Het bericht 'Meer giftige zware metalen komen in grondwater dan gedacht door 'staalslakken': 'Het maakt al het leven kapot'' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer giftige zware metalen komen in grondwater dan gedacht door «staalslakken»: «Het maakt al het leven kapot»» van EenVandaag1 en het bijbehorende rapport van het RIVM in opdracht van de ILT?2
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Heeft u kennisgenomen van de Statenvragen die hierover zijn gesteld door de Gelderse fracties van GroenLinks en de PvdA?3, 4
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening dat het gebruik van mogelijk giftige materialen in bouwwerken op basis van het voorzorgsprincipe zo veel mogelijk voorkomen dient te worden?
In de transitie naar een circulaire economie is het doel om materiaal zo te benutten dat primaire grondstoffen uitgespaard kunnen worden. Zo voorkomen we milieuschade door de winning van primaire grondstoffen. Een voorwaarde daarbij is dat de bescherming van mens en milieu, inclusief bodem en het (grond)water, afdoende geborgd is. De bodemregels stellen hiervoor de kaders. Wanneer er door verkeerde toepassing van secundaire bouwstoffen zoals staalslakken schade is voor mens en/of milieu is er geen goede balans tussen beschermen en benutten.
Dit blijkt in de praktijk soms voor te komen. Dat is niet wat ik wil en ik neem die signalen daarom erg serieus. Net als de Signaalrapportage staalslakken van ILT (deze heb ik aan de Kamer aangeboden op 19 april 20235) waarin ILT constateert dat de bestaande regels voor het gebruik van staalslakken de risico’s voor mens en milieu niet voldoende afdekken. Daarom lopen er twee acties.
Ten eerste houd ik de regelgeving voor secundaire bouwstoffen tegen het licht. Denk bij secundaire bouwstoffen aan bodemas, recyclinggranulaat en ook staalslakken. Ik neem bovenstaande signalen nadrukkelijk mee bij het kritisch bekijken van de bodemregelgeving.
Ten tweede ga ik na hoe toezicht en handhaving kan worden versterkt. Ik ben daarover met de koepel van omgevingsdiensten in gesprek. Onder meer wordt bekeken in hoeverre een meldplicht of een vergunningplicht voor werken met staalslakken toegevoegde waarde heeft. Een vergunning of een meldplicht biedt de mogelijkheid vooraf te toetsen of een toepassing voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit bodemkwaliteit en of er voldoende maatregelen worden genomen om risico’s te voorkomen. Beide acties worden ook toegelicht in de aanbiedingsbrief aan de Kamer bij de Signaalrapportage staalslakken.
Hoe wordt het voorzorgsprincipe momenteel toegepast in de regelgeving omtrent het gebruik van staalslakken?
Op grond van het voorzorgsbeginsel kan de overheid maatregelen nemen als er op basis van de best beschikbare informatie redelijke gronden zijn om te vrezen voor ernstige en/of onomkeerbare milieuschade. Om die reden heeft de overheid op rijksniveau specifieke milieueisen voor de vervaardiging en de toepassing van bouwstoffen (zoals staalslakken) opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Regeling bodemkwaliteit (Rbk). Bovendien gelden ook wettelijke zorgplichten die zijn opgenomen in de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Waterwet en het Besluit bodemkwaliteit. Op grond van die zorgplichten is iemand die staalslakken toepast verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs mogelijk zijn om verontreiniging van de bodem of het oppervlaktewater te voorkomen. Voor staalslakken wordt dit uitgelegd in de Circulaire «Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) in aanvullingen en ophogingen van 6 juli 2005». Als onderdeel van de herijking van de bodemregelgeving zal ook deze circulaire tegen het licht worden gehouden (zie ook eerder genoemde brief aan de Kamer van 19 april 2023).
Toezichthouders kunnen toetsen of er voldoende maatregelen zijn of worden genomen om risico’s te voorkomen en als zij dat nodig vinden kunnen zij handhavend optreden bijvoorbeeld door de toepasser te verplichten (meer) maatregelen te treffen of de toepassing ongedaan te maken. Ook is het mogelijk dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk ingrijpt.
Omdat er in de praktijk vaak (te) weinig aandacht besteed wordt aan niet-genormeerde stoffen en andere parameters, zoals de zuurgraad, zijn in de nieuwe Regeling bodemkwaliteit 2022, die gelijktijdig met de Omgevingswet in werking treedt, de bestaande verplichtingen met betrekking tot niet-genormeerde stoffen en andere relevante parameters meer expliciet uitgewerkt. Zo wordt het voor opdrachtgevers in de bouw duidelijker wat zij aan onderzoeksbureaus en laboratoria moeten vragen en wat zij van hen mogen verwachten, zodat verrassingen in de fase van toepassen van bouwstoffen beter kunnen worden voorkomen.
Waarom mogen staalslakken nog zo breed gebruikt worden, terwijl er nauwelijks zicht is op de mate van uitspoeling van zware metalen en de bijbehorende risico’s voor de leefomgeving van mens en dier?
Om toegepast te mogen worden moeten staalslakken voldoen aan milieueisen uit het Bbk en Rbk, zoals de samenstelling en de emissie van schadelijke stoffen. Dit moet blijken uit een milieuhygiënische verklaring die voldoet aan de door het Bbk gestelde voorwaarden (Kwalibo-stelsel). Bovendien is er zoals hier boven aangegeven de zorgplicht op grond waarvan er bij toepassing van staalslakken passende maatregelen moeten worden genomen om uitspoeling naar grond- en oppervlaktewater te voorkomen. Wanneer zowel aan de eisen voor het toepassen van bouwstoffen uit het Bbk als aan de zorgplicht wordt voldaan, kunnen staalslakken veilig worden toegepast.
Tegelijkertijd zie ik dat het in de praktijk niet altijd goed gaat en neem ik de zorgen die ILT uitdraagt in de signaalrapportage en zorgen van burgers die in de media doorklinken zeer serieus. Daarom wordt de komende tijd een aantal stappen gezet: de bodemregelgeving wordt herijkt en vooruitlopend daarop wordt onderzocht hoe toezicht en handhaving kunnen worden versterkt. Voor meer toelichting verwijs ik u naar eerdergenoemde brief aan de Kamer van 19 april 2023.
Heeft u een overzicht van alle plekken in Nederland waar staalslakken bloot (kunnen) worden gesteld aan hemelwater en de mate van uitloging van giftige stoffen daarbij?
Staalslakken zijn vrij toepasbare bouwstoffen. Er is geen meldplicht. Er is geen overzicht van alle toepassingen in Nederland met staalslakken. Zoals tijdens het Commissiedebat Leefomgeving van 17 mei jl. is aangegeven onderzoekt RWS of het mogelijk is een dergelijk overzicht van toepassingen in Rijkswerken op een andere wijze aan te leveren. Zoals toegezegd in het commissiedebat zal ik voor het eind van het jaar de informatie toesturen die ik op dat moment heb.
Hoe wordt er gewaarborgd dat in deze situaties een definitieve waterdichte oplossing op tijd wordt gerealiseerd, voordat de grondwaterkwaliteit en volksgezondheid in het geding komen?
Wanneer staalslakken in bepaalde situaties niet conform de regelgeving zijn toegepast en er milieueffecten optreden, is het aan het lokale bevoegd gezag om handhavend op te treden. Deze kan op grond van de zorgplicht maatregelen afdwingen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit en volksgezondheid. Hoe dat moet gebeuren zal afhangen van de specifieke omstandigheden ter plaatse en het deskundige oordeel van de toezichthouders.
Deelt u de mening dat het redelijk is dat het Rijk financieel bijdraagt aan waterdichte oplossingen die eerder gerealiseerd moeten worden dan voorheen voorzien op basis van de geldende kennis en regelgeving (zoals dat in Eerbeek het geval is)?
Nee, daar zie ik geen aanleiding toe. Wanneer staalslakken worden toegepast volgens de geldende eisen gebeurt dit veilig. Als dat in een specifieke situatie (incidenten) niet het geval is dan dienen er op kosten van de vervuiler/toepasser maatregelen genomen te worden en niet op kosten van het Rijk.
Wat zijn de waterdichte oplossingsmogelijkheden voor situaties zoals in Eerbeek die al vroeger dan 2047 toe kunnen worden gepast, zodat de gezonde leefomgeving niet in het geding hoeft te komen?
De voormalige stort aan de Doonweg in Eerbeek is niet meer in gebruik en zal volgens planning uiterlijk in 2047 definitief worden afgedekt om vervolgens te worden overgedragen aan de provincie Gelderland. Tot die tijd wil men deze locatie benutten als zonnepark. De staalslakken die zijn aangebracht dienen als tijdelijke afdichting en als fundering voor de zonnepanelen. Bij de vergunningaanvraag werd, op grond van resultaten bij een proefopstelling, aangenomen dat de staalslakken zouden verlijmen zodat er een afdichtende laag zou ontstaan. Tegen de verwachting in is dat niet gebeurd, met als gevolg dat er stoffen uit de staalslakken via regenwater in het grondwater terecht zijn gekomen.
Uit contact met de Gelderse omgevingsdiensten blijkt dat de beste oplossing hiervoor is om de afvalberg van de voormalige vuilstort aan de Doonweg in Eerbeek zo snel mogelijk definitief af te dichten. Echter, daarvoor moet de stort voldoende stabiel zijn: de ondergrond van de stort mag niet te veel bewegen. Uit onderzoek in opdracht van de provincie Gelderland blijkt dat de stort voor deze afdichting nog niet stabiel genoeg is.
Daarom worden, vooruitlopend op het aanbrengen van deze afdichting, beschermende maatregelen getroffen. Door deze maatregelen wordt de verspreiding van stoffen uit de staalslakken naar het milieu tegengegaan. Het verontreinigde water dat van de stort afstroomt wordt door de maatregelen direct in een ringsloot opgevangen en afgevoerd naar een waterzuivering. Daarmee wordt verontreiniging van bodem en grondwater beperkt.
De uitvoering van deze beschermende maatregelen wordt vertraagd doordat in het werkgebied beschermde diersoorten zijn aangetroffen, waaronder een das, een ringworm en kleine marterachtigen. Deze beschermde diersoorten mogen niet zomaar verplaatst worden. Uit ecologisch onderzoek moet blijken op welke wijze de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder verstoring van de beschermde diersoorten.
Daarnaast veroorzaken de werkzaamheden in het kader van de beschermende maatregelen stikstofuitstoot door het inzetten van zwaar materieel en rijbewegingen van vrachtwagens. Op dit moment wordt een berekening uitgevoerd om het effect van de stikstofuitstoot in kaart te brengen. Van daaruit moet worden bepaald welke stikstof-beperkende en/of compenserende maatregelen getroffen moeten worden. De stikstofproblematiek vormt hiermee een vertragende factor bij het treffen van deze eerste maatregelen.
Wat gaat u doen om de regelgeving ten aanzien van hergebruik van afvalstoffen te verbeteren, zodat gezondheidsrisico’s worden ingeperkt?
De Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen geeft de voorwaarden waaronder materialen die overblijven uit productieprocessen of materialen die uit afvalstoffen worden teruggewonnen opnieuw een toepassing in de economie mogen krijgen zonder dat ze de status «afvalstof» hebben. Deze voorwaarden voor de status «bijproduct» of «einde-afval» zijn overgenomen in de Wet milieubeheer. Ze komen er in het kort op neer dat het materiaal een specifiek doel moet hebben, dat er in de markt interesse voor het materiaal moet bestaan, dat het materiaal aan alle daarop van toepassing zijnde regelgeving moet voldoen en dat het gebruik ervan niet nadelig mag zijn voor de menselijke gezondheid en het milieu (ten opzichte van het materiaal dat erdoor vervangen wordt). Ook geeft de Kaderrichtlijn afvalstoffen voorwaarden voor de nuttige toepassing van materialen die wel de status «afvalstof» hebben. Kern daarvan is dat ervoor moet worden gezorgd dat de nuttige toepassing geen gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Een «nuttige toepassing» is samengevat elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt.
De regelgeving met betrekking tot afvalstoffen biedt daarmee in de basis voldoende bescherming. Er is op dit moment geen reden om de regelgeving op het gebied van afvalstoffen aan te passen.
In het Bbk staat bovendien dat bouwstoffen die afvalstoffen zijn, alleen mogen worden toegepast wanneer deze toepassing een nuttige toepassing is (en dus geen sprake is van afvalverwijdering, bijvoorbeeld stort.)
Wat gaat u doen om het toezicht en de handhaving op het gebruik van staalslakken te verbeteren?
Er wordt samen met de omgevingsdiensten onderzocht hoe toezicht en handhaving op korte termijn kan worden versterkt. Daarin wordt onder meer bekeken in hoeverre bijvoorbeeld een meldplicht en/of vergunningplicht toegevoegde waarde heeft. Deze gesprekken lopen. Zie ook bovengenoemde brief aan de Kamer van 19 april jl.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat omgevingsdiensten weer worden versterkt, zodat het uitvoeren van controles in situaties zoals in Eerbeek niet meer alleen bij private bedrijven komt te liggen?
Uit navraag bij de Gelderse omgevingsdiensten blijkt dat in de situatie in Eerbeek de grondwatermonitoring niet uitsluitend belegd is bij een private partij. Stort Doonweg in Eerbeek is op grond van de vergunning verplicht de kwaliteit van het grondwater te controleren. Daarvoor heeft stort Doonweg een grondwatermonitoringsplan opgesteld. Dit monitoringsplan is goedgekeurd door de provincie Gelderland. Deze grondwatermonitoring wordt door stort Doonweg uitbesteed aan een gecertificeerd privaat laboratorium. De resultaten van een monstername moeten ter goedkeuring aan de provincie worden overlegd. Specialisten van de omgevingsdienst beoordelen de resultaten.
Daarnaast vinden namens de provincie inspecties plaats op de stort. Deze worden uitgevoerd door toezichthouders en bodemspecialisten van de omgevingsdiensten en een ingehuurde externe deskundige. Het doel van de inspecties is om zelf de stabiliteit van de stort en de effectiviteit van de waterafvoer te controleren.
Het toezicht door de omgevingsdiensten behoeft op deze locatie in die zin dus geen versterking. Het toezicht op deze locatie is op orde. Of er in andere situaties behoefte is aan een dergelijke versterking van omgevingsdiensten is mij niet bekend. Dit zal blijken uit de gesprekken die ik voer met de koepelorganisatie van de omgevingsdiensten over versterking van toezicht en handhaving (zie ook het antwoord bij vraag6.
Hoeveel geld krijgen aannemers doorgaans voor het afnemen van staalslakken?
Welke prijs staalslakken en andere bouwstoffen hebben is aan de markt. Het bedrijf Pelt & Hooykaas verhandelt de staalslakken op basis van contractafspraken met Tata Steel onder NL-BRL-productcertificaten in de bouwsector. Op de website van Pelt & Hooykaas staan twee producten vermeld waarin LD-staalslakken zijn verwerkt: waterbouwslak en LD mix. Navraag bij Pelt & Hooykaas levert op dat er geen algemeen antwoord te geven is op de vraag hoe hoog de prijs is. Bovendien geeft Pelt&Hooykaas aan dat de prijsstelling in individuele gevallen als bedrijfsvertrouwelijke informatie beschouwd wordt.
Wat vindt u ervan dat dergelijk afvalmateriaal door grote bedrijven zoals Tata Steel kan worden gedumpt door geld toe te geven op het afnemen ervan, waardoor risicoloze alternatieven als zand en grind niet worden gebruikt?
Staalslakken die voldoen aan geldende wet- en regelgeving kunnen als bouwstof worden toegepast. Door dit soort materialen toepasbaar te maken, kan het winnen van primair materiaal voorkomen worden. In het licht van de circulaire economie benutten we de mogelijkheden om primaire grondstoffen te vervangen met materialen die resteren uit productieprocessen. Daarbij is een voorwaarde dat het toepassen van secundair materiaal milieuverantwoord is. Dit is duidelijk in de regelgeving, zowel op het gebied van afval als de bodem, vastgelegd.
Wat gaat u doen om deze perverse verdienmodellen, waarbij aannemers geld verdienen met het innemen van afvalmateriaal zonder het op een duurzame manier te hoeven verwerken, in het afvalbeleid te voorkomen?
Momenteel kan ik aan de prijs van materialen niets veranderen. Wel ben ik voornemens om een systeemanalyse reststromen uit te voeren. Daarbij worden voor ketens van meerdere restromen onderzocht welke prikkels er zijn en of die prikkels stimuleren tot het zo schoon en hoogwaardig mogelijk opwerken van de reststroom en of die prikkels stimuleren tot het minimaliseren van effecten voor het milieu. Indien de prikkels de verkeerde kant op blijken te wijzen, zal ook antwoord gegeven worden op de vraag hoe dit kan worden aangepast.
Kan Tata Steel aansprakelijk worden gesteld voor het opruimen van het teveel aan staalslakken dat is gebruikt in Eerbeek?
De producent/leverancier van een bouwstof (in dit geval staalslakken) moet ervoor zorgen dat deze bouwstof aan de milieueisen van de Rbk voldoet, gedekt door een milieuhygiënische verklaring. De eisen voor de toepassing van bouwstoffen zoals staalslakken richten zich tot de toepasser. Een van de voorwaarden voor degene die bouwstoffen toepast is dat er geen grotere hoeveelheid wordt toegepast dan volgens gangbare maatstaven nodig is voor het functioneren van de toepassing en ook dat de toepassing volgens gangbare maatstaven nodig is op de plaats waar deze plaatsvindt of onder de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. Aanvullend geldt er een zorgplicht voor de toepasser (zie ook het antwoord op vraag7. Het is de toepasser die zich aan deze voorwaarden moet houden en dat is logischerwijs de partij die je aanspreekt wanneer dat niet (voldoende) is gebeurd. Hierop kan langs bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg op worden gehandhaafd.
Hoe wordt het voorzorgsprincipe gewaarborgd bij andere potentieel schadelijke afvalmaterialen die elders hergebruikt worden?
Zoals in de beantwoording bij vraag 3 en vraag 10 benoemd, kan de overheid op grond van het voorzorgsbeginsel maatregelen nemen als er op basis van de best beschikbare informatie redelijke gronden zijn om te vrezen voor ernstige en/of onomkeerbare milieuschade. De voorwaarden die de Kaderrichtlijn afvalstoffen stelt aan de nuttige toepassing van afvalstoffen en aan de status van «bijproduct» of «einde-afval» zijn mede op het voorzorgsbeginsel gebaseerd. Hetzelfde geldt voor de voorwaarden die in het Bbk zijn opgenomen voor het vervaardingen en toepassen van bouwstoffen.
Wanneer vaststaat dat een bouwstof niet aan deze voorwaarden voldoet of wanneer daar onvoldoende zekerheid over bestaat dan is toepassen of nuttig toepassen niet toegestaan en zal het materiaal als afvalstof verwijderd moeten worden.
Wat gaat u doen om de inwoners rondom de oude stortplaats in Eerbeek zo snel als mogelijk een gezonde en veilige leefomgeving te garanderen?
Het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland is in deze bevoegd gezag. De omgevingsdiensten Arnhem en Nijmegen voeren de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving uit namens GS. Deze omgevingsdiensten hebben in opdracht van de provincie een team aan specialisten vrij gemaakt voor het toezicht op de locatie en toezicht op de stort bij het vinden van een oplossing voor de situatie.
Voor het herstellen van de veilige en gezonde leefomgeving zijn plannen gemaakt. Deze plannen worden in het antwoord op vraag 9 toegelicht.
Hoe bent u van plan om het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) voor het afvalstelsel van de staalindustrie te verbeteren conform de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen?
Ik werk met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Openbaar Ministerie, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) samen aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en daarmee aan de versterking van het VTH-stelsel. Over de voortgang van het IBP VTH wordt u voor de zomer geïnformeerd. In het IBP VTH wordt onder andere gewerkt aan de versterking van de informatie-uitwisseling, datakwaliteit en kennisinfrastructuur.
Samen met het IPO en ODNL werkt het ministerie aan het oprichten van het Kennisplatform «Afval of niet». In dit Kennisplatform worden kennis, ervaringen en casuïstiek met betrekking tot de vraag of een materiaal een afvalstof is of niet opgebouwd door en gedeeld met omgevingsdiensten. Waar nodig kan er een advies over worden uitgebracht.
Het aansprakelijk stellen van bedrijven voor schade door PFAS-vervuiling. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanklacht 3M opmaat voor actie tegen andere vervuilers»?1
Ja.
Klopt het dat voor omwonenden van Chemours bij Dordrecht hetzelfde advies geldt als voor omwonenden van de 3M-fabriek bij Antwerpen met betrekking tot het eten van groente of fruit uit de eigen moestuin in verband met het PFAS-risico?
Hoewel de adviezen niet volledig vergelijkbaar zijn, is zowel voor de omgeving Dordrecht als Antwerpen het advies om binnen een bepaalde straal niet of in beperkte mate groente uit eigen tuin te consumeren.
Indien het voorgaande klopt, gaat u dan onderzoeken hoe u Chemours aansprakelijk kunt stellen voor door PFAS veroorzaakte schade aan de leefomgeving en de gezondheid, net zoals met 3M in België?2 Zo nee, waarom niet?
De gemeenten Papendrecht, Sliedrecht, Molenlanden en Dordrecht hebben het voortouw genomen om een civielrechtelijke zaak aan te spannen tegen de bedrijven Chemours en DuPont. De betrokken gemeenten hebben de bedrijven Chemours en DuPont gezamenlijk aansprakelijk gesteld voor de financiële schade door verontreiniging met o.a. PFOA veroorzaakt door deze bedrijven. Op 23 april 2021 hebben de gemeenten naar buiten gebracht dat zij een volgende stap zetten en beide bedrijven dagvaarden en schadevergoeding eisen. Tevens heeft de Provincie Zuid-Holland Chemours al wel officieel aansprakelijk gesteld maar nog geen zaak aangespannen. Aangezien de procedure van de vier gemeenten nog loopt, worden daar verder geen uitspraken over gedaan.
Het is sterk situatieafhankelijk wanneer privaatrechtelijke aansprakelijkheids-stelling het juiste middel is en door welke partij dit dan het beste ingezet kan worden. Aansprakelijkheidsstelling is maar een van de mogelijkheden om de impact van een bedrijf op het milieu zo klein mogelijk te houden. Vanuit de betrokken overheden worden de instrumenten ingezet die in de specifieke situatie het meest effectief zijn en passen bij het doel dat moet worden bereikt.
Elk bedrijf in Nederland heeft zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving, en aan alle vergunningen. Om ervoor te zorgen dat bedrijven zich aan de regels en vergunningen houden, is er bij uitstek het publiekrecht als middel. Het betreft dan primair het bestuursrecht en dus niet een privaat-rechtelijke aansprakelijkheidsstelling. Het gaat dan om het aanscherpen van vergunningen en bij overtredingen om het opleggen van bestuursrechtelijke sancties zoals een last onder dwangsom. Dat gebeurt in de praktijk ook door de betreffende overheden die als bevoegd gezag zijn aangewezen. Ook kan gebruik worden gemaakt van wet- en regelgeving die specifiek is gericht op preventie, herstel en kostenverhaal van milieuschade, zoals de Wet bodembescherming en Titel 17.2 Wet milieubeheer.
Voor het Openbaar Ministerie bestaat de mogelijkheid om het strafrecht in te zetten bij milieuovertredingen als deze strafbaar zijn. De overheid kan naast het publiekrecht (bestuursrecht en strafrecht) soms ook gebruik maken van het privaatrecht. Gebruikmaking van het privaatrecht door de Staat is bijvoorbeeld aan de orde als het doel is om schade te verhalen die door de overheid zelf wordt geleden en die schade niet langs publiekrechtelijke weg kan worden verhaald. Bij 3M is dat aan de orde en om die reden heb ik 3M daarvoor aansprakelijk gesteld.
Samenvattend: aansprakelijk stellen via het privaatrecht kan gebruikt worden als onderdeel van de gereedschapskist die de overheid ter beschikking heeft maar is niet het enige instrument. Op individuele zaken wordt hier verder niet ingegaan. In het algemeen kan, waar dat nodig en mogelijk is, in ultimo ook gekeken worden naar aansprakelijkheidsstelling via het privaatrecht.
Gaat u onderzoeken hoe u Schiphol aansprakelijk kunt stellen voor schade ontstaan door PFAS? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is op dit moment niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 3.
Gaat u onderzoeken hoe groot de PFAS-schade van Sabic in Bergen op Zoom is en dit bedrijf aansprakelijk stellen voor schade ontstaan door PFAS? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is op dit moment niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid dezelfde lijn die voor de Belgische vestiging van 3M ingezet wordt ook te hanteren voor bedrijven in Nederland in het kader van uw uitspraak «dat de vervuilers moeten betalen, niet de gebruikers en beheerders»?3
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
De Nedcar-fabriek in Born helpen omschakelen naar een fabriek voor militaire voertuigen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er bekend mee dat BMW de productie van auto’s («Mini’s») bij de Limburgse autobouwer VDL Nedcar vanaf 1 maart 2024 gaat stoppen en deze productie gaat verplaatsen naar China?1
Ja.
Ziet u het verdwijnen van werkgelegenheid voor ruim 3.500 mensen in de regio Born ook als een significant probleem?2
VDL Nedcar telt momenteel circa 3.800 werknemers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Bovendien leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal (exacte cijfers zijn niet voorhanden) indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Het kabinet acht de werkgelegenheid bij VDL Nedcar van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en de leefbaarheid van het gebied en heeft dan ook haar medewerking toegezegd om oplossingen te vinden voor het behoud ervan.
Ziet u het ook als een probleem dat onze militaire pantservoertuigen door een Chinees staatsbedrijf gebouwd worden?3
Zou u kunnen overwegen om hulp te bieden om de autofabriek van Nedcar na 2024 om te schakelen naar een fabriek waar militaire voertuigen kunnen worden gebouwd? Zo nee, laat Nederland dan niet een enorme kans schieten om een stap te maken richting een autonomere defensie-industrie, innovatie binnen onze maakindustrie te bevorderen en de baanzekerheid van mogelijk duizenden banen in de provincie Limburg te behouden?
De huidige faciliteiten op het VDL Nedcar terrein zijn gericht op vergaand geautomatiseerde serieproductie van personenvoertuigen in grote volumes (capaciteit 200.000 auto’s per jaar). De fabriek leent zich daarmee niet voor de productie of assemblage van militaire voertuigen, waar het vaak om kleine series met veel maatwerk gaat en de vraag niet constant is. Daarnaast wijken de specificaties voor militaire voertuigen significant af van personenvoertuigen.
Mochten marktpartijen echter kansen zien om zo’n faciliteit voor deze doeleinden rendabel te maken dan is het in eerste instantie aan deze partijen om hierover in contact te treden met VDL Groep en VDL Nedcar om de mogelijkheden te bespreken. Als ik een rol kan spelen om partijen met elkaar in contact te brengen dan pak ik die graag op. Ook kunnen we dan als overheid bezien hoe we dat binnen onze mogelijkheden kunnen faciliteren en succesvol ondersteunen.
Ziet u andere mogelijkheden om de kennis en vaardigheid die mogelijk verloren gaat na 2024 in te zetten voor de militaire maakindustrie van voertuigen?
Het initiatief ligt bij de directie van de fabriek en bij eigenaar VDL Groep om nieuwe klanten te vinden voor grootschalige voertuigproductie en om de geplande verbreding van activiteiten op het fabrieksterrein in te vullen. En daarmee zoveel als mogelijk de werkgelegenheid, kennis en vaardigheden te behouden. Ik ben daarover geïnformeerd en daarom weet ik dat hier hard aan gewerkt wordt. Waar dat mogelijk is, krijgt VDL Nedcar daarbij ondersteuning van het kabinet. In hoeverre productie voor de militaire maakindustrie van voertuigen een passende invulling kan zijn binnen de beoogde verbreding van activiteiten bij VDL Nedcar kan ik niet inschatten. Zusterbedrijven binnen VDL Groep zijn in het verleden betrokken geweest bij opdrachten voor militaire voertuigen en zullen waarschijnlijk ook bij nieuwe tenders kansen willen pakken. Denkbaar is ook dat andere ondernemingen met opdrachten binnen dit domein, die gebrek aan ruimte en personeel ervaren, de faciliteiten bij VDL Nedcar zouden kunnen benutten. Mochten hier kansen liggen om de kennis en vaardigheid bij Nedcar te behouden, dan geldt ook voor dergelijke scenario’s dat het kabinet bereid is om te bezien of en hoe we dit kunnen ondersteunen.
Bent u bereid zich publiekelijk uit te spreken voor een militaire maakindustrie in Born en mogelijk investeerders en bedrijven bij elkaar te brengen om van de huidige situatie alsnog een succes te maken en in te zetten op een pad waarin Nedcar-werknemers weer toekomst kunnen zien?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u het ook als een doel om zo veel mogelijk van ons militaire materieel in de eigen industrie te kunnen investeren?
Op basis van de Defensie Industrie Strategie (DIS) en het Industrieel Participatiebeleid, waarover de Minister van Economische zaken uw kamer tweejaarlijks rapporteert (Kamerstuk 26 231), spant de overheid zich actief in om de Nederlandse industrie optimaal te betrekken in de productie en toeleveringsketens van de grote eindproducenten van militair materieel (de zogenaamde Original Equipment Manufacturer [OEM]).
Het ontbreken van een keurmerk voor mediators |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe Kim Stellingwerf (47) uit Hoogeveen door een scheiding alles kwijt was en nu pleit voor een keurmerk voor mediators»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie zoals beschreven in dit artikel en de roep van mevrouw Stellingwerf om een keurmerk voor mediators?
Ik heb geen zicht op alle feiten in deze concrete situatie. Bovendien is het niet aan mij om over individuele zaken uitspraken te doen.
Het is belangrijk dat mensen zich goed oriënteren op de wijzen waarop ze een geschil kunnen oplossen, bijvoorbeeld via het Juridisch Loket. Mediation is daarbij – zeker bij echtscheiding – een goede optie om te verkennen. Negatieve ervaringen met mediation zijn niet goed voor het vertrouwen in mediation. Mensen moeten terecht kunnen bij een kwalitatief goede mediator. Daarom werk ik momenteel aan de uitvoering van de in vraag 4 genoemde motie Ellian/Knops.
Wat gaat u doen om toezicht en kwaliteit ten aanzien van mediation te waarborgen?
In de motie wordt de regering verzocht te bevorderen dat één centraal mediatorsregister wordt (door)ontwikkeld, als uitgangspunt hiervoor Mediatorsfederatie Nederland te hanteren en dit register onder een lichte vorm van publiekrechtelijke regulering te brengen.
Ik heb de uitvoering van die motie ter hand genomen. Een belangrijke vraag is welke vorm een register onder lichte publiekrechtelijke regulering zou kunnen krijgen. Hierover voer ik nauw overleg met het werkveld. Ik heb mogelijke inrichtingsopties voor een centraal mediatorsregister verkend, waaronder die van een keurmerk, en ben de voorkeursoptie aan het uitwerken. De wijze waarop toezicht op en kwaliteit van mediation kan worden gewaarborgd maakt onderdeel uit van die verkenning. Ik zal uw Kamer daarover informeren. Mijn streven is om dat kort na het zomerreces te doen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Ellian en Knops van 6 juli 2022 (Kamerstuk 29 279, nr. 724), die de regering verzoekt om één centraal mediatorsregister te ontwikkelen en mediation in enige mate te reguleren?2
Zie antwoord vraag 3.
Waarom neemt de uitvoering van deze motie zoveel tijd in beslag?
Zoals toegelicht in het antwoord op vragen 3 en 4, heeft het tijd gekost om de vragen en denkrichtingen inzichtelijk te krijgen, mede in het licht van de vele wetstrajecten die er al zijn ontplooid en de eindstreep niet hebben gehaald, en omdat het gaat om een complex onderwerp waarover in het veld verschillend wordt gedacht.
Wat vindt u van de discrepantie die momenteel bestaat tussen de regulering van de advocatuur en de regulering van mediators, terwijl zij een vergelijkbare rol hebben bij conflictbeslechting?
Mediators en advocaten spelen een belangrijke rol in de beslechting van geschillen en in dat opzicht vertonen hun rollen raakvlakken. De mediator begeleidt als een neutrale bemiddelingsdeskundige de onderhandelingen tussen de rechtzoekende en zijn wederpartij om tot gezamenlijk gedragen oplossingen te komen. Een advocaat treedt op als partijvertegenwoordiger en kan als partijen er onderling niet uitkomen het standpunt van de cliënt bij de rechter bepleiten. Voor bepaalde gerechtelijke procedures is inschakeling van een advocaat verplicht. Daarnaast is advocaat een beschermd beroep. Er is dus ook een wezenlijk verschil tussen de advocaat en de mediator. Zoals ik hiervoor al heb benadrukt moeten mensen die een conflict zoals een echtscheiding hebben, terecht kunnen bij een kwalitatief goede mediator. Een centraal mediatorsregister kan daarvoor waarborgen bieden. De vraag welke regulering voor mediation gewenst is, beantwoord ik in het kader van de uitvoering van de motie.
De omvangrijke onderhoudswerkzaamheden aan de Velsertraverse |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de omvangrijke onderhoudswerkzaamheden aan de Velsertraverse?1
Ja daar ben ik mee bekend.
Kunt u zich voorstellen dat de huidige werkzaamheden grote impact hebben op de verkeersdoorstroming in de regio Velsen/Beverwijk/Heemskerk?
We beseffen ons inderdaad dat deze werkzaamheden grote impact hebben op de omgeving. Werkzaamheden van deze omvang, op deze locatie en met de huidige infrastructuur (weinig alternatieven) hebben altijd een grote impact op de omgeving. Rijkswaterstaat volgt de Hinderaanpak om de hinder voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken. De Hinderaanpak wordt bij de beantwoording van vraag 5 en 6 nader toegelicht.
Wat heeft Rijkswaterstaat ondernomen om gevaarlijke situaties voor omgeleid verkeer te voorkomen, en op welke wijze zijn de te verwachten verkeersbeperkingen gecommuniceerd met inwoners van de regio en de lokale overheden?
Rijkswaterstaat heeft in overleg met de bestuurlijke partners, hulpdiensten, brancheverenigingen, transportondernemers en Connexxion de scope van de werkzaamheden toegelicht en gezamenlijk de omleidingsroutes en verkeersmaatregelen bepaald door middel van een verkeersplan. Wekelijks is er overleg met deze partijen om ervaringen te delen en indien nodig het plan bij te sturen.
Om de weggebruikers te informeren over de werkzaamheden is er een persbericht uitgebracht. Ook zijn inloopavonden georganiseerd voor omwonenden en ondernemers. Communicatie over het fietsplan loopt via het bestaande bereikbaarheidsplatform IJmond Bereikbaar. De publiekscommunicatie gaat in nauw overleg met alle betrokken partijen.
Is de planning van de werkzaamheden volgens u tijdig voorgelegd aan lokale overheden en grote vervoerspartijen in het openbaar vervoer (OV) en vrachtverkeer?2, 3
De omgevingspartijen zijn sinds juni 2021 meegenomen in de staat van de Velsertraverse, de getroffen verkeer beperkende maatregelen en de noodzaak tot herstelwerkzaamheden. Na het uitwerken en inplannen van de werkzaamheden zijn de lokale overheden, openbaar vervoer en vervoerspartijen 2,5 maand voor aanvang van de werkzaamheden betrokken bij de hinderaanpak. Eerdere betrokkenheid had achteraf bezien wenselijk geweest, om zo mogelijk tot een meer geschiktere uitvoeringsperiode te komen (start begin zomer, i.p.v. eind mei). Daarentegen is de beschikbaarheid van het specialistische uitvoeringsmaterieel beperkt en was vroegtijdig vastleggen van een tijdslot gewenst.
Volgt Rijkswaterstaat een standaardprocedure om de hinder voor omwonenden en de kans op vervuilende filevorming bij grootschalige (onderhouds)werkzaamheden te beperken en zo ja, waaruit bestaat deze procedure?
Rijkswaterstaat kent de Werkwijzer Hinderaanpak. Van daaruit wordt gewerkt in drie stappen. Slim Plannen, Slim Bouwen en Slim Reizen. Daarnaast is in overleg met alle partijen gezamenlijk bepaald welke verkeersmaatregelen gewenst waren en zijn deze vervolgens ook getroffen. Zo zijn o.a. de volgende maatregelen getroffen:
Welke mogelijkheden ziet u om de kans op verkeersinfarcten te verkleinen bij toekomstige grootschalige werkzaamheden aan infrastructuur elders?
Bij alle werkzaamheden volgen we de Hinderaanpak. Deze aanpak zorgt ervoor dat we de best beschikbare maatregelen inzetten voor de werkzaamheden en daarmee de kans op verkeersinfarcten verkleinen. De inzet van maatregelen is veelal maatwerk en afhankelijk van omvang van het werk, beschikbare capaciteit op het omliggend wegennet, beschikbare omleidingsroutes en gewenste uitvoeringsmethodes.
Zijn volgens u alle mogelijkheden optimaal benut om het gebruik van alternatieve routes te stimuleren tijdens deze werkzaamheden, zoals een ruime openstelling van veerpontverbindingen en het inzetten van extra OV-diensten?
In overleg met alle betrokken partijen is gezamenlijk bepaald welke maatregelen het meest gewenst waren en zijn deze vervolgens ook getroffen. De veerponten bij Velsen maken tijdens de werkzaamheden aan de Velsertraverse geen deel uit van de omleidingsroute. De capaciteit voor personenauto’s is te klein om een substantiële bijdrage te leveren.
Tijdens de overleggen met wegbeheerders en Connexxion is vastgesteld dat extra bussen vast zouden komen te zitten rond het stationsgebied in Beverwijk. Er worden daarom geen extra OV-diensten ingezet.
Klopt het dat inwoners van de regio en lokale overheden hebben gepleit voor het tijdelijk openstellen van de sluizenroute voor de duur van het onderhoudsproject?
Ja, dat klopt.
Zo ja, wat is de reden dat Rijkswaterstaat deze alternatieve route slechts in zeer beperkte mate openstelt?
Sinds de bouw van de Zeesluis is de wegverbinding over het sluizencomplex gesloten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer. Door de aanleg van de Zeesluis is de route zodanig dat deze niet veilig te gebruiken is i.c.m. met doorgaand verkeer. Daarnaast biedt de route geen volwaardig alternatief. De interactie tussen langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer is een groot veiligheidsrisico voor de weggebruikers. Ook leidt het wisselende gebruik van de sluizen, nodig om de verzilting van het Noordzeekanaal te beperken, en diverse bouwwerkzaamheden op het complex, tot een onoverzichtelijke verkeerssituatie.
De route is en blijft te allen tijden beschikbaar voor nood- en hulpdiensten.
Bent u bereid om de mogelijkheid van frequentere openstelling van de sluizenroute te bespreken met Rijkswaterstaat en bent u tevens bereid om structurele openstelling van de sluizenroute te onderzoeken?
Rijkswaterstaat werkt aan een proef om de sluizenroute in te zetten bij incidenten van langer dan 1 uur op het Hoofdwegennet. De komende werkzaamheden aan de Velsertraverse worden gebruikt om de proef uit te voeren.
Ook onderzoeken Rijkswaterstaat en de gemeente Velsen, op initiatief van gemeente Velsen, gezamenlijk welke aanpassingen noodzakelijk zijn om de route structureel veilig open te stellen voor doorgaand gemotoriseerd verkeer. Dit onderzoek kan extra maatregelen aanbevelen. In de besluitvorming over deze maatregelen zal de proportionaliteit van de maatregelen in relatie tot de kosten gewogen worden.
Het aanpakken van piramidespellen voor jongeren |
|
Caroline van der Plas (BBB), Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iedereen snel rijk als je maar je best doet: dure cursus of piramidespel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat jongeren worden meegezogen in IM Academy, dat in alles op een piramidespel lijkt en daarmee in veel gevallen geld en goed contact met vrienden en familie verliezen?
Ja, ik deel deze zorg.
Bent u ermee eens dat het onwenselijk is dat IM Academy in Nederland opereert?
Het is niet wenselijk dat partijen die de wet overtreden actief zijn in Nederland. Het is echter nog niet vastgesteld dat IM Academy de Nederlandse wet heeft overtreden. Partijen die voldoen aan de in Nederland geldende regels kunnen in Nederland actief zijn.
Wat kunt u zeggen over de mate waarin soortgelijke bedrijven als IM Academy, die de belofte om snel rijk te worden combineert met een sterke nadruk op netwerkmarketing, in Nederland actief zijn? Hoeveel jongeren worden hier naar schatting door beïnvloed? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te (laten) doen?
We weten dat bedrijven zoals IM Academy op de Nederlandse markt actief zijn. Het aantal mensen dat aangehaakt is (als klant/ondernemer) bij dergelijke organisaties is mij niet bekend.
In het antwoord op eerdere vragen van uw Kamer is aangegeven dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) gemiddeld genomen nagenoeg geen meldingen over multi-level marketing bedrijven ontvangt.2 Dit beeld is niet gewijzigd. Op dit moment zie ik geen aanleiding om nader onderzoek te doen. Het is aan de toezichthouders om op te treden als sprake is van onrechtmatigheden.
De ACM en AFM zien toe op de naleving van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). De Whc bepaalt onder meer dat handelaren geen oneerlijke handelspraktijken mogen verrichten als bedoeld in afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Als daar aanleiding toe is, kan de ACM handhavend optreden en een boete opleggen. Indien de oneerlijke handelspraktijken betrekking hebben op financiële diensten of activiteiten kan de AFM handhavend optreden.
Hoe kan het dat een partij als IM Academy in Nederland gewoon nog actief is als het bedrijf achter IM Academy in België is veroordeeld op basis van de Europese Richtlijn oneerlijke handelspraktijken? Welke ruimte laat de Europese Richtlijn om praktijken zoals naar voren komen in het genoemde artikel toe te staan?
Een veroordeling van een onderneming in België heeft niet automatisch gevolgen in Nederland. Het is aan de bevoegde toezichthouders in Nederland om op te treden als sprake is van onrechtmatigheden. Daarvoor moet eerst vast komen te staan dat onrechtmatigheden ook in Nederland voorkomen.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat er vanuit leden van IM Academy de facto financieel advies wordt gegeven terwijl IM Academy daarvoor geen vergunning heeft?
Indien door IM Academy beleggingsadvies wordt gegeven zonder dat IM Academy over een vergunning beschikt, is dat verboden en vind ik dat inderdaad onwenselijk. Organisaties die in Nederland beleggingsadvies geven moeten op basis van de Wet op het financieel toezicht een vergunning hebben van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM kan handhavend optreden indien partijen zich niet houden aan de vergunningplicht.
Wat gaat u eraan doen om IM Academy en soortgelijke piramidestructuren in Nederland te verbieden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 biedt de huidige wet- en regelgeving aanknopingspunten en het is aan de bevoegde toezichthouder om op te treden als sprake is van misleidende vormen van multi-level marketing, evenals eventuele piramidestructuren.
Doet de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek, of is de AFM bereid een te onderzoek te starten, naar het verbieden van het geven van financieel advies door IM Academy en het verbieden van de piramidestructuur die IM Academy heeft opgezet?
Aangezien het gaat om een individuele partij kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan. Daarnaast worden door onafhankelijke toezichthouders geen uitspraken gedaan over nog te starten of lopende onderzoeken.
Doet de AFM onderzoek naar de vele online reclame en targeted advertising waarin advies gegeven wordt over hoe mensen snel rijk kunnen worden, zonder dat hier sprake lijkt te zijn van een vergunning tot financieel advies?
De AFM heeft in 2021 een verkenning gedaan naar finfluencing, waarna onder meer een webinar is georganiseerd en een website is gelanceerd3 voor finfluencers om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden en wettelijke verplichtingen.4 De AFM monitort in brede zin online reclames die betrekking hebben op financiële diensten en activiteiten. Organisaties die in Nederland beleggingsadvies geven moeten op basis van de Wet op het financieel toezicht een vergunning hebben van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daarnaast mogen partijen op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken geen oneerlijke handelspraktijken verrichten, zoals het verstrekken van misleidende informatie. De AFM kan handhavend optreden indien partijen zich niet houden aan de vergunningplicht of oneerlijke handelspraktijken verrichten. Daarnaast biedt ook de Wet oneerlijke handelspraktijken aanknopingspunten om op te treden tegen misleidende handelspraktijken.
Wat gaat u doen om dit soort marketing, in het geval er geen sprake is van vergunningverlening, aan te pakken?
Finfluencers mogen, net als ieder ander, geen oneerlijke of misleidende handelspraktijken verrichten, zoals het verstrekken van misleidende informatie. De ACM is bevoegd om te handhaven als sprake is van het overtreden van consumentenwetgeving en frauduleuze verkoopmethodes. De AFM is bevoegd om te handhaven wanneer de Wet op het financieel toezicht wordt overtreden of de Wet handhaving consumentenbescherming indien sprake is van een financiële dienst of activiteit.
Nederlandse bilaterale investeringsakkoorden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek «Dutch Bilateral Investment Treaties» van SOMO, TNI en Both ENDS dat op 23 mei is gepubliceerd?1
De conclusie van het rapport, te weten dat Nederland de bestaande investeringsbeschermingsovereenkomsten (hierna: IBO(s)) zo snel mogelijk moet beëindigen, deelt het kabinet niet. Het is belangrijk om zorgen over het oude investeringsbeschermingssysteem te adresseren (zie ook het antwoord op vraag 2 hieronder). Dat laat onverlet dat blijft gelden dat IBOs een belangrijke rol spelen bij de bescherming van grensoverschrijdende investeringen, inclusief duurzame investeringen. IBOs kunnen bijdragen aan een aantrekkelijk investeringsklimaat, juist in landen die investeringen hard nodig hebben. Voldoende rechtszekerheid is een belangrijke voorwaarde voor het scheppen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en het aantrekken van buitenlandse investeringen.
Bovendien beziet Nederland de IBO heronderhandelingen ook in het licht van het versterken van de banden met landen buiten de EU. Het eenzijdig opzeggen van bestaande IBOs past niet bij een inzet gericht op het versterken van de bilaterale relaties.
Bent u van plan om een einde te maken aan de doorgeslagen investeringsbescherming, waaronder toegang voor brievenbusmaatschappijen en zo goed als geen bescherming van publieke belangen, zoals nu nog vastgelegd in 75 bilaterale investeringsverdragen? Binnen hoeveel jaar denkt u afscheid te kunnen nemen van het laatste achterhaalde akkoord, hetzij door te heronderhandelen op basis van de nieuwe modeltekst, hetzij door akkoorden op te zeggen?
Het kabinet zet in op hervorming van het investeringsbeschermingssysteem. Dit gebeurt zowel op internationaal niveau, in multilaterale fora zoals de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL) en de OESO, als op EU niveau, bij de inzet voor moderne en ambitieuze EU handels- en investeringsakkoorden met derde landen.
Op bilateraal niveau zet het kabinet in op de heronderhandeling van de bestaande IBOs. De vernieuwde IBO inzet bestaat uit een aantal pijlers. Eén van de belangrijkste pijlers van de IBO heronderhandelingsinzet van het kabinet is het tegengaan van misbruik van de Nederlandse IBOs. In de modeltekst van 2019 zijn daarom bepalingen opgenomen die brievenbusmaatschappijen de toegang tot de IBO bescherming ontzeggen. Een andere belangrijke pijler van de inzet is het blijven waarborgen van het evenwicht tussen enerzijds investeringsbescherming en anderzijds het behoud van beleidsruimte van overheden. Daarnaast zijn de hervormingen gericht op een transparant en onafhankelijk geschillenbeslechtingsmechanisme.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat oude investeringsakkoorden blijven bestaan, gezien de risico’s voor regelgeving in het publieke belang, voor zowel Nederland als de 75 landen die tegenpartij zijn bij de akkoorden?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 2 is het kabinet van mening dat het belangrijk is dat de oude investeringsakkoorden vervangen worden door gemoderniseerde IBOs. Daarom zet het kabinet in op het heronderhandelen van IBOs.
Het kabinet deelt niet de inschatting dat de bestaande IBOs een negatief effect hebben of kunnen hebben op de beleidsruimte van Nederlandse overheden om te reguleren in het publiek belang.
Hoe kan het dat er sinds het vaststellen van de nieuwe modeltekst voor investeringsakkoorden in 2019, nog geen enkel investeringsakkoord op basis van dat model is aangepast? Wat is de reden voor de stilstand, nu in de meeste landen geen coronareisbeperkingen meer gelden, wat volgens de NOS in maart 2021 nog de oorzaak was?2
Na de vaststelling van de nieuwe modeltekst zijn in 2019 verkennende gesprekken gevoerd met een aantal landen over de heronderhandeling van bestaande IBOs. Deze initiatieven zijn inderdaad door de covid-crisis stil komen te liggen. Inmiddels is het heronderhandelingsproces weer hervat, en voert Nederland gesprekken met Ghana en Nigeria, met het doel om daarna ook met andere verdragspartners het heronderhandelingsproces te starten dan wel voort te zetten.
Deelt u de mening dat het sneller is om alle bilaterale investeringsakkoorden op te zeggen, al dan niet met een afspraak met de tegenpartij om desunset clause buiten werking te stellen, dan om alle 75 akkoorden te heronderhandelen?
Het kabinet is niet voornemens om de bestaande IBOs op te zeggen, zoals ook toegelicht in antwoord 1 hierboven. IBOs zijn één van de instrumenten voor een actief en ambitieus internationaal handelsbeleid. IBOs bieden meer rechtszekerheid en dragen bij aan de bescherming en bevordering van grensoverschrijdende investeringen, en daarmee aan een aantrekkelijker investeringsklimaat. Dit is voor bepaalde (ontwikkelings)landen essentieel voor het aantrekken van de benodigde investeringen. Bovendien bieden IBOs een platform voor het versterken van de dialoog en de band met landen buiten de EU.
Welke akkoorden zijn op de oude leest verlengd, al dan niet stilzwijgend, sinds de nieuwe modeltekst is vastgesteld?
Het is gebruikelijk dat IBOs conform de bepalingen van het verdrag automatisch stilzwijgend verlengd worden. Op 19 oktober 2018 heeft de Rijksministerraad de nieuwe modeltekst vastgesteld. Sinds deze datum zijn 39 IBOs automatisch verlengd. Een overzicht van de IBOs die automatisch zijn verlengd vindt u in bijlage 1
Welke landen hebben sinds 2019 gevraagd om heronderhandeling of beëindiging van hun verdrag met Nederland te bespreken? Hoe heeft u gereageerd op die verzoeken?
Sinds 2019 heeft Nederland van enkele landen een verzoek ontvangen om bestaande IBOs te heronderhandelen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is Nederland momenteel met twee landen – Ghana en Nigeria – actief in gesprek. Sinds 2019 zijn drie IBOs buiten werking getreden die door partnerlanden eenzijdig zijn opgezegd, namelijk de IBOs met Burkina Faso, Ecuador en Tanzania. Daarnaast is ook een aantal IBOs met EU-lidstaten beëindigd, zowel bilateraal als via de Overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie 3.
Klopt het dat Oeganda het akkoord met Nederland wilde opzeggen? Hoe heeft Nederland daarop gereageerd? Wat is de status van dat akkoord?
Het is mij niet bekend dat Oeganda het akkoord met Nederland zou willen opzeggen.
Wat is het nut van investeringsakkoorden met landen met een degelijk rechtssysteem, zoals de landen die goed scoren op de Bertelmann Transformation Index of andere landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), als u tegelijkertijd stelt dat investeringsakkoorden geen ruimere bescherming bieden dan degelijk nationaal recht zoals in Nederland?
Investeringsakkoorden in bredere zin zien op het scheppen, bevestigen en waarborgen van de voorwaarden voor wederzijdse private investeringen, waaronder investeringsbescherming. Afspraken specifiek over investeringsbescherming, zoals de Nederlandse IBOs, zijn belangrijk om een veilig investeringsklimaat voor investeerders te waarborgen. In landen met een degelijk rechtssysteem zijn deze afspraken inderdaad meer een bevestiging van de stand van zaken en een garantie dat het rechtssysteem ook in de toekomst degelijk blijft. Voor het aantrekken en behouden van wederzijdse investeringen is het van belang om de beginselen van rechtsbescherming in een bilateraal akkoord te hebben vastgelegd.
Wegen de onzekere en hooguit beperkte effecten op investeringsstromen op tegen de risico’s van miljardenclaims ter beoordeling van ad hoc arbiters in een systeem zonder goedechecks and balances?
IBOs zijn voor het kabinet één van de instrumenten voor een actief en ambitieus internationaal handelsbeleid. Zij kunnen bijdragen aan een aantrekkelijker en veiliger investeringsklimaat. Zowel in Nederland, als in ontwikkelingslanden, waar grote behoefte is aan omvangrijke investeringen die nodig zijn voor het behalen van de Sustainable Development Goals. Hoewel de effecten op investeringsstromen moeilijk te kwantificeren zijn, zijn er onderzoeken die concluderen dat IBOs kunnen leiden tot significante stijgingen in de directe investeringsstromen tussen verdragspartijen.4
Onder IBOs kunnen claims worden gehonoreerd wanneer sprake is van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 deelt het kabinet niet de inschatting dat de bestaande IBOs een risico vormen voor de beleidsruimte van de Nederlandse overheid om te reguleren in het publiek belang.
Welke reden kan er zijn om investeringsakkoorden te behouden met landen met een degelijk rechtsysteem, of met OESO-landen als Zuid Korea, Costa Rica en Mexico?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft Nederland inmiddels kenbaar gemaakt aan het secretariaat van het Energy Charter Treaty dat het zich terugtrekt uit het verdrag? Zo ja, op welke datum is die notificatie gegeven?
Nederland heeft de notificatie ter uittreding nog niet bij de depositaris van het Energiehandvestverdrag (Portugal) kenbaar kunnen maken. Reden hiervoor is dat de nationale procedure ten aanzien van de opzegging nog niet is voltooid. Het voornemen tot opzegging van het Energiehandvestverdrag is inmiddels ter advies aanhangig gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Na het afronden van de goedkeuringsprocedure zal een brief naar de depositaris van het Energiehandvestverdrag worden verstuurd met het verzoek om het Nederlandse lidmaatschap te beëindigen. Vanaf dat moment treedt de opzegging een jaar later in werking. Afhankelijk van hoe de procedure en termijnen worden doorlopen, is het de verwachting dat het Nederlandse lidmaatschap bij het Energy Charter Treaty (ECT) eind 2024 kan worden beëindigd.
Klopt het dat Nederland zich uit het Energy Charter Treaty terugtrekt, omdat lidmaatschap de energietransitie kan hinderen?
De toelichting voor het opzeggen van het ECT door Nederland is aan uw Kamer gegeven middels de Kamerbrief Appreciatie Energy Charter Treaty (22518683) van 22 november 2022. Nederland heeft niet besloten tot uittreding omdat het lidmaatschap bij het ECT de Nederlandse energietransitie zou hinderen. Nederland voert haar beleid voor de energietransitie uit, het ECT (en andere investeringsbeschermingsakkoorden) staat daar niet aan in de weg.
Deelt u de mening dat ook de 75 bilaterale investeringsakkoorden risico’s met zich mee brengen voor de energietransitie in Nederland en voor de 75 landen die tegenpartij zijn bij deze akkoorden? Waarom wel of niet?
Nederland treft de maatregelen die zij nodig acht om de klimaatdoelen te behalen, ongeacht het risico op eventuele claims onder ISDS. De zaken die door UNIPER en RWE onder het ECT zijn aangespannen vanwege de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie zijn voor het kabinet geen reden om bepaalde beslissingen uit of af te stellen. Het indienen van claims betekent niet per definitie dat deze ook worden toegewezen. Er moet daarvoor sprake zijn van een schending door een verdragspartij van de investeringsbeschermingsafspraken zoals neergelegd in het desbetreffende investeringsverdrag, zoals bijvoorbeeld onrechtmatige onteigening.
Wat vindt u van de waarschuwing in het zesde IPCC-rapport van werkgroep 3 dat investeringsakkoorden ertoe kunnen leiden dat landen van klimaatbeleid, zoals het uitfaseren van fossiele brandstoffen, afzien of het vooruitschuiven?3
Het zesde IPCC-rapport geeft onder andere aan dat het doel van moderne IBOs is om de regelgevende ruimte van verdragspartijen nog beter te waarborgen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zet het kabinet in op het moderniseren van bestaande IBOs, waarin het herbevestigen en duidelijk expliciteren van het «right to regulate» een van de belangrijkste pijlers is. Nederland treft de maatregelen die zij nodig acht om de klimaatdoelen te behalen en de aanwezigheid van investeringsbeschermingsakkoorden zijn voor het kabinet geen reden om bepaalde beslissingen uit of af te stellen.
Bent u bereidt om net als Denemarken, Nieuw Zeeland en Frankrijk toe te geven dat het risico op claims onder Investor State Dispute Settlement (ISDS) beslissingen over het te voeren klimaatbeleid in Nederland hebben beïnvloed, bijvoorbeeld bij de kolenexit, of in de toekomst kunnen beïnvloeden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat het negatieve effect op de energietransitie genoeg reden is om deze 75 akkoorden zo snel mogelijk te beëindigen?
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 1 en 2 is het kabinet niet voornemens de IBOs te beëindigen.
Kunt u een overzicht geven van investeringen in Nederlandse fossiele bedrijvigheid afkomstig uit de 75 landen met wie wij een investeringsakkoord hebben?
De rijksoverheid en de Nederlandsche Bank (DNB) publiceren geen cijfers over binnenkomende en uitgaande investeringen uitgesplitst naar zowel land als sector. DNB rapporteert wel data over investeringstransacties aan Eurostat, die deze online publiceert.6 Wat betreft aan fossiele brandstof gerelateerde bedrijfsactiviteiten is alleen data beschikbaar over netto investeringsstromen voor een beperkt aantal landen.
Kunt u een overzicht geven van investeringen in fossiele bedrijvigheid in de 75 landen die tegenpartij zijn (direct of via een brievenbusmaatschappij), afkomstig uit Nederland?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u uitsluiten dat het Nederlandse klimaatbeleid in de toekomst wordt gehinderd of vertraagd als gevolg van de investeringsakkoorden of handelsverdragen met investeringsbescherming waar Nederland partij bij is?
Ja, dit kan het kabinet uitsluiten.
Onderzoek naar het (risico)profiel UT001 |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Waarom heeft de Belastingdienst tot en met de procedure van wederhoor de onderzoekers geen bescheiden overlegd? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke gang van zaken is?1
De benaderde medewerkers van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen hebben de informatie waar het onderzoeksbureau om vroeg gedurende het onderzoek verstrekt, voor zover zij daarover beschikten. Uitzondering hierop zijn een zestal documenten zonder formele status die pas tijdens de procedure van wederhoor zijn verstrekt. Het gaat om bestanden die niet zijn goedgekeurd door het projectteam of de leiding van de Belastingdienst. Daarom is niet met zekerheid te zeggen of en op welke wijze de inhoud van deze documenten onderdeel was van het besluitvormingsproces. Het is niet uit te sluiten dat deze conceptdocumenten op een later moment nog gewijzigd of aangevuld zijn. Er zijn geen definitieve of latere versies gevonden van deze documenten. Dit is de reden dat deze zes documenten pas na intern beraad verstrekt zijn, waarbij het onderzoeksbureau nadrukkelijk op de conceptstatus is gewezen. Het onderzoeksbureau heeft deze documenten alsnog verwerkt in het onderzoek. In bijlage 2 bij deze brief vindt u de opgeleverde documenten.
Er is gedurende het onderzoek geen verzoek gedaan om een centrale zoekslag te verrichten in het archief van de Belastingdienst. Het onderzoeksbureau heeft interviews afgenomen met medewerkers van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen en deze medewerkers benaderd over de beschikbaarheid van documenten. In het onderzoeksrapport zijn de individuele geïnterviewde medewerkers van de Belastingdienst omschreven als «de Belastingdienst.»
Wat wordt bedoeld met de uiting «conform wettelijke bepalingen» (p. 6), als er wordt gesteld dat documentatie van die periode niet meer beschikbaar is?
De frase «conform wettelijke bepalingen» ziet op het samenstel van Archiefwet, de selectielijsten en de Regeling basisregistratie personen. De Archiefwet kent, naast een bewaarplicht, ook een vernietigingsplicht. Na het verstrijken van bepaalde termijnen, opgenomen in selectielijsten, is de Belastingdienst verplicht deze documenten te vernietigen. De handelingen en bijbehorende bewaartermijnen zijn beschreven in de gepubliceerde selectielijsten. Het ontbreken van bepaalde documenten valt deels te wijten aan de lange periode die verstreken is sinds de totstandkoming van het profiel, waardoor bepaalde bescheiden al vernietigd zijn, deels aan onvolkomenheden in de informatiehuishouding. De Belastingdienst is zich bewust van deze onvolkomenheden en werkt aan het op orde brengen hiervan.
Er is in 2021 een programma Informatiehuishouding op Orde Belastingdienst ingesteld. In dit kader werkt de Belastingdienst aan een integrale archieftoepassing, het zogenaamde «Generiek Document en Archiefbeheer systeem», voor de primaire processen. Van oorsprong is archivering vaak binnen individuele processen of onderdelen tot stand gekomen. Het is in toenemende mate van belang om dit integraal op te zetten, wat uiteindelijk ondersteunend is voor het op samenhangende wijze inzicht geven in de dossiers van burgers en bedrijven. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor e-mailarchivering. De Belastingdienst verwacht de implementatie hiervan in 2024 te starten. Hiernaast lopen verschillende andere projecten ter verbetering van de informatiehuishouding, bijvoorbeeld op het gebied van nieuwe selectielijsten en de Wet open overheid. Hierover bent u eerder geïnformeerd in de brief over de verbetering van de informatiehuishouding binnen het Ministerie van Financiën.2
Bent u bereid om de «beperkte hoeveelheid aan concepten en werkdocumenten waarvan de status formeel niet vaststaat» (p. 6) aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. U vindt deze in bijlage 2.
Waarom geeft de Belastingdienst de onduidelijkheid over de status van documenten op als reden om ze niet te delen voor onderzoek? Waarom zouden deze dan niet bruikbaar zijn voor onderzoek (p. 6)?
Zie ook het antwoord op vraag 1. De «beperkte hoeveelheid aan concepten en werkdocumenten waarvan de status formeel niet vaststaat» betreft een zestal documenten zonder formele status, die de benaderde medewerker tot zijn beschikking had. Het gaat om bestanden die niet zijn goedgekeurd door het projectteam of de leiding van de Belastingdienst. Er zijn geen definitieve of latere versies gevonden van deze documenten. Dit is de reden dat deze zes documenten pas na intern beraad verstrekt zijn, waarbij het onderzoeksbureau op de conceptstatus is gewezen. In bijlage 2 vindt u de opgeleverde documenten.
Waarom is het voorkomen van «misvattingen en verkeerde interpretaties en conclusies» een reden om documenten niet te overleggen (p. 6)? De onafhankelijke onderzoekers gaan toch over de conclusies en niet de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom concludeert de Belastingdienst dat bepaalde documenten «niet de daadwerkelijke situatie/handelen van toentertijd» (p. 6) weergeven? Waar blijkt dit uit en waarom is het aan de Belastingdienst om lopende het onderzoek slechts documenten te verschaffen die op basis van de eigen visie het handelen van de Belastingdienst weergeven?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn alle bescheiden, documenten, memo’s of andersoortige informatie die direct of indirect te relateren zijn aan of zien op het (risico)profiel UT001 aan de onderzoekers overhandigd? Zo nee, waarom niet?
De forensisch accountant (onderzoeksbureau) heeft zelf medewerkers benaderd met verzoeken om informatie. Er is geen centrale zoekvraag aan de Belastingdienst gesteld. Wel had het bureau toegang tot het projectarchief van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA). In het onderzoeksrapport zijn de individuele geïnterviewde medewerkers van de Belastingdienst omschreven als «de Belastingdienst». Deze medewerkers beschikten echter niet over alle bescheiden waar het onderzoeksbureau om vroeg. Dit heeft erin geresulteerd dat niet alle relevante (concept-)documenten zijn gevonden.
Voor de beantwoording van uw vraag is ten eerste aan het onderzoeksbureau verzocht om een inventarisatielijst op te stellen van de stukken die zijn gebruikt voor het onderzoek naar het profiel. De inventarisatielijst en de betreffende stukken treft u, gelakt op persoonsgegevens, in bijlage 1 bij deze brief. Deze stukken zien overigens niet alleen of specifiek op het profiel UT001, het onderzoeksbureau heeft namelijk ook gekeken naar de bredere context van de totstandkoming van het profiel. Stukken die reeds openbaar zijn en twee concepten waarvan een definitieve versie beschikbaar is, worden niet gedeeld.
Ten tweede heeft de Belastingdienst voor de beantwoording van uw vragen een zoekslag gedaan. Hierbij zijn alsnog relevante documenten gevonden. Bij deze zoekslag is een gearchiveerde schijf van de destijds betrokken afdeling gevonden. De benaderde medewerkers hadden geen kennis van de gearchiveerde schijf van de betrokken afdeling, die voor de beantwoording van deze vragen alsnog doorzocht is. Deze documenten vindt u in bijlage 3, gelakt op persoonsgegevens.
Voor de zoekslag is een gearchiveerde kopie van de groepsschijf doorzocht van de toenmalige afdeling van de Belastingdienst die medewerking verleende aan het project LAA in 2015. Op deze schijf is een map «Verwonderadressen» opgenomen. Deze term werd gebruikt om LAA-signalen aan te duiden. Op deze schijf is gezocht op relevante zoektermen: naar het profiel UT001, naar de «Belastingdienst mix» en de negen «business rules», naar verslaglegging van de interne stuurgroep (LAA), naar stukken over de vergelijking tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving en stukken over selectieregels op basis van nationaliteit en op basis van geboorteland.
Binnen de map Verwonderadressen bleken voornamelijk (werk)documenten van de data-analisten te staan. Dit zijn bestanden met alleen of vooral persoonsgegevens die gebruikt zijn om ruwe data bij elkaar te brengen. Van één bestand met alleen persoonsgegevens dat specifiek betrekking heeft op profiel UT001, heb ik alleen een beschrijving opgenomen waarin vermeld staat welke en hoeveel persoonsgegevens in het document zijn opgenomen. Omdat persoonsgegevens gelakt moeten worden, zou het document immers bij openbaarmaking geen informatie bevatten. Van identieke documenten die slechts afwijkende persoonsgegevens bevatten (bijvoorbeeld van verschillende gemeenten) is één versie opgenomen.
Aanvullend aan de gearchiveerde schijf zijn betrokken medewerkers die nog werkzaam zijn bij de Belastingdienst gevraagd of zij nog over relevante documenten beschikken. Hieruit is nog één document naar voren gekomen dat eerder niet gedeeld is. In bijlage 3 vindt u een inventaris van de relevante documenten die alsnog gevonden zijn en de documenten zelf, waarbij de persoonsgegevens gelakt zijn.
Bent u bereid om een overzicht te doen toekomen van alle bescheiden, documenten, memo’s of andersoortige informatie die direct of indirect te relateren zijn aan of zien op het (risico)profiel UT001 die aan de onderzoekers zijn overhandigd en diegene die niet aan de onderzoekers zijn overhandigd, met daarbij ook een argumentatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om alle bescheiden, documenten, memo’s of andersoortige informatie die direct of indirect te relateren zijn aan of zien op het (risico)profiel UT001 te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een «centrale zoekslag» (p. 6) te verrichten bij de Belastingdienst naar alle bescheiden, documenten, memo’s of andersoortige informatie die direct of indirect te relateren zijn aan of zien op het (risico)profiel UT001? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het zo zijn dat de mailcorrespondentie niet altijd is gearchiveerd in het projectarchief van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) en er alleen op verzoek iets werd opgeslagen? Deelt u de mening dat dit getuigt van volstrekte willekeur en dat dit afkeurenswaardig is? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
LAA is een samenwerkingsverband van verschillende overheidsorganisaties, waaronder gemeenten, diverse ministeries en uitvoeringsorganisaties. Bij een samenwerkingsverband kunnen de verantwoordelijkheden van de verschillende overheidsorganen in de praktijk zo verweven zijn, dat niet goed uit te maken is welk overheidsorgaan precies voor welke documenten verantwoordelijk is. In het wetsvoorstel voor de nieuwe Archiefwet dat op dit moment in behandeling is bij uw Kamer (Kamerstuk 35 968) wordt een artikel over samenwerkingsverbanden voorzien. Samenwerkingsverbanden zullen worden verplicht een gezamenlijke regeling te treffen op welke wijze de verantwoordelijke overheidsorganen gezamenlijk invulling geven aan hun taken en bevoegdheden ten aanzien van de archivering van documenten.
De centrale gegevensverwerking van LAA is inmiddels ondergebracht bij de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG). Voor RvIG geldt, zoals voor de gehele Rijksoverheid, dat de organisatie actief participeert in het programma Open Overheid. Een van de speerpunten in het programma is het onder beheer brengen van e-mails van ambtenaren. Inmiddels wordt gewerkt aan het zo spoedig mogelijk structureel veiligstellen van e-mails van rijksambtenaren. Daarnaast zet het programma in op het versterken van het informatiebewustzijn van alle medewerkers, zodat medewerkers op een meer verantwoorde manier omgaan met overheidsinformatie.
Hoe kon het gebeuren dat bescheiden op eigen schijven of andere plekken werden opgeslagen zonder dat de projectorganisatie LAA daar zicht op had? Deelt u de mening dat dit een onverantwoorde manier is om met overheidsinformatie om te gaan? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitsluiten dat er op dit moment overheidsinformatie of informatie van burgers op lokale schijven of andere plekken zijn opgeslagen? Vindt u dat deze informatie dient te worden achterhaald?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kan het zo zijn dat men zelf vrij was om te bepalen of iets opgeslagen moest worden?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kan het dat verschillende organisaties uiteenlopende antwoorden hebben gegeven over de te hanteren bewaartermijnen, namelijk 5, 10 en 12 jaar (p. 11)?
Het is op grond van de Archiefwet in beginsel aan organisaties (bestuursorganen) zelf om door middel van selectielijsten vast te stellen welke bewaartermijn voor welke categorieën informatie geldt.3 Dit maakt dat de bewaartermijnen per categorie (type) informatie en per organisatie kunnen verschillen. Met de wettelijke inbedding van de LAA is op het niveau van formele regelgeving duidelijkheid geboden over de bewaartermijn voor de hier bedoelde LAA-signalen (adressen in de BRP die mogelijk onjuist zijn). De bewaartermijn is sinds het van kracht worden van deze regelgeving 20 jaar. Selectielijsten moeten daarmee in lijn zijn en zo nodig door de betrokken bestuursorganen op dit punt aangevuld of aangepast worden. Het eerder aangehaalde artikel over samenwerkingsverbanden in de nieuwe Archiefwet schept overigens ook de mogelijkheid om eenvoudiger één selectielijst voor een samenwerkingsverband te ontwerpen en vast te stellen.
Hoe kan het dat de regelgeving over bewaartermijnen door organisaties verschillend wordt geïnterpreteerd (p. 11)? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Op welke specifieke «wettelijke bepalingen» doelt de Belastingdienst en kunt u een overzicht geven van wettelijke bepaling per relevantie informatiecategorie (p. 11)? Zo nee, waarom niet?
Omdat de onderbouwing van de beantwoording door de geïnterviewden niet is gearchiveerd of gevraagd binnen het onderzoek, is nu niet meer te reconstrueren op basis van welke onderbouwing men bepaalde uitspraken heeft gedaan. De Archiefwet kent, naast een bewaarplicht, ook een vernietigingsplicht. Na het verstrijken van bepaalde termijnen, opgenomen in selectielijsten, is de Belastingdienst verplicht betreffende documenten te vernietigen. Het respecteren van deze wettelijke vernietigingstermijnen is randvoorwaardelijk om ook te kunnen voldoen aan andere wetgevende kaders, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Klopt het dat er een algehele opdracht tot opschonen van alle Q-schijven is uitgevaardigd? Waar blijkt dit uit? Waarom is dit gedaan en hoe voldoet dit aan de wettelijke bepalingen? Hoe werd bepaald of data wel of niet relevant was?
Het is gebruikelijk dat binnen teams/afdelingen Q-schijven periodiek worden geschoond in het kader van AVG. Het is niet te reconstrueren of en zo ja welke documentatie over het risicoprofiel is verwijderd. Er lopen diverse verbeterprogramma’s om, onder andere, te borgen dat vernietigings- en bewaartermijnen uit de selectielijst organisatie-breed worden toegepast.
Waarom is in 2018 informatie over de totstandkoming van de risicoprofielen collectief verwijderd? Conform welke wettelijke bepaling is dit gedaan? Waarom is dit niet bewaard? Wordt dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 18.
Klopt het dat er binnen een periode van vijf jaar informatie over de risicoprofielen is verwijderd? Waarom is dit gebeurd en waarom zou dit mogen?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u bereid om alle ontwikkelde profielen van het Regionaal Coördinatiepunt Fraudebestrijding (RCF) aan de Kamer te doen toekomen? Bent u bereid om hierbij expliciet in te gaan op het (directe en indirecte) gebruik van de volgende indicatoren: geboorteland, het verschil tussen datum van inschrijving en geboortedatum, etniciteit en nationaliteit?
In het kader van de behandeling van de Wet BRP LAA door uw Kamer zijn door de Staatssecretaris van BZK samenvattingen (beschrijvingen) van alle risicoprofielen van LAA sinds de start in 2014 openbaar gemaakt.4
De Regionale coördinatiepunten fraudebestrijding (RCF’s) hebben zelf geen risicoprofielen ontwikkeld. Zij ondersteunden de projecten van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI). Ervaringen van de RCF’s met betrekking tot het tegengaan van adresgerelateerde fraude zijn gedeeld met de Belastingdienst ten behoeve van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit, zo volgt uit het onderzoeksrapport.
Op 1 december 2022 is overigens de evaluatie van het LSI-convenant gestart. Dit is conform artikel 13, eerste lid, van de Samenwerkingsovereenkomst voor Interventieteams.5 In deze evaluatie wordt het convenant en de samenwerking tussen de LSI-partners geëvalueerd. Ook wordt aandacht besteed aan gegevensuitwisseling. Daarnaast zal een extern onderzoek plaatsvinden op basis van casuïstiek uit LSI-onderzoek waarbij wordt getoetst of alle waarborgen op het gebied van privacy en non-discriminatie in de praktijk toegepast worden.6
Het onderzoeksrapport over het profiel UT001 heeft geen duidelijkheid kunnen geven over de precieze bijdrage vanuit de RCF aan de totstandkoming van het profiel UT001, omdat hierover geen bescheiden ter beschikking waren.7 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, valt dit deels te wijten aan de lange periode die verstreken is sinds de totstandkoming van het profiel, waardoor bepaalde bescheiden al vernietigd zijn, deels aan onvolkomenheden in de informatiehuishouding.
Bent u bereid om het profiel dat als basis is gebruikt voor het (risico)profiel UT001 aan de Kamer te doen toekomen, met bijgevoegd alle informatie die te relateren valt aan dat profiel?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid om de «risicoduiding van het RCF» (p. 22) aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 21.
Klopt het dat de Belastingdienst «diverse keren» de risicoduiding of het profiel van het RCF heeft aangepast? Welke aanpassingen zijn doorgevoerd en waarom?
Zie antwoord vraag 21.
Klopt het dat de selectie in RCF-verband specifieker was (p. 22)? Waar blijkt dit uit?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid alle profielen uit de zogenoemde «Belastingdienst Mix' aan de Kamer te doen toekomen, samen met alle hieraan te relateren informatie?
In het kader van de behandeling van de Wet BRP LAA door uw Kamer zijn door de Staatssecretaris van BZK samenvattingen (beschrijvingen) van alle risicoprofielen van LAA sinds de start in 2014 openbaar gemaakt. Daarin zijn ook alle profielen uit de Belastingdienst Mix opgenomen.8
Is er nu wel of geen verslaglegging van de interne stuurgroep LAA? Bent u bereid om alle informatie die te relateren is aan het (risico)profiel UT001 die hier in staat te doen toekomen?
Behalve het conceptverslag dat aan het onderzoeksbureau is overlegd, is er geen verslaglegging aangetroffen van de interne stuurgroep LAA bij de Belastingdienst. Zoals eerder aangegeven treft u bij deze beantwoording de informatie over het risicoprofiel aan die is gebruikt door het onderzoeksbureau, waaronder genoemd conceptverslag (bijlage 2).
Waarom is destijds bij de Belastingdienst (p. 26) ervoor gekozen om een vergelijking te maken tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving? Welke afwegingen speelden hierbij een rol? Klopt het dat dit te maken heeft met de (wettelijke) onmogelijkheid om geboorteplaats en nationaliteit te gebruiken?
Uit het rapport volgt dat in 2015 twee proefleveringen hebben plaatsgevonden met signalen uit het betreffende profiel, waarbij in de eerste proeflevering in totaal 22 signalen (over 22 personen) zijn geleverd aan drie gemeenten. De tweede proeflevering heeft niet tot levering van signalen op basis van profiel UT001 aan gemeenten geleid. Het profiel is daarna niet meer gebruikt en de proef is vervolgens definitief stopgezet. De onderzoekers concluderen vervolgens dat er naar aanleiding van 15 van de 22 signalen (administratieve) adresonderzoeken zijn uitgevoerd door de gemeenten, maar dat er geen adreswijzigingen (aanpassingen in de registratie) hebben plaatsgevonden. De in onderzoek genomen signalen van UT001 hebben volgens de onderzoekers niet geleid tot gevolgen voor individuele burgers.
Zoals vermeld in het onderzoeksrapport bestond binnen het projectteam het vermoeden dat de ontwikkelde profielen, waaronder UT001, zouden kunnen bijdragen aan het opsporen van adresfraude. Het onderzoeksbureau concludeert dat niet vastgesteld kan worden welke precieze selectiecriteria daadwerkelijk zijn toegepast voor de twee proefleveringen. Ook de aanvullende documentatie geeft hierover geen uitsluitsel. In de documentatie zijn verschillende (concept)beschrijvingen van het risicoprofiel aangetroffen, waarbij in het ene geval gesproken wordt over selectie op nationaliteit en in het andere geval over een vergelijking tussen de geboortedatum en datum van eerste inschrijving. Er zijn geen documenten gevonden over de (formele) besluitvorming over de selectieregels.
Deelt u de mening dat het maken van een vergelijking tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving eigenlijk een indirecte manier is om de indicator geboorteland te benutten? Zo nee, waarom niet?
Met een dergelijke vergelijking kan niet op een specifiek geboorteland geselecteerd worden; het gaat om personen die niet in Nederland geboren zijn. In de brief van de Staatssecretaris van BZK van 25 maart 2022 is met betrekking tot het profiel UT001 het selecteren op basis van de vergelijking tussen geboortedatum en eerste adresinschrijving afgekeurd.9
In welke andere risicoprofielen bij de Belastingdienst wordt de indicator vergelijking tussen de geboortedatum van een belastingplichtige en de datum van de eerste adresinschrijving gebruikt? Wat zijn hiervoor de redenen?
Binnen de Dienst Toeslagen wordt deze indicator niet toegepast om selecties te maken of risicoprofielen op te stellen. In het verleden is bij het risicoclassificatiemodel wel de indicator «Leeftijd Burgerservicenummer (bsn)» gebruikt voor zowel de huurtoeslag als de kinderopvangtoeslag. Waarbij gekeken werd naar hoe lang geleden het Burgerservicenummer geactiveerd is, gemeten van het moment van de aanvraag.10 Het risicoclassificatiemodel is stopgezet in juli 2020.
Voor zover kon worden nagegaan, wordt deze indicator ook niet toegepast binnen de Belastingdienst om selecties te maken of risicoprofielen op te stellen. Omdat gebleken is dat niet alle onderdelen van de risicoselectie die de Belastingdienst en Toeslagen toepasten in het toezicht voldeden aan de geldende regels, zijn sinds maart 2020 verschillende acties ingezet11 om bestaande problemen met betrekking tot onder andere risicomodellen en het gebruik van persoonsgegevens zoals nationaliteit op te lossen. Zo zijn onder meer alle applicaties die zijn gebruikt doorzocht op het gebruik van nationaliteit en hebben de Belastingdienst en Dienst Toeslagen een waarborgenkader voor selectie-instrumenten opgesteld dat voor alle nieuw te ontwikkelen selectie-instrumenten gaat gelden en dat onder meer het gebruik van gegevens in selectie-instrumenten borgt.
Klopt het dat er over deze selectieregel «veel vragen en er discussie was» bij de Belastingdienst (p. 26)? Zo ja, waarom was dit het geval?
De discussie betrof voor zover nu nog na te gaan valt met name de vraag of nationaliteit afgeleid zou kunnen worden uit de relatie geboortedatum en datum eerste inschrijving.
Bent u bereid om de «negen business rules» (p. 28) met ons te delen? Betreft het hier tevens de «negental selectiecriteria» (p. 29)?
Aangenomen wordt dat «business rules», «selectieregels» en «selectiecriteria» in deze synoniemen zijn. In het onderzoeksrapport wordt verwezen naar een memo waarin negen selectiecriteria, waaronder de aangehaalde selectieregel, in concept zijn omschreven. Dit memo treft u onder nr. 22 in bijlage 1 bij deze beantwoording.
In het onderzoeksrapport worden verschillende omschrijvingen van het profiel genoemd. De eerste daarvan luidt «Alleenstaande personen ouder dan 60 jaar, met een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit die een uitkering ontvangen met eventueel een toeslag van UWV en/of BD Toeslagen.» Binnen de werkdocumenten die zijn gevonden in de zoekslag van de Belastingdienst naar aanleiding van deze vragen, is deze omschrijving in meerdere werkdocumenten aangetroffen. Ook zijn in werkdocumenten uit de periode voorafgaand aan de eerste levering van UT001, naast andere persoonsgegevens ook (dubbele) nationaliteiten opgenomen. De in deze werkdocumenten vermelde personen hebben (ook) een niet-Nederlandse nationaliteit.
In de documenten waarvan bekend is dat ze buiten de Belastingdienst gemaakt of gedeeld zijn, zijn geen (dubbele)nationaliteiten opgenomen. De gegevens met betrekking tot nationaliteit waren afkomstig uit het systeem Beheer van Relaties (BVR). Zoals ik uw Kamer al eerder gemeld heb, is BVR geschoond en bevat deze daarmee geen dubbele nationaliteit meer naast de Nederlandse.12 Zie verder ook het antwoord op vragen 7 t/m 10 en bijlage 3.
Op basis van de documentatie is het exacte selectiecriterium dat daadwerkelijk is toegepast voor de twee proefleveringen van UT001 niet te reconstrueren. Er zijn verschillende omschrijvingen aangetroffen. Dit is ook de conclusie van het onderzoeksbureau.
Klopt het dat er een selectieregel in concept bestond getiteld «alleenstaande >60 jr. + buitenlander met uitkering» (p.29)? Kunt u alle aan deze selectieregel te relateren informatie doen toekomen en verantwoorden hoe dit kan bestaan? Waarom werd er over mensen gesproken als «buitenlander»?
Zie antwoord vraag 32.
Klopt het dat in een eerdere set aan selectieregels het aspect nationaliteit werd meegenomen (p. 29)? Kunt u de informatie die dit aantoont en verklaart doen toekomen? Is dit in de praktijk toegepast en waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 32.
Kunt u de toenmalige set aan selectieregels (p. 29) doen toekomen?
Zie antwoord vraag 32.
Kunt u het memo waarnaar in het verslag wordt verwezen (p. 29) doen toekomen?
Er is specifiek gezocht naar dit memo, maar dit is niet gevonden.
Bent u bereid om de beschrijving van de codering en de mix van thema’s van de Belastingdienst met beschrijving met ons te delen?
In het onderzoeksrapport wordt verwezen naar een memo waarin negen selectiecriteria in concept zijn omschreven. Dit memo treft u onder nr. 22 in de bijlage 1 bij deze beantwoording. Zie verder het antwoord op vragen 32 tot en met 35.
Waarom wordt in een eerdere omschrijving van UT001 (p. 31) gesproken over alleenstaande personen met een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit? Klopt het dat de Belastingdienst in dezen dus een profiel heeft ingezet waar nationaliteit als risico-indicator onderdeel van uitmaakte?
Op basis van de documentatie is het exacte selectiecriterium dat daadwerkelijk is toegepast niet te reconstrueren. Er zijn verschillende omschrijvingen van het profiel UT001 aangetroffen. Dit is ook de conclusie van het onderzoeksbureau.
Het is van belang dat zeer zorgvuldig wordt omgegaan met (persoons)gegevens, waaronder informatie over de nationaliteit van burgers. In het verleden voldeden niet alle onderdelen van de risicoselectie die de Belastingdienst toepast in het toezicht aan de geldende regels. De toenmalige Staatssecretaris van Belastingdienst, Toeslagen en Douane heeft in zijn brief van 15 november 2019 daarom aangegeven dat nationaliteit vanaf 1 januari 2020 alleen gebruikt zal worden voor de handhavingstaak van de Belastingdienst als daar een expliciete wettelijke grondslag voor bestaat. Dit om iedere suggestie van oneigenlijk gebruik van het persoonsgegeven nationaliteit uit te sluiten. De AVG vereist geen expliciete wettelijke grondslag voor gebruik van het persoonsgegeven nationaliteit. De Belastingdienst stelt met de voorwaarde van een expliciete wettelijke grondslag dus een hogere eis dan de AVG. Een overzicht van de expliciete wettelijke grondslagen is naar uw Kamer gestuurd en wordt ook gepubliceerd op de website van de Belastingdienst.
Daarnaast hebben de Belastingdienst en Dienst Toeslagen een waarborgenkader ontwikkeld voor de ontwikkeling en inzet van selectie-instrumenten. Belangrijke onderdelen van dit waarborgenkader zijn de navolgbaarheid van de systemen voor de selectie en het systematisch controleren van deze systemen. Daarmee draagt het bij aan de rechtmatigheid en de transparantie van het proces van detectie en selectie. Sinds maart 2020 zijn bovendien in het programma «Herstellen, Verbeteren en Borgen» (HVB) acties ingezet om bestaande problemen met betrekking tot onder andere risicomodellen en het gebruik van persoonsgegevens zoals nationaliteit op te lossen. Uw Kamer wordt sindsdien over de voortgang van alle ingezette acties geïnformeerd.
Waar en op welke wijze is dit profiel met als indicator alleenstaande personen met een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit door de Belastingdienst ingezet en waarom was dit volgens de Belastingdienst toegestaan?
Zie antwoord vraag 38.
Hoe kijkt u terug op het feit dat de Belastingdienst als indicator alleenstaande personen met een buitenlandse (niet-Nederlandse) nationaliteit heeft gehanteerd? Keurt u dit af en acht u dit toegestaan?
Zie antwoord vraag 38.
Klopt het dat het profiel vervolgens is doorontwikkeld en het verschil tussen de geboortedatum en de datum van inschrijving in Nederland als indicator is toegepast?
De precieze selectiecriteria en drempelwaarden van het profiel UT001 zijn niet te reconstrueren op basis van de gevonden documentatie, zie ook het antwoord op vraag 28. Er zijn twee proefleveringen geweest. Bij de eerste proeflevering heeft dit geleid tot 22 terugmeldingen over 22 personen. Bij de tweede proeflevering is geconstateerd dat UT001 niet bruikbaar was, vanwege het te grote aantal signalen dat dit opleverde, en is het dus in de praktijk niet gebruikt. Dit is ook de conclusie van het onderzoeksbureau.
Welke varianten zijn in de praktijk van UT001 toegepast?
Zie antwoord vraag 41.
Wat was de drempelwaarde die is bepaald bij het gebruik van de vergelijking tussen de geboortedatum en de datum van inschrijving in Nederland? Wat was de onderbouwing van deze drempelwaarde?
Zie antwoord vraag 41.
Deelt u wat in het op pagina 32 genoemde memo wordt gesteld, namelijk dat het gebruiken van deze vergelijking een indirecte wijze van het gebruik van nationaliteit is? Zo nee, waarom niet?
Met deze vergelijking kan geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt worden. Ook personen met een Nederlandse nationaliteit kunnen in het buitenland geboren zijn.
Vindt u dat er sprake was van voldoende juridische onderbouwing en zwaarwegend belang om de vergelijking tussen inschrijvingsdatum in Nederland en de geboortedatum toe te passen? Waarom vindt u dat en waar blijkt dat uit?
In de brief van de Staatssecretaris van BZK van 25 maart 2022 is de toepassing van dit profiel afgekeurd.13 Zie ook de beantwoording van vragen 28 en 29.
Welke omschrijvingen zijn in 2015 van het profiel UT001 gehanteerd?
De onderzoekers constateren dat niet precies vastgesteld kan worden welke selectiecriteria in 2015 zijn gehanteerd. Ook uit de aanvullende documenten is niet precies vast te stellen welke selectiecriteria gebruikt zijn, zie ook het antwoord op vraag 28. Omdat de onderbouwing van de beantwoording door de geïnterviewden niet is gearchiveerd of gevraagd binnen het onderzoek, is nu niet meer te reconstrueren op basis van welke onderbouwing men bepaalde uitspraken heeft gedaan.
Wat was de «fiscale context» (p. 34) waar de Belastingdienst op doelt als de dienst stelt dat de omschrijvingen niet juist zouden zijn?
Zie antwoord vraag 46.
Is geboorteland toegepast als indicator van (eerdere) versies van UT001?
Zie antwoord vraag 46.
Klopt het dat de verwijzingen naar nationaliteit die zijn opgenomen in definities uit de tijd stammen van het RCF (p. 35)? Hoe speelde nationaliteit een rol in de profilering van het RCF en wat was hierbij de onderbouwing? Waarom was dit toegestaan?
Dat is ons niet bekend. Het is op basis van de beschikbare documentatie niet te achterhalen of deze suggestie juist is. Zie verder met betrekking tot het RCF het antwoord op vragen 21 tot en met 24.
Op welke wijze is UT001 in de verschillende rondes proefleveringen toegepast?
Uit het rapport volgt dat in 2015 twee proefleveringen hebben plaatsgevonden met signalen uit het betreffende profiel, waarbij in de eerste proeflevering in totaal 22 signalen (over 22 personen) zijn geleverd aan drie gemeenten. De tweede proeflevering heeft niet tot levering van signalen op basis van profiel UT001 aan gemeenten geleid. Het profiel is daarna niet meer gebruikt en de proef is vervolgens definitief stopgezet. De onderzoekers concluderen vervolgens dat er naar aanleiding van 15 van de 22 signalen (administratieve) adresonderzoeken zijn uitgevoerd door de gemeenten, maar dat er geen adreswijzigingen (aanpassingen in de registratie) hebben plaatsgevonden. De in onderzoek genomen signalen van UT001 hebben volgens de onderzoekers niet geleid tot gevolgen voor individuele burgers. Welke selectiecriteria zijn gebruikt voor de totstandkoming van beide proefleveringen is niet meer te reconstrueren.
Vindt u dat de 77 personen die als signaal zijn geclassificeerd (p. 37) zijn geprofileerd op basis van hun geboorteland? Waarom vindt u dit?
De onderzoekers constateren dat niet precies vastgesteld kan worden welke selectiecriteria in 2015 zijn gehanteerd. Ook uit de aanvullende documenten is niet precies vast te stellen welke selectiecriteria gebruikt zijn. Er is in één van de omschrijvingen sprake van een vergelijking van geboortedatum en eerste adresinschrijving in Nederland. Hiermee wordt een onderscheid gemaakt tussen geboren binnen Nederland en buiten Nederland. Met een dergelijke vergelijking kan niet op een specifiek geboorteland geselecteerd worden; het gaat om personen die niet in Nederland geboren zijn.
Deelt u de mening dat er naar aanleiding van de eerste proeflevering geen aanleiding is om te veronderstellen dat onderzoek naar signalen op basis van UT001 betrekking heeft gehad op meer dan 22 personen? Hoe kunnen we dat zeker weten, gezien de slechte informatiehuishouding en de gebrekkige medewerking van de Belastingdienst?
Wij delen die mening. Er is geen aanleiding om op dit punt tot een ander oordeel te komen dan de forensisch accountant.14
Klopt het dat de juistheid en volledigheid van de ingevoerde gegevens niet vastgesteld kan worden (p. 39)? Klopt het derhalve dan ook dat er meer dan 22 personen geprofileerd kunnen zijn door UT001?
Er is geen aanleiding om op dit punt tot een ander oordeel te komen dan de forensisch accountant.15 Wij verwijzen in dit verband naar de conclusie van de onderzoekers dat de toepassing van het profiel UT001 heeft geresulteerd in 22 terugmeldingen (over 22 personen).16
Welke aanpassingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van de eerste proeflevering (p. 39) en kunt u daarin specifiek ingaan op UT001?
Op basis van de beschikbare informatie is dit niet te reconstrueren.
De berichten ‘Beleggers verliezen € 5 mln op platform, na promotie door ‘finfluencers’ en ‘Meesters of misleiders? Finfluencers maken vaak vooral zichzélf rijk’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Beleggers verliezen € 5 mln op platform, na promotie door «finfluencers»» (Financieele Dagblad, 23 mei 2023)1 en «Meesters of misleiders? Finfluencers maken vaak vooral zichzélf rijk» (Telegraaf, 23 mei 2023)2?
Ja.
Bent u bekend met de AFM-verkenning over de valkuilen bij «finfluencen» (december 2021)?3
Ja.
Welke maatregelen zijn genomen sinds het uitkomen van dit rapport? Zijn er sindsdien boetes of dwangsommen opgelegd door de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Sinds de publicatie van haar verkenning naar finfluencing heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op diverse manieren opgetreden tegen partijen die in overtreding waren. Dwangsommen en bestuurlijke boetes worden door de AFM gepubliceerd op haar website. In oktober 2022 is een last onder dwangsom opgelegd aan een finfluencer voor het niet verstrekken van informatie ten behoeve van een onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Wet of het financieel toezicht (Wft) vanwege het aanbrengen van consumenten bij een buitenlandse illegale beleggingsonderneming4. De toezichthouder kan geen inzicht geven in alle genomen maatregelen vanwege de wettelijke geheimhoudingsplicht en kan ook geen uitspraken doen over lopende onderzoeken. Daarnaast heb ik mij samen met de AFM in Europa ingezet om bij de recent gepubliceerde Retail Investment Strategy5 (RIS), de bescherming van beleggers naar een hoger niveau te brengen. In het bijzonder heeft Nederland aandacht gevraagd voor de bescherming van beleggers die, al dan niet online en via beleggingsapps, zonder advies (beginnen met) beleggen. Samen met de AFM heb ik daarbij gepleit voor het moderniseren van de regels zodat die goed aansluiten bij de sterk gedigitaliseerde en steeds meer grensoverschrijdendere beleggingsmarkt in Europa. Bijvoorbeeld door de keuzeomgeving – waaronder ook reclame en de inrichting van websites en apps valt – in het belang van de klant in te richten om verkeerde sturing te voorkomen. Eveneens pleitten we in ons gezamenlijke non-paper voor het verbeteren van de financiële geletterdheid zodat consumenten goedgeïnformeerde en overwogen beslissingen kunnen nemen.6
Klopt het dat de Europese Commissie werkt aan regelgeving om beleggingsmaatschappijen verantwoordelijk te maken voor reclame-uitingen van finfluencers, maar aansprakelijkheid voor finfluencers in dit voorstel ontbreekt?
De Europese Commissie heeft op 24 mei jl. een pakket gepubliceerd met voorstellen ten aanzien van de RIS. Een van de voorstellen betreft een maatregel om beleggingsondernemingen verantwoordelijk te maken voor reclame-uitingen door finfluencers wanneer zij een vergoeding bieden voor promotie van hun beleggingsproduct of -dienst. Het pakket bevat geen nieuwe maatregelen ten aanzien van de eigen verantwoordelijkheid van de finfluencer. Bij de presentatie van het nieuwe pakket met voorstellen ten aanzien van retailbeleggen gaf de Eurocommissaris voor Financiële Diensten, Financiële Stabiliteit en de Kapitaalmarktunie aan dat de Commissie de ontwikkelingen rondom finfluencers proactief volgt. Momenteel bestudeer ik het voorstel. Een kabinetsappreciatie daarvan zal voor het zomerreces met de Kamer worden gedeeld.
Klopt het dat alleen beleggingsinstellingen onder het provisieverbod van artikel 168a van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft vallen, maar finfluencers zelf niet?
Artikel 168a van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) heeft betrekking op beleggingsondernemingen. Een Nederlandse beleggingsonderneming mag geen provisie verschaffen of ontvangen met betrekking tot het verlenen van een beleggingsdienst aan een niet-professionele belegger. Een Nederlandse beleggingsonderneming mag dus ook geen vergoeding verstrekken aan finfluencers voor het aanbrengen van nieuwe beleggers. Hiermee ligt de verantwoordelijkheid bij de beleggingsonderneming, maar valt de finfluencer indirect onder het verbod. Dit is in december 2021 ook door de AFM gecommuniceerd op haar website.7
Voor de volledigheid, er gelden ook andere regels die onder meer op finfluencers zien. Voor iedereen gelden op grond van de verordening marktmisbruik8 regels over het doen van beleggingsaanbevelingen. Een beleggingsaanbeveling is niet een persoonlijk advies, maar het rechtstreeks of niet rechtstreek doen van een specifieke beleggingsaanbeveling ten aanzien van een financieel instrument of een uitgevende instelling. Deze regels gelden dus ook voor finfluencers die online beleggingsaanbevelingen doen over financiële instrumenten zoals aandelen, obligaties, exchange-traded funds (ETFs) of (valuta)derivaten. Op grond van de Wet op het financieel toezicht is het geven van (beleggings)advies vergunningplichtig. Dit betekent voor finfluencers dat zij zonder vergunning geen gepersonaliseerde beleggingsaanbevelingen (dus advies) mogen geven. Daarnaast mogen finfluencers, net als ieder ander, geen oneerlijke of misleidende handelspraktijken verrichten, zoals het meedoen aan een piramidesysteem of het verstrekken van misleidende informatie.
Klopt het dat affIliate marketing/Pay-Per-Click niet onder het provisieverbod valt?
Voor zover affiliate marketing en pay-per-click zien op de afspraken die in een marketingcontract tussen de beleggingsonderneming en finfluencer zijn opgenomen ten aanzien van het doen van reclame-uitingen, klopt de stelling dat dit niet verboden is op grond van het provisieverbod. Een marketingcontract waarin de vergoeding die de finfluencer ontvangt afhankelijk is van bijvoorbeeld het aantal keer dat de reclameboodschap wordt bekeken, het aantal boodschappen dat wordt gepubliceerd, of het bereik (het aantal volgers) van de finfluencer is niet in strijd met het provisieverbod. Echter, een Nederlandse beleggingsonderneming mag op grond van het provisieverbod geen vergoedingen verstrekken aan een finfluencer voor het aanbrengen van (potentiële) nieuwe klanten. Er is hiervan al sprake als deze vergoeding door de beleggingsonderneming wordt verschaft voor nieuwe klanten die tenminste zijn gestart met het onboarding-proces voor het openen van een beleggingsrekening9. Als een finfluencer door een Nederlandse beleggingsonderneming wordt betaald per aangebrachte klant is er dus wel sprake van handelen in strijd met het provisieverbod door de beleggingsonderneming.
Bent u bereid om finfluencers zelf ook direct onder het provisieverbod (voor het ontvangen van provisie vanuit een beleggingsinstelling) te laten vallen?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 5 vallen Nederlandse beleggingsondernemingen onder het provisieverbod. De beleggingsondernemingen mogen geen vergoeding verschaffen of ontvangen met betrekking tot het verlenen van beleggingsdiensten aan niet-professionele beleggers. Derhalve mogen Nederlandse beleggingsondernemingen ook geen aanbrengvergoedingen verstrekken aan finfluencers. Hiermee ligt de verantwoordelijkheid bij de beleggingsonderneming, maar valt de finfluencer indirect onder het verbod omdat het verstrekken van de vergoeding verboden is. De AFM kan handhavend optreden richting een Nederlandse beleggingsonderneming indien die toch een vergoeding verstrekt aan een finfluencer die beleggers aanbrengt. Omdat finfluencers impliciet onder het provisieverbod (artikel 168a BGfo) vallen, vind ik het op dit moment niet noodzakelijk om nader te verkennen of het wenselijk, mogelijk dan wel noodzakelijk is om finfluencers expliciet onder het provisieverbod te laten vallen. Hiermee geef ik tevens invulling aan mijn toezegging tijdens het Commissiedebat Financiële Markten van 21 juni jl. om de Kamer nader te informeren inzake dit onderwerp.
Bij deze afweging heb ik mede overwogen dat de Europese Commissie, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 4, recent een pakket heeft gepubliceerd met voorstellen ten aanzien van retailbeleggen. Een van de voorstellen betreft een maatregel om beleggingsondernemingen verantwoordelijk te maken voor reclame-uitingen door finfluencers wanneer zij een vergoeding bieden voor promotie van hun beleggingsproduct of -dienst. Verder worden er voorstellen gedaan om regels voor provisies aan te scherpen. Ik vind het raadzaam om, zolang er over dit pakket wordt onderhandeld, geen nationale (aanpassing van) regelgeving op dit terrein te overwegen of verkennen. Ik zal dit opnieuw bekijken nadat duidelijk is hoe dit pakket er na afloop van de onderhandelingen uiteindelijk uit komt te zien.
Is bekend in hoeverre finfluencers ook niet-beleggingsproducten zoals leningen, sparen en verzekeren promoten?
Nee, ik ben niet bekend met studies naar de mate waarin finfluencers bepaalde financiële producten of diensten promoten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat financiële markten van 21 juni 2023?
Het is mij door de vele facetten en de vervlechting van beleid en handhaving tussen diverse departementen en toezichthouders op bovenstaande onderwerpen, en de afstemming van de beantwoording van meerdere sets schriftelijke vragen van andere Kamerleden, helaas niet gelukt om uw vragen voorafgaand aan het commissiedebat van 21 juni 2023 te beantwoorden.
Het bericht 'Nieuwe Gerrit Krolbrug minimaal een jaar vertraagd, gemeente stuurt brandbrief naar minister' |
|
Harmen Krul (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTV Noord «Nieuwe Gerrit Krolbrug minimaal een jaar vertraagd, gemeente stuurt brandbrief naar Minister»1 en zou u op de verschillende bevindingen van zowel dit nieuwsbericht als de brandbrief willen reflecteren en reageren?
Ja. In de beantwoording van de navolgende vragen wordt ingegaan op de verschillende bevindingen.
Deelt u de opvatting dat vertraging met aanleg van de nieuwe brug tot en met mogelijk zelfs eind 2029 onacceptabel is en te grote druk op de bereikbaarheid van heel veel Groningers legt?
Uiteraard is het belang van de verbinding over het van Starkenborghkanaal voor de stad Groningen groot. Daarom werkt Rijkswaterstaat, samen met de gemeente Groningen, aan een tijdelijke verbinding voor langzaam verkeer via één van de bestaande loop-fietsbruggen. Naar verwachting is deze eind 2023 gerealiseerd.
In 2021 is het voorkeuralternatief voor de definitieve vervanging van de Gerrit Krolbrug vastgesteld. Op dit moment wordt dit voorkeursalternatief nader uitgewerkt en worden de benodigde juridische procedures doorlopen. Parallel wordt de voorbereiding gestart voor de realisatie. Rijkswaterstaat werkt daarbij samen met de gemeente en verschillende stakeholders, zoals de omwonenden en belangenorganisaties. Het is gelukt om gezamenlijk met de gemeente Groningen invulling te geven aan diverse moties uit de gemeenteraad.
Diverse wensen hebben een plek gekregen in het ontwerp van de brug. Daarmee wordt een impuls gegeven aan landschappelijke kwaliteit, ecologische verbindingen en het recreatieve netwerk rondom de brug. Het traject van gezamenlijk en zorgvuldig uitwerken van moties vroeg de nodige tijd.
Verder is het een complex project dat op een kleine oppervlakte in een binnenstedelijk gebied moet worden gerealiseerd. Inpassing van een nieuwe brug is daarmee ingewikkeld. Dat betekent helaas dat hierdoor deze MIRT-fase van het project meer tijd in beslag nam dan oorspronkelijk gedacht.
De verwachte openstelling van de nieuwe brug verschuift nu helaas van 2026 naar uiterlijk 2029. In deze bijgewerkte planning is nu ook rekening gehouden met de nu in te schatten projectrisico’s (bijvoorbeeld stikstof, bezwaren of technische tegenvallers). Rijkswaterstaat en gemeente blijven zich uiteraard inzetten voor het zo snel mogelijk doorlopen van alle procedures en een spoedige realisatie.
Zou u willen toelichten waarom er nog steeds geen duidelijkheid is over een tijdelijke oplossing om het Van Starkenborghkanaal over te steken, ruim twee jaar na aanvaring van de brug? Wat is nu het tijdpad om deze tijdelijke oplossing te creëren? Wat gaat u eraan doen om deze duidelijkheid zo snel mogelijk te scheppen?
Rijkswaterstaat en gemeente Groningen werken vanaf het begin samen aan een tijdelijke verbinding voor langzaam verkeer. Omdat de ondergrond niet stabiel genoeg leek om de voorkeursvariant veilig te kunnen aanleggen is de bouw van deze tijdelijke verbinding helaas vertraagd. De afgelopen periode is onderzocht hoe er wél een veilige verbinding aangelegd kan worden. Gelukkig is er inmiddels een nieuwe variant in beeld waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Naar verwachting is de tijdelijke voorziening eind 2023 gerealiseerd. Deze verbinding blijft in ieder geval in stand tot het moment waarop de bouw van de nieuwe brug start. Tijdens een informatiebijeenkomst op 30 mei jl. is afgesproken dat Rijkswaterstaat en gemeente Groningen in een werkgroep met ook bewoners nogmaals gaan bezien of en welke mogelijkheden er zijn om een verbinding tijdens de bouw van de brug in stand te kunnen houden.
Hoe beziet u het feit dat uw betrokkenheid bij het project door omwonenden gemist wordt en zij te weinig erkenning zien van het belang van deze verbinding voor stad en inwoners?
Ik ben mij volledig bewust van de situatie op de Hoofdvaarweg Lemmer Delfzijl en zeker ook de Groningse bruggen. Zoals eerder al aangegeven, kijkt Rijkswaterstaat naar alle mogelijkheden om de aanpak van de bruggen zo vlot mogelijk te doorlopen. Rijkswaterstaat werkt hierbij samen met de gemeente en provincie. Zo is eerder een bewonersvariant voor de brug meegewogen in de alternatieven en zijn omwonenden actief betrokken. Ook nu worden de bewoners en stakeholders nauw betrokken via informatiebijeenkomsten en gesprekken met belanghebbenden. Daarnaast wordt gezocht naar een mogelijkheid voor een werkbezoek naar Groningen om ook persoonlijk ervaring op te doen.
Hoe beziet u de constatering in de brandbrief dat het vertrouwen en draagvlak van de omgeving in het bestuur en de politiek als gevolg hiervan wordt geschaad? Welke concrete acties gaat u ondernemen om dit vertrouwen te herstellen en aan draagvlak te werken?
Er wordt, zoals ook bij het antwoord op vraag 4 aangegeven, samengewerkt met de gemeenten, omwonenden en andere betrokken partijen. Deze samenwerking verloopt prettig. Ook op bestuurlijk vlak is er veel afstemming. De betrokkenheid bij het project van alle partijen is hoog en het is helder dat dit een complex project is wat veel belangen raakt. Er doen zich gedurende het proces ook (onverwachte) gebeurtenissen voor waardoor het langer duurt dan gepland. In de komende periode blijven we partijen, en zeker ook omwonenden, betrekken. Onder andere in de hiervoor al genoemde werkgroep waarin we nogmaals onderzoeken of tijdens de bouw een verbinding in stand kan blijven.
Op welke wijze onderhoudt u contact en gaat u contact onderhouden met de omgeving en stakeholders over zowel de aanleg van de nieuwe brug als de aanleg van de tijdelijke maatregel?
Net als nu het geval is, blijven Rijkswaterstaat en gemeente Groningen, intensief samenwerken om zo snel mogelijk de verbinding voor langzaam verkeer te herstellen en de definitieve brug te realiseren. Er is dan ook voortdurend contact met de gemeente Groningen over beide projecten.
Omwonenden en belangstellenden worden via informatiebijeenkomsten, gesprekken en nieuwsberichten regelmatig op de hoogte gehouden over de beide projecten. Rijkswaterstaat en gemeente Groningen werken ook hierin samen. Dit blijft zo gedurende de looptijd van deze projecten. Zoals ook bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven wordt nu ook een gezamenlijke werkgroep opgericht. Er wordt dus volop samengewerkt en er is veel contact.
Hoe gaat u de overlast en de slechte bereikbaarheid van een belangrijk deel van de stad op korte termijn aanpakken? Welke acties gaat u op korte termijn ondernemen?
Zoals bij vraag 3 reeds aangegeven, werken Rijkswaterstaat en gemeente op dit moment aan een tijdelijke verbinding. Naar verwachting is deze verbinding eind 2023 gerealiseerd.
Hoe gaat u voorkomen dat de tijdelijke oplossing ergens in de toekomst in de weg kan zitten van de bouw van de nieuwe brug?
De tijdelijke verbinding blijft in ieder geval in stand tot het moment waarop de bouw van de nieuwe brug start. Rijkswaterstaat en gemeente zullen zich inspannen om, met de aannemer die de brug gaat bouwen, gezamenlijk te zoeken naar een mogelijke oplossing voor de periode tijdens de bouw. Op de recente informatiebijeenkomst spraken zij ook af om de omwonden hierin te betrekken en hier een gezamenlijke werkgroep voor op te richten.
Zou u willen toelichten welke risico’s er zijn op verdere vertraging door de stikstofproblematiek?
Zoals reeds in de kamerbrief van 14 november 2022 (kenmerk: kst 36 200 A, nr. 9) is gemeld worden diverse projecten van Rijkswaterstaat geraakt door het vervallen van de bouwvrijstelling. Als gevolg daarvan zal voor de nieuw te bouwen Gerrit Krolbrug moeten worden bezien of er stikstofeffecten zijn en zo ja, hoe we hier dan mee om moeten gaan. Dit zou kunnen leiden tot vertraging. Omdat dit op dit moment nog niet is uit te sluiten heeft het project in de planning rekening gehouden met dit risico. Indien dit risico niet optreedt, kan de nieuwe brug eerder dan nu voorzien worden gerealiseerd.
Welke acties gaat u ondernemen om te laten zien dat zowel de nieuwe brug als de tijdelijke oplossing hoge prioriteit hebben?
Zoals bij de beantwoording van de vragen 4, 5, 6 en 9 is aangegeven zijn we veelvuldig in contact met de gemeente, omwonenden en andere betrokkenen om te komen tot een tijdelijke voorziening en de nieuwe brug. Ondanks de diverse tegenslagen doen we onze best om zowel de tijdelijke voorziening als de nieuwe brug tijdig te realiseren.
Zou u zo snel mogelijk inzicht willen geven in de veiligheidssituatie rondom de kades en actie willen ondernemen om de noodzakelijke maatregelen te treffen?
De damwanden zijn niet sterk genoeg voor het oorspronkelijke ontwerp van de tijdelijke voorziening. Daarom moest naar een ander ontwerp gezocht worden. Met het huidige gebruik van de kade, is er geen risico ten aanzien van de veiligheid van de damwanden. De oevers en damwanden worden gemonitord. Mochten dit aanleiding geven tot ingrijpen omdat de veiligheid in het geding kan komen, zal hier actie op worden ondernomen.
Deelt u de zorgen van het Gerrit Krolbrug-comité dat van uitstel absoluut geen afstel zou mogen komen? Deelt u de zorgen van omwonenden dat dergelijk afstel op de loer ligt? Wat gaat u eraan doen om deze zorgen weg te nemen?
De zorgen bij zowel gemeente, omwonenden, als het Platform Gerrit Krolbrug over de tijd die het kost om de verbinding te herstellen en over de voortgang van de vervanging van de Gerrit Krolbrug, zijn begrijpelijk. Helaas is sprake geweest van onvoorziene technische tegenvallers die het aanleggen van een veilige tijdelijke verbinding niet mogelijk maakten. Gelukkig lijkt er nu een oplossing gevonden te zijn waarmee de tijdelijke verbinding eind 2023 naar verwachting in gebruik genomen kan worden. Verder hebben we heel bewust de tijd genomen voor de invulling en uitwerking van de moties uit de gemeenteraad voor het ontwerp van de nieuwe brug. Dat kostte meer tijd, maar leidde wel tot een goed en integraal plan.
Tot slot nogmaals de opmerking dat zowel de vervanging van de Gerrit Krolbrug als ook het realiseren van een veilige tijdelijke verbinding prioriteit heeft. Daarom blijven Rijkswaterstaat en gemeente Groningen nauw samenwerken om zo snel mogelijk de verbinding voor langzaam verkeer te herstellen en de definitieve brug te realiseren.
Het bericht 'Een op negen flitsbezorgers van Getir betrokken bij verkeersongeluk' |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht «Een op negen flitsbezorgers van Getir betrokken bij verkeersongeluk»?1
Vooropgesteld: ieder verkeersongeval is er één te veel. Ik schrik ervan te lezen dat uit berichten in het interne chat-kanaal van Getir, die door NRC zijn ingezien, blijkt dat 1 op de 9 werknemers bij Getir te maken krijgt met een verkeersongeval tijdens zijn of haar werk. En dat 25 mensen zo ernstig gewond zijn geraakt dat er een ambulance aan te pas moest komen. Deze getallen moeten echt omlaag.
Tegelijk vind ik het positief dat leidinggevenden bij Getir verplicht zijn om ongelukken van hun bezorgers in het kanaal te melden. Ik ben benieuwd naar het lerende effect van deze verplichting en zal Getir vragen of zij hun lessen willen delen. Tot slot ben ik blij dat Getir zelf verantwoordelijkheid neemt met een verplichte verkeersveiligheidstraining van vijf uur, dat Getir aangeeft alleen meerderjarige werknemers in te zetten en iedere dag de kwaliteit van de fietsen te controleren. Dit zijn wat mij betreft een aantal belangrijke preventieve maatregelen om te voorkomen dat flitsbezorgers betrokken raken bij een verkeersongeluk.
Zijn er bij de recente controles van de Nederlandse Arbeidsinspectie2 ook flitsbezorgers en locaties van Getir gecontroleerd? Zo ja, wat werd daar geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
De controle van de Nederlandse Arbeidsinspectie op 12 mei 2023 vond plaats in meerdere gemeenten en betrof bezorgers en bedrijven in de maaltijd- en flitsbezorging.3 Daarbij werden tientallen overtredingen geconstateerd op het gebied van gezond, veilig en eerlijk werk, die verder worden onderzocht en een passend vervolg zullen krijgen.
Over bedrijven die al dan niet onderdeel waren van deze controle, alsmede over eventuele specifieke bevindingen, doet de Arbeidsinspectie in dit stadium geen uitspraken. Wel kan ik zeggen dat bij de bedrijven in de flitsbezorging inspecteurs onder meer zagen dat de veiligheid niet altijd op orde is. De betrokken bedrijven krijgen hiervoor een waarschuwing. In een schriftelijke waarschuwing is aangegeven binnen welke termijn de overtreding moet zijn opgeheven. Na verloop van tijd controleert een inspecteur of de overtreding naar behoren is opgeheven. Is dat niet het geval, dan kan een boete worden opgelegd.
Zijn er door de Nederlandse Arbeidsinspectie de afgelopen twee jaar andere controles geweest bij flitsbezorgers en locaties van Getir? Zo ja, wat werd daar geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
Eind 2021 heeft de Arbeidsinspectie verkennende inspecties uitgevoerd bij distributielocaties van alle flitsbedrijven die toen in Nederland actief waren. De rapportage van april 2022, die aan uw Kamer is gestuurd, gaat in op de toezichtsbevindingen.4 Zo bleek onder meer dat de arbozorg niet tot matig was ingevuld. Per afzonderlijke brief heeft de Arbeidsinspectie haar bevindingen en gewenste acties aan de vier flitsbedrijven gestuurd. Ook is elk flitsbedrijf verzocht hun Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E), plan van aanpak, contract met de arbodienstverlener en informatie over preventiemedewerkers aan te leveren. Hierna zijn gesprekken met deze flitsbedrijven gevoerd. Deze gesprekken vonden plaats op concernniveau om zo meer effect te bereiken dan alleen bij de gecontroleerde distributielocaties waar de verkennende inspecties plaatsvonden. De flitsbedrijven hebben aangegeven dat zij na deze gesprekken verbetertrajecten zijn gestart om de bevindingen van de Arbeidsinspectie op te lossen. Bij één van de flitsbedrijven is handhavend opgetreden. Dit bedrijf heeft een eis opgelegd gekregen om de arbozorg te verbeteren en een eis om op een specifieke plek de veiligheid op de arbeidsplaats te verbeteren.
Ik blijf arbeidsmisstanden ten zeerste afkeuren. Werknemers hebben te allen tijde recht op de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die in de arbeidswetten zijn geregeld. Hun werkgevers zijn daarvoor verantwoordelijk. Het is belangrijk dat mogelijke arbeidsmisstanden bij de Arbeidsinspectie worden gemeld. De Arbeidsinspectie acteert ook op meldingen. Een melding van een vakbond of ondernemingsraad bij de Arbeidsinspectie wordt altijd onderzocht. Melden kan via telefoonnummer 0800–5151 of digitaal via het meldformulier op de website van de Arbeidsinspectie (www.nlarbeidsinspectie.nl/onderwerpen/melden).
Op welke manier controleert de Nederlandse Arbeidsinspectie de verkeersveiligheid van flitsbezorgers? Hoeveel controles zoals de recente controles zijn er in 2023 geweest? Wat is daar uit gekomen?
De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetten, die gaan over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. De Arbeidsomstandighedenwet verplicht iedere werkgever om een arbobeleid te voeren dat zo veel mogelijk gericht is op optimale arbeidsomstandigheden. De werkgever moet in kaart brengen welke gezondheids- en veiligheidsrisico’s (waaronder verkeersveiligheid) er in het bedrijf zijn, dit vastleggen in een RI&E en in een plan van aanpak aangeven welke maatregelen worden getroffen om deze risico’s tegen te gaan. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op dit arbobeleid van de werkgever.
In 2023 hebben verder geen landelijke controles plaatsgevonden die in omvang vergelijkbaar waren met die op 12 mei jl. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, worden de bevindingen op het gebied van gezond, veilig en eerlijk werk verder onderzocht en een passend vervolg gegeven.
Bent u het ermee eens dat de flitsbezorging een sector is waar veel te veel overtredingen plaatsvinden en waarin controles moeilijk zijn? Zo ja, welke stappen gaat u deze kabinetsperiode nog nemen om flitsbezorgers te beschermen?
Als het gaat om maatregelen ter bescherming van flitsbezorgers kan ik u melden dat ik een expliciet verbod voor flitsbezorging tot 16 jaar in de nadere regeling kinderarbeid vastleg. Dit heb ik in mijn beleidsreactie op het onderzoek van Regioplan naar de modernisering van de regelgeving voor kinderarbeid aangekondigd.5
Ook heeft de Minister van IenW in augustus 2022 met de G4 gesproken over de verkeersveiligheidsproblematiek rond maaltijd- en flitsbezorgers. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat er door de G4 werd gewerkt aan een afsprakenkader met de belangrijkste aanbieders van maaltijd- en flitsbezorging. Dit proces is voorlopig gestopt vanwege een aantal lopende rechtszaken over vestigingen van de bezorgbedrijven. Tegelijkertijd is het instituut voor wetenschappelijk onderzoek voor verkeersveiligheid (SWOV) bezig met het vergaren van meer kennis over de verkeersveiligheidsrisico’s van maaltijd- en flitsbezorging. Een analyse over ongevallen met maaltijd- en/of flitsbezorgers is op basis van bestaande databronnen niet mogelijk. Wel komt SWOV nog voor het einde van dit jaar met de resultaten van een vragenlijststudie van beperkte omvang, afgenomen onder bezorgers. Onder andere doordat de organisatiegraad van de sector beperkt is, was het vinden van deelnemers aan de studie lastig. Door het type studie (een vragenlijstonderzoek waarbij zelf-gerapporteerd gedrag wordt onderzocht) kan SWOV op basis daarvan nog geen conclusies trekken over het werkelijke aantal ongevallen of het ongevalsrisico met maaltijd-/en flitsbezorging in het algemeen.
Controles van bedrijven in de flitsbezorging zijn niet moeilijker of makkelijker dan controles van andere bedrijven, zoals van pakketdienstverleners, van bezorgers van witgoed of andere producten, en van maaltijdbezorgers.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het geweld bij het AZC in Heemserveen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er opnieuw een knokpartij is geweest in het asielzoekerscentrum (azc) in Heemserveen?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er na drie eerdere steekincidenten opnieuw geweld plaatsvindt in zo’n korte periode in het azc van Heemserveen?
De veiligheid en leefbaarheid op de opvanglocaties zijn belangrijk voor de bewoners, medewerkers en omwonenden van die locatie om te kunnen wonen en werken. De recente incidenten lijken geen direct verband met elkaar te houden. Dat neemt niet weg dat elk incident er een te veel is en dat dit op basis van het uw Kamer bekende maatregelenpakket wordt aangepakt om een veilige en leefbare situatie te behouden voor bewoners en medewerkers.
Wat wordt er op dit moment gedaan om mogelijk geweld te voorkomen?
De coördinator nationale aanpak overlast (CNAO) is met de gemeente en het COA in gesprek om te kijken hoe het toezicht op de locatie verbeterd kan worden om dergelijk geweld te voorkomen. Daarnaast wordt vanuit het projectteam van de coördinator ondersteuning geboden in de regie op de persoonsgerichte aanpak van overlastgevende asielzoekers in het azc van Heemserveen. Dat betekent dat overlastgevers tijdig in beeld worden gebracht en ketenorganisaties in gezamenlijkheid aan de ambitie werken om de overlastgever versneld door de asielprocedure halen en bij afwijzing in te zetten op terugkeer naar land van herkomst of overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat. Daarbij geldt tegelijkertijd dat ieder incident op eigen merites moet worden beoordeeld.
Tevens is extra beveiliging ingezet en is de begeleiding van overlastgevers geïntensiveerd ter voorkoming van overlastgevend gedrag.
Het Openbaar Ministerie hanteert als uitgangspunt een lik-op-stuk aanpak als een asielzoeker een misdrijf begaat. Onder lik-op-stuk wordt verstaan een snelle interventie na aanhouding van de verdachte tot en met de succesvolle tenuitvoerlegging van de straf. Veelvoorkomende, overlastgevende criminaliteit door asielzoekers wordt via ZSM afgehandeld. Waar mogelijk wordt snelrecht of supersnelrecht toegepast. Het OM beoogt, samen met de politie, door inzet van het strafrecht waar dat noodzakelijk en passend is, een bijdrage te leveren aan het behoud van landelijk en lokaal draagvlak voor de (nood)opvang van asielzoekers. Het lokaal bestuur, de asielketen en de samenleving moeten erop kunnen vertrouwen dat misdrijven niet getolereerd worden.
Bent u bereid om serieuze maatregelen te nemen om toekomstig geweld in het azc van Heemserveen te voorkomen? Zo ja, wat voor maatregelen overweegt u?
Zie antwoord vraag 3.
Indien het aantal geweldsincidenten blijft toenemen in het azc in Heemserveen, is een sluiting van dit azc een optie? Indien dit niet het geval is, waarom niet?
Het is uw Kamer bekend dat we in deze tijden iedere opvangplek nodig hebben. Het sluiten van een locatie verhoogt die druk alleen maar meer, zeker als het dan ook nog gaat om een regulier azc (en dus geen noodopvang of crisisnoodopvang).
Het kabinet is er daarom alles aan gelegen om de rust en veiligheid in de gemeente Hardenberg te herstellen. Tegen asielzoekers die de gastvrijheid van Nederland misbruiken en voor overlast en criminaliteit zorgen, past een harde aanpak. Daarom blijf ik in gesprek met het lokale gezag en het COA om te bespreken wat nodig is om de lokale aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers te versterken.
Wordt de asielprocedure van de geweldplegers subiet stopgezet en volgt er uitzetting naar het land van herkomst?
De organisaties in de asielketen werken hard om de overlastgevende asielzoekers snel door de asielprocedure te halen, om in geval van afwijzing van de asielaanvraag te werken aan terugkeer naar land van herkomst of overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat.
De Nederlandse evacuatie-vluchten uit Khartoum |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat er individuen achter zijn gebleven in Soedan, die wel op de evacuatielijst hadden moeten staan?
Zoals ik uw Kamer op 9 mei jl. liet weten is de overgrote meerderheid van de via BZ Informatieservice geregistreerde Nederlanders geëvacueerd of zelfstandig vertrokken uit Soedan. Een aantal personen heeft vanwege verschillende (privé)redenen ervoor gekozen om in Soedan te blijven of was niet in staat zelfstandig naar het vliegveld te reizen. Voor de personen waarmee tot en met zaterdag 29 april contact was over hun evacuatie, maar die het vooralsnog niet gelukt is het land te verlaten, geldt dat met hen nog actief contact wordt gehouden en dat zij op de hoogte worden gesteld van relevante ontwikkelingen.
Klopt het dat er zich op een gegeven moment een persoon heeft gemeld bij de ambassade met het verzoek om evacuatie, die bekend was vanwege eerdere contacten met de ambassade?
Omwille van privacyredenen kan ik niet ingaan op individuele casussen.
Klopt het dat de ambassade zich bereid toonde om het individu en zijn dochter te evacueren, maar dat zij daarbij niet diens vrouw wilden meenemen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de ambassade deze vrouw niet mee wilde nemen vanwege het ontbreken van de huwelijksakte?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3. In algemene zin kan worden bevestigd dat altijd zorgvuldig wordt uitgezocht wat de familierelatie is tussen personen. Voor het vaststellen van een door Nederland erkende relatievorm kan het nodig zijn een huwelijksakte te overleggen.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze vrouw met gevaar voor eigen leven terug is gegaan naar Khartoem om die huwelijksakte te halen, waarbij dit naderhand niet heeft bijgedragen aan een evacuatie?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3. Tijdens de evacuaties is in het contact met personen informatie verstrekt over de benodigdheden en voorwaarden om in aanmerking te komen voor evacuatie. De veiligheid van Nederlandse burgers en hun kerngezin was en blijft hierbij een prioriteit.
Hoe beoordeelt deze gang van zaken?
Ik betreur het dat mensen in gevaarlijke omstandigheden zijn beland en op dit moment Soedan niet kunnen verlaten. Helaas geldt dit voor veel mensen in Soedan. Indien zij met het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact hebben gezocht ten tijde van de evacuatie dan wordt dat contact zo goed mogelijk onderhouden gegeven de omstandigheden en worden zij op hoogte gehouden van ontwikkelingen. Afhankelijk van de situatie kunnen zij worden ondersteund door middel van consulaire bijstand.
Deelt u de mening dat dit niet ruimhartig is en een te formele opstelling is van Nederland, waarbij onnodig mensen in gevaar zijn gebracht?
Bij evacuaties wordt zo goed mogelijk onderzocht of de identiteit en nationaliteit van iemand kan worden vastgesteld. Indien van toepassing moet de relatie met de kerngezinsleden worden aangetoond. In een dergelijke situatie zijn snelheid van actie evenals de veiligheid van betrokkenen van groot belang.
Wat kunt u doen om deze mensen alsnog in veiligheid te brengen op welke manier dan ook?
Zoals ik uw Kamer liet weten op 9 mei jl. geldt in algemene zin dat personen die zich na de actieve evacuatiefase hebben gemeld, alsook degenen met wie ondanks herhaalde pogingen geen contact meer is geweest, inmiddels een bericht hebben gekregen waarin hen wordt gevraagd of zij op dit moment nog hulp nodig hebben. Zij kunnen een beroep doen op consulaire bijstand. Sinds eind april gelden voor hen de reguliere procedures voor het aanvragen van een Schengenvisum of voor een verblijfsvergunning voor regulier verblijf voor degenen zonder verblijfstitel in Nederland.
Bent u bereid om te assisteren bij het verkrijgen van een vliegticket en bij te dragen aan de kosten daarvan? Zo nee, waarom niet?
Sinds de evacuatie eind april is beëindigd, worden mensen geacht hun reiskosten naar Nederland zelf te dragen.
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden in verband met de veiligheid van het individu in kwestie?
Ja.
'Ede bedenkt eigen regeling om boerenbedrijven uit te laten breiden: ‘Boeren perspectief bieden’' |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ede bedenkt eigen regeling om boerenbedrijven uit te laten breiden: «Boeren perspectief bieden»» en ««Ik ga ervan uit dat het mag»: zo wil deze wethouder in Ede zonder Landbouwakkoord alvast beginnen met stikstofreductie»?1, 2
Ja, daar ben ik bekend mee.
Is de constructie die Ede gebruikt om nieuwe vergunningen uit te geven in lijn met de regels?
De gemeente Ede heeft in mei het «Concept interimbeleid agrarische bedrijfsontwikkelingen Ede» vastgesteld. Hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden, die betrekking hebben op de stikstofuitstoot door melkveehouderijen en intensieve veehouderijen, de gemeente voortgang wil maken met het vaststellen van bestemmingsplanherzieningen om bedrijfsontwikkelingen te kunnen realiseren. De gemeente is daarvoor ook het bevoegd gezag. De provincie Gelderland is met de gemeente Ede in overleg over de voorgenomen bestemmingsplanherzieningen. Het beleid van de gemeente Ede gaat niet over het verlenen van natuurvergunningen.
Hoe risicovol vindt u het dat Ede vooral lijkt te sturen op emissieverlaging op basis van staltechnieken, nu deze vaak niet werken en de Regeling ammoniakemissie en veehouderij (RAV) beoordeling van nu bekende systemen mogelijk heel anders gaat uitpakken?
In de Porthos-brief van 25 november jl.3 heeft het kabinet de conclusie getrokken dat natuurvergunningen alleen nog onder striktere voorwaarden verleend kunnen worden. Alleen zo hebben ondernemers een vergunning die zeker is en kunnen we zo veel mogelijk voorkomen dat de Natura 2000-gebieden erop achteruit gaan. Het probleem voor toestemmingverlening voor emissiearme stalsystemen is dat de beoogde stikstofreductie op individueel bedrijfsniveau onvoldoende zeker is, waardoor niet zeker is dat dat de natuur er niet verder op achteruit gaat.
Voor agrarische ondernemers die van plan zijn om een nieuw emissiearm stalsysteem te bouwen, betekent dit dat zij een passende beoordeling moeten uitvoeren. Deze passende beoordeling zal met zekerheid aan moeten tonen dat er geen significant negatieve effecten op beschermde natuurgebieden te verwachten zijn als toestemming wordt verleend voor de gevraagde activiteit en deze daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
De gemeente stelt in haar interimbeleid, dat gericht is op het tegengaan van een eventuele toename van stikstofdepositie als gevolg van het omschakelen naar een emissiearme stalsysteem, een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om bestemmingsplanherziening goedgekeurd te krijgen. Een bestemmingsplangoedkeuring omvat echter niet een toestemming voor een natuurvergunning die ook vereist is om de gevraagde bedrijfswijzigingen te kunnen realiseren. Het bevoegd gezag, de provincie Gelderland, zal moeten beoordelen of de bedrijfswijziging voldoet aan de wet- en regelgeving voor natuurvergunningen. Er mag alleen toestemming worden verleend voor (uitbreiding van) een veehouderij als zeker is dat de beschermde natuur daardoor geen schade oploopt.
Is het wenselijk dat gemeenten op eigen houtje vergunningen voor nieuwe stallen uitgeven, in een regio waar de veehouderij juist heel fors moet krimpen?
Met het interimbeleid wordt geen beleid gemaakt voor het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming of de Omgevingswet. Ook verleent de gemeente Ede geen natuurvergunningen. Daarvoor is de provincie Gelderland het bevoegd gezag. Het beleid is gericht op stikstofreductie bij planologische besluitvorming.
Is het mogelijk dat hiermee valse verwachtingen voor de toekomst worden gewekt voor veehouders die mogelijk hun bedrijf moeten beëindigen in plaats van te investeren?
De gemeente stelt in haar concept interimbeleid dat dit beleid wil aansluiten bij toekomstig rijks- en provinciaal beleid voor het landelijk gebied. Het interimbeleid wordt nog afgestemd met de provincie Gelderland om vast te stellen dat het past binnen de Gelderse Maatregelen Stikstof en de Gelderse gebiedsprogramma’s.
Is het mogelijk dat hiermee nieuwe juridische feiten worden gecreëerd die tot nieuwe problemen leiden?
Dat zie ik niet. Met het voorgenomen beleid van de gemeente wil zij juist aansluiten bij toekomstig Rijks- en provinciaal beleid voor het landelijk gebied. Het gaat daarbij om interimbeleid in afwachting van het Rijks- en provinciaal beleid. Daarnaast zal in een vergunningverleningsprocedure de provincie Gelderland, het bevoegd gezag, per geval beoordelen of een natuurvergunning verleend kan worden.
Hoe wenselijk is het dat gemeenten buiten de Provinciale Programma’s Landelijk Gebied (PPLG’s) en het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) dit soort verstrekkende keuzes voor de toekomst van dit gebied maken?
Dat gemeenten actief willen meedenken bij het creëren van beleid rond het toekomstbestendig gebruik van het landelijk gebied is iets wat volledig past bij de gebiedsgerichte aanpak van het NPLG en de PPLG’s. Het is heel goed dat de gemeente Ede deze rol nu al zo proactief oppakt, zeker gezien het aantal veehouderijen in deze gemeente. Daarbij is het wel van belang dat gemeenten afstemming zoeken met de provincies en beleid formuleren dat in ieder geval strookt met de landelijke doelen. De gemeente Ede is ook een actieve deelnemer in het Gelderse gebiedsprogramma. Voor de uitvoering van gebiedsprogramma’s vragen de provincies middelen aan uit het Transitiefonds. Om van deze middelen gebruik te kunnen maken is het nodig dat gemeentelijke voorstellen (inclusief bijvoorbeeld planschadevergoedingen) worden opgenomen in de provinciale gebiedsprogramma’s. Die afstemming ontstaat daarmee vanzelf.
Zijn er middelen voor het Rijk of provincies om gemeenten te hinderen nieuwe vergunningen voor nieuwe stallen uit te geven?
In een vergunningprocedure voor het realiseren van nieuwe stallen zal de initiatiefnemer bij de gemeente een omgevingsvergunning aan moeten vragen waarbij de natuurvergunning kan aanhaken. In dat geval moet de gemeente bij de provincie een verklaring van geen bedenking (een vvgb) vragen op basis waarvan de provincie in kan stemmen met de gevraagde activiteit. Het is ook mogelijk dat de initiatiefnemer apart een natuurvergunning bij de provincie aanvraagt. De provincie zal per geval beoordelen of een vvgb dan wel een aparte natuurvergunning verleend kan worden. In de beantwoording van vraag 4 is aangegeven dat met het interimbeleid geen beleid wordt gemaakt voor het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming of de Omgevingswet. Het beleid is gericht op stikstofreductie bij planologische besluitvorming.
Voor wat betreft het vaststellen van bestemmingsplannen hebben in eerste instantie de provincie en waar aan de orde het Rijk de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen tegen het ontwerpbestemmingsplan. Daaropvolgend kunnen zij, als provinciale respectievelijk nationale belangen niet op een doeltreffende manier in het door de gemeente vastgestelde plan worden behartigd, een reactieve aanwijzing geven. In dat geval treedt het gedeelte van het bestemmingsplan waartegen de reactieve aanwijzing is gericht, niet in werking en moet het bestemmingsplan conform de reactieve aanwijzing worden vastgesteld. Onder de Omgevingswet kan het Rijk en de provincie een ander bestuursorgaan instrueren over de inhoud van bijvoorbeeld een bestemmingsplan (onder de Omgevingswet genoemd «omgevingsplan»). Dit kan door middel van instructieregels of instructies.
Het nieuws dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst jarenlang illegaal advocaten en academici bespioneerde |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u ingaan op het recente onderzoek van Jacobin Nederland waaruit blijkt dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) jarenlang advocaten en academici op illegale wijze heeft bespioneerd?1
De onderzoeken die de BVD in de beschreven periode van het artikel deed vonden plaats binnen een ander wettelijk kader dan het huidige. Ook de dreigingscontext was in de jaren zeventig anders dan nu. Over het juridische kader en de dreigingscontext waarbinnen de BVD onderzoeken in die periode verrichtte kan ik u het volgende meedelen.
In een koninklijk besluit van 5 augustus 1972 waren onder meer de taak en bevoegdheden van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vastgelegd.
Dit koninklijk besluit werd later vervangen door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987. Zowel het koninklijk besluit als die wet waren erg summier qua inhoud. De taken van de diensten, waaronder de BVD, waren daarin geregeld, maar op het vlak van bevoegdheden vrijwel niets. In lid 1 van artikel III van genoemd koninklijk besluit staat dat de BVD tot taak had onderzoek te doen naar «organisaties, groeperingen en personen ten aanzien waarvan, gezien hun doelstellingen of feitelijke werkzaamheden, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde of dat van hen schade te duchten is voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat.» Het betreft hier een taak die ook in de opeenvolgende wetten (Wiv van 1987, de Wiv 2002 en de Wiv 2017) terug te vinden is (de zogeheten a-taak of dreigingsgerelateerde taak).
In het kader van die taak deed de BVD in de betreffende periode onderzoek naar de Rote Armee Fraktion (RAF), een terroristische organisatie die ook in Nederland dodelijke slachtoffers maakte. Dat onderzoek richtte zich op de leden van de RAF maar ook op diegenen van wie het ernstige vermoeden bestond dat zij op zodanige wijze betrokken waren bij de RAF dat dit een gevaar vormde voor de democratische rechtsorde dan wel de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Daar de RAF een internationaal opererende terroristische organisatie was werden inlichtingen gedeeld tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit verschillende landen.
De rechtsontwikkeling met betrekking tot het wettelijke kader dat voor inlichtingen- en veiligheidsdiensten zou moeten gelden was toen nog niet zover als dat nu is. Ook was indertijd nog onvoldoende oog voor wat de mogelijke gevolgen van het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM voor het optreden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in algemene zin zou moeten zijn. Eerst met de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak in de zaken Van Baggum en Valkenier van 16 juni 19942, waarbij de Wiv 1987 werd getoetst aan artikel 8 en 13 EVRM en daarmee deels in strijd werd geacht, kwam deze problematiek op de agenda. Een analyse van de meest relevante Europese jurisprudentie is vervolgens aan de Kamer gezonden3 en daarmee besproken. Vervolgens is het wetstraject dat tot de Wiv 2002 heeft geleid ingezet. De Wiv 2002 bevat een uitvoerige regeling voor de taken en bevoegdheden van de diensten, het toezicht daarop door de CTIVD, de samenwerking met andere instanties en dergelijke.
Sinds die tijd wordt de rechtsontwikkeling in dit domein, met name door het monitoren van relevante Europeesrechtelijke jurisprudentie actief gevolgd en waar noodzakelijk van opvolging voorzien.
Omtrent de positie van advocaten en de eisen die aan de bevoegdheidsuitoefening van de diensten in het kader van hun wettelijke taak daaraan dienen te worden gesteld, is eerst meer helderheid gekomen naar aanleiding van de uitspraken van voorzieningenrechter rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag in 20154. De Kamer is over de uitspraken en de gevolgen die de regering daaraan verbond, namelijk de instelling van een onafhankelijke commissie die bindend advies over de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten (en journalisten) moest uitbrengen, geïnformeerd5. Bij de Wiv 2017 is uiteindelijk op formeel-wettelijk niveau voorzien in waarborgen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens een advocaat. (Zie voor deze waarborgen het antwoord op vraag 12 en 15).
Het is dan ook niet passend om met de bril van nu – waarbij de rechtsontwikkeling ten opzichte van toen een forse stap heeft gemaakt met betrekking tot de rechtsstatelijke waarborgen in het voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldende juridische kader – op onderzoeken door de BVD uit die tijd kwalificaties als «methoden van een politiestaat» te plakken. Overigens is het verschoningsrecht, waarnaar in de vragen wordt verwezen, een concept dat uitsluitend in een strafvorderlijke context betekenis heeft, niet waar het gaat om de werkzaamheden van inlichtingen- en veiligheidsdiensten6.
Ik kan, ten slotte, in het openbaar niet ingaan op de inlichtingenonderzoeken van de AIVD en diens voorgangers. Over de specifieke juridische afwegingen die in de jaren zeventig in operationele onderzoeken zijn gemaakt laat ik mij niet uit. De over deze casus beschikbare informatie is vervat in het dossier dat, in het kader van openbaarheid, door de AIVD is overgebracht naar het Nationaal Archief.
Hoe leest u de bevindingen van Jacobin Nederland dat Pieter Herman Bakker Schut, in zijn periode als academicus en advocaat, jarenlang in de gaten is gehouden door de BVD?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het rechtvaardig en op enige wijze te verantwoorden dat de BVD is overgegaan tot spionage van meneer Bakker Schut?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de BVD vertrouwelijke gesprekken van meneer Bakker Schut met cliënten en collega’s telefonisch aftapte en vertrouwelijke documenten uit het kantoor van meneer Bakker Schut haalde?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, net als wij, geschrokken dat de BVD middels deze praktijken zelfs lak had aan het verschoningsrecht van advocaten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat ook het privéleven van meneer Bakker Schut tot in detail werd gevolgd, en maar liefst 31 personen uit zijn naaste omgeving onder de loep werden genomen middels bijvoorbeeld volgacties en andere vormen van spionage?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de constatering uit een memo dat de BVD zelf ook op de hoogte was van het feit dat zij illegaal handelde maar hier toch mee door is gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de uitspraken van mensenrechtenexperts en juristen dat de manier waarop de BVD te werk ging methoden zijn van een politiestaat?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de handelwijze van de BVD om het dossier van Bakker Schut zelfs met een aantal veiligheidsdiensten in andere landen te delen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de uitspraken van advocaat Jelle Klaas dat er op deze wijze sprake is geweest van het «criminaliseren van een advocaat»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de schrik van veel van de ondervraagde advocaten, juristen, journalisten en rechters over de werkwijze van de BVD in het dossier Bakker Schut?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzicht geven of er nog sprake is van afwegingskaders die vandaag de dag gelden die ook van toepassing waren in deze periode van de BVD?
In 1972 waren de taak en de bevoegdheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in een koninklijk besluit vastgelegd. Daarin waren geen artikelen opgenomen die voorwaarden stelden aan het doen van onderzoek naar bepaalde beroepsgroepen zoals advocaten. Zie hetgeen ik hiervoor daarover heb gesteld.
In de Wiv 2017 zijn extra strenge regels en waarborgen vastgelegd voor het inzetten van bijzondere bevoegdheden tegen een advocaat, gezien de bijzondere positie van advocaten. Een grondrecht zoals het recht op een eerlijk proces staat onder druk als een advocaat diens beroep niet vrijelijk kan uitoefenen. Een eerlijk proces is alleen mogelijk als advocaten vertrouwelijke gesprekken kunnen voeren met hun cliënten. De AIVD betracht dan ook uiterste zorgvuldigheid indien wordt overwogen bijzondere bevoegdheden in te zetten jegens advocaten. In de volgende alinea’s licht ik de huidige wettelijke waarborgen nader toe.
In de Wiv 2017 is geregeld dat, indien de inzet van een bijzondere bevoegdheid op een advocaat kan leiden tot de verwerving van vertrouwelijke communicatie tussen advocaat en diens cliënt, de rechtbank Den Haag op een daartoe strekkend verzoek van de voor de dienst verantwoordelijke Minister voorafgaand aan de inzet toestemming moet verlenen (art. 30 lid 3 Wiv 2017). Deze toestemming geldt voor vier weken en kan telkens worden verlengd met dezelfde periode. De rechtbank moet dan voor elke verlenging toestemming geven. Ook geldt er een verzwaarde proportionaliteitstoets bij de overweging om bijzondere bevoegdheden jegens advocaten in te zetten.
Naast de bovenstaande waarborg voor de directe inzet van bijzondere bevoegdheden op advocaten geldt, dat indien gegevens die betrekking hebben op vertrouwelijke communicatie tussen advocaat en cliënt verkregen zijn door de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid in andere gevallen dan waarop artikel 30, derde lid, Wiv 2017 betrekking heeft, deze terstond worden vernietigd, tenzij deze gegevens noodzakelijk zijn voor het onderzoek waarvoor deze gegevens verworven zijn en de rechtbank Den Haag daarvoor toestemming heeft verleend.
Tot slot geldt dat sinds de totstandkoming van de Wiv 2002, waarbij ook de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), is ingesteld, deze commissie op de rechtmatigheid van de uitvoering van bevoegdheden jegens advocaten toezicht kan houden. In 2017 heeft de CTIVD ook een toezichtsrapport uitgebracht over de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en journalisten door de AIVD en de MIVD (rapport 52).
Hoeveel dossiers, vergelijkbaar met de casus van Bakker Schut, liggen momenteel nog in het Nationaal Archief?
Er is hier sprake van een uitzonderlijke casus die niet zo maar te vergelijken is met andere casussen in het heden en verleden omdat het een langlopend onderzoek naar een advocaat betrof. Anderzijds bevinden zich in het AIVD-archief dan wel in het Nationaal Archief meerdere dossiers over personen en organisaties waarnaar de BVD in de jaren zeventig onderzoek deed vanwege het ernstige vermoeden van betrokkenheid bij terrorisme.
Hoeveel dossiers, vergelijkbaar met de casus van Bakker Schut, liggen momenteel nog bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid aan de Kamer te reflecteren over deze periode van spionage van de BVD met een vergelijking van de werkwijze nu en een garantie dat iets op deze wijze nooit meer zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘De woedeaanvallen van minister Wiersma zijn geen incident, maar een patroon’ |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de analyse die in de kop van het artikel wordt gegeven?1
Klopt het dat er al sinds het Kamerlidmaatschap van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs regelmatig gesprekken zijn gevoerd over zijn autoritaire en driftige manier van leidinggeven»?
Op welke manier kan de Kamer – toch de meest direct leidinggevende van de Minister – controleren wat het effect is van het door de Minister aangekondigde «met zichzelf aan de slag gaan»?
Bent u bereid om het verloop binnen het ministerie te monitoren en bij vertrekkende ambtenaren expliciet te informeren wat de reden is van hun vertrek, teneinde een beeld te krijgen van of de aangekondigde verbeteringen ook leiden tot minder vertrekkende ambtenaren? En de uitkomsten van deze monitoring met de Kamer te delen?
Op welke manier wordt er binnen het ministerie zorg voor gedragen dat ambtenaren zich vrij voelen om eventuele kritiek te delen? Hoe wordt hierin meegenomen dat er altijd een drempel is voor mensen om zich melden bij iemand die hoger in de organisatie staat, zeker wanneer een melding het gedrag van die hogergeplaatste zelf betreft?
Welke rol ziet de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor zichzelf weggelegd als eindverantwoordelijk Minister voor het hele ministerie en voor de ambtenaren die daar werken?
Klopt het dat het zogenaamde «masterplan basisvaardigheden» eerder op televisie werd aangekondigd dan werd bedacht en uitgewerkt op het ministerie? Is dit een verstandige manier van werken?
Op welke manier bent u voornemens te voorkomen dat de reeks aan publicaties ook het functioneren van het ministerie raakt, bijvoorbeeld gezien de verantwoordelijkheid van het ministerie voor sociale veiligheid in het onderwijs, anti-pestprotocollen en de aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de media en de culturele sector?
Deelt u de mening dat negentien communicatiemedewerkers op een bewindspersoon echt hysterisch veel is? En dat het prima mogelijk is om op een hedendaagse manier een inkijkje te geven in waar een bewindspersoon mee bezig is met een iets kleinere entourage?
Kunt u een uitsplitsing maken naar de precieze functies van deze personen?
Deelt u de mening dat de explosieve toename van het aantal voorlichters op ministeries – en bij andere overheden – niet geleid heeft tot een betere informatievoorziening richting volksvertegenwoordigers?
Bent u bereid om binnen het kabinet een gesprek te openen over het substantieel verkleinen van de communicatieschil bij de overheid? Kan de Kamer daarover voor Prinsjesdag voorstellen verwachten?
Zou u het ook niet een goed idee vinden om de vrijgekomen middelen juist te investeren in het controleren van de macht, bijvoorbeeld door het mogelijk maken dat lokale en regionale journalisten in staat worden gesteld om raadsvergaderingen in hun gemeente te volgen en daar verslag van te doen?
De bescherming van mensen die met de dood bedreigd worden door wetten tegen geloofsafvalligheid en godslastering |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Jan Klink (VVD), Don Ceder (CU), René Peters (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de twee resoluties van de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 10 november 2022 (46ste sessie, onderdeel 3, general debate) waarin bescherming wordt voorzien voor mensen die met de dood bedreigd worden door wetten tegen geloofsafvalligheid en godslastering? Wat heeft Nederland sinds de eerste Kamermotie van 16 april 2012 (32 735, nr. 66), de motie van 1 juli 2019 (32 735, nr. 256) en later de initiatiefnota Christenvervolging – Schapen tussen de Wolven uit 2021 (35 719, nr. 2), met de oproep om zich in te zetten tegen de doodstraf op godslastering en afvalligheid, specifiek gedaan om dit te bevorderen?
Ja. Nederland is tegen de doodstraf in alle gevallen en onder alle omstandigheden en geeft daarom uitgebreid aandacht aan deze resoluties en Kamermoties. In bilaterale gesprekken met landen waar mensen met de dood worden bedreigd door wetten tegen geloofsafvalligheid en blasfemie, brengt Nederland dit onderwerp op met referentie naar de relevante mensenrechtenverdragen en -verplichtingen en het Nederlandse standpunt in deze.
Op welke manier wil Nederland zich verder inzetten voor de campagne om de doodstraf afgeschaft te krijgen voor godslastering en geloofsafvalligheid van de International Religious Freedom of Belief Alliance (IRFBA), binnen de IRFBA en daarbuiten? Hoe zet Nederland zich nog concreet in voor de wereldwijde campagne van Australië voor afschaffing van de doodstraf voor geloofsafvalligheid?
Nederland stelt regelmatig de doodstraf op zowel blasfemie en/of apostasie aan de orde. Samen met gelijkgezinde landen, vraagt Nederland openlijk en achter de schermen, aandacht voor het belang van mensenrechten wanneer de gelegenheid dit toelaat. Daarnaast wordt er ook speciale aandacht gevraagd voor kwetsbare groepen zoals (religieuze) minderheden.
De Nederlandse Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging (SGRL) werkt verder veel samen met collega’s binnen en buiten Europa om schendingen op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging aan de kaak te stellen. Indien mogelijk, worden acties richting derde landen onderling zorgvuldig afgestemd, om de effectiviteit van onze gezamenlijke inzet te verbeteren. Verder onderhoudt de SGRL goed contact met de Speciaal Rapporteur van de VN. Binnen de International Religious Freedom and Belief Alliance (IRFBA) en de International Contact Group on Forb, zet de SGRL zich in voor een betere informatie-uitwisseling.
Wat kunt u doen binnen de EU en in andere gremia, zowel multi- als bilateraal, om de desbetreffende landen aan te spreken op het nog hebben van de doodstraf in hun wetgeving op godslastering en geloofsafvalligheid, als ook om de internationale campagne hiertegen te ondersteunen en naleving van de tekst van de genoemde twee resoluties te bevorderen? In hoeverre heeft u uitvoering gegeven aan de door de Kamer aangenomen moties om landen aan te spreken op het nog hebben van de doodstraf op afvalligheid en godslastering en bij welke gelegenheden heeft u dat gedaan bij welke landen en wanneer?
Tijdens Mensenrechtenraad 51 (september/oktober 2022) heeft Nederland een verklaring uitgesproken tegen de doodstraf op godslastering en afvalligheid, en de landen waarin dit nog praktijk is opgeroepen dit af te schaffen.
Binnen de VN-Mensenrechtenraad (MRR) en in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) zet Nederland verder steevast in op het bevorderen van het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging, conform motie Ceder (32 735-351). Dit doet Nederland onder andere middels het steunen van de jaarlijkse EU-resolutie op het terrein van Religie en levensovertuiging in de Mensenrechtenraad.
Verder heeft de Mensenrechtenambassadeur een aantal bezoeken gebracht aan landen die behoren tot de dertien in de wereld waar de doodstraf volgens de wet kan worden opgelegd voor blasfemie en/of apostasie. Zo heeft zij Saoedi-Arabië in 2021 bezocht en het Nederlandse standpunt rondom vrijheid van religie en geloofsovertuiging en onze positie ten aanzien van de doodstraf gedeeld. In 2022 bezocht zij ook o.a. Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), waar ook is gesproken over het waarborgen van de vrijheid van (religieuze) minderheden in deze landen. Ook werd er verwezen naar de opkomende UPR en de aanbevelingen die Nederland wil doen. De SGRL bezocht Saoedi-Arabië in 2022 en heeft tijdens haar bezoek onze positie ten aanzien van vrijheid van religie en levensovertuiging en de doodstraf voor blasfemie en afvalligheid aan de orde gesteld. Tijdens het recente bezoek van de Saoedische Mensenrechtencommissie aan Nederland is dit onderwerp wederom uitgebreid besproken.
Bent u bereid om in de Internationale Contactgroep over godsdienstvrijheid (FoRB), binnen de EU en tijdens de Universal Periodic Reviews (UPR) van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, tijdens reviews van landen die behoren tot de 13 landen die de doodstraf hebben op geloofsafvalligheid en godslastering, kritische vragen te stellen en deze landen aan te zetten tot het afschaffen van de doodstraf en hen te wijzen op de twee genoemde resoluties met het doel hen aan te zetten hun wetgeving te wijzigen en hen daartoe aanbevelingen te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om tijdens UPR's van deze landen nauw samen te werken met huidige en gelijkgestemde leden van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en de dan aangewezen troika om zo de betreffende 13 landen aan te sporen de doodstraf af te schaffen voor geloofsafvalligheid en godslastering.
Ja. Tijdens de UPR is het alleen mogelijk om op nationale titel te spreken. Tijdens UPR cyclus 3 (2017–2021) heeft Nederland 13 keer een aanbeveling gedaan op het gebied van het Recht op Vrijheid van Religie en Levensovertuiging.
Kunt u zich in samenhang met de campagne voor de volledige afschaffing van de doodstraf voor geloofsafvalligheid en godslastering, eveneens inzetten voor ten minste een moratorium op de doodstraf en aanpassing van de wetgeving om de kans op misbruik te verminderen en ter bevordering van waarborging van procedurele rechten?
Hiervoor heeft Nederland zich de afgelopen jaren steeds ingezet maar gezien het ontbreken van EU-eenheid is het helaas niet mogelijk geweest hierop met een eenduidig standpunt in de AVVN en de VN-Mensenrechtenraad te komen. Ondanks het ontbreken van een verenigd standpunt binnen de EU, zet Nederland in op de volledige afschaffing van de doodstraf d.m.v. aanbevelingen, bilaterale consultaties en maatschappelijke ondersteuning. Ook zet Nederland zich in voor een moratorium op de doodstraf conform de kabinetslijn en aanvullende Kamermoties.
Bent u bereid samen met de Minister van Veiligheid en Justitie zich in te spannen om mensen binnen de Nederlandse grenzen te beschermen die bedreigd worden, omdat ze geloofsafvallig zijn of godslastering (zouden) hebben gepleegd? En, zo ja, wat kunnen u en uw collega hieraan concreet doen?
Bedreiging wegens geloofsafvalligheid is onacceptabel. Elke ingezetene van Nederland moet zich door de wet beschermd weten tegen bedreiging (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht). Het is daarom van groot belang dat mensen die hiervan slachtoffer zijn hiervan melding maken of zo nodig aangifte doen.
Daarnaast heeft het kabinet in 2021 het Humanistisch Verbond gevraagd om geloofsverlaters te ondersteunen. In diverse regio’s en steden zijn gespreksgroepen en cursussen georganiseerd en is een platform geboden aan geloofsverlaters. In 2022 is het project geëindigd. In vervolg daarop heeft het Humanistisch Verbond deze vorm van ondersteuning opgenomen in hun reguliere aanbod.1
Naar voorbeeld van Frankrijk en België in verzet komen tegen klimaatpaus Timmermans |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat Frankrijk en België in verzet komen tegen klimaatpaus Timmermans?1
Ja.
Vreest u net als uw Belgische collega De Croo voor het risico op een tweede juridische stikstofcrisis in ons dichtbevolkte en nu nog economisch sterke gebied en het «overladen van de kar»? Kunt u in uw beantwoording een reactie geven op de uitspraken van De Croo en specifiek zijn stellingname dat we met extra stikstofnormen, nieuwe regels voor biodiversiteit en wetgeving voor natuurherstel in een situatie terechtkomen dat er zoveel regels zijn, dat onze industrie het niet meer aankan?
Het kabinet vindt, evenals premier De Croo, dat bij het vaststellen van nieuw beleid er goed gekeken moet worden naar wat de draagkracht is op het gebied van landbouw, economie en industrie, klimaat en woningbouw. Hier moet in het bijzonder oog voor zijn wanneer er al stringente regelgeving bestaat op een bepaald gebied. Nederland maakt zich daarom, bijvoorbeeld in de onderhandelingen over de natuurherstelverordening, waarvan het de algemene doelen onderschrijft, zodoende hard voor het omzetten van het verslechteringsverbod in een inspanningsverplichting en het afzwakken van de bindende doelen voor 2040 en 2050.
Bent u in navolging op de Franse president Emmanuel Macron en dé Belgische premier Alexander De Croo bereid om de pauzeknop in te duwen met nog meer groene EU-wetgeving? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor het kabinet staat de groene transitie niet ter discussie. Om tot een toekomstbestendig Nederland te komen, moeten we ook in Europees verband stappen nemen. Wel is het hierbij zaak om in de onderhandelingen over EU-wetgeving de Nederlandse belangen duidelijk naar voren te brengen. Daarbij zal het kabinet door middel van de BNC-fiches de Kamer altijd meenemen in het zorgvuldig wegen van de EU-voorstellen.
De handelspraktijken van de IM Academy |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de IM Academy en hun bedrijfsmodel?1
Ja.
Klopt het dat bedrijfsmodellen gebaseerd op een piramidespel verboden zijn in Nederland? Zo ja, hoe wordt bepaald wanneer er sprake is van een piramidespel?
Bij netwerkmarketing krijgen de verkopers hoofdzakelijk een vergoeding voor de verkoop die zij zelf realiseren en ook voor de verkoop van de andere verkopers die zij aanbrengen. Voor zover netwerkmarketing (ook wel multi-level marketing) wordt gebruik als methode om producten te verkopen, is dat toegestaan. Bedrijven moeten zich uiteraard houden aan de geldende wet- en regelgeving. Bij een piramidespel is het voordeel dat een deelnemer tracht te verwerven geheel of gedeeltelijk afhankelijk van de bereidheid van deelnemers die later instappen tot het doen van een inleg en het daadwerkelijk daartoe overgaan. Dergelijke activiteiten hebben dan het karakter van een kansspel en zijn daarom verboden op grond van de Wet op de kansspelen en de Wet handhaving consumentenbescherming.2
De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving met betrekking tot kansspelen en illegale kansspelen kunnen worden gemeld bij de Ksa. De Ksa beoordeelt per individueel geval of sprake is van een piramidespel. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op naleving van de Wet handhaving consumentenbescherming. De ACM is bevoegd om te handhaven als sprake is van het overtreden van consumentenwetgeving. De AFM is bevoegd om te handhaven wanneer de Wet op het financieel toezicht wordt overtreden of de Wet handhaving consumentenbescherming indien de handelspraktijken betrekking hebben op een financiële dienst of activiteit.
Wanneer verkoopmethodes een piramidestructuur hebben, betekent dit niet automatisch dat sprake is van een piramidespel zoals omschreven in de Wet op de kansspelen. Per situatie wordt door de betrokken toezichthouders beoordeeld of sprake is van een piramidespel zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen of van frauduleuze verkoopmethodes of beleggingsdiensten waarbij gebruik wordt gemaakt van een piramidestructuur. Wanneer nodig verwijst de toezichthouder waar de melding is gemaakt de melder door naar de bevoegde toezichthouder. Zo verwijst de Ksa op haar website ook naar de ACM en de AFM.
Wanneer gaat het gebruik van netwerkmarketing over een piramidespel? Zijn hier duidelijke wettelijke kaders voor?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeeld u de gedragingen van IM Academy? Deelt u de zorgen die er in andere landen leven over de gedragingen van dit bedrijf en de aangerichte schade?
Ik deel de zorgen over de mogelijke overtredingen van IM Academy. Ten aanzien van IM Academy is tot nu toe voor zover bekend in Nederland niet vanuit toezicht en handhaving opgetreden op grond van overtreding van de Wet op de kansspelen, Wet op het financieel toezicht (Wft), Wet oneerlijke handelspraktijken of andere wetgeving. Betrokken toezichthouders kunnen echter geen informatie delen over lopende of eventueel te starten onderzoeken. Als overtredingen worden geconstateerd, kunnen de toezichthouders handhavend optreden.
Heeft de veroordeling in België van het moederbedrijf op basis van de Europese Richtlijn oneerlijke handelspraktijken ook gevolgen voor het bedrijf in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat alleen een waarschuwing op de website van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) niet afdoende is om consumenten te beschermen tegen deze handelspraktijken? Zo ja, wat kan er gedaan worden om mensen te beschermen tegen deze praktijk? Zo nee, waarom niet?
Er worden, naast waarschuwingen op de website van de AFM, diverse acties ondernomen om consumenten te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan via publieke informatiecampagnes over de risico’s bij beleggen en voorlichting aan finfluencers. Hierdoor worden consumenten handvatten geboden om ook zelfstandig onderzoek te kunnen doen naar partijen voordat zij diensten afnemen. Daarnaast kan de AFM handhavend optreden richting partijen als de Wet op het financieel toezicht en de Wet oneerlijke handelspraktijken wordt overtreden.
Verder geldt vanaf 1 juli 2016 de Wet Acquisitiefraude. Deze wet bepaalt dat het verboden is om misleidende mededelingen of valse beloften te doen richting andere ondernemers. De ondernemer die het slachtoffer wordt van acquisitiefraude kan een melding doen bij de fraudehelpdesk of naar de rechter stappen. Deze wet kan in veel gevallen ook worden ingezet bij misleidende vormen van multi-level marketing.
Het bericht 'Inleg verdubbeld, maar goede doelen winnen nauwelijks bij Koning Toto' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Inleg verdubbeld, maar goede doelen winnen nauwelijks bij Koning Toto»1?
Ja.
Bent u het eens dat het aanbieden van kansspelen geen kerntaak van de overheid is?
Het aandeelhouderschap van de staat in de kansspelaanbieder Nederlandse Loterij (NLO), waar TOTO onder valt, is recent geëvalueerd.2 Uit die evaluatie volgt dat wet- en regelgeving mogelijkheden biedt om de publieke belangen te kunnen borgen. Deze publieke belangen zijn het beschermen van consumenten, het voorkomen van kansspelverslaving en het tegengaan van kansspelgerelateerde criminaliteit en fraude. Ook is geconcludeerd dat het aandeelhouderschap voor de borging van de publieke belangen een bepaalde toegevoegde waarde heeft. Daarbij is opgemerkt dat een verdere verkenning noodzakelijk is om (meer) inzicht te krijgen in de proportionaliteit en uitvoerbaarheid van eventueel alternatief eigenaarschap van NLO. De Staatssecretaris van Financiën is voornemens de uitkomsten van die verdere verkenning voor het einde van dit jaar met uw Kamer te delen.
Bent u het eens dat wanneer de overheid toch kansspelen aanbiedt, bijvoorbeeld via een overheidsorganisatie als de Nederlandse Loterij (NLO), de overheid een opdracht heeft om een aanzienlijk deel van de opbrengsten ten goede te laten komen aan de sport? Zo ja, welke maatregelen treft u om dat te bevorderen?
In zijn algemeenheid en van oudsher zijn loterijen van belang voor goede doelen, waaronder de sport. Afdracht aan goede doelen is echter niet een doel van het kansspelbeleid. De doelen van het kansspelbeleid zijn het beschermen van consumenten, het voorkomen van kansspelverslaving en het tegengaan van kansspel gerelateerde criminaliteit en fraude. Een groot gedeelte van de uitgekeerde gelden van NLO komt op basis van de verdeling tussen de Staat en de Stichting Administratiekantoor (STAK) ten gunste van de sportsector waar NOC*NSF onderdeel van uitmaakt. Over het boekjaar 2022 heeft de sportsector via NOC*NSF € 52,3 miljoen ontvangen.
Vindt u het wenselijk dat de netto-omzet van de NLO groeide met € 155 miljoen tot € 691 miljoen (plus 29 procent) terwijl de afdrachten aan goede doelen nauwelijks toeneemt? Zo nee, welke maatregelen treft u om de afdrachten van NLO en andere online kansspelaanbieders aan de sport te laten stijgen?
In 2021 was de afdracht naar NOC*NSF 50,4 miljoen en in 2022 was de totale afdracht, bestaande uit afdracht uit vergunningsverplichtingen en dividend, € 52,3 miljoen. Uit de systematiek voor de verdeling van opbrengsten uit de verschillende producten die NLO aanbiedt, vloeit het percentage voort van afdrachten aan goede doelen en de sport. De omzetgroei in 2022 was vooral toe te schrijven aan een stijging van de omzet uit online casinospelen en sportweddenschappen. Voor deze producten ontvangen de goede doelen en de sport alleen het dividend als aandeelhouder en geen afdrachten.
De relatief mindere stijging in afdrachten en dividenden aan NOC*NSF ten opzichte van de omzetgroei wordt mede veroorzaakt door kostenstijgingen. Met de invoering van de Wet kansspelen op afstand (Koa) is ook de kansspelbelasting die NLO afdraagt toegenomen. Ook zijn met het aanbieden van een relevant, veilig en verantwoord online spelaanbod de exploitatiekosten gestegen.
De vraag of de afdrachten van NLO en andere online kansspelaanbieders zouden moeten stijgen, althans of de meeropbrengsten moeten toekomen aan de sport, is in het kader de totstandkoming van de Wet koa aan de orde gekomen.3 Er is afgesproken dat bij de wetsevaluatie van de Wet koa in 2024 de meeropbrengst van de kansspelbelasting van online kansspelen en de ontwikkeling van de afdrachten aan de sport worden meegenomen. De motie Heerema/Mutluer4 verzoekt voorts om dit jaar, voor de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid voor 2024, te verkennen in hoeverre mogelijke meeropbrengsten van de online kansspelen in gelijke mate ingezet kunnen worden voor de versterking van de sport enerzijds en ter ondersteuning van preventie tegen gokken anderzijds. De verkenning hiervoor wordt momenteel uitgevoerd en zal voor de behandeling van de begroting 2024 aan uw Kamer worden aangeboden.
Kunt u de laatste stand van zaken geven met betrekking tot de uitvoering van de Motie-Heerema/Mutluer (Kamerstuk 24 557, nr. 204) en de verkenning over de meeropbrengsten van online kansspelen in gelijke mate in te zetten voor de versterking van de sport enerzijds en ter ondersteuning van preventie tegen gokken anderzijds?
Zie antwoord vraag 4.