De opvang van 1.000 Oekraïense vluchtelingen in Vlaardingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u al langere tijd intensief met de gemeente Vlaardingen in gesprek bent om tot maximaal 1.000 Oekraïense vluchtelingen voor een periode van maximaal vijf jaar op te vangen in een tijdelijk te realiseren dorp op de locatie Vergulde Hand West?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat er voor dit plan veel draagvlak is, en dat de afgelopen weken door de gemeente, veiligheidsregio en verschillende organisaties – zoals bouwers, scholen en maatschappelijke organisaties – hard is gewerkt om dit plan rond te krijgen zodat de realisatie kort na de zomer gerealiseerd kan worden?
Dat is eveneens correct. Door alle partijen, waaronder de rijksoverheid, wordt het grote belang van het project onderkend en wordt er veel tijd en aandacht besteed om de businesscase rond te krijgen.
Klopt het dat de gemeente Vlaardingen u meerdere malen heeft gevraagd de afgesproken financiële garantstelling te ondertekenen die nodig is om dit project te realiseren, en dat komende donderdag 23 juni 2022 de uiterste datum is om deze te ondertekenen omdat anders de offertes komen te vervallen en daarmee het volledige project dreigt te mislukken?
Het college van B&W van Vlaardingen wil donderdag 23 juni 2022 het besluit kunnen nemen over het project. De tijdsdruk heeft te maken met de dringende behoefte aan dit type huisvesting en de optietermijn bij de aannemer. De gemeente Vlaardingen gaat er vanuit dat het project budgettair neutraal is voor de gemeente. Er zijn forse bedragen met het project gemoeid. De afgelopen dagen is het financieel voorstel vanuit Vlaardingen aanmerkelijk gewijzigd. Er worden aanzienlijke garanties gevraagd van de rijksoverheid. Dit vereist een aanvullende zorgvuldige bestudering en afweging.
Begrijpt u de zorgen en het ongenoegen van de gemeente over het uitblijven van uw garantstelling, en de gevolgen daarvan voor het lokale enthousiasme en draagvlak, en zo ja, bent u bereid om zo snel mogelijk en uiterlijk donderdag 23 juni de gemeente Vlaardingen uitsluitsel te geven over uw steun voor dit project?
Zoals gesteld is het een belangrijk project waar door alle betrokkenen hard aan gewerkt is. Het overleg wordt voortgezet gericht op uitsluitsel op donderdag.
Het bericht ‘Ombudsman: financiële hulp regelen vaak te moeilijk voor ouderen’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman: financiële hulp regelen vaak te moeilijk voor ouderen»?1
Ja.
Herkent u het signaal dat het voor ouderen vaak te moeilijk is om bij de overheid financiële hulp aan te vragen, zoals zorg- en huurtoeslag of een aanvulling op het inkomen?
Een deel van de ouderen weet de overheid goed te vinden, een deel niet. Er is Toeslagen veel aan gelegen om, samen met gemeenten en andere organisaties, mensen die daar recht op hebben te stimuleren om toeslagen aan te vragen. Het onderzoek laat zien dat veel ouderen wel bekend zijn met meer algemene regelingen, zoals de zorg- en huurtoeslag. Ze vinden ook dat ze die regelingen relatief makkelijk kunnen aanvragen, al dan niet met hulp. Wel vinden ze het lastig om voor hun toeslagen tijdig een wijziging door te geven, en zijn ze minder bekend met regelingen die voor specifieke situaties gelden zoals de AIO of de bijzondere bijstand.
Herkent u het soortgelijke signaal dat door de Inspectie belastingen, toeslagen en douane (IBTD) in haar eerste rapport2 is afgegeven?
Dat signaal is inderdaad bekend. De IBTD vraagt zich af of het niet-gebruik van toeslagen in de verantwoordelijkheidsverdeling niet tussen wal en schip valt, terwijl alle genoemde partijen dit een belangrijk onderwerp vinden. In de reactie op het onderzoek van de IBTD3 wordt door het kabinet onderschreven dat niet-gebruik voorkomen moet worden, en worden enkele voorbeelden gegeven van hoe dit al gebeurt in de praktijk.
Heeft u voldoende inzicht in de groep mensen om wie het gaat en welke inkomensvoorzieningen het betreft?
Vanuit Toeslagen is er zicht op de situatie voor toeslagen, maar niet voor de andere inkomensvoorzieningen. Toeslagen heeft goed zicht op de personen die al één of meerdere toeslagen ontvangen of eerder hebben ontvangen. De mensen die geen gebruik maken van toeslagen en hier mogelijk wel recht op hebben, kent Toeslagen niet in detail. Het exact vaststellen van het aantal mensen die geen toeslagen aanvragen oftewel niet-gebruik toeslagen terwijl ze er wel recht op hebben is ingewikkeld. Dat komt vooral omdat er belangrijke informatie ontbreekt. Van een niet-gebruikend huishouden is sprake als dit huishouden geen gebruik maakt van een toeslag, maar dit huishouden wel aan alle voorwaarden voor de toeslag voldoet. Maar die informatie is niet zonder meer beschikbaar binnen het toeslagensysteem, juist omdat het huishouden geen gebruik van de toeslag maakt.
De totale groep niet-gebruikers is daarnaast dynamisch: ruim de helft van de groep die aan het begin van het jaar niet-gebruiker is, is aan het eind van het jaar geen niet-gebruiker meer. Er komen dan weer nieuwe niet-gebruikers bij. Ook is een koppeling met data uit andere bronnen is ingewikkeld vanwege bijvoorbeeld de privacywetgeving. Cijfers over de hoogte van niet-gebruik zijn dus altijd schattingen.
In het Interdepartementale Beleidsonderzoek Toeslagen (IBO)4 uit 2019 staat beschreven dat het niet-gebruik van toeslagen gemiddeld 10% is. Bij de zorgtoeslag gaat het om 10% (425.000 huishoudens) en bij de huurtoeslag om 9% (140.000 huishoudens). De totale groep niet-gebruikers is dynamisch: ruim de helft van de groep is aan het eind van het jaar geen niet-gebruiker meer.
In het kader van de motie Grinwis c.s.5 wordt in de lopende evaluatie van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), uitvoering en dienstverlening Toeslagen, kennis over het niet-gebruik van toeslagen geactualiseerd. In het evaluatieonderzoek worden de omvang van het niet-gebruik van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget geschat, ook wordt literatuuronderzoek naar (gedrags)-aspecten, drijfveren en oorzaken van niet-gebruik meegenomen. Het onderzoek wordt naar verwachting begin november, iets later dan gepland, openbaar en voorzien van een kabinetsreactie.
Heeft u voldoende inzicht in de redenen dat deze inkomensvoorzieningen niet worden aangevraagd of lastig aan te vragen zijn?
Bij niet-gebruik kan een verdeling worden gemaakt tussen mensen die onbewust en mensen die bewust geen gebruik maken van toeslagen en/of inkomensvoorzieningen. Voor sommige burgers weegt de moeite voor het doen van een aanvraag niet op tegen het uiteindelijke toeslagbedrag. Met name bij de zorg- en huurtoeslag kan dit voorkomen. Veel vaker zien we onbewuste factoren, zoals het niet bekend zijn met toeslagen of het recht verkeerd inschatten. Daarbij spelen angst, onzekerheid, wel willen maar niet kunnen een rol in het al dan niet aanvragen van een toeslag. Life-events (geboorten, scheidingen, overlijden of pensionering) kunnen ook een rol spelen. Door de plotselinge impact hebben mensen soms tijdelijk meer moeite met het grip krijgen op alle wijzigingen in hun situatie.
In hoeverre speelt dit probleem alleen bij ouderen? Welke andere groepen hebben moeite met het aanvragen van financiële hulp bij de overheid?
De oorzaken van het niet-gebruik van inkomensvoorzieningen, met name de onbewuste oorzaken, zijn niet leeftijdsgebonden. Deze oorzaken komen ook terug bij andere groepen waar niet-gebruik voorkomt.
Kunt u aangeven hoe groot het ondergebruik is van de zorgtoeslag en de huurtoeslag? Hoe recent zijn deze cijfers?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat één van de oplossingen is dat de overheid proactief contact opneemt via de telefoon of via huisbezoeken om ouderen te helpen met het aanvragen van inkomensvoorzieningen? Zo nee, waarom niet?
De aanbevelingen van de Nationale ombudsman zijn een stimulans om toeslagen nog beter onder de aandacht te brengen bij verschillende doelgroepen. Het proactief benaderen van ouderen kan een bijdrage leveren. De Nationale ombudsman onderkent daarbij echter ook dat de overheid niet alle ouderen in een financieel kwetsbare positie rechtstreeks zal kunnen bereiken. Intermediairs spelen een belangrijke rol in het contact met ouderen namens de overheid. Ook zij kunnen niet alle ouderen bereiken, maar ze staan wel dichter bij deze groep.
Zo is in het voorjaar van 2021 en 2022 liep de «Hulp bij Aangifte»-campagne, waarbij burgers bij het invullen van hun belastingaangifte werden gewezen op het mogelijk recht op huurtoeslag. In het kader van de reguliere Hulp Bij Aangifte (HUBA) campagne is gevraagd of burgers in een huurhuis wonen en vervolgens bekeken of zij in aanmerking komen voor huurtoeslag. Van deze burgers is op dat moment het definitieve inkomen bekend, waardoor er sprake is van veel toekenningszekerheid. Enkele honderden mensen hebben huurtoeslag ontvangen waar zij anders geen aansprak op hadden gemaakt. De pilot is als succesvol ervaren en vanaf 2022 structureel ingebed. Zowel Toeslagen als de Belastingdienst investeren in een goede relatie met en ondersteuning van het netwerk van gemeenten en maatschappelijke dienstverleners, en zullen dit ook de komende periode blijven doen. Deze organisaties en vrijwilligers bieden burgers hulp met hun belastingen en toeslagen en ondersteunen hen in hun contact met de Belastingdienst en Toeslagen. Onderdeel van dit netwerk vormen tal van senioren-organisaties (zoals ouderenbonden), die door het hele land heen ouderen ondersteunen bij het regelen van hun belasting- en toeslagenzaken. Het netwerk wordt door de Belastingdienst en Toeslagen ondersteund door relatiebeheerders, informatiebijeenkomsten en het zogenaamde Kennisnetwerk. Het Kennisnetwerk is een digitaal platform met informatie, oefenmateriaal en een forum voor maatschappelijk dienstverleners.
Kunt u aangeven wat er komende tijd wordt gedaan om te stimuleren dat ouderen én op de hoogte zijn van bestaande financiële regelingen, maar ook hóe actief hulp wordt geboden aan ouderen die het zonder hulp niet lukt om een aanvraag te doen? Kunt u dit uitwerken in concrete acties in de tijd met daaraan gekoppelde doelstellingen? Oftewel, wanneer bent u tevreden en wat doet u als u deze doelstellingen niet haalt?
Toeslagen is in juni 2021 gestart met een PR-campagne om burgers erop te wijzen dat zij tot 1 september huurtoeslag over het voorgaande jaar konden aanvragen. Hierbij zijn meer dan vijftig verschillende maatschappelijke organisaties betrokken, waaronder gemeenten, bibliotheken, de consumentenbond, Wijzer in Geldzaken, de vereniging voor woningcorporaties en andere uitvoeringsorganisaties. De aanpak bleek succesvol en leidde tot een toename van het aantal huurtoeslagaanvragen. Dit jaar is deze campagne herhaald en uitgebreid met de zorgtoeslag, en specifiek gericht op ouderen, zelfstandigen, werkenden en 18-jarigen/MBO studenten. Hierbij zijn zowel via gratis als betaalde kanalen en in samenwerking met landelijke en regionale maatschappelijke organisaties boodschappen verspreid over het aanvragen van toeslagen met terugwerkende kracht. Net als de «Hulp Bij Aangifte»-campagne wordt deze campagne vanaf dit jaar structureel ingebed.
Kwetsbare ouderen die vaak geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen |
|
Hilde Palland (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Deelt u de analyse van de Nationale ombudsman dat veel ouderen in een financieel kwetsbare positie onnodig onder het sociaal minimum leven omdat wetten en regels te ingewikkeld zijn, de afstand tot de overheid te groot is en er vaak een gebrek aan vertrouwen in de overheid is?1
Ik deel de analyse van de Nationale ombudsman in grote lijnen. Ik vind ook dat het beter moet en zie de analyse van de Nationale ombudsman als aansporing daarmee door te gaan.
Deelt u de mening dat het niet zo zou moeten zijn dat financieel kwetsbare ouderen geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen omdat de overheid het initiatief bij henzelf neerlegt? Deelt u tevens onze mening dat dit des te onwenselijker is doordat de informatievoorziening vaak ook nog eens alleen via internet te vinden is en veel formulieren van de overheid online moeten worden ingevuld?
Het is onwenselijk dat er financieel kwetsbare ouders zijn die geen gebruik maken van inkomensvoorzieningen doordat zij dit zelf – al dan niet online – moeten aanvragen. Digitaal een aanvraag invullen kan makkelijk zijn, maar dit geldt niet voor iedereen. Ik vind dat het huidige beleid beter moet. Daarom maakt het tegengaan van niet-gebruik deel uit van de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden, die ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 juli jongstleden uiteen heb gezet (Kamerstuk 24 525, nr. 643). In deze aanpak van geldzorgen, armoede en schulden benoem ik de benodigde inzet voor een meer proactieve overheid: betere communicatie over maatregelen, het beter benutten van digitale hulpmiddelen en het versterken van kennis bij professionals en vrijwilligers.
Hebt u inzicht in het aantal en/of aandeel mensen dat de Algemene ouderdomswet (AOW-)gerechtigde leeftijd bereikt en geen of onvoldoende aanspraak maakt op inkomensvoorzieningen waar zij wél recht op hebben? Zo ja, kunt u ook aangeven hoeveel niet-gebruikers van deze voorzieningen zich in een financieel kwetsbare situatie bevinden?
Ik heb hier geen volledig inzicht in, omdat het ook gaat om voorzieningen die niet specifiek voor ouderen gelden, maar waarop ouderen wel een beroep kunnen doen. Denk daarbij aan fiscale instrumenten, bijzondere bijstand, toeslagen en kwijtscheldingsregelingen.
Een indicator is het niet-gebruik van de Aanvullende Inkomensvoorziening voor Ouderen (AIO). In 2021 heeft het CBS met de SVB en het Ministerie van SZW onderzoek gedaan naar het niet-gebruik van de AIO. Daaruit kwam naar voren dat in het peiljaar circa 20.000 huishoudens potentieel recht op AIO hadden, maar daar geen gebruik van maakten. Dat stemt overeen met een potentieel niet-gebruik van ongeveer 30%. Het gaat daarbij nadrukkelijk om potentieel recht en niet-gebruik, omdat het ook met alle informatie die het CBS heeft, niet eenduidig vast te stellen is of in alle gevallen ook daadwerkelijk sprake is van een recht op AIO. Dat blijkt erg moeilijk, omdat sommige benodigde gegevens niet voor handen zijn en andere gegevens vaak voor andere doelen verzameld zijn en daardoor net iets anders zijn dan waarop de AIO van toepassing is. Het gaat met andere woorden om een benadering.
Omdat het om de AIO gaat, mag ervanuit gegaan worden dat het hierbij om kwetsbare ouderen gaat. De AIO is immers een bijstandsvoorziening die juist bedoeld is voor ouderen die zelf onvoldoende middelen hebben om in een inkomen boven het sociaal minimum te voorzien.
Onlangs is de motie Palland2 overgenomen om gegevensuitwisseling te verbeteren tussen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)/Belastingdienst met als doel meer ouderen te bereiken met de voor hen bedoelde inkomensondersteuningsmaatregelen, wanneer denkt het kabinet dit te kunnen realiseren en welke aanvullende maatregelen ziet het kabinet om te monitoren welke ouderen in financieel kwetsbare positie nog geen gebruik maken van inkomensvoorziening en hoe dat te verhelpen?
Ik heb deze motie in uitvoering genomen. Ik verwacht dat SVB en UWV nog dit jaar met de pilot voor gegevensuitwisseling kunnen beginnen. Als het gaat om monitoring zullen deze uitkomsten ook een nieuw beeld geven over niet-gebruik van de AIO. Ondertussen blijft het belangrijk dat voortdurend wordt gewerkt aan verbetering van de bestaande uitvoeringsprocessen. Denk bijvoorbeeld aan verduidelijking van brieven, vereenvoudiging van aanvragen, betere samenwerking tussen organisaties en verbetering van aanvraagprocedures, maar ook aan andere pilots als telefonische ondersteuning bij het indienen van een aanvraag of het telefonisch benaderen van mensen die niet op brieven hebben gereageerd. Wat dat betreft, is het tegengaan van niet-gebruik een continu aandachtspunt, zet de SVB daar ook voortdurend op in en wordt de Kamer daar ook over geïnformeerd in de rapportages over de Stand van de uitvoering in de sociale zekerheid.
Op welke wijze worden mensen op het moment dat zij recht krijgen op AOW proactief geïnformeerd over alle nieuwe regels, rechten en plichten waar zij mee te maken krijgen? Ziet u hier zelf mogelijkheden om deze informatievoorziening vanuit de overheid te verbeteren?
Wie met pensioen gaat, heeft eigenlijk zonder uitzondering te maken met een grote levensgebeurtenis. Ik heb dat ook in mijn brief over de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden aangegeven. Het is een gebeurtenis die niet standaard voor iedereen hetzelfde is, waarin je met verschillende overheidsorganisaties te maken krijgt, die op verschillende manieren doorwerkt op je inkomenspositie, rechten en plichten en waarvoor je ook het nodige zelf moet regelen. Op de website van de rijksoverheid staat een checklist die daar inzicht in geeft: Met pensioen: wat moet ik regelen? | Rijksoverheid.nl.
Bij pensionering kan men te maken krijgen met UWV of gemeente die de eventuele werknemersverzekering en/of uitkering moet beëindigen, met de gemeentelijke overheid die wijst op voorzieningen voor ouderen in de gemeente, met pensioenfondsen, banken en pensioenverzekeraars voor het tweede of derde pijlerpensioen, met de Belastingdienst en Toeslagen bij veranderingen in inkomen en vermogen en niet in de laatste plaats met de Sociale Verzekeringsbank die al maanden voor de AOW-datum begint met het informeren van desbetreffende burgers om te bevorderen dat ze tijdig een AOW-aanvraag indienen en waar dat aan de orde kan zijn ook een AIO-aanvraag. Daarbij wijst de SVB ook op andere inkomensvoorzieningen als toeslagen en gemeentelijke voorzieningen. Brieven zijn daarbij het belangrijkste communicatiemiddel, aangevuld met uiteenlopende initiatieven als internetcommunicatie, voorlichtingsbijeenkomsten, informatie via de lokale media, verspreiding van folders, telefonische contacten en huisbezoeken, al dan niet in samenwerking met verschillende intermediairs. De Nationale ombudsman heeft in zijn onderzoek verschillende voorbeelden beschreven.
Met nader onderzoek naar pensionering als levensgebeurtenis ben ik op zoek naar mogelijkheden om deze gebeurtenis en de vele veranderingen die dat met zich meebrengt voor financiële voorzieningen voor mensen te versimpelen. Ook de bij vraag 4 genoemde pilot over de AIO draagt bij aan een verdere verbetering van het gericht en proactief kunnen benaderen van ouderen die daar mogelijk recht op hebben.
Op welke wijze bent u bereid uitvoering te geven aan de aanbeveling van de Nationale ombudsman om voor eenvoudige mondelinge en visuele communicatie en een laagdrempelige toegang tot informatie en deskundigheid voor ouderen te zorgen? Op welke wijze kan de overheid zich hierbij specifiek ook beter richten op ouderen die de Nederlandse taal niet of niet goed beheersen?
Deze aanbevelingen van de Nationale ombudsman zijn in lijn met de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden die ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 juli jongstleden uiteen heb gezet (kenmerk: 2022Z14985). Het gaat hier onder meer om proactieve dienstverlening en de inzet van intermediairs. Ik zie dat de Nationale ombudsman daar in de praktijk ook verschillende voorbeelden heeft aangetroffen. De Nationale ombudsman heeft bovengenoemde aanbevelingen gericht aan de uitvoeringsdiensten en gemeenten. Ik vind dat daar ook de uitvoeringsexpertise ligt en begrijp dus goed dat de Nationale ombudsman deze aanbevelingen juist aan hen heeft gericht. In mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman heb ik ook aangeven dat de uitvoeringsorganisaties en gemeenten daarop hebben ingezet. Ik kan dit vooral ondersteunen door het in mijn contacten met gemeenten en uitvoeringsorganisaties onder de aandacht te blijven brengen.
Bent u bereid in kaart te (laten) brengen welke intermediairs zich inzetten voor ouderen in een financieel kwetsbare positie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van de ombudsman voor het bieden van meer hulp aan ouderen op meer plaatsen bij het aanvragen van inkomensondersteuning, bijvoorbeeld via een speciaal loket in het gemeentehuis, buurtcentrum of bibliotheek (zoals onlangs ook de Minister president in de praktijk heeft gezien op uitnodiging van Kamerlid Inge van Dijk)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman om een samenwerkingsverband op te bouwen met alle intermediairs, die financieel kwetsbare ouderen ondersteunen? Bent u bereid hier werk van te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale ombudsman om automatisch inkomensvoorzieningen toe te kennen als er geen verplichtingen zijn verbonden aan de voorzieningen? Bent u bereid in kaart te brengen voor welke inkomensvoorzieningen dat kan gelden en daarbij te kijken hoe het mogelijk gemaakt kan worden deze automatisch toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de gedachte achter de aanbeveling heel goed, maar wil hier wel aandacht vragen voor de complexiteit die er in de praktijk achter schuil gaat. Aan veel inkomensvoorzieningen zijn verplichtingen verbonden en voor veel inkomensvoorzieningen is ook informatie van betrokkenen zelf nodig. Dan is er een aanvraag nodig waarmee aanvrager aangeeft de voorziening te willen ontvangen, zich committeert aan de verplichtingen, de juiste gegevens aanlevert, de juistheid en volledigheid van reeds bekende gegevens controleert en wijzigingen op tijd doorgeeft. Automatische toekenning betekent ook dat mensen ongevraagd bedragen zouden krijgen uitgekeerd, waarvan het kan zijn dat het voor de ontvanger niet duidelijk is op grond waarvan dat is en wat er zou moeten gebeuren als daarin iets niet goed zou zijn gegaan. Desondanks wil ik blijven zoeken naar mogelijkheden om aanvragen te vereenvoudigen of automatisch te kunnen toekennen.
Soms is het wel mogelijk om een voorziening automatisch toe te kennen en dan gebeurt het ook. Recentelijk was dat het geval bij de energietoeslag, die gemeenten ambtshalve aan onder anderen bijstandsgerechtigden (inclusief AIO) kunnen toekennen.
Bij elke nieuwe regeling wordt getoetst welke administratieve lasten deze voor burgers met zich meebrengt en of die wel noodzakelijk zijn. Daarbij gaat het ook over de wijze waarop een aanvraag kan worden ingediend. Voor toekomstige (wijzigingen in) financiële regelingen wordt de optie van automatische toekenning langs deze weg meegenomen.
Uitsluiting studenten energietoeslag is onrechtmatig |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending over uitsluiting studenten energietoeslag is onrechtmatig?1
Ja.
Vindt u het ook schrijnend om te zien dat studenten, door de hoge energieprijzen, nauwelijks meer rond kunnen komen?
Ja, afhankelijk van hun woon- en gezinssituatie kunnen ook studenten te maken krijgen met ernstige financiële gevolgen van een hoge energierekening.
Kunt u aangeven welke steden de energietoeslag wel aan studenten uit keren?
Een uitputtende lijst van gemeenten die de landelijke richtlijnen op dit punt niet volgen, kan ik niet geven. Wel is mij bekend dat de gemeenten Delft, Zwolle en Apeldoorn beleid hebben geformuleerd op grond waarvan uitwonende studenten onder voorwaarden recht hebben op een eenmalige energietoeslag. Recent hebben ook Den Haag, Almere en Middelburg hun beleid op dit punt aangepast.
Vindt het ook onrechtvaardig dat woonvormen die door studenten worden gebruikt ook door niet-studenten worden gebruikt, die wel aanspraak kunnen maken op de energietoeslag?
Het kan gebeuren dat individuele studenten in de ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. En ook studenten moeten in deze gevallen worden geholpen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heb ik, in overleg met de VNG en gemeenten, meer richting gegeven aan hoe gemeenten kunnen omgegaan met deze individuele gevallen.
Ter bevordering van een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag zijn gemeenten via de landelijke richtlijnen geadviseerd studenten als categorie uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag. Daarvoor bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. Daarom acht ik voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
De energietoeslag is een crisismaatregel, om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is het echt om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Hoe beoordeelt u het feit dat juristen aangeven dat het uitsluiten van studenten onrechtmatig is?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat er naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden bestaat om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag.
Kunt u aangeven welke «gerechtvaardigde grond» er is om studenten, ouder dan 21 jaar, uit te sluiten van de energietoeslag?
Er bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten als groep uit te sluiten van de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten. Vanwege deze diversiteit in woonsituatie, en daarmee ook de energiekosten, acht ik voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
Bent u het eens dat het feit dat het uitsluiten van studenten niet in het wetsvoorstel, maar wel in de bijgevoegde richtlijn staat, geen afdoende verklaring is om studenten, die hierdoor expliciet van de energietoeslag worden uitgesloten, uit te sluiten?
Studenten komen als groep niet in aanmerking voor de categoriale bijzondere bijstand. Bij het antwoord op vraag 4, 5 en 6 heb ik aangegeven waarom ik dat gerechtvaardigd vind. Individuele studenten die in problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen kunnen via de individuele bijzondere bijstand een tegemoetkoming vragen.
Kunt u tevens aangeven dat voor huishoudens met een laag inkomen de energietoeslag wel via een algemene uitkering verloopt maar bij studenten wordt verwezen naar individuele bijzondere bijstand? Vindt u het gerechtvaardigd dat hier onderscheid wordt gemaakt terwijl zij beiden hetzelfde probleem van hoge energieprijzen ervaren?
De situatie van studenten is als groep te divers om ze in aanmerking te laten komen voor de energietoeslag. Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven wat de kosten zouden zijn om uitwonende studenten, ouder dan 21 jaar, een energietoeslag uit te keren?
Uitbreiding van de doelgroep met uitwonende, volwassen studenten leidt naar verwachting tot maximaal ruim 150 duizend extra huishoudens met recht op de toelage. Afhankelijk van de uitwerking en uitgaande van een eenmalige energietoeslag van 1.300 euro kan dit ruim 200 miljoen euro kosten aan uitkeringslasten en uitvoeringskosten.
Het betreft hier een schatting. De financiële tegemoetkoming wordt, conform het feit dat het hier bijzondere bijstand betreft, alleen gegeven aan studenten met een inkomen tot een bepaalde grens, veelal 120% van het sociaal minimum. Bij het bepalen van dit inkomen telt niet alleen de maximale leencapaciteit mee, maar ook bijvoorbeeld inkomen uit werk. Uit verschillende bronnen blijkt dat studenten gemiddeld ongeveer 400 a 500 euro bijverdienen. Daarnaast krijgen studenten vaak een financiële bijdrage van hun ouders.2 Hoeveel studenten daarmee uiteindelijk onder de inkomensgrens blijven is niet bekend.
Hebben gemeenten voldoende financiële ruimte om de energietoeslag te betalen uit de bijzondere bijstand of heeft dit, negatieve, gevolgen voor andere uitgaven van gemeenten?
Bij de bepaling van de hoogte van het budget dat aan gemeenten ter beschikking is gesteld voor de uitvoering van de eenmalige energietoeslag, is niet voorzien in verstrekking van een eenmalige energietoeslag aan studentenhuishoudens. Als een gemeente meer kosten maakt dan het aan de gemeente toegekende budget, bijvoorbeeld door verstrekking van categoriale bijzondere bijstand aan een ruimere doelgroep, dan dient de gemeente dit tekort zelf bij te passen.
Zoals aangegeven, kunnen studenten die in de financiële problemen komen door de energierekening aanspraak maken op de individuele bijzondere bijstand. Voor deze gevallen heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.3
Bent u het eens dat verwijzen naar de individuele bijzondere bijstand allereerst niet passend is, vanwege het feit dat de gestegen energieprijzen voor iedereen geldt, maar bovendien ook praktisch niet werkt omdat gemeenten daarvoor onvoldoende financiële middelen hebben?
In het algemeen geldt dat de energietoeslag een crisismaatregel betreft om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is het echt om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.4
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan over waar de knelpunten liggen om deze toeslag ook aan studenten uit te keren?
Ik ben continu in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten. Ik waardeer de constructieve houding van gemeenten in deze gesprekken. Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten. Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Bent u bijvoorbeeld bereid om bij de verdeelsystematiek van de bijzondere bijstand rekening te houden met studentensteden?
Voor studenten die een beroep doen op de individuele bijzondere bijstand heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten.5 Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Gaat u er zorg voor dragen dat studenten wel de energietoeslag, via een algemene regeling, kunnen ontvangen?
Nee. Studenten komen als groep niet in aanmerking voor de categoriale bijzondere bijstand. In de antwoorden op uw eerdere vragen heb ik aangegeven waarom ik dat gerechtvaardigd vind.
Bent u om die reden bereid om de wet aan te passen zodat studenten wel recht hebben op de energietoeslag of eventueel te kijken of de energietoeslag op een andere manier, bijvoorbeeld via Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), te verstrekken?
Omdat in de wet geen groepen worden uitgesloten van het recht op een eenmalige energietoeslag, ook studenten niet, is een wetswijziging niet aan de orde. Wel heb ik ter bevordering van een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag gemeenten via de landelijke richtlijnen geadviseerd studenten als categorie uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag.
De energietoeslag als zodanig past niet in de bestaande systemen van DUO. Het uitvoeren van de energietoeslag door DUO vergt het opzetten van nieuwe processen en systemen, en is daarmee op korte termijn niet mogelijk. Om dit op langere termijn mogelijk maken, zou flink moeten worden geprioriteerd waarbij andere grote opdrachten, zoals de herinvoering van de basisbeurs, in het gedrang komen.
Een andere mogelijkheid, namelijk het verhogen van studiefinancieringsbedragen, vergt een wetswijziging, die niet op korte termijn noch met terugwerkende kracht kan geschieden. Voor studiefinanciering in het hoger onderwijs bestaat de basisbeurs tot de herinvoering daarvan niet en de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel dat de herinvoering regelt is 1 september 2023. Daarnaast is relevant dat DUO de basisbeurs in het mbo voornamelijk in prestatiebeurzen (mbo 1 en 2 uitgezonderd) verstrekt. Dat zijn in principe leningen totdat men (tijdig) afstudeert. Wetswijzigingen met terugwerkende kracht zijn alleen mogelijk voor maatregelen die louter begunstigend zijn, en het verhogen van prestatiebeurzen is dat strikt genomen niet. Daarnaast weet DUO tot de herinvoering van de basisbeurs niet of een ho-student uit- of thuiswonend is. Die informatie is pas na herinvoering van de basisbeurs weer beschikbaar voor DUO als de student studiefinanciering heeft aangevraagd.
Als onderdeel van de koopkrachtbesluitvorming dit jaar heeft het kabinet wel aangekondigd om de basisbeursbedragen voor uitwonende studenten in het collegejaar 23/24 te verhogen met 165 euro om tegemoet te komen aan stijgende prijzen. Deze regeling wordt uitgevoerd door DUO.
De uitspraak van de premier inzake de oorlog in Oekraïne |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Betekent deze uitspraak van de premier, «Oorlog in Oekraïne is ook onze oorlog»1, op vrijdag 17 juni 2022, dat Nederland op dit moment in staat van oorlog met Rusland is? Zo nee, waarom niet?
Nee, Nederland is niet in oorlog met Rusland. Integendeel, de inzet van het kabinet en van de NAVO is er op gericht dat te voorkomen. Dat de oorlog in Oekraïne ook onze oorlog is, is overdrachtelijk bedoeld. Nederland is van opvatting dat de soevereiniteit van staten moet worden beschermd en stelt zich op het standpunt dat oorlogsmisdaden niet kunnen worden geaccepteerd. Tegen deze achtergrond draagt het bij aan de strijd tegen schendingen van het internationaal recht. Nederland levert militaire steun aan Oekraïne om de Russische inval te kunnen weerstaan, steunt de Europese sanctiepakketten tegen Rusland en draagt bij aan verschillende «accountability» inspanningen, ook financieel, waaronder het onderzoek van het Internationaal Strafhof en het mandaat van de Commission of Inquiry van de Verenigde Naties. De inzet van Nederland is te voorkomen dat President Poetin deze oorlog wint. De Russische agressie kan niet worden geaccepteerd en de internationale gemeenschap moet dit een halt toeroepen, want als dat niet wordt gedaan rijst de vraag waar deze agressie stopt en kan ook onze eigen vrijheid in gevaar komen. Daarmee is de oorlog in Oekraïne ook onze oorlog. Tot slot heeft deze oorlog ook nu al directe gevolgen voor het leven in Nederland, onder meer door de gestegen energieprijzen, de gestegen kosten voor de dagelijkse boodschappen en de opvang van Oekraïense vluchtelingen, zoals ik heb toegelicht in de persconferentie van 17 juni 2022.
Het ‘Memorandum of Understanding’ tussen het WEF en Denemarken |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het «Memorandum of Understanding» tussen het World Economic Forum (WEF) en Denemarken?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft Nederland met het WEF ook een dergelijk Memorandum of Understanding gesloten?
Nee, Nederland heeft geen dergelijk Memorandum of Understanding afgesloten.
Kan de Kamer alle «Memoranda of Understanding» toegestuurd krijgen die het WEF (mogelijk) met de Nederlandse staat heeft gesloten?
Die zijn er niet.
Artikel 42 lid 7 van het Verdrag van Lissabon |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Geraakt, op grond van artikel 42 lid 7 van het Verdrag van Lissabon, de Europese Unie (en daarmee dus ook Nederland) automatisch formeel in staat van oorlog met Rusland mocht Oekraïne, onder de huidige omstandigheden, toetreden tot de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Artikel 42 lid 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bevat de verplichting voor (de overige) lidstaten van de EU om een lidstaat van de EU te hulp te komen als die lidstaat gewapenderhand wordt aangevallen op zijn grondgebied en een beroep doet op de wederzijdse bijstand clausule (Artikel 42 lid 7 VEU). Deze bepaling, en de daaruit volgende verplichting van de EU-lidstaten, geeft invulling aan het recht van Staten om zichzelf individueel of collectief te verdedigen tegen een gewapende aanval, zoals ook opgenomen in Artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties. De verplichting omvat het verlenen van hulp en bijstand met alle beschikbare middelen. Dit kunnen militaire maar ook andere, zoals humanitaire of financiële, middelen zijn. Derhalve is van geschetst automatisme in uw vraag geen sprake.
Het bericht 'Wederopbouw van Oekraïne met Russisch geld? Dat is mogelijk' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wederopbouw van Oekraïne met Russisch geld? Dat is mogelijk»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het rechtvaardig zou zijn als Rusland financieel zou moeten bijdragen aan de toekomstige wederopbouw van Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om in de Verenigde Naties te pleiten voor een «UN compensation commission»2, die verantwoordelijk wordt voor de afhandeling van de financiële claims op Rusland als gevolg van de illegale invasie van Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het rechtvaardig zou zijn dat Rusland financieel zou moeten bijdragen aan de toekomstige wederopbouw van Oekraïne, valt het helaas gezien het vetorecht van Rusland in de VN Veiligheidsraad, uit te sluiten dat de VN de opdracht zal krijgen van de VN Veiligheidsraad om over te gaan tot de instelling van dergelijke «UN Compensation Commission» zoals het geval was in 1991 na de Irakese invasie van Koeweit.
Welke stappen worden er momenteel Europees en door verschillende lidstaten gezet om bevroren Russische tegoeden te confisqueren en in te zetten voor de wederopbouw van Oekraïne? Welke stappen acht het kabinet daarbij kansrijk?
Nederland neemt actief deel aan de Europese Freeze & Seize Taskforce. Deze taskforce heeft drie subgroepen waarvan er een gaat over (de rapportage van) tegoedenbevriezingen, een tweede over confiscatie, en een derde over de (on)mogelijkheden om geconfisqueerde tegoeden aan te wenden voor de wederopbouw van Oekraïne.
De Europese Commissie heeft recent een voorstel gedaan voor een herziening van de confiscatierichtlijn.3 Tevens heeft de Commissie een voorstel gedaan om de overtreding van EU-sancties toe te voegen aan de strafbare feiten zoals genoemd in art. 83, lid 1, VWEU. Hierdoor kan de confiscatierichtlijn ook van toepassing worden op de overtreding van de EU-sancties. Deze voorstellen bieden meer mogelijkheden voor non conviction based confiscation, maar dat verandert niets aan het feit dat er enkel binnen het strafrecht kan worden geconfisqueerd. Zolang de sancties niet worden overtreden en er dus geen strafvorderlijke basis bestaat, bieden ook deze bevoegdheden geen soelaas ten aanzien van confiscatie van bevroren tegoeden. Uw Kamer is op de gebruikelijke manier nader geïnformeerd over deze Commissievoorstellen.4 Daarnaast heeft de Amerikaanse regering aangegeven met wetgeving te zullen komen om onteigening van bevroren tegoeden mogelijk te maken. Meer details hierover zijn nog niet bekend.
Vooralsnog zijn er geen concrete juridische stappen geïdentificeerd die het mogelijk maken om bevroren tegoeden te confisqueren en deze vervolgens in te zetten voor de wederopbouw van Oekraïne. Het kabinet blijft hier intern over in gesprek, alsmede met partners binnen en buiten de EU.
Een stap die niet zozeer in het juridische domein ligt maar in het politieke, is de optie om het opheffen van de bevriezing van centrale banktegoeden van de Russische staat conditioneel te maken aan een (significante) bijdrage van Rusland aan de wederopbouw van Oekraïne. Dit idee moet de komende tijd nog nader worden onderzocht.
Hoe beoordeelt u het voorstel om wettelijk te regelen dat de Nederlandse staat (financiële) tegoeden kan confisqueren van landen die door de regering zijn aangeduid als plegers van ernstige, internationaal erkende misdrijven, zoals genocide, staatsterrorisme, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid?
Het internationaal recht, zoals onder andere weergegeven in het 2004 VN Verdrag inzake jurisdictionele immuniteiten van Staten en hun eigendommen, bepaalt dat staatseigendom met een publieke, niet-commerciële bestemming immuniteit van executie geniet. Deze immuniteit geldt ongeacht de reden voor het beslag of de achtergrond van de vordering. Dit is op dit moment een regel van internationaal gewoonterecht die Nederland bindt. De regel is bevestigd door het Internationaal Gerechtshof te Den Haag en ook herhaaldelijk door de Nederlandse Hoge Raad, meest recentelijk in 2020. Een voorstel tot ratificatie van het hierboven genoemde VN-verdrag ligt op dit moment in de Tweede Kamer.5 Vanwege de, ook in de Grondwet vastgelegde, voorrang van internationaal recht op nationaal recht kan Nederland hier niet bij nationale wet van afwijken. Een dergelijke nationale wet zou namelijk in strijd zijn met internationaal recht en kan derhalve niet ingeroepen worden tegen een vreemde staat. Confiscatie van tegoeden van vreemde staten met een publieke, niet-commerciële bestemming binnen de Nederlandse rechtsorde is dus niet mogelijk.
Hoe beoordeelt u het voorstel om de staatsimmuniteit van staten die zijn aangeduid als plegers van ernstige, internationaal erkende misdrijven te beperken tot de ambassade, de diplomatieke missie en historisch cultureel erfgoed?3
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, biedt het internationaal recht hier geen basis voor. Het internationaal recht, zoals onder andere weergegeven in het 2004 VN Verdrag inzake jurisdictionele immuniteiten van Staten en hun eigendommen, bepaalt dat staatseigendom met een publieke, niet-commerciële bestemming immuniteit van executie geniet. Deze immuniteit geldt ongeacht de reden voor het beslag of de achtergrond van de vordering. Dit is een regel van internationaal gewoonterecht die Nederland bindt. De regel is bevestigd door het Internationaal Gerechtshof te Den Haag en ook herhaaldelijk door de Nederlandse Hoge Raad, meest recentelijk in 2020. Een voorstel tot ratificatie van het hierboven genoemde VN-verdrag ligt op dit moment in de Tweede Kamer.7 Vanwege de, ook in de Grondwet vastgelegde, voorrang van internationaal recht op nationaal recht kan Nederland hier niet van afwijken. Confiscatie van tegoeden van vreemde staten met een publieke, niet-commerciële bestemming binnen de Nederlandse rechtsorde is dus niet mogelijk.
Hoe beoordeelt u het voorstel om het voor private schuldeisers mogelijk te maken rechtmatige vorderingen makkelijker te innen in ruil voor een bijdrage aan de wederopbouw in Oekraïne?4
Zoals al aangeven in het antwoord op vragen 5 en 6 beperkt het internationaal recht, zoals geïmplementeerd in het Nederlandse recht, beslaglegging op vermogen van vreemde staten, ook voor private schuldeisers. Beslaglegging op vermogen met een publieke, niet-commerciële bestemming is niet toegestaan. Nederland kan hier niet bij nationale wet van afwijken. Hierop zijn geen uitzonderingen mogelijk. Het is wel mogelijk beslag te leggen op vermogen van vreemde staten met een commerciële, niet-publieke bestemming. Daarbij ligt, volgens vaste jurisprudentie, de bewijslast voor het aantonen van de commerciële, niet-publieke bestemming van het vermogen waarop beslag beoogd wordt bij de beslaglegger.
Bent u bereid om met spoed te onderzoeken op welke wijze wettelijk kan worden geregeld dat bevroren Russische tegoeden geconfisqueerd worden ten behoeve van de wederopbouw van Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 bespreekt het kabinet bespreekt de mogelijkheden om bevroren tegoeden te confisqueren en deze vervolgens in te zetten voor de wederopbouw van Oekraïne intern en met partners binnen en buiten de EU. Vooralsnog zijn er, zoals aangegeven in het antwoord op vragen 5, 6, en 7 geen concrete juridische stappen geïdentificeerd die dit mogelijk maken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Sociaal ondernemen groeit (te) langzaam naar volwassenheid’. |
|
Jan de Graaf (CDA), Suzanne Kröger (GL), Romke de Jong (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sociaal ondernemen groeit (te) langzaam naar volwassenheid»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst, dat er aan aandacht voor sociale ondernemingen geen gebrek is, maar dat het macro-economisch «nog niet bijster veel» voorstelt?
Een erg goed zicht op de bijdrage van maatschappelijke ondernemingen2 aan de economie in Nederland ontbreekt, mede vanwege uiteenlopende definities. In vergelijking met andere landen in Europa lijkt die bijdrage in Nederland relatief beperkt te zijn, mede verband houdend met de door de Europese Commissie en Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling gehanteerde begrip «sociale economie», waartoe vertaald naar de Nederlandse situatie een goed deel van het maatschappelijk middenveld (waaronder scholen, verzorgings- en verpleeghuizen en woningcorporaties) kan worden gerekend.
Overigens merk ik daarbij op dat het economisch aandeel van Nederlandse maatschappelijke ondernemingen zich niet tot Nederland beperkt. Een deel van de deze ondernemingen richt zich op de waardeketen en daarmee samenhangend op betere prijzen voor producenten in ontwikkelingslanden.
Herkent u de geluiden dat financiering moeilijk is aan te trekken, omdat het bij sociale ondernemingen vaak gaat om nieuwe, onbekende verdienmodellen maar juist ook omdat bij een sociale onderneming die winst maakt wordt getwijfeld of die wel werkelijk sociaal is?
Uit de Social Enterprise Monitor 2020–2021 blijkt dat maar een klein deel van de maatschappelijke ondernemingen (4%) niet succesvol is na haar financieringsaanvraag in het verkrijgen van de financiering. Dit is relatief laag vergeleken met de constatering uit de meest recente financieringsmonitor dat 23% van het mkb niet succesvol is in het verkrijgen van de financiering na de aanvraag.
De meeste maatschappelijke ondernemingen maken gebruik van een mix van financieringsvormen (waaronder emissie van aandelen, kredietfinanciering, crowd funding, publieke financiering, social impact bonds, etcetera). Ook kunnen ze gebruik maken van financieringsinstrumenten als de BMKB-regeling en via Stichting Qredits Microfinanciering. Voor advies bij het vinden van financiering kunnen maatschappelijk ondernemers terecht bij de Kamer van Koophandel.3
In Nederland zijn er diverse private fondsen die zich richten op de financiering van maatschappelijke ondernemingen. Grofweg zijn er twee type investeringsfondsen: «impact venture»-fondsen en «venture philanthropy»-fondsen. Beide type fondsen zijn goed bekend met de verdienmodellen van maatschappelijke ondernemingen. In geval van onzekerheid over het verdienmodel van een onderneming, bijvoorbeeld vanwege de onderbouwing hiervan, zijn laatstgenoemde fondsen doorgaans bereid wat meer risico te nemen dan de eerstgenoemde fondsen. Naast deze private investeringsfondsen zijn er ook publiek-private investeringsfondsen. In het FD-artikel wordt hiervan een voorbeeld gegeven: het Brabant Outcomes Fund.
Het maken van winst vormt voor genoemde fondsen en andere investeerders zoals maatschappelijk geëngageerde business angels geen enkel beletsel zolang het realiseren van maatschappelijke impact maar voorop staat.
Deelt u de mening dat het versterken van (lokale) sociale ondernemingen gemeenten kan helpen te voldoen aan vergaande duurzame en sociale doelen, maar dat lokale overheden maar mondjesmaat de weg weten?
Met het wetsvoorstel voor de maatschappelijke BV (BVm) dat momenteel in voorbereiding is, beoogt het kabinet het voor lokale en provinciale overheden makkelijker te maken de door een BVm gedreven onderneming als een maatschappelijke onderneming te herkennen.
Lokale en provinciale overheden kunnen zich voor advies over maatschappelijk verantwoord inkopen wenden tot PIANOo.4 Dit expertisecentrum biedt op dit vlak hulp aan aanbestedende diensten en hoe zij in contact kunnen komen met maatschappelijke ondernemingen. Zo heeft het expertisecentrum een zakboek en routekaart ontwikkeld die helpen de twee verschillende werelden van de beleidsmakers en maatschappelijke ondernemers, dichter bij elkaar te brengen.
Het maatschappelijk ondernemerschap kan meer vleugels krijgen indien gemeenten en provincies maatschappelijk verantwoord inkopen en bereid zijn in zee te gaan met maatschappelijke ondernemingen, ook als deze voor hun diensten of producten een iets hogere prijs in rekening brengen.
Dat gemeenten, provincies en maatschappelijke ondernemingen elkaar kunnen versterken bij het voldoen aan vergaande duurzame en sociale doelen wordt in de City Deal Impact Ondernemen ten volle onderkend. Zo richt de City Deal zich op de versterking van het impact ecosysteem, door netwerkvorming te stimuleren, verdienmodellen op maatschappelijke opgaven te ontwerpen, in te zetten op doorgroei en opschaling van maatschappelijke ondernemingen en door financieringsstromen voor deze ondernemingen toegankelijker te maken.
Welke manieren ziet u om lokale en provinciale overheden te stimuleren om te kiezen voor sociale ondernemingen, bijvoorbeeld in inkoop- en aanbestedingsbeleid, maar ook door het doen van impactinvesteringen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met specifieke drempels die sociaal ondernemers ervaren bij opschaling van hun onderneming? Ziet u noodzaak of toegevoegde waarde om in het start- en scale-upbeleid specifiek aandacht te besteden aan sociale ondernemingen?
Belangrijk kenmerk van een maatschappelijke onderneming is dat het verdienmodel van de onderneming niet op zichzelf staat maar een middel is voor het realiseren van maatschappelijke impact. Maatschappelijke impact staat dus voorop. Dit betekent dat investeerders in de regel genoegen moeten nemen met een lager financieel rendement op hun investeringen dan gebruikelijk. Maatschappelijke ondernemingen in de scale-upfase kunnen problemen ondervinden als zij voor hun verdere groei zijn aangewezen op reguliere investeerders.
De Europese Commissie heeft in het Actieplan Sociale Economie aangekondigd in 2022 nieuwe financiële producten te zullen ontwikkelen in het kader van het InvestEU programma, dit met het oog op het stimuleren van private financiering naar de behoeften van maatschappelijke ondernemingen in alle fases van hun ontwikkeling. Daarbij zal een rol zijn weggelegd voor InvestNL als uitvoeringspartner van InvestEU.
Bent u bekend met het in bredere zin ontbreken van herkenning en erkenning van sociale ondernemingen, zowel in wetgeving als in beleid?
Al lange tijd vragen maatschappelijke ondernemers om herkenning en erkenning voor wat zij doen. Dit speelt niet in Nederland maar ook in het buitenland. Aan deze vraag komt het kabinet tegemoet door een wettelijke regeling te treffen waardoor Nederland op dit punt niet langer een witte vlek zal zijn op de Europese kaart. In voorbereiding is een wetsvoorstel voor de maatschappelijke BV (BVm). Eind dit jaar, mogelijk begin 2023 zal het wetsvoorstel in consultatie worden gegeven. Dit betekent dat niet eerder dan in de loop van 2023 het wetsvoorstel voor behandeling naar de Kamer zal kunnen worden gestuurd.
De BVm beoogt een heldere en eenduidige rechtsstructuur te bieden die het voor investeerders en opdrachtgevers makkelijker maakt de door de BVm gedreven onderneming te herkennen als een maatschappelijke onderneming. Nu is dit voor de investeerders en opdrachtgevers vaak een opgave omdat de ondernemingen die claimen een maatschappelijke onderneming te zijn, dit op uiteenlopende wijze hebben geborgd door middel van bijvoorbeeld combinaties van entiteiten, uiteenlopende regelingen in statuten, eventuele contracten met stakeholders en/of door middel van een of meer van de mogelijkheden van certificering (o.a. pso-ladder, B corp en Code Sociaal Ondernemen).
Herkent u het beeld dat geschetst wordt dat Nederland een «witte vlek» is op de Europese kaart van sociaal ondernemen, omdat het ten opzichte van andere Europese landen ontbreekt aan een wettelijk kader?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de invoering van de besloten vennootschap met maatschappelijk doel (BVm) tegemoet kan komen aan de schroom bij opdrachtgevers en investeerders om meer met sociale ondernemingen zaken te doen, maar ook tegemoet kan komen aan dat ontbreken van herkenning en erkenning? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer bent u van plan om de wet die de invoering van de BVm mogelijk maakt naar de Tweede Kamer te sturen? Bent u bereid om dit nog in 2022 te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Door de Nederlandse regering erkende MTCS-certificaten |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de in Maleisië aangespannen rechtszaak door houtkapbedrijf Samling tegen de inheemse ngo «SAVE Rivers» en inheemse leiders, naar aanleiding van de melding op de website van SAVE Rivers over twee bij Malaysian Timber Certification Scheme (MTCS) formeel ingediende klachten van inheemse gemeenschappen met betrekking tot door de Nederlandse regering erkende MTCS-certificaten?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Bent u bekend met het feit dat het bedrijf Samling in voornoemde rechtszaak – een Strategic Lawsuit Against Public Participation (SLAPP)2 pur sang – circa 1 miljoen euro aan schadevergoeding eist van SAVE Rivers en inheemse leiders?
Ik ben ervan op de hoogte dat een rechtszaak is aangespannen door het bedrijf Samling en dat er een schadevergoeding van circa 1 miljoen euro wordt geëist.
Bent u van mening dat de Malaysian Timber Certification Council (MTCC) hiermee een effectieve klachtenprocedure toepast, conform criterium 2.5 van het Nederlandse houtinkoopbeleid, dat voorschrijft dat conflicten over bosbeheer en -gebruik, arbeidsomstandigheden en sociale voorzieningen worden opgelost?
Of een effectieve klachtenprocedure is toegepast kan ik niet beoordelen. Ik zal TPAC verzoeken om, naar aanleiding van de door mij ontvangen signalen over MTCS, in gesprek te gaan met PEFC International3 over de signalen en de wijze waarop deze zijn opgepakt. Dit staat los van de hierboven genoemde rechtszaak.
Welke stappen neemt u om genoemde rechtszaak te stoppen, opdat in overeenstemming met de eisen van het Nederlandse houtinkoopbeleid belanghebbenden een dergelijk significant conflict oplossen?
Zoals hiervoor benoemd zal ik TPAC vragen om, naar aanleiding van de door mij ontvangen signalen over MTCS, in gesprek te gaan met PEFC International over de signalen en de wijze waarop deze zijn opgepakt. Voor de volledigheid hecht ik er aan op te merken dat Nederland zich niet mengt met de interne rechtsgang in andere landen. Dat laat onverlet dat de ambassade het verloop van de rechtszaak in de gaten houdt.
Heeft de MTCC de Nederlandse regering voorafgaand aan het verlopen van de vijfjarige erkenningstermijn tijdig verzocht om een herbeoordeling, mede gezien het feit dat de MTCC in 2020–2021 een nieuwe standaard heeft aangenomen die reeds wordt toegepast?3 Zo ja, waarom heeft er nog geen herbeoordeling plaatsgevonden? Zo nee, werd de erkenning van MTCS per 18 januari 2022 effectief ingetrokken c.q. opgeschort?
Nee, de Malaysian Timber Certification Counsil (MTCC) heeft de Nederlandse regering niet verzocht om een herbeoordeling. De MTCC is daartoe ook niet verplicht. MTCS is in 2021 door de Programme for the Endorsement of Forest Certification International (PEFC International), een mondiaal keurmerk voor duurzaam bosbeheer, goedgekeurd («endorsed») als landensysteem binnen PEFC. MTCS hout wordt alleen geleverd met een PEFC keurmerk en is niet herkenbaar als MTCS. MTCS is toegelaten tot het Rijksinkoopbeleid, zolang PEFC International is toegelaten tot het Rijksinkoopbeleid. PEFC International is in april 2020 door TPAC positief beoordeeld.
Heeft de Toetsingscommissie Inkoop Hout (TPAC) van de overheid op basis van de klachtenprocedure van Stichting Milieukeur het expliciete mandaat van de regering om lopende erkenning van een certificeringssysteem te schorsen? Zo ja, op welke gronden kunnen belanghebbenden een dergelijke corrigerende interventie bewerkstelligen?
TPAC handelt op basis van de TPAS en de TPAC User Manual. Conform deze stukken beperkt TPAC zich tot het op verzoek van het Ministerie van IenW uitbrengen van advies aan de Staatssecretaris van IenW. Een eventuele uitsluiting van een certificeringssysteem in het kader van het Rijksinkoopbeleid is ter beoordeling van de overheid zelf.
Bent u bereid tot een onmiddellijke schorsing van MTCS, zoals gevraagd door een Maleisische delegatie van inheemsen die van 11 tot en met 13 mei een bezoek aan Nederland bracht, een verzoek dat ook is benadrukt door vier Nederlandse ngo’s in een brief aan u van 22 april 2022? Zo ja, welke status heeft het hout met MTCS-label dat na januari 2022 naar Nederland verscheept is?
TPAS en de TPAC User Manual beschrijven welke stappen van toepassing zijn. Zoals benoemd zal ik TPAC verzoeken om in gesprek te gaan met PEFC International over de signalen en de wijze waarop deze zijn opgepakt. Pas na dat gesprek wordt bezien of eventuele volgende stappen genomen moeten worden.
Bent u bekend met het in december 2020 door de Internationale Tropisch Hout Organisatie (ITHO) geaccepteerde projectvoorstel voor duurzaam bosbeheer en bosherstel in de Upper Baram Forest Area (UBFA), dat een van de laatste resterende boscomplexen in Sarawak vormt – met een vitale rol voor biodiversiteit, leefomgeving van inheemse gemeenschappen en als klimaatbuffer? Bent u ermee bekend dat, naast een bijdrage van de deelstaatregering van Sarawak aan bovengenoemd voorstel, ook door vier andere financiers reeds een bijdrage is toegezegd? Bent u bereid het openstaande bedrag op het projectbudget (USD 258.045,40 ofwel 27,6% van het totale ITHO-budget) te financieren?4
Voor de beantwoording van deze vraag is overleg geweest met het Ministerie van LNV. Dit projectvoorstel is bekend. Het projectvoorstel is geaccepteerd door de Internationale Tropisch Houtraad, het hoogste orgaan van de ITHO, het uitvoerend orgaan van de Internationale Tropisch Houtovereenkomst waar Nederland en de andere EU-lidstaten partij in zijn.
Naast de verplichte contributie kunnen aangesloten partijen aanvullende vrijwillige bijdragen aan de ITHO leveren voor de uitvoering van projecten. Ook hebben andere partijen, waaronder een niet-gouvernementele organisatie, bijdragen toegezegd aan het projectvoorstel. Er wordt geen aanleiding gezien om het openstaande bedrag te financieren.
Was artikel 3.13 in het inkoopbeleid geldig gedurende de loopduur van de erkenning? Of klopt de stelling van de TPAC dat hun het mandaat was ontnomen om te monitoren en actie te ondernemen conform dit artikel?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 handelt TPAC op basis van de TPAS en de TPAC User Manual. Conform deze stukken handelt TPAC alleen op mijn verzoek en heeft het binnen het Rijksinkoopbeleid geen eigenstandige bevoegdheid om te handelen.
Het bericht ‘De tijd tikt in het Klokkenhof’ van Bond Precaire Woonvormen van 30 mei jongsleden |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «De tijd tikt in het Klokkenhof»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
De bewoners van het betreffende complex huren met een generiek tijdelijk contract. Het complex is aangemerkt om grootschalig te worden gerenoveerd. Ik ben blij dat de eigenaar van het complex de woningen zo lang mogelijk beschikbaar houdt totdat de werkzaamheden worden gestart. Zo worden deze woningen zo lang mogelijk in de voorraad gehouden.
Bent u bekend met dit soort praktijken, waarin de verhuurder de huurder laat verhuizen omdat verhuurder anders een huurcontract voor onbepaalde tijd moet geven? Zo ja, sinds wanneer?
Een tijdelijk huurcontract wordt afgesloten voor een bepaalde periode waarna de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning. Het doet daarbij niet ter zake wat de reden daarvan is. Door het opzeggen (niet verlengen) van een generiek tijdelijk contract door de verhuurder ontstaat geen wettelijke grondslag om met terugwerkende kracht een vast huurcontract te krijgen. Ook niet als de huurder vervolgens in hetzelfde complex een nieuwe tijdelijke huurovereenkomst aangaat. Wat hier meespeelt is dat de woningen moeten worden gerenoveerd en de verhuurder zo lang als mogelijk de woningen bewoond wil houden.
Deelt u de mening dat deze huurders met terugwerkende kracht recht hebben op een huurcontract voor onbepaalde tijd, aangezien de verhuurder, Vesteda, oneigenlijk gebruik maakt van de Wet doorstroming huurmarkt en het zelf intern ruilen noemt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat Vesteda en de gemeente geen hulp willen bieden?
Het is aan de verhuurder en de gemeente in hoeverre zij hulp willen en kunnen bieden bij het vinden van vervolghuisvesting als een tijdelijke huurovereenkomst afloopt. Wat hierbij meespeelt is dat het complex op een gegeven moment grootschalig moet worden gerenoveerd en het dan vrij moet zijn van huur en gebruik. Het is feitelijk juist dat een tijdelijk huurcontract een bepaalde looptijd heeft en dat de wachttijd voor een sociale huurwoning lang is.
Wat vindt u van de uitspraak van de teamleider Woonmarkt van de gemeente Amsterdam als deze het volgende zegt «het aangaan van een tijdelijk contract heeft de consequentie dat deze afloopt», terwijl het een feit is dat huurders met name in grote steden als Amsterdam geen keuzevrijheid hebben omdat de wachttijd voor een sociale huurwoning vele jaren bedraagt?
Zie antwoord vraag 5.
Mag Vesteda op deze manier een huurcontract voor onbepaalde tijd omzeilen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4
Welke maatregelen heeft u genomen of gaat u nemen om dit soort praktijken te voorkomen?
Zoals ik in mijn brief van 19 mei 2022 over het programma Betaalbaar Wonen heb aangegeven, ga ik mij ervoor inzetten om een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS dwingend te maken. Hiermee mitigeer ik voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen. Dit zal het gebruik van tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. Dit komt ook ten goede aan de woonzekerheid van huurders. De Wet doorstroming huurmarkt 2015 beoogde het aanbod van huurwoningen te vergroten door tijdelijke verhuur toe te staan. Deze mogelijkheid blijft bestaan om zo meer woningen aan de voorraad toe te voegen in tijden van schaarste. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. We kijken naar de mogelijkheid om gemeenten daartoe een wettelijk instrumentarium te geven. In de meeste gevallen krijgt een huurder een vast huurcontract als de verhuurder het generiek tijdelijk huurcontract als proefperiode gebruikt. Ik zie geen reden om daar generiek maatregelen voor te treffen anders dan het genoemde wettelijke instrumentarium voor gemeenten om generieke tijdelijke verhuur te kunnen verbieden in kwetsbare wijken.
Welk belang weegt volgens u hierin zwaarder, dat van de huurder die dakloos raakt of het belang van de verhuurder? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 8 kijk ik naar alle belangen van huurders en verhuurders. Generieke tijdelijke contracten kunnen tot meer aanbod leiden waardoor dakloosheid juist kan worden voorkomen. Huurders worden reeds op diverse manieren beschermd. Zo heeft een huurder met een generiek tijdelijk huurcontract in het gereguleerde segment huurprijsbescherming. Huurders met een tijdelijk huurcontract van 2 jaar of korter kunnen nog tot zes maanden na afloop van dat tijdelijke huurcontract een toets van de aanvangshuurprijs vragen. Daarnaast is het de verhuurder niet toegestaan een minimumduur in de overeenkomst op te nemen. Indien dit wel gebeurt staat het de huurder vrij hierover advies in te winnen bij het Juridisch Loket of de zaak voor te leggen bij de rechtbank. De verhuurder mag gedurende de looptijd van de tijdelijke huurovereenkomst de huur niet opzeggen. Tussen drie maanden en een maand voor het einde van de looptijd van de tijdelijke huurovereenkomst moet de verhuurder de huurder schriftelijk informeren dat de huur op de afgesproken einddatum eindigt. Doet een verhuurder dat niet dan ontstaat er van rechtswege een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Kunt u aangeven op welke manier in deze casus uitvoering gegeven wordt aan uw besluit dat woonzekerheid de norm is, aangezien deze huurders wel graag woonzekerheid willen maar hen geen huurcontract voor onbepaalde tijd aangeboden wordt met als gevolg dat ze nu helemaal geen woonzekerheid hebben en zelfs dakloos raken?
Zie het antwoord op vraag 8.
Hoe kan het zo zijn dat u stelt dat huurcontracten voor onbepaalde tijd de norm blijven, maar ondertussen verhuurders alle mogelijkheden krijgen om huurcontracten voor bepaalde tijd aan te bieden?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe vaak gebeurt het dat huurders met een tijdelijk contract op basis van de Leegstandwet en op basis van de Wet doorstroming huurmarkt door de verhuurder verplicht worden gesteld om te verhuizen naar een andere woning binnen hetzelfde complex, omdat de verhuurder anders verplicht is om die huurders een huurcontract aan te bieden voor onbepaalde tijd? Mocht u niet over deze gegevens beschikken, bent u dan bereid om hier onderzoek naar te doen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Die cijfers zijn op dat (micro)niveau niet bekend. Niemand kan overigens worden gedwongen om te verhuizen binnen hetzelfde complex. Het blijft ondanks de krappe woningmarkt uiteindelijk altijd een keuze van de huurder waar deze zich wil vestigen. Het is volgens het CBS en de evaluatie van de wet doorstroming huurmarkt lastig gebleken om op macroniveau betrouwbare gegevens te verzamelen over het gebruik van tijdelijke huurcontracten. Ik vind het derhalve niet opportuun om aan uw verzoek te voldoen.
Wat voor gevolgen hebben deze verplichte verhuizingen op de geestelijke en lichamelijke gezondheid van huurders?
Het is mijn verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat iedereen prettig kan wonen. Ik besef dat dit niet altijd voor iedereen lukt. Zeker niet als een complex op de lijst staat voor sloop en/of vernieuwbouw. Maar ik hecht er ook waarde aan dat een dergelijk complex dan wel tijdelijk kan worden bewoond zodat alle woonruimte in deze tijden van schaarste kunnen worden gebruikt. Het gevolg daarvan is wel dat verhuurders logischerwijs geen vaste huurcontracten kunnen aanbieden.
Kunt u aangeven in welke mate de belangen van minderjarige kinderen, conform art. 3 Internationaal Verdrag van de Rechten van het kind, zijn meegenomen in het besluit de huurders te laten verhuizen?
Het is mij onbekend of er in het gebouw van Vesteda ouders met kinderen gehuisvest waren die geen passende huisvesting hebben gevonden nadat hun tijdelijke huurovereenkomst eindigde. Indien huurders vinden dat de belangen van hun kinderen geschaad zijn door de beëindiging van hun tijdelijke huuroverkomst en de wijze waarop Vesteda daarmee in de praktijk omgaat, kunnen ze hun zaak voorleggen aan de kantonrechter. De rechter zal in zijn oordeel over de rechtmatigheid van de beëindiging van de huur de belangen van de betrokken kinderen meewegen.
Wat vindt u van de rol van de gemeente Amsterdam in deze casus? Kunt u daarbij ingaan op wat de rol van de gemeente is en hoe zij deze in deze casus ingevuld heeft?
De huurders die in het complex wonen met een generiek tijdelijk huurcontract waarvan de looptijd is geëindigd, hebben geen terugkeergarantie. Immers, de tijdelijke huurovereenkomst is op wettelijke basis geëindigd. Voor de bewoners met een vast huurcontract heeft Vesteda een plan opgesteld waarbij sprake is van terugkeer na de renovatie. Bij renovatie van een woning kan een bouwvergunning of een vergunning voor afwijking van een bestemming nodig zijn. Aan een bouwvergunning kunnen enkel eisen gesteld worden met betrekking tot onder meer de veiligheid en gezondheid van bouwwerken. Bij een vergunning voor afwijking van de bestemming kunnen alleen eisen gesteld worden inzake de impact op fysieke leefomgeving. Aan zo een vergunning kunnen geen eisen gesteld worden ter voorkoming van dakloosheid. Dit is ook niet noodzakelijk aangezien huurders met een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd reeds huurbescherming hebben bij een renovatie en huurders met een tijdelijke overeenkomst bij het aangaan van die overeenkomst weten dat deze zal eindigen op het afgesproken tijdstip. De verhuurder kan zo’n tijdelijke huurovereenkomst dus niet zomaar tussentijds opzeggen omwille van een renovatie.
Welke mogelijkheden had en/of heeft de gemeente Amsterdam om garanties te eisen bij het verlenen van een vergunning om alle bewoners een terugkeergarantie te bieden of er in ieder geval voor te zorgen dat mensen niet dakloos worden gemaakt? Kan een gemeente in zijn algemeenheid eisen stellen aan het verlenen van een vergunning ter voorkoming van dakloosheid? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid met aanvullende wet- en regelgeving te komen ter voorkoming van dakloosheid? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Mogen we deze praktijken van Vesteda gelijkschakelen aan een huisuitzetting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet deze huisuitzetting verlopen conform internationale verdragen, die toezien op het recht op behoorlijke huisvesting, waar Nederland zich aan gecommitteerd heeft?
Wanneer een tijdelijke huurovereenkomst eindigt en de verhuurder heeft de huurder hier tijdig van in kennis gesteld, is er geen sprake van een huisuitzetting. Een tijdelijk huurcontract wordt namelijk afgesloten voor een bepaalde periode waarna de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning. Daarnaast gaat er bij een huisuitzetting een vonnis van een rechter vooraf die rekening houdt met alle omstandigheden van de individuele situatie. Het is niet relevant of een verhuurder de tijdelijke huurovereenkomst eindigt (niet verlengt) vanwege renovatie of dat de verhuurder om een andere reden weer beschikking wil hebben over de woning.
Bent u bereid om de gemeente Amsterdam c.q. Vesteda aan te spreken en hen duidelijk te maken dat herhuisvesting verplicht is?
Zie het antwoord op vraag 15 en 16. Aangezien herhuisvesting geen verplichting is voor de verhuurder en de gemeente als een tijdelijke huurovereenkomst afloopt, zie ik geen aanleiding om hierover met de door u genoemde organisaties in gesprek te gaan. Wel heb ik bij Vesteda onder de aandacht gebracht dat er in situaties waarbij sprake is van vernieuwbouw gebruik kan worden gemaakt van tijdelijke contracten op grond van de Leegstandwet waarmee een woning aan één huurder kan worden verhuurd tot maximaal zeven jaar tot dat de vernieuwbouw daadwerkelijk plaatsvindt.
Rust er op de (lokale) overheid, dan wel de verhuurder in het kader van mensenrechten (en kinderrechten) de plicht om dakloosheid te voorkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Als met de vraag de zorgplicht van de overheid op grond van artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest wordt bedoeld kan ik u het volgende melden. Hierin is de verplichting voor de overheid opgenomen om maatregelen te nemen om dakloosheid te voorkomen en tegen te gaan. Dit is een inspanningsverplichting die zich richt tot de overheid en niet (direct) tot private partijen. Dit betekent dan ook dat niet iedere gedwongen huisuitzetting verboden is. Evenmin houdt dit grondrecht in dat de overheid bij een huisuitzetting door een private partij moet voorzien in alternatieve huisvesting. Wel houdt dit grondrecht in dat de overheid bij gedwongen huisuitzettingen door private partijen moet voorzien in een effectief systeem van rechtsbescherming. Indien kinderen getroffen worden door een gedwongen huisuitzetting moeten op basis van het Kinderrechtenverdrag bij de beoordeling van de rechtmatigheid ervan de belangen van deze kinderen worden meewegen.
In de aangehaalde casus is geen sprake van dakloosheid of een gedwongen huisuitzetting. Het betreft het aflopen van de termijn waarvoor een tijdelijke huurovereenkomst is aangegaan. Een huurder die een tijdelijke huurovereenkomst aangaat weet op dat moment dat de huurovereenkomst zal eindigen op het afgesproken tijdstip. Indien een huurder weigert te vertrekken kan de verhuurder bij de kantonrechter verzoeken om een huisuitzetting. Deze rechterlijke procedure biedt rechtsbescherming voor de huurder en indien er kinderen bij betrokken zijn, zal een rechter daar rekening mee houden. Mij is echter niet bekend of er rechtelijke uitspraken zijn in deze casus waarbij is overgegaan tot gedwongen huisuitzetting of dat er sprake is van huurders die op andere wijze dakloos zijn geworden.
Of iemand dakloos is geworden als direct gevolg van het beëindigen van een tijdelijk huurcontract is moeilijk te bepalen. Er kunnen meerdere factoren spelen waarom iemand dakloos is geworden, zoals ook geconstateerd is door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving2. Vorig jaar heeft mijn ambtsvoorganger de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 naar uw Kamer gezonden. In deze evaluatie hebben een aantal geïnterviewde stakeholders/personen aangegeven dat er sprake is van onzekerheid over verlenging van de tijdelijke huurovereenkomst dan wel over vervolghuisvesting. De evaluatie gaat niet in op het aantal huurders dat dakloos is geworden na het niet verlengen van een tijdelijk huurcontract. Daarnaast komt een huurder met een tijdelijk huurcontract niet van de een op de andere dag op straat te staan. Ook de beëindiging van tijdelijke huurcontracten is van verschillende waarborgen voorzien. Zo moet de verhuurder de huurder schriftelijk informeren over de dag waarop de huur verstrijkt. Dit mag hij niet eerder doen dan drie maanden maar uiterlijk een maand voordat de bepaalde tijd van het contract is verstreken. Indien de verhuurder deze verplichting niet nakomt, wordt de huurovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd voor onbepaalde tijd verlengd.
Heeft het Rijk in het mensenrechtelijk kader van het recht op behoorlijke huisvesting de verplichting om te onderzoeken welke gevolgen wetten zoals de Wet doorstroming huurmarkt op dit mensenrecht hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Dit staat zowel in artikel 22, tweede lid, van de Grondwet als in meerdere verdragen (o.a. artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten). De zorgplicht van de overheid om dakloosheid te voorkomen en tegen te gaan is ook opgenomen in artikel 31 van het Europees Sociaal Handvest. Bij de totstandkoming van wetgeving dient altijd rekening gehouden te worden met de verenigbaarheid van de voorgestelde regeling met de Grondwet en een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Het doel van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 was om ervoor te zorgen dat met de introductie van tijdelijke huurovereenkomsten meer aanbod van woningen gerealiseerd zou worden en daarmee beter invulling gegeven kan worden aan dat recht op huisvesting. Het doel van de wet zou er dus aan moeten bijdragen dat door meer aanbod meer beschikbaarheid voor woningzoekende zou ontstaan en daarmee ook de doorstroming zou bevorderen. Hoewel de evaluatie een stijging van het aanbod laat zien is dit volgens de evaluatie niet direct te herleiden naar de Wet doorstroming huurmarkt 2015 maar het sluit dit ook niet uit.
Is het Rijk bijvoorbeeld verplicht om het effect van de Wet doorstroming huurmarkt op het verwezenlijken van het recht op huisvesting te monitoren? Hoort daarbij het monitoren van het aantal mensen dat in precaire huisvesting en/of dakloosheid terecht komt vanwege toepassing van de wet? Kunt u aangeven in welke mate u beschikt over deze informatie? Indien u niet over deze informatie beschikt, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, per wanneer kunnen wij de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
In de Wet doorstroming huurmarkt 2015 is een evaluatiebepaling opgenomen de wet binnen 5 jaar na inwerkingtreding te evalueren. Ik heb deze wettelijke verplichting uitgevoerd waarvan ik u de resultaten heb doen toekomen.3 Hoewel monitoring daarbij geen verplichting is, maakt het wel een wezenlijk onderdeel uit om de doeltreffendheid en effectiviteit van de wet te kunnen evalueren. In de evaluatie is gevraagd naar het gebruik van het aantal tijdelijke huurcontracten en op welke wijze verhuurders hebben geholpen bij het vinden van vervolghuisvesting. In die gevallen dat de huurder na het eindigen van de tijdelijke huurovereenkomst bij de verhuurder uit beeld is geraakt, kan niets gezegd worden over waar de huurder terecht is gekomen. In die zin is het niet zinvol om hier onderzoek naar te doen. In het WoOn2021 is aangegeven dat gemiddeld een op de vijf huurders die in de afgelopen twee jaar zijn verhuisd, een tijdelijke huurovereenkomst heeft afgesloten.
Deelt u de mening dat, indien metingen naar de effecten van wetten zoals de Wet doorstroming huurmarkt moeilijk gedaan kunnen worden, er toch gekeken moet worden hoe deze metingen, gezien de importantie van het onderwerp, namelijk verplichte uitvoering geven aan door Nederland geratificeerde verdragen, wel gedaan kunnen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel uw mening voor zover het de monitoring van de Wet doorstroming huurmarkt betreft. Ik beraad mij momenteel hoe dit beter in kaart kan worden gebracht. Het Woononderzoek geeft hiervoor de nodige aanknopingspunten.
Bent u bereid, in het kader van coherentie van beleid en integrale aanpak dakloosheid, om de Wet doorstroming huurmarkt opnieuw tegen het licht te houden indien blijkt dat deze wet huurders precaire/marginale huisvesting en/of dakloosheid in jaagt?
Zie het antwoord op vraag 8 en 16.
Is het Rijk volgens u verplicht om te onderzoeken of bepaalde bevolkingsgroepen op basis van hun leeftijd, inkomen, beperking of etnische achtergrond harder worden getroffen door de negatieve effecten van de Wet doorstroming huurmarkt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In de evaluatie is niet onderzocht of bepaalde groepen harder worden getroffen. Echter staat het buiten kijf dat discriminatie op welke grond dan ook verboden is en niet kan worden getolereerd.
Deelt u de mening dat de Wet doorstroming huurmarkt, die voor huurders bewezen nadelige effecten heeft, voornamelijk verhuurders bevoordeelt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u nu wel bereid om na alle eerder gestelde vragen de Wet doorstroming huurmarkt af te schaffen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet en bent u dan wel bereid om deze praktijken mee te nemen in de afweging om de Wet doorstroming Huurmarkt af te schaffen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 8.
Wanneer komt u met een herziening van de tijdelijke contracten?
Zie antwoord vraag 26.
Bent u bereid om per direct met reparatiewetgeving te komen om dit soort praktijken te stoppen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 26.
Bent u bereid om met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, Aedes, leegstandbeheerders en andere private partijen in gesprek te gaan en hen te wijzen op hun medeverantwoordelijkheid om dakloosheid te voorkomen? Zo ja, per wanneer kunnen we de resultaten uit deze gesprekken verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van voorkomen van huisuitzettingen is mijn departement in overleg met de genoemde partijen, zie daarvoor onder meer het statement met afspraken over het voorkomen van huisuitzettingen door huurachterstanden in coronatijd dat mijn ambtsvoorganger met hen naar buiten bracht.4 Een deel van deze partijen zal eveneens betrokken worden bij de uitwerking van de definitieve plannen voor de aanpak van dakloosheid, die Staatssecretaris Van Ooijen (VWS), Minister Schouten (SZW) en ik eind dit jaar met uw Kamer zullen delen.
Deelt u de mening dat commerciële verhuurders zich moeten houden aan het internationale recht op behoorlijke huisvesting? Zo ja, kunnen we dan spreken van een schending van dat recht als Vesteda deze huurders dakloos maakt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Een verhuurder heeft in beginsel geen wettelijke zorgplicht voor het vinden van vervolghuisvesting. De huurder weet bij het aangaan van een tijdelijke huurovereenkomst wanneer deze afloopt. Gedurende die tijd kan de huurder zoeken naar passende vervolghuisvesting.
Ook de beëindiging van tijdelijke huurcontracten is van verschillende waarborgen voorzien. Zo moet de verhuurder de huurder schriftelijk informeren over de dag waarop de huur verstrijkt. Indien de verhuurder deze verplichting niet nakomt, wordt de huurovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd voor onbepaalde tijd verlengd. Zie de ook de antwoorden op vragen 19 en 20.
Is het beleid dat Vesteda in deze casus voert verenigbaar met internationale mensenrechten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 30.
Vallen deze praktijken van Vesteda onder goed verhuurderschap? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het aanbieden van tijdelijke huurcontracten valt momenteel niet onder de reikwijdte van het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Zoals aangegeven en nader toegelicht in het antwoord bij vraag 8 heb ik in het programma Betaalbaar Wonen echter aangekondigd dat we het mogelijk gaan maken dat gemeenten, in kwetsbare gebieden waar hoge doorstroming ongewenst is, in staat worden gesteld om misbruik van een tijdelijke contractsvorm aan te pakken. Dit kan mogelijk landen in de Wet goed verhuurderschap.
Kunnen huurders zoals in deze of een soortgelijke casus straks een beroep doen op de Wet goed verhuurderschap? Zo nee, bent u bereid om dit wetsvoorstel hierop aan te passen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 32.
Deelt u de mening dat het dweilen met de kraan open is als u dakloosheid probeert uit te bannen door middel van huisvesting van aandachtsgroepen zoals dakloze mensen en aan de andere kant verhuurders als Vesteda tientallen huurders dakloos maken? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
De verhuurder heeft geen herhuisvestingsplicht als een tijdelijke huurovereenkomst is afgelopen. De tijdelijke huisvesting is bedoeld zodat de woningen korte tijd toch konden worden bewoond. Dat is een tijdelijke situatie. Ik deel uw mening niet dat iedereen waarvan de tijdelijke huurovereenkomst afloopt ook daadwerkelijk dakloos wordt. Voor het overige wijs ik u op het antwoord op vraag 39 en 40.
Op welke manieren heeft u uitvoering gegeven aan onze aangenomen motie om dakloosheid tot topprioriteit te maken (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 63)?
Samen met de Staatssecretaris Van Ooijen (VWS) en Minister Schouten (SZW) informeerde ik uw Kamer recent per brief over de uitgangspunten van de vernieuwde aanpak, waar huisvesting centraal in staat (Kamerstuk 32 847, nr. 134). Voor de aanpak van dakloosheid stelt het kabinet structureel € 65 miljoen euro per jaar extra beschikbaar. De definitieve plannen voor de aanpak van dakloosheid worden eind dit jaar met uw Kamer gedeeld. De leidende principes van de aanpak dakloosheid en de gezamenlijke ambitie zijn helder. Samen willen we dakloosheid in Nederland structureel voorkomen en bestrijden. Een aanpak die aansluit bij de Lissabon verklaring om dakloosheid te bestrijden, en op de lange termijn uit te bannen vanaf 2030. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Beckerman, door met de aanpak dakloosheid uitvoering te geven aan de aanbeveling van het College voor de Rechten van de Mens om dakloosheid tot topprioriteit te maken.
Heeft u een actielijn c.q. programma bedacht om uitvoering te geven aan de verklaring die Nederland in Lissabon getekend heeft om dakloosheid voor 2030 uit te bannen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom nog niet en wanneer komt u met deze actielijn en/of dit programma?
Zie antwoord vraag 35.
Deelt u de mening dat er bij huurders, die door hun verhuurder verplicht worden gesteld om meerdere keren binnen hetzelfde complex te verhuizen, geen sprake is van een echte verhuizing maar eigenlijk van dezelfde woning inruilen voor de andere? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Technisch gezien is er dan sprake van een verhuizing. Zoals ik in mijn antwoord op vraag op vraag 12 heb aangegeven is het uiteindelijk altijd een keuze van de huurder waar die zich wil vestigen.
Kunnen we nu vaststellen dat de Wet doorstroming huurmarkt zijn doel voorbijschiet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat huurders in deze casus eigenlijk geen huurcontract op basis van artikel 7:271 BW hadden moeten krijgen maar op basis van de Leegstandwet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Op grond van de Leegstandwet kan een verhuurder een vergunning aanvragen bij de gemeente voor de verhuur van een woonruimte die bestemd is voor afbraak of voor vernieuwbouw. De looptijd van zo een vergunning is maximaal zeven jaar. Op deze wijze kan een woning in de aanloop naar de vernieuwbouw toch tijdelijk worden verhuurd. Ik geef de voorkeur aan tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet indien er sprake is van vernieuwbouw omdat de tijdelijke huurovereenkomst in dat geval maximaal zeven jaar kan blijven lopen totdat de werkzaamheden aanvangen. Vesteda heeft aangegeven dat de renovatieplannen langere tijd niet concreet genoeg waren om een vergunning op grond van de Leegstandwet aan te kunnen vragen en dat ze derhalve generieke tijdelijke huurovereenkomsten hebben gebruikt om de woningen niet onnodig te onttrekken aan de woningvoorraad. Voor nieuwe verhuringen tot dat de werkzaamheden in juli 2023 plaats gaan vinden zal volgens Vesteda gebruikt gemaakt gaan worden van tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet. Voor zittende huurders met een generiek tijdelijk huurcontract dat eerder afloopt dan de werkzaamheden beginnen kan dit een oplossing zijn.
Klopt het dat verhuurders van woningen die gesloopt of gerenoveerd worden kunnen kiezen uit twee regimes, namelijk de Wet doorstroming huurmarkt en de Leegstandwet? Zo ja, was dit een opzet en kunt u hier uitgebreid op ingaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 39.
Hoeveel mensen wonen in precaire situaties en dus in onzekerheid zoals op basis van de Leegstandwet, jongerencontracten, tijdelijke contracten etc.? In het geval u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid om hier onderzoek nader te verrichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Zie het antwoord op vraag 21 en 22.
Deelt u de mening dat rechten van huurders steeds vaker geschonden worden, dan wel dat huurders onvoldoende beschermd worden en dat snel dus (nieuwe) wetgeving bovenop het Wetsvoorstel goed verhuurderschap nodig is om te kunnen voldoen aan het progressief verwezenlijken van het recht op behoorlijke huisvesting dat ook toeziet op bescherming van huurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 8 en 9.
Kunnen we vaststellen dat in het geval 100 huurders dakloos gemaakt worden ergens iets misgaat dat gerepareerd zou moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 42.
Kunnen we vaststellen dat huurders die acht jaar in hetzelfde complex wonen zodanig geworteld zijn en binding met de buurt hebben dat alleen al op grond daarvan sprake is van een huurcontract voor onbepaalde tijd, zeker nu gebleken is dat deze huurders een hulp voor de ouderen met een vast contract geweest zijn?
Ik kan mij voorstellen dat huurders binding hebben met de buurt indien zij langere tijd ergens wonen. Dat geldt ook voor bewoners die op grond van de Leegstandwet langere tijd in een pand wonen dat uiteindelijk wordt gesloopt. Maar gedurende die tijd kan er wel worden gewoond. Een generiek tijdelijk huurcontract wordt afgesloten voor een bepaalde periode waarna de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning. Door het opzeggen (niet verlengen) van een generiek tijdelijk contract door de verhuurder ontstaat geen vast huurcontract. Ook niet als de huurder vervolgens in hetzelfde complex een nieuwe tijdelijke huurovereenkomst aangaat. Wat hier meespeelt is dat de woningen moeten worden gerenoveerd en de verhuurder zo lang als mogelijk de woningen bewoond wil houden. Het is uiteindelijk altijd aan de rechter om te bepalen wanneer er een huurcontract van onbepaalde tijd is ontstaan.
Wat vindt u ervan dat 100 huurders met een tijdelijk contract ingeruild worden voor nieuwe huurders die meer kunnen betalen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunnen we concluderen dat huurders met een tijdelijk huurcontract minder rechten hebben dan huurders met huurcontract voor onbepaalde tijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, staat deze conclusie niet haaks op het recht op behoorlijke huisvesting waar Nederland zich aan gecommitteerd heeft en waarin staat dat huurders gelijkwaardig beschermd dienen te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 9 en 25.
Bent u bekend met het artikel «Flexhuurders voeren actie voor woonzekerheid: «Het systeem klopt voor geen meter»» van Bond Precaire Woonvormen?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de directeur van woningcorporatie Woonbron in het filmpje het volgende over tijdelijke huurders zegt: «wij helpen ze niet»?
De woningen in de door u ingebrachte casus staan op de nominatie om gesloopt te worden. Door in een dergelijke situatie generieke tijdelijke contracten aan te bieden kan een woning in de aanloop naar de sloop toch tijdelijk worden verhuurd. De consequentie is wel dat de tijdelijke verhuur eindig is. Immers, de woningen moeten worden gesloopt en derhalve leeg opgeleverd. Indien een generiek tijdelijk huurcontract wordt verlengd, ontstaat een vast huurcontract wat in deze situatie onwenselijk is aangezien de woningen moeten worden gesloopt. De corporatie moet in dat geval zoeken naar een andere woning omdat er dan een vast huurcontract is ontstaan hoewel er woningzoekenden zijn die langer op de wachtlijst staan. Er kan mijns inziens geen alternatieve route ontstaan waarmee woningzoekenden sneller voor een sociale huurwoning in aanmerking komen dan diegene die op de wachtlijst staan doordat de corporatie de tijdelijke huurovereenkomst moet verlengen. In dat geval zullen verhuurders waarschijnlijk ook niet overgaan tot tijdelijke verhuur van woningen die op de nominatie staan voor sloop of vernieuwbouw wat (tijdelijke) leegstand tot gevolg heeft en wat ten koste gaat van een efficiënt gebruik van dergelijke woningen in een krappe woningmarkt. In dat licht begrijp ik de uitlatingen van de directeur van Woonbron.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van de directeur van Woonbron als hij stelt dat bewoners zoals Sonja die tot oktober in hun huis willen blijven, geen optie is want «Dan ga je automatisch over naar een vast huurcontract, wat betekent dat ik een vaste woning moet geven. Dat is niet eerlijk tegenover alle mensen die al jaren wachten»?
Zie antwoord vraag 48.
In hoeverre schendt deze directeur van Woonbron, vanwege het niet verlengen van een huurcontract omwille van het niet willen aanbieden van een huurcontract voor onbepaalde tijd, het recht op behoorlijke huisvesting aangezien woonzekerheid onderdeel is van dat recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 48.
Wat vindt u ervan dat ook woningcorporaties zoals Woonbron net als in eerder genoemde casus van Vesteda huurders na zoveel jaar geen verlenging van het huurcontract aanbieden omwille van het feit dat een woningcorporatie dan een huurcontract voor onbepaalde tijd moet aanbieden?
Zie antwoord vraag 48.
Wat vindt ervan dat deze flexhuurders ingeruild worden voor andere flexhuurders?
De corporatie kan er voor kiezen andere huurders met een tijdelijke huurovereenkomst te laten wonen in het betreffende complex totdat de woningen worden gesloopt. Om deze situatie te voorkomen kan er ook gebruik worden gemaakt van verhuur onder de Leegstandwet omdat de tijdelijke huurovereenkomst in dat geval maximaal zeven jaar kan blijven lopen totdat de werkzaamheden aanvangen en de verhuurder hierdoor minder kosten hoeft te maken. Het is echter aan de verhuurder welke contractsvorm wordt gebruikt.
Deelt u de mening dat een Bond Precaire Woonvormen eigenlijk niet zou mogen bestaan, omdat niemand precair zou mogen wonen? Zo ja, wat gaat u doen om dit precariaat uit te bannen? Zo nee, waarom niet?
Ik zet mij er zo goed als mogelijk voor in om excessen in de (huur)woningmarkt de bestrijden. Hoe ik dit ga doen heb ik onder meer in het programma betaalbaar wonen aan uw Kamer laten weten. Ik heb overigens niet de illusie dat er nooit een organisatie zoals de Bond Precaire Woonvormen zal bestaan.
Bent u bekend met het bericht «door gedwongen interne verhuizingen bouwden bewoners Vesteda» in het Parool van 13 juni jongstleden?3
Ja.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van de wethouder Volkshuisvesting in Amsterdam: «De verhuurder moet dan het huurcontract omzetten in een contract voor onbepaalde tijd. De constructie die hier door de verhuurder wordt gehanteerd, door bewoners een andere woning in hetzelfde pand aan te bieden, vindt de gemeente niet wenselijk. Dat is ook waarom we het rijk hebben gevraagd om met aanvullende instrumenten te komen voor de particuliere verhuurmarkt om misstanden aan te kunnen pakken en goed verhuurdersschap af te kunnen dwingen.»?
Het klopt dat een verhuurder een huurder na een tijdelijk huurcontract van twee jaar niet opnieuw een tijdelijk contract mag geven voor dezelfde woning. Indien de verhuurder dezelfde woning na afloop van de termijn aan de huurder wil blijven verhuren, dient het huurcontract te worden omgezet in een contract voor onbepaalde tijd. Het kan uiteraard zo zijn dat bepaalde constructies niet wenselijk worden geacht, ondanks het feit dat ze niet in strijd zijn met de wet en regelgeving. Met het wetsvoorstel goed verhuurderschap biedt het Rijk aanvullende instrumenten aan gemeenten om misstanden aan te pakken en goed verhuurderschap af te dwingen. Zoals aangegeven en nader toegelicht in het antwoord bij vraag 8 heb ik daarnaast in het programma Betaalbaar wonen aangekondigd dat we het mogelijk gaan maken dat gemeenten, in kwetsbare gebieden waar hoge doorstroming ongewenst is, in staat worden gesteld om misbruik van een tijdelijke contractsvorm aan te pakken.
Wat vindt u ervan dat huurders, net als bij de gestelde vragen over Change=, ook hier anoniem willen blijven?
Het staat iedereen vrij om anoniem te blijven bij het uiten van bezwaren en/of het indienen van klachten.
Mogen we inmiddels spreken van een patroon dat huurders hun rechten, als gevolg van de tijdelijkheid van hun huurcontracten, niet in het openbaar durven op te eisen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik begrijp dat huurders onzeker kunnen zijn om hun klachten bij de verhuurder onder de aandacht te brengen omdat ze een tijdelijk huurcontract hebben. Het gaat mij te ver om daarbij van een patroon te spreken omdat de meeste verhuurders ontvankelijk zijn voor klachten en hun huurders hierbij wijzen op de juiste kanalen. In het geval van een geschil moet het iedereen vrij staan om dit zonder belemmeringen of weerstand aan de Huurcommissie of de rechtbank voor te leggen. Daarom kunnen huurder en verhuurder tot twee jaar na de genoemde datum van 1 juli om een uitspraak van de Huurcommissie vragen over de servicekosten. Voorts kan een huurder met een tijdelijk huurcontract van twee jaar of korter ook nog tot zes maanden na afloop of verlenging van dat tijdelijke huurcontract een toets van de aanvangshuurprijs vragen.
Bent u nu voldoende overtuigd geraakt dat huurders onvoldoende hun rechten durven op te eisen ondanks uw aandringen om het wel te doen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 57.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Amsterdam naar het Rijk wijst voor aanvullende maatregelen?
Ik beschouw de gemeente Amsterdam als een constructieve en waardevolle partner. De gemeente Amsterdam denk veelal mee over hoe beleid vorm te geven en wetgeving te ontwerpen. Zij gebruiken daarbij de ervaring die in een grote stad is opgedaan en is daarmee waardevolle input voor mij. Ook voor wat betreft de ontwikkeling van het wetsvoorstel goed verhuurderschap.
Hebben gemeenten volgens u voldoende instrumenten in huis om deze misstanden aan te pakken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat in deze casus geen sprake is van misstanden. De woningen worden gerenoveerd en derhalve moeten de woningen leeg staan als hiertoe wordt overgegaan. Op grond van de Leegstandwet kan een verhuurder een vergunning aanvragen bij de gemeente voor de verhuur van een woonruimte die bestemd is voor afbraak of voor vernieuwbouw. Op deze wijze kan een woning in de aanloop naar de vernieuwbouw toch tijdelijk worden verhuurd. Ik geef de voorkeur aan tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet indien er sprake is van vernieuwbouw omdat de tijdelijke huurovereenkomst in dat geval kan blijven lopen totdat de werkzaamheden aanvangen. Echter is het gebruik van generieke tijdelijke contracten evenwel een middel om woningen in deze situatie tijdelijk te verhuren als de plannen nog niet concreet genoeg zijn. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 wil ik het voor gemeenten wel mogelijk maken om generieke tijdelijke verhuur in kwetsbare wijken te kunnen verbieden. In die aangewezen wijken kunnen verhuurders dan gebruik maken van de Leegstandwet indien er sprake is van sloop of vernieuwbouw.
Kan en moet de gemeente Amsterdam meer doen alleen het ongewenst verklaren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 60.
Wat vindt u ervan dat uit correspondentie uit 2021 tussen een bewoner en verhuurder Vesteda die door Het Parool is ingezien is gebleken dat een bewoner, van wie het contract afloopt, door de verhuurder geadviseerd wordt «om op zoek te gaan naar een buurman/vrouw in het pand die wellicht rond dezelfde einddatum zou willen ruilen van woning of ook vertrekt»?
Indien een generieke tijdelijke huurovereenkomst is afgelopen en deze wordt niet verlengd, zal de huurder elders een woning moeten vinden. Dat kan binnen hetzelfde complex zijn of elders. Het is uiteindelijk aan de huurder waar deze zich wil vestigen. De woningen in de door u ingebrachte casus staan op de nominatie om gesloopt te worden. Door in een dergelijke situatie generieke tijdelijke contracten aan te bieden kan een woning in de aanloop naar de sloop toch tijdelijk worden verhuurd.
Hoe kijkt u nu aan tegen het toetsen van de aanvangsprijs tot zes maanden na het einde van het tijdelijk contract van maximaal twee jaar bij de Huurcommissie aan nu gebleken is dat verhuurders telkens het tijdelijk contract met opnieuw maximaal twee jaar verlengen?
Het is wettelijk niet toegestaan een generiek tijdelijk contract te verlengen. Indien er sprake is van een verhuizing kan een verhuurder kunnen diezelfde huurder en de verhuurder een nieuw generiek tijdelijk huurcontract afsluiten waarvoor eveneens geldt dat de aanvangshuur tot zes maanden na het eindigen van de overeenkomst kan worden getoetst door de Huurcommissie.
Kunt u uitleggen wat huurders hebben aan uw uitspraak dat huurcontracten voor onbepaalde tijd de norm blijven? Wilt u daarin betrekken wat huurders in juridisch opzicht daaraan hebben?
Zie het antwoord op vraag 8 en 13.
Kunt u uitleggen op welke manier u woononzekerheid, en wat dit in mentale zin met huurders kan doen, laat meewegen in de weging van de Wet doorstroming huurmarkt? Kunt u daarbij aangeven hoeveel gewicht dit in de schaal legt?
Zie antwoord vraag 64.
Hoe komt het dat u het tekort aan betaalbare woningen wel als één van de oorzaken van dakloosheid noemt, maar niet het Wetsvoorstel voldoende betaalbare woningen gesteund hebt?
Er is in Nederland een tekort aan betaalbare woningen en het kabinet zet zich ervoor in om het aantal betaalbare woningen te laten toenemen. Zie hiervoor bijvoorbeeld de nationale prestatieafspraken, waarin de nieuwbouw van 250.000 sociale huurwoningen en 50.000 middeldure woningen door woningcorporaties zijn opgenomen. Het tekort aan betaalbare woningen is echter niet overal even groot en in de nationale prestatieafspraken wordt daar ook rekening mee gehouden: het is aan provincies en aan gemeenten, in samenspraak met woningcorporaties en huurdersorganisaties, om invulling te geven aan de lokale opgaven. Dat is een wezenlijk ander vertrekpunt dan het initiatiefwetsvoorstel, dat een algemene norm oplegt. Verder heb ik aangegeven dat ik mij zorgen maak dat het initiatiefwetsvoorstel leidt tot extra procedures en onzekerheid voor lokale partijen, en dat het lokale partijen beperkt in hun handelingsmogelijkheden. Het initiatiefwetsvoorstel draagt daarmee niet bij aan de voortgang van de sociale woningbouw.
Vindt u een opzegtermijn van één maand bij een tijdelijk contract in deze wooncrisis nog steeds rechtvaardig? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De opzegtermijn van een maand voor de huurder is gelijkgesteld aan de betalingstermijn voor de huurder. Een kortere opzegtermijn vind ik niet wenselijk aangezien de verhuurder voldoende de tijd moet kunnen hebben om een nieuwe huurder te vinden om te voorkomen dat de woning leeg komt te staan.
Kunt u aangeven in welke mate de verplichting, die de Nederlandse staat heeft om het recht op behoorlijke huisvesting «progressief te realiseren», een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming en monitoring van de Wet doorstroming huurmarkt 2015? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op deze progressieve realisatie door aan te geven in welke mate u acht dat de Wet doorstroming huurmarkt bijdraagt aan het progressief realiseren van het recht op behoorlijke huisvesting?
Zie de antwoorden op vragen 19 en 20.
Kunnen we met de kennis van nu concluderen dat de Wet doorstroming huurmarkt op gespannen voet staat met het internationale recht op behoorlijke huisvesting, dat Nederland verplicht om dat recht «progressief te realiseren»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het recht op huisvesting is verankerd in de Grondwet. Het doel van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 was om ervoor te zorgen dat met de introductie van tijdelijke huurovereenkomsten meer aanbod van woningen gerealiseerd zou worden en daarmee beter invulling gegeven kan worden aan dat recht op huisvesting. Het doel van de wet zou er dus aan moeten bijdragen dat door meer aanbod meer beschikbaarheid voor woningzoekende zou ontstaan en daarmee ook de doorstroming zou bevorderen. Hoewel de evaluatie een stijging van het aanbod laat zien is dit volgens de evaluatie niet direct te herleiden naar de Wet doorstroming huurmarkt 2015 maar het sluit dit ook niet uit. Zie verder het antwoord op vraag 19 en 20.
Mogen we concluderen dat de positie van huurders met een tijdelijk contract ten opzichte van de verhuurder ver uit balans is en mogen we alleen al op basis daarvan concluderen dat de Wet doorstroming huurmarkt niet gehandhaafd kan worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 8 en 9.
Welke plichten hebben verhuurders vanuit het internationaal recht op behoorlijke huisvesting waar Nederland zich aan gecommitteerd heeft?
Zie het antwoord op vraag 19 en 20
Bent u overtuigd geraakt van het feit dat huurders gezien de enorme woningnood veelal uit noodzaak een tijdelijk huurcontract afsluiten, want als hen een huurcontract voor onbepaalde tijd aangeboden zou worden zij deze te allen tijde zouden accepteren boven een tijdelijk huurcontract?
Ik ben het met u eens dat de meeste huurders liever huren met een vast huurcontract. Daarom is in het coalitieakkoord opgenomen dat vaste huurcontracten de norm blijven. Hoe ik hier uitvoering aan ga geven heb ik aangegeven onder vraag 8.
Deelt u de mening dat de financiële doelstelling(en) van commerciële verhuurders haaks staan op het internationale recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik deel uw mening niet. Commerciële verhuurders hebben juist een essentiële rol om door bij het voorzien in voldoende huisvesting. Zeker in het duurdere en middenhuursegment voorzien commerciële verhuurders in een essentiële behoefte aan dergelijke huurwoningen. Het realiseren van een bepaald rendement kan ook prima samengaan met het verhuren van woningen binnen de wettelijke kaders. Deze wettelijke kaders bieden onder meer bescherming aan huurders tegen oneigenlijke praktijken van verhuurders. Het overgrote merendeel van de commerciële verhuurders houdt zich ook aan de geldende wet- en regelgeving. Daarnaast is onlangs het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij Uw Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel biedt extra mogelijkheden voor gemeenten om op te treden tegen malafide verhuurders.
Deelt u de mening dat niet alleen woningcorporaties maar ook grote commerciële verhuurders onder toezicht moeten komen te staan gezien de vele misstanden in de commerciële verhuurmarkt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Woningcorporaties voeren op grond van de Woningwet een wettelijke taak uit. Op de uitvoering hiervan houdt de Autoriteit woningcorporaties (Aw) toezicht. Particuliere of commerciële verhuurders hebben deze wettelijke taak niet. Om misstanden op de huurmarkt beter tegen te kunnen gaan creëer ik met het wetsvoorstel goed verhuurderschap een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap en de mogelijkheid voor gemeenten om een gebiedsgerichte verhuurvergunning in te stellen, waarmee extra eisen aan verhuurders gesteld kunnen worden en malafide verhuurders harder kunnen worden aangepakt (bijvoorbeeld door intrekking van de vergunning). Omdat de gemeente de bevoegdheid krijgt om zowel op de landelijke basisnorm als de verhuurvergunning te handhaven verbetert het toezicht en de handhaving op misstanden op de huurmarkt, ook richting particuliere of commerciële verhuurders.
Deelt u de mening dat woningbouwverenigingen, woningcorporaties en wooncoöperaties zonder winstoogmerk het internationale recht op behoorlijke huisvesting beter kunnen waarborgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Woningcorporaties voeren op grond van de Woningwet een wettelijke taak uit. Op de uitvoering hiervan houdt de Autoriteit woningcorporaties (Aw) toezicht. Particuliere of commerciële verhuurders hebben deze wettelijke taak niet. Tegelijkertijd hecht ik er wel aan dat ook van particuliere verhuurders mag worden verwacht dat zij het recht op huisvesting waarborgen in de rol die zij vervullen.
Deelt u de mening dat wonen geen verdienmodel mag zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 8 en 9.
Bent u nog steeds van mening dat, ondanks enorme negatieve gevolgen voor de huurder als gevolg van het leven in (woon)onzekerheid, verhuurders een onwettelijke minimumtermijn opnemen en uw eigen constatering dat tijdelijke contracten nu de norm geworden zijn, de Wet doorstroming huurmarkt gehandhaafd kan blijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 76.
Bent u bekend met het bericht «helft aangeboden huurcontracten inmiddels tijdelijk flexibilisering schiet door»?4
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
In mijn brief van 5 juli 20218 over de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 ben ik nader ingegaan over de monitoring van de tijdelijke huurcontracten en daarbij aangegeven dat het CBS geen betrouwbare gegevens kan leveren. Het onderzoeksbureau Companen heeft bij de uitvoering van de evaluatie in de vorm van een grofmazige bandbreedte toch een indicatie kunnen geven over het gebruik van tijdelijke huurcontracten. Daarnaast is in het Woon 2021 gevraagd naar tijdelijke huurovereenkomsten. Zoals in het antwoord op vraag 22 is aangegeven, beraad ik mij hoe ik een monitoring kan voortzetten en ik zie het Woononderzoek daarbij als een goede mogelijkheid. In hoeverre tijdelijke verhuur wordt gemonitord in andere landen is mij niet bekend.
Wat vindt u van de uitspraak van het CBS dat de cijfers omtrent monitoring van het aantal huurcontracten voor onbepaalde tijd niet betrouwbaar genoeg zijn en dat het bureau om die reden stopt met monitoren? Wie monitort nu hoeveel huurcontracten voor onbepaalde tijd en hoeveel huurcontracten voor bepaalde tijd er afgesloten? Zijn er landen die wel het aantal huurcontracten voor onbepaalde tijd monitoren? Zo ja, waarom lukt het die landen wel?
Zie antwoord vraag 79.
Bent u het eens met de conclusie dat flexibilisering van de volkshuisvesting doorschiet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het coalitieakkoord is opgenomen dat vaste huurcontracten de norm blijven. Hoe ik hier uitvoering aan ga geven heb ik aangegeven in het programma betaalbaar wonen. Ik constateer op basis van de evaluatie en het Woon 2021 een toename in het gebruik van generieke tijdelijke huurcontracten maar dat vaste huurcontracten de norm zijn. Ik deel uw mening dus niet dat de flexibilisering is doorgeschoten.
Mogen we concluderen dat nu u zelf geconstateerd heeft dat tijdelijke contracten de norm geworden zijn, de Wet doorstroming huurmarkt niet meer gehandhaafd kan worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Die conclusie is niet juist. Ik constateer op basis van de evaluatie en het Woon 2021 een toename in het gebruik van generieke tijdelijke huurcontracten en dat vaste huurcontracten de norm zijn. Zie voor het overige het antwoord op vraag 8.
Bent u bekend met het bericht «huurdersactie bij Rochdale in Amsterdam stop huisuitzetting Gilermo uit Spaghettiflat in Zaandam» van Bond Precaire Woonvormen?5
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Er is sprake van een wooncomplex dat gesloopt gaat worden en waar huurders wonen met bruikleenovereenkomsten (antikraak) en huurcontracten onder de Leegstandwet.
Wat vindt u ervan dat Rochdale de ene huurder voor de andere huurder inwisselt?
De corporatie kan er voor kiezen bewoners op grond van een bruikleenovereenkomst (antikraak) te laten wonen in het betreffende complex totdat de woningen worden gesloopt. Er kan ook gebruik worden gemaakt van verhuur onder de Leegstandswet omdat de tijdelijke huurovereenkomst dan maximaal zeven jaar kan blijven doorlopen totdat de werkzaamheden aanvangen, de huurder meer zekerheid heeft en de woning toch kan worden bewoond. Welk van de twee genoemde contracten zich beter leent voor woningen die op de nominatie staan voor sloop of vernieuwbouw zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Op grond van een antikraak overeenkomst kan een huurder blijven wonen tot de werkzaamheden aanvangen maar heeft de huurder minder rechten dan bij een tijdelijk contract op grond van de Leegstandwet. Immers, antikraak is geen (tijdelijke) huur. De duur van een tijdelijk contract is op grond van de Leegstandwet maximaal zeven jaar. Hoewel ik in algemene zin de voorkeur geef aan tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet staat het de verhuurder vrij welke overeenkomst hij wil gebruiken.
Begrijpt u dat de Bond Precaire Woonvormen hierbij de termen stoelendans en inwisselbare wegwerphuurders hanteert? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 85.
Deelt u de mening dat contracten op basis van de Leegstandwet op dit soort situaties beter van toepassing zijn dan de anti-kraakcontracten?
Zie antwoord vraag 85.
Ziet u voldoende aanleiding(en) om de anti-kraakcontracten af te schaffen zodat dit soort inwisselpraktijken niet meer mogelijk zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is in beginsel aan de verhuurder/eigenaar van het vastgoed om te bezien op welke wijze leegstand tegen wordt gegaan. Er kunnen verschillende redenen zijn om vastgoed antikraak te laten bewonen waardoor een pand enerzijds niet lang leeg blijft staan en anderzijds een woningzoekende tijdelijk onderdak kan vinden. Niet al het vastgoed leent zich voor reguliere verhuur en een eigenaar kan redenen hebben om snel weer over het vastgoed te willen beschikken. Indien er wordt overgegaan tot het bewonen van het vastgoed geef ik er, zoals aangegeven in het antwoord op voorgaande vragen, de voorkeur aan dat er gebruik wordt gemaakt van tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet omdat de bewoner dan huur(prijs)bescherming geniet. Als een verhuurder/eigenaar van vastgoed (ook een corporatie of gemeente) kiest voor antikraak bewoning geef ik er de voorkeur aan dat er een leegstandbeheerder wordt ingeschakeld die de voorwaarden hanteert zoals die ook worden gehanteerd door het KLB.
Deelt u de mening dat deze vormen van huurcontracten, inclusief anti-kraak, kunnen leiden tot dakloosheid? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Of iemand dakloos is geworden als direct gevolg van het beëindigen van een tijdelijk huurcontract is lastig te bepalen. Er kunnen meerdere factoren spelen waarom iemand dakloos is geworden, zoals ook geconstateerd is door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.10 Dat kan bijvoorbeeld financiële bestaansonzekerheid zijn, maar ook het tekort aan betaalbare woningen.
Kunt u de vragen alstublieft ieder afzonderlijk en niet geclusterd beantwoorden?
De vragen zijn zo veel als mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het omzeilen van regels door cryptobedrijven |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse cryptobeurzen tarten Nederlandse partijen door regels te omzeilen?»1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat buitenlandse cryptobedrijven producten aanbieden op de Nederlandse markt zonder toezichtsregistratie?
Volgens de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) moet eenieder die in of vanuit Nederland beroeps- of bedrijfsmatig diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta en/of bewaarportemonnees aanbiedt zich bij DNB registreren.2 Ik vind het belangrijk dat partijen zich aan de wet houden.
Kunt u een inschatting geven van het aantal buitenlandse cryptobedrijven dat geen toezichtsregistratie heeft, maar de facto wel producten aan de Nederlandse consument aanbiedt?
Bij de handhaving van illegale partijen is DNB afhankelijk van de signalen die zij ontvangt over het vermeend illegaal aanbieden van cryptodiensten. Het ontvangen van een signaal wil niet direct zeggen dat er sprake van is van het aanbieden van producten door een bedrijf zonder registratie. Indien het vermoeden bestaat dat een cryptodienstverlener niet aan de registratieplicht voldoet start DNB een zaak. Volgens de ZBO-verantwoording 2021 ontving DNB vanaf mei 2020 signalen over 36 vermeende overtreders, waarbij in 18 gevallen een zaak is gestart en in 12 gevallen het signaal beoordeeld is maar besloten is geen opvolging te geven.3 Zes signalen werden bij publicatie van de verantwoording nog beoordeeld. Van de 18 signalen waarbij een zaak is gestart waren ten tijde van de publicatie van de ZBO-verantwoording 2021 14 zaken gesloten omdat de overtreding was beëindigd, liepen twee zaken nog en DNB is in twee gevallen tot handhaving overgegaan.
Klopt het dat het in Nederland aanbieden van producten door buitenlandse cryptobedrijven zonder toezichtsregistratie raakt aan de effectiviteit van het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering? Kunt u dit toelichten?
Het klopt dat het moeilijker is witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden als partijen die crypto-wisseldiensten en bewaarportemonnees in Nederland aanbieden in strijd met de wetgeving zich niet registreren bij de toezichthouder. Crypto’s worden in veel gevallen gekenmerkt door een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om anoniem transacties uit te voeren, waardoor transacties verborgen kunnen worden gehouden. Aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta, alsook aanbieders van bewaarportemonnees spelen een belangrijke rol bij het binnen brengen van crypto’s in het financiële stelsel. De verplichting voor aanbieders van dergelijke diensten om zich te registeren biedt de mogelijkheid zicht te krijgen op de maatregelen en procedures die zij treffen om onderzoek naar hun cliënten te doen en ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland te melden. Als aanbieders van dergelijke diensten niet geregistreerd zijn kan de toezichthouder niet goed controleren of zij zich houden aan de verplichtingen uit de Wwft, zoals de eisen t.a.v. cliëntonderzoek en de eisen om ongebruikelijke transacties te identificeren en te melden bij de daarvoor bedoelde instantie(s). Daardoor is het moeilijker witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden en daarom bestaat ook de wettelijke plicht om te registreren.
Klopt het dat buitenlandse cryptobedrijven die producten aanbieden aan Nederlandse consumenten, maar niet actief de Nederlandse markt opgaan om te adverteren en/of een Nederlandse website hebben en/of Nederlandse betaalmogelijkheden, niet per definitie actief diensten in Nederland aanbieden en dus niet per se een toezichtsregistratie nodig hebben?
Buitenlandse bedrijven moeten in alle gevallen waarin beroeps- of bedrijfsmatig wisseldiensten en/of bewaarportemonnees in of vanuit Nederland worden aangeboden een registratie bij DNB hebben. Wel is het zo dat als Nederlandse klanten zelf actief aanbieders in het buitenland kunnen opzoeken zonder dat deze hun diensten gericht op Nederlandse klanten actief aanbieden. In de memorie van toelichting bij de implementatiewet wijziging vierde anti witwasrichtlijn4 is aan de hand van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie additionele duiding gegeven over wanneer over een dergelijk aanbieden in of vanuit een lidstaat kan worden gesproken.5 Samengevat komt het erop neer dat een aanbieder een duidelijke wil moet hebben commerciële betrekkingen aan te knopen met een klant in een of meerdere andere lidstaten dan waar de aanbieder gevestigd is. Het simpele feit dat een internetsite toegankelijk is vanuit Nederland is, is bijvoorbeeld niet voldoende om te spreken van een wil tot het aangaan van dergelijke betrekkingen.
Het Hof van Justitie geeft in haar arrest ook een niet-limitatieve lijst van voorbeelden die in onderling verband beschouwd bewijs kunnen leveren dat een partij wel een wil heeft commerciële betrekkingen aan te knopen. Enkele in de memorie van toelichting genoemde voorbeelden daarvan zijn het feit dat de aanbieder een zoekmachinedienst (zoals Google) betaalt om advertenties te laten zien in andere of meerdere lidstaten, of dat de aanbieder op zijn website reviews van klanten uit andere lidstaten laat zien. Andere aspecten die relevant kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld het internationale karakter van de dienst, het feit dat de website in een andere taal kan worden geraadpleegd of het feit dat met andere munteenheden kan worden betaald. DNB kijkt bij het toezicht daarnaast bijvoorbeeld – maar niet uitsluitend – naar elementen als de mogelijkheid om de website in de Nederlandse taal te raadplegen, advertenties in Nederlandse media of op Nederlandse websites, een betaalmogelijkheid die exclusief gericht is op Nederlandse consumenten (iDEAL) of het gebruik van social mediakanalen of -groepen die specifiek op Nederlandse consumenten gericht zijn.
Uit bovenstaande blijkt dat meerdere factoren relevant kunnen zijn bij het bepalen van een antwoord op de vraag of een aanbieder zich richt op de Nederlandse markt. Per geval of per aanbieder zal DNB moeten bepalen of dit het geval is.
Bent u van mening dat alle cryptobedrijven die producten aanbieden aan de Nederlandse markt, een toezichtsregistratie zouden moeten hebben van De Nederlandsche Bank (DNB)? Bent u het ermee eens dat de formulering in de wet, waarbij buitenlandse bedrijven zonder toezichtsregistratie niet actief diensten mogen aanbieden in of vanuit Nederland, op dit punt op dit moment ruimte laat voor een grijs gebied?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 moeten alle bedrijven die cryptodiensten aanbieden op de Nederlandse markt, of vanuit Nederland actief zijn, een registratie hebben conform de eis in de Wwft (artikel 23b). Bij het aanbieden hoort wat mij betreft ook, in lijn het arrest van het Hof van Justitie zoals genoemd in vraag 5, dat sprake is van een wil tot het aangaan van commerciële betrekkingen met Nederlandse klanten. Er zijn mede dankzij het arrest van het Hof van Justitie en de lijst met niet-limitatieve factoren alsook de diverse overige elementen waar DNB naar kijkt voldoende handvatten om te bepalen of een aanbieder van cryptodiensten zijn diensten daadwerkelijk aanbiedt op de Nederlandse markt. Per geval of per aanbieder zal DNB moeten bepalen of dit het geval is.
Bent u bereid de wet op dit punt te verhelderen? Of bent u in ieder geval bereid aan DNB te vragen een beschouwing te geven op welke punten aanpassing van wetgeving hen zou kunnen helpen op dit punt actiever toezicht te houden?
Er vindt momenteel al actief toezicht plaats door DNB op de wettelijke vereisten, waaronder de verplichting tot registratie. Volgens de ZBO-verantwoording 2021 heeft DNB sinds de invoering van de registratieverplichting 36 signalen van vermeende overtredingen ontvangen. In 18 gevallen is een zaak gestart (zie ook het antwoord op vraag 3).
In de verordening markten in crypto-activa (MiCA) worden bepalingen opgenomen die zich richten op het aanbieden van diensten door cryptodienstverleners van buiten de Europese Unie. In het triloogakkoord, waarover op 30 juni jl. overeenstemming is bereikt, is naar het model van de herziene richtlijn markten in financiële instrumenten (MiFID II)6, opgenomen dat partijen van buiten de Europese Unie diensten mogen verlenen waarbij een klant uitsluitend zelf het initiatief tot het afnemen van de dienst heeft genomen. Indien een klant een dienst afneemt mag de dienstverlener van deze gelegenheid ook geen gebruik maken van de mogelijkheid de klant te wijzen op andere diensten.
Om toezichthouders te ondersteunen in de bepaling wanneer er wel of geen sprake is van dienstverlening exclusief op initiatief van de klant stelt het triloogakkoord voor MiCA dat ESMA richtsnoeren zal ontwikkelen wanneer een dienstverlener gevestigd buiten de Europese Unie geacht wordt diensten aan te bieden aan in de Unie gevestigde klanten (artikel 53b paragraaf 3 van het Raadscompromis). De verwachting is dat de relevante Nederlandse toezichthouder via ESMA actief zal zijn betrokken bij het opstellen van deze richtsnoeren.
Vindt u, omdat u heeft aangegeven dat crypto´s een zeer volatiel product zijn, dat investeringen in crypto´s in wetgevingstechnische zin gecategoriseerd zouden moeten worden als gokken, omdat cryptovaluta geen onderliggende economische waarde hebben? Wat zou investeren in crypto´s niet puur gokken maken?
Crypto’s zijn zeer volatiele producten, waarbij mensen grote risico’s lopen en in korte tijd hun inleg kunnen kwijtraken. Ik heb dit ook benadrukt in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen.7
In 2018 heeft de Kansspelautoriteit vastgesteld dat crypto’s niet zijn aan te merken als kansspel.8 Bij gokken zoals bij het organiseren van een kansspel is sprake van het gelegenheid geven aan deelnemers mede te dingen naar prijzen of premies, waarbij de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen (zie ook artikel 1a van de wet op de kansspelen). De Kansspelautoriteit concludeerde dat de waarde van crypto’s tot stand komt door vraag en aanbod op de markt.
Wat is de overweging om gokreclames wel aan banden te leggen maar cryptoreclames (via Europese regelgeving) niet, dat wil zeggen: u heeft op dit punt eerder enkel naar de verordening markten in crypto-activa (MiCA) verwezen2? Wat is hierbij het specifieke argument? Dat we dit in Europees verband zouden moeten regelen?
Voor de plannen omtrent een verbod op ongerichte reclame bij kansspelen heeft de Minister voor Rechtsbescherming u op 17 maart jl. geïnformeerd.10 Zoals aangegeven bij vraag 8 zie ik investeren in crypto’s weliswaar als zeer risicovol, maar zijn crypto’s niet aan te merken als gokken in de zin van een kansspel.
Ik vind het belangrijk dat regels worden gesteld aan reclames voor crypto’s. Gezien het grensoverschrijdende karakter van crypto’s is regulering van reclame op Europees niveau het meest effectief. In de MiCA-verordening, die beoogt consumenten beter te beschermen tegen de risico’s van crypto’s, worden regels gesteld aan reclame-uitingen t.a.v. crypto’s. MiCA stelt vergelijkbare eisen aan aanbieders van crypto’s en crypto-diensten als de eisen die op dit moment gelden voor reclame-uitingen van financiële dienstverleners op grond van de Wet op het financieel toezicht. Communicatie gerelateerd aan marketing moet op grond van MiCA eerlijk, duidelijk en niet misleidend zijn. Dit geldt ook voor de manier waarop deze partijen, bijvoorbeeld via sociale media, adverteren. Ook moet duidelijk gecommuniceerd worden dat het om een reclame-uiting gaat. Toezichthouders krijgen daarbij de bevoegdheid om reclame-uitingen te verbieden of tijdelijk aan te houden als bovengenoemde eisen zijn geschonden. Op 30 juni jl. is er in de trilogen een akkoord op hoofdlijnen bereikt over MiCA, vervolgens zal het nationale implementatietraject starten.
Bent u dan ook bereid voor een Europees reclameverbod te pleiten? Of juist niet, omdat het karakter van investeren in crypto´s substantieel anders is dan puur gokken? En als dat zo is, wat maakt investeren in crypto´s dan niet gokken? Of zijn hier andere argumenten voor?
Zoals ik in antwoord op vraag 8 aangeef, zijn crypto’s niet aan te merken als gokken in de zin van een kansspel. Desalniettemin blijf ik benadrukken dat cryptoprijzen extreem volatiel zijn en mensen in korte termijn een groot gedeelte van hun inleg, of ook hun volledige inleg, kunnen verliezen.
De inzet van het kabinet t.a.v. MiCA is door het vorige kabinet vastgesteld in een BNC-fiche, dat met uw Kamer is gedeeld en is besproken in een schriftelijk overleg en in het commissiedebat financiële markten van 10 juni 2021. De Raad heeft op 24 november 2021 een Raadsakkoord gesloten, waarmee Nederland heeft ingestemd. Er is inmiddels op 30 juni jl. met het Europees Parlement en de Commissie een akkoord op hoofdlijnen bereikt in de trilogen.
Op nationaal niveau werk ik aan een voorlichtingscampagne, specifiek gericht op jongeren, om hen bewust te maken van de risico’s die bij het kopen van crypto’s komt kijken. Deze campagne gaat na de zomer van start. Hierbij is het doel om mensen die crypto’s willen kopen bewuster te maken van de risico’s die zij lopen, waaronder met name de invloed van reclame en influencers.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken retour zenden?
Ja.
De beantwoording van de vragen over discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen over discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen?1
Ja.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van het externe onderzoek tegemoet zien en welk onafhankelijk bureau c.q. onderzoeker verricht dit onderzoek?
De opdracht is per 24 juni 2022 gegund aan Integis BV. De planning is dat het eindrapport eind september opgeleverd wordt; ik verwacht uw Kamer in oktober over de uitkomsten te informeren.
Aan welke drie gemeenten zijn de door u genoemde signalen geleverd en hoeveel signalen gingen er naar elke individuele gemeente en zijn deze signalen eigenstandig met deze gemeenten gedeeld, of betrof het hier een vraag van de betreffende gemeenten?
Voor zover mij nu bekend is, betreft het de gemeenten Haarlem (3 signalen), Helmond (12 signalen) en Den Haag (7 signalen). De levering van de signalen vond voor zover bekend plaats in oktober 2015. Het onafhankelijke onderzoek zal deze informatie verifiëren. Mocht dat tot nieuwe feiten leiden, dan zal ik uw Kamer daarover informeren. De signalen zijn eigenstandig met gemeenten gedeeld, conform de werkwijze van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (hierna: LAA).
Hebben de 22 personen reeds een bericht gekregen dat zij mogelijk het onderwerp zijn geweest van een discriminerend risicoprofiel? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onafhankelijke onderzoek zal eerst moeten uitwijzen of de betreffende gemeente naar aanleiding van een signaal de (adres)gegevens van een of meer personen onderzocht heeft en – als dat het geval is – wat de gevolgen van dat onderzoek voor betreffende personen zijn geweest. Pas als daar duidelijkheid over bestaat, kan worden beoordeeld of er aanleiding is om personen te infomeren.
Zijn de 22 personen als gevolg van de terugmelding ook op (enige vorm van) een lijst geplaatst door de overheid?
Dat is mij niet bekend. Het onafhankelijk onderzoek zal uitwijzen wat er met de signalen over 22 personen is gebeurd.
Kunt u uitsluiten dat het betreffende profiel op meer dan 22 mensen is toegepast en kan het profiel buiten de 22 terugmeldingen ook gevolgen hebben gehad voor andere mensen?
Op basis van de informatie die mij nu ter beschikking staat, is dit profiel toegepast op 22 personen. Een doel van het onafhankelijk onderzoek is om dit te verifiëren, zodat uitgesloten kan worden dat het op meer dan 22 personen is toegepast.
Welke vorm van genoegdoening of compensatie bent u bereid te geven aan de mensen die onderwerp zijn geweest van dit discriminerende risicoprofiel?
Ik keur de toepassing van dit risicoprofiel af. Voordat helderheid bestaat over de gevolgen van de toepassing van het risicoprofiel voor individuen, kan ik geen uitspraak doen over genoegdoening of compensatie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is een terugmelding van deze aard altijd geregistreerd, of kan het zo zijn dat er terugmeldingen gedaan zijn die niet zijn geregistreerd?
Voor dit profiel maakte LAA gebruik van de zogenaamde terugmeldvoorziening van de BRP. Die voorziening heeft een archieffunctie. Hierdoor weet ik op dit moment dat het om 22 signalen gaat. Tegenwoordig heeft LAA een eigen informatieknooppunt waaruit terugmeldingen (signalen) worden verstuurd. Ook dit informatieknooppunt houdt een zorgvuldige logging bij.
Bent u bereid om uitvoerig te laten onderzoeken hoe dit profiel exact tot stand is gekomen, wat de exacte reden was om een discriminerend element toe te passen en welke personen hiervoor verantwoordelijk waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst?
Ik heb de onderzoekers opdracht gegeven om na te gaan hoe het profiel is ontstaan, welke partijen betrokken waren en welke afwegingen ertoe hebben geleid dit profiel op te stellen. Het onderzoek richt zich daarmee niet op individuen, de verantwoordelijkheid voor de toepassing van dit risicoprofiel rust bij de Staatssecretaris van Financiën Toeslagen en Douane en bij mij (als verantwoordelijke voor de BRP-voorzieningen en het project LAA).
Hoe kan het nou zo zijn dat het doel «om onjuiste adresgegevens in de de Basisregistratie Personen (BRP) te vinden en te corrigeren» leidt tot de toepassing van een discriminerend risicoprofiel? Is er dan niet iets fundamenteel mis bij de overheid?
Het betreffende risicoprofiel had tot doel om foutieve adresgegevens te vinden. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven keur ik de toepassing van dit risicoprofiel af.
Hoe kan het nou zou zijn dat de Kamer er staande een debat achter moet komen dat de overheid een discriminerend profiel heeft toegepast, terwijl de overheid bezig is om discriminerende data op te ruimen? Wat zegt dit over de kwaliteit van deze opruimactie?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in oktober 2021 over het bestaan van dit profiel geïnformeerd. Het betreft een profiel dat alleen in 2015 is toegepast, daarna niet meer. Daarmee kan het profiel niet in bedoelde opruimactie verschijnen. De opruimactie richt zich op nog actieve systemen en profielen.
Kunt u de besluitvormende stukken of stukken van een andere aard waarin over dit profiel is geschreven of stukken waarin dit profiel vermeld wordt delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Een inventarisatie van de stukken waarin dit profiel wordt vermeld, is onderdeel van het onafhankelijk onderzoek. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Bestaat er documentatie bij de overheid waarin een analyse wordt gemaakt van de variabele «in het buitenland geboren» in dit profiel of documentatie waarin over de noodzaak van deze variabele wordt geschreven of documentatie waarin de effectiviteit van het risicoprofiel wordt besproken? Kunt u deze met de Kamer delen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Waarom geeft u aan dat het «niet aan de orde is» om maatregelen te nemen tegen de personen die verantwoordelijk zijn voor het betreffende profiel? Deelt u met ons de mening dat er verantwoording afgelegd moet worden indien een discriminerend risicoprofiel wordt toegepast?
Ik deel de mening dat verantwoording dient te worden afgelegd. Dit gebeurt door de bewindspersoon die de ministeriële verantwoordelijkheid draagt. In het debat met uw Kamer, in mijn brief van 25 maart jongstleden2 en in antwoord op onderhavige en voorgaande Kamervragen heb ik verantwoording afgelegd over de toepassing van dit profiel.
Waarom geeft u aan dat het «niet aan de orde is» om aangifte te doen van een mogelijk ambtsmisdrijf, omdat er een discriminerend risicoprofiel is toegepast?
Zie antwoord op vragen 14 en 16.
Heeft de toepassing van een discriminerend risicoprofiel überhaupt gevolgen voor de betrokkenen die dit discriminerende profiel hebben opgesteld of bedacht of is het bij de rijksoverheid zo dat men ongestraft kan discrimineren?
Het functioneren van individuele ambtenaren maakt geen onderdeel uit van het debat met uw Kamer en het is staand beleid daarover ook geen mededelingen te doen.
Kunt u meer vertellen over het betreffende risicoprofiel: Betrof dit een zelflerend algoritme? Is het discriminerende element er door middel van een menselijk besluit aan toegevoegd? Waarom is dit element toegevoegd?
De LAA-profielen worden door mensen opgesteld; er wordt geen zelflerend algoritme gebruikt. Het onafhankelijk onderzoek moet uitwijzen hoe het profiel is ontstaan.
Deelt u de mening dat het criterium «in het buitenland zijn geboren» op een doorslaggevende wijze invloed heeft gehad op de uitkomsten en dat de toepassing dus ook in strijd is met het wettelijk kader en de richtlijnen die gelden voor de toepassing van aan afkomst gerelateerde gegevens in algoritmen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of genoemd criterium doorslaggevende invloed heeft gehad op de uitkomsten van het profiel. Dit neemt niet weg dat ik de toepassing van dit profiel afkeur.
Het bericht dat het Ministerie van Financiën grote invloed had op hoogleraarsplek Erasmus Universiteit |
|
Jasper van Dijk , Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ministerie had grote invloed op hoogleraarsplek Erasmus Universiteit»?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn reactie op de volgende vragen.
Klopt het dat het Ministerie van Financiën wel degelijk invloed heeft gehad op de benoeming van een hoogleraar Belastingrecht bij de Erasmus Universiteit?
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het ministerie een hoogleraarsplek sponsorde, op voorwaarde dat een eigen ambtenaar die zou gaan invullen? Hoeveel andere bijzondere leerstoelen worden door ministeries gesponsord? Kunt u hiervan een overzicht naar de Kamer sturen?
In 2008 heeft de toenmalige vakgroepvoorzitter Fiscaal recht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit het initiatief genomen om een stichting op te richten die bijzonder hoogleraren wil aanstellen bij deze faculteit. De voorzitter heeft het Ministerie van Financiën benaderd met de vraag of het bereid zou zijn als (financiële) sponsor op te treden wanneer de stichting zou voorstellen een specifieke medewerker van het Ministerie van Financiën als bijzonder hoogleraar aan te stellen met een opdracht in het verlengde van zijn eerdere promotieonderzoek en zijn toenmalige functie bij het Ministerie van Financiën. Aan de benoeming van de heer De Graaf is een gesloten sollicitatie- en benoemingsadviesprocedure voorafgegaan. De benoemingsadviescommissie bij deze leerstoel bestond uit hoogleraren van binnen en buiten de Erasmus Universiteit, een vertegenwoordiger van het Ministerie van Financiën, een vertegenwoordiger van en een studentlid van de faculteit. De commissie werd voorgezeten door de voorzitter van de vakgroep Fiscaal recht.
Deze betrokkenheid van het Ministerie van Financiën is in lijn met de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), waarin expliciet de mogelijkheid is geboden om mensen uit de praktijk binnen te halen ter verrijking van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Daarnaast heeft de wetgever destijds de mogelijkheid van bijzondere leerstoelen gecreëerd voor private organisaties die wetenschappelijk onderwijs en onderzoek uit hun naam en onder hun verantwoordelijkheid willen laten verzorgen.
Bijzonder hoogleraren die deze leerstoelen bekleden, worden niet gefinancierd door de universiteit maar door een derde partij. Bijzonder hoogleraren worden buiten de reguliere bekostiging betaald en zijn niet in dienst van de universiteit. Dit is de bedoeling van deze constructie.
De onafhankelijkheid van bijzonder hoogleraren dient te allen tijde te worden geborgd door de universiteit. Pas als het college van bestuur van een openbare universiteit er vertrouwen in heeft dat een derde partij de academische vrijheid en de onafhankelijkheid van een bijzonder hoogleraar borgt en de kandidaat hoogleraar voldoet aan de vereisten voor hoogleraar, mag zij de betreffende partij bevoegd verklaren om een bijzondere leerstoel te vestigen. Op grond van de WHW dient het college van bestuur deze bevoegdverklaring in te trekken als het belang van het wetenschappelijk onderwijs zich niet meer verdraagt met deze verklaring. Het niet onafhankelijk uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, dat verweven is met het onderwijs, is een voorbeeld hiervan.
Ik ben in gesprek met de koepel Universiteiten van Nederland (UNL) over het creëren van een overzicht met bijzondere leerstoelen die door andere ministeries worden gefinancierd. Dit zal enige tijd in beslag nemen. Ik zal de Kamer het overzicht doen toekomen zodra het gereed is.
Hoe kan het dat het Ministerie van Financiën niet kan achterhalen of er een selectieprocedure heeft plaatsgevonden en in hoeverre daarbij op voorhand vaststond dat een medewerker van het ministerie de leerstoel zou bekleden? Op basis waarvan is A. de Graaf gekozen om deze leerstoel te bekleden?
Zoals beschreven bij vraag 3 heeft er wel een selectieprocedure plaatsgevonden. De heer De Graaf is in lijn met de artikelen 9.53 en 9.55 van de WHW benoemd. Op grond van artikel 9.53 van de WHW kan het college van bestuur van een openbare universiteit, na raadpleging van het college voor promoties, een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid bevoegd verklaren bij die universiteit een bijzondere leerstoel te vestigen. Het besluit vermeldt de faculteit waarbij en het wetenschapsgebied waarin door de bijzonder hoogleraar onderwijs zal worden gegeven. Het college van bestuur zal dat pas doen als aan de vereisten voor bijzonder hoogleraar wordt voldaan (zie artikel 9.55 van de WHW).
Kunt u alle relevante stukken met betrekking tot deze casus naar de Kamer sturen?
Ja, de betreffende stukken zijn bij deze antwoorden gevoegd.
Hoe kan het dat de universiteit bepaalde documenten niet meer kan vinden? Wat zegt dit volgens u over het belang dat de Erasmus Universiteit hecht aan transparantie? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Voor het antwoord op deze vraag heb ik contact opgenomen met de Erasmus Universiteit. Zij gaf aan dat het een briefwisseling uit 2008 betrof tussen het Ministerie van Financiën en de toenmalige vakgroepvoorzitter Fiscaal recht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. De betreffende documenten zijn inmiddels in het bezit van de universiteit.
Tot voor kort waren deze documenten onbekend bij de bestuurlijk verantwoordelijken binnen de Erasmus Universiteit (departementsbestuur, faculteitsbestuur, universiteitsbestuur). De universiteit geeft aan dat de briefwisseling geen deel uitmaakt van de contracten uit 2011 over de vestiging en financiering van betreffende leerstoel, afgesloten door het Ministerie van Financiën, de vestigende stichting en de universiteit.
Verder heeft de universiteit onderstreept dat zij veel belang hecht aan transparantie. Rondom de processen op onderzoeks-, onderwijs- en bestuurlijk vlak zijn binnen de universiteit governance-, borgings- en verslagleggings- en administratieprocessen georganiseerd. Dit geldt ook voor bevorderings- en benoemingsprocessen van het wetenschappelijk personeel en de externe financiering van onderzoek.
Transparantie is essentieel voor het vertrouwen in de wetenschap. Een gebrek in de transparantie zegt niet noodzakelijkerwijs iets over de onafhankelijkheid van de wetenschapsbeoefening, maar is onwenselijk. Net zoals de Erasmus Universiteit betreur ik dan ook het gebrek aan transparantie in deze casus.
Bent u bereid uitgebreid onderzoek te doen naar de transparantie en financiering van bijzondere leerstoelen? Kunt u dit toelichten?
Een uitgebreid onderzoek naar de transparantie van de financiering van bijzondere leerstoelen is mijns inziens niet nodig als universiteiten volledige openheid geven over welke rechtspersoon een bijzondere leerstoel bekostigen. Ik zal UNL vragen om hier met de universiteiten voor te zorgen.
Bent u bereid om bijzondere leerstoelen te verbieden? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het van belang dat er op faculteiten een goede balans is tussen gewone en bijzonder hoogleraren, om het beoefenen van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek en -onderwijs te waarborgen. Ik ga hierover het gesprek met de sector voeren. Bijzondere leerstoelen kunnen een verrijking van de academische gemeenschap zijn.
Wanneer kunnen we de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Jasper van Dijk en Kwint verwachten?2
De antwoorden op deze vragen zijn reeds naar de Kamer gestuurd.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken zeer schadelijk is voor de wetenschap?
Transparantie en integriteit zijn van groot belang in de wetenschap. Ik vind het van belang dat we deze waarden gezamenlijk waarborgen.
Het bericht ‘Vreemdelingen worden uitgebuit in horeca Groningen. 'En het treurige is dat ze nog blij zijn met 2 euro per uur' |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vreemdelingen worden uitgebuit in horeca Groningen. «En het treurige is dat ze nog blij zijn met 2 euro per uur»»?1
Het kabinet herkent de problematiek rondom kwetsbare personen, waaronder asielzoekers, die onderbetaald werk verrichten in de Stad Groningen. Daarom zet het kabinet in op voorlichting en handhaving om misstanden te voorkomen en aan te pakken.
Welke signalen zijn er bij de Arbeidsinspectie over uitbuitingen in de Groningse horeca?
Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het coalitieakkoord zet in op het verbeteren van de aanpak van arbeidsuitbuiting door artikel 273f Sr te moderniseren. In de praktijk is namelijk gebleken dat de huidige definitie van arbeidsuitbuiting zodanig beperkt is, dat maatschappelijk ongewenste situaties niet voldoende kunnen worden aangepakt in het strafrecht. Gelet hierop zet het kabinet in op verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor arbeidsuitbuiting.
Arbeidsuitbuiting is het bewust werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of tewerkstellen van een persoon door gebruik van dwangmiddelen met de intentie deze persoon uit te buiten. Voorbeelden van dwangmiddelen zijn (bedreiging met) geweld en misbruik van een kwetsbare of afhankelijke positie.
Naast (mogelijke) arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin bestaan er arbeidssituaties met ernstige misstanden en slecht werkgeverschap, waarvoor de Nederlandse Arbeidsinspectie het begrip «ernstige benadeling» heeft geïntroduceerd. Ernstige benadeling betreft de situatie waarin een werkgever de arbeidswetten voor minimumloon, arbeidstijden, arbeidsomstandigheden en/of legaal werk één of meerdere malen in ernstige mate overtreedt. Het betreft bijvoorbeeld situaties zonder (aantoonbare) dwang en/of situaties waarin de werkgever niet (aantoonbaar) handelt met het oogmerk van uitbuiting. Dit ter onderscheid van het strafrecht.
Naar aanleiding van meldingen van de casustafel ondermijnende criminaliteit, heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie samen met andere toezichthouders recentelijk deelgenomen aan een aantal controles in de Groningse horecasector. Bij deze controles zijn er door de Arbeidsinspectie een aantal overtredingen geconstateerd van de Wet arbeid vreemdeling en de Wet miniminloon en minimumvakantiebijslag en heeft hierop gehandhaafd. Bij deze controles zijn echter geen aanwijzingen gevonden van ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting. Separaat van de voornoemde controles heeft de Arbeidsinspectie in de periode 2020–2021 enkele meldingen over ernstige benadeling in de Groningse horecasector ontvangen. Deze meldingen hebben geleid tot – nog lopende – onderzoeken naar ernstige benadeling. Over de periode 2020–2021 heeft de Arbeidsinspectie geen meldingen met signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting ontvangen in de Groningse horecasector.
Hoe vaak zijn er in de Groningse horeca overtredingen met betrekking tot mensenhandel en arbeidsuitbuiting geconstateerd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom registreert de Arbeidsinspectie niet welk soort arbeidskrachten slachtoffer zijn geworden van mensenhandel of uitbuiting? Bent u het eens dat dit wel wenselijk is omdat er dan gericht beleid gemaakt kan worden?
De Nederlandse Arbeidsinspectie registreert een aantal kenmerken van (mogelijke) slachtoffers van arbeidsuitbuiting en van ernstig benadeelde werknemers. Uit de Monitor arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling van de Arbeidsinspectie die uw Kamer op 7 juli 2022 ontving2, blijkt dat 98 procent van de slachtoffers arbeidsuitbuiting en ernstig benadeelden arbeidsmigrant zijn. Uit de monitor blijkt dat meer dan de helft van de slachtoffers arbeidsuitbuiting en meer dan driekwart van de ernstig benadeelden legaal in Nederland verblijft en werkt. Zij zijn EU/EER-burger of in het bezit van een vergunning voor verblijf en/of arbeid. De overige slachtoffers van arbeidsuitbuiting en ernstig benadeelden zijn ongedocumenteerd.
De Arbeidsinspectie wil met de Monitor arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling, die dit jaar voor het eerst is gepubliceerd, een bijdrage leveren aan de gezamenlijke kennispositie van stakeholders zoals ngo’s, gemeenten en andere overheidsdiensten.
Zijn de Arbeidsinspectie en de politie bekend met de in het artikel aangehaalde organisatie die verantwoordelijk zou zijn voor de uitbuiting? Zo nee, wat gaat de inspectie doen om deze organisatie toch in beeld te krijgen en aan te pakken?
De Arbeidsinspectie is bekend met het genoemde artikel in het Dagblad van het Noorden. Over eventuele onderzoeken door de Arbeidsinspectie doe ik geen uitspraken.
Welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat inwoners van asielzoekerscentra slachtoffer worden van uitbuiting? Worden zij gewezen op hun arbeidsrechten wanneer zij de Nederlandse arbeidsmarkt mogen betreden?
Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen mag een asielzoeker in Nederland werken, mits deze voldoet aan een aantal voorwaarden. Een asielzoeker mag in Nederland 24 weken werken binnen een periode van 52 weken. Zijn asielaanvraag moet dan wel minstens 6 maanden in behandeling zijn. Daarvoor moet ook een tewerkstellingsvergunning worden aangevraagd. Een statushouder heeft dezelfde rechten en plichten als iedere andere arbeidsgerechtigde. Het is dan ook van groot belang dat zij goed op de hoogte zijn van hun rechten en plichten. Gelet hierop is binnen het COA allerlei voorlichtingsmateriaal beschikbaar om bewoners te informeren over werken in Nederland en de Nederlandse arbeidsmarkt, zoals folders, MyCOA (een applicatie voor de bewoners van het COA met informatie in vele talen), voorlichtingsvideo’s en groepspresentaties. Daarnaast is er op de opvanglocaties een informatiebalie waar mensen terecht kunnen met vragen. Wanneer iemand een contract heeft of een tewerkstellingsvergunning is aangevraagd, wordt hij/zij ook uitgenodigd voor een gesprek met een COA-medewerk(st)er, waarin aandacht wordt besteed aan de rechten van werknemers in Nederland. Het COA geeft daarnaast trainingen aan medewerkers om signalen van mensenhandel te herkennen en te melden. Ook is er op iedere COA-locatie ten minste één contactpersoon aanwezig die het interne en externe aanspreekpunt is op het thema mensenhandel.
Welke maatrelen worden er genomen om te voorkomen dat uitgeprocedeerde vluchtelingen in het illegale werkcircuit terecht komen? Hoe vaak worden er jaarlijks overtredingen geconstateerd rond het tewerkstellen van uitgeprocedeerde vluchtelingen?
Wanneer iemand een afwijzing krijgt op diens verblijfsaanvraag, dient hij of zij Nederland zelf te verlaten. De vreemdeling wordt gewezen op de mogelijkheid om ondersteuning te krijgen van de Dienst Terugkeer & Vertrek bij het organiseren van zijn of haar vertrek. Daarbij kan de vreemdeling onder bepaalde voorwaarden ook in aanmerking komen voor herintegratieondersteuning via de Internationale Organisatie van Migratie. Als een uitgeprocedeerde vreemdeling aangeeft te willen meewerken aan het vertrek kan hij of zij daarnaast tot drie maanden onderdak krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie, waar verder aan de terugkeer wordt gewerkt.
Bij het toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving is informatie over eerdere procedures ten aanzien van verblijf in Nederland die werknemers uit landen buiten de EER hebben doorlopen, niet essentieel voor de Nederlandse Arbeidsinspectie. Overtredingen bij tewerkstelling van zogeheten uitgeprocedeerde vluchtelingen worden dan ook niet apart geregistreerd door de Arbeidsinspectie.
Het Bescherm- en Herstelplan Gas |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welke 60 bedrijven zijn opgenomen in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BHG)?
Er zijn geen concrete bedrijven opgenomen in het Bescherm- en Herstelplan Gas (hierna: BH-G). De maatregelenladder die in het BH-G is opgenomen met maatregelen ter bestrijding van een noodsituatie (het hoogste niveau van gascrisis) bevat maatregelen ten aanzien van drie verschillende groepen afnemers: niet-beschermde afnemers, beschermde afnemers en door solidariteit beschermde afnemers. Het overgrote deel van de bedrijven met een grootverbruikersaansluiting (een aansluiting met een doorlaatwaarde van meer dan 40 m3/h) kan worden aangemerkt als niet-beschermde afnemer. Er zijn in Nederland meer dan 35.000 grootverbruikersaansluitingen.
Hoeveel gas kunnen deze 60 bedrijven volgens u besparen, in totaal en uitgesplitst naar bedrijf?
Het totale gasverbruik van de 49 grootste gasverbruikers, die samen de 60 grootste gasaansluitingen vertegenwoordigen, betrof in 2021 ruim 30% van het totale Nederlandse aardgasverbuik (40,1 miljard m3). Dit betreft echter verouderde data. Zoals ik uw Kamer op 3 juni jl. mededeelde, blijkt uit cijfers die Gasunie Transport Services (GTS) heeft gedeeld, dat het gasverbruik in de eerste vijf maanden van dit jaar flink lager is (circa 25–33%) dan in voorgaande jaren.
Kunt u van alle 60 bedrijven aangeven hoeveel kuub gas zij per jaar verbruiken in totaal en uitgesplitst naar bedrijf?
Vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter van informatie omtrent gasverbruik kan ik geen uitspraak doen over individuele aansluitingen op het gasnet.
kunt u dit ook aangeven voor de sierteelt als geheel? Hoeveel m3 gas verbruikt de sierteelt per jaar?
Op basis van gegevens van Wageningen Economic Research verbruikt de sierteeltsector in kassen jaarlijks ongeveer 1,2 miljard m3 gas. Dit is 1/3 van de hoeveelheid gas dat door de glastuinbouw wordt verbruikt.
Maakte de «tijdelijke gasbesparingstender» onderdeel uit van de gesprekken die u met de 60 grootverbruikers hebt gevoerd?
In het kader van de uitvraag die ik afgelopen winter heb gedaan bij de 49 grootste gasverbruikers, die samen de 60 grootste gasaansluitingen vertegenwoordigen, is door een aantal bedrijven de mogelijkheid van een besparingstender om vrijwillige vraagreductie te bewerkstellen gesuggereerd. Er is afgelopen winter geen actief vervolg gegeven aan deze suggestie. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 20 juni jl. over de afkondiging vroegtijdige waarschuwing in Nederland naar aanleiding van de situatie op de Europese gasmarkten, onderzoek ik de mogelijke vormgeving van een doelmatige en doeltreffende tijdelijke gasbesparingstender (Kamerstuk 29 023, nr. 312). Ik streef er naar u uiterlijk voor de start van het gasjaar op 1 oktober 2022 te informeren over de uitkomsten.
Waarom kiest u er niet voor om, zoals het Bescherm- en Herstelplan Gas in volgende stappen voorschrijft, de 60 grootverbruikers af te schakelen?
Maatregel 7 uit het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) gaat om het administratief of technisch afschakelen van niet-beschermde afnemers. Dit is een ingrijpende maatregel met vergaande economische en maatschappelijke gevolgen. Het BH-G voorziet pas in de mogelijkheid om over te gaan tot het afschakelen van niet-beschermde afnemers als er sprake is van een noodsituatie. In de huidige situatie is er geen sprake van een noodsituatie. De maatregelen die ik nu tref zijn juist bedoeld om te voorkomen dat Nederland in een hoger crisisniveau, zoals in het ergste geval een noodsituatie, terecht komt. Mocht de gasleveringssituatie desondanks zodanig verslechteren dat het noodzakelijk is om een noodsituatie af te kondigen, dan schrijft de maatregelenladder – die in het BH-G is opgenomen met maatregelen ter bestrijding van een noodsituatie – een dwingende volgorde voor waarin ik maatregelen moet overwegen. Kort gezegd moeten, voordat kan worden overgaan tot het afschakelen van niet-beschermde afnemers ter bestrijding van een noodsituatie, eerst andere, minder ingrijpende maatregelen worden overwogen zoals de besparingstender en de brandstofomschakeling bij de productie van elektriciteit.
Waarom kiest u middenin de klimaatcrisis voor extra CO2-uitstoot?
Ik heb een afweging moeten maken tussen gasvoorzieningszekerheid in de komende winter en (tijdelijke) CO2-reductie om tot het beperken van klimaatverandering te komen, een dilemma tussen kolen en gas. De randvoorwaarde dat er voldoende aanbod van gas is voor het vullen van onze gasvoorraden en daarmee voor de leveringszekerheid in de winter komt helaas steeds meer onder druk te staan. Daarom kies ik er nu voor om de productiebeperking in te trekken. Het kabinet blijft gecommitteerd aan het behalen van de klimaatdoelstellingen. Om het bereiken van deze doelstellingen te waarborgen werk ik aan een pakket aanvullende maatregelen waarover ik uw Kamer uiterlijk met Prinsjesdag zal informeren.
Kunt u deze vragen beantwoord voor aanvang van het commissiedebat Klimaat en Energie van woensdag 22 juni 2022?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. Dit is helaas niet gelukt voor aanvang van het commissiedebat Klimaat en Energie van woensdag 22 juni 2022.
Oneigenlijk gebruik leefgeld. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigranten willen ook leefgeld»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Den Haag heeft vastgesteld dat er zeker 150 Oekraïners, die niet op de vlucht zijn en hier voor de Russische aanval al waren als arbeidsmigrant, ten onrechte om leefgeld (260 euro per maand en een faciliteit voor vluchtelingen) komen vragen?
We zijn bekend met het signaal vanuit de gemeente Den Haag.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op 30 maart 2022 geïnformeerd dat de volgende personen in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming2:
Op basis van bovenstaande omschrijving kunnen ook personen met de Oekraïense nationaliteit, die al voor 27 november 2021 in Nederland verbleven, in aanmerking komen voor opvang en het bijbehorende leefgeld.
Personen die voor de Russische aanval al in Nederland waren als arbeidsmigrant kunnen derhalve onder de doelgroep vallen en komen in dat geval ook in aanmerking voor opvang en het bijbehorende leefgeld.
Wat betreft Oekraïners die voor 27 november 2021 elders in Europa verbleven. Zij komen niet in aanmerking voor de ontheemdenstatus. We zijn op Europees niveau aan het onderzoeken hoe we beter zicht kunnen krijgen op de verhuisbewegingen binnen Europa.
Deelt u de mening dat het oneigenlijke gebruik van vluchtelingenfaciliteiten een bom legt onder de hulp aan échte vluchtelingen? Zo ja, hoe gaat u het oneigenlijke gebruik zo snel als mogelijk tegen? Kunt u hier gedetailleerd op antwoorden?
De voorzieningen voor ontheemden uit Oekraïne, zoals de gemeentelijke of particuliere opvang en het leefgeld, moeten gebruikt worden voor degene die daar recht op hebben volgens de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming. Wij hebben van gemeenten signalen ontvangen dat zij het in specifieke situaties lastig vinden om vast te stellen of iemand onder de Europese Richtlijn valt. In samenwerking met de IND zijn we bezig handvatten te bieden voor gemeenten. Daarnaast is het mogelijk om bij twijfel de IND een controle te laten doen op de documenten die worden overlegd door ontheemden. Daar zijn mobiele teams voor opgericht die per veiligheidsregio worden ingeschakeld om gemeenten hierbij te ondersteunen. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan voor inschrijving in het BRP, heeft de ontheemde vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat hij onder de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming valt. Hieruit volgt dat hij geen recht op opvang en voorzieningen (o.a. leefgeld) heeft. De vreemdeling moet terug naar het land van herkomst. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) kan het vertrek van de vreemdeling uit Nederland begeleiden. Indien de vreemdeling toch asiel wil aanvragen, dan wordt hij verwezen naar Aanmeldcentrum Ter Apel.
Bent u bekend met het feit dat er heel wat Oekraïners worden uitgebuit? Zo ja, hoe gaat dat in samenwerking met de Arbeidsinspectie beter en adequater bestrijden? Kunt u hier gedetailleerd op antwoorden?
Binnen de Arbeidsinspectie is sinds het begin van de oorlog in Oekraïne een speciaal team actief, dat acteert op meldingen van en over ontheemden uit Oekraïne. Alle meldingen met signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting worden onderzocht, en waar mogelijk opgevolgd. Het is dan ook heel belangrijk dat organisaties en personen signalen van vermoedens van misbruik, uitbuiting of mensenhandel bij toezichthouders en opsporingsdiensten melden. Bij inspecties werkt de Arbeidsinspectie regelmatig samen met gemeenten en andere ketenpartners om misstanden integraal aan te pakken. Op dit moment lopen er bij de Arbeidsinspectie verschillende onderzoeken naar mogelijke overtredingen van arbeidswetten bij bedrijven en uitzendbureaus die Oekraïners in dienst hebben. Tot nu toe heeft dit nog niet geleid tot een constatering van arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin, wel tot mogelijke overtredingen van arbeidswetten.
Daarnaast wordt er actief ingezet op zoveel mogelijk bewustwording bij gemeenten, particulieren en ontheemden zelf, om te bevorderen dat organisaties en personen signalen van vermoedens van misbruik, uitbuiting of mensenhandel bij toezichthouders en opsporingsdiensten melden. Zo zorgt het Rijk samen met partners uit het maatschappelijk middenveld voor goede voorlichting aan alle partijen over de risico’s van mensenhandel voor ontheemden uit Oekraine. Dit doen we door de bestaande handreikingen (voor gemeenten en particulieren) en informatieflyers (van CoMensha en het RIEC) te delen. Via websites maar bijvoorbeeld ook via contactpunten van het Rode Kruis op stations. Tevens wordt ingezet op informatievoorziening voor werknemers over hun rechten en plichten. Zo zal www.workinnl.nl binnenkort beschikbaar zijn in zowel het Oekraïens als het Russisch.
In algemene zin komen misstanden bij arbeidsmigranten helaas nog te vaak en te breed voor. Het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is daarom een belangrijke prioriteit van het kabinet. Hier wordt hard aan gewerkt, samen met andere betrokken partijen zoals provincies, gemeenten, sociale partners en handhavingsinstanties. Hoewel er al veel in gang is gezet, is het uitvoeren van de adviezen niet van de ene op de andere dag geregeld. Het advies van het Aanjaagteam bevatte aanbevelingen voor de korte termijn, die zijn inmiddels uitgevoerd. Bijvoorbeeld het verbeteren van de registratie en toegang tot een DigiD. Daarnaast zijn we nu flink op weg om de aanbevelingen voor de lange termijn, waar wet- en regelgeving voor nodig is, bij uw Parlement te krijgen.
Het artikel 'Op de banenmarkt van Schiphol voelen werkzoekenden zich ‘heel speciaal’ – mits ze uit Nederland komen' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Raoul Boucke (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Op de banenmarkt van Schiphol voelen werkzoekenden zich «heel speciaal» – mits ze uit Nederland komen»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat werkgevers op Schiphol claimen dat alleen mensen die acht jaar in Nederland wonen een Verklaring van geen bezwaar (VGB) krijgen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
Die constatering is niet juist. Dat mensen die korter dan acht jaar in Nederland wonen niet op Schiphol zouden kunnen werken is niet gebaseerd op regelgeving, maar uiteraard wel iets dat ik serieus wil nemen. Bij het besluit van 2016 is een groot aantal functies in de burgerluchtvaart aangewezen als vertrouwensfunctie onder de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). De Wvo stelt geen nationaliteitseis en ook geen minimale verblijfsduur. Ook niet-Nederlanders kunnen derhalve een vertrouwensfunctie bekleden. Een verblijf in het buitenland kan mogelijk wél van belang zijn voor het veiligheidsonderzoek.
In de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021 is het beleid uitgewerkt aangaande het verblijf van een (kandidaat-)vertrouwensfunctionaris in het buitenland. In het veiligheidsonderzoek is specifieke aandacht voor elk verblijf langer dan een maand, of korter als het gaat om landen die onder de aandacht staan van de inlichtingendiensten, waar ambtenaren niet heen mogen reizen of waar een gewapend conflict heerst.
Verblijf in een buitenland zal nooit op voorhand leiden tot een weigering van de VGB. Wel kan het onderzoek langer duren. De AIVD zal trachten objectieve en verifieerbare informatie omtrent betrokkene tijdens dat verblijf te krijgen. Hiervoor werkt de dienst samen met diensten van andere landen om justitiële en inlichtingeninformatie uit te wisselen. Zo’n samenwerking is echter niet met alle landen mogelijk of wenselijk, in welk geval ook betrokkene zal worden gevraagd zoveel mogelijk staafbare informatie aan te leveren. Indien desondanks onvoldoende informatie is verkregen, kan de VGB worden geweigerd.
Kunt u aangeven waar dit beeld vandaan komt of kan zijn ontstaan?
Ik betreur het beeld dat is ontstaan. Het is niettemin van belang dat werkgevers goed op de hoogte zijn van de regels ten aanzien van een VGB-aanvraag. Ik zal het onderwerp adresseren in mijn gesprekken met de sector. Zie verder mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Wat is uw visie op de belangrijke bijdrage die migranten hebben aan het oplossen van de personeelstekorten in Nederland?
Uw Kamer heeft op 24 juni jl. de Kamerbrief over aanpak van krapte op de arbeidsmarkt ontvangen van het kabinet. Daarin staat ook opgenomen hoe het kabinet aankijkt tegen arbeidsmigratie in relatie tot krapte. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.
Dat betekent onder andere dat ik me eerst wil richten op mensen binnen Nederland die nog langs de kant staan, of meer zouden kunnen werken. Er zijn in Nederland 4,5 miljoen mensen die in deeltijd werken, waarvan een half miljoen aangeeft meer uren te willen werken en direct beschikbaar te zijn. Daarnaast zijn er nog ongeveer 1 miljoen mensen zonder werk die (semi)werkloos2 zijn of een uitkering ontvangen. Bij de aanpak van krapte heeft het mijn prioriteit om deze groepen aan het werk, of aan meer uren werk, te helpen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Schiphol om het onjuiste beeld bij werkgevers over de VGB weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal ervoor zorgen dat deze punten in gesprekken met Schiphol en de bedrijven die daar gevestigd zijn geadresseerd worden. Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat ook niet-Nederlanders een vertrouwensfunctie kunnen bekleden op basis van de Wet veiligheidsonderzoeken en de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021.
Kunt u in dat gesprek ook achterhalen hoe werkgevers wat meer gefaciliteerd kunnen worden op dit vlak zodat het potentieel wel wordt benut?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Rotterdam geeft statushouders baan: ‘Rijk moet ook bijspringen’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rotterdam geeft statushouders baan: «Rijk moet ook bijspringen»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe kijkt u aan tegen dit Rotterdamse initiatief om leerwerktrajecten voor statushouders in te zetten om hen sneller te laten integreren?
Ik vind het voornemen van Rotterdam om statushouders leerwerktrajecten aan te bieden een goede ontwikkeling. Leerwerktrajecten, ook wel duale trajecten genoemd, zijn een duurzame manier om statushouders die kunnen en willen werken op de arbeidsmarkt te laten participeren. Er zijn mij diverse succesvolle zij-instroom trajecten bekend. Zeker bij de huidige krapte op de arbeidsmarkt biedt dit kansen. Het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) levert inspirerende voorbeeldprojecten in bijvoorbeeld de techniek en de zorg. Deelnemers hebben een startkwalificatie gehaald en in sommige gevallen kregen zij een baangarantie.
De meerwaarde van leerwerktrajecten voor statushouders zit met name bij een vroege focus op werk en het contextueel kunnen aanbieden van taal waardoor taalverwerving sneller verloopt. Ook maken leerwerktrajecten het mogelijk voor statushouders om op een goed niveau aan het werk te komen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de kennis en vaardigheden van hen zelf.
Succesvolle uitvoering van leerwerktrajecten wordt bepaald door: (i) extra aandacht voor werving en selectie, (ii) continue aandacht voor taal, (iii) intensieve begeleiding en (iv) aandacht voor inclusie op de werkvloer.
Een belangrijke succesfactor is maatwerk; dit is zowel nodig in de begeleiding als in het taalaanbod. Dit vraagt om investeringsbereidheid en goede samenwerking van gemeenten, werkgevers en opleiders. Er wordt niet alleen in opleiding geïnvesteerd, maar ook in (vak)taal en begeleiding vanwege culturele verschillen. Kleinschalige pilots in de techniek en de zorg laten zien dat werkgevers investeringen vanwege de krapte op de arbeidsmarkt in enkele jaren kunnen terugverdienen als de medewerker na het leerwerktraject instroomt op een duurzame manier.
Kent u soortgelijke initiatieven in andere steden?
Ik ben bekend met leerwerktrajecten voor statushouders in andere steden, zoals in de gemeenten Utrecht, Haarlem en Zwolle. Niet alleen gemeenten zijn aan de slag met het opzetten van leerwerktrajecten, ook tal van andere partijen zetten in op leerwerktrajecten voor statushouders. Bij het Amsterdam UMC bijvoorbeeld worden statushouders opgeleid in de zorg met behulp van specifieke trajecten of jobcarving. Op de website van UAF2 is een overzicht te vinden met leerwerktrajecten.
Ook binnen het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) zijn leerwerktrajecten onderzocht waarvan een aantal (mede-)geïnitieerd is vanuit werkgevers. Op basis van deze pilots zijn handreikingen3 beschikbaar gemaakt voor het onderwijsveld, bedrijfsleven en gemeenten.
Op welke manier zou het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) deze initiatieven kunnen ondersteunen om statushouders aan het werk te helpen en te houden?
Ik moedig de aanpak die de gemeente Rotterdam voor ogen heeft van harte aan. De aanpak sluit goed aan bij de Wet inburgering 2021 en bij de lessen die vanuit het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) zijn geleerd.
In het kader van de Werkagenda Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) starten vanaf september lerende netwerken en workshops voor stakeholders die zich bezighouden met het opzetten en uitvoeren van leerwerktrajecten voor statushouders. Hiermee zorg ik ervoor dat kennis over leerwerktrajecten wordt gebundeld en verder verspreid.
Ik vind het interessant om te bezien hoe we specifieke lessen die vanuit Rotterdam zijn opgedaan, of toekomstige inzichten die uit de voorgenomen aanpak zullen komen, kunnen gaan delen richting andere gemeenten. Ik zal de aanpak van Rotterdam dan ook in de gaten houden en ervoor zorgen dat de gemeente een uitnodiging krijgt voor het netwerk dat binnenkort van start gaat.
Gemeenten kunnen vanuit de re-integratiemiddelen die zij ontvangen via het Gemeentefonds investeren in leerwerktrajecten voor alle statushouders. Deze middelen zijn vrij besteedbaar voor gemeenten. Ook de € 60 miljoen aan extra re-integratiemiddelen die dit jaar aan gemeenten beschikbaar zijn gesteld in het kader van het steun- en herstelpakket corona kunnen gemeenten hierbij benutten. Eventuele overschotten op het bijstandsbudget zijn vrij besteedbaar voor een gemeente, en kunnen hiervoor aangewend worden.
Verder worden gemeenten gefinancierd voor de inburgeringsvoorzieningen die zij moeten aanbieden aan inburgeraars die onder de Wet inburgering 2021 vallen. Specifiek voor statushouders geldt dat een inburgeringscursus c.q. traject daarvan onderdeel uitmaakt. Dit kan ook worden gebruikt voor leerwerktrajecten of andere vormen van duale trajecten als deze (mede) worden ingezet om de statushouder aan diens inburgeringsplicht te laten voldoen. De Wet inburgering 2021 biedt gemeenten namelijk meer ruimte en handvaten om het leren van de Nederlandse taal samen te laten gaan met participeren in de samenleving.
Dat betekent concreet dat gemeenten tegelijkertijd en in samenhang kunnen sturen op inburgering en re-integratie, bijvoorbeeld door de inzet van leerwerktrajecten of duale trajecten.
Voor het opzetten van leerwerktrajecten zijn er ook andere financieringsbronnen, zoals middelen vanuit de Wet educatie en beroepsonderwijs, de aankomende Europese subsidies AMIF en ESF+ en praktijkleren in het mbo.
Voor praktijkleren in het mbo hebben de Ministeries van OCW en SZW voorzien in financiering voor enerzijds de uitvoering van de mbo-opleiding door een mbo-instelling en anderzijds het realiseren van de benodigde leerbaan door de werkgever die erkend leerbedrijf is. In het voorbeeld van Rotterdam wordt een volledige mbo-opleiding gedaan tijdens het werk in de beroepsbegeleidende leerweg resulterend in een mbo-diploma. De mbo-instelling wordt dan bekostigd door het Ministerie van OCW en de werkgever kan een beroep doen op de Subsidieregeling praktijkleren van dit ministerie. Daarnaast kunnen sinds kort ook delen van mbo-opleidingen gedaan worden tijdens het werk in de zogenoemde derde leerweg, resulterend in een mbo-certificaat (vastgesteld onderdeel van een mbo-opleiding) of een praktijkverklaring (maatwerkopleiding afhankelijk van de wensen/mogelijkheden van werkgever en kandidaat). Is dat het geval dan kan de mbo-instelling gefinancierd worden uit middelen die het Ministerie van SZW beschikbaar heeft gesteld aan de regionale mobiliteitsteams in het kader van het steun- en herstelpakket of de reguliere middelen van gemeenten en UWV. De werkgever kan een beroep doen op de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg van het Ministerie van SZW.
Wat vindt u van deze leerwerktrajecten als middel om de personeelstekorten in kraptesectoren te verkleinen?
Het inzetten van leerwerktrajecten voor statushouders in kraptesectoren is een win-win situatie. Aan de ene kant vinden statushouders sneller werk, maken ze forse stappen in hun integratie en worden ze economisch zelfstandig. Aan de andere kant draagt het bij aan het tegengaan van nijpende personeelstekorten in kraptesectoren.
Het bericht ‘Rabobank keert zich tegen stikstofaanpak kabinet’ |
|
Laura Bromet (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rabobank keert zich tegen stikstofaanpak kabinet»?1
Ja.
Wat vindt u van de reactie van Rabobank over de stikstofaanpak? Bent u van plan hierover met de Rabobank en soortgelijke organisaties in gesprek te gaan?
Ja, in het debat op 23 juni jl. is aangegeven dat we in gesprek gaan met de banken, waaronder de Rabobank. Inmiddels zijn er ook diverse gesprekken gevoerd met de banken. Banken zijn een belangrijke speler in de benodigde transitie en het is van belang dat ieder vanuit zijn rol zijn verantwoordelijkheid neemt om bij te dragen. Recent hebben de banken ook aangegeven2 dat banken de noodzakelijke transitie naar duurzame land- en tuinbouw ondersteunen.
Wat betekent de reactie van de Rabobank op de stikstofaanpak volgens u voor het bieden van perspectief voor agrarische ondernemers, als belangrijke stakeholders aankondigen het beleid te willen ondermijnen?
Alle partijen, waaronder de Rabobank, hebben een belangrijke rol te spelen als het gaat om het bieden van perspectief voor agrarische ondernemers.
Acht u het nog realistisch om een vrijwillige bijdrage te verwachten van de ketenpartijen, zoals u heeft geschreven in uw brief van 10 juni over perspectief voor agrarische ondernemers?2
Het kabinet verwacht een niet-vrijblijvende bijdrage van ketenpartijen (banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail), zoals is opgenomen in het coalitiekakkoord. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven.
Recent hebben de banken ook aangegeven1 dat banken de noodzakelijke transitie naar duurzame land- en tuinbouw ondersteunen.
Deelt u de mening dat alle ketenpartijen, dus ook de Rabobank, moeten bijdragen aan de transitie naar een duurzaam groen circulair landbouwsysteem?
Financiële instellingen hebben, net als alle andere ketenpartijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex, een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en het realiseren van een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken.
Deelt u de mening dat alle ketenpartijen, dus ook de Rabobank, een bijdrage moeten leveren aan de transitiefonds van 25 miljard euro, dan wel bereid moeten zijn miljarden af te schrijven op leningen en investeringen? Zo ja, kunt u aangeven hoe dat vormgegeven zou kunnen worden?
Van ketenpartijen wordt een bijdrage verwacht aan de transitie in het landelijk gebied en de ondersteuning van boeren bij de verduurzaming. In het coalitieakkoord is opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven.
In lijn met de motie Thijssen c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 292) zullen daarnaast de mogelijkheden onderzocht worden hoe banken, leveranciers en afnemers met langlopende contracten te verplichten zijn om een substantieel aandeel in de transitiekosten te dragen.
Bent u het eens met de Rabobank dat er meer geld moet komen voor technische innovaties, waarbij een bedrag van 5 miljard euro wordt genoemd?
Nee. Het kabinet heeft ruim 24 miljard euro beschikbaar gesteld voor (generiek en gebiedsgericht) beleid om de transitie te faciliteren, waaronder voor innovatie. Provincies zijn nu in de eerste plaats aan zet om in gebiedsprogramma’s aan te geven met welke maatregelen, instrumenten en middelen de doelen behaald zullen worden.
Deelt u de analyse dat technische maatregelen tot nu toe vooral het verdienmodel van de Rabobank en de rest van het agro-industriële complex hebben gediend en weinig tot niets voor het milieu hebben gedaan?
Nee, die analyse wordt niet gedeeld. Technische maatregelen zoals mestinjectie, het afdekken van mestsilo’s en het toepassen van emissiearme technieken in stallen hebben bijgedragen aan een substantiële reductie van emissies naar het milieu. Ook in de huidige stikstofaanpak speelt de inzet van technische maatregelen een belangrijke rol, waarbij innovaties ook juridisch houdbaar moeten zijn. Het kabinet wil voorkomen dat boeren heel veel investeren in technische innovaties, maar vervolgens bij de rechter vastlopen, omdat die zich afvraagt of de boeren nu echt wel minder stikstof uitstoten. Daarbij wordt onderkend dat er ook vraagtekens zijn over de werking emissiearme technieken. Financiële ondersteuning bij de uitrol van emissiereducerende technieken zal daarom gekoppeld worden aan zekerheid over en borging van de werking van die technieken.
Deelt u de mening dat het beschikbare geld doelmatig moet worden besteed en dat bestemmingen die zowel effectief zijn voor de luchtkwaliteit als voor natuur, klimaat, water en de transitie naar een grondgebonden circulaire landbouw, de voorkeur genieten?
Het kabinet kiest voor een integrale aanpak voor de natuur-, stikstof en wateropgave en de klimaatopgave voor landbouw en landgebruik omdat deze opgaven alle vier grote impact hebben op het landelijk gebied. Door deze opgaven samen te nemen kunnen slimme combinaties worden gemaakt en worden middelen doelmatig besteed. Ook wordt op deze manier langjarig duidelijkheid gegeven aan de betrokkenen. Provincies kunnen waar dit opportuun is ook andere opgaven meekoppelen, zoals luchtkwaliteit of zoönose.
Kunt u de vragen afzonderlijk en met spoed voor het plenaire debat over het stikstofbeleid op 23 juni a.s. beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Het is helaas niet gelukt om de vragen voor 23 juni te beantwoorden.