De toekomst van de zeilende beroepsvaart |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «De investeringsagenda van de zeilende beroepsvaart en hoe deze te financieren» van 22 februari 2022, welke is opgesteld voor Stichting Reddevloot, op basis van subsidies van de provincies Overijssel, Friesland, Flevoland en Utrecht, en van het Plan van aanpak Nederlands varend erfgoed, bestuurlijk overleg Bruine Vloot, van 18 mei 2021, welke zijn gepresenteerd op het jaarcongres van de Gastvrije Randmeren op 18 maart 2022?
Onderkent u de relevantie om ons maritiem (immaterieel) erfgoed, zoals de bruine vloot, voor Nederland te behouden?
Deelt u de mening dat er gewerkt moet worden aan perspectief voor de volgende generatie van de zeilende beroepsvaart, onder andere waar het gaat om financierbaarheid, transitie naar nieuwe verdienmodellen, verduurzaming en/of een refit van de vloot, een en ander ter behoud van het maritiem erfgoed en van de zeilende beroepsvaart?
Bent u bereid met de sector, betrokken decentrale overheden, het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen (NBTC) en andere partners in overleg te gaan over de onderzoeksresultaten uit eerder genoemde rapporten?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Toerisme op 11 mei 2022 of wilt u uw reactie op deze vragen en rapporten betrekken bij de aanvullende hoofdlijnenbrief over toerisme met een update over Perspectief 2030 en de uitwerking van de HollandCity strategie, waaronder de historische zeilvaart (bruine vloot), waar de commissie voor Economische Zaken en Klimaat per brief van 16 februari 2022 om gevraagd heeft?
Het bericht ‘Kabinet wil minder fastfoodwinkels in de stad’ |
|
Hawre Rahimi (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet wil minder fastfoodwinkels in de stad»?1
Ja.
Welke maatregelen kunnen gemeenten nemen om een gezonde leefomgeving te ondersteunen? In hoeverre maken gemeenten daar gebruik van?
Gemeenten maken zich al jaren zorgen over het toenemende overgewicht en de impact daarvan op de gezondheid van onze inwoners. Omdat overgewicht zoveel voorkomt en ook nog altijd toeneemt, is overgewicht niet langer een individueel probleem, maar een volksgezondheidsrisico. Daarom worden door vrijwel alle gemeenten ambities geformuleerd en/of beleid ontwikkeld voor verbetering van de vergroening van de leefomgeving, zoals het aanleggen van sportvoorzieningen en het creëren van een groene en prettige openbare ruimte. Gezond voedselaanbod is een essentieel onderdeel van een gezonde leefomgeving. Uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam2 blijkt dat gemeenten op dit moment beperkte mogelijkheden hebben om de voedselomgeving positief te beïnvloeden. Ik laat de mogelijkheden verkennen om gemeenten op dit vlak daarom meer juridische handvatten te bieden.
Kunt u aangeven wat de reikwijdte van de voorgenomen wettelijke maatregelen zal zijn om fastfoodwinkels te weren?
Om de dagelijkse voedselomgeving gezonder te maken, verken ik de wettelijke mogelijkheden om een gezonde voedselomgeving te bevorderen. Hiermee zouden we gemeenten instrumenten kunnen geven om de toename van aanbieders van ongezond voedsel tegen te gaan. Eveneens zouden we mogelijk regels kunnen stellen met betrekking tot ongezonde drank-, snoep- en snackautomaten in bijvoorbeeld de schoolomgeving of het beperken van marketing van ongezonde producten gericht op kinderen. Daarnaast werken het Ministerie van VWS en LNV samen aan het Programma Gezonde Groene Leefomgeving. Het doel van dit programma is te bereiken dat in de toekomst alle professionals uit het fysieke en sociale domein gezondheid en natuur als vanzelfsprekend meewegen bij het beheer en de ontwikkeling van de openbare ruimte. Hierbij zal ook aandacht zijn voor het gebruik en de beleving de inwoners.
Hoe verhoudt een voorgenomen wettelijke rem op fastfoodwinkels zich tot nationale en Europese wetgeving rondom vrijheid van ondernemerschap?
Het weren van fastfoodwinkels moet getoetst worden aan hogere regelgeving. Met name de Europese Dienstenrichtlijn is van belang als het gaat om vrij verkeer en vrije vestiging van diensten. Beperking hiervan kan niet zomaar en moet gerechtvaardigd kunnen worden. Daarvoor moet o.a. de noodzaak en evenredigheid van een beperking goed onderbouwd worden (zie rapport City Deal 21 januari 2021).
Is bekend welk effect de afspraken rondom preventie in het Regeerakkoord hebben op het creëren van een gezonde leefomgeving? Zo nee, bent u voornemens deze effecten eerst in kaart te brengen alvorens nadere wettelijke maatregelen te overwegen?
Het is bekend dat gewoonte, gemak en prijs in belangrijke mate bepalend zijn voor de voedselkeuze en dat de consument sterk wordt beïnvloed door de voedselomgeving (de hoeveelheid aan aanbod van eten en drinken en de verleiding daartoe in de fysieke omgeving en online). Ook is bekend dat er een sterke relatie is tussen de voedselomgeving en de mate van vóórkomen van overgewicht. Van prijsmaatregelen is bekend dat deze bij een voldoende groot prijsverschil effect hebben op aankoopgedrag.
De huidige voedselomgeving is absoluut geen weerspiegeling van de Schijf van Vijf en verleidt sterk tot ongezonde (en niet duurzame) keuzes. De afspraken in het coalitieakkoord zijn gericht op het stimuleren van de gezonde en ontmoedigen van de ongezonde keuze, door onder andere maatregelen die de voedselomgeving gezonder maken en prijsmaatregelen. Bij de keuze voor te nemen maatregelen betrek ik adviezen van experts uit bijvoorbeeld het RIVM-rapport Inventarisatie aanvullende maatregelen Nationaal Preventieakkoord. Mogelijke vervolgstappen richting de ambities voor 2040 (2021) en het rapport The Healthy Food Environment Policy Index (Food-EPI): Een beoordeling van rijksoverheidsbeleid met betrekking tot de voedselomgeving in Nederland en beleidsaanbevelingen voor het creëren van een gezonde voedselomgeving (Universiteit Utrecht 2021).
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de voorgenomen afspraken met de industrie over gezondere voedingsmiddelen?
De industrie werkt in het kader van het Nationaal Preventieakkoord aan een verbeterd productaanbod. De nieuwe Nationale Aanpak Productverbetering die onlangs is gepubliceerd geeft daar een nieuwe impuls aan. De nieuwe aanpak moet ertoe leiden dat er in 2030 over de gehele breedte van productgroepen verbetering is gerealiseerd in de samenstelling. Bedrijven krijgen de mogelijkheid om productverbetering in meerdere stappen door te voeren. Hierdoor kan de consument wennen aan verandering van smaak en kunnen bedrijven hun receptuur en productieproces geleidelijk aanpassen. De overheid gaat monitoren hoe de voortgang verloopt.
Het bericht ‘Gekkenhuis op markt voor zonnepanelen en warmtepompen’ |
|
Peter de Groot (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gekkenhuis op markt voor zonnepanelen en warmtepompen»?1
Ja.
Welke verdere toename, naast de in het artikel beschreven piek in het aantal aanvragen van zonnepanelen van de afgelopen weken, verwacht u naar aanleiding van de geopolitieke situatie?
De huidige geopolitieke situatie en de stijging van de gas- en elektriciteitsprijzen die mede daaruit voortvloeit, veroorzaken een stijging in de vraag naar onder andere zonnepanelen. Particulieren zien hun energierekening stijgen en proberen daar wat aan te doen. Door de hoge elektriciteitsprijzen, veroorzaakt door de hoge prijzen voor gas, is de businesscase van zonnepanelen verbeterd. Het artikel waar u naar verwijst, signaleert een groei in het aantal aanvragen van zonnepanelen. Ik verwacht dat deze verhoogde vraag zal aanhouden zolang de elektriciteitsprijzen hoger dan gemiddeld zijn. Het verdere verloop van de vraag naar zonnepanelen is lastig te voorspellen, omdat de toekomst van de geopolitieke situatie onzeker is. Naast de stijging van de vraag naar zonnepanelen, stijgt ook de vraag naar (hybride) warmtepompen en isolatiemaatregelen. Deze verduurzamingsopties kunnen ook op relatief korte termijn het energieverbruik verminderen. Mijn beeld is dat op energiegebied de verhoogde vraag naar verduurzamingsopties voorlopig aan zal houden, omdat deze opties op langere termijn gunstig kunnen zijn voor huishoudens.
Welke concrete acties kan de overheid nemen om de lange levertijden voor zonnepanelen en warmtepompen, als gevolg van een tekort aan grondstoffen en chips, te verminderen?
Het tekort is een gevolg van een wereldwijde verstoring van de markt, veroorzaakt door sterke schommelingen in de vraag en in de transportketen. Deze wereldmarkt is zich nu aan het herstellen, maar het zal nog enige tijd duren voordat grondstoffen en chips weer voldoende beschikbaar zijn. Bij een sterke vraagstijging binnen een korte termijn zijn lange levertijden niet onverwacht. Eventuele oplossingen voor de levertijden van verduurzamingsopties zoals zonnepanelen liggen echter hoofdzakelijk bij de markt. Grondstoffen en benodigde onderdelen, zoals chips, zijn onderhevig aan vraag en aanbod, waarbij op dit moment voor veel producten de vraag hoog is en het aanbod niet altijd toereikend. Daardoor kunnen de levertijden toenemen. Voor de lange termijn onderzoekt de overheid verschillende manieren om meer onafhankelijkheid te creëren op energiegebied. Dit gebeurt tevens in Europese context. Op het gebied van zonnepanelen onderzoekt Nederland in Europees verband de mogelijkheden voor het (opnieuw) opbouwen van Europese productie, teneinde de afhankelijkheid van Azië te verminderen. Verder relevant in dit kader is de aankondiging van Nederlandse zonnepanelenfabrikant Solarge om een nieuwe fabriek op te zetten in Weert, die naar verwachting al in 2023 honderdduizend zonnepanelen kan produceren. Voor hybride warmtepompen heeft de branchevertegenwoordiger van de fabrikanten (De Nederlandse Verwarmingsindustrie) aangekondigd dat er op korte termijn in Nederland nieuwe productiefaciliteiten voor hybride warmtepompen worden gerealiseerd.
Welke concrete acties kan de overheid nemen om de lange wachttijden voor de daadwerkelijke installatie van deze zonnepanelen en warmtepompen door installateurs te versnellen?
De wachttijden voor installatie zijn onder andere afhankelijk van het aantal beschikbare installateurs en de door hen benodigde materialen. Het vergroten van het arbeidsaanbod van installateurs is een kwestie van lange adem. Werkgevers en werknemers zelf spelen een belangrijke rol om te investeren in om- en bijscholing en het zorgen voor banen waar op de arbeidsmarkt vraag naar is. Het Rijk helpt hierbij waar nodig en mogelijk. Een voorbeeld van een maatregel op dit gebied is het Techniekpact, een afspraak van bestuurders uit het onderwijs, bedrijfsleven, van werkgevers en werknemers, de regio’s en het Rijk. De ambitie van het Techniekpact is om door een structurele aanpak zorg te dragen voor een goed opgeleide beroepsbevolking met voldoende vakbekwame technici voor de banen van nu en morgen. Daarnaast is er ook dit jaar budget vrijgemaakt voor een nieuwe openstelling van de regeling «Omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT of techniek». Op verzoek van uw Kamer2 werkt het kabinet samen met regio's, sociale partners en branches aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over de inzet van de Minister voor Klimaat en Energie om aanvullend beleid op te nemen in een Actieplan Groene Banen (Kamerstuk 32 813, nr. 974).
Voor welke type woningen zijn hybride warmtepompen het best geschikt? Voor welke woningen werkt een elektrische warmtepomp het beste? Hoe kan de overheid ervoor zorgen dat de warmtepompen terecht komen bij de huishoudens die er het meeste baat van hebben?
De inzet van een hybride warmtepomp is voor de consument in veel gevallen een goede keuze en de eenmalige investering verdient zich in verreweg de meeste gevallen terug. De terugverdientijd is afhankelijk van de hoogte in het gasverbruik, de mate van isolatie en aanwezigheid van het type afgifte systeem. Dit is anders voor de volledig elektrische warmtepomp. Voor deze techniek is er in elke situatie goede isolatie nodig, een laagtemperatuurafgiftesysteem en een goed functionerend ventilatiesysteem om de woning op een betaalbare en robuuste manier te verwarmen. Dit geldt vooral voor woningen die relatief nieuw zijn (bouwjaar na 2000), of bij woningen die zelfstandig hebben geïnvesteerd in isolerende maatregelen in combinatie met de juiste ventilatie en afgiftesysteem. Het kabinet ondersteunt beide ontwikkelingen via de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE). Daarnaast is o.a. op de website Verbeterjehuis.nl, ontwikkeld door Milieu Centraal, informatie te vinden over de inzet van zowel de hybride als de volledige elektrische warmtepomp waarbij huishoudens inzicht krijgen in de baten die de warmtepompen voor hen hebben.
Hoe zorgt de overheid ervoor dat ook woningcoöperaties en particuliere verhuurders hun woningen sneller gaan verduurzamen, de geschikte maatregelen kiezen en dat vóór deze winter nog doen?
De overheid gaat met een programmatische aanpak woningen sneller, slimmer en socialer isoleren. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) zal de Kamer eind mei informeren over het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving en heeft de Kamer begin april het Nationaal Isolatie Programma gestuurd. Er zijn reeds afspraken gemaakt met Aedes over het beter isoleren van sociale huurwoningen met een slechte energieprestatie, vanwege de verlaging van de verhuurderheffing met 500 miljoen euro3.
Er zullen aanvullende afspraken worden gemaakt over de afschaffing van de verhuurderheffing, zoals die in het Coalitieakkoord is afgesproken. Een woningrenovatie vereist instemming van huurders en vormt meestal onderdeel van een meerjarig onderhoudsplan. Particuliere verhuurders met gereguleerde huurwoningen kunnen vanaf 1 april 2022 een subsidie krijgen voor energiebesparing, onderhoud en ook energieadvies (zodat zij weten welke maatregelen logisch en geschikt zijn).
Met kleinere bespaarmaatregelen en advies, kunnen huishoudens veelal ook al worden geholpen. Via de gemeenten loopt een aanpak energiearmoede (veelal in samenwerking met corporaties) om voor komende winter zoveel mogelijk kwetsbare huishoudens te bereiken.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De handelsmissie van NABC naar Kameroen tussen 21 en 25 maart. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de mededeling van de Netherlands Africa Business Council (NABC) dat het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet actueel is in relatie tot de handelsmissie van 21 tot en met 25 maart naar Kameroen?1
Ja.
Klopt het dat het reisadvies niet actueel is, en op welke punten is het achterhaald?
Het reisadvies wordt periodiek aangepast. Onder invloed van snel wijzigende regels, zoals in het geval van de corona pandemie, kan aanpassing van een reisadvies korte tijd vertraging oplopen.
De grenzen van Kameroen waren voorheen gesloten voor niet-Kameroense reizigers, met uitzondering van ingezetenen, diplomaten en NGO-vertegenwoordigers. Inmiddels zijn de grenzen weer open en is het reisadvies aangepast aan de gewijzigde COVID-maatregelen. Het reisadvies verwijst nu naar een lokale site met de actuele eisen.
Welke mogelijkheden voor Nederlandse ondernemers zijn er in de gebieden van Kameroen die volgens het reisadvies wel veilig zijn, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw?
Voor Nederlandse ondernemers zijn er kansen in de landbouwsector (onder meer in tuinbouw, koffie en cacao), bosbouw, havenlogistiek, transport en maritiem management, energie en medische systemen. Aan de handelsmissie namen bedrijven deel die werkzaam zijn in de zadensector, koelindustrie, energie, havenfaciliteiten, elektrotechniek en transportinfrastructuur.
Hoe duurzaam is de stabiliteit en veiligheid in dit gebied?
Het is lastig om te voorspellen hoe duurzaam de stabiliteit en veiligheid zullen zijn in de gebieden van Kameroen die nu als relatief veilig zijn aangemerkt in het reisadvies. Stabiliteit en veiligheid zouden in de toekomst kunnen wijzigen onder invloed van veranderende politieke omstandigheden. Op dit moment zijn de conflictgebieden in Kameroen in het uiterste noorden en de noordwestelijke regio.
In hoeverre bent u op de hoogte van de mogelijkheden in andere delen van Kameroen, voor bijvoorbeeld landbouw, ten opzichte van de gebieden waar NABC de focus op legt?
De mogelijkheden voor het bedrijfsleven in Kameroen worden door de ambassade in Benin in beperkte mate verkend. Het kabinet en private partners (inclusief de schrijvers van de private Afrika strategie) zien namelijk acht andere Afrikaanse markten als meer beloftevol voor het mkb. Zodoende richt de publiek-private Taskforce Handelsbevordering NL-Afrika zich vooral op die acht markten.
Op welke manier legt u prioriteit bij duurzame handelsrelaties met Kameroen, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van extra afspraken op het gebied van investeringen of vrijhandel?
De bevoegdheid voor het maken van afspraken over markttoegang voor goederen en diensten ligt bij de Europese Unie. In 2019 is het onderhandelingsmandaat op basis waarvan de Europese Commissie met Afrikaanse landen onderhandelt over «Economic Partnership Agreement» gemoderniseerd en uitgebreid met onder andere duurzame ontwikkeling en investeringen. Het uitgangspunt van de handelsafspraken van de EU met Afrikaanse landen is dat zij volledig tariefvrij en quotavrij naar de EU kunnen exporteren.
Welke mogelijkheden biedt het Economic Partnership Agreement tussen de EU en Kameroen voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en investeringen, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw? Hoe wordt hier gebruikt van gemaakt en wat is de kabinetsinzet hierop?
De EU heeft in 2009 met de Centraal Afrikaanse landen een EPA afgesloten die in 2014 voor Kameroen voorlopig in werking trad. De EPA is gekoppeld aan de Cotonou overeenkomst. De daarin opgenomen principes op het gebied van onder andere mensenrechten, democratie en duurzaamheid zijn van toepassing. De EPA moet daarom vooral gezien worden als een ontwikkelingsakkoord dat een platform biedt voor Kameroen en de EU voor technische assistentie op het handelsterrein, waaronder landbouw. Het kabinet is voorstander de EPAs op deze wijze te benutten en steunt de inzet van de Europese Commissie hierop.
Welke mogelijkheden biedt het Global Gateway initiatief voor de uitbouw van duurzame handelsrelaties en een beter investeringsklimaat, ook op het gebied van landbouw?
Met de Global Gateway strategie zet de EU zich in voor duurzame en kwalitatief hoogwaardige projecten op het terrein van connectiviteit. Hierbij spelen hoge standaarden een centrale rol en wordt rekening gehouden met de behoeften van de partnerlanden zodat projecten een positieve bijdrage leveren aan de lokale economie en het investeringsklimaat. Naast investeringen bevat de Global Gateway nadrukkelijk ook steun via technische assistentie, waaronder op het gebied van handels- en investeringsovereenkomsten.
De Global Gateway richt zich op een breed aantal sectoren waaronder ook digitale technologieën, klimaat en energie, vervoer, gezondheid, onderwijs en onderzoek. Innovatieve oplossingen van het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van klimaatslimme landbouw en agro-logistiek kunnen hier ook bij aansluiten.
Op welke manier houdt u rekening met het voorkomen van hongersnoden, en de daaruit volgende gevolgen, zoals opkomende migratiestromen, tijdens het leggen van handelsrelaties?
Onze inzet voor gelijkwaardige handels- en investeringsrelaties met (beloftevolle) Afrikaanse markten richt zich als vanouds sterk op kansen in de agrifood sector in die markten, gezien de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse oplossingen voor die sector. Deze inzet gaat gepaard met investeringen in private-sectorontwikkeling in een aantal Afrikaanse landen en kan zodoende bijdragen aan een duurzame economische ontwikkeling die ook perspectieven kan bieden voor jongeren.
Bent u zich ervan bewust dat het Afrikaans continent grotendeels afhankelijk is van Oekraïens en Russisch graan en dat de aanhoudende oorlog grote gevolgen heeft voor de voedselvoorziening in onder andere Kameroen? Zo ja, op welke manier ziet u een rol voor Nederlandse bedrijven in de handelsrelaties op het gebied van voedselvoorziening zoals landbouw?
Ja, dat geldt inderdaad voor veel Afrikaanse landen. In mijn brief aan uw Kamer van 18 maart jl2 over de humanitaire inspanningen voor Oekraïne en buurlanden ging ik al kort in op de gevolgen elders in de wereld van de Russische invasie in Oekraïne. Ik noemde daarin ook de Nederlandse ontwikkelingsinspanningen om voedselzekerheid op structurele basis te versterken. Daarbij speelt Nederlandse kennis en kunde al een belangrijke rol, ook via verschillende programma’s van de ambassades. Een voorbeeld hiervan is het publiek-private samenwerkingsverband, SeedNL, dat zich richt op het versterken van zaaizaadketens in een aantal Afrikaanse landen.
Hoe is de ondersteuning vanuit de ambassade in Benin op dit moment geregeld voor Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief willen zijn?
De Honorair Consul van Nederland in Kameroen, voormalig uitvoerend secretaris (directeur) van de Kameroense werkgeversorganisatie, biedt ondersteuning aan Nederlandse ondernemers met zijn netwerk en deskundigheid. Zo heeft hij in samenwerking met NABC, en in opdracht van de ambassade in Benin, de handelsmissie naar Kameroen georganiseerd. De economisch medewerker van de ambassade in Benin biedt eveneens ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief (willen) zijn.
Welke beperkingen geeft het dat Nederland niet met een ambassade aanwezig is in Kameroen?
Nederland is, gezien het beperkt aantal middelen, gedwongen keuzes te maken aangaande aanwezigheid in het buitenland. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen brengt uiteraard enkele beperkingen met zich mee. Door een beperkte aanwezigheid is er minder capaciteit om direct in te springen op actuele politieke en economische ontwikkelingen en om bijvoorbeeld mee te doen aan politieke demarches. De afwezigheid van een Nederlandse ambassade in Kameroen wordt echter opgevangen door de aanwezigheid van een Nederlandse Honorair Consul in het land. Deze verleent ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die in Kameroen actief zijn (zie ook antwoord vraag 11). Ook organiseert deze Honorair Consul handelsevenementen, samen met de ambassade van Nederland in Benin, waar deze handelsmissie een voorbeeld van is. De Nederlandse ambassadeur in Benin is daarnaast geaccrediteerd voor Kameroen en bezoekt het land op regelmatige basis. Tijdens deze bezoeken zijn, naast gesprekken met de overheid, ontmoetingen met Nederlandse ondernemers en de Nederlandse gemeenschap doorgaans een vast onderdeel van haar programma. Op politiek gebied werkt ze nauw samen met de EU delegatie en ambassadeurs en neemt ze deel aan de jaarlijkse politieke dialoog tussen EU en Kameroen. Zo blijft ze goed op de hoogte en kan ze de EU-positie beïnvloeden.
Het nieuws dat kalverhouders in de afgelopen maanden veel meer kalfjes hebben geïmporteerd uit Ierland |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat was uw reactie toen u zag dat de import van kalfjes uit Ierland in de afgelopen maanden weer sterk is toegenomen?1
Ik was hier onaangenaam door verrast. Ik zet mij in voor een Europees verbod op lange transporten van jonge kalveren en de transporten uit Ierland baren mij extra zorgen vanwege de overtocht met de veerboot. Uit een recent rapport van Eyes on Animals, Ethical Farming Ireland en Europarlementariër Anja Hazekamp bleek dat Ierse kalveren tijdens de 50 uur durende reis vanaf het melkveebedrijf in Ierland naar een controlepost in Frankrijk slechts één keer werden gevoerd2. Ik heb dit ook aangekaart in mijn kennismakingsgesprek met de kalversector op mijn departement op 23 maart jongstleden.
Kunt u bevestigen dat het transport van kalfjes uit Ierland via boot en vrachtwagen wel veertig uur kan duren, waarbij de piepjonge dieren, die nog afhankelijk zijn van melk, alleen toegang hebben tot water via drinknippels die ze vaak niet kennen?
In het bovengenoemde gesprek met de kalversector is mij verteld dat de Ierse kalveren gemiddeld drie dagen onderweg zijn. Dit betreft de gehele reis: vanaf de Ierse melkveehouder, waar ze zijn geboren, naar de Nederlandse kalverhouder. De dieren zijn niet de gehele tijd onderweg. Zij worden in Ierland en in Frankrijk voor bepaalde periodes uitgeladen. In Frankrijk verblijven ze tenminste 12 uur in een controlepost. Daar worden de kalveren gevoerd met melk.
De kalveren krijgen tijdens het vervoer in de veewagen geen voeding. Dat geldt ook voor de overtocht met de veerboot van Ierland naar Frankrijk, waarbij de dieren in de veewagen blijven. Deze overtocht duurt 18 uur (van Rosslare naar Cherboug). De drenksystemen in veewagens, die de kalveren volgens de Europese voorschriften na een transporttijd van 9 uur van water moeten voorzien, zullen voor een groot deel van de kalveren onbekend zijn. Dit is zeker het geval als het metalen bijtnippels betreft. Deze worden nog veel gebruikt in de EU en zijn ongeschikt voor deze jonge kalveren omdat ze hier niet goed uit kunnen drinken. Mede vanwege deze beperkingen ten aanzien van het voeren en drenken van kalveren tijdens transport, pleit ik voor het beperken van de transportduur van jonge kalveren.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse kalverhouders uit kostenoverwegingen liever kalfjes uit Ierland halen dan uit de Nederlandse melkveehouderij?
Dit zou een ongewenste situatie zijn. Kalveren worden volgens de kalversector graag vanuit Ierland gehaald omdat deze sterker en gezonder zouden zijn ten opzichte van andere kalveren. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en het streven naar kringlooplandbouw en korte ketens zouden de kalverhouders voorrang moeten geven aan kalveren uit de Nederlandse melkveehouderij. Langeafstandtransporten van deze jonge dieren moeten zoveel mogelijk worden vermeden, zeker als er kalveren uit de Nederlandse melkveehouderij beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat dit laat zien dat de sector geen enkele stap zet als het gaat om het terugdringen van dit soort transporten met piepjonge dieren die per definitie gepaard gaan met enorm dierenleed?
De kalversector heeft zichzelf ten doel gesteld om lange transporten van kalveren af te bouwen. In het Sectorplan Versnelling Verduurzaming Kalverhouderij uit 20193 gaf de sector aan de import van kalveren te willen reduceren met 8% in 2024; 16% in 2028; tot 20% in 2030 ten opzichte van 2019. Deze reductie zou primair gerealiseerd worden op transporten van lange duur (>19 uur). Integratie VanDrie geeft in zijn MVO-jaarverslag 20204 aan voor 2026 te stoppen met de import van kalveren uit Oost-Europa en Ierland naar Nederland. Het is nog niet duidelijk hoe het staat met de realisatie van de genoemde doelen. De cijfers van de afgelopen jaren zijn lastig te interpreteren door de impact van de coronacrisis op de kalversector.
Is uw inzet nog steeds om vervoer van jonge kalfjes en andere jonge dieren die nog afhankelijk zijn van melk alleen nog toe te staan over korte afstanden?2
Ja. Mijn inzet voor de aanstaande herziening van de Europese transportverordening is een verbod op langeafstandtransporten van ongespeende dieren, zoals jonge kalveren maar ook geiten- en schapenlammeren.
Welke concrete stappen zijn er al gezet om dit waar te maken?
Ik heb uw Kamer op 14 april per brief geïnformeerd over mijn inzet op EU niveau en de acties die ik onderneem (zie de verzamelbrief Dierenwelzijn). Mijn inzet ten aanzien van het vervoer van jonge kalveren is schriftelijk ingebracht in een publieke consultatie van de Europese Commissie. Daarnaast is Nederland vertegenwoordigd in een expert subgroep van het Animal Welfare platform over diertransporten. Deze subgroep is door de Europese Commissie ingesteld in het kader van de herziening van de Europese transportverordening.
Ik zoek in dit Europese traject zoveel mogelijk de samenwerking op met gelijkgestemde lidstaten, zoals de Vughtgroep.
Heeft u zich al verdiept in het beleidsvoornemen van Duitsland om de minimumleeftijd voor het transport van kalfjes te verhogen naar 28 dagen, zoals u heeft toegezegd naar aanleiding van de motie Vestering?3
Ik heb dit uitgezocht en ben uitgebreid op deze toezegging ingegaan in de eerdergenoemde brief van 14 april. Vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid ben ik net als de Duitse Federale overheid voorstander van een hogere minimumleeftijd van het vervoer van kalveren. Aangezien de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) momenteel in opdracht van de Europese Commissie aan een advies werkt over dierenwelzijn en transport, waarin ook expliciet wordt ingegaan op het vervoer van jonge kalveren, zal ik mijn vervolgacties op basis van dit advies bepalen. Dit EFSA advies wordt komende zomer verwacht.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
De zogenaamde “vleespropaganda” van de Europese Unie (EU) |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arjen Lubach maakt «gehakt» van vleespropaganda overheid: «Reclame voor meer vlees?»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat deze vleesreclames contraproductief zijn gezien de ambities van het kabinet en de Europese Unie om naar klimaatneutraliteit toe te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Arjen Lubach doelt in zijn avondshow op het EU-programma voor afzetbevordering van landbouwproducten, zoals neergelegd in de EU-Verordening Nr. 1144/2014. Deze verordening, die de basis vormt voor EU-cofinanciering van promotiepropgramma’s van alle Europese landbouwproducten, wordt momenteel herzien. De inzet van Nederland hierbij is om EU-financiering te beperken tot promotie van duurzaam geproduceerde en gezonde producten, waarbij vleesproducten in het algemeen worden uitgezonderd.
Hoe verhouden deze vleesreclames zich tot het advies van de Gezondheidsraad om de consumptie van rood vlees en met name bewerkt vlees te beperken en de daarop gebaseerde adviezen van de «schijf van vijf' van het Voedingscentrum?2 3
Het advies van de Gezondheidsraad en de schijf van vijf van het Voedingscentrum behelzen richtlijnen voor een evenwichtig en gezond eetpatroon, waarbij aanbevolen wordt de consumptie van vleesproducten te beperken. Deze aanbevelingen neem ik mee met de Nederlandse inzet bij de herziening van het EU-promotiebeleid. In overeenstemming met de motie Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1518) pleit Nederland er voor om vleesproducten in het algemeen uit te zonderen van EU-financiering voor afzetbevordering.
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid zendtijd die deze vleesreclames hebben gekregen sinds ze zijn geïntroduceerd in Nederland? En hoeveel daarvan bij publieke zenders?
Het is aan de organisator van het betreffende gesubsidieerde EU-promotieprogramma om voor het product al dan niet zendtijd in te kopen. De Nederlandse overheid heeft hier geen invloed op en kan dan ook geen inschatting maken.
Kunt u toelichten wie er betaalt voor het uitzenden van deze vleesreclames? Hoeveel belastinggeld wordt daarvoor gebruikt, op nationaal en Europees niveau?
Uitzendingen van promotiecampagnes maken onderdeel uit van een op EU-niveau goedgekeurde promotiecampagne. Zo’n campagne wordt voor 80% gefinancierd met EU-gelden. De overige kosten draagt de aanvrager (producentenorganisatie) zelf. Er is geen nationaal belastinggeld mee gemoeid.
Bent u het ermee eens dat het kabinet moet stoppen met het financieren van deze vleesreclames? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor onder vraag 5 aangegeven, is er geen sprake van nationale financiering van Europese promotiecampagnes voor landbouwproducten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat belastinggeld niet langer wordt gebruikt voor vleesreclames? Bent u voornemens om dat geld juist volop in te zetten voor bewustwordingscampagnes voor een gezond eetpatroon?
Nederland zet zich er al jaren voor in – in de Landbouw- en Visserijraad en in de desbetreffende comités – om het EU-promotieprogramma uitsluitend te richten op duurzaam geproduceerde en gezonde producten, waarbij vleesproducten in het algemeen worden uitgezonderd van EU-financiering.
Bent u het ermee eens dat de oorlog in Oekraïne een zodanig impact heeft op vleesproductie en consumptie? Bent u het er ook mee eens dat dit moment benut moet worden om een gezond voedingspatroon te bevorderen in de samenleving? Kunt u uw antwoord toelichten?
De oorlog in Oekraïne leidt tot marktverstoringen, maar vooralsnog hebben deze nog weinig consequenties voor de vleesproductie, en niet op de vleesconsumptie. Het bevorderen van een gezond voedingspatroon is staand beleid van het kabinet en staat los van de situatie in Oekraïne.
De verkoop van voormalige circusolifant Buba aan een circuspark in Hongarije |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat olifant Buba in 2022 is overgedragen of zal worden overgedragen aan Kimba Elefant Park in Hongarije?1
Dit komt naar voren in verschillende berichten in de media waarin tevens wordt aangegeven dat dit is bevestigd door de familie Freiwald.
Gaat het hier om een financiële transactie? Zo ja, is het bij u bekend om welk bedrag het gaat?
Dit is mij niet bekend.
Is hier sprake van een transactie waar papieren in het kader van de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) en/of andere vergunningen voor nodig zijn?
Ja, voor de overdracht van een Afrikaanse olifant binnen de EU is een EU-certificaat CITES nodig. Daarnaast is voor intraverkeer een NVWA-gezondheidsverklaring (TRACES certificaat) nodig.
Klopt het dat dit Kimba Elefant Park in het bezit is van de Casselly circusfamilie, en dat Kimba Elefant Park in de praktijk een combinatie van een dierenpark en een niet-rondreizend circus is? Zo niet, hoe zou u het dan omschrijven?
Ja, het Kimba Elefant Park is in bezit van de familie Casselly. Volgens mijn informatie is het een dierenpark van 16 hectare groot, dat drie dagen per week is geopend voor publiek. Het park bezit minimaal drie olifanten, waar ook optredens mee plaatsvinden. Daarnaast beschikt het park over onder andere zebra’s, paarden, kamelen, geiten, lama’s en ezels.
Klopt het dat olifanten in Kimba Elefant Park kunsten moeten vertonen en dat giraffen in dit park bereden worden?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Volgens mijn gegevens worden de olifanten, op de dagen dat het park is geopend voor publiek, drie keer per dag getraind ten overstaan van het publiek. Daarnaast kunnen bezoekers de olifanten (en andere dieren) voeren. Ook worden olifanten ingezet om kunstjes uit te voeren met hun begeleiders. Tot voor kort bezat het park ook één giraf, dit dier is in januari 2022 overleden.
Bent u bekend met het bericht dat twee olifanten die eigendom waren van de familie Casselly onder onopgehelderde omstandigheden zijn gestorven, dat de karkassen van deze olifanten stiekem en illegaal zijn begraven op het terrein van deze familie en dat de eigenaar hiervoor beboet is?3 4 Denkt u dat het in het belang van olifant Buba is om in dit park, bij deze eigenaren, te worden gehuisvest?
Deze berichten heb ik vernomen maar kan ik niet verifiëren. Het streven is altijd geweest om in het belang van Buba, Buba te herplaatsen in een opvang met personeel dat de kennis en vaardigheden heeft om olifanten zoals Buba te resocialiseren en waarbij het doel van het verbod uit 2015, geen gebruik meer van wilde dieren in een circus of voor optredens, niet uit het oog zou worden verloren. Mocht Buba nu wel weer gebruikt gaan worden voor optredens voor publiek, lijkt het me dat dit niet in belang van het dier is.
Hoe oordeelt u over deze gang van zaken, gelet op het feit dat er een Franse opvang gevonden was die Buba kon opvangen, waar de olifant samen met soortgenoten haar oude dag zou kunnen slijten in seminatuurlijke omstandigheden, zonder gedwongen te worden kunstjes te doen?5
Ik ben niet gelukkig met deze gang van zaken, aangezien het anders is gelopen dan mijn voorganger en ik voor ogen hadden voor olifant Buba. De intentie was dat Buba zou worden opgevangen in Elephant Haven in Frankrijk. De toenmalig eigenaar wilde daar echter niet aan meewerken en de Tweede Kamer heeft middels twee aangenomen moties in december 2020 de regering verzocht er zorg voor te dragen dat Buba bij haar eigenaar kon blijven. Vervolgens is een ontheffing, voor onbepaalde tijd, met voorwaarden, afgegeven waardoor Buba bij circus Freiwald mocht blijven.
Een vrijwillige bijdrage aan het Internationaal Strafhof ten behoeve van een onderzoek naar oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide gepleegd in Oekraïne |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het persbericht van het Internationaal Strafhof van 2 maart 2022, waarin de aanklager van het Internationaal Strafhof aankondigt een onderzoek te hebben geopend naar mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de aanklager in hetzelfde persbericht benadrukt extra financiering en capaciteit nodig te hebben om het onderzoek effectief te kunnen uitvoeren, en dat de aanklager hierom een verzoek om steun bij de verdragslanden zal doen?
Ja.
Onderschrijft u het belang van het onderzoeken van mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne en het belang van het aansprakelijk stellen van plegers van internationale misdrijven?
Het kabinet hecht grote waarde aan het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven gepleegd waar ook ter wereld. Hiervoor is het van belang dat bewijs wordt verzameld dat voor rechtszaken kan worden gebruikt.
Nederland heeft op 2 maart 2022 – met inmiddels 40 andere verdragspartijen, waaronder alle lidstaten van de Europese Unie – de situatie in Oekraïne bij de Aanklager van het Internationaal Strafhof aangegeven. Door deze aangifte («State Party referral») kon de Aanklager het onderzoek naar de situatie in Oekraïne direct openen, zonder daarvoor eerst nog de machtiging van de rechters nodig te hebben. Op 24 maart vond een internationale conferentie plaats waarbij verschillende ministers, waaronder de Minister van Justitie en Veiligheid, hebben gesproken over hoe de Aanklager het beste in zijn werk kan worden ondersteund. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast op 11 april voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken een ontbijt met Aanklager Khan georganiseerd, met als doel het bestendigen van de eensgezinde EU steun, inclusief nadere financiële en personele steun, voor het Strafhof.
Ook heeft Nederland de oprichting door de VN-Mensenrechtenraad gesteund van een Commission of Inquiry met een focus op bewijsgaring van schendingen begaan in Oekraïne. Nederland geeft daarnaast 1 miljoen euro aan het Hoge Commissariaat van de Mensenrechten van de VN (OHCHR). Hiermee kan de OHCHR zich verder inzetten voor mensenrechten in Oekraïne en het documenteren en rapporteren van schendingen van deze rechten. Nederland is daarnaast medeoprichter en medevoorzitter van de Group of Friends of Accountability following the Aggression against Ukraine, een platform voor het in kaart brengen van bestaande en opkomende initiatieven en het delen van informatie tussen staten en met internationale organisaties en het maatschappelijk middenveld.
Heeft het Internationaal Strafhof zich reeds tot u gewend met een verzoek om een vrijwillige bijdrage zoals bedoeld in artikel 116 van het Statuut van Rome, dan wel met een ander verzoek om additionele financiering?
Ja, op 7 maart 2022 heeft de Aanklager van het Internationaal Strafhof alle verdragspartijen schriftelijk uitgenodigd om ten behoeve van alle lopende onderzoeken bijstand te verlenen aan zijn Parket, onder meer door middel van vrijwillige financiële bijdragen en/of de terbeschikkingstelling van nationale deskundigen op basis van detachering.
Bent u bereid om het Internationaal Strafhof extra financiering toe te kennen om zo het onderzoek naar oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide op het grondgebied van Oekraïne mogelijk te maken?
Het recent geopende onderzoek naar de situatie in Oekraïne trekt een zware wissel op de capaciteit van het Internationaal Strafhof en heeft potentieel gevolgen voor alle lopende onderzoeken. In dat licht zal Nederland een vrijwillige financiële bijdrage van 1 miljoen euro overmaken aan het Trust Fund dat recent ten behoeve van het Parket van de Aanklager is opgericht.
De Aanklager heeft voor de besteding van de vrijwillige bijdragen de volgende prioriteiten aangewezen: 1) ICT-voorzieningen ten behoeve van de bewijsgaring, 2) psychosociale hulp aan slachtoffers en getuigenbescherming, en 3) extra capaciteit voor seksuele misdrijven en gender-gerelateerde misdrijven. In zijn persbericht van 28 maart heeft de Aanklager bekendgemaakt dat hij de bijdragen in eerste instantie zal gebruiken voor de aanschaf van de ICT-voorzieningen.2 Het gaat daarbij onder meer om het opzetten van een cloud waar beeld- en geluidmateriaal in kan worden opgeslagen, zodat daar vervolgens spraak- en gezichtsherkenningssoftware op kan worden losgelaten. De gigantische hoeveelheid beeld- en geluidmateriaal kan op deze manier veel sneller en efficiënter worden doorzocht op relevant bewijsmateriaal. De aanschaf van deze nieuwe technologieën zal niet alleen bevorderlijk zijn voor het Oekraïne-onderzoek, maar voor alle lopende onderzoeken.
Daarnaast heeft Nederland reeds toegezegd dat experts van het Openbaar Ministerie en de Politie waar mogelijk de kennis en ervaring die is opgedaan tijdens het onderzoek in Oekraïne naar het neerschieten van MH-17 met het Internationaal Strafhof zullen delen, onder andere door middel van detachering bij het Strafhof.
Bent u bereid om bij partner-verdragslanden extra financiering te bepleiten ten behoeve van het voornoemde onderzoek?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, nam de Minister van Justitie en Veiligheid op 24 maart deel aan een internationale conferentie waarbij werd gesproken over de vraag hoe het Internationaal Strafhof het beste kan worden ondersteund en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 11 april voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken een ontbijt met Aanklager Khan georganiseerd met als doel het bestendigen van de eensgezinde EU steun, inclusief nadere financiële en personele steun, voor het Strafhof.
Overigens heeft in reactie op het verzoek van de Aanklager een aantal verdragspartijen, waaronder Nederland, reeds toegezegd om op korte termijn extra bijstand te verlenen, zodat lopende en nieuwe onderzoeken efficiënt en effectief kunnen worden opgepakt en voortgezet. Op de langere termijn zal de toegenomen werkdruk van het Strafhof een collectieve inspanning van alle verdragspartijen vergen. Het is daarbij de taak van de Vergadering van verdragspartijen (Assembly of States Parties) om het Strafhof te voorzien van een toereikende begroting. In verband met het recent geopende onderzoek naar de situatie in Oekraïne zal Nederland in het kader van de begrotingsonderhandelingen in de Vergadering van verdragspartijen met zoveel mogelijk gelijkgezinde partners pleiten voor extra financiering.
Het bericht 'Voedselmakers zoeken met spoed alternatief voor zonnebloemolie' |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Voedselmakers zoeken met spoed alternatief voor zonnebloemolie»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het bericht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zonnebloemolie wordt zowel direct als verwerkt gebruikt in vele producten. Vervanging door andere oliën is mogelijk, zoals palmolie, raapzaad- en sojaolie, al geldt dit niet voor ieder product waarin zonnebloemolie wordt verwerkt. In het geval dat het wel kan, zal men alternatieve leveranciers gaan zoeken of alternatieve oliebronnen moeten benutten voor zover tegen redelijke prijzen verkrijgbaar en beschikbaar. Naar verwachting zullen prijzen echter in alle gevallen stijgen.
Wanneer verwacht u een significant tekort aan zonnebloemolie? Welke stappen gaat u eventueel nemen als de voorraad leeg is?
Er zijn signalen binnengekomen van bedrijven en organisaties over tekorten aan grondstoffen die binnenkort zullen ontstaan, in het bijzonder een tekort aan zonnebloemolie. Zonnebloemolie wordt als ingrediënt verwerkt in een groot aantal voedingsmiddelen, zoals koek, marinades, sauzen en margarines. De zonnebloemolie in deze voedingsmiddelen zal (deels) vervangen moeten worden door andere plantaardige oliën, zoals raapzaadolie en sojaolie. Het is helaas niet mogelijk om op tijd alle etiketten hierop aan te passen, waardoor bijvoorbeeld de ingrediëntenlijst op het etiket niet meer zal kloppen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zal tijdelijk niet handhavend optreden als etiketten niet geheel correct zijn vanwege het tekort aan zonnebloemolie. Uiteraard mag door de vervanging van zonnebloemolie de voedselveiligheid niet in het geding komen en moet de consument helder en correct over de vervanging worden geïnformeerd. Dit is de verantwoordelijkheid van de bedrijven en de NVWA zal hierop toezien.2
Bent u van mening dat het tekort aan zonnebloemolie gevuld kan worden met duurzame alternatieven? Bent u voornemens om, in het kader van de Boer-tot-bord-strategie, prioritering te geven aan duurzame alternatieven? Kunt uw antwoord toelichten?
Bedrijven en organisaties zullen de zonnebloemolie (deels) vervangen door andere plantaardige oliën, zoals raapzaadolie, palmolie en sojaolie. Voor deze oliën zijn eveneens duurzame varianten beschikbaar, waarbij ik een beroep doe op het bedrijfsleven om duurzaam geproduceerde oliën te gebruiken. Voorts zijn er signalen dat met de stijgende opbrengstprijzen van zonnebloemolie zowel binnen de EU als daarbuiten meer van dit product zal worden geteeld om aan de vraag te voldoen.
Bent u het ermee eens dat een toenemende vraag naar palmolie, lijnzaadolie en raapzaadolie niet mag leiden tot schade aan de natuur, ontbossingen, bosbranden en mensenrechtenschennis, ook gezien het feit dat palmolie bekend staat als een natuursluipmoordenaar waar veel zorgen over bestaan? Hoe gaat u daarvoor zorgen?
Daar ben ik het mee eens. Ik steun daarom het voorstel van de Commissie dat uitsluitend Ontbossingsvrije producten op de EU-markt mogen worden gebracht. Met betrekking tot het EU ontbossingsvoorstel is het van belang dat er bij evaluatie na twee jaar ook rekening wordt gehouden met ontwikkelingen die invloed hebben op verschuiving van productie, zodat deze elders het risico op ontbossing niet verhogen. Tot slot zal ik beroep blijven doen op het bedrijfsleven duurzaam geproduceerde oliën op de markt te blijven brengen.
Deelt u de zorgen over de certificering omdat de keten niet transparant is waardoor voedselproducenten vaak niet weten wat de herkomst van de door hen gebruikte palmolie is?2 Heeft u, gelet op het feit dat het Wereld Natuur Fonds (WNF) heeft aangegeven dat het certificeringssysteem voor soja onvoldoende waarborgen tegen ontbossing biedt, dezelfde zorgen over palmolie certificering? Wat gaat u doen om de kwaliteit van de certificering te verbeteren?
Certificering is slechts een instrument om een bepaalde kwaliteit van een product of de omstandigheden waaronder dat product is geproduceerd te borgen in de gehele handelsketen. Als het certificaat stelt dat ontbossingsvrije herkomst een voorwaarde is, dan moet het systeem zodanig ingericht zijn dat dit geborgd is door een daar op afgestemd Chain of Custody-model (of handelsmodel) en onafhankelijk geaccrediteerd toezicht op toepassing van dit systeem door een certificerende partij. Met kwaliteit van certificering is niks mis; het gaat om de inhoud van het certificatieschema. De voorgestelde Verordening van de Commissie formuleert eisen aan het gepaste zorgvuldigheidssysteem. Als certificering een bijdrage wil leveren aan het voldoen aan de verordeningeisen, dan zal het onderliggend certificatieschema daarop moeten worden afgestemd.
Herkent u de zorgen dat het gebruik van andere grondstoffen leidt tot het aanpassen van het etiket en de verpakking waardoor de prijzen ook weer zullen stijgen? Welke stappen gaat u nemen om voedsel betaalbaar te houden?
Ja, deze zorgen herken ik. Door het tekort aan zonnebloemolie zullen inderdaad andere plantaardige oliën gebruikt moeten worden als ingrediënt in een groot aantal voedingsmiddelen. Met de levensmiddelenindustrie, brancheorganisaties en de NVWA is afgesproken dat het tijdelijk mogelijk is om deze aanpassing op het etiket niet door te voeren, mits de voedselveiligheid niet in het geding komt.
In het algemeen heb ik er oog voor dat de consumentenprijzen kunnen stijgen, dit gaat niet alleen om de prijzen van voedsel. Binnen het kabinet is er aandacht hiervoor. Vorig jaar heeft het vorige kabinet besloten tot een directe verlaging van de energiebelasting in 2022 van totaal € 3,2 miljard. Dit kabinet heeft op 11 maart jl. een maatregelenpakket van € 2,8 miljard aangekondigd om de gevolgen van de stijgende energieprijzen en aanhoudende inflatie te verzachten.4
Kunt u toelichten hoe een eventuele toename in de vraag naar palmolie, lijnzaadolie en raapzaadolie zich zal verhouden tot de EU-bossenstrategie?
Een eventueel toenemende vraag zou kunnen leiden tot uitbreiding van de arealen, palmolie, lijnzaadolie en raapzaadolie of tot onderlinge verschuiving in de arealen wereldwijd. Dergelijke ontwikkelingen kunnen van permanente of tijdelijke van aard zijn. In het geval van tijdelijke toename is het de vraag of dit investeringen in uitbreiding rechtvaardigt. Palmolie afkomstig van de uitbreiding van het areaal palmolieplantage ten koste van bos kan later niet op de EU-markt worden gebracht omdat de ontbossing na 31 december 2020 heeft plaats gevonden. Wel zou deze palmolie zijn weg kunnen vinden naar landen die niet diezelfde eisen als de EU stellen. Daarom is samenwerking met andere consumentenregio’s en de productenlanden zo belangrijk om dit te voorkomen. Dit laatste is in lijn met de EU Mededeling Bescherming en herstel van bossen: de actie van de EU opvoeren5, waarin wordt ingezet op versterkte samenwerking met producerende landen om de druk op bossen te verlagen en de voetafdruk van de EU-consumptie op het land te verkleinen. De EU-Bossenstrategie 20306, waarin ook het streven van de Commissie wordt genoemd om 3 miljard extra bomen te planten in de EU voor 2030, zou op gespannen voet kunnen komen te staan met bijvoorbeeld uitbreiding van het landbouwareaal voor lijnzaadolie of raapzaadolie. Dat geldt eveneens voor het mogelijk uitbreiden van het areaal voor de productie van plantaardige eiwitten ter vervanging van soja. Ik blijf mij onverminderd inzetten voor de doelen van de EU-bossenstrategie alsmede de doelen van de nationale bossenstrategie.
Het collegegeldtarief voor Oekraïense studenten. |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat onderwijsinstellingen zelf het instellingscollegegeldtarief kunnen verlagen naar het wettelijk collegegeldtarief?
Dit klopt. Het instellingsbestuur stelt de hoogte van het instellingscollegegeld vast. Het bedrag moet ten minste het volledig wettelijk collegegeld bedragen.
Deelt u de mening dat verlagen van het collegegeldtarief een goede manier kan zijn om Oekraïense en ook Russische studenten in Nederland zo goed mogelijk op te vangen?
Verlagen van het collegegeldtarief is één van de opties om de al aanwezige Oekraïense, Russische en Belarussische studenten in Nederland op te vangen.
Vooralsnog hebben de instellingen gekozen voor het bieden van maatwerk. Er wordt daarmee gekeken naar de individuele behoeften van de student. Deze variëren van financiële zorgen tot psychosociale klachten. De financiële ondersteuning vindt bijvoorbeeld plaats in de vorm van een (renteloze) lening en/of gift of het tijdelijk opschorten van inning van het instellingscollegegeld. Daarnaast zetten de instellingen zich in voor extra studentbegeleiding. Denk aan extra inzet van een studentpsycholoog of studieadviseur. Zoals ik in mijn brief d.d. 4 maart jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 946) aan de instellingen heb toegezegd, is er € 1 miljoen beschikbaar gesteld om bij te dragen aan de activiteiten gericht op ondersteuning van deze groep studenten. In april is er nog een extra bedrag van € 2,3 miljoen beschikbaar gesteld.
Zijn er al onderwijsinstellingen die dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om onderwijsinstellingen op te roepen het collegegeldtarief te verlagen?
Oekraïense ontheemden die vallen onder de werking van de Richtlijn tijdelijke bescherming worden door gemeenten ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Ministerie van Justitie en Veiligheid introduceert een nieuwe verblijfstitelcode (code 46) die Oekraïners en derdelanders met verblijf in Oekraïne krijgen na inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Deze verblijfstitelcode wordt naar verwachting medio mei geïmplementeerd. Zowel binnen het departement als interdepartementaal wordt onderzocht wat de precieze rechten worden van deze nieuwe verblijfsstatus, zoals bijvoorbeeld instellingscollegegeld of wettelijk collegegeld. Hier wordt Uw Kamer zo spoedig mogelijk over geïnformeerd.
Is het ter beschikking gestelde bedrag van € 1 miljoen ook bedoeld voor een verlaging van het collegegeldtarief? Denkt u dat dit bedrag voldoende is voor zowel activiteiten als verlaging? Hoe gaat u dat monitoren en wat bent u bereid te doen indien het onvoldoende is?
Zoals gezegd, is er € 1 miljoen beschikbaar gesteld om bij te dragen aan de activiteiten gericht op ondersteuning van studenten. Instellingen verlenen noodsteun aan studenten zodat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien.1 Voor wat betreft het wetenschappelijk personeel blijkt uit navraag bij de kennisinstellingen dat de groep die ondersteuning behoeft (vooralsnog) beperkt is. Momenteel verkennen de kennisinstellingen de mogelijkheden om gevluchte wetenschappers op te vangen door het bieden van een gastvrijheidsaanstelling bij een geschikte instelling.
Specifiek om studenten uit Oekraïne die hier dit studiejaar al studeren, in staat te stellen hun studie te vervolgen, stelt het kabinet geld beschikbaar voor financiële ondersteuning, vanuit de onderwijsinstellingen, vooralsnog voor de periode maart tot en met mei. Voor het hoger onderwijs gaat het om een bedrag van (maximaal) € 2,3 miljoen en voor het mbo om € 0,2 miljoen.
Ik voer overleg met onderwijs- en onderzoeksinstellingen over de actuele situatie en heb daarbij aandacht voor de financiën.
Wanneer bent u van plan de Kamer te informeren over welke concrete stappen u van plan bent te zetten om studenten en onderzoekers zo goed mogelijk op te vangen?
Het is aan de instelling om de nodige voorzieningen te treffen voor de ondersteuning van de ingeschreven studenten. Het kabinet beraadt zich op de noodzakelijke kosten die voortvloeien uit deze crisis. De informatie die ik in deze antwoorden heb meegedeeld betreft de laatste stand van zaken rondom de opvang van studenten en onderzoekers. Als er nieuwe informatie hierover is zal ik die uiteraard met u delen.
Het bericht ‘The giant plan to track diversity in research journals’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «The giant plan to track diversity in research journals»?1
Ja.
Hoe duidt u dit artikel?
Ik zie het initiatief van de groep uitgevers zoals weergegeven in dit artikel als een gevolg van de groeiende wens naar meer concrete informatie over diversiteit en inclusie in de wetenschap. Deze wens wordt benoemd in het artikel en bestaat ook in Nederland. Het is bij dataverzameling belangrijk een goede balans te vinden tussen de bescherming van de privacy van het individu, en de mogelijkheid om goed onderbouwd beleid te kunnen maken en monitoren. De enquête van deze groep uitgevers vraagt naar de genderidentiteit en afkomst waar de wetenschapper zich zelf mee identificeert. Deze vrijwillige, geanonimiseerde uitvraag heeft, volgens het artikel, tot doel om te onderzoeken welke groepen wetenschappers in welke mate gerepresenteerd zijn in de wetenschappelijke tijdschriften. Data lijkt soms personen in hokjes te willen vangen, maar data is tegelijkertijd ook hard nodig om gericht interventies vorm te geven die discriminatie en ongelijke kansen verhelpen. Daar ben ik voorstander van, omdat iedereen gelijke kansen verdient.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het in de wetenschap steeds vaker voorkomt dat mensen worden ingedeeld op basis van afkomst of raciale kenmerken, zoals wit, zwart of Aziatisch?
Het indelen van mensen op basis van genderidentiteit, afkomst en/of uiterlijke kenmerken is onwenselijk als dit betekent dat mensen op basis van deze kenmerken op een nadelige manier worden behandeld. Het is echter wel noodzakelijk om gender- en cultuursensitief onderzoek te doen. In de medische wetenschap gaat het soms om verstrekkende gevolgen. De eerste resultaten van onderzoek lijken erop te wijzen dat het coronavirus mensen met een migratieachtergrond onevenredig hard heeft geraakt.2 Deze etnische ongelijkheid kan alleen in kaart worden gebracht als er gegevens over bijgehouden worden. Het is daarbij uiteraard belangrijk dat hier zorgvuldig mee wordt omgegaan. Dit geldt ook als de registratie wetenschappers zelf betreft.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van werk van een wetenschappelijk auteur beoordeeld moet worden op de kwaliteit van dat werk, en niet op de afkomst of uiterlijke kenmerken van de auteur?
Ik vind het als verantwoordelijke voor het wetenschapsstelsel belangrijk dat iedereen op basis van hun wetenschappelijke kwaliteiten wordt beoordeeld. Op veel gebieden in de samenleving, ook in de wetenschap, is er door bewuste en onbewuste discriminatie op grond van persoonskenmerken zoals afkomst (cultuur, huidskleur, religie) of gender echter nog geen gelijk speelveld voor iedereen.3 Dat vind ik niet acceptabel. Kwaliteit moet voorop staan en uiterlijke kenmerken of afkomst mogen geen hindernis vormen in het beoordelingsproces. Daarom ben ik bijvoorbeeld ook blij met het initiatief van NWO om aandacht te besteden aan «inclusief beoordelen».4
Hoe beoordeelt u het voornemen van wetenschappelijke uitgevers zoals Elsevier om auteurs, of dat nu vrijwillig of verplicht is, te vragen om hun ras of etniciteit bekend te maken?
Zolang deze uitvraag vrijwillig is, en dat lees ik terug in het artikel, beoordeel ik dit voornemen van uitgevers als een gerichte stap om meer inzichten te krijgen in de rol van vooroordelen en discriminatie in de wetenschap. Zonder deze informatie is het zeer moeilijk, of onmogelijk, om de huidige situatie onder wetenschappers in wetenschappelijke tijdschriften te peilen en te zien of wetenschappers daar worden benadeeld op basis van genderidentiteit, afkomst en/of uiterlijke kenmerken. Ik kan het streven van de uitgevers om hier stappen in te zetten waarderen, zolang de mogelijkheid tot het weigeren van deelname behouden blijft en weigeren om mee te werken geen negatieve consequenties oplevert voor de wetenschappers. Een voorbeeld uit het artikel laat zien dat een vrijwillige uitvraag, uitgezet door de uitgever American Chemical Society (ACS), over de genderidentiteit en afkomst onder wetenschappers heeft geleid tot een significant beantwoordingspercentage van 95%.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de toezegging van Minister van Engelshoven dat het registreren van ras of afkomst niet aan de orde is in het kader van het nationaal actieplan diversiteit voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek (2020)?
De toezegging van mijn ambtsvoorganger was om in het kader van het nationale actieplan geen nieuwe gegevens over de etniciteit van onderzoekers te registreren. Als private partijen zoals wetenschappelijke uitgevers, in Nederland of het buitenland, zelf met het voorstel komen om op een verantwoorde en geanonimiseerde manier vrijwillige enquêtes uit te voeren onder de personen die artikelen insturen of beoordelen, is dat aan hen.
De voorgenomen sluitingen van GGZ-instellingen en centra |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met signalen dat de Amsterdamse GGZ-instellingen PsyQ en I-Psy waarschijnlijk moet sluiten? Bent u bekend met het voornemen van instelling Pro Persona om het Centrum voor Psychotherapie in Lunteren per 1 juli 2022 te sluiten?1 & 2
Ja.
Is bij u bekend wat de redenen zijn om PsyQ en I-Psy te sluiten en is bij u bekend wanneer zij definitief zullen sluiten? Wat betekent de sluiting van beide instellingen voor de beschikbaarheid van psychische zorg in Amsterdam en omgeving?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vanuit haar wettelijke taak contact gezocht met de verzekeraars. Ook heeft het bestuur van Parnassia naar aanleiding van de berichtgeving het Ministerie van VWS over het voornemen tot sluiting geïnformeerd. Uit beide contacten kwam naar voren dat de redenen voor (het voornemen tot) sluiting van deze locatie bedrijfsmatig van aard zijn, zoals ook uit de berichtgeving naar voren komt. Er is sprake van verliezen en het lukt (ondanks ingezette verbeterplannen) niet om bij deze vestiging in Amsterdam hier verandering in te brengen. Hierdoor zien zij zich genoodzaakt deze locatie te sluiten.
Wat betreft de beschikbaarheid van de psychische zorg zoals PsyQ en I-Psy die aanbieden, is het aan de zorgaanbieder- en verzekeraar om er zorg voor te dragen dat cliënten kunnen (blijven) rekenen op goede en passende zorg. Zorgverzekeraars hebben daarbij zorgplicht voor hun verzekerden en dus een verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg. In dit proces houden de NZa en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg voor cliënten. Op dit moment heb ik geen signalen ontvangen over de continuïteit van deze psychische zorg in Amsterdam en omgeving, maar de toezichthouders (NZa en IGJ) houden nadrukkelijk vinger aan de pols en ze informeren mij actief hierover.
Klopt het dat het Centrum voor Psychotherapie in Lunteren zich specialiseert in het behandelen van persoonlijkheidsproblematiek via een klinisch intensieve behandeling en dat deze vorm van therapie maar op een beperkt aantal plaatsen in Nederland te volgen is en er daardoor enorm lange wachtlijsten voor zijn?
Nee, dit klopt niet. Het Centrum voor Psychotherapie (CvP) biedt een gespecialiseerd aanbod aan van (klinische) psychotherapie. Het is echter geen Klinisch Intensieve behandeling (KIB). Een KIB is een specifiek zorgaanbod voor wanneer een behandeling in een reguliere ggz-kliniek is vastgelopen of dreigt vast te lopen. Dit kan verschillende oorzaken hebben: denk aan ernstige gedragsproblemen of agressie, of zeer complexe psychiatrische problematiek met co-morbiditeit. De KIB heeft een bovenregionale functie en wordt daardoor gecentraliseerd op een zevental plekken in Nederland aangeboden. Pro Persona heeft geen KIB.
Wel klopt het dat de klinische behandeling van persoonlijkheidsproblematiek op een beperkt aantal plekken aangeboden wordt. Om deze reden heb ik de NZa gevraagd om nadrukkelijk te kijken naar de consequenties van de sluiting voor de zorgplicht van zorgverzekeraars (mede in het licht van de bestaande wachttijden, omdat voor deze diagnosegroep de Treeknorm in 2021 met 7 weken werd overschreden). Bij een (dreigende) sluiting van een zorgaanbieder bijvoorbeeld als gevolg van financiële problemen of een personeelstekort moet de zorgverzekeraar blijven zorgen voor tijdige en passende zorg.
Hoeveel instellingen in Nederland bieden deze behandeling nog aan? Hoeveel behandelplekken zijn er? Wat is naar schatting het aantal mensen dat deze vorm van behandeling nodig heeft?
Dat hangt af van welk type zorgaanbod hier bedoeld wordt. De KIB wordt in Nederland op 7 plekken aangeboden, waarbij er ongeveer 170 klinische bedden beschikbaar zijn. Rond KIB Amsterdam speelt een sluitingsvraagstuk, hier ga ik nader op in bij mijn beantwoording van de door u gestelde vragen hierover. Het totale aanbod van klinische behandeling van persoonlijkheidsproblematiek – zoals deze bij het CvP wordt aangeboden – is op dit moment (nog) niet in kaart te brengen. Daarbij kan voor beide voorzieningen/behandelingen geen inschatting gegeven worden van het exacte aantal mensen dat deze vorm van behandeling nodig heeft. Het is aan zorgverzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de benodigde behandelcapaciteit.
Klopt het dat GGZ-instelling GGNet Scelta in Apeldoorn ook met deze vorm van behandeling wil stoppen dit jaar? Deelt u de mening dat het stoppen van dit soort behandelingen op verschillende plekken de wachtlijsten alleen maar doet groeien en dat dit geen goede ontwikkeling is?
Het is bij de betreffende preferente zorgverzekeraar en de NZa niet bekend dat GGNet Scelta in Apeldoorn deze vorm van behandelingen gaat stoppen en/of een vestiging gaat sluiten. Wel is in 2021 een vestiging van GGNet Scelta in Den Haag gesloten.
Wie heeft de primaire verantwoordelijkheid om te voorkomen dat hulp niet voorhanden is en wachtlijsten toenemen? Wat is uw rol en dat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierin? Wat gaat u doen om de groeiende wachtlijsten aan te pakken?
In ons zorgstelsel hebben zorgverzekeraars een zorgplicht richting (hun) verzekerden, zijn zorgaanbieders verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede zorg en dragen andere betrokken partijen zoals huisartsen en gemeenten bij aan een goede in-, door- en uitstroom in de ggz.
Uit hoofde van de zorgplicht dienen verzekeraars onder meer behoeften en knelpunten in het zorgaanbod te achterhalen en mogelijke gevolgen voor verzekerden vast te stellen en manieren te bedenken om knelpunten weg te nemen indien deze zich voordoen. Verzekeraars moeten hier afspraken over maken met zorgaanbieders en verzekerden indien nodig bemiddelen naar zorg. Ligt de oplossing van een knelpunt buiten de invloedssfeer van de zorgverzekeraar, dan moeten zorgverzekeraars dit agenderen bij bijvoorbeeld de NZa. Ook worden verzekeraars geacht afspraken met zorgaanbieders te monitoren en evalueren. Hier valt onder meer het monitoren van de resultaten van zorgbemiddeling, (oplossingen voor) probleemsituaties en het periodiek evalueren en bijsturen onder.
Ggz-zorg voor iedereen die dat nodig heeft betaalbaar, beschikbaar en bereikbaar houden is een grote uitdaging, omdat de zorgbehoefte en het zorgaanbod nu onvoldoende op elkaar aansluiten, met lange wachttijden als gevolg. De ggz-partijen hebben gezamenlijk een wachttijdenaanpak geformuleerd en dragen hier actief aan bij. Kern van deze aanpak is de inzet op regionale transfermechanismen (ten behoeve van tijdige zorg), de tafels hoogcomplexe ggz en regionale doorzettingsmacht (ten behoeve van passende zorg). Voor meer informatie over de wachttijden en de aanpak wachttijden verwijs ik u naar de kamerbrief Stand van zaken wachttijden ggz3 die ik op 23 februari jl. aan de Kamer heb aangeboden.
Ten slotte zal ik in de toekomstagenda ggz – die u voor de zomer van mij ontvangt – onder andere ingaan op de spreiding en concentratie van specialistische ggz, het investeren in een beweging naar de voorkant en mentaal welzijn, het versterken van domeinoverstijgende samenwerking en de toekomstbestendigheid van de arbeidsmarkt.
Zijn er meer GGZ-instellingen die een voornemen tot sluiting hebben? Is hier landelijk zicht op, om te voorkomen dat nog grotere gaten in het aanbod vallen?
Een voornemen tot sluiting wordt alleen aan de NZa gemeld als deze er mogelijk toe leidt dat de continuïteit van zorg in het geding komt. De NZa informeert mij dan hierover, conform de vroegsignaleringsafspraken.4 Ik heb de NZa gevraagd om de recente sluitingen te analyseren en mij te informeren over eventuele gemeenschappelijke achterliggende oorzaken.
Wat vindt u van de uitspraak van Pro Persona in de uitzending van Hart van Nederland van 15 maart 2022 dat de instelling «door met intensieve zorg te stoppen, hoopt meer geld over te houden voor andere behandelingen»? Deelt u de mening dat dit een voorbeeld is van hoe marktwerking de psychische zorg kapot maakt? Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat alleen nog maar lichte, betaalbare zorg aangeboden wordt? Wat gaat u doen om deze trend te keren? Wat is de rol van verzekeraars hierin?3
Ik vind het van belang dat de zorg toegankelijk is voor die mensen die haar echt nodig hebben. Hierbij gaat het dus niet alleen om lichte, maar ook om complexe zorg. Zoals hierboven vermeld hebben zorgverzekeraars een zorgplicht richting (hun) verzekerden en dienen zij dus ook dienovereenkomstig zorg in te kopen, waarbij zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het leveren van kwalitatief goede zorg. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars sluiten hiertoe contracten af waarin zij een passende financiële vergoeding afspreken. De tariefregels van de NZa geven daar ruimte voor. Daarbij is per 1 januari 2022 een nieuwe bekostiging ingevoerd voor de ggz, het zorgprestatiemodel. Dit zal naar verwachting betere handvatten bieden aan verzekeraars en zorgaanbieders om een passende vergoeding voor geleverde zorg af te spreken dan de oude bekostiging – die uitging van gemiddelde trajecten van diagnostiek en behandeling. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn er ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd. Outreachende ggz en hoogspecialistische ggz betreft veelal zorg voor cliënten met een ernstige psychiatrische aandoening en/of een complexe zorgvraag. Het is van belang dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij de contractering ook daadwerkelijk op een effectieve manier gebruik gaan maken van de (nieuwe) handvatten. Dit zal naar verwachting in toenemende mate gestalte krijgen.6 Ik deel deze verwachting. In juni verschijnt de monitor contractering ggz van de NZa. Daarin wordt ook ingegaan op hoe het zorgprestatiemodel is meegenomen in de contractering en wat de invloed is van de invoering van het zorgprestatiemodel op het contracteerproces voor 2022.
Is bij u bekend wat er gaat gebeuren met de cliënten van PsyQ, I-Psy en het Centrum voor Psychotherapie van Pro Persona in Lunteren als zij inderdaad sluiten? Kan continuerende hulp gegarandeerd blijven voor cliënten, gezien de grote wachtlijsten die er op dit moment zijn in de GGZ? Wat gaat gebeuren met de cliënten die op de wachtlijsten stonden voor de drie instellingen?
De NZa geeft aan dat de betrokken verzekeraars aangeven dat de patiënten hun lopende behandeling kunnen afmaken en/of er binnen de regio gezocht wordt naar passende behandeling bij een andere zorgaanbieder. Zo wordt het ambulante aanbod voor Psychotherapie door Pro Persona voortgezet binnen het reguliere ambulante aanbod vanuit de regio’s Gelderland Midden (Ede/Arnhem) en Zuid (Nijmegen/Rivierenland). Op welke locaties deze dienstverlening precies wordt voortgezet wordt op dit moment uitgewerkt. De NZa en IGJ houden toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg. Het is van belang dat de sluiting van de vestiging gecontroleerd verloopt zodat onrust onder patiënten en personeel voorkomen wordt. Het is op dit moment niet mogelijk om de effecten op de wachttijden van deze (voorgenomen) sluitingen exact te voorspellen. Wel zal de NZa ook vanuit het perspectief van de zorgplicht (mede met het oog op de wachttijden) de (voorgenomen) sluiting van Pro Persona monitoren of de continuïteit van zorg niet in het geding komt, zoals ik gemeld heb in het antwoord op vraag 3.
In hoeverre zijn cliënten en werknemers tijdig op de hoogte gesteld van het voornemen tot sluiting bij de verschillende instellingen? Is er overleg geweest met de cliëntenraden, medezeggenschapsraden en ondernemingsraden?
In het geval van een sluiting wordt de instelling geacht om conform de richtlijn van de KNMG7 te handelen en cliënten tijdig te informeren. In de richtlijn zijn ook zorgvuldigheidseisen bij beëindiging van behandeling door de instelling opgenomen, hieruit vloeit voort dat patiënten tijdig en actief moeten worden geïnformeerd over (en betrokken bij) de besluitvorming van het vervolg van hun behandeling. Wat betreft de sluiting van PsyQ is, zoals u in de media heeft kunnen vernemen, het nieuws over de voorgenomen sluiting te snel naar buiten gekomen, waardoor betrokkenen verrast waren. Ik begrijp dat zij nog niet geïnformeerd waren over het voornemen van sluiting. Dat is een onwenselijke gang van zaken waarvan Parnassia bij mij ook heeft aangegeven dat ze deze betreuren en de lessen hieruit wat betreft interne afstemming meenemen richting de toekomst.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat de werknemers de sector verlaten en elders gaan werken?
Binnenkort zal ik uw Kamer nader informeren over mijn plannen met betrekking tot de huidige en toekomstige arbeidsmarktkrapte. Hierin zal ik ook ingaan op wat nodig is om de zorg een aantrekkelijke sector te laten blijven om in te werken.
In hoeverre is sprake van een toename van het sluiten van GGZ-instellingen en centra? Wat waren de voornaamste redenen om tot sluiting over te gaan? Kunt een overzicht geven van hoeveel GGZ-instellingen de afgelopen vijf jaar zijn gesloten?
Uit oogpunt van het belang van continuïteit van zorg geldt dat verzekeraars in het kader van de vroegsignaleringsafspraken bij de NZa een melding moeten doen als voorzien wordt dat de continuïteit van zorg in het geding is. Dit hoeft niet per definitie het geval te zijn bij een sluiting van een vestiging. In die gevallen worden sluitingen niet geregistreerd en daarmee is een totaaloverzicht niet te geven. Ik kan daarom geen uitspraak doen over de toename van het aantal sluitingen. Wel registreert de NZa het aantal early warning system (EWS) meldingen voor ggz-instellingen conform hun taak om toe te zien op gevallen waar de zorgplicht/continuïteit van zorg in gevaar dreigt te komen.
Wat betreft het totaal aantal aanbieders van basis en specialistische ggz laten cijfers van de NZa zien dat het totaal aantal aanbieders tussen 2015 en 2019 is gestegen. Voor de basis ggz is dat een stijging van 156 instellingen in 2015 naar 193 in 2019, en voor de specialistische ggz is dat van 255 instellingen in 2015 naar 318 in 2019.8 Cijfers over 2020 en latere jaren zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Het aantal instellingen kan zoals deze cijfers laten zien fluctueren over de jaren. In dat licht horen sluitingen bij die fluctuatie. De redenen voor sluitingen worden niet geregistreerd.
Ik heb de NZa nu gevraagd om de recente sluitingen te analyseren en mij te informeren over eventuele gemeenschappelijke achterliggende oorzaken.
De uitvoering van de subsidieregeling ter verduurzaming en verbetering Groningen. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat er opnieuw problemen zijn ontstaan met de tienduizend-euro-regeling waarvoor tienduizenden gedupeerden op 10 januari 2022 urenlang in de rij hebben gestaan?
Deze problemen zijn mij niet bekend.
Klopt het dat gedupeerden het bericht hebben gekregen dat ze het geld niet zullen krijgen als ze niet voor 29 maart 2022 extra informatie aanleveren?
SNN stuurt een brief aan aanvragers wanneer de aanvraag incompleet is omdat een deel van de benodigde informatie ontbreekt. In plaats van zo’n aanvraag af te wijzen, geeft SNN aanvragers dan de mogelijkheid om de informatie voor hun aanvraag binnen twee weken alsnog aan te vullen. De termijn van twee weken is gekozen omdat dit in de praktijk een redelijke termijn is gebleken. Wanneer een aanvrager meer dan twee weken de tijd nodig heeft om de aanvullende informatie te sturen, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN. Deze handelwijze is overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht, die het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt een burger behulpzaam te zijn om die gegevens te verstrekken die voor het nemen van een beslissing nodig zijn (art 4:37).
Klopt het dat dit haaks staat op de voorwaarden van de regeling waarin wordt aangegeven dat een «globale prijsopgave» voldoende is om de subsidie uitgekeerd te krijgen?1
SNN vraagt aanvullende informatie op zodat zij de aanvraag kunnen beoordelen. SNN wijst aanvragers niet af omdat zij een globale prijsopgave hebben ingediend. Wel kan het bijvoorbeeld zo zijn dat aanvragers in de globale prijsopgave niet hebben omschreven welke maatregelen voor verduurzaming of verbetering zij willen uitvoeren. Ook komt het voor dat de door een aanvrager omschreven maatregel al eerder vanuit een andere subsidie gefinancierd blijkt. SNN vraagt dan aanvullende informatie op.
Klopt het dat het voor velen onmogelijk zal zijn binnen twee weken een complete offerte te krijgen?
Een complete offerte van een aannemer kan inderdaad meer tijd vragen dan twee weken. Zo’n offerte is echter niet vereist voor de aanvraag: aanvragers mogen ook zelf een globale prijsopgave maken waarin zijn omschrijven welke maatregelen zij willen uitvoeren en wat daarvoor de verwachte kosten zijn.
Klopt het dat daardoor mensen buiten hun schuld geld mislopen?
Door de mogelijkheid te bieden voor aanvragers om hun aanvraag te verduidelijken, wordt juist voorkomen dat SNN aanvragen moet afwijzen en aanvragers geld mis lopen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2 is de termijn van twee weken in de praktijk een redelijke termijn gebleken om de aanvraag aan te vullen. Wanneer een aanvrager meer dan twee weken de tijd nodig, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN.
Waarom zijn deze extra eisen toegevoegd?
SNN beoordeelt de aanvragen op basis van de criteria die staan beschreven in de regeling, zoals gepubliceerd in de Staatscourant. De aanvullende gegevens die SNN opvraagt zijn nodig om te voldoen aan de criteria van de subsidie.
Is er nog niet voldoende ellende ontstaan met deze regeling?
Ik betreur de gang van zaken rondom de openstelling in januari van dit jaar. Bij de volgende openstelling worden de ervaringen van de eerdere rondes van de subsidieregeling betrokken. De termijn waarop aanvragers de aanvullende informatie voor hun aanvraag moeten indienen, wordt hierbij ook betrokken.
Hoeveel mensen hebben het bericht gekregen dat hun aanvraag een specifiekere onderbouwing nodig heeft?
Er zijn circa 990 aanvragers aan wie SNN een aanvullende onderbouwing heeft gevraagd.
Hoeveel mensen gaan er potentieel buiten de boot vallen?
De 990 aanvragers hebben de mogelijkheid om hun aanvraag te verduidelijken. De ervaring van SNN is dat de aanvrager de aanvullende informatie redelijk eenvoudig kan aanleveren en daarmee de aanvraag goed kan worden afgerond.
Bent u bereid direct in te grijpen en deze extra eis laten vallen? Zo nee, wilt u dan extra tijd toestaan om deze extra gegevens in te sturen?
Er is geen sprake van een extra eis (zie het antwoord op vraag 6). Wanneer de aanvrager meer tijd nodig heeft, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN. SNN heeft aangegeven coulant om te zullen gaan met dergelijke verzoeken.
Herkent u dat mensen, die dit bericht hebben gekregen en contact hebben gezocht, niet verder zijn geholpen?
SNN laat weten dit beeld niet te herkennen. Aanvragers kunnen telefonisch contact met het SNN opnemen als zij vragen hebben bij het aanvraagproces. SNN geeft aan dat gemiddeld 90% van de telefoontjes wordt opgenomen en door de telefonische dienst van SNN wordt afgehandeld. Komt de telefonische dienst er niet uit dan wordt doorverbonden naar de behandelaren van SNN.
Herkent u dat er niet is meegedacht om tot een oplossing te komen, maar dat strikt wordt vastgehouden aan nieuwe regels?
Nee, dit herken ik niet. SNN biedt aanvragers de mogelijkheid om hun aanvraag aanvullend te onderbouwen om aan de bestaande voorwaarden te voldoen. Het aanvraagproces is zo gemakkelijk mogelijk gemaakt waarbij minimale eisen zijn gesteld. Zo hoeven aanvragers alleen een globale prijsopgave te doen voor wat zij met de subsidie voornemens zijn te doen. Daarnaast is de doelbesteding van de subsidie ook zo breed mogelijk opgesteld.
Deelt u de mening dat de menselijke maat voorop moet staan en dat aanvragers worden vertrouwd?
Ja, ik deel deze mening.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen in de regeling na de «verschrikkelijke maandag van de beëdiging en de rijen», zoals u het noemde?
Ik vind het uitlegbaar om in geval van onduidelijkheden bij een aanvraag hier aanvullende informatie over in te winnen zodat een beslissing op de aanvraag kan worden genomen.
Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel mensen een aanvraag hebben ingediend, hoeveel aanvragen al zijn gehonoreerd en hoeveel er is uitbetaald?
Er zijn 25.283 aanvragen ingediend. Daarvan zijn tot 20 maart jl. 13.684 aanvragen gehonoreerd en er is inmiddels voor € 102 mln. uitbetaald door het SNN.
Wanneer wordt de rest van de aanvragen uitbetaald?
Alle aanvragers ontvangen uiterlijk half april het besluit op hun aanvraag. Dit is binnen de wettelijke termijn van 13 weken. Na een positief besluit zal SNN het bedrag binnen 15 werkdagen uitbetalen.
Klopt het dat van de 250 miljoen euro die u eerder hebt toegezegd voor mensen die tevergeefs in de rij stonden, omdat er te weinig geld was vrijgemaakt voor de regeling, nog niets is uitgekeerd?
Het klopt dat er 250 mln. euro beschikbaar is gesteld voor een volgende aanvraagronde. Hiervan is nog niets uitgekeerd omdat deze ronde nog niet is opengesteld. Wel heb ik alvast 25 mln. euro van deze 250 mln. beschikbaar gesteld vooruitlopend op het openstellen van de nieuwe aanvraagronde. Hiermee kan SNN de aanvragen die op 10 januari 2022 ná het bereiken van het subsidieplafond zijn ingediend, in behandeling nemen. De betreffende aanvragers hoeven daardoor hun aanvraag niet opnieuw in te dienen. U bent hierover geïnformeerd op 1 april 2022 (kenmerk 2022-0000157022). Dat betekent dat er dan nog € 225 mln. beschikbaar is voor de volgende ronde.
Is er al een plan voor het uitkeren de 250 miljoen euro subsidie? Zo nee, welke stappen zijn er gezet?
Conform Motie Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 978) informeer ik uw Kamer voor 1 mei over de invulling en vormgeving van de volgende ronde van het aanvraagproces van de subsidieregeling. Daarin wordt ook de datum van openstelling van de volgende ronde benoemd. De openingsdatum en wijze van aanvragen worden tevens aan bewoners gecommuniceerd via onder meer de website van SNN en social media-berichten.
Wanneer gaat dat geld uitgekeerd worden?
Zie mijn beantwoording van vraag 18.
Welke eisen gelden er dan voor het aanvragen van de subsidies?
Ik ben niet voornemens de inhoudelijke indieningsvereisten bij de aanvraag te wijzigen. Wel wordt op basis van de geleerde lessen uit de eerdere rondes de aanvraagprocedure anders vormgeven. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om de bestedingstermijn te verlengen naar vier jaar, zoals ik, op verzoek van het lid Van Wijngaarden (VVD), aan uw Kamer heb toegezegd (Kamerstuk 48-5-1).
Hoe en wanneer gaat u gedupeerden, die recht hebben op de subsidie maar deze nog niet hebben, informeren over de voortgang?
Zie mijn beantwoording van vraag 18.
Bent u, vanwege de korte termijn die inwoners hebben gekregen, bereid de vragen per ommegaande te beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervraag zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De ‘Kamerbrief over stimuleren van hernieuwbare waterstof in jaarverplichting energie vervoer voor periode 2023 en 2024’ en het TNO-rapport ‘Impact ‘fit for 55’ voorstel voor herziening RED op de vraag naar groene waterstof in Nederland’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het TNO-rapport «Impact «fit for 55» voorstel voor herziening RED op de vraag naar groene waterstof in Nederland»? Klopt het dat de RFNBO-verplichting («renewable fuels of non-biological origin», ofwel: groene waterstof) voor de transportsector voor Nederland zich vertaalt naar 29 petajoules (PJ) in 2030?
Ja wij zijn bekend met het TNO-rapport. Daarin staat inderdaad dat de RFNBO-verplichting in transport van 2,6% gelijk staat aan 29 PJ. De percentages uit de herziening van de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie (RED II) voor transport worden berekend over de totale brandstoffenplas in de lidstaat voor transport, inclusief lucht- en zeevaart. Voor Nederland betekent dat, vanwege de grote bunkermarkt, een significante uitbreiding. In de RED II werden de percentages van de verplichtingen voor transport berekend over de brandstoffenplas van wegvervoer en spoor. De voorgestelde herziening van de Richtlijn, inclusief het RFNBO-percentage, zijn nog in onderhandeling.
Bent u bekend met de prognoses voor directe toepassing van waterstof in de transportsector in 2030, namelijk 1,2 PJ aan synthetische brandstoffen voor de luchtvaart en slechts 0,4 PJ in het wegtransport in 2030? Deelt u de mening dat de raffinageroute noodzakelijk is voor het behalen van de doelstellingen in de herziening van de Richtlijn hernieuwbare enregie (RED) voor de transportsector?
Deze cijfers komen voort uit de KEV2021. De cijfers nemen geen voorgenomen of additionele stimuleringsprogramma’s mee waar nu aan gewerkt wordt. Er zijn verschillende routes die kunnen bijdragen aan de RFNBO-verplichting in transport die wel leiden tot directe verduurzaming van transport, naast de raffinageroute. Hierbij valt te denken aan synthetische brandstoffen voor de luchtvaart of direct gebruik van hernieuwbare waterstof in voertuigen. Het gaat om routes die fossiele energiedragers in transport vervangen door hernieuwbare varianten. TNO voert nu een onderzoek uit naar technische haalbaarheid van alle mogelijkheden om de RFNBO-verplichting in te vullen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) verwacht de resultaten in juni en zal deze dan met uw Kamer delen.
Hoe verhoudt het plafond van 4 PJ (tot 1 januari 2025) zoals voorgesteld in uw brief (Kamerstuk 32 813, nr. 868, d.d. 8 oktober 2021) over het stimuleren van hernieuwbare waterstof in jaarverplichting zich tot deze doelen?
Het plafond van 4 PJ was het resultaat van de destijds geraamde nationale waterstofproductiecapaciteit in 2023 en 2024. Dit plafond staat niet in verhouding tot de voorgestelde RFNBO-verplichtingen voor 2030, die toen nog niet bekend waren, maar achtten het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en IenW in lijn met de waterstofambities van het kabinet voor 2025. Met dit plafond bleef er tevens voldoende ruimte in de systematiek voor producenten van hernieuwbare brandstoffen, zoals HVO (Hydrotreated Vegetable Oils) of geavanceerde biobrandstoffen, die direct bijdragen aan het verduurzamen van mobiliteit.
Deelt u de stelling van TNO dat «de tijd voor inpassing [van de] benodigde capaciteiten […] krap [is]», waarmee gedoeld wordt op zowel de uitrol van Wind-op-Zee als het opbouwen van elektrolysecapaciteit? Deelt u de stelling van TNO dat «definitieve beslissingen voor investeringen in groene waterstof wachten op nadere regelgeving die meer zekerheid moet bieden voor de businesscase (subsidie, vergunningen, certificering etc.)»?
Zoals ook in het BNC-fiche over het Commissievoorstel voor de herziening van de RED II al stond, zijn de voorgestelde RFNBO-verplichtingen zeer ambitieus.1 Het kabinet kijkt voor de lopende onderhandelingen dan ook scherp naar een realistische en voorspelbare invulling van de voorgestelde verplichtingen. Het behalen van de RFNBO-verplichtingen zal veel vragen van het Rijk, netbeheerders en de markt, voor het opschalen van zowel binnenlandse productie als import van hernieuwbare waterstof. Met het besluit in de bijgaande brief zetten IenW en EZK een eerste belangrijke stap hierin.
Bent u bekend met de studie «Doorrekening kosten hernieuwbare waterstof bij inzet raffinage» van Trinomics? Hebt u gelezen dat Trinomics het volgende schrijft: «Zonder HBE («hernieuwbare brandstofeenheden»)-inkomsten is het project niet rendabel, omdat de jaarlijkse kasstroom dan negatief is. In de centrale analyse is de kasstroom (voor belastingen) gemiddeld een verlies van 15 miljoen euro per jaar zonder HBE-inkomsten. [...] Een beperkte openstelling van de raffinageroute – bijvoorbeeld tot 1 januari 2025 – leidt tot onvoldoende HBE-inkomsten (86 miljoen euro in plaats van 1,3 miljard euro) voor een positieve business case.»? Hoe effectief is, tegen die achtergrond, de tijdelijke openstelling om investeringen in groene waterstof mogelijk te maken?
Wij zijn bekend met het rapport van Trinomics.
EZK en IenW hebben in oktober 2021 gezamenlijk, in samenspraak met geïnteresseerde partijen, gekozen voor een tijdelijke openzetting van de raffinageroute in de jaarverplichting. Zoals aan uw Kamer gemeld zou het de kalenderjaren 2023 en 2024 betreffen, terwijl aan passend beleid voor na 2024 kon worden gewerkt. Deze tijdelijke openzetting in combinatie met het uitzicht op aansluitend beleid moest vóór 2025 projecten met een totale omvang van circa 400 MW helpen realiseren. Dit zou een grote bijdrage zijn aan de realisatie van de kabinetsambities van 500 MW elektrolyse in 2025. Het besluit in de bijgaande brief moet het gesignaleerde probleem verhelpen.
Klopt het dat de ambitie in het Klimaatakkoord is om 500 megawatt (MW) elektrolysecapaciteit in 2025 te hebben staan? Klopt het tevens dat het bouwen van een 100 MW electrolyser 2 tot 3 jaar kost, zoals CE Delft schrijft in haar rapport «Doorlooptijden investeringen elektrificatie» (februari 2021)? Verwacht u dat Nederland dit doel gaat halen?
Het klopt dat de ambitie van 500 MW in het Klimaatakkoord staat. Het kabinet heeft die ambitie in de kabinetsvisie waterstof ook onderschreven. De genoemde realisatietermijn lijkt mij een reële inschatting. Op basis van bovenstaande zien wij het volste belang om dit jaar nog duidelijkheid te verschaffen over instrumenten waar elektrolyseprojecten gebruik van kunnen maken, om het doel in 2025 nog te halen.
Deelt u de mening dat de Europese Fit for 55-voorstellen een verdere openstelling van de raffinageroute na 2025 niet in de weg staan? Sterker nog, stuurt de Europese Commissie daar niet juist ook op aan? Is het niet verstandig om gebruik te maken van de instrumenten die Europa ons aanreikt om ons waterstofpotentieel en onze ambities te halen?
Het Fit-for-55 pakket, specifiek de RED III, staat vooralsnog een openstelling niet in de weg voor het meetellen aan de verplichting voor hernieuwbare energie in transport, net als dat nu bij de RED II ook het geval is. Het is en blijft de keuze van de lidstaat of en hoe zij deze route willen stimuleren. In het BNC-fiche pleit Nederland voor de mogelijkheid om de inzet van waterstof in raffinaderijen ook mee te mogen tellen voor de doelstelling van de industrie en niet alleen via de transportroute. Het opnemen van de raffinageroute in de jaarverplichting is dan een optie, net als het ontwikkelen van andere instrumenten om het gebruik van hernieuwbare waterstof in raffinaderijen te stimuleren.
Klopt het dat het produceren van transportbrandstoffen goed is voor zo’n 35% van de waterstofvraag en klopt het dat de koppeling van windenergie op zee en waterstof de businesscase voor offshore windparken verstevigt? Is het dan niet verstandig deze route (het vergroenen van de productie van transportbrandstoffen) niet af te sluiten?
Het kabinet zet erop in om fossiele brandstoffen te vervangen door hernieuwbare brandstoffen. Er is een voorkeur voor directe inzet van hernieuwbare waterstof in transport, omdat dit bijdraagt aan alle doelstellingen naar zero-emissie, alsook de doelstellingen binnen het Klimaatakkoord. Bijvoorbeeld gasvormige waterstof in zwaar wegtransport en vloeibare brandstoffen op basis van hernieuwbare waterstof.
Richting 2030 zal de RED III leidend zijn voor de stimulans van hernieuwbare waterstof in Nederland. Dit geldt voor de industrie alsook voor transport. Op beide sectoren worden verplichtingen voor hernieuwbare waterstof voorgesteld. De RED III zal op zowel transport als industrie een grote impact hebben. Voor de industrie is EZK bezig met de voorbereiding van een beleidspakket voor de opschaling van binnenlandse productie en import van hernieuwbare waterstof. Voor transport zal met name de integratie van luchtvaart en zeevaart in de verduurzamingssopgave, in samenhang met ReFuel/FuelEU/ESR, een serieuze impact hebben op het huidige beleid energie vervoer met de jaarverplichting grote aanpassingen vragen aan de systematiek vanaf 2025.
In de bijgaande Kamerbrief beschrijf ik de rol van de raffinageroute in het beoogde bredere waterstofbeleid voor industrie en transport.
Acht u het niet wenselijk om de raffinageroute volwaardig om te zetten in beleid en deze raffinageroute ook na 2025 open te stellen?
In de bijgaande Kamerbrief beschrijf ik hoe de raffinageroute vanaf 2025 vorm krijgt, ook al kan het kabinet nog niet alle details vastleggen vooruitlopend op de Europese onderhandelingen over de herziening van de RED II.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden tijdig voor het commissiedebat Waterstof van 13 april 2022?
De antwoorden zijn zo snel als mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Mogelijk verspreiden van desinformatie door de omroep Ongehoord Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Experts: Ongehoord Nederland verspreidt schadelijk nepnieuws»?1
Ja.
Onderschrijft u, binnen de grenzen die onze persvrijheid van de politiek vraagt, de conclusie in dat artikel, getrokken door media-experts, dat de omroep Ongehoord Nederland zich schuldig maakt aan het verspreiden van desinformatie in het programma Ongehoord Nieuws?
In het licht van mijn verantwoordelijkheid als bewindspersoon voor media is van belang dat het media-aanbod van publieke omroepen voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen, zoals voorgeschreven in artikel 2.1, lid 2 onder e van de Mediawet. Het is echter niet aan mij om een oordeel te geven over de inhoud van afzonderlijke programma’s of uitlatingen die daarin worden gedaan. Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet.
Bent u bekend met het feit dat de Ombudsman van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) meerdere klachten heeft ontvangen van burgers over het programma Ongehoord Nieuws van omroep Ongehoord Nederland, en dat die klachten zich eveneens richten op het verspreiden van onjuiste informatie en desinformatie?2
Ik ben door de NPO geïnformeerd over de ingediende klachten bij de NPO Ombudsman. Ik heb geen inzicht in de aard van de klachten. De NPO Ombudsman heeft laten weten onderzoek te doen naar deze klachten en het onderzoek binnen een termijn van drie maanden, gerekend vanaf het moment van indiening van de eerste klacht, af te ronden
Hoe beoordeelt u, binnen uw verantwoordelijkheid, het voorgaande in het licht van de voorwaarde gesteld door de NPO, het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur, dat Ongehoord Nederland zich bij toetreding aan de journalistieke code van de NPO behoort te houden?
Ongehoord Nederland heeft bij toetreding tot het publieke bestel bevestigd dat zij zich zal houden aan de journalistieke codes. De journalistieke code van de NPO is de algemene code voor alle journalistieke redacties bij de publieke omroep. Indien Ongehoord Nederland zich niet aan deze code houdt, kan het publiek daarover een klacht indienen bij de NPO Ombudsman. Het is aan de NPO Ombudsman om de programmering van Ongehoord Nederland te toetsen aan de code. In het algemeen verwacht ik van publieke omroepverenigingen dat zij zich conform de Mediawet houden aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen die binnen de sector gehanteerd worden. Daarnaast kan het Commissariaat voor de Media beoordelen of de programmering van Ongehoord Nederland voldoet aan de eisen uit de Mediawet.
Bent u bereid om de Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media om een tussenoordeel te vragen op basis van hun eerste ervaringen?
Ik vind het van belang dat elke organisatie binnen het mediabestel vanuit zijn eigen rol en taak kan functioneren. Het Commissariaat houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op Ongehoord Nederland. Als het Commissariaat concludeert dat de omroep zich niet houdt aan de Mediawet, dan is het Commissariaat bevoegd om sancties op te leggen. Het vragen van een tussenoordeel heeft op dit moment geen toegevoegde waarde. De Raad voor Cultuur heeft vanuit een wettelijke taak geadviseerd over de toetreding van Ongehoord Nederland tot het publieke bestel. Daarbij is de Raad vooral ingegaan op de stroming die Ongehoord Nederland vertegenwoordigd. De Raad voor Cultuur heeft geen taak op het gebied van het beoordelen van de journalistieke kwaliteit of het verspreiden van mogelijke desinformatie door omroepen. Een tussenoordeel van de Raad voor Cultuur lijkt dan ook niet gepast.
Onderschrijft u het belang van een onafhankelijke, pluriforme pers waarin feit van fictie wordt gescheiden, en de noodzaak daarvan voor een goed functionerende democratische rechtsstaat?
Ja.
Onderkent u het gevaar van het verspreiden van desinformatie, in het bijzonder nu zich een oorlog afspeelt op Europees grondgebied en het onderwerp van desinformatie de oorzaak van die oorlog betreft?
Ja, het kabinet zet zich al langer in om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan. Met betrekking tot Oekraïne is in Europees verband tijdens de informele Telecomraad van 8-9 maart in Parijs en Nevers een gezamenlijke verklaring over de verantwoordelijkheid van de digitale sector opgesteld door EU ministers. Hierin wordt de sector opgeroepen om meer te doen om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan, betrouwbare informatie te prioriteren en de fundamentele rechten en vrijheden te blijven beschermen.3
Bent u op de hoogte van gesprekken die op dit moment plaatsvinden tussen de NPO en Ongehoord Nederland over de verspreiding van desinformatie, en zo ja, heeft Ongehoord Nederland zich bereid getoond om zich voortaan te houden aan de journalistieke code van de NPO?
Ik ben door de NPO op de hoogte gesteld van het feit dat er gesprekken plaatsvinden tussen de NPO en Ongehoord Nederland. Ik vind het van belang dat omroepen en de NPO met elkaar in gesprek zijn en dat dit proces zorgvuldig wordt doorlopen.
Binnen welke termijn verwacht u de resultaten van het onafhankelijke onderzoek dat door de Ombudsman van de NPO is ingesteld naar Ongehoord Nederland, en het antwoord op de vraag of zij zich al dan niet aan de journalistieke code houden of hebben gehouden?
De NPO heeft mij laten weten het onderzoek van de NPO Ombudsman af te wachten.
Zal de NPO overgaan tot het opleggen van sancties als uit het onderzoek van de Ombudsman blijkt dat Ongehoord Nederland zich inderdaad niet aan de journalistieke code heeft gehouden en zich schuldig heeft gemaakt aan het verspreiden van desinformatie?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel 'In Kattendijke heeft niemand goed telefoonbereik, dorp smeekt gemeente om hulp' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «In Kattendijke heeft niemand goed telefoonbereik, dorp smeekt gemeente om hulp»?1
Ja.
Kunt u zich de eerdere schriftelijke vragen over de telefonische bereikbaarheid in Overijssel herinneren?2
Ja.
Bent u bekend met de problemen met het telefoonbereik in het dorp Kattendijke? Hebt u hierover eerder signalen ontvangen en, indien ja, welke?
Voor de berichtgeving van Omroep Zeeland had ik geen signalen ontvangen over problemen met het telefoonbereik in Kattendijke. Inmiddels heb ik gesproken met de Vereniging Dorpsbelangen Kattendijke, de gemeente Goes, en de drie mobiele netwerkaanbieders KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo. Op grond daarvan constateer ik dat er inderdaad plekken zijn in Kattendijke waar de ervaren mobiele netwerkdekking matig tot slecht is. Dat speelt voornamelijk, maar niet alleen, bij mensen binnenshuis. Dit kan helaas lokaal voorkomen als gevolg van factoren zoals isolatie van woningen of het weer3.
Klopt het dat een bewoner van Kattendijke vorig jaar is overleden aan een hartstilstand, nadat vanwege slecht telefoonbereik noodberichten niet werden verzonden en hulp te laat kwam? Indien ja, deelt u de mening dat dit zeer ernstig respectievelijk zorgwekkend is en dat onmiddellijke actie noodzakelijk is?
Ik heb van een vertegenwoordiger van de Vereniging Dorpsbelangen Kattendijke begrepen dat deze tragische gebeurtenis in 2016 heeft plaatsgevonden. Daarbij is er inderdaad iemand overleden aan een hartstilstand. De vrouw van de betreffende bewoner was wel in staat om 112 te bereiken en om hulp te vragen. Vrijwilligers uit het dorp kregen pas de ochtend na deze tragische gebeurtenis sms-berichten waarmee hun hulp werd ingeroepen. Het is onduidelijk of het verschil had gemaakt als de sms-berichten wel op tijd waren ontvangen.
Deelt u de mening dat goed telefoonbereik en het te allen tijde overal in Nederland kunnen bereiken van hulpdiensten een basisvoorziening is, die in alle regio’s op orde moet zijn?
Ik hecht groot belang aan goede mobiele netwerkdekking in heel Nederland. Dat is ook beschreven in de Nota Mobiele Communicatie, en in antwoord op eerdere Kamervragen.4 Dit betekent in de praktijk dat de mobiele netwerken een zo groot mogelijke dekking moeten bieden. Mede daarom heb ik aan de in 2020 geveilde 700 MHz-vergunningen een dekkingseis gesteld die vanaf 28 juli dit jaar in werking treedt. Deze dekkingseis moet er onder meer voor zorgen dat de mobiele netwerkdekking naar een nog hoger niveau wordt getild, waar ook de bereikbaarheid van 112 van profiteert.
Tegelijkertijd is het noodzakelijk om te erkennen dat het onmogelijk is om 100% mobiele netwerkdekking te garanderen. De natuurkundige aard van radiogolven alleen al maken dit onmogelijk. Voor zover dit betekent dat mensen thuis onvoldoende goede mobiele netwerkdekking ervaren is het belangrijk om ervoor te zorgen dat zij thuis de beschikking hebben over de toegang tot vaste telecomnetwerken waarmee gebeld kan worden. In de brief waarmee ik uitvoering geef aan de moties Inge van Dijk c.s. en Inge van Dijk-Rajkowski wordt beschreven welke acties ik verder nog neem.
In sommige gevallen is het vooralsnog helaas noodzakelijk voor mensen om thuis een vaste telefoonlijn aan te houden. Dat advies staat ook op de website van de rijksoverheid over problemen met het bereiken van 112.5
Bent u bereid om met de gemeente Goes en/of telecomaanbieder KPN in contact te treden om te informeren wat u, als voor telecom verantwoordelijk bewindspersoon, kunt bijdragen om het telefoonbereik in Kattendijke zo snel mogelijk te verbeteren?
Ik heb contact gehad met zowel de gemeente Goes als met de drie mobiele netwerkaanbieders. Ik heb begrepen dat er goed en constructief overleg plaatsvindt tussen een van de mobiele netwerkaanbieders en de gemeente Goes over het verbeteren van de mobiele netwerkdekking. Ik ben niet gevraagd om hier een verdere rol in te spelen. Wel heb ik de gemeente gemeld dat mijn medewerkers om informatie en advies kan worden gevraagd als daar behoefte aan is.
Zijn u nog andere plaatsen in Nederland bekend waar het telefoonbereik op dit moment dusdanig slecht is dat levensbedreigende situaties ontstaan? Indien ja, welke plaatsen zijn dat en welke acties onderneemt u om deze bereikbaarheidsproblemen op te lossen?
Er zijn mij op dit moment geen plekken bekend waar de mobiele netwerkdekking dusdanig slecht is dat er als gevolg daarvan levensbedreigende situaties ontstaan.
Tegelijkertijd zijn er wel plekken in Nederland zijn waar de mobiele netwerkdekking matig of afwezig is. Het is mogelijk dat er daar in de toekomst incidenten zijn waarbij 112 mobiel niet bereikbaar blijkt. Dit kan bijvoorbeeld bij mensen binnenshuis het geval zijn.
De dekkingseis die ik heb gesteld, en de acties die zijn beschreven in de brief ter uitvoering van de moties Inge van Dijk c.s. en Inge van Dijk-Rajkowski, zullen de bereikbaarheid van 112 verder verbeteren. Maar dit zal niet in alle gevallen een volledig sluitende oplossing bieden. Soms zal het noodzakelijk zijn voor mensen om een vaste lijn aan te houden. Ook moeten mensen er bewust van zijn dat er plekken in Nederland kunnen zijn waar geen van de drie mobiele netwerkaanbieders (continu) dekking biedt, en waar er dus geen absolute zekerheid is dat 112 met een mobiele telefoon kan worden bereikt.
Wanneer komt de uitvoering van de motie-Inge van Dijk/Rajkowski over het ontsluiten van de «witte gebieden» naar de Kamer?3 Deelt u onze mening dat dit geen langer uitstel meer kan dulden?
Ik heb de Tweede Kamer recent geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.
Het bericht dat China door middel van samenwerkingen met Europese bedrijven en universiteiten haar krijgsmacht moderniseert en dit ongewenst is. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht in NRC: «Voorkom dat China militaire technologie bemachtigt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de geconstateerde trend in het bericht dat China gretig gebruik maakt van technologie van Europese bedrijven en universiteiten om de Chinese krijgsmacht te versterken? Concludeert u dat er sprake is van ongewenste technologieoverdracht?
China heeft de ambitie om in 2049 dé leidende en zelfvoorzienende technologische, wetenschappelijke en militaire supermacht te zijn. Om dit doel te bereiken, volgt het land een assertieve strategie die bestaat uit een combinatie van grootschalige overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, overnames van buitenlandse hightechbedrijven en het bieden van toegang tot de Chinese markt in ruil voor technologieoverdracht2. Daarbij wordt in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 20213 geconstateerd dat belangstelling bestaat voor de Nederlandse topsectoren en kennisinstellingen vanwege de hoogwaardige infrastructuur, technologie en kennis die zij bezitten. De laatste vormen niet alleen doelwit van spionageactiviteiten, maar ook van legale (academische) samenwerkingsverbanden die potentieel kunnen leiden tot ongewenste kennisoverdracht. Het kabinet is zich bewust van de Chinese doelstellingen. Het kabinet erkent eveneens dat de risico’s op ongewenste overdracht van (sensitieve) kennis en technologie gemitigeerd dienen te worden, wanneer deze tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden.
Bent u het ermee eens dat de grote geopolitieke veranderingen van de afgelopen tijd Nederland en de Europese Unie dwingen om de samenwerkingen op het gebied van militaire technologie met onvrije landen te heroverwegen en waar nodig te herzien?
Technologie staat meer dan ooit centraal in nationale veiligheidsvraagstukken. Dit is onder andere het gevolg van toenemende inzet van technologie in internationale geopolitieke competitie en het dual-use karakter van nieuwe of opkomende technologieën. Dit leidt tot nieuwe vragen over de relatie tussen technologie, veiligheid en economie, waaronder de vraag welke technologieën we willen beschermen vanwege mogelijke nationale veiligheidsrisico’s.
Op 21 maart jl. is het EU Strategisch Kompas aangenomen door de Raad Buitenlandse Zaken en op 24 maart jl. is dit bekrachtigd door de Europese Raad. Hierin wordt richting gegeven aan het Europese veiligheid- en defensiebeleid. In het Strategisch Kompas is opgenomen dat de EU vol gebruik zal blijven maken van het bestaande samenwerkingsmechanisme voor het screenen van buitenlandse investeringen en dat lidstaten zo snel als mogelijk nationale screeningsmechanismen ten aanzien van buitenlandse investeringen dienen te implementeren om zo veiligheidsrisico’s te mitigeren.
Voorts is op 15 februari jl. de «roadmap on critical technologies for security and defence» van de Europese Commissie gepubliceerd met daarin een tijdspad waarbinnen onderzoek, ontwikkeling en innovatie ten aanzien van sensitieve technologie dient te worden gestimuleerd alsmede strategische afhankelijkheden op dit vlak dienen te worden teruggedrongen.
Hoe is het zicht van het kabinet over de technologieoverdracht op dit gebied van de afgelopen 20 jaar? Hoe werkt het kabinet eraan om dit te verbeteren?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen doorlopend onderzoek naar dit onderwerp. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren van AIVD, MIVD en NCTV dat vorig jaar aan uw Kamer is aangeboden, staat beschreven hoe de Chinese inzet van zowel legale als illegale economische middelen en (digitale) spionage een groeiende dreiging vormt voor de Nederlandse economische veiligheid4. Deze inzichten die deze onderzoeken opleveren worden gebruikt in verschillende beleidsinstrumenten (zowel bestaande als toekomstige) om ongewenste kennis- en technologie overdracht te adresseren, vanuit een kabinetsbrede visie en inzet, zoals beschreven in de Kamerbrief over de aanpak statelijke dreigingen van 3 februari 20215.
Zo is er op 31 januari jl. een brief naar uw Kamer verstuurd over de voortgang van de maatregelen en de ontwikkelingen op het gebied van kennisveiligheid6. Daarnaast ligt de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (vifo) nu ter behandeling voor in uw Kamer. De doelstelling van investeringstoetsing (zoals al bestaat in de telecom- en energiesector) is om risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren die kunnen ontstaan bij wijzigingen in zeggenschap van bedrijven. Dit betekent dat investeringen in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd.
Een andere manier waarop het kabinet bijdraagt aan het voorkomen van ongewenste technologieoverdracht, is via exportcontrole. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen zijn gehouden aan Europese en nationale regels voor de export van dual-use-goederen en technologie7. Het belangrijkste kader daarvoor is de (EU) dual-use-verordening (2021/821), die recentelijk is herzien en op 9 september 2021 in werking is getreden. De dual-use-verordening geeft een breed kader om de export van producten, programmatuur en technologie die zijn opgenomen in de bijlage van de verordening te controleren.
Met de herziening van de dual-use-verordening zijn de mogelijkheden voor het opleggen van ad hoc vergunningplichten vergroot. Zo introduceert de verordening een mogelijkheid tot het opleggen van een ad hoc vergunningplicht voor de export van cybersurveillance-technologie in geval van zorgen omtrent mensenrechtenschendingen.
Hoewel de bovengenoemde instrumenten een belangrijke bijdrage leveren aan de weerbaarheid en daarmee aan het voorkomen van ongewenste technologieoverdracht is het risico daarop nooit volledig uit te sluiten. Het kabinet houdt dit onderwerp hoog op agenda om de restrisico’s adequaat te adresseren.
Wat vindt u van de suggestie om een meldingsplicht in te voeren voor universiteiten en bedrijven die samenwerken met Chinese partijen binnen risicovakgebieden?
Universiteiten en bedrijven hebben de vrijheid om samenwerkingen met binnen- en buitenlandse partners aan te gaan. Voor universiteiten is dat onderdeel van de in Nederland wettelijk geborgde academische vrijheid. Het is dan ook primair aan de kennisinstelling of het bedrijf om kansen en (veiligheids)risico’s van iedere samenwerking af te wegen.
Om de kennisinstellingen daarbij handvatten te geven, is op 31 januari jl. de Nationale Leidraad Kennisveiligheid gepubliceerd, een gezamenlijk product van het Nederlandse kennisveld en de rijksoverheid, die kennisinstellingen hierbij op weg helpt. Ook werd die dag het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid geopend waar kennisinstellingen terecht kunnen met vragen over concrete aan kennisveiligheid gerelateerde zaken. Zoals toegezegd door de Minister van OCW tijdens het commissiedebat internationalisering en kennisveiligheid van 9 februari jl. zal hij de kennisinstellingen bij brief oproepen om een risicoanalyse uit te voeren en over de uitkomsten daarvan met de Raden van Toezicht in contact te treden. De Minister van OCW zal eind dit jaar het gesprek aangaan met de Raden van Toezicht om te zien of de huidige kennisveiligheidsaanpak van het kabinet volstaat, of dat er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bedrijven kunnen voor advies terecht bij de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Buitenlandse Zaken (BZ) en bij de RVO. BZ informeert het bedrijfsleven ook proactief over de risico’s die verbonden zijn met samenwerking met Chinese partijen. Daarnaast heeft de RVO in opdracht van BZ een aantal instrumenten ontwikkeld om het bedrijfsleven te ondersteunen bij het identificeren van risico’s m.b.t. zakendoen in en met China, zoals de China Business Tool, een zelf-scan voor bedrijven, en de International Business Academy, een reeks online informatiesessies over diverse onderwerpen. Tegen deze achtergrond acht het kabinet invoering van een meldingsplicht op dit moment niet opportuun.
Bent u van mening dat het begrip «risicovakgebieden» op dit moment voldoende gedefinieerd is? Zo nee, kunt u in samenwerking met experts daaraan werken?
Is de regering momenteel juridisch en bestuurlijk in staat om ongewenste samenwerkingen op dit gebied te blokkeren als is vastgesteld dat het om te gevaarlijke risicovakgebieden gaat? Zo nee, wat is daarvoor nodig en bent u bereid daarmee aan de slag te gaan?
Wanneer het gaat om (academische) samenwerkingen van Nederlandse kennisinstellingen met buitenlandse kennisinstellingen en bedrijven, geldt dat er op dit moment geen wettelijke basis is om de Nederlandse kennisinstelling te verplichten om deze samenwerking te beëindigen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken wat voor beleid de Verenigde Staten op dit gebied voert en te bezien of daar bepaalde lessen uitgetrokken kunnen worden?
Er is intensief contact met de Verenigde Staten op gebied van kennisveiligheid. Het bezoek dat de Minister van OCW onlangs aan de VS heeft gebracht stond mede in het teken van kennisveiligheid en het beter inzicht krijgen in Amerikaanse beleidsvorming. Op ambtelijk niveau worden ook uitvoerig contacten onderhouden, zowel bilateraal als via de EU. Daarbij gaat het om uitwisselen van informatie en van geleerde lessen, maar ook om inzicht te krijgen in hoe Europees/Nederlands en Amerikaans beleid zo goed mogelijk op elkaar afgestemd kunnen worden, opdat kennisveiligheid goed gewaarborgd wordt en tegelijkertijd de trans-Atlantische handels- en investeringsrelatie en kennisuitwisseling verder wordt versterkt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De gasopslag in Bergermeer |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat het feit dat het Russische staatsbedrijf Gazprom geen gebruik maakte van zijn 40 prcent gebruiksrecht van de Gasopslag Bergermeer, onze gasleveringszekerheid in gevaar brengt? Klopt het dat door deze samenwerkingsconstructie met Gazprom er mogelijk ook Europees/Nederlands geld via deze opslag naar Poetin stroomt?
Voor zover mij bekend heeft Gazprom in de afgelopen periode niet of nauwelijks gebruik gemaakt van zijn gebruiksrechten op Bergermeer, dit in tegenstelling tot voorgaande jaren. Mede hierdoor, maar ook doordat het vrij beschikbare deel van Bergermeer, net als een groot aantal andere Europese gasopslagen, door de zeer hoge prijzen matig was gevuld aan het begin van winter 2021–2022, was er sprake van een gespannen situatie met betrekking tot vulling van de gasopslagen. Mede als gevolg van de milde winter en het voortduren van de levering van gas uit Rusland zijn er echter geen problemen ontstaan.
Wat betreft de geldstromen geldt dat Gazprom geen inkomsten verwerft uit de exploitatie van de gasopslag Bergermeer. Wel kan Gazprom inkomsten verwerven door in de zomer gas in Bergermeer op te slaan en dat in de winter te verkopen. Omdat Gazprom de afgelopen periode niet of nauwelijks gas in Bergermeer heeft opgeslagen, zijn daar naar verwachting ook niet of nauwelijks inkomsten uit verworven.
Klopt het dat TAQA Energy bv (een energiebedrijf uit Abu Dhabi) samen met Energie Beheer Nederland eigenaar is van de Gasopslag Bergermeer en dat zij in 2009 een overeenkomst sloten met het Russische staatsbedrijf Gazprom, waarbij Gazprom 40 procent van de opslag zou mogen exploiteren in ruil voor het leveren van kussengas voor de Gasopslag Bergermeer?
TAQA Energy B.V. bezit 60% van de belangen in gasopslag Bergermeer. Energie Beheer Nederland (EBN) heeft de overige 40% van de belangen in de gasopslag. TAQA Energy B.V. is de operator voor de opslag- en marketingfaciliteit en gaat dus over het dagelijks beheer van de opslagfaciliteit. Om de totstandkoming van de gasopslag mogelijk te maken is een overeenkomst met Gazprom gesloten voor aanlevering van het kussengas. Dit kussengas is nodig om de druk in de gasopslag op peil te houden zodat gas geïnjecteerd en er uit gehaald kan worden. In ruil daarvoor kan Gazprom 19,6 van de totale 48,2 TWh (Terawattuur) van de opslagcapaciteit gebruiken, tegen betaling van de geldende tarieven. Verder heeft Gazprom bepaalde zeggenschapsrechten over de wijze waarop de berging wordt geopereerd.
Klopt het dat TAQA weliswaar beheerder is van Gasopslag Bergermeer, maar dat het uiteindelijk afhankelijk is van de feitelijke gedragingen van de partijen om te kunnen bepalen welke partij als gasopslagbedrijf beschouwd kan worden, zoals aangegeven in een brief van de Energiekamer aan TAQA (2009)? Kan vandaag de dag Gazprom nog steeds niet als gasopslagbedrijf van Bergermeer beschouwd worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het dagelijks beheer van de gasopslag Bergermeer in handen van TAQA Energy B.V., daarmee is dit bedrijf de opslagbeheerder. De partijen die gebruiksrechten op Bergermeer hebben, inclusief Gazprom, bepalen hoe zij van deze rechten gebruik maken, binnen de door TAQA Energy B.V. bepaalde kaders. Dat maakt deze bedrijven echter nog geen opslagbeheerders.
Klopt het dat Gazprom’s 40 procent gebruiksrecht niet via de Gaswet ontnomen kan worden, gezien Gaswet- Artikel 18g waarin wordt aangegeven dat «alleen gasopslagbedrijven verplicht zijn met degene die daarom verzoekt te onderhandelen over toegang tot de gasopslag»?
Het is juist dat de Gaswet geen grondslag biedt voor het ontnemen van gebruiksrechten van Gazprom in de Gasopslag Bergermeer.
Zo ja, bent u van plan dit gebruiksrecht van Gazprom te ontnemen en/of de Gasopslag Bergermeer te nationaliseren, om enerzijds de betrokkenheid van een Russisch staatsbedrijf bij een van de grootste gasopslagen van Europa te verbreken en anderzijds zekerheid te bieden dat deze gasopslag ten volle wordt benut om gasleveringszekerheid voor de volgende winter te vergroten? Via welke (nood-)wetgeving wilt/kunt u dit doen?
Nee, om de gasopslag Bergermeer voor de winter ’22/23 voldoende te vullen is het kabinet voornemens de volgende twee maatregelen te nemen. Allereerst wil het kabinet een subsidiemaatregel invoeren die marktpartijen voldoende stimulans geeft om Bergermeer alsnog te vullen in lijn met het EU-voorstel om tot verplichte vuldoelen voor gasopslagen te komen.
Daarnaast is het kabinet voor de resterende vulbehoefte, die niet wordt gevuld door marktpartijen, voornemens om EBN aan te wijzen als partij om gas op te slaan in Bergermeer. EBN zal hiervoor eveneens een vergoeding (subsidie) krijgen. Ten behoeve van het realiseren van de beoogde vulgraad zal deels gebruik worden gemaakt van de door Gazprom niet benutte capaciteit, de zogenaamde interruptible space. De tussen Gazprom en de opslagbeheerder gesloten contracten bieden hiervoor voldoende ruimte. Dit is bovendien een voor gasopslagen gebruikelijke werkwijze.
Het kabinet heeft als alternatieve maatregel onder andere gekeken naar vergroting van het aandeel van EBN in het eigendom van de gasopslag Bergermeer. Omdat dit, na nadere analyse, onvoldoende toegevoegde waarde heeft voor vulling van de opslag in de winter van ’22/23 is hiervan afgezien. Voor meer informatie over de maatregelen om gasopslag Bergermeer in aanloop naar de winter van ’22/23 te vullen, verwijs ik u naar de Kamerbrief «Onafhankelijkheid van Russische olie, kolen en gas met behoud leveringszekerheid» van 22 april 2022.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het debat over leveringszekerheid van gas van 22 maart 2022?
De vragen zijn op zo kort mogelijke termijn beantwoord.
De aanwezigheid van Gazprom in Nederland |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het SOMO-onderzoek «Enabling Putin’s War: The ties between Amsterdam’s financial centre and Gazprom»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het is bekend dat verschillende Russische bedrijven vennootschappen in Nederland hebben. Voor zover deze bedrijven of de eigenaren van deze bedrijven onder sancties vallen, moeten tegoeden van deze bedrijven worden bevroren. Daarnaast kijkt het kabinet in algemene zin naar Russische geldstromen in Nederland. Het kabinet acht het faciliteren van Russische bedrijven die profiteren van het regime onwenselijk, zeker als het vennootschappen in Nederland betreft die enkel financiële of fiscale doeleinden dienen. In dat verband is van belang dat de ministerraad op 1 april heeft ingestemd met het voorstel van de Minister van Financiën om een wetsvoorstel voor spoedadvies voor te leggen aan de Raad van State waarin dienstverlening door trustkantoren gericht op Russische geldstromen wordt verboden. In het wetsvoorstel is ook een verbod om doorstroomvennootschappen aan te bieden en om trustdiensten te verlenen met betrokkenheid van derde-hoogrisicolanden op witwasgebied of non-coöperatieve landen op belastinggebied opgenomen. Daarnaast is met het laatst ingestelde pakket van EU-sancties van 8 april jl. op voorspraak van Nederland ook een EU-breed verbod op trustdienstverlening aan Russische personen en entiteiten ingesteld, behoudens uitzonderingen voor o.a. maatschappelijk middenveld.
Wat vindt u ervan dat Gazprom in Nederland zo’n 26 miljard aan activa heeft staan en via zestien Nederlandse brievenbusfirma’s, waarvan een deel geen enkele economische activiteit ontplooit, in Nederland actief is?
Zie beantwoording vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat mede als gevolg hiervan Nederland de op twee na grootste investeerder in Rusland is en de op een na grootste ontvanger van Russische investeringen?
Dat klopt nagenoeg. Op basis van data uit de IMF CDIS database kan gesteld worden dat Nederland inderdaad de op twee na grootse directe investeerder is in Rusland (positie van USD 38,5 mrd per eind 2020). Ditzelfde geldt voor de directe investeringen vanuit Rusland (USD 25,1 mrd per eind 2020). Hiermee staat Rusland overigens niet in de toplanden met een directe investeringsrelatie met Nederland. De totale inkomende directe investeringspositie in Nederland bedroeg in 2020 USD 4.512 mrd, terwijl de uitgaande directe investeringspositie USD 5.877 mrd bedroeg. Wanneer de Nederlandse directe investeringen in Rusland worden afgezet worden tegen de totale uitgaande directe investeringen van Nederland, gaat het om 0,7%; de directe investeringen vanuit Rusland vertegenwoordigen 0,6% van het totaal.
Klopt het volgens u dat de Russische staat meerderheidsaandeelhouder is in Gazprom?
Ja.
Klopt het dat eventuele belastingontwijking door Gazprom inhoudt dat Poetin meer financiële middelen heeft om zijn oorlog tegen Oekraïne te bekostigen, gezien het belang van de Russische staat in Gazprom? Kunt u uitsluiten dat Gazprom via Nederland belasting ontwijkt?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt natuurlijk dat belastingontwijking door een bedrijf uiteindelijk de aandeelhouders van dat bedrijf financieel bevoordeelt. Het kabinet vindt belastingontwijking van iedere belastingplichtige onwenselijk en neemt zowel nationale als internationale maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan. In aanvulling hierop wordt nu gewerkt aan een wijziging van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR. Op deze manier wil de Belastingdienst de ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht en de verstrekkingsverplichting op basis van de genoemde sanctieregelingen nader wettelijk regelen. Een concept van deze wijziging is op 15 april 2022 ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voor een spoedadvies.
Wat is het beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die op brute wijze een ander land binnenvallen? Zegt u in een dergelijke situatie de ruling op?
In een «ruling» geeft de Belastingdienst zekerheid vooraf aan een belastingplichtige over de fiscale behandeling van een transactie of structuur op grond van de geldende fiscale wet- en regelgeving. Een ruling geeft een bedrijf dus geen financieel voordeel. Er is geen specifiek beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die een ander land binnenvallen, maar vanaf juli 2017 is er wel een beëindigingsgrond in de na dat tijdstip afgesloten rulings vastgelegd indien de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst voorkomt. Ingeval de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst is gezet, vervalt de vaststellingsovereenkomst van rechtswege. Dit betekent bijvoorbeeld dat een eventuele ruling aan een vennootschap, waarin een staatsbedrijf uit een land dat een ander land binnenvalt meer dan 50% (direct of indirect) aandeelhouder is of een doorslaggevende zeggenschap heeft, van rechtswege vervalt indien die vennootschap of dat staatsbedrijf op de EU-sanctielijst wordt geplaatst.
Hoe verklaart u dat Nederland slechts 6 miljoen euro aan tegoeden van gesanctioneerde Russen heeft bevroren? Kunt u dit toelichten?
Zoals bij brief van 21 april jl. aan uw Kamer gemeld, hadden op dat moment financiële instellingen en trustkantoren EUR 632,9 miljoen aan tegoeden bevroren en is EUR 274,3 miljoen aan transacties tegengehouden. We zullen uw Kamer periodiek blijven informeren over de stand van zaken van ontvangen meldingen van financiële instellingen en trustkantoren.
Het bevriezen van tegoeden in Nederland van Russen op de sanctielijst. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland bevriest een «fooi» van € 6 mln aan Russische gelden»1?
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe verklaart u dat er veel meer tegoeden zijn bevroren in België dan in Nederland?
Eenieder in de Europese Unie is verplicht de vastgestelde sancties na te leven en waar nodig tegoeden te bevriezen. Het is uiteraard afhankelijk van de plekken waar tegoeden zich bevinden of beheerd worden, waar de bevriezingen plaatsvinden. België heeft geen verklaring gegeven voor de hoogte van het bedrag aan bevroren tegoeden, maar in het algemeen ligt er bij zeer omvangrijke bedragen vaak een bijzondere omstandigheid aan ten grondslag. Zo kunnen bijvoorbeeld bepaalde grote Russische bedrijven hun vermogen in een bepaalde Europese instelling hebben ondergebracht, kan er een grote clearinginstelling in het land gevestigd zijn of zijn er omvangrijke reserves van de Russische centrale bank bij een instelling in dat land aanwezig. In Nederland gaat het in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 mei jl. (Kamerstuk 36 045, nr. 72) om een bedrag van 640,8 miljoen euro aan bevroren tegoeden en contracten. Dit betreft alleen tegoeden bij de financiële sector.
Kunt u een uitsplitsing delen van de tegoeden van Russen op de sanctielijst die zijn bevroren in België? Welk deel betreft banktegoeden, aandelen en vastgoed? Op welke manier verschillen de bevroren tegoeden in België van de tegoeden van Russen op de sanctielijst in Nederland?
Uit de berichtgeving uit België blijkt dat het om 2,7 miljard euro gaat aan bevroren tegoeden van personen of entiteiten op sanctielijsten. Ook is er 7,3 miljard euro aan transacties tegen gehouden. Deze transacties werden volgens de Belgische autoriteiten tegengehouden als gevolg van andere internationale financiële beperkingen die ten aanzien van Rusland werden opgelegd. Uit de berichtgeving blijkt geen nadere uitsplitsing of toelichting en de Belgische autoriteiten mogen hierover met mijn ministerie geen nadere informatie delen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht zullen zich bij dergelijke omvangrijke bedragen specifieke omstandigheden voordoen die in Nederland minder of niet aan de orde zijn.
In de begeleidende Kamerbrief bij het rapport van de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving van 13 mei staat meer informatie over de stand van zaken in andere EU-lidstaten. In algemene zin kan worden gesteld dat de verschillen per lidstaat groot zijn.
Kunt u een onderscheid van bedragen maken van tegoeden van Russen op de sanctielijst in Nederland met dezelfde categorienaam als het onderscheid dat België hanteert?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u zich in het genoemde bedrag van 35 miljard euro aan activa van Russen op de sanctielijst? Zo ja, wanneer is dit gehele bedrag bevroren? Zo nee, kunt u toelichten wat de activa van Russen op de sanctielijst in Nederland bedragen in zijn totaliteit?
In de media is genoemd dat Russen in Nederland 80 miljard euro aan vermogen zouden bezitten, waarbij 45 miljard euro vermogen zou zijn van personen of entiteiten op sanctielijsten. Deze bedragen zijn afkomstig uit jaarrekeningen van bedrijven. De belangen van deze bedrijven behoren echter niet volledig toe aan Russen. Uit statistische informatie van DNB blijkt dat er sprake is van 27 miljard euro aan directe investeringen vanuit Rusland in Nederland (cijfers 2020). Deze investeringen zijn niet noodzakelijk investeringen gerelateerd aan gesanctioneerde personen of entiteiten.
Bij bovengenoemde gegevens gaat het om de activa van bedrijven. Dit is niet gelijk aan vermogen dat in Nederland aanwezig is en/of dat door een financiële instelling te bevriezen is. Activa kunnen bijvoorbeeld bestaan uit aandelen, deelnemingen, investeringen, voorraden of onroerend goed. Deze activa kunnen deels buiten Nederland staan. Voor zover de activa in Nederland staan, kunnen financiële instellingen, crypto-partijen of trustkantoren alleen tot bevriezing overgaan als zij toegang hebben tot deze activa. Een bank met een gesanctioneerde partij als cliënt, kan alleen een rekening en eventuele andere financiële diensten bevriezen, maar niet zaken die op de balans staan van het bedrijf. Het is dan aan de entiteiten met gesanctioneerde eigenaren zelf om het vermogen te bevriezen. Ook die entiteiten moeten zich immers aan de Sanctiewet houden. Voor deze partijen geldt geen meldplicht en het bevroren vermogen wordt dus niet zichtbaar in de gerapporteerde cijfers, maar dat doet niet af aan de verplichting die voor hen uit de Sanctiewet 1977 voortvloeit. Als de entiteiten onterecht niet bevriezen, dan overtreden zij de sanctieregelgeving. Op basis van de Wet op de economische delicten (WED) is het niet naleven van de Sanctiewet 1977 aan te merken als overtreding of, indien opzettelijk, een misdrijf en is vervolging mogelijk. Dit geldt ook voor partijen die meewerken aan overtreding van de sanctieregelgeving. Dit maakt dat de onderneming de activa in de boeken niet meer in Nederland te gelde kan maken omdat niemand mag meewerken aan transacties van gesanctioneerde personen. Zodra een transactie plaatsvindt (bijvoorbeeld een verkoop van een pand) moet de betrokken financiële instelling of een andere dienstverlener deze transactie tegenhouden of de opbrengst bevriezen.
Welke partijen in Nederland kunnen deze tegoeden bevriezen? Waarom is dat nog niet gebeurd?
Eenieder in Nederland moet zich houden aan de sanctieregelgeving. Dit betekent dat iedereen die de beschikking heeft over vermogen van gesanctioneerde personen, dit moet bevriezen. Dit geldt voor een financiële instelling, andere dienstverleners, en ook voor de entiteiten zelf waarvan gesanctioneerde personen de eigenaren zijn.
Financiële instellingen, crypto-partijen en trustkantoren moeten hun systemen controleren op relaties met gesanctioneerde personen (artikel 2, eerste lid, Regeling toezicht Sanctiewet 1977 jo. artikel 2, tweede lid, Regeling toezicht Sanctiewet 1977). Bij vastgestelde relaties dient onverwijld een melding gemaakt te worden bij de AFM of DNB (artikel 3 Regeling toezicht Sanctiewet 1977). Verder moeten eventuele tegoeden worden bevroren. Alleen voor financiële instellingen, crypto-partijen en trustkantoren geldt op dit moment een meldplicht voor bevroren activa. Het kabinet bekijkt op dit moment in welke andere sectoren ook een meldplicht kan worden ingevoerd. Uitbreiding van de meldplicht is ook één van de aanbevelingen in het rapport van de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving, dat op 13 mei aan uw Kamer is verzonden.
Op welke manier worden financiële instellingen bijgestaan in het treffen van de juiste maatregelen om de tegoeden van Russen op de sanctielijst te bevriezen? Hoe kan De Nederlandsche Bank (DNB) dit bevorderen?
Het treffen van de juiste maatregelen om de tegoeden van Russen op de sanctielijst te bevriezen is wettelijk verplicht. Financiële instellingen dienen te waarborgen dat zij maatregelen treffen op het gebied van administratieve organisatie en interne controle ter naleving van de sanctieregelgeving. Deze maatregelen zien tenminste op een adequate controle van de administratie van de instelling op het overeenkomen van de identiteit van een relatie met een (rechts)persoon of entiteit, als bedoeld in de sanctieregelgeving, met het oog op het bevriezen van de financiële middelen van die relatie of het voorkomen van het ter beschikking stellen van financiële middelen of diensten aan die relatie. Financiële instellingen en trustkantoren moeten zodoende in staat zijn om de sancties na te leven. Om financiële instellingen bij te staan bij het treffen van de juiste maatregelen om de tegoeden van personen op de sanctielijst te bevriezen heeft het Ministerie van Financiën een «Leidraad Financiële Sanctieregelgeving» gepubliceerd2. DNB houdt toezicht op de toereikendheid van de inrichtingen van de processen binnen financiële ondernemingen. In dat kader geeft DNB guidance aan instellingen, onder andere via de Leidraad Wwft en Sanctiewet. Daarnaast staat DNB de instellingen bij door het faciliteren van het stellen van vragen over EU-sanctieregelingen aan de Europese Commissie. Ook voert DNB regelmatig overleg met de koepelorganisaties.
Zou het helpen als Nederlandse trustkantoren delen waar de tegoeden van Russen op de sanctielijst zich bevinden? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
Trustkantoren hebben net als financiële instellingen een wettelijke plicht om maatregelen te treffen en onverwijld te melden wanneer zij een relatie constateren met een gesanctioneerde. In de melding moet toelichting gegeven worden op de getroffen maatregelen. Ook moet het trustkantoor activa bevriezen als het trustkantoor daar de beschikking over heeft. Deze meldingen worden vervolgens gedeeld met het Ministerie van Financiën. De Minister van Financiën kan deze informatie delen met andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de naleving van de sanctieregelgeving, zoals met strafrechtelijke autoriteiten. Uiteraard geldt dit alleen voor de gevallen dat entiteiten met gesanctioneerde eigenaren bediend worden door een trustkantoor of een relatie hebben met een trustkantoor.
Is het kabinet het ermee eens dat er veel meer moet gebeuren om tegoeden van Russen op de sanctielijst veel sneller te bevriezen? Zo ja, wat gaat het kabinet hieraan doen?
Het naleven van de getroffen sancties moet voor eenieder de hoogste prioriteit hebben. Het is een wettelijke plicht. Het kabinet vindt het van groot belang dat in beeld is of er problemen zijn bij de naleving van sancties en of de handhaving adequaat plaatsvindt. In dat kader is aan de nationaal coördinator sanctienaleving en handhaving gevraagd om dit in kaart te brengen.
De nationaal coördinator constateert dat er bij de naleving van de sancties in Nederland in het algemeen spoedig en naar behoren is gehandeld door zowel private partijen, toezichthouders als uitvoeringsinstanties. Er wordt gewerkt aan actieve opsporing en handhaving van de maatregelen tegen de belangrijkste Russische personen en entiteiten die op de sanctielijst staan. Dit neemt niet weg dat de nationaal coördinator verschillende aanbevelingen voor verbeteringen voorstelt. Deze zien bijvoorbeeld op betere informatiedeling, duidelijkere onderzoeksverplichtingen voor private partijen en uitbreiding van de meldplicht. Het kabinet volgt de aanbevelingen op. Zo zal het kabinet voor het eind van het jaar een hoofdlijnenbrief sturen over de wijze waarop het sanctiestelsel zal worden versterkt en wet- en regelgeving zal worden aangepast.
Bent u bereid om banken en andere financiële instellingen, waar Russen op de sanctielijst tegoeden hebben, aan te spreken op uw ministerie?
Elke relatie met een gesanctioneerde persoon moet door banken en andere financiële instellingen gemeld worden inclusief eventueel bevroren tegoeden. DNB en AFM zien toe op de getroffen maatregelen op het gebied van de administratieve organisatie en interne controle en dat meldingen goed doorkomen. AFM heeft bij de presentatie van het jaarverslag op 12 april jl. aangegeven positief te zijn over de naleving van sancties in de financiële sector. DNB is ook in gesprek gegaan met de instellingen over een juiste toepassing van de sanctieregelgeving. Mijn beeld is dat de financiële instellingen en trustkantoren de sanctieregelgeving toepassen en relaties melden. Ik voer hierover overleg met DNB en AFM en met brancheorganisaties en individuele instellingen die zich melden bij het ministerie.