te minimaliseren). Eerder heeft de Arbeidsinspectie eisen opgelegd om blootstelling als gevolg van dieseluitstoot van arbeidsmiddelen en vervoermiddelen te minimaliseren.2Ik ga ervan uit dat Schiphol en de werkgevers de eisen die zijn gesteld door de Nederlandse Arbeidsinspectie opvolgen.
Heeft u kennisgenomen van de volgende conclusie van de Nederlandse Arbeidsinspectie jegens de handelwijze van Schiphol: «De geconstateerde overtredingen zijn grootschalig en structureel. Verder zijn deze aan Schiphol te verwijten, nu een interventie mogelijk is en ook verwacht mag worden. Vanaf 2007 is tenminste bij u bekend dat uw medewerkers die op airside werken blootgesteld worden aan carcinogene stoffen. U heeft desondanks tot op heden nagelaten de minimalisatie van de blootstelling voortvarend aan te pakken.»? Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik heb kennisgenomen van de conclusie van de Arbeidsinspectie.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is opgenomen, is het zorgwekkend dat de Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat Schiphol en de werkgevers van de platformmedewerkers nog onvoldoende doen om hun werknemers te beschermen tegen schadelijke blootstelling aan met name vliegtuigmotoremissies. Het gaat hier om blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. Daarvoor gelden op grond van de Arboregelgeving strenge regels. Als er onvoldoende bescherming is kunnen de gevolgen voor de gezondheid van de medewerkers immers groot zijn. Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen, zodat de medewerkers de bescherming krijgen die nodig is.
Het rapport uit 2007 waaraan wordt gerefereerd betreft een intern rapport van Schiphol en KLM. Tijdens het lopende onderzoek naar aanleiding van het handhavingsverzoek van de FNV heeft de Arbeidsinspectie dit rapport eind 2021 ter beschikking gekregen. Deze informatie is betrokken bij het lopende onderzoek.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle vliegvelden in Nederland blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie gaan verminderen en voorkomen?
Het is een verantwoordelijkheid van de werkgevers van platformmedewerkers op alle luchthavens in Nederland om maatregelen te treffen gericht op het verminderen en voorkomen van schadelijke blootstelling aan kerosinemotoremissie. Schiphol heeft aangegeven regelmatig contact te hebben met de regionale luchthavens om hen te informeren over de status en aanpak van het programma vliegtuig- en dieselmotoremissies op Schiphol. Daar waar Schiphol informatie en/of kennis kan delen, ervaringen kan uitwisselen of samen met andere luchthavens kan optrekken, wordt dat volgens Schiphol gedaan.
Van meerdere stoffen uit vliegtuigmotoruitstoot staat vast dat ze kankerverwekkend zijn. Deze stoffen staan al op de SZW-lijst met kankerverwekkende stoffen. Voor de meeste van deze bestanddelen is geen veilig niveau van blootstelling vast te stellen. Ook een zeer lage blootstelling leidt tot een verhoogde kans op kanker. Onderdeel van de eis van de Arbeidsinspectie is daarom dat de werkgever is gehouden aan het minimaliseren van de blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie.
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om te bepalen of kerosinemotoremissie als geheel als kankerverwekkend moet worden geclassificeerd en daarmee als mengsel kan worden opgenomen in de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen en processen. Daarnaast gaat de Gezondheidsraad beoordelen of een gezondheidskundige grenswaarde kan worden afgeleid voor maximale blootstelling aan kerosinemotoremissie.
Heeft u kennisgenomen van de volgende uitspraak van de Nederlandse Arbeidsinspectie: «U streeft naar een emissievrije luchthaven vanaf 2030. Met de door ons gestelde eis versnellen wij het door u in gang gezette proces van emissievrij maken om zeker te stellen dat medewerkers niet onnodig lang blootgesteld blijven aan kankerverwekkende stoffen.»? Op welke wijze gaat het kabinet, mede betrokken door instanties als Luchtverkeersleiding Nederland, bijdragen aan deze versnelling?
De sector werkt op dit moment aan uitvoeringsplannen voor de verduurzaming van de grondgebonden activiteiten via de Duurzame Luchtvaarttafel. De eisen van de Arbeidsinspectie voor bijvoorbeeld het aanpassen van aankomst- en vertrekprocedures worden opgepakt door een taskforce binnen het ISMS (Integraal Safety Management Systeem). Daarin werken Luchtverkeersleiding Nederland, luchtvaartmaatschappijen, tankdiensten, grondafhandelaren en Schiphol samen aan veiligheid.
Het Ministerie van IenW participeert daarnaast in het door de luchtvaartsector ingestelde Vliegtuig- en Dieselmotoremissies Stakeholder Platform (VDME SP), als onderdeel van het VDME samenwerkingsverband. Dat samenwerkingsverband heeft onder meer tot taak om maatregelen te ontwikkelen en in te voeren om de blootstelling van platformmedewerkers aan luchtverontreinigende stoffen te verminderen en om meer inzicht te verkrijgen in de uitstoot van en blootstelling aan vliegtuig- en dieselmotoremissies bij platformmedewerkers.
Ook spreekt het Ministerie van IenW met de sector over mogelijkheden om de vervangingsprogramma’s voor het grondmaterieel te versnellen en innovaties te stimuleren.
Heeft u kennisgenomen van het «Memo Sustainable Taxiing», bijgevoegd als stuk 12 aan het definitieve deelbesluit?2
Ja.
Klopt het dat de meeste gezondheidswinst behaald wordt met het wegslepen van vertrekkende vliegtuigen?
Een belangrijke maatregel om blootstelling van platformmedewerkers aan schadelijke stoffen zo veel mogelijk te beperken, is het vergroten van de afstand tussen de platformmedewerkers en startende en draaiende motoren van vliegtuigen. Dit kan door vertrekkende vliegtuigen zo ver mogelijk uit de baai (waar de platformmedewerkers actief zijn) te laten wegslepen of -duwen. Tijdens dit proces hoeven de vliegtuigmotoren niet te worden gebruikt en wordt schadelijke uitstoot voorkomen. Dit levert naar verwachting aanzienlijke gezondheidswinst op.
Deelt u de mening dat het handhavingsverzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en de uitzending van Zembla3, voldoende aanleiding had moeten zijn om de planning uit deze memo te versnellen?
Ik verwacht dat Schiphol zich houdt aan de eisen van de Arbeidsinspectie. Als daarvoor versnelling noodzakelijk is of naar alternatieven gekeken moet worden, is het aan Schiphol om dat samen met de sectorpartijen te realiseren.
Het Ministerie van IenW beschouwt duurzaam taxiën en het verbeteren van de werkomgeving van platformmedewerkers als beleidsprioriteit. Het handhavingsverzoek van de FNV en de uitzending van Zembla hebben de noodzaak om dit zo snel mogelijk te realiseren verder benadrukt. Het ministerie is continu met de sectorpartijen in gesprek om dit proces te ondersteunen en waar mogelijk te versnellen.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over duurzaam taxiën van 11 oktober 20235, is er een aantal uitdagingen die het verdere implementatieproces van de maatregelen beïnvloeden en daardoor de ruimte voor versnelling van de huidige planning beperken. Deze punten zijn in de Kamerbrief toegelicht. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het behouden van de veiligheid op het luchthaventerrein bij de extra voertuigbewegingen door de TaxiBots, de zeer beperkte beschikbaarheid van TaxiBots (vooralsnog wereldwijd maar één fabrikant, met geen massaproductie) en het certificeren van vliegtuigen om te kunnen/mogen worden gesleept door de TaxiBots.
Klopt het dat er nu nog maar twee duurzame sleepvoertuigen (taxibots) rondrijden op Schiphol, in plaats van de 16 taxibots die begin 2024 in de memo werden aangekondigd?
Ja
Hoe komt het dat de planning vertraagd is?
In de Kamerbrief over duurzaam taxiën van 11 oktober 2023 zijn een aantal uitdagingen en afhankelijkheden genoemd die de oorspronkelijke planning hebben beïnvloed. Door technologische, infrastructurele en operationele obstakels, hebben Schiphol en de andere sectorpartijen de oorspronkelijke planning gedurende het leerproces moeten herijken.
Zie ook het antwoord op vraag 7.
Staat er, conform de vervangings- en minimalisatieverplichting, al een order uit voor de benodigde overige 58 duurzame sleepvoertuigen (taxibots)?
Nee. Tegen de achtergrond van de in de Kamerbrief over duurzaam taxiën genoemde afhankelijkheden en uitdagingen voor de verdere uitrol van TaxiBots, zijn de sectorpartijen hierover nog in gesprek. Zie ook het antwoord op vraag 7 en 9.
Indien deze duurzame sleepvoertuigen (taxibots) nog niet besteld zijn, zijn er buiten de beoogde duurzame sleepvoertuigen (taxibot) andere voertuigen geschikt om zo spoedig mogelijk alle vliegtuigen uit de groene zone te slepen?
Schiphol staat open voor het gebruik van nog te ontwikkelen (emissievrije) sleepvoertuigen van andere fabrikanten. Vliegtuigen kunnen ook uit de Groene Zone worden gesleept of geduwd met bestaande, reguliere pushbacktrucks die al op Schiphol actief zijn. Hiervoor dienen de vertrek- en aankomstprocedures te worden aangepast. Dit is een maatregel die de sector met voorrang bekijkt als gevolg van de eisen van de Arbeidsinspectie. Bij deze maatregel speelt de veiligheid op de luchthaven een grote rol. Het mag immers niet zo zijn dat het verder weg duwen of trekken van de vliegtuigen tot onveilige situaties elders op het luchthaventerrein leidt.
Zo ja, wanneer komen deze alternatieven beschikbaar op luchthaven Schiphol?
Zoals in het antwoord op vraag 11 wordt genoemd, zijn er op Schiphol al reguliere pushbacktrucks actief die vliegtuigen buiten de Groene Zone zouden kunnen slepen of duwen. Dit vraagt echter om aanpassingen in vertrek- en aankomstprocedures, waarover de sectorpartijen met elkaar in gesprek zijn.
Welke andere stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de Royal Schiphol Group zo spoedig mogelijk de blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie minimaliseert?
Ik verwacht dat Schiphol zich houdt aan de eisen gedaan door de Arbeidsinspectie. Schiphol heeft aangegeven om met de sectorpartners uitvoering aan de eisen te geven. Daartoe heeft Schiphol samen met de sector de Taskforce «Sustainable Ground Movements» opgezet. Deze taskforce heeft als doel om met betrekking tot de aankomst- en vertrekprocedures maatregelen uit te werken die de blootstelling van werknemers aan kerosinemotoremissie te verminderen.
Woede over besluit Hogeschool Utrecht om Holocaust-lezingen te schrappen |
|
Ulysse Ellian (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woede over besluit Hogeschool Utrecht om Holocaust-lezingen te schrappen»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het extra pijnlijk is dat dit bericht verschijnt op de dag dat wereldwijd de Holocaust herdacht wordt? Kunt u het antwoord toelichten?
Ja, ik ben het met de leden van de VVD-fractie eens dat dit pijnlijk is. De gruwelijkheden van de Holocaust mogen, ook 79 jaar na dato, onder nieuwe generaties, niet vergeten worden. Het herdenken van, het vertellen en onderwijzen over de Holocaust is en blijft belangrijk.
Bent u het ermee eens dat antisemitisme in onze samenleving een groot probleem is? Kunt u aangeven wat het kabinet daaraan gaat doen?
Ik deel de mening van uw fractie dat antisemitisme in de samenleving een groot probleem is. In Nederland moeten Joodse mensen veilig kunnen leven. De toegenomen onveiligheidsgevoelens vanwege het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden baren mij zorgen. In het onderwijs is geen plaats voor discriminatie van wie dan ook, of het nu gaat om antisemitisme of islamofobie.
De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) dat de Minister van Justitie en Veiligheid in oktober 2022 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. Het kabinet committeert zich aan de uitvoering van dit werkplan, waarvan de relevantie dezer dagen opnieuw pijnlijk duidelijk wordt.
Deelt u de mening dat Holocausteducatie een cruciale pijler is in de strijd tegen antisemitisme? Zo ja/nee, waarom (niet)?
Het is van groot belang dat we de kennis over de Holocaust van generatie op generatie blijven overdragen. Het onderwijs speelt hier inderdaad een belangrijke rol in. In het onderwijs wordt volop aandacht besteed aan de Tweede Wereldoorlog, de Holocaust en de Jodenvervolging. Deze onderwerpen zijn een verplicht onderdeel van het curriculum van het funderend onderwijs en worden regelmatig besproken in mbo-burgerschapslessen. In het hbo en wo worden deze thema’s vanuit allerlei invalshoeken en disciplines bestudeerd en ook wordt er lesmateriaal ontwikkeld, dat ook breed wordt verspreid, bijvoorbeeld de lesbrief van TerInfo van de Universiteit Utrecht.
Het is noodzakelijk dat in het onderwijs actief aandacht is en blijft voor de verschrikkingen van de Holocaust, omdat we ons als samenleving moeten realiseren wat er is gebeurd en dat we ons moeten blijven uitspreken tegen haat, uitsluiting, geweld en antisemitisme in onze samenleving. Ik roep dan ook alle onderwijsbestuurders en -professionals op om die belangrijke taak te blijven vervullen, ook wanneer het moeilijk is.
Om scholen en docenten te ondersteunen, werkt de NCAB op dit moment samen met betrokken organisaties in het veld aan een Nationaal Plan versterking Holocausteducatie. In januari is in dit kader ook de campagne «Leer over de Holocaust» gestart, om in de maand waarin we de Holocaust herdenken extra aandacht te vragen voor het belang van onderwijs.
Bent u het ermee eens dat de holocaust geen mening is, maar een zeer gruwelijk historisch feit? Heeft u reeds contact gehad met de Hogeschool Utrecht hierover? Ziet u dit breder onder onderwijsinstellingen?
Ik ben het met de VVD-fractie eens dat de Holocaust een zeer gruwelijk historisch feit is. De Hogeschool Utrecht heeft aangegeven dat zij zich bij de inhoud, vorm en uitvoering van het onderwijs niet laat leiden door belangengroeperingen of activisten. De hogeschool heeft aangegeven dat, in tegenstelling tot de berichtgeving, de geplande lezingenreeks over de Holocaust doorgaat. De eerste lezing heeft inmiddels plaatsgevonden. Deze was volgens de hogeschool uitgesteld om de veiligheid van sprekers, studenten, docenten en bezoekers te kunnen waarborgen en de gemeente Utrecht heeft hierbij inmiddels hulp aangeboden. De besluitvorming hierover is aan het college van bestuur vanuit zijn verantwoordelijkheid voor een veilig leer- en werkomgeving. In deze zorg komen instellingen soms voor moeilijke afwegingen te staan.
Kunt u aangeven of het besluit om de Holocaust-lezing te schrappen door het bestuur van de Hogeschool Utrecht is gemaakt of door de individuele docenten zelf? Heeft u naar aanleiding van deze vraag contact gehad met de Hogeschool Utrecht?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of het schrappen van deze lezing komt vanuit angst voor reacties vanuit studenten of onwil om deze zeer belangrijke lezing geen doorgang te laten vinden? In het geval dit angst is, hoe ondersteunt u deze leraar? Kunt u uw antwoord wederom toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Tot slot, bent u ermee bekend dat antisemitisme een sluimerend probleem is in onze samenleving? Wat gaat u eraan doen om dit op het mbo, hbo en wetenschappelijk onderwijs te voorkomen? Met daarbij in acht nemend dat de holocaust een onderdeel van het curriculum is en geen mening?
Ik ben ermee bekend dat het antisemitisme in onze samenleving toeneemt. Ik vind het zorgelijk dat de NCAB en ook Joodse organisaties een toename van zorgen zien onder de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid en dat zij signalen ontvangen van onder meer studenten die zich op hun instellingen onveilig voelen vanwege hun achtergrond. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de NCAB dat de Minister van Justitie en Veiligheid in oktober 2022 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. De kabinetsbrede inzet zal nader worden uitgewerkt in de Nationale Strategie Antisemitismebestrijding, die uiterlijk in het voorjaar van 2024 zal verschijnen.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid ben ik als Minister voortdurend in gesprek met het onderwijsveld en belangenorganisaties over de maatschappelijke spanning en hoe het onderwijs hiermee omgaat. Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Integrale aanpak sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap»2 is er geen plaats in het hbo en wo voor (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, machtsmisbruik, discriminatie, racisme en intimidatie. Dat geldt ook voor antisemitisme en moslimhaat. In deze brief heb ik een programma aangekondigd voor de komende vier jaar waarbij wordt ingezet op drie belangrijke veranderprocessen: de organisatiestructuur, de cultuur op de werkvloer en het systeem van klachtenafhandeling.
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 4 over de rol van holocaustonderwijs in het curriculum. Daarnaast is het belangrijk dat studenten in het mbo, hbo en wo weten waar zij melding kunnen doen als zij antisemitisme meemaken, gediscrimineerd of onveilig voelen dat zij hun melding in veiligheid en vertrouwelijkheid kunnen doen. Zij kunnen hiervoor aankloppen bij de docent, functionarissen ten behoeve van studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging.
Het bericht ‘Woede over besluit Hogeschool Utrecht om Holocaust-lezingen te schrappen’ |
|
Reinder Blaauw (PVV), Maikel Boon (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over de ophef rondom het besluit van de Hogeschool Utrecht om Holocaust-lezingen te schrappen1?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Deelt u de mening dat de Hogeschool Utrecht hiermee een volledig verkeerd signaal afgeeft en dat onderwijs over de Holocaust en antisemitisme niet mag worden betrokken in politieke discussies? Zo niet, wat is uw standpunt hierover?
Ik vind het noodzakelijk dat in het onderwijs actief aandacht is en blijft voor de verschrikkingen van de Holocaust omdat we ons als samenleving moeten realiseren wat er is gebeurd en ons moeten blijven uitspreken tegen haat en uitsluiting, tegen geweld en antisemitisme in onze samenleving. Daar is geen discussie over. De eerste lezing van deze reeks die aanvankelijk was uitgesteld heeft inmiddels plaatsgevonden. Het herdenken van, vertellen en onderwijzen over de Holocaust staat ook los van de spanningen die het conflict in het Midden-Oosten met zich meebrengt.
Ziet u dat het onderwijs over de Holocaust en antisemitisme in het hele onderwijs onder druk staat? Vooral op een moment waarop het cruciaal is om juist nu over de Holocaust en antisemitisme te onderwijzen?
Het is van groot belang dat we de kennis over de Holocaust van generatie op generatie blijven overdragen. Het onderwijs heeft hier een belangrijke rol in. Zo wordt in het onderwijs volop aandacht besteed aan de Tweede Wereldoorlog, Holocaust en de Jodenvervolging. Deze onderwerpen zijn verplicht onderdeel van het curriculum voor alle leerlingen in primair en voortgezet onderwijs en worden regelmatig besproken in mbo-burgerschapslessen. In het hoger onderwijs worden deze onderwerpen vanuit allerlei invalshoeken en disciplines bestudeerd en ook wordt er lesmateriaal ontwikkeld dat breed wordt verspreid, bijvoorbeeld de lesbrief van TerInfo van de Universiteit Utrecht.
Om scholen en docenten te ondersteunen, werkt de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding op dit moment samen met betrokken organisaties in het veld aan een Nationaal Plan versterking Holocausteducatie. In januari is in dit kader ook de campagne «Leer over de Holocaust» gestart, om in de maand waarin we de Holocaust herdenken extra aandacht te vragen voor het belang van onderwijs.
Bent u van mening dat de geplande lessenreeks aan de Hogeschool Utrecht zo snel mogelijk moet plaatsvinden en bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Indien ja, welke stappen plant u te ondernemen?
De eerste lezing van de geplande reeks heeft inmiddels plaatsgevonden. De aanvankelijke startdatum is door de Hogeschool Utrecht verzet naar een later moment om de veiligheid rondom de organisatie te waarborgen. Overigens is de lezingenreeks waar het nieuwsbericht over spreekt geen onderdeel van een curriculum van een opleiding. De lezingen zijn niet alleen voor studenten maar ook breder bedoeld, zoals voor docenten.
Bent u bereid zich in te spannen, mochten deze lezingen doorgaan, om met de Hogeschool Utrecht in gesprek te gaan over het openbaar beschikbaar stellen van deze lezingen?
Het betreft hier een lezingenreeks die is georganiseerd door de Hogeschool Utrecht in samenwerking met het CIDI. Alhoewel het van groot belang is dat het onderwijs aandacht besteedt aan de Holocaust ga ik niet over het «hoe». Het is aan de organisatoren om te bepalen of en zo ja hoe de inhoud van deze lezingenreeks breder beschikbaar wordt gesteld.
Microplastics |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Op welke wijze draagt u er zorg voor dat de Europese maatregelen die zijn opgenomen in de «Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals»-verordening (REACH) per 15 oktober 2023 om bewust toegevoegde microplastics te beperken worden, geïmplementeerd in Nederland?
Voor een adequate naleving van Europese regelgeving is het belangrijk dat ondernemers zich bewust zijn van de regels. Daarom werk ik aan goede voorlichting via de REACH-helpdesk «Chemische stoffen goed geregeld» en via communicatie met branches waarop deze restrictie betrekking heeft via stakeholder overleggen. Deze bewustwording draagt mijns inziens in belangrijke mate bij aan het bevorderen van de naleving door ondernemers van deze restrictie.
Daarnaast kan toezicht worden ingezet om de naleving te bevorderen. De ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) zijn aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de REACH-verordening, waarin ook deze restrictie voor microplastics is opgenomen. De ILT controleert daarbij de naleving bij importeurs, fabrikanten, producenten, distributeurs en gebruikers van chemische producten bestemd voor industrieel en professioneel gebruik. De NVWA controleert de naleving voor consumentenproducten.
Bent u er bekend mee dat de zwerfafvalopruimers nog steeds constateren dat drie maanden na de inwerkingtreding nog volop producten worden verkocht die onder het verbod vallen, zoals glitters en losse plastic producten kleiner dan 5 millimeter?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Is de handhavende taak reeds bij een dienst als de ILT of NVWA belegd? Zo ja, kunt u aangeven of capaciteit is vrijgemaakt om te kunnen handhaven?
Ja, voor het toezicht op naleving van de REACH verordening is een bepaalde capaciteit beschikbaar bij deze inspectiediensten. Op basis van een brede risicogebaseerde afweging wordt, door elke dienst afzonderlijk, bepaald waarop de beschikbare toezichtcapaciteit wordt ingezet.
Wanneer verwacht u te starten met actieve handhaving op het Europees verkoopverbod op losse glitters en microplastics?
De inspectiepartners bepalen zelf hun prioriteiten voor het starten van toezicht en handhavingsactiviteiten. De ILT start in 2024 met de voorbereiding van toezicht op de naleving van de restrictie onder de REACH-verordening op losse glitters en microplastics.
Deelt u de mening dat het voor winkeliers en retailbedrijven nu moeilijk is om zelf te bepalen welke producten nog verkocht mogen worden?
Ik begrijp dat de restrictie ook van winkeliers en retailbedrijven vraagt om kennis te nemen van de nieuwe regels. De Europese Commissie verstrekt informatie over wat wel of niet mag worden verkocht via een website die speciaal hiervoor is ingericht. Daarnaast kunnen bedrijven voor uitleg en ondersteuning contact opnemen met de REACH helpdesk. Ik roep alle winkeliers en retailbedrijven op om zich goed te blijven informeren via deze kanalen en om zo snel mogelijk te stoppen met het verkopen van producten waar microplastics aan zijn toegevoegd. Om bij de implementatie van de nieuwe regels nog meer gedetailleerde informatie te kunnen geven, werkt de Commissie aanvullend aan een vraag-en-antwoord- document. Ik pleit er bij de Europese Commissie voor dat dit document zo snel mogelijk wordt opgesteld in samenwerking met experts van lidstaten en dat het document snel beschikbaar komt, zodat er voor iedereen duidelijkheid is over de regels.
Hoe kijkt u aan tegen het idee van een positieflijst met daarop alle producten met microplastics die nog wel verkocht mogen worden om retailers te helpen om zich aan de verordening te houden? Als u dit wilt omarmen, wilt u dan tevens een plan maken om de positieflijst goed kenbaar te maken onder winkelbedrijven? Zo ja, kunt u alvast schetsen op welke manier u het idee concreet wilt maken en op welke termijn?
Ik vind het belangrijk dat er zo snel mogelijk een einde komt aan de verkoop van producten waar microplastics bewust aan zijn toegevoegd. Een «positieflijst» geeft mijns inziens het verkeerde signaal af. De nodige informatie wordt al gegeven in de restrictie zelf. Het is nu aan de bedrijven om kennis te nemen van de regels en om zich er aan te houden. Initiatieven vanuit de sector voor gerichte informatievoorziening per product of per branche over de nieuwe regels juich ik natuurlijk toe.
Kunt u aangeven of thermoplastische polymeren (met andere woorden: polystyreen) vallen onder de reikwijdte van het polymerenverbod, dat op 15 oktober 2023 van kracht is geworden?
Producten waar microplastics gemaakt van polystyreen bewust aan zijn toegevoegd, vallen onder de restrictie. De restrictie definieert microplastics immers als zijnde synthetische polymeer microdeeltjes kleiner dan 5 mm. Alle polymeren vallen eronder, behalve polymeren die bioafbreekbaar zijn, polymeren die wateroplosbaar zijn en polymeren zonder koolstof in hun structuur.
Deelt u de opvatting dat het zeer wenselijk is dat deze maatregelen adequaat worden doorgevoerd, omdat deze microplastics vroeg of laat in het ecosysteem terechtkomen en dan schade toebrengen aan mens, dier en milieu? Zo nee, waarom niet?
Die opvatting deel ik met u. Ik zet mij er steeds voor in dat microplastics zo vroeg mogelijk in de keten worden aangepakt.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over circulaire economie op 15 februari 2024?
Dat is helaas niet gelukt. Hierover is uw Kamer op 12 februari jongstleden per brief geïnformeerd.
De berichtgeving 'Aboutaleb wil minder communicatie over geweldsexplosie Rotterdam' |
|
Marjolein Faber (PVV), Marco Deen (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aboutaleb wil minder communicatie over geweldsexplosie Rotterdam»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de burgemeester, door in dit geval niet actief te communiceren, de veiligheid van zijn eigen burgers in gevaar brengt?
Het is aan de lokale gezagen om via de gebruikelijke kanalen van de gemeente en politie informatie te verstrekken die relevant is voor de veiligheid van burgers. Daarin spelen ook de landelijke en lokale media een rol.
De burgemeester legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de inzet van zijn bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde. De gemeenteraad van Rotterdam is derhalve de aangewezen plek voor het debat over communicatie over incidenten met explosieven.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om te treden in (mogelijke) besluitvorming van de lokale driehoek. Ik ga er daarnaast van uit dat de driehoek weloverwogen besluiten neemt die de veiligheid in Rotterdam ten goede komen.
Deelt u de mening dat de burgers in het algemeen en die van Rotterdam in het bijzonder recht hebben om te weten wat in hun (directe) omgeving afspeelt zodat zij ook legale passende maatregelen kunnen treffen voor hun eigen veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Verzaakt de burgemeester niet zijn taak als burgervader nu hij overweegt niet actief te communiceren, aangezien hij zorg moet dragen voor de veiligheid in zijn gemeente en communicatie in dit geval juist cruciaal is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in te grijpen op het moment dat de burgemeester zijn voornemen om af te zien van actieve communicatie betreffende geweldsincidenten doorzet?
Communicatie rondom geweldsincidenten is een thema dat ik met enige regelmaat bespreek met diverse partners in het veiligheidsdomein, waaronder ook met de lokale gezagen en de politie. Mocht er aanleiding zijn, dan treden we hierover altijd in goed overleg.
De berichtgeving over vertraging op de A28 richting Utrecht vanwege slecht wegdek |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ontstane problemen rondom het wegdek op de A28 tussen Nijkerk en knooppunt Hoevelaken?1
Ja.
Hoe vaak is er de afgelopen weken geïnspecteerd op dit wegvak?
Afgelopen twee weken is hier door de aannemer wekelijks geïnspecteerd en zijn kleinschalige schades hersteld. Weginspecteurs schouwen dagelijks.
Regulier wordt het areaal jaarlijks middels een schouw en inspectie gemonitord.
Wat is de reden dat, na de wekenlang zichtbare verslechtering, er nu pas is overgegaan tot het afsluiten van één rijstrook met alle vertraging van dien?
Het geplande onderhoud aan de A28 tussen Nijkerk en Hoevelaken stond in eerste instantie later dit jaar gepland. Door de vorst deze winter is het wegdek sneller verslechterd dan verwacht waardoor de werkzaamheden al waren vervroegd naar eind februari.
Op zondag 28 januari bleek dat een deel van het wegdek ter hoogte van Nijkerk (ca 300–500 meter) dusdanig was verslechterd, dat voor de veiligheid van de weggebruikers een rijstrook moest worden afgesloten. In de nacht van 30 op 31 januari heeft er een spoedreparatie plaatsgevonden en is het wegdek aldaar vervangen. Van 23-26 februari vinden er op het overige deel van de A28 tussen Nijkerk en Hoevelaken asfalteringswerkzaamheden plaats.
Hoeveel schade aan voertuigen, door rondvliegende stukken asfalt, is er de afgelopen weken gemeld?
Tot en met 7 februari zijn er twee schadeclaims ingediend.
Wat is de reden dat er enkele weken geleden niet is overgegaan tot het plannen van een noodreparatie ter voorkoming van afsluitingen?
De inspecties van de afgelopen twee weken gaven nog geen noodzaak om het al naar voren gehaalde onderhoud van eind februari nog verder te vervroegen.
Wat gaat Rijkswaterstaat doen, anders dan het advies tot spitsmijden, om tot redelijke reistijden te komen?
Het betreffende wegvak is weer gerepareerd en volledig opengesteld voor het verkeer. In voorkomende spoedgevallen is het niet altijd mogelijk om meer te doen dan het advies te geven tot spitsmijden. In de verkeerscentrale wordt altijd gekeken of het mogelijk is om het verkeer actief via omleidingsroutes te sturen maar in de spits is dat niet altijd mogelijk door drukte op de omleidingswegen.
Bij gepland onderhoud informeert Rijkswaterstaat weggebruikers via de reguliere kanalen zoals via de media, via www.vananaarbeter.nl en via de borden boven de weg.
Het bericht dat uithuisplaatsingen van kinderen stilzwijgend worden verlengd |
|
Patrick Crijns (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uithuisplaatsingen van kinderen mogen niet langer stilzwijgend worden verlengd»?1
Ja.
Hoe vaak worden er uithuisplaatsingen en/of ondertoezichtstellingen verlengd zonder dat er een zitting in een rechtbank aan te pas komt?
In de periode 2020–2023 werden jaarlijks ongeveer 12.000 verlengingsverzoeken ingediend, waarvan gemiddeld iets minder dan 4.000 verzoeken zonder zitting werden afgedaan. Procentueel gaat het om iets minder dan 30% van deze zaken die in de periode 2020–2023 zonder zitting is afgedaan. Er kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen aan het zonder zitting afdoen van een zaak.
Vindt u het ook zorgelijk dat ouders de kans om de verlenging van een kinderbeschermingsmaatregel aan te vechten mislopen doordat zij de zogenaamde meldbrief die zij toegestuurd horen te krijgen, niet ontvangen, niet lezen of niet begrijpen?
Ja, dat vind ik zorgelijk. Ouders en belanghebbenden moet een effectieve toegang tot het recht worden geboden. Ook de rechtspraak vindt dit vanzelfsprekend van groot belang. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en jeugdrecht (LOVF) heeft in overleg met mijn ministerie aangegeven hoge prioriteit te geven aan het zoeken naar een alternatief voor de huidige procedure met de meldbrief. Met dit alternatief wordt in de eerste plaats beoogd de rechtsbescherming van ouders en kinderen en hun effectieve toegang tot de rechter beter te waarborgen en tegelijkertijd negatieve neveneffecten zo veel mogelijk te voorkomen. Denk daarbij aan de ervaren emotionele belasting van een zitting voor ouders terwijl een zitting voor hen niet had gehoeven, een (druk- bezette) jeugdzorgmedewerker die op zitting komt terwijl de ouders er niet zijn, of het verlies aan zittingscapaciteit voor zaken waarin de ouder niet verschijnt.
Deelt u de mening dat er nooit sprake mag zijn van een stilzwijgende verlenging van een traumatische maatregel, zoals de uithuisplaatsing van een kind?
Daar ben ik het mee eens. En dat gebeurt ook niet. Het is de kinderrechter die uiteindelijk beslist of een zitting wordt gehouden. Daartoe maakt hij bij ieder verzoek opnieuw de afweging of hij op basis van de beschikbare informatie in de stukken geïnformeerd en onderbouwd kan beslissen op het verzoek. Ook als een zaak zonder zitting wordt afgedaan is dus geen sprake van een stilzwijgende verlenging.
Deelt u de mening dat het hier gaat om een buitenwettelijke procedure? Zo nee, waarom niet?
De meldbrief procedure heeft als grondslag het Procesreglement Civiel jeugdrecht (hierna Pcj). Artikel 6.1 van het Pcj luidt: op een door de GI ingediend verlengingsverzoek (van een ondertoezichtstelling en/of een uithuisplaatsing) alsmede op een door de GI ingediend verzoek tot vervanging van de GI door een andere GI, kan de rechtbank aan verzoeker en belanghebbende(n) de vraag voorleggen of door hen een mondelinge behandeling ter zitting wordt gewenst en, zo ja, dat binnen 14 dagen na ontvangst van het verzoekschrift schriftelijk dan wel mondeling aan de rechtbank kenbaar te maken. De brief waarin deze vraag wordt voorgelegd (meldbrief) wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Ingeval zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, wordt de meldbrief per gewone post aan de advocaat gestuurd. Indien iedere reactie uitblijft, zal een mondelinge behandeling achterwege blijven en wordt het verzoek op de stukken afgedaan, tenzij de kinderrechter termen aanwezig acht toch een mondelinge behandeling te gelasten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de stilzwijgende verlenging van een uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling wordt gestopt?
Zie antwoord op vraag 3.
Het LOVF zoekt naar een alternatief voor de meldbriefprocedure in de huidige vorm, mede ook naar aanleiding van het reflectierapport «Recht doen aan kinderen en ouders».
Het bericht 'MST en ZGT raken hun patiënten niet kwijt en lopen daardoor miljoenen aan omzet mis' |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een steeds grotere groep patiënten onnodig lang in het ziekenhuis ligt, omdat de doorstroming richting het verpleeghuis, revalidatiecentrum of de thuiszorg niet op orde is?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en zal in de hiernavolgende beantwoording mijn reactie geven.
Hoeveel extra verpleeghuisbedden zijn er naar schatting nodig om deze doorstroming weer goed te laten verlopen?
Bij de uitstroom uit het ziekenhuis is het van belang dat mensen naar een geschikte plek doorstromen. Mensen gaan bij voorkeur naar huis met eventueel wijkverpleging of een andere passende vorm van ondersteuning of zorg thuis. Indien het nodig is kan iemand tijdelijk worden opgenomen in een revalidatiecentrum of is opname in een verpleeghuis aan de orde. Wat een passende oplossing is, hangt dus geheel af van de situatie van de patiënt.
Dit maakt dat de vraag hoeveel extra verpleeghuisbedden er nodig zijn om de verkeerde beddenproblematiek te voorkomen niet zomaar te beantwoorden is.
Voor cliënten met een Wlz-indicatie die moeten doorstromen naar een verpleeghuis geldt dat zij de wachtlijststatus «urgent plaatsen» van het zorgkantoor krijgen. Het zorgkantoor zal dan zo spoedig mogelijk de cliënt bemiddelen naar een plek.
Deelt u de mening dat het kabinetsbeleid om de groei van verpleeghuisbedden te bevriezen uiteindelijk tot hogere zorgkosten leidt, omdat een steeds grotere groep patiënten onnodig lang aanspraak maakt op een ziekenhuisbed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Met de keuze om richting de toekomst wonen en zorg te scheiden, sluit ik aan op een trend die al langer zichtbaar is. Een steeds groter percentage cliënten met een Wlz-indicatie kan ook buiten het verpleeghuis passende zorg ontvangen, hetgeen aansluit bij de wens van de meeste mensen. De intramurale verpleeghuiscapaciteit kan in periode 2023 t/m 2026 overigens nog met ruim 5.800 toenemen, omdat een aantal bouwplannen als onomkeerbaar is aangemerkt door de zorgkantoren. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) werk ik daarnaast aan het maken
van afspraken over het realiseren van 290.000 extra woningen voor ouderen tot 2030. Onderdeel van deze 290.000 woningen zijn 40.000 zorggeschikte woningen waar mensen op basis van het scheiden van wonen en zorg verpleegzorg kunnen ontvangen.
Wat voor effecten heeft het onnodig lang in het ziekenhuis liggen op de revalidatie en genezing van deze patiënten?
Onnodig lang in een ziekenhuis liggen is voor geen enkele patiënt gunstig. Langdurige ziekenhuisopname kan onder andere leiden tot minder zelfredzaamheid, verslechtering van de conditie en verlies van spierkracht. Ik vind het daarom van belang dat iedere patiënt tijdig op de juiste plek geholpen kan worden.
Hoeveel zorgkosten zouden er per dag per patiënt netto bespaard kunnen worden als een patiënt na ontslag van het ziekenhuis direct door zou kunnen stromen naar een verpleeghuis, revalidatiecentrum of de thuiszorg?
Ik heb geen inzicht in de netto besparing per patiënt omdat een deel van de informatie, om dit te berekenen, ontbreekt. Ziekenhuizen kunnen ligdagen op een verkeerd bed registreren en declareren bij zorgkantoor/zorgverzekeraar, dit geldt zowel voor patiënten die wachten op een bed in een verpleeghuis als die wachten op andere zorg. Het maximumtarief dat de NZa daarvoor in 2024 heeft vastgesteld is € 526,01. In 2022 zijn deze verpleegdagen respectievelijk ongeveer 39.0002 en 169.0003 keer geregistreerd (op basis van Vektis data). Omdat niet bekend is welke zorg deze patiënten zouden hebben ontvangen, indien zij niet in het ziekenhuis zouden verblijven én omdat alleen het totale aantal dagen dat patiënten op een verkeerd bed liggen bekend is, maar onbekend is om hoeveel cliënten het gaat, kan ik deze vraag niet beantwoorden. In het artikel wordt overigens aangegeven dat in Nederland elke dag gemiddeld 727 patiënten in de ziekenhuizen wachten op vervolgzorg. Tevens is in het artikel vermeld dat dit op basis van een eerdere analyse van DHD ziekenhuizen 146 miljoen euro per jaar kost.
Wat voor het effect heeft deze huidige situatie op de financiële situatie van ziekenhuizen in Nederland?
Welk effect deze situatie heeft op de financiële situatie van ziekenhuizen zal per ziekenhuis verschillen en hangt ook af van het aanpassingsvermogen van een ziekenhuis om maatregelen te nemen. Daarbij constateer ik wel dat het beeld over de financiële situatie van ziekenhuizen over het algemeen positief en constant is. Ziekenhuizen hebben bijvoorbeeld gemiddeld vaak een positief rendement en een gunstige solvabiliteit en liquiditeitspositie. Daarbij zie ik overigens wel verschillen tussen individuele ziekenhuizen.
Hoe groot is de groep patiënten die te lang in het ziekenhuis ligt landelijk? Hoeveel dagen ligt deze groep patiënten gemiddeld te lang in het ziekenhuis?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 5 heb aangegeven beschik ik niet over de aantallen patiënten die dit betreft.
Hoe vaak is het vorig jaar voorgekomen dat deze situatie leidde tot operatiestops in ziekenhuizen?
Het aantal verkeerde bedden heeft geen één op één relatie met operatiestops. Daarvoor zijn meerdere factoren van belang zoals beschikbare operatieruimtes en voldoende (OK)personeel.
Deelt u de mening dat een voorspellende computer geen structurele oplossing is voor het gebrek aan doorstroming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het goed afstemmen van capaciteit van diverse onderdelen van de zorg kan helpen om doorstroming te verbeteren. Het is daarbij vooral van belang dat partijen in de regio elkaar weten te vinden en samen kunnen komen tot het maken van afspraken over inzicht in capaciteit en hoe hiermee om te gaan. Voorspellende modellen en retrospectieve analyses van capaciteit en doorstroming kunnen hierbij ondersteuning bieden, maar zijn nooit leidend. In mijn brief van 14 februari 20244 heb ik u geïnformeerd over het implementatieplan zorgcoördinatie, wat zich onder andere richt op het ontlasten van zorgverleners die op zoek zijn naar een passende plek voor hun patiënt. Om dat mogelijk te maken, is het cruciaal dat er inzicht in capaciteit beschikbaar is. Hiervoor worden diverse acties ondernomen om dit inzicht te realiseren voor gebruik binnen zorgcoördinatie. Daarnaast wordt in een aanpalend traject momenteel in kaart gebracht wat de mogelijkheden zijn voor structurele inbedding van inzicht in zorgcapaciteit binnen de gehele acute zorg.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de doorstroming richting het verpleeghuis, revalidatiecentrum of de thuiszorg te bevorderen?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) en via het programma Wonen Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) heb ik hierover afspraken gemaakt. Zo zetten we in op de doorontwikkeling en versnelling van de implementatie van zorgcoördinatie, naast de al in vraag 9 genoemde coördinatiefunctie voor zorgverleners, richt dit zich ook op burgers met een acute zorgvraag. Een brede en eenduidige triage is nodig om te zorgen dat de patiënt met een acute zorgvraag de juiste zorg, op het juiste moment van de juiste zorgaanbieder krijgt. Hierdoor ontvangt een patiënt niet alleen een hogere kwaliteit van zorg, doordat er meer passende zorg wordt geboden, maar ook is er een betere verdeling van de instroom van de acute zorg en is er aandacht voor het vinden van en aansluiten op passende vervolgzorg als dat nodig is. Samenwerking en kennis van elkaars deskundigheid en beschikbaarheid zijn daarvoor cruciaal. Daarbij gaat het om het beter benutten van capaciteit in de gehele acute zorgketen, zowel van de ambulance en het ziekenhuis, maar ook van bijvoorbeeld ELV-bedden, geriatrische revalidatie en opnamemogelijkheden in de langdurige zorg.
Daarnaast zet ik in op de versterking van de organisatie van de eerstelijnszorg, zodat de eerstelijnszorg een sterke basis biedt voor patiënten die geen medische specialistische zorg nodig hebben (beperken instroom) óf vervolgzorg in de eerste lijn nodig hebben (uitstroom).
Zorgverzekeraars en zorgkantoren hebben zorgplicht, dat betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden tijdig en bereikbaar de zorg moeten krijgen die zij nodig hebben. De NZa houdt hier toezicht op. Voor cliënten met een Wlz-indicatie die moeten doorstromen naar verpleegzorg geldt dat zij de wachtlijststatus «urgent plaatsen» van het zorgkantoor krijgen. Het zorgkantoor zal dan zo spoedig mogelijk de cliënt bemiddelen naar een intramurale verpleeghuisplek of bemiddelen in Wlz-zorg thuis.
Het is van groot belang dat ook zorgaanbieders zelf in regionaal en/of lokaal verband inzetten op een adequate doorstroming. Dit kan onder andere door een goede zorgcoördinatie en het goed inrichten van het afstemmen van de beschikbare capaciteit.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het persbericht ‘’Oekraïense school in Breda moet sluiten, onbegrip is groot’’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Oekraïense School in Breda op 14 juli 2024 haar deuren moet sluiten?
Ja.
De Oekraïense School in Breda is een tijdelijke onderwijsvoorziening (hierna: tov). Grondslag voor de tov is de Wet tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden die op 14 juli 2022 in werking is getreden. De wet biedt ruimte om af te wijken van de reguliere deugdelijkheidseisen voor de inrichting van het onderwijsprogramma en onderwijspersoneel en maakt het mogelijk om tijdelijk of gedeeltelijk Oekraïens onderwijs te bieden. Deze ruimte is in tijd begrensd, om kinderen voldoende kansen te bieden om de aansluiting met het Nederlandse onderwijs te maken, te participeren in de Nederlandse samenleving en een Nederlandse startkwalificatie te behalen. In het belang van de ontwikkeling van leerlingen is deze wet van tijdelijke aard en vervalt de ruimte binnen twee jaar na inwerkingtreding. De vervaldatum voor het afwijken van de voorschriften in het primair en het voortgezet onderwijs is respectievelijk 13 juli 2024 en 1 augustus 2024.
Is het correct dat het wenselijk is dat de Oekraïners in Nederland na de oorlog terugkeren naar Oekraïne?1
In de verzamelbrief Oekraïne van 26 januari jl. heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd over de strategische beleidsopties die worden uitgewerkt voor verblijf en terugkeer van ontheemden uit Oekraïne na 4 maart 2025.2 Gegeven het onzekere en onvoorspelbare verloop van het conflict is de verwachting dat een aantal ontheemden uit Oekraïne noodgedwongen een langere periode in ons land zal verblijven. Nederland zal – het liefst in Europees verband – inzetten op het maximaal ondersteunen van terugkeer van een groot deel van de ontheemden. De ontwikkelingen in Oekraïne worden hierbij nauwlettend gevolgd. Daarbij kijken we ook naar nieuwe initiatieven of opties in relatie tot (vrijwillige) terugkeer zoals hulp- en wederopbouwprogramma’s. Eén van de belangrijkste redenen hiervoor is dat de ontheemden straks in Oekraïne kunnen gaan bijdragen aan de wederopbouw. Gedurende het verblijf van ontheemden in Nederland blijft het kabinet zich inzetten op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van ontheemden. Dit is zowel in het belang van de Nederlandse maatschappij als in het belang van ontheemden zelf, ook met het oog op mogelijke terugkeer.
Begrijpt u dat het wenselijk is dat de Oekraïense kinderen zowel de Nederlandse taal als de Oekraïense taal machtig worden om in beiden samenlevingen te kunnen participeren, en op termijn ook naar Oekraïne terug te kunnen keren?
Om scholen te ondersteunen bij het organiseren van voldoende onderwijs voor de Oekraïense kinderen, heb ik uit noodzaak tijdelijk ruimte geboden om, waar het niet mogelijk was voldoende Nederlands onderwijspersoneel en/of lesmateriaal in te zetten, Oekraïens onderwijs te bieden. Deze maatregel is niet alleen begrensd in tijd, maar ook is aangegeven dat een schoolbestuur altijd toe moest werken naar het voldoen aan de reguliere voorwaarden. In het belang van de kinderen is de ruimte voor het inrichten van tov begrensd naar ten hoogste twee jaar, ongeacht het ongewisse verloop van de oorlog in Oekraïne.
Het is van belang om kinderen een veilige en zo stabiel mogelijke situatie te bieden. Veel Oekraïense kinderen volgen inmiddels hun derde schooljaar in Nederland. Zij moeten, ook op grond van internationale verdragen3, voldoende kansen krijgen om hun weg in het Nederlandse onderwijs te vinden. Dit draagt ook bij aan de mentale gezondheid en het welbevinden van deze kinderen. Specifiek voor Oekraïense ontheemden is in artikel 14 van de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming voor Oekraïense ontheemden bepaald dat zij recht hebben op onderwijsvoorzieningen van voldoende kwaliteit in het land waar zij verblijven.
De UNHCR4 beschrijft in haar rapport over onderwijs voor Oekraïense kinderen dat het Oekraïense Ministerie van onderwijs ouders adviseert om kennis te nemen van het onderwijssysteem van het gastland en hun kinderen ook in te schrijven op een lokale school, onder meer met verwijzing naar de sociale voordelen. Daarbij kunnen ouders ervoor kiezen om hun kind daarnaast enkele Oekraïense lessen te laten volgen (zoals in vakken die niet onderwezen worden in gastlanden, zoals Oekraïense taal en cultuur). De UNHCR adviseert ouders daarbij om dan te kiezen voor in Oekraïne erkende lessen en een afweging te maken over de belastbaarheid van hun kind.
Net zoals in veel andere landen zijn er in Nederland mogelijkheden voor kinderen om de verbinding met Oekraïne en het Oekraïense onderwijs te houden via buitenschoolse activiteiten en vormen van informeel leren, zoals weekendscholen. Ook organisaties als War Child Holland, UNICEF en de Oekraïense overheid bieden online apps en programma’s waar kinderen spelenderwijs een taalaanbod kunnen volgen.
De onderwijswetgeving biedt ook ruimte om, als ouders en Oekraïense overheid daarvoor willen kiezen, de leerplicht in te vullen door een particuliere Oekraïense school in te richten en hun kinderen daar onderwijs te laten volgen5. Een particuliere buitenlandse school kiest haar eigen organisatie, statuten, governance, huisvesting en ouderbijdrage, het toezicht wordt verzorgd door het land van herkomst. De voertaal is dan niet het Nederlands en de school ontvangt geen Rijksbekostiging. Deze onderwijsvorm verhoudt zich minder goed tot het uitgangspunt van de rijksoverheid om participatie en zelfredzaamheid te stimuleren, maar de mogelijkheid bestaat.
Ik begrijp het belang voor Oekraïense kinderen om de verbinding te houden met de eigen taal en cultuur. Dit is echter geen taak van het formele bekostigde onderwijs, zoals het dat ook voor andere nieuwkomers niet is. Binnen het bekostigde onderwijs is ruimte voor ieders eigenheid, maar vormt de Nederlandse taal en curriculum wel het uitgangspunt.
Deelt u het belang van deze school waar Oekraïense kinderen de Oekraïense taal machtig blijven met het oog op mogelijke terugkeer na de oorlog?
We denken, samen met de inspectie, met de school mee hoe zij hier het beste invulling aan kan geven en hoe zij de kinderen het beste kan voorbereiden op de komende verandering. Zoals ik echter in mijn voorgaande antwoorden heb aangegeven wil ik met ingang van 13 juli 2024 niet langer een tijdelijke onderwijsvoorziening voor Oekraïense leerlingen in stand houden. De school in Breda zal daarom met ingang van komend schooljaar het onderwijsaanbod van de leerlingen moeten herzien.
Deelt u de mening dat zolang de tijdelijke beschermingsstatus van Oekraïense ontheemden Europees loopt, het wenselijk is dat Oekraïners zowel de Nederlandse als de Oekraïense taal in het onderwijs zoals in Breda kunnen krijgen?
Het is in het belang van kinderen die in Nederland verblijven, dat zij Nederlands leren spreken, lezen en schrijven zodat zij in de eigen wijk en omgeving mee kunnen doen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, deel ik ook de mening dat het wenselijk is dat ontheemde kinderen de aansluiting met Oekraïne kunnen houden. De verantwoordelijkheid voor deze verbinding ligt echter niet bij het bekostigd funderend onderwijs.
Is het correct dat de regeling op 14 juli 2024 afloopt?
Zie het antwoord op vraag 1. Verder heb ik uw Kamer op 12 oktober 2023 in het kader van de wettelijke voorgeschreven voorhangprocedure6 de mogelijkheid geboden om zich uit te spreken over het ontwerp koninklijk besluit en de ontwerpregeling uitfasering tijdelijke onderwijsvoorzieningen bij massale toestroom van ontheemden. Op verzoek van de Eerste Kamer is de termijn van de voorhang verlengd tot 3 november. Er is geen reactie ontvangen. Op 13 november heb ik de ondertekende regelgeving ter publicatie aangeboden aan het Staatsblad en de Staatscourant. De bepalingen zijn op 1 januari 2024 in werking getreden. In de regelingzijn nadere voorschriften gegeven om de uitfasering van de tov tijdig en zorgvuldig vorm te geven.
Vorderen de gesprekken tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Tijdelijke Onderwijsvoorziening voor ISK dusdanig dat dit initiatief mogelijk voortgezet kan worden?
De regiocoördinatoren van het ministerie en de inspectie zijn in gesprek met de school en de gemeente. Er wordt nu gesproken over de wijze waarop het onderwijs voor deze leerlingen vanaf komend schooljaar invulling kan krijgen.
Welke mogelijkheden ziet u om dit onderwijsinitiatief in stand te houden?
Het onderwijsinitiatief kan in deze vorm niet binnen het reguliere bekostigde onderwijs aangeboden worden. Over eventuele alternatieven vindt het gesprek plaats met schoolbestuur en gemeente.
Bent u bereid om op korte termijn, in overleg met het ministerie OCW en de Tijdelijke Onderwijsvoorziening voor ISK, te onderzoeken hoe deze vorm van onderwijs voortgezet kan worden voor deze groep kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Het bericht “Nieuw plastic is goedkoper dan gerecycled plastic, waardoor fabrieken omvallen: 'Wil je een circulaire economie, dan moet je deze industrie helpen' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuw plastic is goedkoper dan gerecycled plastic, waardoor fabrieken omvallen: «Wil je een circulaire economie, dan moet je deze industrie helpen»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat we als Nederland alles op alles moeten zetten om onze circulaire doelen voor 2030 en 2050 in het vizier te houden? Klopt het dat, om deze doelen te halen, de recyclecapaciteit in Nederland voor plastics juist moet toenemen in plaats van afnemen?
Ja. Om de doelstellingen te halen, zullen we in Nederland plastic meer en beter moeten gaan recyclen.
Bent u het ermee eens dat het dan onacceptabel is dat goedkope virgin materialen de recycle-industrie uit de markt duwen? Zo ja, welke stappen heeft u tot op heden gezet en welke stappen gaat u nog zetten om gerecyclede materialen aantrekkelijker te maken dan virgin materialen?
Het is staand kabinetsbeleid om primair fossiel plastic te ontmoedigen en plastic recyclaat en biogebaseerd plastic te stimuleren, dit staat onder meer beschreven in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) 2023–2030.2 Een belangrijke extra maatregel is de voorgenomen invoering van de nationale circulaire plastic norm per 2027.3 De invoering van deze norm zorgt ervoor dat er een grote marktvraag komt naar plastic recyclaat.
Daarnaast zet Nederland zich in voor ambitieuze verplichte recyclaatdoelstellingen in Europese regelgeving.
Bent u het ermee eens dat virgin materialen goedkoper zijn dan gerecyclede materialen, omdat milieueffecten niet worden meegenomen in de prijs voor virgin plastics? Klopt het dat zolang dit niet gebeurt, gerecycled plastic duurder zal blijven dan virgin plastics?
Primair fossiel plastic (virgin plastic) is inderdaad te goedkoop omdat de milieukosten niet zijn verrekend in de prijs. De reden dat virgin op dit moment nog goedkoper is, heeft te maken met de aanwezigheid van goedkope energie in China en VS, de overproductie van primair fossiel plastic in die regio’s en de afgenomen vraag naar recyclaat. Het is niet gezegd dat dit zo blijft. Wanneer de vraag toeneemt en fossiele grondstoffen duurder worden, stijgt de prijs van primair fossiel plastic. Tegelijkertijd kan de prijs van recyclaat dalen, als gevolg van toegenomen recyclaatproductie om te voldoen aan aankomende nationale en Europese regelgeving. In dit kader roept het kabinet dan ook bedrijven die plastic producten inkopen, zoals shampoo-flesjes, op om producten in te kopen die recyclaat bevatten. Op die manier wordt een bijdrage geleverd aan het duurzamer worden van onze maatschappij en worden de plasticrecyclers ondersteund.
Bent u het ermee eens dat (net als voor andere materialen zoals ijzer, staal, cement en kunstmest) een extra heffing op virgin plastic bij kan dragen aan een eerlijk speelveld voor gerecycled plastic?
In het IBO-traject voor aanvullende klimaatmaatregelen is hier ook naar gekeken. De weglekeffecten van een dergelijke nationale maatregel werden door het kabinet als niet positief beoordeeld.
Overwegende dat de Vereniging Afvalbedrijven heeft aangegeven dat meer recyclingbedrijven in de financiële problemen zitten, welke stappen gaat u nog dit jaar zetten om de marktpositie van deze recyclebedrijven te verbeteren?
Ik ben met mijn collega’s van Economische Zaken en Klimaat in gesprek welke mogelijkheden we hier hebben. Hierbij wordt zowel gekeken naar mogelijke maatregelen voor de korte termijn als maatregelen voor de middellange termijn. Hierbij betrek ik ook het Afvalfonds Verpakkingen om te bekijken welke rol zij hier kunnen spelen. Datzelfde geldt voor InvestNL.
Bent u bereid om in kaart te brengen bij welke herbruikbare grondstoffen, recyclebedrijven worden verdrongen op prijs, door virgin materialen?
Nee. Het is een probleem dat breed speelt in de plastic recycling industrie, zowel in Nederland als Europa. Voor andere industrieën speelt deze situatie niet op deze manier.
Bent u het ermee eens dat normering van een minimaal percentage recyclaat in plastic verpakkingen dat ieder jaar oploopt, kan bijdragen aan het creëren van vraag naar plastic recyclaat? Bent u bereid om in Europa te pleiten voor een van 2025 tot 2050 oplopend percentage verplicht recyclaat in plastic?
Ja, een oplopend verplicht recyclaat leidt tot meer vraag van plastic recyclaat. Daarom bepleit het kabinet ook actief bij alle nieuwe productregelgeving (zoals voor verpakkingen en voor circulaire voertuigen) in Brussel ambitieuze doelstellingen voor de toepassing van recyclaat.
In het geval er in Europa geen gehoor wordt gegeven aan de hierboven omschreven oproep, bent u bereid om als Nederland vanaf 2025 een verplicht en oplopend percentage recyclaat voor plastics in te voeren?
Nee. Het is niet haalbaar om de norm eerder te laten ingaan.
Op welke manier bent u van plan om kennis op het gebied van circulaire productieprocessen te vergroten en te behouden in Nederland?
Nederland staat internationaal al bekend als een voorloper ten aanzien van de circulaire economie. In het in bovenstaande antwoorden genoemde NPCE staat beschreven hoe het kabinet van plan is, deze internationale rol te behouden.
Overwegende dat ook aangescherpte wetgeving op het gebied van voedselveiligheid recyclebedrijven dwarszit, bent u bereid om in kaart te brengen welke Europese en Nederlandse wetgeving recyclebedrijven in de weg zit?
Op ambtelijk niveau is er contact tussen het ministerie en de relevante brancheorganisaties om een inventarisatie te maken van de wetgeving die belemmerend werkt. De signalen over de regelgeving rond voedselveiligheid zijn bekend en er lopen ook gesprekken met het Ministerie van VWS, die verantwoordelijk is voor deze regelgeving.
Hoe wordt er op dit moment toezicht gehouden op de duurzaamheidsclaims van verschillende plastic producenten buiten de EU? Hoe wordt er voorkomen dat virgin plastic wordt aangeboden als recyclaat?
In Nederland houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op duurzaamheidsclaims richting consumenten. Er wordt echter geen toezicht gehouden op duurzaamheidsclaims van buitenlandse producenten in de zakelijke markt.
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «Recycled plastic packaging from the Dutch food sector pollutes Asian oceans»2?
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit dit Elsevier-onderzoek? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat Nederlands afval terechtkomt in landen waar geen werkend afvalverwerkingssysteem is?
In die publicatie doen de auteurs een oproep om de Uitgebreide Producenten Verantwoordelijkheid (UPV) te verbeteren, zodat we meer grip krijgen op de recycling van plastic. Die oproep kan ik natuurlijk van harte onderschrijven.
Over de toekomst van Nederlands afval in landen waar geen afvalverwerkingssysteem is, het volgende. De afgelopen jaren heb ik me in Europees verband ingezet om onze controle op dit afval fors te verbeteren. En op dit vlak mogen we mogelijk nog voor de Europese verkiezingen goed nieuws verwachten, namelijk de publicatie en inwerkingtreding van een flink gemoderniseerde EVOA, de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen. Deze EVOA bevat bepalingen, die 30 maanden na inwerkingtreding de export verbieden van plastic afval uit de EU naar niet-OESO-landen. Verder zal 24 maanden na inwerkingtreding voor alle export van plastic afval uit de EU het zwaarste regime gaan gelden. Dat zwaarste regime houdt onder andere in: een financiële garantstelling voor het geval er iets mis gaat met transport of verwerking en expliciete toestemming van betrokken bevoegde gezagen voordat het transport plaatsvindt. Bovendien wordt een audit door onafhankelijke derden verplicht voor installaties die uit de EU geëxporteerd afval verwerken. De verwerking van het daarbij vrijkomend restafval is een verplicht onderwerp in deze audits.
Bent u het ermee eens dat onder geen beding Nederland mag bijdragen aan het exporteren en storten/verbranden van recyclebaar plastic naar/in landen buiten de EU? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit in de toekomst te voorkomen?
De export uit de EU van recyclebaar plastic voor storten of verbranden is nu al verboden. Naar verwachting zal binnenkort de herziene EVOA in werking treden en daarin zijn ook bepalingen opgenomen, die de handhaving moeten verbeteren.
Klopt het dat de recente herziening van de Waste shipment Regulation een deur openlaat voor export van afval/plastic naar Turkije? Klopt het dat Turkije eerder Nederlands afval heeft gedumpt met alle gevolgen van dien voor het klimaat en het milieu? Zo ja, welke actie gaat u hiertegen ondernemen?
Het dumpen van Nederlands afval in Turkije is nu al verboden. Zoals in het antwoord op vraag 15 al is aangegeven, zijn in de herziene EVOA bepalingen opgenomen, die de handhaving moeten verbeteren.
Het stoppen van platform ScienceGuide |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht dat platform ScienceGuide door geldgebrek per 17 februari 2024 moet stoppen? Zo ja, klopt dit bericht en wat vindt u daarvan?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ik betreur de situatie dat een open en onafhankelijk platform als ScienceGuide dreigt te stoppen.
Deelt u de mening dat ScienceGuide een bijzonder waardevolle bijdrage levert aan het verspreiden en toegankelijk maken van wetenschappelijk nieuws in de meest brede zin van het woord en daarmee het draagvlak voor onderwijs en onderzoek versterkt? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin hecht ik veel waarde aan het op onafhankelijke wijze verspreiden en toegankelijk maken van wetenschappelijk nieuws. ScienceGuide is al vele jaren een onafhankelijk journalistiek platform voor het hbo, wo en de wetenschap dat bijdraagt aan het verspreiden van wetenschappelijk nieuws en opinies vanuit de sector.
Klopt het dat het stoppen van ScienceGuide wordt veroorzaakt door de uitblijvende financiële steun van een groot aantal universiteiten, hogescholen en koepelorganisaties? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Uit de berichtgeving van ScienceGuide heb ik begrepen dat het moet stoppen wegens onvoldoende financieel perspectief. Ik heb tevens uit de berichtgeving begrepen dat tot op heden de financiering door onder meer een aantal hbo- en wo-instellingen is georganiseerd. Het is de verantwoordelijkheid en keuze van instellingen zelf om wel of geen invulling te geven aan het (financieel) ondersteunen van ScienceGuide.
Bent u bereid om in overleg te treden met de redactie van ScienceGuide, (vertegenwoordigers van) onderwijs- en onderzoeksinstellingen en koepelorganisaties om na te gaan hoe kan worden gezorgd voor het voortbestaan van ScienceGuide? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zie ik geen aanleiding om in overleg te treden over het voortbestaan van ScienceGuide. Het is nu aan ScienceGuide zelf om voldoende fondsen te werven. En het is de verantwoordelijkheid en keuze van onderwijs- en onderzoeksinstellingen en koepelorganisaties zelf om wel of geen invulling te geven aan het (financieel) ondersteunen van ScienceGuide en om hierover met hen het gesprek te voeren.
Bijeenkomsten met ambtenaren naar aanleiding van de verkiezingsuitslag van 22 november 2023 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Zijn er op uw ministerie bijeenkomsten georganiseerd op departementaal niveau, dan wel op directoraat-generaal (DG) of directieniveau naar aanleiding van de verkiezingsuitslag?
Nee.
Zo ja, wat was de aanleiding c.q. het doel van deze bijeenkomsten?
In verschillende reguliere bestaande overleggen die wekelijks plaatsvinden op DG- en directieniveau is er over de verkiezingen gesproken, zoals dit altijd gebeurt bij actualiteiten van politieke aard en die van invloed kunnen zijn op de beleidsinhoud van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De dag na de verkiezingen is er in verschillende overleggen gesproken hoe de verkiezingen van invloed zou kunnen zijn voor het inhoudelijke werk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Is het waar dat tijdens deze bijeenkomsten ambtenaren konden aangeven wat er voor hen in hun werkhouding zou veranderen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag of na een eventueel door de winnende partijen te vormen coalitie?
Het beeld over een mogelijk veranderende werkhouding naar aanleiding van de verkiezingen herkennen wij niet. Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij op een professionele, deskundige en neutrale wijze werken. Wij hechten er waarde aan dat er binnen het ministerie ruimte is voor een open gesprekscultuur, waar over alle onderwerpen gesproken kan worden, zo ook over politieke gebeurtenissen.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren van uw ministerie aanwezig zijn geweest bij dergelijke bijeenkomsten?
Dit is niet mogelijk, er worden geen overzichten bijgehouden van hoeveel en welke medewerkers er bij welke overleggen aanwezig zijn geweest ook omdat er geen centraal georganiseerde bijeenkomst was, maar omdat de verkiezingen in reguliere bestaande werkoverleggen besproken zijn.
Beseft u dat ambtenaren die op één van de partijen hebben gestemd die hebben gewonnen hierdoor in een moeilijke positie worden geplaatst ten aanzien van hun collega’s? Deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is?
Het past in een open en veilig werkklimaat, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, dat ambtenaren zich kunnen uitspreken en van gedachten kunnen wisselen. De gehele Rijksoverheid hecht hier veel waarde aan. Dat men van mening kan verschillen, hoort daarbij en moet dus ook op een veilige en respectvolle manier kunnen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemers om met elkaar die veiligheid te bieden. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Zijn er plannen om bij een eventueel regeerakkoord van de huidige formerende partijen dergelijke bijeenkomsten weer te organiseren?
Nee, er zijn geen bijeenkomsten gepland. Bij een eventueel regeerakkoord zal er zoals gebruikelijk bij een nieuw regeerakkoord in verschillende reguliere bestaande overleggen gekeken worden naar op welke wijze het eventuele regeerakkoord invloed heeft op de verschillende inhoudelijke beleidsterreinen binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, omdat het ministerie uitvoering moet geven aan de plannen uit een regeerakkoord die raken aan het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid.
Kunt u toezeggen dat er in de toekomst naar aanleiding van verkiezingsuitslagen geen aparte bijeenkomsten zullen worden georganiseerd waar ambtenaren hun zorgen mogen etaleren over de winst van democratisch gekozen partijen?
Wij verwijzen u graag naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke bijeenkomsten op zeer gespannen voet staan met de gewenste neutraliteit en objectiviteit van ambtenaren?
Nee. Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratisch bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit. Hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement.
Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces.
Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Een sociaal veilige werkomgeving is een randvoorwaarde om professionele tegenspraak te kunnen bieden, maar ook om met de functie-uitoefening verbonden ethische vraagstukken en morele kwesties te kunnen bespreken. Ongeacht het onderwerp. Het kabinet bevordert een werkklimaat waarbij medewerkers op de werkvloer hun vragen en dilemma’s- bij collega’s en leidinggevenden kunnen uitspreken en samen met hen kunnen onderzoeken hoe hier het beste mee om te gaan. Het bieden van ruimte voor reflectie en dialoog op de werkvloer behoort volgens het kabinet niet alleen tot goed werkgeverschap, maar is juist ook noodzakelijk om als rijksdienst effectief te kunnen functioneren en de neutraliteit te behouden.
Wilt u deze vragen als verantwoordelijk Minister separaat en uitsluitend voor uw eigen ministerie beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Miljoenen drugsadvertenties op Telegram, platform laat handel ongemoeid’ en het bericht ‘Telegramdealers: 'De straten hebben rust, zoals jullie wilden' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen drugsadvertenties op Telegram, platform laat handel ongemoeid»?1 2
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat vindt u ervan dat drugscriminelen in openbare Telegram-groepen ongestoord kunnen handelen in drugs, zowel softdrugs als harddrugs en designerdrugs?
Het is schokkend om te zien hoeveel van dit soort berichten rondgaan op Telegram. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van Telegram om dit te modereren. Dit soort zelfreinigend vermogen wordt ook door andere sociale media platforms toegepast. Daar zet ik ook op in bij Telegram. We zijn daar helaas nog niet in geslaagd, omdat het moeilijk is om met Telegram in contact te komen en afspraken te maken.
De politie mag en kan, gelet op het grote aantal berichten en de schaarste in de capaciteit, niet het hele internet monitoren op berichten waarin drugs wordt aangeboden. Wel gaat de politie daar waar mogelijk over tot handhaving. De opsporing richt zich op het opsporen van de grote drugsaanbieders.
Momenteel worden samen met betrokken partijen, zoals het Openbaar Ministerie (OM) en politie, verkennende gesprekken gevoerd met als doel het opstellen van een plan van aanpak voor handhaving op de online verkoop van verboden middelen. De handhaving van de online verkoop van drugs kent uitdagingen die niet zijn voorbehouden aan de verkoop van drugs, maar breder gelden voor de online verkoop van verboden middelen. De aanpak hiervan is complex en de totstandkoming van een goed en gedragen plan hierop vergt tijd. Ik zal uw Kamer in een volgende voortgangsbrief nader informeren over de concrete voorstellen om beter te kunnen handhaven op de verkoop van drugs via online kanalen.
Herkent u het beeld dat Telegram vooral wordt gebruikt als advertentieplatform en dat dealers na het opbouwen van een vertrouwensband overstappen op andere communicatiemiddelen? Welke andere apps kent u met vergelijkbare praktijken?
Telegram voorziet behalve in groepen en kanalen ook in de mogelijkheid om één-op-één te communiceren over bijvoorbeeld betaling en aflevering. Bij frequenter contact kan inderdaad een vertrouwensband ontstaan waarna andere communicatiewijzen kunnen worden gedeeld, zoals alternatieve berichtendiensten die voorzien in interpersoonlijke privécommunicatie.
Bent u het met de stelling eens dat drugsdealers die op Telegram hun criminele praktijken uitvoeren, zoveel mogelijk opgespoord en bestraft moeten worden met medewerking van Telegram? Zo nee, waarom niet?
De criminaliteit die via Telegram plaatsvindt, moet worden bestreden. De verwachting is dat nieuwe Europese wetgeving – zoals de Digital Services Act (DSA)3 – de internetsector tot meer actie dwingt met de verplichtingen die daarin geregeld zijn. In het geval van Telegram lijkt in een adequaat moderatiebeleid voor openbare groepen4 de grootste winst te behalen. De Nederlandse strafrechtelijke aanpak heeft een beperkt effect aangezien het hier om een internationale online dienst gaat met een groot aantal gebruikers. Omdat de capaciteit binnen onze strafrechtketen beperkt is, moeten bovendien altijd keuzes gemaakt worden. Een meewerkende houding van Telegram is in alle gevallen van groot belang.
Wanneer is voor u de maat vol voor Telegram, gezien de aanhoudende berichten over online haat, bedreiging, expose-groepen, criminele praktijken en oplichting via dit platform en het feit dat Telegram hier zelf helemaal niets aan doet?
De aanwezigheid van illegale inhoud en illegale activiteiten op Telegram vind ik problematisch. Temeer omdat Telegram weinig bereidheid tot medewerking toont in het kader van zelfregulering en opsporingsonderzoeken. In de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Kuik en Slootweg (CDA)5 over Telegram heb ik daarom aangegeven dat het kabinet de inspanningen verhoogt om partijen als Telegram en X op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud6 en de eerdergenoemde DSA. Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen leggen aan tussenhandeldiensten meer (zorgvuldigheids)verplichtingen op, onder meer in relatie tot illegale online inhoud. Ze spelen daarom een belangrijke rol in het aanpakken van de soorten inhoud en praktijken die u noemt. Daarnaast ben ik in constante dialoog met verschillende soorten aanbieders in de internetsector, zoals via de «publiek-private samenwerking online content moderatie». Juist vanwege de constructieve samenwerking met de aldaar aanwezige platforms (zoals Meta, TikTok en Snapchat) is de afwezigheid van partijen als Telegram en X te betreuren.
Zijn de claims van Telegram dat zij wel degelijk proactief modereren op schadelijke content te verifiëren?
De gemaakte claims door Telegram zijn momenteel lastig onafhankelijk te verifiëren door een gebrek aan transparantie. De handhavingspraktijk en onderzoeken zoals die van de NOS geven een beeld van de verschillende vormen en omvang van illegale inhoud op Telegram, wat zich moeilijk verhoudt tot de gemaakte claims. De DSA brengt naar verwachting verandering in deze situatie zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7.
Wilt u Telegram vragen bewijs te leveren van hun proactieve moderatie op schadelijke content in Nederland of Nederlandse groepen en wilt u dit onafhankelijk laten toetsen?
Zoals aangegeven spant het kabinet zich in om partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen. Telegram zal op grond van de DSA, die vanaf 17 februari 2024 van toepassing is op alle tussenhandeldiensten, in ieder geval jaarlijks moeten gaan rapporteren over (onder meer) inhoudsmoderatie die zij op eigen initiatief toepast, de ontvangen bevelen van lidstatelijke autoriteiten, en de omgang met meldingen van illegale inhoud van gebruikers en zogeheten betrouwbare flaggers7. Hierdoor wordt meer inzicht afgedwongen in hetgeen Telegram doet op het gebied van online content moderatie. Het is aan de toezichthouder in België – waar Telegram met de inwerkingtreding van de DSA een wettelijke vertegenwoordiger heeft aangewezen8 – om toezicht te houden op de naleving van deze eisen.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen van de leden Kuik en Slootweg3 over Telegram-exposegroepen heeft aangegeven dat Telegram niet reageert op vorderingen of bevelen in het kader van opsporingsonderzoeken?
Ja, mijn beantwoording daarop is mij bekend.
Wat zijn gevolgen van het niet voldoen aan een vordering of bevel door de politie of de officier van justitie in het kader van een opsporingsonderzoek? Welke afwegingen worden daarbij gemaakt?
Wanneer Telegram niet meewerkt aan rechtshulpverzoeken en niet voldoet aan strafvorderlijke vorderingen en/of bevelen, dan is het gevolg daarvan dat onderzoek naar (een vermoeden van) strafbare feiten wordt belemmerd. In algemene zin geldt dat afhankelijk van de context en de grondslag van een vordering of bevel het niet meewerken daaraan strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuursrechtelijke gevolgen kan hebben.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om medewerking van Telegram aan vorderingen of bevelen van de politie of officier van justitie af te dwingen?
In sommige gevallen zou bij niet-naleving van een vordering of bevel vanuit de politie of officier van justitie kunnen worden overgegaan op dwangmiddelen, zoals inbeslagname of strafvervolging. De eventuele inzet hiervan wordt onder andere beïnvloed door de grondslag van de vordering of het bevel, de ernst van de overtreding en ook de vestigingslocatie van een bedrijf. Van Telegram is bekend dat deze momenteel geen Nederlandse of andere Europese vestiging heeft. Wel is bekend dat Telegram met de inwerkingtreding van de DSA inmiddels een wettelijke vertegenwoordiger in België heeft aangewezen.
Klopt het dat de officier van justitie op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst kan bevelen om content ontoegankelijk te maken, en dat dit in de praktijk het blokkeren van een Telegramkanaal kan zijn, openbaar of besloten?
Ja, dat klopt.
Zo ja, kunt u aangeven waarom het blokkeren van een Telegramkanaal blijkens uw antwoord op vraag 6 van de leden Slootweg en Kuiken slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is en dan alleen via de telefoon van de verdachte?
De casus waarin via de telefoon van verdachte gegevens in drie Telegram-groepen ontoegankelijk werden gemaakt, werd in de beantwoording uitzonderlijk genoemd, omdat de politie niet vaak in de positie is dat zij een Telegram-gebruiker heeft kunnen identificeren en directe toegang heeft tot diens telefoon. Dit maakte het op grond van artikel 125p Sv jo 181 Sv mogelijk om de Telegram-groepen af te sluiten zonder medewerking van Telegram.
Waarom is de politie volgens uw antwoord in vraag 6 vaak niet in de positie om een Telegramkanaal te blokkeren?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u ervan dat het blokkeren van een Telegramkanaal blijkbaar afhankelijk is van de medewerking van Telegram zelf?
In de casus waar u naar refereert in vraag 12 konden gegevens dus ontoegankelijk worden gemaakt zonder medewerking van Telegram, omdat er toegang was tot de telefoon van verdachte. Dat neemt niet weg dat een meewerkende houding van online aanbieders gewenst is, zodat bevelen die op grond van 125p Sv direct aan hen zijn gericht ook daadwerkelijk worden opgevolgd en er niet een strafbaar feit ontstaat of blijft voortbestaan door niet-naleving.
Welke mogelijkheden zijn er om de politie meer handvatten te geven om Telegramkanalen sneller te blokkeren? Vraagt de politie ook om extra mogelijkheden of bevoegdheden en zo ja, welke?
De wet voorziet in mogelijkheden voor politie en OM om online aanbieders ertoe te bewegen om strafbare inhoud ontoegankelijk te maken en personen achter accounts op te sporen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 10 wordt de effectiviteit van deze middelen belemmerd wanneer een bedrijf niet op Nederlands grondgebied is gevestigd. In het geval van buitenlandse online aanbieders dient dan gebruik te worden gemaakt van een rechtshulpverzoek. Dit is vaak een tijdrovende exercitie en de uitkomst ervan is afhankelijk van de medewerking van het land waaraan het verzoek is gericht.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 over de gesprekken die gevoerd worden met onder andere politie en OM om te komen tot een plan van aanpak voor handhaving op de online verkoop van verboden middelen.
Vindt u het gerechtvaardigd om in uitzonderlijke gevallen en bij grove en herhaaldelijke schendingen op het gebied van illegale content de mogelijkheid te hebben om een app als Telegram als geheel voor een bepaalde periode uit de lucht te halen in Nederland? Kunt u uitgebreid toelichten wat de technische en juridische implicaties hiervan zouden zijn?
Het volledig verbieden of ontoegankelijk maken van een app is zeer ingrijpend. In het geval van Telegram zou hieruit een inperking van de vrijheid van meningsuiting volgen. De noodzaak hiervan moet dan in verhouding staan tot de ernst van de overtredingen waarbij de vraag speelt of lichtere middelen niet al voldoende soelaas bieden. De DSA biedt een kader waarin toezicht en sanctionering zijn geregeld en in een opbouw van handhavingsmogelijkheden is voorzien. De verordening laat in een uiterst geval en onder voorwaarden ruimte voor de toezichthouder om de rechter te verzoeken de toegang tot een dienst tijdelijk te beperken10. Doordat Telegram in België haar wettelijke vertegenwoordiger voor de DSA heeft aangewezen is de Belgische onafhankelijk toezichthouder voor de DSA hiertoe exclusief bevoegd.
Wat vindt u van het feit dat Telegram in Duitsland een boete heeft gekregen van ruim vijf miljoen euro, omdat Telegram geen aanspreekpunt in Duitsland heeft waar mensen schadelijke en criminele content kunnen melden?
Het Bundesamt für Justiz (BfJ) heeft in 2022 haar bevoegdheden als autoriteit onder de NetzDG, de Duitse netwerkhandhavingswet, gebruikt om twee boetes van in totaal € 5,125 mln aan Telegram op te leggen. De NetzDG maakt plaats voor de DSA. De DSA is namelijk maximumharmonisatie voor wat betreft de verplichtingen voor tussenhandeldiensten door de EU, waardoor dergelijke nationale wetgeving niet langer is toegestaan. De actie van het BfJ laat zien dat partijen als Telegram zich niet kunnen onttrekken aan verplichtingen die hen zijn opgelegd. Dit maakt mij hoopvol over de toepassing van de DSA die in meerdere opzichten gelijkenissen kent met de NetzDG.
Op welke manier reageren andere Europese landen op Telegram wanneer schadelijke content niet verwijderd wordt en geen opvolging wordt gegeven aan vorderingen van politie en justitie?
Het kabinet is niet op de hoogte van de praktijk in de verschillende lidstaten.
Verwacht u, gezien de trackrecord van Telegram, dat de invoering van de Digital Services Act (DSA) zal leiden tot verbetering van het gedrag van Telegram?
Het laat zich moeilijk voorspellen hoe het handelen van een partij als Telegram zich gaat ontwikkelen met de inwerkingtreding van de DSA. Tegelijkertijd is Telegram een voorbeeld dat de noodzaak voor regulering aantoont. De DSA en de eerdergenoemde wetgevingsinstrumenten in mijn antwoord op vraag 5 versterken de mogelijkheden om op te kunnen treden. Uit de praktijk zal moeten blijken welke resultaten dit oplevert. In dit kader is relevant dat de positie van Telegram onder de DSA nog niet geheel duidelijk is. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de DSA, terwijl besloten (groeps)gesprekken er buiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen. Ondertussen staat wel vast dat de DSA voor meer transparantie en dus verbetering van het gedrag door Telegram zou moeten leiden. Zie het ook het antwoord op vraag 7.
Verwacht u dat de huidige sancties onder de DSA hard genoeg zijn om online platformen zoals Telegram te dwingen verantwoordelijkheid te nemen over de activiteiten op hun platform?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen waarin u uitgebreid toelicht aan welke bepalingen die volgen uit de DSA Telegram zich op dit moment volgens u niet houdt of waar er een risico zit?
Zoals aangegeven moet de positie van Telegram onder de DSA zich nog uitkristalliseren. Bovendien is de DSA gestoeld op het land-van-oorsprongsbeginsel voor het bepalen van bevoegdheid. Het is aan de onafhankelijke toezichthouder die is aangewezen in België, de lidstaat waar Telegram een wettelijk vertegenwoordiger heeft aangewezen, om een oordeel te vormen over de naleving van bepalingen uit de DSA door tussenhandeldiensten die onder haar bevoegdheid vallen. Het is niet aan mij om verder te oordelen of de DSA op (onderdelen van) Telegram van toepassing is, of welke onderdelen van de DSA mogelijk worden overtreden. Dat is aan de onafhankelijk toezichthouder en uiteindelijk aan de rechter en het Hof van Justitie.
Wanneer verwacht u de uitvoeringswet van de DSA naar de Kamer te sturen?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat werkt al geruime tijd aan het ontwerpwetsvoorstel voor de Uitvoeringswet Digitaledienstenverordening. Op 7 februari jl. heeft de Raad van State advies uitgebracht over het ontwerpwetsvoorstel. Dat wordt momenteel verwerkt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat streeft ernaar het ontwerpwetsvoorstel daarna zo spoedig mogelijk bij de Kamer in te dienen en zal Uw Kamer daar apart over informeren.
Het omzeilen van sancties op Rusland via geografische U-bochtconstructies |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Drie Nederlanders aangehouden voor levering verboden goederen aan Rusland, ook invallen in vier andere landen»1 ingezonden op 23 januari 2024?
Ja.
Klopt het dat Nederland in verschillende internationale onderzoeken naar voren komt als een belangrijke spil in de routes om sancties tegen Rusland te omzeilen?2
Gezien de karakteristieken van de Nederlandse economie en infrastructuur met onder andere havens en relatieve grote high-tech-en financiële sectoren is Nederland potentieel aantrekkelijk voor personen en bedrijven die moedwillig de sancties willen omzeilen. De overheid en het bedrijfsleven zijn zich hiervan bewust en handelen daarop met als doel omzeiling te voorkomen en waar mogelijk aan te pakken.
De Douane handhaaft risicogericht en wisselt waar nodig informatie uit met relevante partijen om onbedoelde sanctieomzeiling tegen te gaan en doelbewuste sanctieomzeiling op te sporen. Op basis van handelsdata kan gesteld worden dat de belangrijkste spillen in de omzeiling van sancties buiten de EU liggen: het merendeel van omzeiling van EU-producten vindt plaats via tussenhandelaren in derde landen, meestal zonder medeweten of betrokkenheid van een EU actor.
Klopt het dat er Nederlandse componenten gevonden zijn door de Oekraïense inlichtingendienst in Russische wapensystemen?
Het klopt dat de Oekraïense overheid, maar ook de Amerikaanse overheid en diverse NGO’s, hebben aangetoond dat de Russische wapensystemen veel westerse componenten bevatten, en daar ook in kritieke mate van afhankelijk zijn. Ook componenten van Nederlandse origine worden daarbij teruggevonden.
Klopt het dat uit beschikbare Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)-data blijkt dat export vanuit Nederland richting landen zoals Oezbekistan, Kazachstan, Kirgizië en Armenië enorm gegroeid is in de eerste helft van 2023 vergeleken met dezelfde periode in 2022? Hoe verklaart u deze onnatuurlijke toename?
Verschillende onderzoeken (waaronder van CBS) laten inderdaad zien dat handelsstromen zich verplaatsen in reactie op sancties. Meerdere verklaringen daarvoor worden door onderzoekers en journalisten aangedragen, waarvan doelbewuste sanctieomzeiling er één is. Een andere verklaring is dat veel van deze landen voor de ingang van de sancties veel goederen via Russische distributeurs ontvingen, maar die nu rechtstreeks vanuit de EU ontvangen. Daarbij is de handel naar de landen in kwestie weliswaar in percentages enorm toegenomen, maar gaat het in handelsvolume nog steeds om beperkte hoeveelheden.
Nederland en de EU monitoren deze trends, zijn hierover in gesprek met betrokken bedrijven en overheden en zoeken actief samenwerking met de buurlanden van Rusland om de omzeiling van Common High Priority Goods (CHP, de goederen die het meest essentieel zijn voor de Russische oorlogsindustrie) te voorkomen. EU Sanctiegezant David O'Sullivan speelt hierbij een centrale rol, daarbij actief ondersteund door de lidstaten, waaronder Nederland.
Deelt u de zorgen dat de toename van export richting de buurlanden van Rusland met name te verklaren zijn vanuit de constructies waarbij Rusland de werkelijke eindbestemming is?
Of dit «met name» zo is, kan niet met zekerheid gezegd worden, maar de zorg wordt door het kabinet gedeeld. Deels is deze toename te verklaren door verlegging van handelsstromen die eerst via Rusland liepen. Hierbij willen wij de kanttekening plaatsen dat de toename van export van Common High Priority Goodsvan Nederland naar de buurlanden van Rusland qua volume nog steeds zeer beperkt is.
Bent u het eens dat het zeer onwenselijk zou zijn dat Nederlandse bedrijven de Europese sancties tegen Rusland omzeilen, en dat het onze positie internationaal schaadt als blijkt dat wij als doorvoerroute voor (illegale) handel met Rusland gebruikt worden?
Zeker. Het tegengaan van omzeiling heeft daarom hoge prioriteit, zowel in de naleving van sancties als ten aanzien van Europese en internationale samenwerking. Daarbij is wel de kanttekening van belang dat het merendeel van omzeiling van EU-producten, en in het bijzonder de goederen die het meest kritiek zijn voor de Russische oorlogsindustrie, de Common High Priority Goods, plaatsvindt via tussenhandelaren in derde landen, meestal zonder medeweten of betrokkenheid van een EU actor.
Het ministerie onderhoudt nauw contact met de bedrijven wiens producten in het bijzonder het doelwit zijn van omzeilingspraktijken. Naast negatieve gevolgen voor Oekraïne en de ondermijning van wettelijke maatregelen waardoor ook het draagvlak in gevaar komt, is er ook schade voor de bedrijven wiens goederen worden teruggevonden in Russische wapens. De bereidheid bij het bedrijfsleven om met het ministerie samen te werken om dit tegen te gaan is groot.
Nederland pleit er in EU-verband voortdurend voor om omzeiling tegen te gaan door informatie-uitwisseling, doorontwikkeling van het sanctie-instrumentarium en door investering in onderzoek en opsporing. Het Non Paper on Russia Sanctions Circumvention3 waarmee Nederland in februari 2023 hierop het voortouw nam in Brussel is hier een voorbeeld van. De recente aanhoudingen, waarbij internationaal wordt samengewerkt met in dit geval Duitsland, Letland, Litouwen, Canada, Europol en Eurojust toont hoe dit werkt in de praktijk. Hier gaat een krachtig signaal van uit dat omzeiling van sancties niet wordt getolereerd en ernstige consequenties kan hebben voor betrokkenen.
Welke concrete stappen heeft u gezet om te voorkomen dat componenten enerzijds in Nederland geproduceerd worden en anderzijds via Nederland terechtkomen in Russische wapens in de oorlog tegen Oekraïne? Welke verdere stappen bent u voornemens te ondernemen?
De teruggevonden componenten betreffen voor het merendeel goederen die een zeer brede toepassing kennen. De inzet van het kabinet is er niet op gericht om te voorkomen dat deze componenten in Nederland worden geproduceerd, maar is bedoeld om te voorkomen dat in Nederland geproduceerde goederen in Rusland terechtkomen. Hiertoe doet het kabinet in samenwerking met internationale partners onderzoek naar omzeiling, staat het in nauw contact met bedrijven wier goederen worden teruggevonden in wapenresten en ondersteunt hen in hun due-dilligence, verbetert het voortdurend de risicogerichte controle op de uitvoer, pleit het in EU-verband voor correcties op de sanctieverordening die omzeiling ruimte bieden, en werkt het samen met internationale partners om kennis over de aanpak van omzeiling zo veel mogelijk af te stemmen.
Voorts zet Nederland in Europees verband in op versterkte gegevensdeling, analysecapaciteit, diplomatieke outreach en outreach naar het bedrijfsleven. De elfde en twaalfde sanctiepakketten bevatten een uitbreiding van instrumentarium en individuele maatregelen gericht tegen omzeiling. Zo gelden er exportbeperkingen tegen bedrijven uit de VAE, Oezbekistan, Singapore en Hong Kong wegens betrokkenheid bij omzeiling. Het criterium voor oplijsting gericht tegen omzeiling is verbreed. Onder het twaalfde pakket is een verplichting opgenomen tot een «No Russia» clausule om de wederuitvoer van EU-gesanctioneerde gevoelige goederen naar Rusland via entiteiten in derde landen te beperken. Ook is onder het twaalfde pakket een notificatieplicht ingevoerd voor financiële transacties door in EU gevestigde bedrijven in eigendom/onder zeggenschap van Russische personen of entiteiten. Dit zijn belangrijke stappen, maar meer is nodig, waaronder capaciteit bij de EU. Nederland levert ook daaraan een bijdrage in de vorm van detachering van expertise bij de Europese Commissie. De EU, lidstaten en internationale partners zullen stappen moeten blijven zetten, zoals ook Rusland zal blijven doorgaan met creatieve tactieken om aan producten te komen die onder sancties vallen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de bovengenoemde exportstromen, en waar mogelijk bedrijven die aan sanctieomzeiling doen te sanctioneren? Bent u ook bereid om de exportcontrole te verscherpen? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet onderzoekt continu de bovengenoemde exportstromen. Dit gebeurt zowel op het ministerie zelf als in samenwerking met internationale partners. Het kabinet is gecommitteerd aan het nemen van beperkende maatregelen tegen bedrijven in derde landen die EU-sancties omzeilen, ook in lijn met de motie Van der Lee4. Om dergelijke bedrijven toe te voegen aan de sanctielijst is wel consensus nodig binnen de EU. Besluitvorming over de Rusland-sanctiepakketten geschiedt met unanimiteit.
Exportcontrolemaatregelen zijn al kort na de invasie aanzienlijk aangescherpt, onder andere door uitgebreide controles op gesanctioneerde goederen en handelsstromen die een bijzonder risico op sanctieomzeiling met zich meebrengen. Daarnaast is de douane-capaciteit op dit vlak aanzienlijk uitgebreid en is de relevante afdeling binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook vergroot.
Bent u bereid ook in Europees verband hierover in gesprek te gaan, om hier ook in Europees verband tegen op te treden?
Ja, dit doet Nederland reeds actief. Een goed voorbeeld hiervan is de stapsgewijze aanpak van sanctieomzeiling die geïntroduceerd is in het 11e pakket – mede n.a.v. het Nederlandse non-paper – en de gecoördineerde diplomatieke outreach van de EU Sanctiegezant David O'Sullivan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de vergadering van Raad Buitenlandse zaken d.d. 19 februari 2024?
Dit is helaas niet gelukt.
Uitingen van de AFM over onrealistische verwachtingen van het nieuwe pensioenstelsel |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het verslag «Platform Pensioentransitie» van december 2023 van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiele Markten (AFM)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de AFM daarin schrijft «wij maken ons zorgen dat deelnemers mogelijk onrealistische verwachtingen krijgen over het nieuwe pensioenstelsel»?
Ja, in het door u genoemde verslag staat onder andere: «In het licht van de pensioentransitie hebben wij een zorg die we graag via het platform willen delen: wij maken ons zorgen dat deelnemers mogelijk onrealistische verwachtingen krijgen over het nieuwe pensioenstelsel wanneer zij het transitie-UPO ontvangen.»2
Kunt u bevestigen dat de AFM schrijft: «Het valt op dat bedragen in het nieuwe stelsel in goedweerscenario’s hoog uit kunnen pakken. Dit kan leiden tot onrealistisch hoge verwachtingen, vooral voor jonge deelnemers waar een verbetering van honderden procenten wordt getoond. De uitkomsten voor maatmensen zijn al zichtbaar in transitieplannen»?
Dat kan ik bevestigen.
Deelt u de zorgen van de AFM?
Met de AFM ben ik eens dat van belang is dat deelnemers inzicht krijgen in mogelijke toekomstige pensioenuitkomsten en dat pensioeninformatie moet bijdragen aan realistische verwachtingen. Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Joseph op 12 januari 2024 heb aangegeven, biedt het tonen van verschillende uitkomsten van het ouderdomspensioen met behulp van scenariobedragen, gebaseerd op het pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario, deelnemers een zo realistisch mogelijk beeld en helpt het om de risico’s individueel inzichtelijk en voor deelnemers relevant te maken.
In geval van premieregelingen (zoals de regelingen onder de Wtp) vindt verhoging van het verwachte pensioen plaats door het behalen van rendementen op het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen. Dat kan inderdaad leiden tot (zeer) hoge verwachte pensioenbedragen in het optimistische scenario, met name voor jonge deelnemers. Datzelfde geldt overigens ook voor de verwachte pensioenbedragen in de nu al bestaande premieregelingen.
In mijn brief van 6 oktober 2022 heb ik daar ook op gewezen (pagina 8 en 9).3 Daarbij heb ik ook aangegeven dat als het optimistische scenario de praktijk lijkt te worden (dus voor een relatief lange periode achterelkaar zeer gunstige economische ontwikkelingen), het aan sociale partners is om te bezien of gegeven het ambitieniveau de premie moet worden bijgesteld. Er kan ook overwogen worden dat er anders belegd moet of kan worden (bijvoorbeeld door minder risico te nemen). Datzelfde geldt ook indien het pessimistische scenario praktijk dreigt te worden.
Bij een solidaire premieovereenkomst is voorgeschreven dat de pensioenuitvoerder de kans berekent dat met de premie de door sociale partners beoogde pensioendoelstelling wordt gehaald. De pensioenuitvoerder doet dit minstens elke vijf jaar, op basis van een uniforme scenario-analyse. Pensioenfondsen informeren hun deelnemers over de uitkomsten hiervan.
Kunt u aangeven welke concrete maatregelen AFM nu gaat nemen?
De AFM voert overleg met pensioenkoepels, SZW en andere pensioenpartijen over dit onderwerp. Het overleg loopt nog, ik kan daarom niets zeggen over de uitkomsten daarvan.
Kunt u bevestigen dat de Wet toekomst pensioenen (Wtp) voorschrijft dat in het transitieplan alle keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de gemaakte afspraken in het kader van de transitie moeten worden opgenomen?
In het transitieplan legt de werkgever, dan wel de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen, de keuzes, de overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie (PW, artikel 150d, lid 1).
Realiseert u zich dat als pensioenfondsen de onderliggende aannames van de berekeningen in het kader van deelnemerscommunicatie aanpassen omdat de uitkomsten tot onrealistischere hoge verwachtingen kunnen leiden, die aannames niet langer in lijn zijn met de uitkomsten van de berekeningen die in de transitieplannen staan?
In de vraagstelling ligt de aanname besloten dat fondsen de berekeningen zullen aanpassen vanwege mogelijke onrealistisch hoge scenariobedragen. Deze aanname kan ik op voorhand niet onderschrijven. In het algemeen kan ik opmerken dat er verschil kan zijn tussen de informatie in het transitieplan die vanwege het doel meer globaal van aard is en de uiteindelijke individuele pensioencommunicatie, die specifiek is voor de betreffende deelnemer.
Zoals vastgelegd in de wet en tijdens de wetsbehandeling toegelicht, begint de transitie uit hoofde van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) bij de arbeidsvoorwaardelijke overwegingen en keuzes die sociale partners maken over pensioen. Die keuzes, overwegingen en onderbouwing worden door de sociale partners opgenomen in het transitieplan.4 Voor de berekeningen van de transitie-effecten per cohort in het transitieplan5 bestaat geen voorgeschreven rekenmethodiek, maar is voorgeschreven dat een scenario-analyse opgesteld wordt. Het transitieplan ziet op het besluit van de sociale partners over de nieuwe regeling en is een informatiebron voor pensioenuitvoerders bij de opdrachtaanvaarding en verschaft informatie op cohortniveau. Daarna zal de pensioenuitvoerder een eigenstandig besluit nemen over de evenwichtigheid van de transitie en op basis daarvan deelnemers individuele informatie verschaffen.
Om individuele pensioenbedragen voor deelnemers te berekenen die gebruikt worden bij de transitiecommunicatie, staat in de Pensioenwet dat pensioenuitvoerders de voorgeschreven rekenmethodiek dienen te gebruiken.6
Realiseert u zich dat de transitieplannen gebruikt worden voor achterbanraadplegingen van de vakorganisaties?
Ja, dat realiseer ik mij.
Realiseert u zich dat de transitieplannen gebruikt worden voor gepensioneerdenverenigingen om hoorrecht uit te oefenen?
Ja, dat realiseer ik mij.
Kunt u aangeven in hoeverre achterbannen van vakorganisaties, ondernemingsraden, gepensioneerdenverenigingen op basis van de reeds vastgestelde transitieplannen, waarin voor jonge deelnemers verbeteringen van honderden procenten worden getoond, goed geïnformeerd zijn over de voorgenomen transitie?
Voor zover mij bekend zijn de door de sociale partners opgestelde transitieplannen vastgesteld conform het wettelijke kader.
Kunnen besluiten die mede gebaseerd zijn op transitieplannen waarin voor jonge deelnemers verbeteringen van honderden procenten worden getoond daadwerkelijk evenwichtig zijn?
Sociale partners en pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor het evenwichtig vormgeven van de transitie. Beiden hebben daarin een eigenstandige verantwoordelijkheid. Daarbij zullen zij hun besluit niet baseren op de uitkomsten die alleen voor één specifieke groep gelden in een specifiek scenario (zoals het optimistische scenario), maar juist kijken naar evenwichtigheid voor de gehele fondspopulatie en beschouwd over meerdere scenario’s. In het transitieplan moeten de keuzes, overwegingen en berekeningen alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie vastgelegd worden. Specifiek ten aanzien van de berekeningen geldt dat de transitie-effecten in kaart moeten worden gebracht, dit betreft in ieder geval het netto profijt en de pensioenverwachtingen. Er kan daarnaast nog gekozen worden voor aanvullende berekeningen. Met behulp van deze instrumenten kunnen sociale partners en pensioenuitvoerders aantonen dat er sprake is van een evenwichtige transitie.
Zijn dergelijke besluiten juridisch kwetsbaar of mogelijk onrechtmatig?
Zoals ik al aangaf dragen sociale partners en pensioenuitvoerders vanuit hun eigen verantwoordelijkheid zorg voor een evenwichtige vormgeving van de transitie. Zij maken keuzes en nemen besluiten over de transitie. Besluiten worden daarbij dus niet gebaseerd op de uitkomsten voor één specifieke groep, maar juist voor de gehele fondspopulatie. Indien sociale partners en pensioenfondsbesturen het besluitvormingsproces zorgvuldig doorlopen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving, zijn de onderliggende besluiten, zoals het besluit tot wijziging van de pensioenregeling of het besluit tot invaren, in beginsel rechtsgeldig. Dat neemt niet weg dat individuele deelnemers van oordeel kunnen zijn dat ze door de transitie onevenredig benadeeld zijn. De individuele casus kan ter toetsing voorgelegd worden aan de geschilleninstantie of de civiele rechter.
Zijn dergelijke besluiten wel rechtsgeldig?
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Als de besluitvorming zorgvuldig en met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving is verlopen, is een besluit rechtsgeldig.
Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor de transitieplannen en wie verantwoordelijk is voor de juistheid van de kwantitatieve inzichten in die transitieplannen?
Sociale partners dan wel de werkgever en werknemersvertegenwoordigers gaan over de inhoud van de pensioenregeling. De eindverantwoordelijkheid voor het (laten) opstellen van het transitieplan ligt bij de werkgever (dan wel de partijen de die pensioenregeling zijn overeengekomen). Pensioenuitvoerders en eventuele advieskantoren kunnen betrokken worden bij het opstellen van het transitieplan om berekeningen aan te leveren voor de verschillende onderdelen van het transitieplan. Deze betrokkenheid leidt niet tot een gedeelde verantwoordelijkheid. Deze blijft bij de werkgever dan wel de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen. Dat neemt niet weg dat een pensioenfonds op basis van haar eigen verantwoordelijkheid later in het proces zelfstandig zal moeten besluiten of zij de opdracht van sociale partners kan aanvaarden. Zij dient daarbij rekening te houden met de verschillende belanghebbenden. Kortom, pensioenfondsen hebben een eigen verantwoordelijkheid in het kader van evenwichtige belangenafweging.
Bent u van mening dat de verplichtstelling in ons huidige pensioenstelsel niet kan bestaan zonder draagvlak onder de werknemers, werkgevers, slapers en gepensioneerden?
De verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds is een belangrijk instrument in het Nederlandse pensioenstelsel om ervoor te zorgen dat veel werknemers pensioen kunnen opbouwen of hebben opgebouwd. Een verplichtstelling kan alleen worden afgegeven wanneer een belangrijke meerderheid van het georganiseerde bedrijfsleven, werkgevers- en werknemersorganisaties, hierom verzoekt. Vervolgens wordt periodiek beoordeeld of dit georganiseerde bedrijfsleven nog over de belangrijke meerderheid beschikt.
Ziet u ook dat het kwijtraken van dit draagvlak het grootste risico is voor het voortbestaan van de verplichtstelling in ons huidige pensioenstelsel?
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Er wordt periodiek beoordeeld of het georganiseerde bedrijfsleven nog over de belangrijke meerderheid beschikt om de verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds te kunnen continueren.
Bent u van mening dat het doen van loze beloften de beste manier is om dit draagvlak kwijt te raken?
In het oude pensioenstelsel kon wat veel deelnemers zagen als een belofte van koopkrachtvaste uitkeringen, in de laatste decennia vaak niet worden waargemaakt. Dit was een belangrijke reden voor invoering van de Wtp. Daar is de premie de arbeidsvoorwaardelijke toezegging. De scenariobedragen zijn juist bedoeld om deelnemers ervan bewust te maken dat de toekomstige pensioenuitkering kan meevallen (in het goedweerscenario, optimistische scenario) of kan tegenvallen (in het slechtweerscenario). De toekomstige pensioenuitkering kan daarom niet gezien worden als belofte.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen twee weken?
Ik heb de vragen beantwoord binnen de reguliere termijn.
Het artikel 'De bouw van 'snelle' flexwoningen ligt mijlenver achter op schema' |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bovenstaande artikel?1
Ja.
Hoe komt het dat de door u eerder voorziene productie en plaatsing van 37.500 woningen voor het einde van 2024 niet gehaald wordt?
De jaarlijkse groei van het aantal flexwoningen stemt positief.2 Voor 2024 is de plancapaciteit 17.000 flexwoningen en de verwachting dat er 8.700 verplaatsbare woningen worden gerealiseerd. Er zijn veel positieve signalen zoals in plancapaciteit, capaciteit bij bouwers dat flexwoningen een volwassen product is geworden. Ook is de markt gestart met het realiseren van (midden)huur flexwoningen. Maar er zijn een aantal elementen die maken dat de realisatie minder snel gaan dan de doelstelling is.
Enerzijds staat met alle maatregelen het stelsel rondom het versnellen van de tijdelijke huisvesting steeds meer op poten. De recent gepubliceerde Regeling Tegemoetkoming Herplaatsing Flexwoningen (RTHF), de in december afgesloten samenwerkingsovereenkomsten voor de Fysieke Herplaatsingsgarantie, de meerjarige stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen en de collectieve inkoop door AEDES zijn belangrijke pijlers in dit stelsel. Dit moet leiden tot een verdere versnelling. De Uitvoeringsorganisatie Versnelling Tijdelijke Huisvesting (UVTH) heeft in een quick-scan onder 39 flexwoningprojecten bij gemeenten en woningcorporaties geanalyseerd welke factoren zorgen voor vertraging of stopzetting van flexwoningprojecten. Hieruit blijkt dat er vaak meerdere factoren aan ten grondslag liggen en tegelijkertijd spelen binnen een project, zoals draagvlak van omwonenden, aanleg van nutsvoorzieningen en infrastructuur, beschikbaarheid van locaties en niet-sluitende businesscases.
Anderzijds is het snel realiseren van verplaatsbare woningen een ander proces dan reguliere woningbouw. De ontwikkelingen van het afgelopen anderhalf jaar zijn erg groot geweest. Deze wijze van bouwen en met name de gezamenlijke organisatie die dat tempo vraagt, is nieuw voor partijen. Een transitie als deze kost nu eenmaal tijd en vraagt van ons om vol te houden.
Zijn voor alle flexwoningen locaties aangewezen?
Voor 2024 zijn er in totaal voor circa 17.000 flexwoningen (vergevorderde) plannen om flexwoningen te plaatsen en de verwachting is dat daarvan 8.700 verplaatsbare woningen worden gerealiseerd (peildatum januari jl.). Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het beschikbaar maken van deze locaties binnen hun eigen gemeentegrenzen en hebben hier het beste zicht op welke locaties er binnen hun gemeenten beschikbaar zijn. De beschikbaarheid van locaties voor flexwoningen is ook onderwerp in diverse gesloten woondeals of de nadere uitwerking daarvan. Daaruit blijkt dat er diverse locaties beschikbaar zijn voor flexwoningen. Het is aan gemeenten om verder geschikte locaties te vinden en (met meestal corporaties) te ontwikkelen. De UVTH en het Expertteam Woningbouw van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bieden actieve ondersteuning aan gemeenten om hen bij de realisatie van flexwoningen te helpen. Afhankelijk van de behoeften van de gemeenten kunnen zij financieel of juridisch advies geven, hobbels in projecten wegwerken en afspraken najagen. De UVTH biedt momenteel ondersteuning aan ruim 200 flex- en transformatiewoningprojecten op basis van aanmelding door gemeenten of andere woningbouwpartijen op www.volkshuisvestingnederland.nl. De meeste daarvan gaan over projecten waarbij er al een locatiekeuze gemaakt is. Om locaties beter te benutten raad ik gemeenten en corporaties aan om flexwoningen in hun reguliere woningbouwprogrammering op te nemen. Zo kunnen zij zich focussen op locaties die snel kunnen worden ingezet. Maar kunnen zij ook locaties die in de toekomst kansrijk zijn alvast opnemen in de programmering en in de tussentijd de vertragende factoren oplossen. Ik zie nu in de praktijk dat locaties soms afvallen, omdat er te veel focus is op de korte termijn.
Hoe kijkt u aan tegen het niet halen van de voorgenomen aantallen flexwoningen in het licht van een voorziene dip in de nieuwbouw voor de jaren 2024 en 2025 vanwege het te lage aantal bouwvergunningen?
Verplaatsbare woningen zijn woningen die snel fabrieksmatig kunnen worden gebouwd. We verwachten op basis van de prognose een verdere stijging van het aantal te bouwen flexwoningen in 2024 en 2025 ten opzichte van voorgaande jaren. Deze prognose verschilt met de verwachting voor de overige nieuwbouwwoningen in 2024 en 2025. In deze jaren valt een dip te verwachten ten opzichte van voorgaande jaren gezien de daling in cijfers van vergunningen en verkopen. Desalniettemin, wordt op basis van de bouwverwachting van het EIB in 2025 een stijging verwacht in de nieuwbouwproductie ten opzichte van 2024. Flexwoningen kunnen daarmee de verwachte dip van die jaren verlichten.
Op welke wijze wordt door u geacteerd op de in het artikel aangehaalde vertragingsfactor van netcongestie? Hoeveel flexwoningen raken vertraagd door netcongestie? Op welke termijn verwacht u een oplossing?
Er komen steeds meer signalen dat het lastig is om woningen in de toekomst aan te sluiten op het elektriciteitsnetwerk door netcongestie. Dit geldt ook voor flexwoningen. Uit een quick-scan van de UVTH onder 39 flexwoningprojecten bij gemeenten en woningcorporaties blijkt dat in 24% van de gevallen knelpunten rondom nutsvoorzieningen en infrastructuur de oorzaak is voor vertraging. Ook in de evaluatie Landelijke Bouwopdrachten3 komt naar voren dat dit een oorzaak is voor vertraging. Uit de quick-scan komt verder naar voren dat er vaak niet sprake is van één vertragende factor bij een project maar dat bijvoorbeeld de beschikbaarheid van locaties en het rondkrijgen van business cases ook meespelen. Om wat aan netcongestie te doen heeft de Minister voor Klimaat en Energie op 18 oktober jl. aangekondigd dat het kabinet extra maatregelen neemt om dit tegen te gaan.4 Ik voer daarom intensieve gesprekken met onder andere mijn collega’s bij EZK, medeoverheden, marktpartijen en de regionale netbeheerders om deze uit te werken en alles op alles te zetten dat de geplande woningbouw kan worden aangesloten op het elektriciteitsnetwerk. Op dit moment geven de regionale netbeheerders aan dat kleinverbruikaansluitingen zoals woningbouw gewoon nog aangesloten kunnen worden. Bij het plaatsen van flexwoningen is dit door de korte doorlooptijd voor de netbeheerders uitdagender. De UVTH heeft een toolbox samengesteld die handvatten biedt aan gemeenten, provincies, woningcorporaties, projectontwikkelaars en bouwbedrijven die willen bijdragen aan tijdelijke huisvesting(projecten). Hierin is ook opgenomen hoe deze partijen om kunnen gaan met de nutsvoorzieningen in relatie tot tijdelijke huisvesting(projecten). Mochten er toch problemen zijn met het aansluiten dan blijkt vaak dat, in overleg met de lokale netbeheerder, er met maatregelen toch een passende oplossing kan worden gevonden. Dit wordt in het artikel ook aangehaald. Ik pleit er daarom ook voor om zo vroeg als mogelijk de lokale netbeheerder te betrekken bij de plannen voor reguliere woningbouw of flexwoningen.
Op welke wijze wordt door u geacteerd op de in het artikel aangehaalde probleem van bezwaarprocedures? Hoeveel flexwoningen raken vertraagd door (problemen in) bezwaarprocedures? Op welke termijn verwacht u een oplossing?
Zoals ook bij de beantwoording van vraag 5 wordt opgemerkt is er een groot aantal factoren die voor langere doorlooptijden van flexwoningen zorgen, zoals beschikbaarheid van locaties, capaciteitstekorten bij overheden alsook te lange doorlooptijden in bezwaar- en beroepsprocedures. Wat betreft de planvorming is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers waar mogelijk de voorbereiding, begeleiding en uitvoering van projecten te verbeteren en stroomlijnen en daarmee de doorlooptijden te verkorten alsmede in het kader van participatietraject(en) of een zienswijzeprocedure of bezwaarschriftprocedure bekijken of eventuele bezwaren kunnen worden opgelost. Juridische procedures zijn echter niet altijd te voorkomen en daarmee zal bij de planning van een procedure ook rekenschap moeten worden gegeven. Om de doorlooptijd in beroepsprocedures te verkorten neem ik in de Wet Versterking Regie op Volkshuisvesting een grondslag op om procedurele versnellingen aan te brengen in de beroepsprocedures, zoals beroep in één instantie en uitspraak door de bestuursrechter binnen zes maanden. Hierdoor kunnen bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk besluiten voor categorieën woningbouwprojecten worden aangewezen, waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Hierdoor kunnen beroepsprocedures eerder worden afgerond. Ik wil het wetsvoorstel dit kwartaal nog naar de Tweede Kamer sturen.
Vanuit juridisch oogpunt hoeft niet met de bouw te worden gewacht totdat de besluiten onherroepelijk zijn en kan na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning met de realisatie van de flexwoningen worden gestart,5 maar vaak brengen andere belangen, waaronder financiële belangen van overheden, projectontwikkelaars en toekomstige eigenaren, mee dat eerst de beroepsprocedures moeten zijn afgerond voordat met de bouw van woningen kan worden gestart. Terwijl juist verplaatsbaarheid van deze woningen dit proces kunnen doorbreken. Immers, mocht een rechtbank onverhoopt bevelen dat de woning verwijderd moet worden of de bouw niet gestart mag worden, dan kan dat ook letterlijk, waar dat bij permanente bouw niet kan. De verplaatsbare woning moet natuurlijk in dat geval wel ergens naar toe. Daarom kunnen de woningen in deze gevallen terecht op één van de toekomstige flexcity’s. Met een vijftal gemeenten zijn samenwerkingsovereenkomsten gesloten voor het beschikbaar houden van lege kavels waar flexwoningen elders uit het land (tijdelijk) kunnen worden neergezet.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal bezwaar- en beroepsprocedures aangaande flexwoningen of het aantal flexwoningen dat daardoor wordt vertraagd. Uit de hierboven genoemde quick-scan is wel onderzoek gedaan naar het «draagvlak onder omwonenden». Hieruit blijkt dat in negen procent van de 39 flexwoningprojecten dit een vertragende factor was en kan enigszins een voorstelling worden gemaakt wat dit voor het aantal bezwaar- en beroepsprocedures betekent.
Hoe kijkt u aan tegen het gestelde in het artikel over maakbaarheidsdenken en een «te optimistische» houding aan uw kant? Welke inzichten heeft het evaluatierapport waarnaar in het artikel verwezen wordt u gebracht? Hoe benut u concreet uw geleerde lessen?
Het evaluatierapport Landelijke Bouwopdrachten heeft de aanbesteding door het RVB van 1.992 flexwoningen en het inkooptraject van Aedes voor verplaatsbare woningen met 36 bouwbedrijven onderzocht. Dat rapport is positief kritisch. Kritisch wordt vooral gekeken naar het sturen op met name snelheid en naar de verwachting dat met het gelijktijdig van de band rollen van de flexwoningen ook de locaties beschikbaar en gereed voor gebruik zouden komen. De onderzoeker stelt dat er sprake was van een vorm van maakbaarheidsdenken. Als positieve aspecten worden genoemd de rol die de rijksoverheid heeft gepakt in het aanjagen van de markt van fabrieksmatig bouwen en de resultaten daarop, zeker vanuit transitieperspectief. Ook is er sprake gebleken van lerend vermogen. De geleerde lessen uit de RVB aanbesteding zijn bijvoorbeeld geïncorporeerd in het inkooptraject van Aedes. Tenslotte wordt ook de actieve begeleiding van BZK, RVB, Aedes en UVTH geprezen.6
Het evaluatierapport heeft mij een aantal inzichten opgeleverd. Ook de realisatie van flexwoningen kent tegenvallers. Het tempo waarmee de woningen werden verkocht, is niet het tempo waar ik op had gerekend. Desalniettemin, zijn de ontwikkelingen van het afgelopen anderhalf jaar erg groot geweest. Deze wijze van bouwen en met name de gezamenlijke organisatie die dat tempo vraagt, is nieuw voor partijen. Mijn ambitie is dan vooral om een transitie in de woningbouw in gang te zetten. We hebben in de afgelopen jaren met flexwoningen een stelsel neergezet voor een nieuw fenomeen binnen de woningbouw. Hierdoor creëren we meer mogelijkheden binnen de woningbouw voor al die mensen in Nederland die op zoek zijn naar een prettig huis om te wonen en leven. De komende tijd moeten we dan ook doorgaan op de ingeslagen weg en blijven volhouden.
Tot welke interventies noopt de vertraging van het plaatsen van flexwoningen u?
In 2022 heb ik vanwege de woningnood op diverse terreinen sterk ingezet op het versnellen van tijdelijke huisvesting en de doelstellingen in het programma Woningbouw versneld. De afgelopen periode heb ik met andere partijen een stelsel voor flexwoningen opgezet om de realisatie van tijdelijke huisvesting te versnellen. Hiermee is een transitie in gang gezet en vraagt van ons om vol te houden. Dit heeft, zoals u bij het antwoord op vraag 1 kunt zien, geleid tot een jaarlijkse significante groei van het aantal flexwoningen in ons land. Met een groot aantal maatregelen wil ik de bouw van flexwoningen blijven aanjagen:
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden binnen een termijn van twee weken?
Ja, de vragen heb ik afzonderlijk beantwoord. Ik streef ernaar om Kamervragen altijd zo snel mogelijk te beantwoorden, binnen de daarvoor gestelde termijnen.
Het besluit van het Amsterdams College om de naam Nootmuskaatstraat te schrappen. |
|
Martine van der Velde (PVV) |
|
Gräper-van Koolwijk |
|
Bent u bekend met het bericht Schrappen Nootmuskaatstraat door Amsterdam is «typische overreactie» en «absurd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat het Amsterdams College de Nootmuskaatstraat heeft geschrapt als straatnaam, omdat het te veel doet denken aan het koloniale verleden? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord motiveren?
Naar ik heb begrepen heeft het Amsterdamse College besloten de naam Nootmuskaatstraat toch niet te gaan gebruiken vanwege de mogelijke associatie met de massamoord op de Banda-eilanden onder leiding van Jan Pieterszoon Coen. In algemene zin vind ik het van belang dat bij besluitvorming over straatnamen historische associaties worden meegewogen. De weging bij de besluitvorming over deze specifieke naam laat ik aan het Amsterdamse College.
Bent u bereid alle gemeenten in Nederland op te roepen zich inzake onder andere cultuur en erfgoed niet te laten meeslepen in de volledig doorgeslagen discussie over het koloniale verleden, alsmede buitenlandse conflicten? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord motiveren?
Nee. Naamgeving van straten is een zaak van de gemeente. Debat over deze naamgeving hoort daarom thuis in de gemeenteraad. Inmenging van het Rijk hierbij is niet wenselijk en niet noodzakelijk.
De gebiedsbijdrage uit de oliewinning in Schoonebeek |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brief van de provincie Drenthe en de gemeenten Coevorden en Emmen over de bijdrage van het Rijk inzake oliewinning en afvalwaterinjectie?
Ja, ik heb een afschrift van de brief ontvangen.
Wat is uw reactie op de teleurstelling die deze regionale overheden uiten over het feit dat er geen substantiële directe eigen financiële bijdrage vanuit de Rijksoverheid wordt geleverd voor de gebiedsbijdrage?
Het bijdragespoor heeft via een aantal gesprekken geleid tot een aanbod voor een verdeling van de financiële lusten en lasten. Dat aanbod zit aan de onderkant van de bandbreedte zoals bedacht door oud-gedeputeerde Stelpstra van Drenthe en een bureau dat daarnaar heeft gekeken. Ik heb de bijdrage vormgegeven middels een bijdrage van de NAM en een bijdrage van EBN. Dit staatsbedrijf deelt altijd voor 40% in mijnbouwprojecten. Deze verdeling van het geld leidt tot een bedrag van ongeveer 40 miljoen euro. Over deze bijdrage is lang met de regio gesproken. De regio heeft mij ook laten weten dat men het te weinig vond. Op 14 maart jl. heb ik met gedeputeerde Jumelet (provincie Drenthe) gesproken. Ik heb met de gedeputeerde afgesproken dat ik nog eens met NAM over de hoogte en de vorm van de bijdrage in gesprek ga.
Waarom hebt u ervoor gekozen om geen directe financiële bijdrage te leveren vanuit de Rijksoverheid, maar alleen vanuit staatsdeelneming Energie Beheer Nederland (EBN) bij te dragen aan de gebiedsbijdrage? Hoe is dat te rijmen met uw eigen ambitie om te komen tot een betere verdeling van de lusten en lasten van mijnbouwactiviteiten in de regio?
Op basis van de gezamenlijke gesprekken, de ruimte die de financiële kaders geven en gelet op het feit dat het goed is om duidelijkheid te bieden in het bijdragespoor, heb ik gekozen voor een bijdrage vanuit het Rijk via EBN.
Een bijdrage vanuit EBN is een Rijksbijdrage. EBN is een staatsbedrijf en volledig in handen van het Rijk. De opbrengsten van EBN zijn inkomsten voor de Rijksoverheid. Ook in het advies van De Gemeynt wordt een bijdrage vanuit EBN gezien als een directe bijdrage vanuit het Rijk. Daar zit wellicht een verschil in beleving met die van de regionale overheden. Dat laat onverlet dat Schoonebeek het eerste project is waar op basis van de contourennota een substantieel bedrag beschikbaar komt voor de regio waar de mijnbouwactiviteit plaatsvindt.
Klopt het dat in verkennende gesprekken over de gebiedsbijdrage is bepaald dat een redelijke totale bijdrage tussen de € 60 en € 80 miljoen zou moeten liggen? Waarom hebt u dan gekozen voor een gebiedsbijdrage die € 30 miljoen lager ligt?
In de verkennende gesprekken is gesproken over een bijdrage ter grootte van 5–10% van de totale opbrengst van de oliewinning. Dat zou neerkomen op een bedrag van 23 tot 90 miljoen euro. Vanwege een kortere winningsperiode, mede op verzoek van de regio, zal de totale opbrengst lager zijn. De bijdrage aan de regio zal echter nog steeds 5–10% zijn.
Kunt u uitleggen hoe u uitkomt op een totaalbedrag van tussen de € 30 en € 45 miljoen terwijl in het verslag van bevindingen van de verkenners wordt gesproken over een definitief te bepalen bijdrage tussen € 60 en € 80 miljoen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe bent u omgegaan met de aanbeveling van de verkenners om sterk te overwegen dat de bijdrage uit een groot vast deel en uit een klein variabel deel bestaat? Welk deel van de bijdrage die u in uw brief van 22 januari jl. (Kamerstuk 32 849, nr. 239) noemt is vast en welk deel is variabel?
Ik heb begrip voor de wens van de regio om een deel van de bijdrage op voorhand en ook als een vaste vergoeding te krijgen. Het model dat NAM en het Rijk nu gaan hanteren is echter gebaseerd op een vergoeding op basis van de opbrengsten. Als er meer wordt gewonnen dan krijgt de omgeving een groter bedrag. Aan de andere kant betekent dit ook dat als er geen winning meer plaatsvindt er ook geen bijdrage meer wordt gegeven. In deze systematiek past het op voorhand geven van een vaste vergoeding niet.
Ik heb op 14 maart jl. afgesproken met gedeputeer Jumulet dat ik nog eens met NAM in gesprek ga over de hoogte en de vorm van de financiële bijdrage.
Wat is uw reactie op de stelling van de regionale overheden dat het Rijk om aan haar eigen toezeggingen en ambities (uit o.a. de contourennota voor de aanpassing van de Mijnbouwwet) te voldoen nog tussen de € 15 en € 35 miljoen extra zou moeten bijdragen uit de Rijksbegroting?
Het huidige bedrag is in de geest van de contourennota. Zoals in het antwoord op vraag 3 reeds aangegeven, is een andere bijdrage vanuit de Rijksbegroting op korte termijn niet mogelijk aangezien hier momenteel geen wettelijke grondslag voor is. Of en hoe zo’n wettelijke grondslag er uit zou moeten zien, wordt momenteel verkend. Gezien de huidige demissionaire status van het kabinet zal een volgend kabinet hierover een beslissing dienen te nemen.
Ik heb op 14 maart jl. met gedeputeerde Jumelet gesproken over de financiële bijdrage. Ik heb afgesproken dat ik nog eens met NAM in gesprek ga over de hoogte en de vorm van de financiële bijdrage.
Bent u bereid om opnieuw met de regio in gesprek te gaan om te komen tot een directe financiële bijdrage vanuit de Rijksoverheid waar ook de regio tevreden mee kan zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om tijdens het commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 25 januari a.s. zoveel als mogelijk een antwoord te formuleren op bovenstaande vragen?
De vragen zijn op 25 januari jl. ingediend en hebben mij helaas niet tijdig bereikt. Ik heb de vragen hierbij schriftelijk beantwoord.
Het bericht 'Uitvoerder waarschuwt: Ondernemers raken gefrustreerd en haken af' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over de complexiteit van programma’s en regelingen voor ondernemers en de gevolgen voor het verdienvermogen van Nederland?1
Ja, ik heb uw Kamer daarom ook het rapport Stand van RVO 2023 (hierna: de Stand) op 18 januari jl. gestuurd.2
Wordt van alle 700 regelingen die door de RVO worden uitgevoerd structureel dan wel incidenteel bijgehouden welke signalen er van ondernemers binnenkomen over knelpunten? Zo ja, hoe wordt dit gedeeld met uw departement en wat wordt er gedaan met de knelpunten?
RVO heeft dagelijks contact met ondernemers. Zo is er contact met individuele ondernemers over praktische zaken rond subsidies en regelingen, maar ook met ondernemers en brancheverenigingen over knelpunten die ondernemers raken in hun bedrijf. Dit vindt zowel op incidentele basis als op structurele basis plaats. Structureel vindt er bij grootschalige regelingen een klanttevredenheidsonderzoek plaats, voert RVO bij regelingen waar signalen van knelpunten zijn steeds vaker de invoeringstoets3 toe en verzamelt en monitort RVO klantsignalen. Ondernemers weten RVO goed te vinden via klantcontact en deze signalen worden structureel teruggekoppeld binnen de organisatie. Daar waar het signalen over knelpunten in beleid betreft, worden deze teruggekoppeld naar de betrokken departementen. Daarnaast heeft RVO een klachtencoördinator en bestaat er een meldpunt regelgeving waar ondernemers terecht kunnen als ze last hebben van tegenstrijdige of onduidelijke regels of onnodige administratieve lasten. Ook als er uit deze contacten knelpunten naar voren komen dan worden deze gedeeld met het departement. Niet alle regelingen die RVO uitvoert, zijn regelingen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Naast EZK heeft RVO nog vele andere opdrachtgevers, zoals andere departementen, de EU en decentrale overheden.
Een voorbeeld van het terugkoppelen van knelpunten naar departementen is de rapportage over de Subsidiemodule brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv)4, die RVO op 23 januari jl. heeft opgeleverd naar aanleiding van signalen over knelpunten vanuit de sector. Een ander voorbeeld is de terugkoppeling over de Brexit Adjustment Reserve (BAR) die in de Stand is opgenomen.
Worden de signalen van RVO zelf over de uitvoeringspraktijk structureel met de beleidsdepartementen besproken en zo ja, kunt u concreet aangeven op welke wijze dat gebeurt?
Ja, de signalen van RVO over de uitvoeringspraktijk worden structureel met de beleidsdepartementen besproken. De werkwijze is dat RVO bij nieuwe beleidsvoornemens op een vroeg moment betrokken wordt om mee te denken over de vormgeving van beleid en de impact daarvan op de uitvoering. Eventuele signalen over bestaande regelingen worden in eerste instantie besproken op dossierniveau tussen de dossierhouder bij het ministerie en de contactpersoon bij RVO. Daarnaast zijn er verschillende structurele overleggen tussen opdrachtgevers en RVO waarbij mogelijke signalen uit de uitvoering besproken worden, zoals kwartaaloverleggen per Directoraat-Generaal, het opdrachtgeversoverleg per ministerie en het opdrachtgeversberaad met alle opdrachtgevers en RVO. Dat neemt echter niet weg dat deze samenwerking op alle niveaus nog beter kan. Door de grote hoeveelheid regelingen die RVO uitvoert en de grote hoeveelheid opdrachtgevers en stakeholders, is het een grote uitdaging om een volledig totaalbeeld te hebben. Uiteraard is daarbij het streven wel om zo compleet mogelijk te zijn.
Is de hartenkreet van RVO voor u een teken dat hun signalen nog veel serieuzer genomen moeten worden door de beleidsdepartementen?
De oproep van RVO is al langere tijd bekend. Vorig jaar heb ik hierover ook de Stand van RVO 2022 aan uw Kamer gestuurd5 en daar ook op aangegeven hier graag het gesprek met uw Kamer over aan te gaan. Zowel rijksbreed als binnen mijn departement wordt aan dit vraagstuk gewerkt, zoals ook gegeven onder vraag 3. Rijksbreed wordt via het programma Werk aan Uitvoering (WaU) eraan gewerkt om uitvoeringsorganisaties toekomstbestendiger te maken en om de samenwerking tussen beleid, uitvoering en politiek te verbeteren
Binnen EZK wordt, mede aan de hand van de WaU, gewerkt aan verbetering van de samenwerking tussen uitvoering en beleid. Zo is, voor agentschappen, diensten en zbo’s van EZK de afgelopen twee jaar de benodigde overlegstructuur verbeterd en geïntensiveerd. Hierdoor weten medewerkers elkaar steeds beter te vinden en worden signalen vanuit de uitvoering sneller opgepakt.
In de Stand wordt, evenals in bijvoorbeeld het rapport de Staat van de Uitvoering6 aangegeven dat dergelijke signalen niet alleen tussen beleid en uitvoering opgepakt en opgelost kunnen worden. Ook de politiek heeft hierin een rol te spelen. Het vroegtijdig inroepen en gebruik maken van expertise en signalen uit de uitvoering zou daarom juist in de driehoek van beleid, uitvoering en politiek gezamenlijk moeten komen.
Deelt u de mening van de RVO dat in een veel vroeger stadium van beleidsvorming getoetst zou moeten worden of regelingen uitvoerbaar zijn voor de RVO en werkbaar voor ondernemers? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven?
Zeker. Ik vind het belangrijk dat RVO meedraait bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving, zodat het uitvoeringsperspectief bij het opstellen van nieuwe regelgeving al meteen goed wordt meegenomen. Zoals onder vraag 4 aangegeven weten beleid en uitvoering elkaar steeds beter te vinden. Om dit te bevorderen heeft RVO de afgelopen 1,5 jaar aan een nieuwe strategie gewerkt en is hier nog steeds mee bezig. Een belangrijk onderdeel van die strategie is dat RVO opgavegericht gaat werken. RVO heeft als publieke dienstverlener goed zicht op hoe individuele regelingen uitpakken in de praktijk en welk maatschappelijk effect bereikt wordt (of niet). Ook kan het zijn, zoals RVO benoemd in de Stand, dat regelingen onbedoeld tegenstrijdig werken. Daarom wil ik gezamenlijk met opdrachtgevende departementen en RVO naar de maatschappelijke opgave kijken en daar passende regelingen voor maken, in plaats een (nieuwe) regeling voorop te stellen als instrument. Zo kan RVO ook, vanuit hun ervaring en met het overzicht over alle bestaande regelingen, aangeven met welk instrument een opgave het beste vormgegeven kan worden. Overigens geldt ook hiervoor dat het gesprek met uw Kamer eveneens van belang is.
Hoe kunnen mensen uit het veld hier nog veel beter bij betrokken worden, zoals ondernemers, ambtenaren van RVO, brancheorganisaties of het Adviescollege Toetsing Regeldruk?
Op dit moment worden relevante partijen al op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van wet- en regelgeving. Om dit in de toekomst beter te doen wordt het Beleidskompas gehanteerd bij het ontwikkelen van nieuw beleid. In het Beleidskompas wordt de vraag: «Wie zijn belanghebbend?» centraal gesteld. Door deze vraag in iedere fase opnieuw te stellen, wordt het belang ervan onderstreept en is de verwachting dat de samenwerking met verschillende partijen, zoals uitvoeringsorganisaties, koepelorganisaties, toezichthouders, NGO’s, burgers en bedrijven wordt versterkt7. Ook wordt het Adviescollege Toetsing Regeldruk vaak betrokken bij de vroege fase van regelgeving. Van deze mogelijkheid (zogenaamde «pré-consultatie») wordt steeds meer gebruik gemaakt door departementen.
Daarnaast heb ik het Actieprogramma mkb-dienstverlening 2024–2026 aan u aangeboden8 (november 2023). Dit is opgesteld met partners op regionaal en landelijk niveau, waaronder RVO. In dit Actieprogramma is de ambitie neergelegd dat de ondernemerdienstverlening gaat functioneren als een vraaggericht stelsel van publieke dienstverlening. Deze stelselbenadering is een nieuw perspectief dat je niet van het ene op het andere moment of met simpele ingrepen kunt realiseren. De Actieagenda kent een zestal actielijnen waaronder het optimaliseren van de inbreng vanuit ondernemerscommunities en het versterken van de rol van publieke dienstverleners als partners van beleid. Hiertoe worden momenteel plannen van aanpak ontwikkeld met betrokkenheid van de RVO. In het voorjaar volgt er een brief waarin u geïnformeerd wordt over voortgang van deze plannen van aanpak.
Deelt u de mening van de RVO dat er teveel regelingen bij verschillende ministeries liggen die met elkaar kunnen botsen? Zo ja, kunt u hier voorbeelden van geven naast de voorbeelden die door RVO zijn genoemd?
Er is in de loop der jaren een veelheid aan regelingen ontstaan en dit verhoogt het risico dat deze op sommige vlakken kunnen botsen. Dit is uiteraard nooit de insteek. Zodra dergelijke conflicterende regelgeving wordt gesignaleerd, worden er passende maatregelen getroffen. Op dit moment ben ik niet op de hoogte van aanvullende conflicterende regelingen. Zoals onder vraag 3 aangegeven, is het echter een grote uitdaging om hier te allen tijde een compleet overzicht van te hebben. Daarom werkt mijn departement, samen met andere opdrachtgevers en RVO, er via de genoemde overlegstructuur aan om dergelijke signalen zoveel mogelijk op te pakken en daar oplossingen voor te zoeken.
RVO geeft aan dat er bij de vorming van nieuwe regelingen een taak ligt voor beleid, uitvoering en politiek om gezamenlijk tot betere resultaten te komen. Het komt nog te vaak voor dat de uitvoering niet tijdig kan mee praten én beslissen bij de totstandkoming van plannen.
Daar is, zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 4, ook de samenwerking met uw Kamer voor nodig.
Hoe werkt u aan het afbreken van muren tussen departementen en het bevorderen van samenwerking en coördinatie tussen departementen? Gebeurt dat volgens u voldoende?
Zie antwoorden 4, 5 en 7
Bent u bereid om voor een urgent vraagstuk als regeldruk een centrale coördinator én een coördinator per departement aan te stellen die samenwerken aan verbetering?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Verdienvermogen van Nederland?
Bij dezen.