Doodstraffen voor Oeigoeren in China |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het hooggerechtshof van China de ter dood veroordeling van vier Oeigoeren heeft goedgekeurd?1 Kunt u bevestigen dat deze doodvonnissen zijn goedgekeurd?
Ja.
Zijn de processen tegen deze verdachten naar uw informatie in volledige openbaarheid gevoerd? Voldoen de processen naar uw oordeel aan de criteria van de regels van een «fair trial»? Indien nee, bent u bereid bij de Chinese autoriteiten aan te dringen op volledige transparantie over de gevoerde processen?
In mijn antwoorden op eerdere vragen over de processen tegen personen die werden vastgenomen in verband met de ongeregeldheden in juli 2009 in Xinjiang (Aanhangsel 1324, vergaderjaar 2009–2010, d.d.21 januari 2010) heb ik aangegeven hoe moeilijk het is hierover betrouwbare informatie te krijgen. Er bestaat geen goed overzicht van de stand van zaken van de processen tegen personen die worden vastgehouden in verband met de ongeregeldheden in juli 2009 in Xinjiang. De EU heeft inmiddels bij diverse gelegenheden haar zorg over de rechtsgang ten aanzien van deze personen uitgesproken, zoals tijdens de meest recente EU-China mensenrechtendialoog.
Deelt u de mening dat het voltrekken van de doodstraf onaanvaardbaar is? Bent u bereid er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen de doodstraf niet te voltrekken?
Nederland is ten principale tegen de doodstraf. Dit is bij de Chinese autoriteiten bekend. Nederland zal zowel in bilateraal als in EU verband bij de Chinese autoriteiten blijven aandringen de doodstraf af te schaffen, dan wel een moratorium op de uitvoering van de doodstraf in te stellen als eerste stap naar afschaffing.
Bent u bekend met de stand van zaken van het proces tegen de Oeigoeren aan wie eerder de doodstraf was opgelegd?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het vleesverwerkingsbedrijf VION te Enschede geen Nederlandse uitzendkrachten meer wil inhuren |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «VION weert Nederlandse uitzendkracht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de directeur van VION dat hij geen Nederlandse uitzendkrachten meer aanneemt omdat een uitzendkracht uit een ander EU-land goedkoper is?
Het is aan het bedrijf zelf om te bepalen van welk uitzendbureau uitzendkrachten worden betrokken. Het is een in de EU gevestigde onderneming toegestaan om arbeidskrachten ter beschikking te stellen aan een Nederlands bedrijf. In sommige gevallen levert dit de werkgever wellicht een kostenvoordeel op.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel uitzendkrachten er via uitzendbureaus uit andere EU-landen hier in Nederland werkzaam zijn?
Dit aantal is niet bekend.
Deelt u de mening dat een dergelijke vorm van concurrentie op arbeidsvoorwaarden onacceptabel is? Zo ja, welke actie gaat u hierin ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Van concurrentie op arbeidsvoorwaarden via de cao is geen sprake indien een buitenlands uitzendbureau personeel ter beschikking stelt aan een in Nederland gevestigd bedrijf. De tijdelijk in Nederland gedetacheerde werknemers hebben op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid recht op de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling.
Het personeelsbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Bent u bekend met de publicatie «Zij vertrokken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de drie interviews een precair beeld schetsen van het generieke personeelsbeleid van uw ministerie, en de specifieke rol van de Hoofddirectie Personeel en Organisatie daarin? Is dit uw inziens typerend voor het bredere beeld dat in uw organisatie leeft?
Ik heb begrip voor de teleurstelling van de geïnterviewden maar ik deel hun mening niet. Buitenlandse Zaken heeft een loopbaandienst met ruim 2 800 ambtenaren waarvan jaarlijks vele honderden wereldwijd van functie wisselen. Medewerkers worden zoveel mogelijk overeenkomstig hun eigen voorkeur geplaatst. Uitgangspunt is de juiste persoon op de juiste plaats. Daarbij kan dus ook voorkomen dat medewerkers niet geplaatst worden op een plaats van hun voorkeur. Door de inkrimping van het ministerie komt dit nu vaker voor. Het komt nauwelijks voor dat medewerkers naar aanleiding van een niet gewenste plaatsing ontslag nemen.
Wat is uw reactie op de uitspraken «Tekenend vond ik ook dat HDPO niet heeft geprobeerd mij binnen te houden» en «Wat me teleurstelde, was het gebrek aan bereidheid bij HDPO om te zoeken naar oplossingen»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat Buitenlandse Zaken «het in hoge mate» zal moeten hebben van «voortreffelijke jonge BZ’ers die boordevol ideeën en plannen zitten»?2
Het ministerie haalt jonge mensen binnen en biedt ze kansen voor een interessante carrière. Ze krijgen een uitgebreid opleidingspakket aangeboden. Bovendien draaien jonge medewerkers van andere departementen sinds enkele jaren volledig mee in de opleiding BBBZ (Beginnend Beleidsmedewerker Buitenlandse Zaken). Het is essentieel dat er voldoende vernieuwing in de organisatie wordt gebracht. Daarom zijn jonge medewerkers ook nodig voor de toekomst en zal het ministerie extra jonge medewerkers werven.
Welke strategie heeft u om deze BZ’ers te behouden, en de gebrekkige doorgroeimogelijkheden het hoofd te bieden?
Buitenlandse Zaken biedt medewerkers uitdagende en afwisselende plaatsingen in binnen- en buitenland. Medewerkers zijn direct betrokken bij het vormgeven en uitdragen van de Nederlandse visie op het buitenland. Medewerkers kiezen voor de loopbaandienst en doen op verschillende terreinen ervaring op om «all round» diplomaat te worden of om zich meer te verdiepen in bepaalde regio’s of beleidsterreinen. Een carrière betekent niet altijd hogere schalen, maar ook verdieping in het werk.
Wat zijn de perspectieven van de huidige en toekomstige trainees op uw departement?
De perspectieven voor rijkstrainees op doorstroming naar vaste functies zijn, ondanks de taakstellingen, redelijk. Een cijfermatig overzicht staat bij het antwoord op vraag 17. Rijkstrainees kunnen nadien ook op basis van een aanstelling in tijdelijke dienst bij Buitenlandse Zaken werkzaam blijven voor een specialistische functie. Dit biedt echter geen uitzicht op een vast dienstverband en heeft geen invloed op het aantal traineeposities. Het rijkstraineeprogramma is rijksbreed vastgelegd.
Klopt het dat zij alleen maar op uw ministerie werkzaam kunnen blijven als ze toegelaten worden tot het diplomatenklasje? Zo ja, welke invloed heeft dit op het aantal trainees?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zorgt u ervoor dat trainees zich optimaal kunnen ontplooien en uw ministerie hun kennis en kunde zoveel mogelijk kan benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening uw ministerie niet alleen maar flexibiliteit van medewerkers kan verwachten, zonder een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket te bieden? Zo ja, vindt u dat het overplaatsingssysteem kritisch tegen het licht gehouden moet worden?
Het overplaatsingssysteem wordt al enige maanden kritisch tegen het licht gehouden. Alle medewerkers zijn hiervoor herhaaldelijk en uitdrukkelijk uitgenodigd input te leveren. Voorzien is dat voorstellen voor aanpassingen over enkele maanden onderwerp van overleg met de Ondernemingsraad en de vakbonden zullen zijn.
Welke concrete invloed hebben uw twee pijlers en topprioriteiten stabiliteit en werkgelegenheid op het personeelsbestand van uw ministerie?
Prioriteiten in het beleid hebben invloed op het personeel. Dit komt tot uitdrukking in verschuiving van ambtelijke sterkte van afdelingen en opleidingspakketten die het personeel worden aangeboden. In de Kamerbrief over de herziening van het postennet wordt hier nader op ingegaan.
Heeft uw focus geleid tot aanpassingen van de competenties die gevraagd worden van het personeel? Zo ja, wat is er aangepast?
Door veranderende omstandigheden in binnen- en buitenland wordt bij de instroom het gevraagde profiel steeds bijgesteld. Aanvankelijk werden vooral juristen, historici en politicologen geworven. In de loop der jaren kwamen daarnaast ingenieurs, economen en linguïsten in dienst. Ook worden soms specialisten op het gebied van actuele thema's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of ICT geworven. Door om- en bijscholing worden medewerkers geschikt gehouden/gemaakt voor nieuw gestelde eisen, nieuwe kennis, talen, enz. Daarnaast kent het ministerie vele trainingen op het gebied van gedrag, zoals interculturele sensitiviteit, gesprekstechnieken, onderhandelingsvaardigheden, personal performance, assertiviteit, enz.
Hoe geeft uw ministerie concreet invulling aan de motie Schouw c.s.3 waarin wordt verzocht in het sociaal flankerend beleid ten behoeve van de inkrimping van het rijkspersoneel zorg te dragen voor een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren?
Het Sociaal Flankerend Beleid (SFB) op het ministerie van Buitenlandse Zaken is ingezet om vrijwillige mobiliteit binnen en buiten Buitenlandse Zaken te stimuleren. Het SFB staat open voor alle medewerkers. Het zijn overigens vooral oudere medewerkers die een beroep op het SFB hebben gedaan:
Zijn de bezuinigingen op uw ministerie leeftijdneutraal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo neen, bent u bereid dat zo spoedig mogelijk tot beleid te maken?
Ja. De huidige taakstelling is, zoals bij alle ministeries, ingegeven door de wens «kleiner maar beter». Bij dat uitgangspunt speelt leeftijd geen rol.
Hoe weegt u enerzijds het voordeel van meeroulerende HDPO’ers die de inhoud van het werk uit eerste hand kennen ten opzichte van mogelijke nadelen anderzijds, waaronder het eventuele gebrek aan professioneel personeelsbeleid en denkbare belangenverstrengeling van HDPO’ers die zelf (mee)beslissen over hun volgende functie?
HDPO is erg kritisch op vervolgplaatsingen van HDPO’ers om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Over voorgenomen plaatsingen wordt nadrukkelijk overlegd met de Commissie plaatsingsbeleid II, die onder leiding staat van plaatsvervangend Secretaris-Generaal en waarin tevens zitting hebben de Directeur-Generaal Politieke Zaken en vijf door de Ondernemingsraad aangewezen medewerkers. Deze commissie toetst de zorgvuldigheid van het overplaatsingsproces. Medewerkers van HDPO hebben daardoor eerder nadeel dan voordeel voor wat betreft hun vervolgplaatsing. In de periode 2007–2011 hebben 9 van de 110 medewerkers van HDPO die zijn overgeplaatst een promotie gekregen (8,18%, terwijl het Buitenlandse Zaken gemiddelde in die periode 22,56% bedroeg). Daarnaast werden 32 medewerkers van HDPO (29,01%) beneden hun eigen schaalniveau geplaatst.
Kunt u een overzicht geven van het aantal medewerkers onder de 35 die uw ministerie verlaten, vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Onderstaande tabel toont de uitstroom tussen 2000 en 2010 van ambtelijk personeel bij Buitenlandse Zaken, jonger dan 35 jaar, per schaal. De getoonde cijfers zijn inclusief uitstroom vanwege een overstap binnen de rijksdienst.
Schaal
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
3
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
2
4
–
2
–
1
3
1
–
2
5
1
4
5
3
2
4
5
5
7
3
10
11
9
15
6
6
7
7
7
6
6
6
6
9
9
11
7
–
1
4
4
–
3
3
2
–
6
3
8
–
3
2
3
2
1
–
1
2
4
6
9
–
–
1
5
–
2
1
5
4
2
4
10
8
8
11
18
12
7
15
7
4
3
5
11
21
39
35
26
10
11
10
11
5
10
9
12
6
3
2
4
5
2
4
3
1
2
–
13
1
–
2
–
1
–
1
–
1
4
1
14 en hoger
Het beeld van de relatief hoge uitstroom in de schalen 10 en 11, en in mindere mate schaal 12, is bij veel ministeries terug te zien. In het bijzonder vertoont de uitstroom bij BZK, EZ, OC&W, SZW, VROM en VWS hetzelfde beeld.
Kunt u een overzicht geven van het percentage van de verlengde contracten van medewerkers van uw ministerie onder de 35 vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Buitenlandse Zaken neemt jonge medewerkers onder de 35 jaar in tijdelijke dienst (o.a. uit de opleiding BBBZ) met wie na afloop een vast dienstverband wordt aangegaan (in 2000: 12; in 2001: 28, in 2002: 18, in 2003: 20, in 2004: 8, in 2005: 12, in 2006: 24, in 2007: 22, in 2008: 25, in 2009: 19 in 2010: 22).
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaande opgave ontvangen van de instroom van trainees bij start RTP.
Start
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
AZ
3
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
BuZa
4
2
5
5
2
2
3
3
3
8
5
BZK
12
10
5
8
17
15
28
26
24
21
18
DEF
0
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
EZ
8
10
9
12
5
4
9
15
15
16
6
FIN
13
14
13
13
4
5
6
6
8
11
3
JUS
15
14
13
13
10
10
12
15
16
15
13
LNV
15
15
15
0
0
5
6
5
10
10
8
OCW
6
13
6
6
3
4
5
8
8
10
16
SZW
12
10
14
12
6
6
6
6
6
9
9
V&W
19
24
31
13
10
28
23
44
40
42
46
VROM
5
3
8
8
4
15
15
15
15
15
15
VWS
7
8
8
7
10
8
8
10
8
8
16
R.v.State
2
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
Inspecties
0
0
0
0
0
0
0
0
6
4
0
Totaal
121
127
131
101
71
107
121
153
159
169
155
Daarnaast neemt Buitenlandse Zaken jaarlijks gemiddeld 15 jonge medewerkers aan in de opleiding BBBZ voor een eigen opleidingstraject. Deze medewerkers komen na een opleiding en twee jaar goed functioneren in vaste dienst.
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaand overzicht ontvangen van de doorstroming van trainees bij het Rijk.
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Totaal
Aanstelling bij eigen of ander ministerie*
88
58
88
90
127
119
570
Geen aanstelling
13
13
19
31
26
40
144
Totaal
101
71
107
121
153
159
714
Doorstroompercentage
85%
82%
83%
74%
83%
75%
80%
cijfers over vaste en tijdelijke aanstelling zijn van eerdere jaren niet volledig beschikbaar. In 2008, 2009 en 2010 was het percentage vaste aanstellingen resp. 59%, 58% en 46%.
De doorstroming van rijkstrainees binnen Buitenlandse Zaken geeft het volgende beeld (cijfermateriaal slechts beschikbaar vanaf het rijkstraineeprogramma 2003, de programma’s van 2009 en 2010 lopen nog):
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Aanstelling in vaste dienst
2
1
–
1
1
1
Aanstelling in tijdelijke dienst
–
–
–
1
1
Geen aanstelling
3
1
2
2
1
1
Totaal
5
2
2
3
3
3
NB: de jonge instromers die via de opleiding BBBZ bij Buitenlandse Zaken binnenkomen krijgen bijna allemaal een vaste aanstelling.
Kunt u een overzicht geven van het aantal trainees dat is aangenomen vanaf het jaar 2000 tot en met 2011? Hoe verhouden deze cijfers zich – absoluut en procentueel – tot andere departementen?
Zie antwoord vraag 16.
Onterechte claim door fabrikanten vcan vitaminepillen dat vitamine C de weerstand verhoogt |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de actie van de Consumentenbond inzake onterechte claims van producenten van vitamine C-pillen, die stellen dat deze pillen de weerstand verhogen?1
Ja.
Wat is uw mening over de claim van verschillende fabrikanten van vitaminepillen dat Vitamine C de weerstand verhoogt, terwijl de Europese Voedselautoriteit ESFA deze claim wetenschappelijk niet bewezen acht?
De EFSA heeft geoordeeld dat vitamine C de weerstand ondersteunt. Ik ondersteun dit oordeel van de EFSA.
Bent u het eens met de stelling van de Consumentenbond dat de claims van verschillende fabrikanten dat vitamine C-pillen de weerstand verhogen misleiding zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Klopt de stelling van de Consumentenbond dat deze gezondheidsclaims in strijd zijn met de Warenwet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat fabrikanten van voedingsmiddelen gezondheidsclaims doen die in strijd zijn met de Warenwet?
Deze gezondheidsclaims zijn op dit moment niet in strijd met de Warenwet. De besluitvorming over deze claim moet nog door de lidstaten in EU verband plaats vinden. De lidstaten gaan hierbij uit van de wetenschappelijke adviezen die door de EFSA worden afgegeven. De besluitvorming hierover en het vastleggen in de verordening wordt eind 2011 verwacht.
De handhaving van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) van de generieke lijst met gezondheidsclaims zal op zich laten wachten totdat deze vastgelegd is in de claimsverordening nr. 1924/2006.
Deelt u de mening dat deze claims op verpakkingen en in reclame niet ongefundeerd gedaan kunnen worden, en dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing?
Claims op verpakkingen en in reclame dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing. Hierbij ga ik uit van het wetenschappelijke advies van de EFSA. De claimsverordening zal ertoe leiden dat alle claims onderbouwd zullen zijn.
Bent u van mening dat de stelling die op dit moment op verpakkingen van vitaminepillen staat, namelijk dat de supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn, voldoende voorlichting aan de consument over de waarde van deze supplementen geeft?
Het Voedingscentrum geeft voorlichting over gezonde en veilige voeding en voedselkwaliteit in breedste zin. Ook het Voedingscentrum geeft aan dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn en ik deel die mening. Ik vind het goed dat op de verpakking van vitaminepillen staat dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn.
Deelt u de mening dat een goede gezondheid niet afgekocht kan worden met vitaminepreparaten? Op welke wijze wordt nu voorgelicht over de waarde van vitaminepreparaten voor de gezondheid?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke stappen kunt u nemen en bent u bereid te nemen om onterechte gezondheidsclaims op verpakkingen en in reclameuitingen over voedingsmiddelen tegen te gaan?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De nVWA treedt reeds op tegen verboden claims en aanprijzingen op onder andere zuigelingenvoeding. Ook is de nVWA actief in het handhaven op medische claims: het onterecht toeschrijven van medische eigenschappen aan een levensmiddel. Daarnaast zal de nVWA de eerste afgekeurde individuele kinderclaims, ziekterisicoreductieclaims en claims gebaseerd op «new scientific evidence» (artikel 14 en artikel 13.5 van claims verordening 1924/2006) gaan handhaven. Deze claims hebben immers al wel de volledige procedure (inclusief overgangtermijnen) doorlopen.
Wat is uw reactie op de stelling van de Consumentenbond dat veel fabrikanten de claims nog op de verpakking laten staan en afwachten totdat de Europese Unie ze definitief heeft verboden?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8. Voor handhaving van niet toegelaten claims moet eerst de Europese besluitvorming worden afgewacht.
Bent u het eens met de Consumentenbond dat de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit op basis van de reeds gepubliceerde EFSA-opinies kan handhaven op grond van de Warenwet?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8.
Bent u bereid met uw Europese collega’s stappen te ondernemen om onterechte gezondheidsclaims tegen te gaan, en aan te dringen op uitvoering van de verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims? Zo nee, waarom niet?
De betrokkenheid van het Egyptische leger bij de vervolging van koptische christenen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Spanning onder kopten groeit na moord op priester»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Egyptische leger, dat momenteel verantwoordelijk is voor het bestuur, niet alleen verzaakt heeft de koptische christenen te beschermen tegen aanslagen en plunderaars maar hier zelf actief aan heeft bijgedragen door met bulldozers geïmproviseerde veiligheidshekken weg te halen, koptische monniken vast te binden en hun mobiele telefoons af te pakken zodat er geen beelden hiervan konden uitlekken? Zo ja, bent u bereid er bij de Egyptische Supreme Military Council uw afschuw over deze gang van zaken uit te spreken. Zo nee, waarom niet?
Op 24 februari heeft de Nederlandse Ambassadeur in Egypte een gesprek gevoerd met de hoogste ambtenaar op het gebied van Mensenrechten over de positie van Koptische christenen in Egypte. Deze onderschreef dat het de taak is van de autoriteiten om alle burgers en hun eigendommen te beschermen, maar gaf aan dat door de recente omwentelingen de politie buiten de grote steden helaas nog maar beperkt ontplooid is en dat de bescherming van burgers een punt van zorg is. Dit werd ook in latere gesprekken met de Egyptische autoriteiten over dit onderwerp erkend.
De Nederlandse ambassade in Cairo onderzoekt de mogelijkheden om met ondersteuning van projecten van het lokale maatschappelijke middenveld verzoening tussen islamitische en christelijke bevolkingsgroepen op lokaal niveau te bevorderen.
Deelt u de zorgen van de koptische gemeenschap naar aanleiding van de omroep van de omstreden islamitische geestelijke Yusuf al-Qaradawi aan de christenen om te buigen voor Allah? Deelt u de mening dat het feit dat deze geestelijke, die verbonden is aan het moslimbroederschap, teruggekeerd is van ballingschap een slecht voorteken is van de invloed het broederschap?
Nederland en de EU hebben opgeroepen tot een transitie naar een breedgedragen en op democratische leest geschoeide regering in Egypte die de mensenrechten eerbiedigt. Politieke partijen en dus ook de Moslimbroederschap zullen in dat verband worden beoordeeld op de mate waarin zij voldoen aan democratische en rechtstatelijke beginselen. Dit met het oogmerk recht te doen aan de verwachtingen en de aspiraties van het Egyptische volk en deze te borgen in een duurzaam democratisch proces.
Bent u bereid om zowel in bilateraal als in EU-verband er bij de «Supreme Military Council» van Egypte op aan te dringen de rechten van de koptische gemeenschap te respecteren en haar veiligheid te garanderen?
De positie van Koptische Christenen en andere religieuze minderheden in Egypte en de regio vormen regelmatig onderwerp van gesprek in de EU Raad Buitenlandse Zaken. In de Raad van 31 januari, maar ook in die van 23 mei en 20 juni van dit jaar is over dit onderwerp gesproken en heb ik het prioritaire belang ervan onderstreept. Ook bilateraal wordt de kwetsbare positie van de Kopten aangekaart, zowel door de ambassadeur in Kairo, als alhier bij de Egyptische ambassadeur en bezoekers uit Egypte. Zo heb ik dit op 18 juni jl. tijdens mijn gesprek met de toenmalige Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, El Araby, opgebracht.
De afnemende toegankelijkheid van de havens van Stellendam door opslibbing van het zogenoemde Slijkgat |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel1 waarin melding wordt gemaakt van verondieping van het zogenoemde Slijkgat (Goereese Gat), de belangrijkste vaarweg richting Haringvliet en de toegangspoort tot de haven van Stellendam?
Ik heb kennisgenomen van het desbetreffende artikel.
Bent u bekend met het feit dat de haven van Stellendam als gevolg van verondieping van het zogenoemde Slijkgat nu al wekenlang moeilijk bereikbaar is? Dat uit peilingen van 17 februari 2011, uitgevoerd door het Havenbedrijf Rotterdam, is gebleken dat er nog immer sprake is van een gevaarlijke situatie, omdat de gepeilde diepte slechts 4,50 m bedraagt over een breedte van 20 meter daar waar 5,50 meter over een breedte van 100 meter vereist is? Dat deze situatie, gelet op de huidige baggerinzet, nog weken, zo niet maanden, voort kan duren? Dat deze slechte bereikbaarheid de lokale economie treft in al haar facetten, bijvoorbeeld doordat vissersschepen uitwijken naar andere havens en door een verminderende omzet van de visafslag?
De situatie ter plekke is mij bekend. Het feit dat lokale schepen met een diepgang van 4,50 m of meer gedwongen zijn uit te wijken is mij eveneens bekend.
Ik wil hierbij ingaan op de afspraken die hierover zijn gemaakt. Tijdens de parlementaire behandeling van de Deltaschadewet in 1970 heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat de toezegging gedaan het Slijkgat gedurende zeven jaar te onderhouden op een diepte van NAP – 4,00 meter op kosten van het Rijk. Deze toezegging hield verband met de afsluiting van het Haringvliet en het daarmee gepaard gaande verzandingsproces. Deze toezegging is bij een schrijven van 3 juli 1980 door de Minister van Verkeer en Waterstaat bevestigd in die zin, dat het Rijk in de toekomst een vaargeul zal blijven onderhouden op een diepte van NAP – 4 meter «zolang de gemeentelijke en visserijbelangen de kosten van het onderhoud van een vaargeul rechtvaardigen». De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft indertijd al wel gewaarschuwd dat de garantie niet verandert door een eventuele toename van de diepgang van schepen in de toekomst. Deze situatie is nu wel gecreëerd door de sector. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met het Havenbedrijf Rotterdam. Deze zijn vastgelegd in het Alders-Akkoord. In mijn antwoord op uw vraag 3 ga ik daar op in.
Bent u bereid toe te zien op een adequate naleving van het Alders-Akkoord uit 2002, en de verantwoordelijke partijen, in casu Havenbedrijf Rotterdam en Rijkswaterstaat, aan te spreken op het tijdig nakomen van de afspraken teneinde verdere schade aan de vissersvloot en aan de aan de visserij gerelateerde bedrijven, waaronder de visafslag, in Stellendam te voorkomen?
Het «Alders akkoord» van 29 november 2001 is een overeenkomst tussen een aantal partijen waaronder de provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam, gemeente Goedereede en diverse andere regionale overheden. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu of het onderdeel Rijkswaterstaat is geen partij bij dit akkoord.
Van belang is dat de gemeente Rotterdam in het akkoord aan de gemeente Goedereede de garantie heeft gegeven dat de diepte van het Slijkgat over een lengte van 1800 meter op NAP – 5,50 meter zal worden gehouden. De daarmee gemoeide kosten zijn voor rekening van de gemeente Rotterdam. Deze verplichting rust nu op het Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Rijkswaterstaat garandeert, zoals hierboven is aangegeven, alleen een diepte tot NAP – 4,00 meter. Over de toegankelijkheid van de haven bij Stellendam is Rijkswaterstaat met het Havenbedrijf Rotterdam wel met regelmaat in overleg. Verder levert Rijkswaterstaat de noodzakelijke loding gegevens.
Welke mogelijkheden ziet u om bij dreigende verondieping van het Slijkgat tot onder de overeengekomen 5,50 meter, nadere afspraken te maken met betrokken partijen over capaciteit en inzetbaarheid van het baggermaterieel om in voorkomend geval sneller en adequater gezamenlijk actie te ondernemen om situaties zoals die zich nu voordoen in de toekomst te voorkomen?
Rijkswaterstaat heeft de lodingen van de vaargeul en het omliggend gebied opgevoerd in frequentie en stelt het Havenbedrijf Rotterdam N.V. op de hoogte van de constateringen. Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de werkzaamheden en het te bereiken resultaat, te weten het garanderen van een diepte van NAP – 5,50 meter. Dat commitment van het Havenbedrijf Rotterdam wordt in de praktijk ook uitgevoerd want de vaargeul wordt inmiddels uitgebaggerd. Het noodzakelijke profiel is binnen enkele weken weer terug. De vaargeul is mogelijk al weer eerder bevaarbaar. De voortgang van de werkzaamheden is wel afhankelijk van de weersomstandigheden.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de mogelijke oorzaken van de nu kennelijk sneller en vaker voorkomende verondieping van het Slijkgat, waarbij onder andere onderzocht wordt of de aanleg van de Tweede Maasvlakte hierop van invloed is?
In uw vraag wordt al voorzien. RWS voert lodingen uit die inzicht geven in de bodemontwikkeling en voor het instandhouden van een diepte tot NAP – 4,00 meter. Daarnaast is in het kader van de aanleg van Maasvlakte 2 op grond van de vergunning voor de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Concessie op grond van de Wet van 14 juli 1904, (Stb. 147) aan het Havenbedrijf Rotterdam N.V. een verplichting tot monitoring opgelegd.
Deze monitoring stoelt op de te verwachten effecten die in de MER als significant zijn geïdentificeerd. Voor de MER is grondig en uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar mogelijke effecten van Maasvlakte 2 op de kustmorfologie in de omgeving. Uit de MER blijkt dat Maasvlakte 2 geen significante invloed heeft op verondiepingen in het Slijkgat. De vierwekelijkse monitoring tot op heden bevestigt deze uitgangspunten.
Uitbetaling toeslagrechten |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Kent u het bericht «Veenweide boer wacht op toeslag»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dat artikel.
Klopt het dat er nogal wat bedrijven zijn die door de late uitbetaling van toeslagrechten het risico lopen failliet te gaan en hun financiering aan moeten passen? Heeft de regering zicht op de aantallen bedrijven die dit aangaat? Hebben LTO, NMV en andere organisaties daar zicht op?
Voor de uitvoering van de Bedrijfstoeslagregeling (BTR) is het niet nodig om financiële bedrijfsgegevens te verzamelen. Daarom zijn er op voorhand geen gegevens bekend over bedrijven die in financiële moeilijkheden verkeren. Ik ben afhankelijk van signalen uit de sector, maar die signalen, voor zover ze er al zijn, zijn voor mij niet verifieerbaar. Ik heb immers geen toegang tot gegevens die de noodlijdende financiële positie van deze landbouwers zouden kunnen onderbouwen. Aangezien er geen verifieerbare signalen zijn, is het voor mij ook niet mogelijk om vast te stellen hoe groot dit aantal zou zijn. Ik heb regelmatig contact met LTO en NMV, maar ook van deze organisaties heb ik deze signalen niet ontvangen.
Deelt u de mening dat bedrijven die mogelijk in hun continuïteit bedreigd worden door de indeling van de betaalschema versneld geholpen dienen te worden? Bent u bereid om zulks op te pakken?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 al aangaf, heb ik geen verifieerbare signalen ontvangen van bedrijven die in acute financiële problemen zijn gekomen door het uitbetalingschema van de BTR 2010. Maar daarnaast is al meer dan 70% van de BTR 2010 uitbetaald en zou ingrijpen in het proces in een dergelijk laat stadium alleen maar leiden tot vertraging van de uitbetaling van andere landbouwers. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 28 januari jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 112), waar ik de complexiteit van het verwerkings- en controleproces van de BTR hebt geschetst. Mijn inspanning zal er op gericht zijn om het toegezegde betaalschema uit te voeren zodat eind volgende maand 90 tot 95% van de landbouwers hun geld hebben ontvangen.
De mogelijkheid om de wietpas te weigeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stad mag de wietpas negeren»?1
Ja.
Klopt de analyse van de hoogleraar dat gemeenten zelf kunnen bepalen of zij de wietpas willen invoeren of niet? Zo nee, welke rechtsregel heeft de hoogleraar gemist waaruit blijkt dat de gemeenten wel moeten voldoen aan de door het kabinet opgelegde eis om de wietpas in te voeren?
Zodra de maatregelen uit het Regeerakkoord zijn vormgegeven, zullen deze gaan gelden voor alle gemeenten. Het kabinet zal uw Kamer dit voorjaar over de vormgeving informeren.
Bent u bereid om het invoeren van de wietpas als een advies aan de gemeenten voor te leggen in plaats van proberen de gemeenten te verplichten om de wietpas in te voeren?
Nee. Conform het Regeerakkoord wordt landelijk het principe van een besloten club ingevoerd. Een dergelijke invoering voorkomt dat zich een waterbed-effect voordoet en er regionaal coffeeshoptoerisme op gang komt. Uiteraard is er wel overleg met gemeenten en (grens-)regio’s over hoe dit het beste kan gebeuren.
Deelt u de mening van de hoogleraar die beweert dat er een reële kans is dat de handel dan ondergronds gaat? Zo nee, waarom denkt u dat juist bij de introductie van de wietpas de handel niet ondergronds gaat? Zo ja, bent u bereid af te zien van het invoeren van de wietpas?
Het is niet uitgesloten dat een deel van de gebruikers zonder pasje zijn toevlucht zal proberen te nemen tot illegale verkooppunten. Illegale verkooppunten worden conform de wettelijke mogelijkheden aangepakt door het lokale bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie. Zij vormen geen beletsel voor de introductie van de maatregelen uit het Regeerakkoord.
Deelt u de mening van de hoogleraar dat de met de handel in softdrugs een groot economisch belang is gemoeid in Amsterdam dat verder strekt dan de softdrugs zelf? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse drugsbeleid steunt op twee pijlers. Die van de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en van de bestrijding van overlast en criminaliteit anderzijds. Het drugsbeleid heeft niet tot doel de bescherming van economische belangen.
Wat is uw oordeel over de «wietknip»?
Voor zover ik uit de krant heb begrepen, maakt de wietknip het voor buitenlanders mogelijk om cannabis te kopen in een coffeeshop. Dit gaat in tegen het beleid, verwoord in het Regeerakkoord. Coffeeshops worden besloten clubs die alleen toegankelijk zijn voor meerderjarige ingezetenen van Nederland.
De plannen voor de sociale huursector die slecht zijn voor het Noorden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Plannen sociale huursector slecht voor Noorden»?1
Wat is uw mening over de stelling dat, ondanks de erkenning van regionale verschillen en aandacht voor krimp in het regeerakkoord, deze issues en maatregelen extra negatief uitpakken in het Noorden? Zo nee waarom niet?
Deelt u de mening dat de issues in het landelijk debat over de woningmarkt en de maatregelen die daaruit voorkomen, niet stroken met de regionale verschillen in de sociale huursector?
Deelt u de conclusies van het RIGO-rapport2 dat de vitaliteit en leefbaarheid van kleinere kernen en de soms grote kwetsbaarheid van individuele eigenaarbewoners aandachtspunten zijn in het Noorden, die afwijken van de opgaven die voor andere woningcorporaties gangbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in het kabinetsbeleid de regionale verschillen als vertrekpunt te nemen, gezien het feit dat de woningcorporaties in het Noorden en in andere krimpende woningmarkten te maken hebben met totaal andere vraagstukken? Zo nee, waarom niet?
Problemen met kabelexploitanten |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Ziggo dit jaar het analoge pakket met vijf zenders gaat inkrimpen, van 30 naar 25 zenders?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze inkrimping van zenders gepaard dient te gaan met een daling van het abonnementstarief? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze prijsdaling te bewerkstelligen? Zo nee, deelt u de mening dat analoge kijkers niet verplicht mogen worden om ook te betalen voor het digitale aanbod?
De overheid gaat niet over het prijsbeleid van Ziggo. De Mediawet stelt eisen aan de omvang van basispakket en niet aan de prijs. Ik heb geen aanwijzingen dat Ziggo het analoge pakket kleiner wil maken dan het wettelijke minimum van 15 televisiezenders. Volledige omschakeling naar digitale doorgifte is sowieso mogelijk.
OPTA en de NMA kunnen onder bepaalde omstandigheden ingrijpen als er sprake is van (misbruik van) een economische machtspositie. OPTA heeft eerder maatregelen genomen om concurrentie op de kabel te bevorderen zodat kijkers kunnen kiezen uit meer aanbieders op het netwerk van de grote kabelexploitanten Ziggo en UPC. Zoals bekend heeft de rechter die besluiten in augustus 2010 vernietigd. OPTA is bezig de markt voor televisiedistributie opnieuw te onderzoeken en zal naar verwachting binnenkort een conceptbesluit voor consultatie publiceren. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie organiseert overleg met de kabelbedrijven en Tele2 om vrijwillige overeenstemming te helpen bereiken.
Wat rest, zijn regels voor consumentenbescherming in de Telecommunicatiewet (artikel 7.2). Telecommunicatiebedrijven moeten klanten minimaal vier weken voor wijziging in de dienstverlening informeren en recht geven op beëindiging als de wijziging niet aantoonbaar in het voordeel van de klant is. Ziggo voldoet naar eigen zeggen aan deze verplichtingen. Is dit niet het geval, dan kan OPTA handhaven.
Ziggo biedt analoge abonnees de mogelijkheid tegen hetzelfde tarief van € 16,95 over te stappen op een uitgebreider digitaal basispakket. Abonnees moeten dan wel zelf een set-top box aanschaffen. Concluderend is het op dit moment aan consumenten om te besluiten of ze onder deze voorwaarden klant blijven bij Ziggo of overstappen naar alternatieve aanbieders, zoals KPN (IPTV en Digitenne), Tele2 (IPTV) of Canal Digitaal (satelliet).
Hoe oordeelt u over het bericht van Ziggo aan Programmaraden, waarin wordt gesteld dat het niet zeker is dat onder andere buitenlandse publieke zenders (zoals BBC, TV5 Monde, CNN, ARD) beschikbaar zullen zijn voor analoge distributie door Ziggo in 2011/2012?2
Navraag bij Ziggo leert dat het kabelbedrijf inderdaad met enkele omroepen, waaronder buitenlandse publieke zenders, onderhandelt over hernieuwing van contracten. Volgens Ziggo is dit noodzakelijk vanwege de overgang van analoge naar digitale doorgifte. Ziggo heeft enkele programmaraden gevraagd er rekening mee te houden dat sommige buitenlandse zenders mogelijk niet meer beschikbaar zijn voor analoge distributie.
Uitgangspunt van de Mediawet is dat kabelbedrijven het advies van de programmaraad opvolgen en de noodzakelijke overeenkomsten sluit met omroepen. Kabelbedrijven kunnen alleen afwijken van het advies indien hiervoor zwaarwegende argumenten zijn. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat zwaarwegende redenen kunnen zijn dat het advies in strijd is met het (auteurs)recht, het advies onvoldoende onderbouwing of invulling geeft aan de pluriformiteit, of de economische exploitatie van het kabelnet in gevaar brengt. Ik begrijp uit de vragen dat de Kamer zich zorgen maakt dat Ziggo mogelijk misbruik maakt van het auteursrecht om af te wijken van het advies van programmaraden.
Ik kan en wil daar niet over oordelen. Bij geschillen oordeelt in eerste instantie het Commissariaat voor de Media. Partijen kunnen tegen een besluit van het Commissariaat bezwaar maken bij de (bestuurs)rechter.
Bent u nog steeds van mening dat buitenlandse publieke zenders deel horen uit te maken van een pluriform pakket?3 Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat «de zenders contracten krijgen voorgeschoteld waarin staat dat zij afzien van analoge doorgifte als zij digitaal door Ziggo worden doorgegeven»?2
De «mening» dat buitenlandse publieke zenders deel uit behoren te maken van een pluriform pakket, ontleent de Kamer aan een brief van mijn voorganger van eind 2009 over diverse alternatieven voor de huidige programmaraden. Voor de zomer zal ik de Kamer informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wetswijziging.
Op dit moment geldt de Mediawet 2008. Dit betekent dat het wettelijke basispakket bestaat uit minimaal 15 televisiezenders. Hiervan zijn zeven televisiezenders van publieke omroepen bij wet voorgeschreven: drie landelijke, een regionale, een lokale en twee van de Vlaamse publieke omroep. Over de overige acht televisiezenders adviseren lokale programmaraden de kabelexploitanten. De rol van programmaraden is om een stem te geven aan de voorkeuren van verschillende bevolkingsgroepen (artikel 6.20 van de Mediawet 2008). De afgelopen jaren was het standaardpakket op de kabel groter dan het wettelijke basispakket van vijftien zenders, namelijk 30 tot 35 analoge televisiezenders. Naast de in de wet genoemde publieke zenders, waren de populairste Nederlandse zenders daarin als vanzelf opgenomen. In die omstandigheden hebben programmaraden hun advies benut voor opname van kleinere zenders, zoals muziekzenders voor jongeren, gespecialiseerde nieuwszenders en publieke zenders uit omringende landen. Nu het analoge standaardpakket kleiner wordt, ontstaat een zekere spanning tussen populariteit en pluriformiteit van het standaardpakket. Dit verklaart waarom er meer druk lijkt te staan op de relatie tussen kabelexploitanten en programmaraden.
Ik heb geen oordeel over de samenwerking tussen Ziggo en diens lokale programmaraden. Wanneer er geschillen zijn, is het Commissariaat voor de Media bevoegd om besluiten te nemen.
Deelt u de mening dat Programmaraden door de actie van Ziggo belemmerd worden in hun wettelijke taak om een pluriform pakket te adviseren? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) hiernaar te laten kijken?
Zoals opgemerkt onder vraag 3) voorziet de Mediawet in het benodigde toezicht en behandeling van geschillen door het Commissariaat. Overigens treedt het Commissariaat pas op indien Ziggo de (definitieve) adviezen van programmaraden over de invulling van het kleinere analoge pakket niet opvolgt.
De NMA kan alleen optreden tegen overtreding van de Mededingingswet. Het gaat hier echter niet om een mededingingsrechtelijke kwestie.
Hoe oordeelt u over de ongelijkheid in het zenderaanbod tussen kabelexploitanten, indien Ziggo stopt met analoge doorgifte van buitenlandse publieke zenders? Bent u bereid (wettelijke) maatregelen te nemen waardoor zenders, die zich beschikbaar stellen voor het (analoge) aanbod bij de ene kabelexploitant, zich ook moeten laten opnemen in het pakket van andere kabelexploitanten?
Dat kabelexploitanten niet dezelfde analoge en digitale standaardpakketten hebben acht ik niet problematisch, zolang de spelregels van de Mediawet worden gevolgd. Regionale differentiatie biedt bovendien de gelegenheid om tegemoet te komen aan regionale voorkeuren in de verzorgingsgebieden van kabelbedrijven. De adviezen van lokale programmaraden zijn ook niet gelijkluidend en mede bedoeld om regionale voorkeuren over het voetlicht te brengen.
Hoe oordeelt u over het feit dat kabelexploitanten in het digitale pakket zonder enig overleg of waarschuwing zenders kunnen laten verdwijnen?
Zoals gesteld onder4 moeten kabelexploitanten hun klanten tijdig informeren over wijzigingen in de dienstverlening. Op dat moment kunnen abonnees ook opzeggen. Blijven kabelexploitanten in gebreke, dan kan OPTA optreden.
Ik neem de gelegenheid om de Kamer te informeren over de wijze waarop in de Mediawet 2008 de overgang van analoge naar digitale doorgifte van televisie via de kabel is geregeld. Zolang meer dan de helft van de abonnees analoge radio en televisie ontvangt, moet de kabelexploitant minimaal 15 televisie en 25 radiokanalen analoog blijven doorgeven, waaronder de voorgeschreven publieke zenders en de door de programmaraad geadviseerde zenders. Een kabelexploitant dient deze zelfde zenders – plus regionale publieke zender(s) uit de aangrenzende provincie(s) – door te geven in het digitale basispakket zodra meer dan de helft van zijn abonnees het programma-aanbod op digitale wijze ontvangt. Ziggo heeft nu beide verplichtingen, omdat het bedrijf alle abonnees – ook degenen met een digitaal pakket – voorziet van analoge signalen (die zonder set-top box te ontvangen zijn op extra toestellen in huis). De Mediawet verplicht kabelexploitanten niet om analoge signalen naast de digitale signalen te blijven doorgeven. Wanneer een kabelexploitant alleen digitale signalen doorgeeft, dan gelden onverkort de mediawettelijke bepalingen voor het basispakket, inclusief advisering door de programmaraad.
Bent u bereid een voorstel te doen voor de oprichting van een instantie waar klanten terecht kunnen met klachten en opmerkingen over het (digitale) zenderaanbod? Wilt u daarbij de mogelijkheid betrekken dat klanten daadwerkelijk invloed krijgen op de samenstelling van het digitale aanbod?3
Voor de zomer zal ik de Kamer informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wetswijziging om het systeem van programmaraden te vervangen door een eigentijdse variant van consumenteninvloed. Het kabinet wil de regeling bovendien beter toesnijden op digitale omroepdistributie.
Deelt u de mening dat u door de huidige ontwikkelingen de les mag trekken dat nieuw in te stellen klantenraden voor de kabel over voldoende invloed moeten beschikken? Deelt u de mening dat een belangrijke eis daarbij de onafhankelijkheid van deze klantenraden is?
Zie het antwoord onder 8)
De dood van een uitgewezen asielzoeker |
|
|
|
Wat is uw reactie op de dood van een uitgewezen Afghaanse asielzoeker in Kabul?1
Ik ken de werkelijke toedracht van het overlijden van deze man niet, maar als de berichten kloppen is zijn dood tragisch. Ik wil er wel op wijzen dat de procedure destijds zorgvuldig is verlopen, dat alle rechtsmiddelen waren uitgeput en dat er vier jaar zit tussen het moment waarop deze persoon zelfstandig is vertrokken en zijn dood.
Bent u, gelet op de bijzondere verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid op grond van het eerder terugsturen naar Afghanistan, bereid onderzoek te (laten) doen naar de toedracht en achtergronden van de dood van de man? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer zo spoedig moegelijk informeren over de uitkomsten van dat onderzoek?
Nee. In antwoord op vragen van het lid Spekman (vraagnr. 2011Z03924) heb ik toegelicht dat deze Afghaanse burger na afronding van zijn asielprocedures medio 2006, via het IOM, vrijwillig naar Afghanistan is teruggekeerd. Nog daargelaten de beperkte onderzoeksmogelijkheden, zal het mede gezien het grote tijdsverloop tussen de terugkeer en het overlijden niet mogelijk zijn om een onderzoek te doen naar de relatie tussen de eerder aangevoerde asielgronden en het overlijden van deze voormalige asielzoeker. Daarbij acht ik het van belang dat uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van een zorgvuldige procedure. Overigens is het volgen van asielzoekers na terugkeer naar het land van herkomst, geen onderdeel van het beleid.
Misbruik van 'Britse BV's' |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Britse bv-vorm snel misbruikt»?1
Ja.
Hoeveel Britse «limited companies» (ltd’s) zijn er bij de Kamer van Koophandels geregistreerd? Hebt u de indruk dat het aantal ltd’s dat in Nederland is geregistreerd de laatste jaren toeneemt? Zo ja, in welke mate en waarom neemt dit aantal naar uw mening toe?
Het aantal ltd’s dat bij de Kamers van Koophandel is ingeschreven fluctueerde in de afgelopen jaren van 200 (2002) naar 1 100 (2005) en bijna 700 in 2010. Het aantal geregistreerde limiteds was in het afgelopen jaar het laagste in de laatste 7 jaren. Ter vergelijking merken wij op dat het aantal bij de Kamers van Koophandel ingeschreven BV’s ruim 780 000 bedraagt.
Wat is uw oordeel over het in het artikel gestelde dat in bijna tweederde van de faillissementen van Nederlandse bedrijven met de ltd als rechtsvorm sprake is van onbehoorlijk bestuur?
Wij zouden de cijfers die worden genoemd in het artikel, in een breder perspectief willen plaatsen. In het afgelopen jaar gingen ongeveer 6 500 Nederlandse bedrijven failliet. In het artikel wordt gesproken over de verslagen van 123 faillissementen van limiteds. Voorts wordt vermeld dat in 79 gevallen waarin een limited failliet is verklaard sprake was van onbehoorlijk bestuur. Op basis van het artikel kunnen wij niet beoordelen in hoeveel gevallen niet alleen door de curator of de schrijvers van het artikel is verondersteld dat in deze rechtspersonen sprake is van onbehoorlijk bestuur, maar dit ook door de rechter is vastgesteld.
Bent u op de hoogte van het frequente misbruik van ltd’s? Zo ja, is dat voor u aanleiding om, bijvoorbeeld via de fiscus, extra alert te zijn op deze ltd’s?
Uit berekeningen op basis van gegevens van de Kamers van Koophandel blijkt dat het bij ondernemingen die worden gedreven door een Nederlandse rechtspersoon gebruikelijk is dat na 5 jaar na de start 50% van de ingeschreven ondernemingen weer is uitgeschreven. Uit dezelfde berekeningen volgt dat dit aandeel bij limiteds de laatste jaren rond 65% bedraagt. Uit deze «verdwijnquote» zou kunnen worden afgeleid dat limiteds minder lang blijven bestaan dan BV’s, maar volgt naar onze mening niet dat met limiteds meer fraude wordt gepleegd dan met BV’s.
Over welke mogelijkheden beschikt u om toezicht op in Nederland geregistreerde ltd’s te houden? Acht u die mogelijkheden adequaat? Zo nee, hoe denkt u wel adequaat toezicht te gaan houden?
Het vernieuwde toezicht op rechtspersonen dat naar verwachting op 1 juli van dit jaar van start zal gaan, biedt de mogelijkheid om alle in Nederland actieve rechtspersonen op een gelijke manier te volgen door middel van een deels geautomatiseerd toezicht. Ook buitenlandse rechtspersonen die in Nederland in het handelsregister staan ingeschreven, zullen onder het bereik van het toezicht worden gebracht. Daarmee zal een eind komen aan de nu bestaande situatie dat er relatief weinig zicht is op naar buitenlands recht opgerichte rechtspersonen. De verwachting is dat het nieuwe toezicht de mogelijkheden van misbruik van rechtspersonen zal beperken. Dit geldt dan eveneens voor de limited.
Acht u het wenselijk om ook voor (bestuurders van) ltd’s of andere buitenlandse rechtspersonen die in Nederland worden geregistreerd een antecedentenonderzoek of verklaring van geen bezwaar te vereisen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, hoe kan anders worden voorkomen dat bestuurders van rechtspersonen met dubieuze antecedenten in Nederland actief worden?
In de Europese Unie opgerichte vennootschappen beschikken op grond van artikel 49 en 54 Verdrag betreffende de werking van de EU (voorheen: artikel 43 en 48 EG-Verdrag) over het recht van vrijheid van vestiging. Op grond van dit recht mogen vennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie zijn opgericht zich in de gehele Europese vestigen en zakelijke activiteiten ontplooien. Door het Europese Hof van Justitie is in haar uitspraken van 9 maart 1999, JOR 1999, 117 (Centros), 5 november 2002, JOR 2003/4 (Überseering) en 30 september 2003, JOR 2003/249 (Inspire Art) bepaald dat lidstaten van de Europese Unie rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, moeten erkennen en moeten accepteren dat die vennootschappen worden beheerst door het recht van het land waar zij zijn opgericht. Aldus mag Nederland niet verlangen dat binnen de Europese Unie opgerichte vennootschappen die hier zaken doen, kiezen voor een Nederlandse rechtsvorm en mag Nederland ook geen Nederlandse regels van vennootschapsrecht toepassen op in een andere EU-lidstaat opgerichte vennootschappen. Het eisen van een verklaring van geen bezwaar of een antecedentenonderzoek van limiteds die hier in het handelsregister willen worden geregistreerd of van hun bestuurders behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Overigens kan ook in het Verenigd Koninkrijk niet iedereen zomaar bestuurder van een vennootschap worden en voorziet het recht aldaar in bepalingen die personen met dubieuze antecedenten beogen te weren. Een voorbeeld daarvan is de regel dat personen die zich in staat van faillissement bevinden, of een tijdelijke «directors disqualification» hebben opgelegd gekregen, niet mogen optreden als bestuurder of feitelijk leidinggevende van een limited.
Ten aanzien van buiten de Europese Unie opgerichte vennootschappen geldt dat oneigenlijk gebruik daarvan door in Nederland gevestigde ondernemingen wordt geadresseerd door de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen («WFBV»). Teneinde de ontwijking van dwingende regels van Nederlands recht te voorkomen en een afdoende bescherming van Nederlandse schuldeisers te bewerkstelligen, verklaart de WFBV bepaalde dwingende voorschriften van Nederlands recht van toepassing op naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen die hun werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten, de zogenaamde formeel buitenlandse vennootschappen. Indien de betreffende voorschriften niet worden gerespecteerd, leidt dat tot aansprakelijkheid van de bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de formeel buitenlandse vennootschap.
In het verleden gold de WFBV ook voor binnen de Europese Unie opgerichte vennootschappen. Uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake Inspire Art volgt dat de WFBV niet meer op zodanige vennootschappen kan worden toegepast, maar lidstaten wel maatregelen kunnen treffen ter bestrijding van fraude en om te voorkomen dat ondernemers zich onttrekken aan hun verplichtingen jegens schuldeisers. Een Nederlandse maatregel is het vernieuwde toezicht op rechtspersonen dat de mogelijkheid biedt om alle in Nederland actieve rechtspersonen en hun bestuurders op een gelijke manier te volgen. Met het nieuwe toezicht op rechtspersonen zullen bestuurders met dubieuze antecedenten eerder kunnen worden gesignaleerd en weerhouden van het aanrichten van schade.
Heeft u de indruk dat nog andere buitenlandse rechtsvormen in Nederland worden misbruikt voor fraude of wanbeleid? Zo ja, van welke rechtsvormen is u dit bekend en in welke mate doet zich dit voor?
Ons hebben geen signalen bereikt op grond waarvan moet worden aangenomen dat bepaalde buitenlandse rechtsvormen in Nederland op grote schaal worden gebruikt voor onoorbare doeleinden.
Bent u voornemens om het probleem dat er binnen de Europese Unie rechtspersonen bestaan die gebruikt worden om in andere lidstaten fraude te plegen met uw Europese collega’s te bespreken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Bij de onderhandelingen over Europese rechtsvormen, zoals de thans lopende onderhandelingen over de Europese besloten vennootschap (Societas Privata Europaea, SPE) heeft Nederland voortdurend benadrukt het belangrijk te vinden dat Europese rechtsvormen betrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt om nationale regels inzake de bescherming van schuldeisers te omzeilen. Ten aanzien van nationale rechtsvormen geldt dat het aan de lidstaten zelf is te bepalen welke (oprichtings-)eisen zij aan hun vennootschappen stellen. Deze eisen moeten niet op zichzelf worden gezien, maar maken deel uit van een meer omvattend stelsel waarvan bijvoorbeeld ook regels van strafrechtelijke aard, regels van faillissementsrecht en regels omtrent aansprakelijkheid van bestuurders deel uitmaken. In het geval van limiteds geldt dat deze combinatie in het recht van het Verenigd Koninkrijk leidt tot een streng regime van aansprakelijkheid indien de onderneming ten gevolge van frauduleus handelen failliet gaat. Aan bestuurders kan in dat geval bovendien een in een openbaar raadpleegbaar register zichtbare sanctie (directors disqualification) worden opgelegd die verhindert dat zij opnieuw bestuurder van een andere limited kunnen worden. Dit regime is ook van toepassing op limiteds die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten. Indien komt vast te staan dat rechtsvormen uit bepaalde lidstaten in Nederland onevenredig vaak voor onoorbare doeleinden worden gebruikt, zullen wij de collega’s uit de betreffende lidstaten daarop attent maken.
Het bericht dat de apothekersruzie het kookpunt heeft bereikt |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Apothekersruzie naar kookpunt»?1
Ja, ik ben bekend met dat bericht in de Telegraaf.
Klopt het bericht dat De Thuisapotheek over medische gegevens beschikt en is bekend hoe men daaraan komt? Hoe verhoudt deze praktijk zich tot de invoering van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD)?
Ook in de TV-uitzendingen van Radar en Meldpunt over de Thuisapotheek kwam naar voren dat de Thuisapotheek over medische gegevens van (potentiële) klanten zou beschikken. Het is niet aanvaardbaar als (potentiële) klanten geen toestemming daarvoor hebben gegeven of als zij niet zelf eerder hun medicatiegebruik hebben opgegeven, bijvoorbeeld via een enquête. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) stelt hiernaar een onderzoek in.
Wat de invoering van het Elektronisch Patiënten Dossier betreft merk ik op dat zorgverleners slechts via een zogenaamde UZI-pas met pincode via het landelijk schakelpunt toegang kunnen krijgen tot voor hen relevante delen van het dossier met gegevens van een patiënt. Dat mag pas nadat patiënten toestemming daarvoor hebben gegeven. Omdat bijgehouden wordt wie met welke UZI-pas welk dossier heeft opgevraagd kan misbruik worden bestraft en onterechte beschuldiging van misbruik worden weerlegd.
Klopt het bericht dat De Centrale Apotheek artsen een bonus aanbieden als ze patiënten aandragen?
Nee, dit bericht is niet juist. Dat is ook geconstateerd door de rechter. Op 9 maart 2011 heeft de rechtbank in Den Haag uitspraak gedaan in het beroep van de KNMP tegen de IGZ wegens het niet handhaven door de IGZ van het verbod op belangenverstrengeling tussen een voorschrijvende arts en De Centrale Apotheek. De Rechtbank wijst het beroep van de KNMP af en overweegt daarbij dat niet kan worden vastgesteld dat de huisarts een financieel voordeel heeft van het samenwerkingsverband met De Centrale Apotheek. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in een onderzoek op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wet marktordening Gezondheidszorg in de onderzochte periode geen betalingen (noch in geld noch in natura) van De Centrale Apotheek aan meewerkende huisartsenpraktijken heeft aangetroffen.
Deelt u de mening dat de telefonische verkoop misleidend is en dat patiënten onvoldoende worden voorgelicht over de versnippering van de medicijnafgifte, wat kan leiden tot onvolledige medicijnoverzichten van de patiënt?
Telefonische verkoop is als zodanig niet misleidend. Ik vind wel dat het duidelijk moet zijn voor de mensen op grond waarvan zij worden benaderd door de Thuisapotheek of andere aanbieders. Als dat een internetenquête is, zou dat aan het begin van het klantcontact moeten worden aangegeven. Daarnaast zou bij het invullen van een dergelijke enquête het helder moeten zijn voor de mensen dat zij toestemming geven om telefonisch benaderd te worden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg stelt een onderzoek hiernaar in.
Wat de versnippering van de medicijnafgifte betreft geldt dat iedere klant de keuzevrijheid heeft om te bepalen van welke apotheek hij zijn geneesmiddelen betrekt. Onvolledige medicijnoverzichten ontslaan de apotheekhoudende die de geneesmiddelen ter hand stelt niet van de verplichting zich op de hoogte te stellen van het actuele geneesmiddelengebruik van de betrokken klant. Dat kan op verschillende manieren. Idealiter via één elektronisch dossier of via uitwisseling van de betrokken medicatiegegevens door de betrokken apotheken. Mocht dat onverhoopt niet plaatsvinden dan zal de afleverende apotheker zich op een andere manier op de hoogte moeten stellen van het geneesmiddelengebruik van de patiënt, bijvoorbeeld door het vragen aan de klant en diens voorschrijvers, al dan niet aan de hand van een daarvoor ontwikkeld protocol zoals De Centrale Apotheek gebruikt.
Deelt u de mening dat de medicatieverstrekking buiten kantooruren in grote problemen kan komen, doordat in dunner bevolkte gebieden, waar weinig apotheekvoorzieningen zijn, veel patiënten de makkelijke klussen laten doen door de Thuisapotheek en daardoor de kleine plaatselijke apotheek weleens het onderspit zou kunnen delven?
Nee. De Thuisapotheek en andere landelijk werkende apotheken die zich toeleggen op herhaalmedicatie voorzien in een behoefte van de klant. De klant kiest hiervoor. Met de introductie van vrije tarieven wordt het veel gemakkelijker dan nu mogelijk om differentiatie aan te brengen in de bedragen die voor verschillende prestaties worden betaald. Nu is het nog gebruikelijk dat het door de NZa vastgestelde maximale receptregeltarief in rekening wordt gebracht voor diensten van zeer verschillende zwaarten. Straks zullen diensten met een geringe toegevoegde waarde minder beloond worden dan diensten met een hoge toegevoegde waarde. De beschikbaarheid van de diensten komt daarmee niet onder druk te staan. Uitgangspunt van vrije tarieven is immers dat de beloning is afgestemd op de toegevoegde waarde van de dienst. Dat zal ongetwijfeld betekenen dat de minder bewerkelijke en planbare diensten zoals het terhandstellen van herhaalreceptuur naar verhouding minder en de meer bewerkelijke diensten (ook in kleine plaatselijke apotheken) meer zullen worden beloond.
Bent u bereid onderzoek te doen naar deze nieuwkomers op de markt en eventueel de regels aan te scherpen?
De regels waaraan nieuwkomers op de markt moeten voldoen zijn duidelijk en behoeven geen aanscherping. Het zijn dezelfde regels waaraan alle andere apotheken moeten voldoen. Apotheekhoudenden zijn zich over het algemeen zeer goed bewust van hun zorgplicht en de verplichting om verantwoorde farmaceutische zorg te leveren. De IGZ ziet op de naleving van deze regels en beoordeelt zonodig de afwegingen die apothekers in het kader van het verlenen van verantwoorde farmaceutische zorg maken.
De berichten dat burgers voor kosten van de brand bij Chemie Pack in Moerdijk moeten opdraaien |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Beslag geld verzekering Chemie Pack»?1 en het persbericht2 over de verhoging van waterschapslasten vanwege de brand bij Chemie Pack?
Ja.
Is het waar dat waterschap Brabantse Delta beslag heeft laten leggen op tegoeden van het bedrijf Chemie Pack?
Er is beslag gelegd op de verzekeringsgelden van Chemie Pack.
Zijn de in het krantenbericht genoemde schadebedragen bij benadering correct? Zo nee, wat klopt er dan niet aan die bedragen?
De genoemde bedragen komen overeen met de bedragen zoals opgenomen in mijn brief aan uw Kamer van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Weet u of het bedrijf Chemie Pack, al dan niet gedekt via een verzekering, in financiële zin in staat is om de schade die bij derden ten gevolge van de brand is ontstaan, te vergoeden?
Voor een juiste en volledige beantwoording van deze vragen is op dit moment nog te weinig informatie voorhanden. Er wordt op dit moment gewerkt aan een volledig en gedetailleerd overzicht met daarin aangegeven bij wie welke schade en kosten zijn ontstaan. Vervolgens moet – indien mogelijk parallel – onderzocht worden welke schade waar verhaald kan worden en of bestaande regelingen en verzekeringen voorzien in een gehele of gedeeltelijke dekking van de geleden schade en gemaakte kosten. Mede op basis van de uitkomsten van de thans lopende onderzoeken kan worden bepaald welke financiële middelen beschikbaar zijn bij het bedrijf Chemie-Pack en in hoeverre daar een beroep op gedaan kan worden. Aldus ontstaat inzicht in de financiële situatie die benodigd is om de gestelde en mogelijk nog te stellen vragen te beantwoorden. Het is nu niet wenselijk om vooruit te lopen op mogelijke scenario’s, Voor het algemene kabinetsstandpunt verwijs ik u naar mijn brief van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Wie moet er als Chemie Pack niet in staat blijkt te zijn de rekening van het opruimen van de gevolgen van de brand te betalen, deze kosten dan wel betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de overheidsorganisaties havenschap Moerdijk en waterschap Brabantse Delta het bedrijf Chemie Pack aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de brand? Zo ja, hoe heeft Chemie Pack daar op gereageerd?
Het waterschap Brabantse Delta heeft het bedrijf via publiekrechtelijke weg (beschikking van spoedeisende bestuursdwang) aansprakelijk gesteld en het havenschap Moerdijk heeft het bedrijf privaatrechtelijk aansprakelijk gesteld. Chemie-Pack heeft bezwaar aangetekend tegen de bestuursdwangbeschikking en heeft nog niet gereageerd op de aansprakelijkstelling door het havenschap Moerdijk
Deelt u de mening dat als zou blijken dat de schade van de brand (mede) is ontstaan ten gevolge van het overtreden van regels door Chemie Pack dan wel voortvloeit uit fouten die zijn gemaakt bij het beoordelen van de brandgevaarlijkheid van het bedrijf dan wel een combinatie van beide, de daar daarvoor verantwoordelijke instanties ook de financiële schade zouden moeten dragen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen kan worden gesteld dat de veroorzaakte financiële schade door de veroorzaker dient te worden gedragen, daarbij rekening houdend met wet- en regelgeving en met jurisprudentie.
Deelt u de mening dat in ieder geval niet de burgers moeten opdraaien voor deze kosten, ook niet via een verhoging van waterschapslasten? Zo ja, hoe kunt u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over de suggestie van de PvdA-fractie van de gemeenteraad te Breda om de restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen, indien blijkt dat de voor de veroorzaakte schade verantwoordelijke organisaties niet in staat zijn die schade geheel te vergoeden?
Er is geen juridische grond om, naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack, de mogelijke restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen. De risicoaansprakelijkheid strekt zich normaal gesproken niet verder uit dan de directe schade voor het milieu en voor de omgeving van het bedrijf als gevolg van de in het bedrijf aanwezige stoffen. De schade kan alleen worden verhaald op de veroorzaker daarvan.
Het bericht dat het Europees Parlement en de Duitse regering de Europese betrekkingen met de islamitische schurkenstaat Iran willen verdiepen en uitbreiden |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het op 23 februari door het officiële Iraanse mediabedrijf Iran Press TV verspreide bericht «EU Parliament seeks Iran Majlis ties»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in het persbericht weergegeven woorden van de voorzitter van de delegatie van het Europese Parlement voor de betrekkingen met Iran, mevrouw Barbara Lochbihler (Duitse Groenen)? Deelt u de kennelijke opvatting van Lochbihler dat Iran een stabiel land is en dat de betrekkingen met dat land moeten worden verdiept en uitgebreid?
Iran is voor de EU een belangrijke actor in de regio en heeft een rol te spelen waar het onderwerpen als regionale stabiliteit, drugsbestrijding, energie en terrorisme betreft. Het gedrag van het Iraanse regime is echter onberekenbaar en houdt zich op het gebied van nucleaire technologie en mensenrechten niet aan internationale afspraken. Het is van belang de bilaterale en EU-relaties met Iran in stand te houden om Iran continu aan te spreken op zijn internationale verantwoordelijkheden. Uitbreiding of verdieping van de betrekkingen is wat mij betreft alleen aan de orde waar het onze of de EU-belangen ten goede komt. Dit Nederlandse standpunt is bij mijn EU-collega’s bekend.
Hoe beoordeelt u de in het persbericht weergegeven woorden van uw Duitse collega Guido Westerwelle? Deelt u de kennelijke opvatting van Westerwelle dat de Europees-Iraanse dialoog verdiept moet worden en dat de samenwerking tussen de Europese Unie en Iran uitgebreid moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onverantwoordelijk en schadelijk is om op te roepen tot het uitbreiden en verdiepen van de Europese betrekkingen met de islamitische schurkenstaat Iran? Bent u bereid uw Duitse collega op zijn gedrag ter zake aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de oproep van Lochbihler in het licht van haar samen met haar D66-collega Marietje Schaake aan u geschreven brief van 9 februari 2011, waarin u door deze linkse politici wordt gevraagd de Europese betrekkingen met Iran zo goed mogelijk te houden omdat het zo’n belangrijk land zou zijn?2
Ik onderschrijf de opvatting van Lochbihler en Schaake dat het van belang is om met Iran in gesprek te blijven, om op deze wijze gestalte te blijven geven aan het tweesporenbeleid dat EU-breed en dus ook door Nederland wordt gehandhaafd. Dit tweesporenbeleid houdt in dat er in gesprekken met de Iraanse autoriteiten druk wordt uitgeoefend om Iran terug aan de onderhandelingstafel te krijgen, en dat er sancties zijn ingesteld aangezien Iran geen openheid van zaken geeft over zijn nucleaire programma.
Handhaaft u uw opvatting dat het Iraanse regime barbaars is?
Deze uitspraak heb ik gedaan naar aanleiding van de executie van mevrouw Baahrami. Nederland heeft naar aanleiding van de executie en de gang van zaken rond de begrafenis een aantal maatregelen tegen de Iraanse autoriteiten afgekondigd. In deze situatie komt pas verandering als de Iraanse regering daar in positieve zin aanleiding toe geeft.
Het afschaffen van de nachttrein naar Gouda |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Is het waar dat de Nederlandse Spoorwegen het experiment met de nachtelijke bediening van station Gouda begin februari 2011 hebben stopgezet?1
Ja.
De nachttreinen zijn geen onderdeel van de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet. NS rijdt alle nachttreinen voor eigen rekening en risico en moet daarom rekening houden met de rentabiliteit van de nachttreinen en dus onder andere met het aantal reizigers.
NS rijdt al vele jaren de nachttreinen Rotterdam – Den Haag – Amsterdam – Utrecht v.v. Blijkbaar is dit bedrijfseconomisch verantwoord. Daarnaast heeft NS de afgelopen jaren diverse uitbreidingen van het nachtnet beproefd:
Kunt u aangeven hoeveel reizigers gebruik maakten van de nachttreinen Utrecht–Gouda–Rotterdam?
In het geval van de nachttrein Rotterdam – Gouda – Utrecht v.v. heeft NS vooraf gemeld dat de proef twee jaar zou gaan duren en gecontinueerd zou worden als de gemiddelde bezetting per trein 65 reizigers of meer zou bedragen.
Na één jaar werd voor NS al duidelijk dat de nachttreindiensten in de nacht van donderdag op vrijdag op geen enkele manier kans maakten in de buurt van de 65 reizigers te komen. De gemiddelde bezetting bedroeg 7 reizigers. De exploitatie van deze treinen is daarom per april 2010 beëindigd.
Op basis van marktontwikkelingen heeft NS vastgesteld dat er medio 2010 in de resterende nachten (van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag) slechts één trein voldoet aan het criterium «65-of-meer». Voor de overige treinen is de gemiddelde bezetting 31 reizigers. NS acht het niet realistisch dat deze treinen op afzienbare termijn het criterium van 65-of-meer reizigers zullen halen en concludeert dat er onvoldoende markt is voor een zinvolle exploitatie van deze nachttreinen. NS continueert deze treinen niet en heeft ze met ingang van maandag 7 februari 2011 beëindigd. Een uitzondering hierop vormt de trein die in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag wel voldoende reizigers trekt; deze trein (van Utrecht Centraal naar Rotterdam Centraal, vertrek 1.16 uur) blijft rijden.
Wat waren de criteria die de Nederlandse Spoorwegen hebben gehanteerd om de mate van succes van het experiment met de nachtelijke bediening van station Gouda aan af te meten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Heeft de Nederlandse Spoorwegen naar uw weten (markt)onderzoek gedaan naar de potentiële hoeveelheid reizigers die van deze verbinding gebruik zouden willen maken?
NS heeft een marktonderzoek gedaan in de praktijk, door daadwerkelijk nachttreinen Rotterdam – Gouda – Utrecht aan te bieden. De hoeveelheid (potentiële) reizigers die van deze verbinding gebruik maken, blijkt niet groot te zijn.
Kunt u aangeven welke actie de Nederlandse Spoorwegen sinds 2008 heeft ondernomen om bekendheid te geven aan de nachtelijke uitbreiding van de dienstregeling voor station Gouda?
Op 18 december 2008 is het nachtnet op het traject Rotterdam Centraal – Gouda – Utrecht Centraal van start gegaan. Het nachtnet op deze lijn werd geïntroduceerd bij de (potentiële) reizigers door middel van een promotiecampagne die liep van december 2008 t/m maart 2009 en waarin diverse communicatiemiddelen werden gebruikt. Aan de opening op 18 december 2008 is extra aandacht besteed. Tussen juni 2010 en eind 2010 is er opnieuw een promotiecampagne voor het nachtnet op het traject Rotterdam Centraal – Gouda – Utrecht Centraal geweest, waarbij weer diverse communicatiemiddelen zijn ingezet.
Is het waar dat een nachtelijke treinreis tussen Rotterdam en Utrecht, door het schrappen van de directe verbinding tussen deze steden, met een uur verlengd wordt en dus niet alleen Goudse reizigers, maar alle nachtelijke reizigers tussen Utrecht en Rotterdam dupeert, omdat het «rondje randstad» hiermee is komen te vervallen?
Ja. Met het beëindigen van het tijdelijke experiment is de situatie hersteld die de reizigers jarenlang gewend waren. Het aantal gedupeerde reizigers is echter zeer beperkt (zie mijn antwoord op vraag 2). Dit te meer daar er in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag één nachttrein Utrecht Centraal – Gouda – Rotterdam Centraal blijft rijden op een tijdstip dat er wel een aanzienlijk aantal reizigers is dat er gebruik van maakt.
Kunt u deze vragen in elk geval beantwoorden vóór het AO spoor op 16 maart 2011?
Ja, dat heb ik bij deze gedaan.
De Nederlandse belangen van Kadhafi |
|
Harry van Bommel |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat dochtermaatschappijen van de Libische Investeringsautoriteit, waaronder Oilinvest B.V. uit Ridderkerk in Nederland zijn gevestigd?1 Kunt u een overzicht geven van alle Nederlandse bedrijven waarin Libische autoriteiten een belang hebben?
Ja, de regering is bekend met dit bericht. Nederland kent een open economie. De overheid registreert niet welke buitenlandse personen/entiteiten investeren in Nederlandse bedrijven. De regering beschikt dan ook niet over een overzicht van alle Nederlandse bedrijven waarin Libische autoriteiten een belang hebben.
Kunt u de mogelijkheden uiteenzetten die de Nederlandse staat op dit moment heeft om de vermogensbestanddelen en activiteiten van Nederlandse dochtermaatschappijen van Libische autoriteiten te bevriezen? Behoort het leggen van een conservatoir beslag tot de mogelijkheden om te voorkomen dat personen van het Libische regime Libische staatsdeelnemingen leegplunderen?
Op grond van VNVR resolutie 1970 en het EU Raadsbesluit van 28 februari jl. zijn de tegoeden van kolonel Qaddafi en een aantal andere personen die betrokken zijn of zijn geweest bij de recente ernstige mensenrechtenschendingen in Libië bevroren. In het kader van de tegoedenbevriezing is het Nederlandse bedrijven en personen verboden economische middelen of tegoeden ter beschikking te stellen aan deze personen. Sindsdien heeft de EU o.a. naar aanleiding van VNVR resolutie 1973 eveneens de tegoeden en bezittingen van belangrijke Libische staatsentiteiten, waaronder de Centrale Bank van Libië, de Libyan Foreign Bank en de Libyan Investment Authority (LIA) en de National Oil Corporation (NOC) bevroren. Reden voor deze bevriezing is de controle die Qaddafi en aan hem gelieerde personen op deze entiteiten uitoefenen.
Het besluit om de tegoeden en bezittingen van deze entiteiten te bevriezen heeft vanzelfsprekend ook gevolgen voor EU-bedrijven, waarin de LIA, de NOC of andere geliste personen en entiteiten een belang hebben. Artikel 6bis van EU-verordening 204/2011 stelt dat de bevriezing van de tegoeden en bezittingen van de eigenaren van dergelijke EU-bedrijven (die zelf niet gelist zijn) geen beletsel vormt om wettig zaken te blijven doen. Wel zullen dergelijke bedrijven maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat deze zakelijke activiteiten ertoe leiden dat geliste personen en entiteiten over tegoeden of economische middelen kunnen beschikken.
De regering ziet binnen de kaders van de wet geen mogelijkheden tot het op korte termijn gebruik maken van de maatregel van conservatoir beslag.
Steunt u het pleidooi van de Franse president Sarkozy voor EU-sancties tegen Libië, zodat alle economische, commerciële en financiële relaties met Libië opgeschort kunnen worden?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit pleidooi concreet ondersteunen?
Nederland heeft zich actief ingezet voor snelle maatregelen van de EU tegen Libië en de regering is verheugd over de spoedige implementatie van VNVR resolutie 1970 en de autonome sanctiemaatregelen van de EU.
Bent u bekend met het Zwitserse initiatief om het makkelijker te maken vermogensbestanddelen van dictators van zogenaamde falende staten te kunnen bevriezen?3
Ja, de regering is bekend met dit initiatief.
Deelt u de mening dat Nederland dan wel Europa de bevoegdheid moet hebben om vermogensbestanddelen van (dictators van) falende staten te kunnen bevriezen, zonder dat daar per se een verzoek van de desbetreffende staat voor nodig is? Zo ja, hoe gaat u zich daar concreet voor inzetten? Zo nee, waarom niet?
De EU is niet afhankelijk van het verzoek van een andere staat om tot tegoedenbevriezing over te gaan gericht tegen personen/entiteiten die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van internationaalrechtelijke verplichtingen; zij kan daartoe zelf besluiten. De regering meent dat dergelijke maatregelen omwille van hun effect bij voorkeur in EU- of breder verband moeten worden getroffen en niet door Nederland alleen.
Het bericht dat uitzendkrachten met een Nederlands paspoort van vleesverwerker Vion in Enschede moeten vertrekken |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat uitzendkrachten met een Nederlands paspoort van vleesverwerker Vion in Enschede moeten vertrekken?1
Het is aan een bedrijf om te kiezen of gebruik wordt gemaakt van binnenlandse of buitenlandse uitzendkrachten. Vanzelfsprekend dient men zich te houden aan het wettelijk kader. Zo is bijvoorbeeld op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) in bepaalde gevallen een tewerkstellingsvergunning noodzakelijk.
Bent u bereid om met grote spoed in overleg te gaan met Vion teneinde te bereiken dat het ontslag op basis van nationaliteit wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van ontslag door Vion. In het algemeen geldt dat wanneer een bedrijf personeel betrekt van een uitzendbureau er gebruik wordt gemaakt van een uitzendconstructie. De uitzendkrachten zijn in dienst van het uitzendbureau. De inlener sluit een contract met het uitzendbureau en niet met de uitzendkracht. Dat betekent dat het beëindigen van het contract tussen de inlener en het uitzendbureau geen invloed heeft op de arbeidsrelatie tussen uitzendkracht en uitzendbureau.
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de naleving van de CAO bij Vion in Enschede? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten?
Voor zover het gaat om het nakomen van cao- of pensioenafspraken is dit een zaak van het bedrijf en de betrokken uitzendbureaus zelf.
Het is aan cao-partijen om toe te zien op de naleving van arbeidsvoorwaarden zoals vastgelegd in de cao’s. Cao-partijen kunnen bij cao’s waarvan bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard, de Arbeidsinspectie verzoeken om een onderzoek bij een bedrijf in te stellen. Dit kan indien er een gegrond vermoeden van overtreding bestaat en een cao-partij de intentie heeft tot het indienen van een vordering bij de rechter. Voor meer informatie over de handhaving van cao’s verwijs ik naar de brieven over dit onderwerp (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 544 en 32 123 XV, nr. 219).
Acht u het maken van onderscheid op basis van de nationaliteit bij het ontslaan van arbeidskrachten in strijd met de wet en in strijd met fatsoensnormen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2. Voor de volledigheid vermeld ik dat betrokkenen die van mening zijn te zijn gediscrimineerd op grond van nationaliteit een klacht kunnen indienen bij de Commissie Gelijke Behandeling.
Wilt u een inspectie uitvoeren bij het uitzendbureau waarvan Vion nu uitzendkrachten gaat betrekken? Zo nee, waarom niet?
De Arbeidsinspectie voert jaarlijks circa 30 000 inspecties uit. Werkgevers worden gecontroleerd op arbeidsomstandigheden, werktijden en illegale tewerkstelling. De controles worden uitgevoerd op basis van risicoanalyses, meldingen en klachten. Bij de Arbeidsinspectie zijn recentelijk geen klachten of meldingen binnengekomen over genoemd bedrijf. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding om daar een inspectie uit te voeren.
Goedkope groeikansen op het spoor Zwolle-Utrecht |
|
Arie Slob (CU) |
|
Kent u het bericht «Geen geld, toch volop kansen»?1
Ja.
Herinnert u zich uw reactie op de ChristenUnie-notitie «Impuls voor de Veluwelijn»?2
Ja, deze reactie heb ik u 16 november 2010 toegezonden, met kenmerk VenW/BSK-2010/173236.
Deelt u de mening van de onderzoekers van advies-en ingenieursbureau DHV dat station Nijkerk Corlaer wel inpasbaar is als de sprinter op de Veluwelijn doorrijdt als zônetrein naar Utrecht en de Valleilijn de bediening van de stations in Den Dolder, Bilthoven en Utrecht Overvecht overneemt? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Nee. Dit idee is mijns inziens geen goedkope groeikans voor het vervoer en er is sprake van een onevenredig groot effect van een mogelijk nieuw station Nijkerk Corlaer. Zoals bij elk nieuw station moet de meerwaarde ervan voldoende zijn gezien de effecten op andere treinen en de benodigde investeringen.
Het idee wijzigt een groot deel van de treindienst en verhoogt per saldo de frequenties tussen Zwolle-Amersfoort en tussen Amersfoort-Utrecht waarvoor infrastructurele uitbreidingen nodig zullen zijn. Het idee staat haaks op de door de regio gewenste verhoging van de Sprinterfrequentie tot Harderwijk, gezien het regionale belang hiervan. Voor het rijden van de 4 Sprinters per uur tussen Amersfoort en Harderwijk zijn reeds afspraken gemaakt in het MIRT-overleg met de regio in het voorjaar 2009.
Deelt u de mening dat een kwartierfrequentie van de intercity Zwolle–Utrecht kan leiden tot een hogere vervoervraag en dat het voor de reiziger aantrekkelijker is als er 4 keer per uur een wat kortere trein rijdt dan 2x per uur een trein op volle lengte?
De verhoging van frequenties van 2 naar 4 treinen per uur kan leiden tot meer reizigers. Bij de opening van de Hanzelijn zal via twee routes vanuit Zwolle naar de Randstad kunnen worden gereisd. Dat is een verhoging van het aantal reismogelijkheden. Zoals blijkt uit mijn antwoord van 16 november jl ontbreekt de noodzaak tot het verhogen van de frequenties op de Veluwelijn, mede door de wijziging van de vervoerstromen door de opening van de Hanzelijn. Uit de NMCA spoor is gebleken dat twee intercities toereikend zijn voor het verwerken van de vervoervraag tot 2028.
Kortere treinen betekent dat er sprake zal zijn van meer treinen per baanvak – gezien de huidige treinaantallen – en daarmee de noodzaak om de infrastructuur uit te breiden. Dit is meer dan nu voorzien is in de planstudie Amersfoort–Harderwijk; meer (kortere) treinen kunnen op de beschikbare infrastructuur de betrouwbaarheid en robuustheid van de dienstregeling negatief beinvloeden.
Deelt u de mening van de onderzoekers van advies- en ingenieursbureau DHV dat een kwartierdienst van de intercity Zwolle–Utrecht mogelijk wordt door van het in het kader van Randstadspoor geplande keerspoor Harderwijk een volwaardig inhaalspoor te maken?
Nee, aangezien voor het rijden van meer Intercities meer infrastructuur nodig zal zijn dan alleen maatregelen in Harderwijk. Of dat een inhaalspoor moet zijn is nu niet aan te geven, omdat dit samenhangt met de aantallen treinen en verdeling tussen Intercities en Sprinters op de gehele corridor Utrecht–Zwolle.
Bent u bereid bij Harderwijk volwaardige inhaalsporen te realiseren in plaats van een keerspoor? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 4 en 5. De meerkosten van een eventueel benodigd inhaalspoor zijn niet te financieren uit het planstudieproject Amersfoort-Harderwijk.
Zijn de gevolgen van de frequentieverhoging van Randstadspoor tussen Amersfoort en Harderwijk onderzocht voor de regionale bereikbaarheid en specifiek voor de vijf drukke spoorovergangen in Ermelo? Zo ja, kunt u de resultaten naar de Kamer sturen?
De planstudie naar 4 Sprinters Amersfoort-Harderwijk is nog gaande. De komende maanden zullen ook de eventuele consequenties voor de overwegveiligheid worden bezien en zal nagegaan worden welke maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de normen uit de Kadernota Railveiligheid.
Wat is de stand van zaken met de uitvoering van de motie-Slob3 over de kosten voor de realisatie van inhaalsporen bij station Bilthoven ten behoeve van een betrouwbaarder dienstregeling op de corridor Zwolle–Utrecht en het doortrekken van de Valleilijn richting Utrecht?
Ik ben – zoals aangegeven in het MIRT overleg eind 2010 – in contact getreden met ProRail en de gemeente De Bilt. Beide partijen geven aan dat er wat betreft de voorgenomen aanpassingen van de spoorwegovergangen in Bilthoven (Soestdijkseweg waarvan de ondertunneling reeds in uitvoering is en de Leijenseweg waarvan de planvorming start) er geen ruimte is voor de door de heer Slob gevraagde reservering. Twee extra inhaalsporen kunnen wat betreft de beschikbare ruimte in de gemeente niet ingepast worden.
Wat betreft de motie van de heer Slob (kamerstuk 32 500 A, nr. 31) – die de regering verzoekt om in samenwerking met Gelderland een quick scan te maken van maatregelen die leiden tot een kosteneffectieve capaciteitsuitbreiding van de Valleilijn om een kwartierdienst mogelijk te maken en deze lijn tevens geschikt te maken als omleidingroute bij calamiteiten te Utrecht – kan ik u meedelen dat ik ProRail in overleg met Gelderland heb verzocht het benodigde onderzoek uit te voeren. Ik zal de Kamer, zoals verzocht, vóór 1 juli 2011 informeren.
Het gebrek aan informatie over de interpretatie en toepassing van het EU-US TFTP Agreement |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de notitie van de Duitse delegatie die binnen de Raad van Ministers circuleert?1
Ja.
Klopt het dat alle informatie en documenten van het EU-US TFTP Agreement als «top secret»2 zijn geclassificeerd? Deelt u de zorgen geuit door de Duitse delegatie over het «top secret» classificeren van alle informatie en documenten aangaande het EU-US TFTP Agreement?
Het is de regering niet bekend of daadwerkelijk alle aan de tenuitvoerlegging van de TFTP-overeenkomst gerelateerde documenten en informatie als «top secret» zijn geclassificeerd. Het betreft hier een EU-aangelegenheid en niet een verantwoordelijkheid van Nederland. In algemene zin is de regering wel voorstander van een zo groot mogelijke mate van transparantie op dit punt. De regering is eveneens van mening dat degenen die op basis van deze overeenkomst met tussentijdse evaluatiewerkzaamheden zijn belast maximale toegang tot alle relevante stukken en informatie dienen te hebben om hun rol goed te kunnen vervullen. Tegelijkertijd heeft de regering begrip voor het feit dat sommige van de desbetreffende documenten op operationele gronden niet aan de openbaarheid zullen kunnen worden prijsgegeven. Dit geldt ook voor de afweging om bepaalde bedrijfsgevoelige gegevens van de betrokken ondernemingen vertrouwelijk te behandelen.
Deelt u de mening dat er voor een adequate evaluatie en een daadwerkelijke beoordeling van de toepassing van het akkoord volledige en onconditionele toegang nodig is tot alle documenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat zowel zij, als Europol, als de lidstaten niet bevoegd zijn om het EU-US TFTP Agreement te interpreteren? Zo ja, heeft de Europese Commissie laten weten op grond waarvan zijzelf, Europol en de lidstaten niet bevoegd zou zijn? Heeft de Europese Commissie aangegeven welke instantie dan wel bevoegd is om het EU-US TFTP Agreement te interpreteren? Bent u bereid om bij die instantie die wel bevoegd is er op aan te dringen met een juridisch bindende interpretatie van het akkoord te komen?
De toepassing van de overeenkomst is een zaak van de de Verenigde Staten enerzijds en de Europese Unie anderzijds. Dit vereist aan de kant van de EU een eenvormige uitvoering van de overeenkomst. Onder meer om deze reden zal de Europese Commissie binnenkort een expertbijeenkomst organiseren (zie hieromtrent verder het antwoord op vraag 7 en 8). Nederland wacht de uitkomst daarvan af en ziet op dit moment geen aanleiding om bij de Europese Commissie of elders aan te dringen op een (juridisch bindende) interpretatie van de overeenkomst. Het is uiteraard zo dat de Europese Commissie, die als onderhandelaar betrokken was bij de opstelling van de overeenkomst, een belangrijke rol toekomt bij de praktische toepassing van de overeenkomst. Voor de goede orde merk ik op dat het Hof van Justitie in laatste instantie bevoegd is de eenvormige uitleg van deze overeenkomst te verzekeren, onder de voorwaarden die in het EU-Werkingsverdrag zijn bepaald.
Welke vragen leven er bij de Nederlandse regering over de toepassing van het EU-US TFTP Agreement?
Vooralsnog leven er bij de Nederlandse regering geen concrete vragen over de interpretatie van de TFTP-overeenkomst. Nederland is uiteraard wel benieuwd naar de uitkomsten van de eerste tussentijdse evaluatie van de toepassing van de overeenkomst, die onlangs heeft plaatsgevonden. Die uitkomsten zullen naar verwachting eind deze maand beschikbaar komen en ook met de JBZ-Raad en het Europees Parlement worden gedeeld.
Deelt u de mening van de Duitse delegatie dat de Europese Commissie essentieel is voor interpretatie van het akkoord omdat zij als onderhandelaar namens de Europese Unie (EU) de enige is die de motivatie en houding van de partners in het akkoord kent? Indien ja, welke stappen worden ondernomen om dit aan de Europese Commissie kenbaar te maken? Indien nee, bent u dan niet van mening dat de onduidelijkheid en het gebrek aan informatie leidt tot wantrouwen ten aanzien van het verdrag?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u vernomen wanneer de geplande workshop zal plaatsvinden die de Europese Commissie in haar brief van 20 December 2010 voorstelde en waarin zij oppert om alle vragen die leven bij de lidstaten over het EU-US TFTP Agreement aan de orde te stellen? Zo ja, wanneer zal deze workshop plaatshebben? Wilt u aanwezig zijn? Welke vragen wil de minister beantwoord zien tijdens deze workshop?
Op 14 maart a.s. zal een expertbijeenkomst plaatsvinden onder leiding van de Europese Commissie. Nederland zal vertegenwoordigd zijn. De Europese Commissie heeft de lidstaten de gelegenheid geboden schriftelijke vragen in te dienen met betrekking tot de interpretatie van de overeenkomst. Nederland heeft, onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5, geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Indien de workshop plaatsvindt, wie gaat de vragen van de lidstaten beantwoorden en in hoeverre wordt daarbij openheid van zaken gegeven over uitgewisselde informatie en documenten aangaande het EU-US TFTP Agreement?
Tijdens de workshop op 14 maart aanstaande is het de bedoeling dat de vertegenwoordigers van de lidstaten en de Europese Commissie onderling over eventueel nog levende vragen discussiëren, zonder de intentie tot een bindende uitleg te komen.