Het bericht ‘Stap-subsidieregeling blijkt funest voor kleine opleiders’ |
|
Kiki Hagen (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stap-subsidieregeling blijkt funest voor kleine opleiders»?1
Ja, ervan uitgaande dat gedoeld wordt op het Volkskrant artikel «STAP-budget nekt de kleine opleider: geen cursisten meer want bij de buurman is het gratis».2
Is bij de invoering van het STAP-budget specifiek aandacht besteed aan de impact van deze regeling op kleine opleiders? Wat is hier uitgekomen?
De STAP-regeling is een lerende regeling en belangrijk was in de eerste plaats om een divers scholingsaanbod te creëren waaruit burgers konden kiezen. Toelating tot het scholingsregister verloopt in eerste instantie via keurmerken zodat de kwaliteit van het onderwijsaanbod gegarandeerd kan worden. Er is daarbij gekozen voor een ingroeimodel met een gefaseerde instroom van keurmerken zodat dat de uitvoeringssystematiek van het STAP-budget ook niet overbelast zou worden.
Klopt het dat kleine opleiders met geaccrediteerde opleidingen uitgesloten kunnen worden van de STAP-subsidieregeling omdat zij geen keurmerk hebben?
Het klopt dat opleiders en opleidingen uitgesloten kunnen worden als ze niet in het bezit zijn van een keurmerk. Om toegang te krijgen tot het scholingsregister is één van deze 6 erkenningen nodig:
De opleider is erkend door het Ministerie van OCW.
De opleider beschikt over het NRTO-keurmerk.
De opleider biedt opleidingen aan die leiden tot een door het NLQF ingeschaalde kwalificatie.
De opleider is erkend door een sector- en brancheorganisatie.
De opleider is erkend door CEDEO.
De opleider biedt opleidingen aan met CPION-erkenning.
Is een opleider of een opleider niet in het bezit van een van deze zes erkenningen, dan komt hij niet in aanmerking voor de STAP-subsidieregeling. Vanaf 31 oktober jl. kunnen ook andere erkennende organisaties of keurmerken een verzoek indienen voor toelating tot het scholingsregister. De verwachting is dat door de toename in keurmerken en erkennende organisaties die toegang hebben tot het STAP-budget, er meer mogelijkheden zijn voor opleiders om zich aan te sluiten bij een van deze keurmerken.
Wat vindt u ervan dat er een ongelijk speelveld is ontstaan tussen kleine opleiders en grote opleidingsinstituten als gevolg van de voorwaarden om in aanmerking te komen van de STAP-subsidieregeling?
Voor kleine opleiders kan het lastig zijn zich aan te sluiten bij het scholingsregister voor het STAP-budget. Zij zijn vaak niet verbonden aan een keurmerk of erkenning, onder andere omdat zij hiervoor de financiële middelen ontberen of niet kunnen voldoen aan de omzetseis die sommige keurmerken als voorwaarde stellen. De toelating via keurmerken en erkennende instellingen dient om het toezicht op de kwaliteit van de opleider en opleidingen te waarborgen. De keurmerken of erkennende instellingen hebben daarnaast ook een rol in de handhaving van de voorwaarden van de STAP-regeling.
Ik ben me ervan bewust dat de eisen die keurmerken stellen nadelig kunnen zijn voor kleine opleiders. Het is belangrijk dat er een divers scholingsaanbod beschikbaar is voor het STAP-budget en dat ook nieuwe innovatieve (en vaak kleine) opleiders toegang hebben tot scholingsregister STAP. In overleg met het opleidingsveld en brancheorganisaties wordt bekeken hoe we de toegang tot het scholingsregister voor de kleine opleiders kunnen vergemakkelijken, zoals toegezegd aan uw Kamer tijdens het recente commissiedebat Arbeidsmarktbeleid van 20 oktober jl.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat partijen verschillende voorwaarden kunnen hanteren om opleiders erkenning of een keurmerk te geven zodat zij kunnen worden opgenomen in het scholingsregister?
Erkennende organisatie en keurmerken hanteren hun eigen voorwaarden met betrekking tot de kwaliteit van onderwijs. Wel is het gewenst dat zij gemeenschappelijk aan een aantal basisvoorwaarden voldoen. Om het voor erkennende organisaties, keurmerken en brancheorganisaties duidelijk te maken aan welke kwaliteitseisen zij moeten voldoen, is het Raamwerk nieuwe erkenningen ontwikkeld.3 Nieuwe potentiële toetreders kunnen daarin de kwaliteitseisen zien waaraan zij moeten voldoen om in aanmerking te komen voor toelating tot het scholingsregister en hiervoor een verzoek indienen.
Bent u op de hoogte dat een voorwaarde bijvoorbeeld de hoogte van de omzet kan zijn en dat kleine opleiders daar niet aan kunnen voldoen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4 en 8.
Wanneer is het in het artikel genoemde vernieuwde toetsingskader klaar en treedt het in werking? Welke beleidsopties worden hierin overwogen?
Het Raamwerk nieuwe erkenningen is op 31 oktober jl. gepubliceerd en is gelijk in werking getreden. Vanaf die datum kunnen andere erkennende instellingen, keurmerken en brancheorganisaties een verzoek indienen voor toelating tot het scholingsregister. Het Raamwerk vormt de theoretische onderbouwing en bevat essentiële kwaliteitscriteria, waarmee keurmerken of erkennende instanties beoordelen of opleiders voldoen aan bepaalde kwaliteitscriteria. Toepassing van dit raamwerk zorgt ervoor dat het STAP scholingsregister via de desbetreffende erkenningsregelingen en keurmerken opleiders en opleidingen bevat die voldoende kwaliteiten hebben, bijdragen aan de doelstellingen van STAP, en misbruik en oneigenlijk gebruik proberen te voorkomen.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat organisaties die keurmerken toekennen een omzetminimum hanteren, met als gevolg dat kleine opleiders buiten de boot kunnen vallen omdat zij geen keurmerk kunnen verkrijgen en hierdoor een forse terugloop kunnen ervaren van hun klandizie met als mogelijk gevolg faillissement voor deze opleiders?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om hierover het gesprek aan te gaan met brancheorganisaties en andere keurmerkverstrekkende partijen die dergelijke omzetminima hanteren om een keurmerk te kunnen verkrijgen?
Ja en deze gesprekken zijn inmiddels ook opgestart.
Bent u het eens dat het STAP-budget in de huidige arbeidsmarkt vooral ook een kans kan zijn om tijdelijk meer te sturen op scholing voor krapteberoepen en houd u hier rekening mee bij het vernieuwde toetsingskader?
STAP-budget kan gericht worden ingezet op doelgroepen en arbeidsmarktdoelen. Op dit moment is er sprake van een algehele krapte op de arbeidsmarkt. Een gerichte inzet van het STAP-budget naar een bepaalde sector zal dus ten koste gaan van andere sectoren. Het ligt daarom voor de hand om het STAP-budget meer in te zetten voor groepen die meer baat hebben bij (om- en bij)scholing. Daarom worden de beschikbare middelen van € 500 miljoen, die binnen het coalitieakkoord gereserveerd zijn voor leerrechten, voor de periode 2023 tot en met 2026 ingezet via het STAP-budget voor mensen die maximaal mbo-4 zijn opgeleid. Voor 2023 is gekozen voor een extra compartiment, maar voor andere jaren kan nog gekeken worden naar een alternatieve invulling. Daarbij kan verkend worden hoe extra prikkels gecreëerd kunnen worden om mensen te stimuleren scholing te volgen voor maatschappelijk relevante sectoren.
Daarnaast zal, naar aanleiding van de motie Dassen, een plan gemaakt worden voor scholing naar maatschappelijk relevante sectoren, zonder inbreuk te doen op de keuzevrijheid van het STAP-budget. Dit kan bijvoorbeeld door het inbouwen van een voorrangspositie voor scholing richting tekortsectoren.4 Uw Kamer wordt hierover in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd.
Het STAP-budget is verder aanvullend op alle investeringen die de overheid, werkgevers en sectoren al doen op het gebied van scholing en ontwikkeling. Zo zijn er al diverse instrumenten ingezet om scholing richting kraptesectoren te faciliteren zoals het ontwikkelen van een passend aanbod voor bij- en omscholing binnen het mbo en hbo, en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) waar wordt ingezet op het opleiden voor tekortberoepen en -regio’s, voldoende (stage)begeleiding en goede randvoorwaarden voor een leven lang ontwikkelen in de sector zorg.
Het bericht 'Groep 7/8 van cbs De Wegwijzer moet op zoek naar een andere school' |
|
René Peters (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat door het lerarentekort twee klassen op zoek moeten naar een andere school?1
Allereerst begrijp ik de zorgen en emoties die er bij leerlingen, ouders en personeel zijn in deze situatie. Kinderen hebben goed onderwijs en stabiliteit nodig en deze school is een belangrijke schakel in het dorp. Ik begrijp daarom dat dit een zwaar besluit moet zijn geweest voor de school. Ik vind het zorgwekkend dat het lerarentekort tot dit soort situaties leidt. Het toont voor mij dan ook de noodzaak aan om samen met alle betrokken partijen de tekorten aan te pakken. Het tekort aan leraren zet een grote druk op het onderwijs en leidt tot veel stress, onmacht en ongemak, zoals ook bij deze situatie het geval is. Bovendien vormt het een risico voor de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs.
Daarom moeten alle registers open om de tekorten aan te pakken. Daarbij is het van belang dat we regionaal samenwerken om dit soort situaties te voorkomen. Op 1 juli stuurden wij hierover naar uw Kamer onze strategie voor de aanpak van de tekorten en op 21 oktober heeft uw Kamer hierover een update gekregen.2
Verwacht u bij meer kleinere dorpsscholen dat vanwege het lerarentekort klassen op zoek moeten naar een andere school?
Er zijn er geen concrete signalen dat meer klassen bij kleinere dorpsscholen vanwege het lerarentekort op zoek moeten naar een andere school. Dat neemt niet weg dat de tekorten op veel plekken urgent zijn en dat we alles moeten doen wat nodig is om de tekorten tegen te gaan.
Hoe wilt u omgaan met de opheffingsnorm indien vanwege het lerarentekort klassen op zoek moeten naar een andere school?
Zoals wij in de Kamerbrief Lerarenstrategie hebben beschreven, zijn er in grote steden nog veel relatief kleine scholen.3 Dit is zowel vanuit kwaliteit als inzet van personeel niet effectief. We moeten de discussie durven aangaan of scholen niet meer samengevoegd kunnen worden, rekening houdend met de toegankelijkheid van het onderwijs.
De opheffingsnormen voor het basisonderwijs zijn niet voor alle scholen hetzelfde. In dichtbevolkte gebieden ligt de opheffingsnorm voor een basisschool tegen de 200 leerlingen. Voor een school in een zeer dunbevolkte gemeente geldt de minimale norm van 23 leerlingen. Het is niet voor niets dat in dunbevolkte gemeentes een andere opheffingsnorm van toepassing is. Het is namelijk onwenselijk als kinderen in het basisonderwijs grote afstanden moeten reizen om naar school te kunnen. Het vraagt maatwerk om per lokale en regionale situatie te bepalen wat voor de kinderen het beste is. Dat bevestigt voor mij het belang van een regionale aanpak voor de continuïteit van het onderwijs.
Welke afstand vindt u acceptabel dat kinderen moeten reizen om naar een basisschool te gaan?
Wettelijk is geregeld dat een basisschool niet hoeft te sluiten wanneer de school de enige school van de geloofsrichting binnen een straal van 5 kilometer is en ten minste 50 leerlingen heeft. Wanneer de school de enige openbare basisschool binnen 10 kilometer is over de weg gemeten en ten minste 23 leerlingen heeft, hoeft deze ook niet te sluiten. Deze uitgangspunten vind ik acceptabel.
Welke rol ziet u voor wie als het gaat om de ontwikkeling van het sluiten van klassen en de zorg dat ook in de regio’s basisonderwijs op redelijke afstand blijft worden aangeboden?
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het onderwijs en het aanstellen van (voldoende) personeel. Dat is gezien de tekorten op dit moment niet eenvoudig. Het vraagt inzet van alle betrokkenen, zowel regionaal als landelijk, om de tekorten aan te pakken.
Zoals aangegeven in de brief Lerarenstrategie, is in de regio winst te behalen. Door meer samen te werken bij het werven, opleiden en professionaliseren, bij het zorgen voor duurzame inzetbaarheid en breder goed personeelsbeleid kunnen de tekorten effectiever worden aangepakt. Daarom stimuleert OCW de regionale samenwerking op de onderwijsarbeidsmarkt via bijvoorbeeld de Regionale aanpak personeelstekorten (RAP).
Ook op landelijk niveau moeten we er alles aan doen om de tekorten aan te pakken en de juiste maatregelen te nemen. Zoals in de Kamerbrief Lerarenstrategie beschreven, komt er een landelijke strategie.4 Ook wijs ik op de verschillende regelingen om zij-instromers en onderwijsassistenten te stimuleren de opleiding tot leraar te volgen.
Het bericht ‘VWS blijft dwangsommen betalen voor het niet openbaren Sywert-communicatie’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VWS blijft dwangsommen betalen voor het niet openbaren Sywert-communicatie»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u nog altijd niet kunt voldoen aan de uitspraak van de rechter om de interne communicatie rondom de zogenaamde «Sywert-deal» vrij te geven?
Wij verwijzen hiervoor naar de brief die we op 12 oktober jongstleden2 naar uw Kamer hebben gezonden. Hierin hebben wij u onder andere gemeld dat ten eerste recent is verduidelijkt dat voor zover bewindspersonen via chatberichten met elkaar overleggen, dit overleg bescherming verdient uit oogpunt van eenheid van kabinetsbeleid. Deze lijn strekt zich ook uit tot passages in andere chat- en sms berichten waarin verslag wordt gedaan van deze overleggen. De betrokken chat- en sms berichten dienen hierop te worden beoordeeld. Eerder was er Rijksbreed onvoldoende helderheid over hoe in deze context omgegaan moest worden met chat- en sms berichten.
Ten tweede is duidelijk geworden dat de voor het desbetreffende verzoek geselecteerde chat- en sms berichten nog niet compleet zijn. Tijdens het zienswijze traject is gebleken dat de selectie van (onderdelen van) berichten niet eenduidig is geweest en dat niet alle corona gerelateerde chat- en sms berichten daarin zijn meegenomen. De geselecteerde chat- en sms berichten dienen hierop te worden aangevuld en te worden beoordeeld. Dit is van belang zodat een zo volledig mogelijk beeld van de desbetreffende chatconversaties ontstaat.
Hieraan ligt ten grondslag dat het op een juiste manier bewaren van chat- en sms berichten uitermate complex is gebleken en extra aandacht verdient uit oogpunt van archief- en privacy regelgeving. Het samenspel van de archiefwetgeving, Woo en privacy-rechtelijke regels waaraan bij dit verzamel- en bewaarproces moet worden voldaan, maakt de situatie extra complex. Het selecteren en beoordelen van de documenten vergt veel capaciteit, te meer omdat de wijze van archivering en de stand van de informatiehuishouding maken dat veel werkzaamheden handmatig dienen te gebeuren. Denk daarbij ook aan het gereed maken van de chat- en sms berichten voor de beoordeling op grond van de Woo. Er dient een (technisch) proces plaats te vinden om de berichten op een correcte manier doorzoekbaar te maken, ze te kunnen bewaren en vervolgens ook geschikt te maken om juridisch te laten beoordelen op grond van de Woo. Dit maakt dat eerst dit proces moet worden doorlopen, voordat het openbaarmakingsproces in gang kan worden gezet.
Hoe verhoudt zich de hinder die uw departement ondervindt van de overvraging van informatieverzoeken met betrekking tot de coronapandemie, ten opzichte van de hinder die het Nederlandse volk en de Kamer ondervindt van het gebrek aan openheid en transparantie van het kabinet over de gemaakte beleidskeuzes met betrekking tot de coronapandemie in het algemeen en de Sywert-deal in het bijzonder?
Het Ministerie van VWS werkt met man en macht om de informatie openbaar te maken. We hechten net zo zeer aan transparantie als u, VWS wil zo transparant mogelijk zijn over de crisisbestrijding. Het gaat echter om zeer veel en omvangrijke documenten. Noch de Wob, noch de Woo is toegerust voor zo’n grote hoeveelheden documenten.
Bij de totstandkoming van de Woo is onvoldoende voorzien in (crisis)situaties, waarin door de hectiek en de vereiste snelheid van handelen omvangrijke hoeveelheden documenten zich niet altijd in de reguliere document management systemen bevinden. Het vergt zeer veel capaciteit om de documenten te verzamelen, selecteren en beoordelen. Mede gezien de grote hoeveelheden documenten waar het hier over gaat en de huidige arbeidsmarkt, die het complex maakt de beschikbare capaciteit op peil te houden, laat staan uit te breiden, vergt openbaarmaking meer tijd.
Om toch zo veel mogelijk verzoekers te kunnen voorzien van informatie, heeft het Ministerie van VWS een aangepaste werkwijze voor de afhandeling van Woo-verzoeken betreffende de coronabestrijding. Bij deze werkwijze worden stukken rondom de coronacrisis gefaseerd vrijgegeven. Dit betekent dat er per categorie en per maand documenten openbaar worden gemaakt. Deze werkwijze is ingevoerd gelet op de grote hoeveelheid corona-gerelateerde documenten (op dit moment meer dan 7,2 miljoen) die krachtens de Woo zo snel mogelijk moeten worden verwerkt. En het gaat om een zeer groot aantal Wob-verzoeken (inmiddels ruim 380). De Raad van State heeft in haar uitspraken van 20 oktober 20213 de behandeling van verzoeken om informatie over het coronavirus in stand gelaten. Het Ministerie van VWS heeft inmiddels zo’n 600.000 documenten verwerkt, en 108 corona-gerelateerde verzoeken afgedaan, voorzover het gaat over corona-gerelateerde documenten als mails en nota’s.
Kunt u aangeven op welke absolute of relatieve weigeringsgronden u zich baseert om de communicatie nog steeds niet vrij te geven? Kunt u een uitgebreide verklaring geven met een uiteenzetting van de gronden met betrekking tot de betreffende communicatie?
Nee. De weigeringsgronden zijn onderdeel van het nog te nemen Woo-besluit. Voor de redenen van de vertraging verwijs ik u naar het antwoord van vraag 2.
Bent u niet van mening dat het openbaar maken van deze communicatie het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient?
Ja. Het Ministerie van VWS doet er alles aan om verzoekers zo snel en zo doelgericht mogelijk van informatie te voorzien met in achtneming van de zorgvuldigheidseisen die de Woo stelt. Zo stelt de wet ook eisen betreffende privacy en bedrijfsgeheimen.
Kunt u uitleggen waarom van de communicatie die op dit moment wel al is verzameld nog nader bepaald moet worden wat kan worden vrijgegeven en wat niet? Welke informatie zou potentieel niet vrijgegeven kunnen worden en waarom niet? Welke afwegingen worden daarbij gemaakt? Prevaleert het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering hierbij (inmiddels) niet boven ieder ander belang?
We verwijzen u hiervoor naar het antwoord op vraag 2. De chat- en sms berichten dienen nog beoordeeld te worden op vertrouwelijkheid uit oogpunt van eenheid van kabinetsbeleid. We kunnen niet vooruitlopen op de uitkomst van die beoordeling of de daarin te maken afwegingen. Dit is onderdeel van het nog te nemen Woo-besluit.
Aangezien er grote sommen gemeenschapsgeld gemoeid waren met de zogenaamde «Sywert-deal», bent u dan niet van mening dat het Nederlandse volk recht heeft op volledige en compleet transparante verantwoording over en specificaties van deze deal?
Ja, met dien verstande dat op grond van de Woo ook bepaalde zorgvuldigheidsvereisten in acht genomen moeten worden. Het Ministerie van VWS doet er alles aan om verzoekers zo snel en zo doelgericht mogelijk van informatie te voorzien met in achtneming van deze zorgvuldigheidseisen.
Reflecteert u inmiddels anders op de uitspraak die hoogleraar staatsrecht de heer Voermans in juni jongstleden al deed, dat het weigeren deze communicatie vrij te geven «in strijd met zowat alle openbaarheids- en archiefregels die we hebben» is? Bent u inmiddels wel van mening dat het handelen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in deze kwestie ernstig in strijd is met deze openbaarheids- en archiefregels? Of bent u het eens met de uitspraken van ambtenaren van het Ministerie dat deze keuze «juridisch verdedigbaar» is? Zo ja, kunt u dat dan verantwoorden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reflecteert u op het feit dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inmiddels duizenden euro’s aan dwangsommen moet betalen, welke worden bekostigd middels gemeenschapsgeld, waarmee de burger dus defacto zelf opdraait voor het feit dat hem democratische bestuursvoering wordt ontzegd? Op welke manier vindt u dit te rechtvaardigen?
We betreuren dat het niet gelukt is om binnen de door de rechter opgelegde termijn volledig aan de desbetreffende Wob/Woo-verzoeken te voldoen. Dat geldt ook voor het verbeuren van dwangsommen. We zijn doordrongen van het belang van tijdige besluitvorming en transparantie. Alles is er dan ook op gericht om zo snel als mogelijk op de verzoeken om informatie te beslissen (voor zover dat nog niet gebeurd is) en het verbeuren van dwangsommen te voorkomen.
Welk bedrag aan dwangsommen acht u nog redelijk om te moeten betalen voor het niet vrijgeven van de betreffende communicatie? Zit er een maximum aan dit bedrag en welke afwegingen liggen ten grondslag aan deze bepaling, met het oog op het daarmee gemoeide gemeenschapsgeld?
Zie antwoord vraag 9.
Een lijst van 500-600 piekbelasters |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u toelichten hoe de verwarring over het bestaan van «een lijst van 500–600 piekbelasters» is ontstaan en wat precies de informatie richting de heer Remkes was, waar hij zijn veronderstelling op baseerde?
Als bijlage bij mijn brief van 14 oktober 2022 heeft u de exacte informatie zoals die aangeleverd aan de heer Remkes ontvangen (Kamerstuk 35 334, nr. 202). Zoals in die brief toegelicht, is op verzoek van de heer Remkes ambtelijk een inschatting gemaakt van de potentiële orde-grootte-effecten van een aanpak gericht op piekbelasters. Deze analyse is evenwel gedaan op basis van geanonimiseerde data en niet op basis van een lijst van 500–600 concrete bedrijven. Om welke bedrijven het gaat, is afhankelijk van beleidsuitgangspunten en instrumentarium.
Kunt u de eerdere adviezen en studies van en voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin ook sprake was van «piekbelasters» en «piekvervuilers», zoals het eerdere advies van de heer Remkes, RIVM-rapporten, de studie van het Ministerie van Financiën en de «Top 100» voor ammoniak en stikstofdioxide (NO2) en andere, samenvatten en appreciëren voor gericht beleid op piekbelasters?
Bovengenoemde adviezen en rapporten onderstrepen de potentie van een aanpak waarin gericht de uitstoot van de grootste piekbelasters wordt teruggebracht of weggenomen. Waar de top-100-lijsten voor ammoniak (NH3) en stikstofdioxide (NO2) informatie geven over de uitstoot, is bij de aanpak van piekbelasters met name de depositie van die bedrijven op de natuur, in het bijzonder stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden van belang. Met gebiedsspecifiek maatwerk gericht op piekbelasters kunnen stikstofdeposities effectiever worden weggenomen. Voor de nadere definiëring van wie piekbelasters zijn, zijn de hoeveelheid depositie, de eigenschappen van de stof (NOx of NH3), de soort en de karakteristieken van de emissiebron en de afstand tot een N2000-gebied relevant. Instrumenten kunnen zich vervolgens nog richten op specifieke subsets van piekbelasters, bijvoorbeeld de piekbelasters op die Natura 2000-gebieden waarvan de huidige en/of voorziene toekomstige staat het meest zorgelijk is.
Met de maatregel gerichte aankoop (MGA) gericht op agrarische piekbelasters wordt in de huidige aanpak stikstof reeds invulling gegeven aan gebiedsgerichte depositiereductie. Ook wordt ingezet op gebiedsgericht maatwerk voor industriële piekbelasters. Zoals toegezegd in het stikstofdebat van 23 juni jongstleden en tevens conform de motie-Van Campen (VVD) (Kamerstuk 33 576, nr. 302) werk ik de aanpak hiervoor verder uit samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. In de korte termijn aanpak die thans wordt uitgewerkt in het kader van het advies van de heer Remkes zullen de genoemde adviezen en de reeds lopende trajecten worden betrokken.
Wordt het idee om «piekbelasters» met voorrang en binnen een jaar uit te kopen of te onteigenen en de «winst» meegenomen in de gebiedsprocessen?
Het kabinet heeft in zijn reactie op het advies Remkes d.d. 14 oktober 2022 aangegeven om met betrekking tot piekbelasters de gefaseerde aanpak van de heer Remkes te hanteren: aanpassen, verplaatsen en daarna het gesprek aangaan over (vrijwillig) stoppen. Met provincies wordt momenteel overlegd over hoe dit proces het beste is te organiseren. Hierbij komt ook de samenhang van de piekbelastersaanpak met de gebiedsprocessen aan de orde. Beoogd is dat de inzetbare stikstofruimte die een aanpak oplevert met prioriteit naar het legaliseren van de PAS-meldingen gaat.
Wordt het idee om de «winst» van het beëindigen van «piekbelasters» te verdelen onder Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders meegenomen in gebiedsprocessen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een overlap tussen de bedrijven met de grootste ammoniakemissies en de bedrijven met de grootste stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden?
De omvang van de ammoniakemissie is een belangrijke factor. Voor de depositie op natuurgebieden zijn echter onder andere ook de ligging ten opzichte van en de afstand tot die natuur medebepalend.
Is er een overlap tussen de bedrijven met de grootste depositie en de lijst met PAS-melders?
Op dit moment is er geen lijst met piekbelasters waar de aanpak op zal zien, samengesteld. De mate waarin er sprake is van overlap, is daarmee niet te duiden.
Wat vindt u van het advies van de heer Remkes om Nederland in «zones» te verdelen, ingedeeld naar wat er in een bepaald gebied mogelijk is?
In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen gebieden in ons land, zoals de hoge zandgronden, veenweidegebieden en de kleigebieden. Ieder type gebied heeft zijn eigen natuur-, water- en bodempotenties met daarbij behorende opgaven voor natuur, stikstof, water en klimaat. Deze opgaven werken door in de ruimtelijke planvorming. Door onderscheid te maken tussen gebieden vanuit de opgaven die er spelen, wordt duidelijk wat er wel en niet in een gebied mogelijk is. Een zonering, zoals ook de heer Remkes voorstelt, kan ondersteunend werken aan de gebiedsprogramma’s. Het kabinet heeft reeds aangegeven dat het werken met een zonering «bottom-up» vorm zou moeten krijgen. Vanuit deze gedachte past het advies bij de uitgangspunten van het NPLG en de gebiedsgerichte aanpak die het kabinet voorstaat.
Als er een dergelijke indeling wordt gemaakt, hoeveel (ongeveer) van de PAS-melders zouden dan in een «rode zone» vallen?
Zo’n indeling is op dit moment niet gemaakt. Zodoende is ook niet te zeggen hoeveel PAS-meldingen (ongeveer) in een van de verschillende zones zouden vallen.
Schuldhulpverlening en het krijgen van een baan |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u er bekend mee dat mensen die schuldhulpverlening krijgen, hun loon moeten laten uitbetalen aan de bewindvoerder?
Niet alle mensen in de schuldhulpverlening hebben ook een bewindvoerder. Als iemand onder bewind is gesteld, worden zijn of haar financiën beheerd door een bewindvoerder. Het inkomen van de betrokkene wordt gestort op een beheerrekening. Deze rekening staat op naam van de betrokkene zelf. De bewindvoerder ziet erop toe dat vanuit de beheerrekening de vaste lasten worden betaald, zoals huur, energie en verzekeringen en leefgeld wordt uitgekeerd aan de betrokkene. Indien de betrokkene ook in een schuldregeling zit, wordt hiervoor vanuit de beheerrekening geld ingehouden.
Als iemand in een schuldregeling zit, maar niet onder bewind staat, betaalt diegene of zelf de afdracht voor de schuldregeling, of loopt dit via budgetbeheer bij de schuldhulpverlener. In dat laatste geval kan het gaan om een beheerrekening op naam van de betrokkene zelf, waar de budgetbeheerder een volmacht voor heeft. Een andere mogelijkheid is een derdengeldenrekening in beheer van de gemeente of kredietbank. Deze staat niet op naam van de betrokkene.
Kunt u zich voorstellen dat dit een obstakel kan vormen voor mensen om aan een baan te komen, omdat dit vooroordelen kan oproepen bij werkgevers?
Ik kan mij voorstellen dat mensen met schulden te maken krijgen met stigmatisering en veroordeling uit de omgeving en dat dit een obstakel kan vormen bij het zoeken naar een baan. Een beheerrekening bij onder bewindstelling hoeft echter geen dergelijk obstakel te vormen, omdat de beheerrekening op naam van de schuldenaar zelf staat. De betrokkene kan de bewindvoerder daarnaast verzoeken om hierover niet te communiceren met de werkgever.
In het geval van schuldhulpverlening bij de gemeente, kan de betrokkene de schuldhulpverlener vragen om een rekening op eigen naam, in plaats van een derdengeldenrekening.
Vindt u dat mensen die schuldhulpverlening krijgen dit moeten kunnen verbergen van (toekomstige) werkgevers?
Zoals omschreven bij het antwoord op vraag 2 is deze mogelijkheid er al. In het geval van beslaglegging op het loon is deze mogelijkheid er overigens niet. Dit kan voor de werknemer in sommige gevallen gepaard gaan met schaamte. Het kan voor een werknemer met schulden juist ook prettig zijn als de werkgever wel van de situatie op de hoogte is, omdat schulden vaak gepaard gaan met stress en andere (fysieke) klachten. Zo ontstaat er bij de werkgever meer begrip voor de werknemer.
Mijn ministerie zet zich in om de proactieve houding van werkgevers verder te versterken en om het stigma op schulden en armoede tegen te gaan. Gelukkig is er grote bereidheid bij werkgevers om zich in te zetten. Wij werken samen met brancheorganisaties, werkgevers aan aantoonbaar effectieve interventies. Zo stimuleert mijn ministerie de verdere uitrol van de Nederlandse Schuldhulproute waar werkgevers op kunnen aansluiten. Op deze manier maken werkgevers een financiële scan en toeleiding naar de juiste hulp op laagdrempelige wijze beschikbaar voor hun medewerkers. Andere initiatieven die ik toejuich zijn de Nationale Coalitie Financiële Gezondheid en het project Financieel fitte werknemers, waarmee kennisuitwisseling en samenwerking tussen werkgevers op het gebied van financiële gezondheid van werknemers wordt gestimuleerd.
Wat kunt u doen om deze drempel voor mensen om te solliciteren en een baan te krijgen weg te nemen?
Zoals uitgelegd hoeft schuldhulpverlening en/of de uitbetaling van het loon op een beheerrekening geen drempel te zijn bij het vinden van werk.
De oplopende kosten bij verpleeghuizen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van EenVandaag gezien waarin zorgbestuurders aandacht vragen voor de grote zorgen die er zijn over de oplopende kosten voor verpleeghuizen? Wat is uw reactie?1
Ja, ik heb de genoemde uitzending van EenVandaag gezien.
Op welke manier moeten zorginstellingen de gestegen kosten voor voeding, energie, verwarming en wasserij gaan opvangen? In hoeverre zijn de tarieven nog toereikend?
Via mijn brief van 17 oktober3 over de inventarisatie van energiekosten in de (semi-)collectieve sector op VWS-terrein heb ik gereageerd op de zorgen bij bestuurders over de oplopende energiekosten. Zoals aangegeven in deze brief vindt nu een inventarisatie plaats van de (maatschappelijke) gevolgen van de hoge energiekosten. Op basis van deze inventarisatie beoordeel ik samen met het kabinet of er aanvullende maatregelen nodig zijn om de continuïteit van zorg te borgen. Bovendien heb ik uw Kamer in september4 geïnformeerd over mijn verzoek aan de NZa om de tarieven voor 2023 te actualiseren op basis van de loon- en prijsontwikkelingen uit de Macro-Economische Verkenning (MEV) van het Centraal Planbureau (CPB).
Door de tarieven voor 2023 tussentijds te verhogen op basis van de MEV wordt voorkomen dat zorgaanbieders en de budgethouders in de Wlz en de Zvw pas vanaf 2024 worden gecompenseerd voor de thans voorziene stijging van lonen en prijzen in 2022 en 2023.
Deelt u de mening dat de medewerkers in deze zorginstellingen ook geconfronteerd wordt met inflatie en gestegen kosten voor levensonderhoud en dus meer salaris zouden moeten krijgen?
Medewerkers in verpleeghuizen hebben net als alle andere Nederlanders te maken met inflatie en gestegen kosten. Daarom heeft het kabinet een omvangrijk pakket aan maatregelen genomen om de koopkracht van burgers te ondersteunen. Hier profiteren ook zorgmedewerkers van. Daarnaast zijn in de cao VVT door sociale partners afspraken gemaakt over cao-loonstijgingen in 2022 en 2023.
Hoe kunnen zorginstellingen met deze kostenstijgingen nog overgaan tot loonsverhoging?
Jaarlijks stelt het kabinet de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (de ova) beschikbaar. Daarbij geldt dat de stijgende inflatie zich vertaalt in hogere looneisen en hogere cao-lonen in de markt. Deze hogere lonen worden conform de in het ova-convenant vastgelegde rekenregels automatisch vertaald in een hogere ova om ook in de zorg die hogere loonstijging mogelijk te maken. Voor 2022 bedroeg de ova 2,2 miljard euro en voor 2023 bedraagt deze 3 miljard euro.
Welke ruimte hebben zorginstellingen nog voor investeringen in medewerkers, capaciteitsuitbreiding of innovatie?
Zoals aangegeven bij antwoord 2 inventariseer ik op dit moment de gevolgen van de hoge energiekosten.
Bent u bereid te besluiten tot een eenmalige compensatie van zorgorganisaties voor de hogere inflatie voor de verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg, zodat een dreigend begrotingstekort over 2022 voorkomen kan worden en zorginstellingen niet in de kou komen te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hier duidelijkheid over bieden?
Zoals aangegeven bij antwoord 2 inventariseer ik op dit moment de gevolgen van de hoge energiekosten.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de week van maandag 17 oktober 2022?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de begroting.
Ik hoop u met mijn hiervoor genoemde brief van 17 oktober op hoofdlijnen reeds voldoende te hebben geïnformeerd in het licht van de vragen in dit stuk.
Het bericht dat er buitensporig vaak inzage in de persoonsgegevens – via de BRP - van slachtoffers van het toeslagenschandaal heeft plaatsgevonden |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de reden waarom persoonsgegevens van slachtoffers van het toeslagenschandaal buitensporig vaak opgevraagd worden door overheidsinstanties, zoals de politie? Kunt u uitsluiten dat dit nog altijd gebeurt?1
Het is voor de politie niet bekend welke personen gedupeerden van de toeslagenaffaire zijn. Bij het contact tussen een politiefunctionaris en een persoon (of deze persoon nu in hoedanigheid van verdachte, slachtoffer, benadeelde, getuige, onderhavige is aan politiecontrole, of omstander is) is voor de politiefunctionaris niet kenbaar of de betrokkene in kwestie wel of geen gedupeerde van de toeslagenaffaire is. Bij het verwerken van gegevens naar aanleiding van een dergelijk contact wordt dit dan ook niet geregistreerd.
Omdat niet geregistreerd staat bij de politie of er sprake is van een gedupeerde, kan de politie dus niet nagaan of erkende gedupeerden van de toeslagenaffaire bovenmatig veel in bevragingen in de BRP vanuit de politie voorkomen. In de begeleidende brief bij de beantwoording van deze Kamervragen en in het antwoord op vraag 10 is uiteengezet wat de aanleiding voor de bevraging in de BRP zou kunnen zijn geweest. Als een individuele gedupeerde wil weten welke gegevens van hem of haar bij de politie bekend zijn, dan kan de gedupeerde daartoe een inzageverzoek bij de politie doen.2
Wat buitensporig is, kan niet in zijn algemeenheid worden vastgesteld, dat hangt af van de grootte en de taak of taken van de gebruiker van de BRP. Ons zijn ook geen signalen bekend over buitensporige bevragingen van de BRP, anders dan het FTM artikel.
Moet de inzage in de Basisregistratie Personen door een gemeente worden goedgekeurd of kunnen overheidsdiensten zich automatisch toegang verschaffen?
Wij beantwoorden deze vraag voor de BRP in het algemeen. Er wordt niet per geval aangegeven waarvoor er gegevens worden opgevraagd, maar wel in algemene zin. Voor iedere gebruiker van de BRP wordt voorafgaand aan het verkrijgen van toegang tot de BRP door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) getoetst welke persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van de gebruiker. Dit wordt vastgelegd in een autorisatiebesluit. Gebruikers van de BRP mogen de BRP enkel gebruiken binnen de kaders van het autorisatiebesluit. Daarbij merken wij op dat het centraal in de BRP bijhouden van de exacte reden van raadpleging ervoor zorgt dat er meer (gevoelige) gegevens centraal worden bewaard. Dat zou ertoe leiden dat er in de BRP veel meer informatie moet worden bewaard dan nodig is voor de uitvoering van de wet BRP, wat bovendien de risico’s voor burgers in het geval van datalekken en met betrekking tot profilering vergroot.
Gebruikers dienen na het opvragen van de gegevens zelf bij te houden wat de concrete reden van het gebruik van de BRP was. Als de burger precies wil weten waarvoor de BRP-gegevens zijn gebruikt, kan hij of zij een inzageverzoek indienen bij de organisatie die de BRP-gegevens heeft opgevraagd. Op grond van de AVG zijn organisaties die BRP-gegevens opvragen zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van de doeleinden van de gegevensverwerking. De desbetreffende organisatie zal dus een reden (doeleinde) moeten kunnen gegeven voor het gebruik van de BRP-gegevens
Zie ook het antwoord op uw vragen over de datahonger van de overheid d.d. 18 mei 2022 (antwoord op de eerste, tweede en zevende vraag).3
Wordt er gevraagd of aangegeven waarom er in gegevens gekeken wordt van familieleden van iemand wiens gegevens worden opgevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Krijgt een gemeente een signaal als er buitensporig vaak in de persoonsgegevens van iemand wordt gekeken?
Nee. De Minister van BZK, feitelijk RvIG, beheert de centrale voorziening van de BRP waaruit gegevens kunnen worden opgevraagd. Wat buitensporig is, kan niet in zijn algemeenheid worden vastgesteld, dat hangt af van de grootte en de taak of taken van de gebruiker van de BRP. Er kan daarom ook geen signaal over worden afgegeven.
Specifiek met betrekking tot de politie is het volgende van belang. De taken en doelgroep van de politie zijn breed (verdachte, slachtoffer, benadeelde, getuige, onderhavig aan politiecontrole, of omstander). Al deze mensen kunnen in aanraking komen met de politie, waarna de politie gegevens over diegene zal moeten opzoeken in de BRP. Voorgaande brengt ook met zich mee dat RvIG niet kan bepalen of en wanneer er sprake is van «buitensporig vaak» in de persoonsgegevens van iemand kijken. Daarvoor zou RvIG van iedere persoon moeten weten wat de precieze aanleiding is voor het opvragen van de BRP-gegevens. Dat is niet mogelijk gelet op het grote aantal gebruikers van de BRP en daarbij ook onwenselijk, omdat er dan (bijzondere) persoonsgegevens moeten worden bijgehouden in de BRP zonder noodzaak.
Erkent u dat het raar is dat zelfs Ministeries inzage vragen in de persoonsgegevens? Kunt u aangeven welke afdelingen dit betreft en welke redenen er zijn om iemands persoonsgegevens te controleren?
Nee, dat erkennen wij niet. Het doel van de BRP is het voorzien van overheidsorganen (waaronder Ministers) van de in de BRP opgenomen gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak.4 Ministeries kunnen persoonsgegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun taken, indien die taken onder directe ministeriële verantwoordelijkheid vallen. Bijvoorbeeld de Minister van BZK voor het kunnen aanbieden van de voorziening DigiD of het beheer van het donorregister onder verantwoordelijkheid van de Minister van VWS. Op de website van RvIG is een overzicht te vinden van de ministeries die toegang hebben tot de BRP, en voor welke taken: BRP-besluiten-Ministeries.
Kunt u aangeven of er een verband is tussen de Fraude Signalering Voorziening (FSV) van de Belastingdienst en de vele opvragingen van andere overheidsinstanties? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
PricewaterhouseCoopers (PwC) heeft onderzoek gedaan naar de gegevensverstrekking uit of over de FSV in het rapport «gegevensdeling met derden». De Belastingdienst heeft aanvullend onderzoek verricht dat is gevalideerd door PwC. Over dit onderzoek bent u voor de laatste maal door de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst geïnformeerd op 4 november 2022.
In die brief is opgenomen dat de 536 gegevensverstrekkingen die PwC heeft gevonden nader zijn onderzocht. Daaruit blijkt dat de omvang van de gegevensverstrekking aan derden beperkter is dan eerder geconstateerd. Van de 536 verstrekkingen heeft de Belastingdienst geconstateerd dat er in 128 verstrekkingen geen persoonsgegevens staan of dat de burger niet in de FSV staat. Van de overgebleven verstrekkingen bevat minstens 108 verstrekkingen geen informatie uit of over de FSV. In de verstrekkingen waar wel sprake is van FSV wordt in de meeste gevallen enkel FSV in de verstrekking vermeld zonder dat er informatie uit de FSV is verstrekt. Daarnaast is geconstateerd dat het overgrote deel van de verstrekkingen plaatsvond op basis van een informatieverzoek en dat de verstrekte informatie niet uit de FSV komt. Na analyse blijven er 296 verstrekkingen over die betrekking hebben op 505 mensen. Uit de nadere analyse van de Belastingdienst blijkt dat de ontvangers van de 4 exportbestanden een verbintenis hadden met de Belastingdienst en dat het daarom geen gegevensverstrekking aan derden is. Deze verstrekkingen zijn wel als een datalek aangemerkt, maar er zijn geen gevolgen geconstateerd. Uit het onderzoek met samenwerkingspartners van de Belastingdienst naar de gevolgen van gegevensverstrekking blijkt dat, op enkele gevallen na, er geen vervolgactie is ingezet op basis van de gegevensverstrekking. In de gevallen waarbij de samenwerkingspartner wél een vervolgactie heeft ingezet, ging het om informatie die de samenwerkingspartner op basis van een informatieverzoek heeft ontvangen.
Verstrekking
Aantal
Toelichting
4
Geen gegevensverstrekking
128
Geen gegevensverstrekking
108
Geen gegevensverstrekking
296
Gegevensverstrekking, circa 65% op basis van een informatieverzoek.
Totaal aantal verstrekkingen
536
Gezien er uit deze onderzoeken niet blijkt dat er grootschalige informatieverstrekking uit of over FSV heeft plaatsgevonden aan andere organisaties, is het onaannemelijk dat de FSV heeft geleid tot «grootschalige» bevraging van de BRP door overheidsorganisaties in die zin dat de persoonsgegevens van heel veel burgers in de BRP zijn bevraagd.
Los van de FSV, verstrekt de Belastingdienst fiscale informatie van een persoon aan andere overheidsorganisaties, indien daar door een organisatie om verzocht wordt en hier een wettelijke basis voor is. Ook verstrekt de Belastingdienst fiscale informatie aan andere organisaties ter uitvoering van een wettelijke taak.
Naast dat deze informatieverstrekking in de wet is vastgelegd, is ook in veel gevallen een convenant opgesteld. Die convenanten zijn openbaar beschikbaar.
Met welke instanties zijn er (gegevens van) FSV-lijsten of soortgelijke gegevens gedeeld?
Zie antwoord vraag 6.
Indien er geen gegevens zouden zijn gedeeld met andere instanties dat mensen gesignaleerd staan op een FSV-lijst, hoe verklaart u dat de opvragingen van andere instanties vele malen talrijker zijn dan voor mensen die niet gesignaleerd staan op een FSV-lijst?
Het artikel van FTM spreekt niet over extra raadplegingen van de BRP door de FIOD, het Ministerie van Financiën en anderen. Dit herkennen wij ook niet. In het geval van de politie kan niet worden vastgesteld of sprake is van overmatige bevragingen.
Daarnaast is het zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 voor de politie niet bekend welke personen gedupeerden van de toeslagenaffaire zijn. Bij het contact tussen een politiefunctionaris en een persoon (of deze persoon nu in hoedanigheid van verdachte, slachtoffer, benadeelde, getuige, onderhavige is aan politiecontrole, of omstander is) is voor de politiefunctionaris niet kenbaar of de betrokkene in kwestie wel of geen gedupeerde van de toeslagenaffaire is. Bij het verwerken van gegevens naar aanleiding van een dergelijk contact wordt dit dan ook niet geregistreerd. De politie heeft aangegeven dat zij niet kan nagaan of erkende gedupeerden van de toeslagenaffaire bovenmatig veel in bevragingen in de BRP vanuit de politie voorkomen, omdat niet geregistreerd staat bij de politie of er sprake is van een gedupeerde.
Zoals beschreven in de begeleidende brief zijn er wel diverse gronden op basis waarvan gegevens worden verstrekt aan de politie.
Welke gegevens zijn er overgenomen uit FSV-lijsten en gedeeld met andere instanties dan de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat bij sommige slachtoffers het krijgen van brieven om toeslagen terug te betalen gelijk loopt met de start van buitensporige inzage van politie, FIOD, Ministerie van Financiën en anderen? Hoe kunt u dit verklaren?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft het kenmerk «opzet grove schuld» achter iemands naam invloed gehad op het buitensporig in mogen zien van de persoonsgegevens?
Nee. Het kenmerk «opzet grove schuld» wordt niet geregistreerd in de BRP noch gebruikt bij de toets of een organisatie toegang krijgt tot persoonsgegevens in de BRP.
Bent u bereid een verplichting in te stellen voor instanties waarom zij een bevraging doen uit andere systemen, zodat mensen meer inzage kunnen krijgen in hun gegevens en wat er met hun gegevens gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Die plicht geldt al op grond van de AVG (artikel 5, tweede lid («verantwoordingsplicht»)). Iedere verwerkingsverantwoordelijke is zelfstandig verplicht om daaraan te voldoen.
Denkt u dat wanneer artikel 32a van de Wet politiegegevens in werking was getreden de toeslagenouders wél een fatsoenlijke verklaring van de politie zouden hebben gekregen over waarom er zo vaak inzage in de persoonsgegevens heeft plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichting?
Artikel 32a van de Wet politiegegevens (Wpg) gaat over logging in geautomatiseerde systemen van de invoer van gegevens in systemen en op termijn ook van het verzamelen, wijzigen, raadplegen, verstrekken (o.a. in de vorm van doorgifte), combineren of vernietigen van politiegegevens. Het ontbreken van een verklaring voor de bevragingen is niet gelegen in het feit dat er geen logging plaatsvindt van bevragingen. Er vindt wel degelijk logging plaats op grond van de algemene verplichting tot gegevensbeveiliging uit artikel 4a van de Wpg. Er kan echter geen onderzoek worden gedaan door de politie naar bevragingen op toeslagenouders, omdat het voor de politie niet kenbaar is welke personen toeslagenouders zijn. De politie kan daarom niet nagaan of toeslagenouders bovenmatig veel in bevragingen in de BRP vanuit de politie voorkomen, en zo ja, wat daarvan de achterliggende redenen zou kunnen zijn. Als een individuele gedupeerde wil weten welke gegevens van hem of haar bij de politie bekend zijn, dan kunnen zij daartoe een inzageverzoek bij de politie doen. In de begeleidende brief bij deze Kamervragen is een link opgenomen naar een website met meer informatie hoe een dergelijk verzoek kan worden gedaan.
Kunt u aangeven wanneer artikel 32a van de Wet politiegegevens in werking zal treden?
Artikel 32a Wpg moet – conform de uitzonderingsmogelijkheid geboden in Richtlijn 2016/680 – uiterlijk in mei 2023 in werking treden. Dat kan middels een koninklijk besluit. Deze uitzondering is mogelijk gemaakt omdat systemen aangepast moeten worden zodat deze kunnen loggen. Het blijft ook na mei 2023 overigens tot 2026 mogelijk om een uitzondering te vragen voor specifieke systemen die om technische redenen nog niet kunnen loggen.
Kunt u tevens aangeven waarom het zo lang moet duren en of dat bij de inzage in de verwerking van politiegegevens ook zonder logplicht onder dat recht op inzage valt?
Het recht op inzage in de gegevens wordt geregeld door artikel 25 van de Wet politiegegevens, daaronder valt ook inzage in de doelen en de rechtsgrond van de verwerking. Daaronder valt verder een overzicht van de ontvangers van politiegegevens gedurende een periode van vier jaar, dus aan wie politiegegevens verstrekt zijn (lid 1, onderdeel c). Voor zover loggegevens tegemoet komen aan de onderdelen van artikel 25, valt dit onder het inzagerecht. Verder verwijzen wij u voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 14.
Bent u bereid instanties te verplichten dat een verzoek wordt gedaan voor inzage in bevragingen van persoonsgegevens, dit overzicht compleet dient te zijn, en er dus niet een overzicht kan worden gegeven van slechts enkele systemen binnen een instantie waarin een persoon voor kan komen? Zo nee, kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Voor de politie geldt dat het recht op inzage conform artikel 25 van de Wpg het inzien van persoonsgegevens en het krijgen van informatie over de doelen en de rechtsgrond van de verwerking; de betrokken categorieën van politiegegevens; de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties; de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen; het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens; het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit; de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
Tegelijk is het goed om hier te onder de aandacht te brengen dat in artikel 27 van de Wet politiegegevens hier een uitzondering op wordt gemaakt en dat het verzoek kan worden afgewezen op grond van een aantal limitatief opgesomde uitzonderingsgronden.
Op overige organisaties die persoonsgegevens verwerken is de AVG van toepassing. De AVG regelt dat op iedere verwerkingsverantwoordelijke de verantwoordingsplicht rust (artikel 5, tweede lid, AVG). Iedere organisatie die gegevens verwerkt, waaronder gegevens uit de BRP, is verplicht om te voldoen aan de verplichting om inzage te kunnen geven in de doeleinden van de verwerking en eventuele verdere verwerkingen (artikel 15 AVG). Overzichten van verwerkingsactiviteiten dienen compleet te zijn.5
Bent u bereid instanties te verplichten dat indien er een verzoek wordt gedaan voor inzage in bevragingen van persoonsgegevens, dit overzicht compleet dient te zijn en dus ook moet bevatten met welke instanties deze gegevens nog meer zijn gedeeld? Zo nee, kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Die plicht geldt al op grond van de AVG (artikel6. Iedere verwerkingsverantwoordelijke is zelfstandig verantwoordelijk om daaraan te voldoen.
Waarom vindt u het nog altijd geoorloofd dat steeds meer instanties, en daarmee ook steeds meer mensen, inzage hebben in de persoonlijke gegevens van mensen zonder dat ze daarbij hoeven aan te geven waarom ze deze gegevens opvragen of hoe zij deze gegevens verder verwerken? Ziet u het gevaar als, zoals u eerder wenste, ook bijvoorbeeld banken toegang hebben tot dergelijke gegevens? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het verwerken van persoonsgegevens zonder dat daarbij kan worden aangegeven waarom de gegevens worden verwerkt zou inderdaad – behoudens uitzonderingen – ongeoorloofd zijn. Op iedere verwerkingsverantwoordelijke rust de verantwoordingsplicht (artikel 5, tweede lid, AVG). Zie voor de verdere beantwoording van deze vraag mijn antwoord op uw vragen over de datahonger van de overheid d.d. 18 mei 2022 (antwoord op de tweede vraag).7 Iedere organisatie die gegevens verwerkt, waaronder gegevens uit de BRP, moet voldoen aan de verplichting om inzage te kunnen geven in de doeleinden van de verwerking en eventuele verdere verwerkingen.
Vindt u het rechtvaardig dat slachtoffers van het toeslagenschandaal nog altijd geen inzicht hebben in welke gegevens met welke diensten zijn gedeeld? Zo nee, hoe kan het dat deze mensen al zo lang op antwoorden moeten wachten? Zo ja, kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In de systemen van Toeslagen staat niet geregistreerd of en welke informatie van gedupeerde ouders in het verleden is gedeeld met andere organisaties. Het is voor de medewerkers van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) daarom ook niet mogelijk om dit inzichtelijk te maken.
Wanneer gedupeerden in de FSV geregistreerd stonden, zijn zij door de Belastingdienst hierover geïnformeerd. De Belastingdienst informeert hen dan ook over de reden van registratie, wat de effecten van registratie zijn geweest en indien dit aan de orde is, met welke organisaties hun gegevens uit of over FSV zijn gedeeld.
Fraude Signaleringen Belastingdienst |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
In de brief van de Staatssecretaris van 22 april 2021 wordt gemeld dat binnengekomen signalen die als gevolg van het stopzetten van de fraudesignaleringsvoorziening (FSV) niet konden worden opgepakt op dat moment was opgelopen tot circa 13.000 signalen, inclusief Toeslagen. Om welk aantal gaat dit per 1 oktober 2022?1
Tijdens het vragenuur van 18 oktober jl. over berichtgeving in NRC2 heb ik het getal van 25.000 signalen in dat artikel bevestigd. Het betrof een interne schatting, die sindsdien is aangescherpt. De Belastingdienst ontvangt via verschillende kanalen intern en extern informatie die als «signaal» gekwalificeerd kan worden. Per maand komen er ongeveer 800 mails met signalen binnen in de postbussen die daarvoor hoofdzakelijk gebruikt worden. Hoeveel individuele signalen de mails precies bevatten kan alleen bepaald worden door ze inhoudelijk te beoordelen, wat nu niet gebeurt. Gegeven dit maandelijks aantal zijn er naar schatting 22.400 signalen binnengekomen sinds het stilleggen van dit signalenproces in juli 20203.
Daarnaast kunnen burgers vermoedens van (kleinschalige) belastingfraude schriftelijk bij het Belastingkantoor in de betreffende regio delen. Naar schatting betreft het enkele honderden signalen. Het valt niet precies te zeggen hoeveel signalen de brieven die langs deze weg zijn binnengekomen bevatten, omdat ze momenteel niet beoordeeld en als signaal geregistreerd worden.
Voor Toeslagen geldt dat de aanpak van misbruik en oneigenlijk gebruik, het Intensief Toezichtproces (ITO), stilligt en wordt herijkt. Op dit moment liggen er ongeveer 7.000 berichten waaraan nog geen gevolg is gegeven. Het proces zal geborgd en gefaseerd worden opgestart, naar verwachting in begin 2023. Dit betreft een ander proces dan het signalenproces van de Belastingdienst. De Staatssecretaris van Toeslagen en Douane zal u hierover verder informeren.
Op basis van de bovenstaande stromen zijn er dus naar schatting ongeveer 30.000 signalen binnengekomen sinds het uitzetten van de bovenstaande signalenprocessen. Dit is inclusief het aantal van 13.000 signalen tot april 2021. Ook dat aantal betrof een schatting.
Klopt het dat meldingen van fiscale fraude via Misdaad Anoniem wel doorgezonden worden naar de Belastingdienst, maar hier niet in behandelingen zijn genomen? Zo ja, om hoeveel meldingen gaat dat tussen 22 april 2021 en 1 oktober 2022? Zo nee, wat is de tijd tussen melding en het oppakken hiervan bij de Belastingdienst?
Meldingen via Meld Misdaad Anoniem worden beoordeeld door de informatiedesk FIOD. De FIOD pakt de signalen die relevant zijn voor strafrechtelijk onderzoek zelf op. De voor de Belastingdienst relevante meldingen worden doorgestuurd naar de Belastingdienst. Gegeven het stilliggen van dit signalenproces bij de Belastingdienst worden deze meldingen daar niet opgepakt, maar wel bewaard. In de periode van april 2021 tot oktober 2022 heeft de FIOD ongeveer 1.200 signalen van Meld Misdaad Anoniem zelf opgepakt en ongeveer 2.000 signalen naar de Belastingdienst doorgestuurd.
Klopt het dat meldingen bij een belastingkantoor wel worden doorgezonden naar de centrale Belastingdienst, maar hier niet in behandelingen zijn genomen? Zo ja, om hoeveel meldingen gaat dat tussen 22 april 2021 en 1 oktober 2022?
Er is binnen de Belastingdienst geen scheiding tussen lokale belastingkantoren en een «centrale Belastingdienst». Wel is het zo dat burgers vermoedens van (kleinschalige) belastingfraude schriftelijk bij het Belastingkantoor in de betreffende regio kunnen delen. Vóór het stilleggen van dit signalenproces werden deze meldingen vervolgens ook in dat kantoor opgepakt. Sindsdien worden deze meldingen inderdaad niet behandeld. Naar schatting betreft het enkele honderden signalen. Het valt niet precies te zeggen hoeveel signalen de brieven die langs deze weg zijn binnengekomen bevatten, omdat ze momenteel niet beoordeeld en als signaal geregistreerd worden.
Klopt het dat meldingen bij de informatiedesk Fiod niet in behandelingen zijn genomen? Zo ja, om hoeveel meldingen gaat dat tussen 22 april 2021 en 1 oktober 2022?
Dat klopt niet. Meldingen die binnenkomen bij de informatiedesk FIOD worden daar beoordeeld. De uitkomst van behandeling kan drieërlei zijn: Ten eerste kan de melding als niet-relevant worden beoordeeld en dan wordt deze afgesloten. Ten tweede kan het om een voor de FIOD relevante melding gaan. In dit geval blijft de melding binnen de FIOD en wordt daar behandeld. Ten derde kan de melding relevant zijn voor een partner, zoals de Belastingdienst. In dit geval wordt de melding naar desbetreffende partner doorgestuurd. Zoals hierboven uitgelegd behandelt de Belastingdienst deze meldingen momenteel niet.
Is het fraudebeleid naar de mening van de Staatssecretaris momenteel «in control»? Zo nee, welke acties en deadlines hiervoor lopen er momenteel nog?
De aanpak van fraude maakt onderdeel uit van de handhavingsstrategie van de Belastingdienst. De aanpak van fiscale fraude is belangrijk, omdat het niet opvolgen van fiscale fraude het maatschappelijk draagvlak voor het betalen van belasting aantast. Daarom vind ik het niet goed dat een deel van de signalen over mogelijke fraude op dit moment niet kan worden opgevolgd. Ik heb uw Kamer daar in het vragenuur van 18 oktober jl. en op 30 mei jl. met de voortgangsrapportage4 over het programma Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) nader over geïnformeerd. Er vindt desondanks nog steeds intensief en regulier toezicht plaats, zodat mogelijke fraude wordt aangepakt. Een voorbeeld hiervan is de aanpak van verhuld vermogen, die zich richt op het identificeren en tegengaan van het verhullen van inkomen en vermogen. Meldingen aan de FIOD die om onderzoek van de FIOD vragen worden nog steeds opgepakt. Er wordt ook de samenwerking gezocht met andere overheidsinstanties, bijvoorbeeld wanneer de reikwijdte van de mogelijke regelovertreding verder gaat dan het fiscale. Casussen uit het toezicht die kwalificeren voor het strafrecht worden overgedragen aan de FIOD. De FIOD is daarmee – onder gezag van het OM – een belangrijke speler in het opsporen en de bestrijding van fiscale fraude. De Belastingdienst werkt aan de versterking van de fraudeaanpak en het hervatten van het signalenproces met als doel de aanpak van fraude slagvaardiger en beter uitlegbaar te maken.
Het bericht ‘Onderzoek: Bonaire dreigt onder te lopen bij extreme klimaatverandering’ |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Onderzoek: Bonaire dreigt onder te lopen bij extreme klimaatverandering»1 en het onderhavige rapport van de VU Amsterdam, en heeft u kennisgenomen van de brandbrief van Greenpeace aan Minister-President Rutte?
Ja.
Wat vindt u van de conclusies van het rapport en deelt u de conclusies dat inwoners Bonaire grote risico’s lopen door de stijging van de zeespiegel, toenemende hitte en het afsterven van koraal?
Meerdere rapporten laten zien dat Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen nodig zijn om de gevolgen van klimaatverandering het hoofd te kunnen bieden. Het gaat bij klimaatadaptatiemaatregelen ook om het nu al maken van de juiste keuzes met name in de ruimtelijke ordening en inrichting van Caribisch Nederland. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
In het kader van het Natuur en Milieu Beleidsplan 2020–2030 (NMBP) voor Caribisch Nederland zal in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Ook is Bonaire voornemens om een Klimaattafel op te zetten om de gevolgen van klimaatverandering zo goed mogelijk op te vangen en een aanpak te formuleren die aansluit op de lokale context. De Minister voor Klimaat en Energie heeft hiervoor een kwartiermaker aangesteld. Hierbij zal zowel mitigatie als adaptatie aan de orde komen. Het Rijk kan bovendien de openbare lichamen met kennis en tools ondersteunen bij het opstellen van een adaptatiestrategie. Verder is in het kader van het kennisprogramma zeespiegelstijging een quickscan gedaan naar zeespiegelstijging in Caribisch Nederland en wordt in het kader van de klimaatscenario’s door het KNMI verder gekeken naar de klimaatverandering in Caribisch Nederland.
Bent u van mening dat er meer onderzoek nodig is naar de gevolgen van de klimaatverandering voor alle Caribische eilanden en Landen? Zo ja, hoe kan de Staatssecretaris vanuit haar coördinerende rol faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek is essentieel om een beeld te krijgen van de risico´s en de mogelijke maatregelen. Meer nog dan zeespiegelstijging gaat het in het Caribisch gebied om de combinatie van zeespiegelstijging, stormen en droogte. Er is meer inzicht nodig in deze effecten, om zo een goede inschatting te kunnen maken van de risico’s.
Er is al eerder onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland en aanvullend onderzoek staat in de planning. In 2017 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een quickscan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag in Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan ten aanzien van golfopzet. Ook kijkt het KNMI als onderdeel van het opstellen van de nationale klimaatscenario´s ook naar Caribisch Nederland, naar zeespiegelstijging, de ontwikkeling van stormen en het optreden van droogteperiodes daar. Met deze informatie kan de impact van de opwarming van de aarde op bijvoorbeeld de landbouw en de natuur beter in kaart worden gebracht. De uitkomsten, die in 2023 worden verwacht, kunnen worden verwerkt in een klimaateffectatlas en als bouwsteen worden gebruikt bij risicodialogen en bij besluitvorming in het kader van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting en bij het opstellen van adaptatiestrategieën.
Bent u, mede naar aanleiding van bovengenoemd onderzoeksrapport, van mening dat er overwegingen zijn de Klimaatwet ook van toepassing te kunnen laten zijn voor Caribisch Nederland? Raadpleegt u de eilanden hierover? Kunt u de Kamer schriftelijk informeren over de mogelijkheden en gevolgen indien Caribisch Nederland ook onder de Klimaatwet zou komen te vallen? Zo nee, waarom niet?
De Klimaatwet past binnen de context van de internationale en Europeesrechtelijke verplichtingen die voor Nederland gelden op het gebied van het tegengaan van klimaatverandering. Het VN Klimaatraamverdrag, de Overeenkomst van Parijs en ook de Europeesrechtelijke verplichtingen die daaruit zijn afgeleid, gelden alleen voor het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden. De Klimaatwet is dan ook alleen van toepassing op het terugdringen van broeikasgassen in het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden.
De regeringen van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten bepalen zelf hun standpunt over medegelding van het VN Klimaatraamverdrag en de Overeenkomst van Parijs. Voor medegelding is van belang dat deze landen hun uitvoeringsregelgeving op orde hebben. De Nederlandse Klimaatwet kan geen gelding krijgen in deze landen.
Het verbreden van het toepassingsbereik van de Klimaatwet naar Bonaire, Saba en Sint Eustatius ligt vanwege de Europese context van deze wet niet voor de hand. Dat neemt niet weg dat het kabinet het van belang acht om ook op Bonaire, Saba en Sint Eustatius de uitstoot van broeikasgassen te reduceren en de energievoorziening te verduurzamen. Een wettelijke regeling, specifiek voor deze eilanden, is daarvoor echter niet nodig. Ook zonder een wettelijke regeling kan er immers consistent klimaat(mitigatie)beleid worden gevoerd. Zo heeft het kabinet op 28 september 2022 bekend gemaakt de verduurzaming van de elektriciteitsproductie in Caribisch Nederland te steunen met 33,6 miljoen Euro (kamerstuk 32 813, nr. 1005). Hiermee wordt binnen enkele jaren een aandeel duurzaam behaald van gemiddeld 75 à 80%. Daarnaast is Bonaire voornemens een klimaattafel op te zetten om de uitdagingen op het gebied van klimaat beter in beeld te krijgen en tot integraal beleid te komen. Het kabinet heeft een kwartiermaker aangesteld die de opzet van deze klimaattafel zal faciliteren. Ook voor Saba en Sint Eustatius wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn voor een klimaattafel.
Internationale verdragen zoals het Verdrag van Parijs zijn uitsluitend door Nederland ondertekend en niet door de Caribische Landen in het Koninkrijk; worden, mede naar aanleiding van meer overleg inzake internationale klimaatverdragen, de Caribische Landen aangemoedigd om internationale klimaatverdragen medegeldig te verklaren? Zo ja, welke voordelen biedt dit voor de bescherming tegen klimaatverandering, toegang tot financiering voor klimaatadaptatie en het uitvoeren van implementatieplannen voor klimaatadaptatie?
De Overeenkomst van Parijs is voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden aanvaard voor het Europese deel van Nederland. Het is mogelijk de gelding van het verdrag voor wat betreft de gelding voor het Koninkrijk uit te breiden tot de andere delen van het Koninkrijk. De autonome landen binnen het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) kunnen zelf aangeven dat zij medegelding van het verdrag voor hun land wenselijk achten. De verdragsverplichtingen gelden dan ook in die delen van het Koninkrijk. Voor de uitvoering van het verdrag zal het nodig zijn uitvoeringswetgeving op te stellen.
Verdragspartijen hebben onder de Overeenkomst van Parijs verschillende rechten en voordelen. Ontwikkelingslanden kunnen aanspraak maken op financiering, capaciteitsopbouw en overdracht van technologie. Voor wat betreft het Koninkrijk zal de precieze uitwerking in de uitvoeringspraktijk van de landen vorm moeten krijgen.
Op welke wijze geeft de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties invulling aan haar coördinerende rol inzake klimaatverandering en de gevolgen voor de Caribische delen van het Koninkrijk en op welke wijze kan zij deze rol nog verder versterken onder andere door overleg met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat?
De openbare lichamen zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen van adaptatiestrategieën en het (ruimtelijk) sturen op een transitie naar meer weerbaarheid. Het Rijk is bereid de openbare lichamen hierbij te ondersteunen. Dit wordt onder andere gefaciliteerd via de samenwerking op het NMBP, dat door zowel de openbare lichamen als BZK, IenW en LNV getekend is, en via ondersteuning in de vorm van kennis en tools, zoals een klimaateffectatlas als basis voor stresstests. Ook de Klimaattafel die Bonaire momenteel opzet, zal hieraan bijdragen.
Het bericht ‘Tientallen klachten van misbruik en mishandeling in Gelders jeugddorp’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD), Simone Richardson (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen klachten van misbruik en mishandeling in Gelders jeugddorp»?1
Ja.
Zijn deze misstanden ook ter sprake gekomen bij het bezoek van de Staatssecretaris aan dit jeugddorp op 14 september jongstleden? Zo nee, waarom niet?2
Nee, deze misstanden zijn niet besproken. Voorafgaand aan mijn werkbezoek aan de Glind hebben mij geen signalen bereikt over misstanden. Indien dat wel het geval was, was ik het gesprek hierover zeker aangegaan.
Hebben externe toezichthouders al eerder signalen bereikt over onveilige omstandigheden in jeugddorp de Glind? Zo ja, vanaf wanneer waren deze externe toezichthouders hiervan op de hoogte en welke stappen zijn toen ondernomen? Zo nee, hoe kan het dat dit nog niet bekend was bij de betrokken toezichthouders?
In de periode 2018 tot begin oktober 2022 ontving de IGJ 8 signalen en 5 meldingen over zorgaanbieders uit de Glind. Bij iedere melding bepaalt de IGJ welke vervolgstappen nodig zijn. Dat kan onmiddellijke actie zijn, maar het kan ook zijn dat de IGJ een zorgaanbieder bijvoorbeeld vraagt om zelfstandig onderzoek te doen. Meldingen die de IGJ ontvangt over geweld, misbruik of grensoverschrijdend gedrag binnen een gezinshuis, worden altijd opgevolgd. Ook neemt de IGJ meldingen die worden ontvangen mee in toekomstig toezicht. Veel van de zorgaanbieders in de Glind betreffen gezinshuizen.
Over de precieze inhoud van meldingen en de afhandeling doet de IGJ nooit mededelingen. Dat is vanwege de vertrouwelijkheid van de informatie en de privacy van betrokkenen. En omdat meldingen (ook oudere) meegenomen kunnen worden in toekomstig toezicht of onderdeel zijn van lopend toezicht.
Hoe reflecteert u op de constatering van oud-pleegkinderen dat sprake is van een gesloten systeem dat vermeende daders de hand boven het hoofd hield? Welke stappen worden nu ondernomen ten aanzien van de zorgaanbieder?
Het is zeer te betreuren dat oud-pleegkinderen geen klacht durfden in te dienen of aangifte durfden te doen tegen vermeende daders van de misstanden in de Glind. Het gesloten systeem zoals in de uitzending van omroep Gelderland over de Glind in de jaren ‘80 en ‘90 is beschreven, is inmiddels veranderd. Het is sinds het begin van de jaren ‘90 niet meer verplicht om als hulpverlener in De Glind te wonen. Voor de gezinshuiskinderen wordt gekeken wat een passende school/ opleiding voor hen is, waardoor zij ook buiten de Glind naar een reguliere basisschool of school voor voortgezet onderwijs kunnen gaan.
In 2016 is de Stichting Jeugddorp de Glind opgericht, naast Stichting Intermetzo (de voorganger van Pluryn), die ook gezinswonen aanbiedt als zorgaanbieder. Ook andere zorgaanbieders hebben zich ondertussen gevestigd in het dorp met één of meerdere gezinshuizen, woonvormen of logeervoorzieningen. De verschillende zorgaanbieders werken binnen het dorp samen op het gebied van bijvoorbeeld vrijetijdsvoorzieningen. Intercollegiaal overleg of het bespreken van het (vermoeden) van misstanden kan hierdoor makkelijk plaatsvinden tussen professionals die geen afhankelijkheidsrelatie ten aanzien van elkaar hebben in de privésfeer.
De grootste franchise-gevende organisatie van gezinswonen (Gezinshuis.com) heeft sinds enkele jaren geen kantoor meer in de Glind en daarmee geen directe belangen, anders dan het vertegenwoordigen van haar formule bij zorgaanbieders en bij een groot deel van de gezinshuizen in het dorp. De positionering van Gezinshuis.com buiten de Glind draagt bij aan haar onafhankelijke positie.
De lopende meldingen en signalen die over de betrokken zorgaanbieders worden gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zullen zorgvuldig door de IGJ worden behandeld en zo nodig worden onderzocht. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe wordt recht gedaan aan de groep oud-pleegkinderen die hun verhaal hebben verteld? Hoe wordt erop toegezien dat deze oude meldingen alsnog worden behandeld?
Pluryn heeft een telefoonlijn opgezet voor deze groep slachtoffers.
Pluryn is ook onderzoek aan het voorbereiden. Ik heb begrepen dat ze zowel onderzoek laten doen naar de stukken die in de archieven bewaard zijn, als methodologisch onderzoek, bijvoorbeeld door middel van focusgroepen met (oud)medewerkers en (oud)cliënten. De uitkomsten van beide onderzoeken zijn bedoeld om zowel helder te krijgen wat er gebeurd is met meldingen, maar ook om te leren hoe nu en in de toekomst om te gaan met (gevoelens van) onveiligheid van cliënten en medewerkers en dit te voorkomen.
Slachtoffers kunnen ook bellen met de telefoonlijn van Slachtofferhulp Nederland. Zij bieden hulp en ondersteuning en geven persoonlijk advies aan onder meer slachtoffers van geweld of seksueel misbruik.
Slachtoffers die tussen 1945–2019 slachtoffer zijn van geweld en behoefte hebben aan een luisterend oor of zoekende zijn naar hulp of ondersteuning, kunnen bellen met de telefoonlijn van het Centraal Informatie en Expertisepunt. Dat is speciaal opgericht voor slachtoffers van geweld. Er is ook een mogelijkheid tot chatten.
Indien zij dit nog niet gedaan hebben, kunnen de slachtoffers ook een financiële tegemoetkoming vragen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Mensen die tussen 1945–2019 als minderjarige onder verantwoordelijkheid van de overheid in aanraking kwamen met geweld in de vorm van jeugdzorg waar zij verbleven, komen in aanmerking voor deze vergoeding.
Zijn er voldoende mogelijkheden voor bewoners en jeugdbeschermers om veilig meldingen te doen, intern en extern, van onveilige situaties binnen het jeugddorp? Zijn bewoners en jeugdbeschermers hier ook voldoende van op de hoogte?
Er zijn nu diverse mogelijkheden voor bewoners maar ook voor jeugdbeschermers om veilig een melding te doen, indien zij over een zorgaanbieder klachten hebben, of onveiligheid of geweld ervaren. De mogelijkheden voor het doen van meldingen en het indienen van klachten zijn bekend bij de jeugdbeschermers en ook bewoners weten waar zij terecht kunnen bij klachten of onveilige situaties.
Allereerst hebben kinderen, ouders en pleegouders, op grond van de Jeugdwet, klachtrecht. Jeugdhulpaanbieders waaronder gezinshuizen moeten een klachtenregeling opstellen waarin in ieder geval voorzien wordt in een klachtencommissie met een onafhankelijk voorzitter die de klachten kan behandelen. Wordt de klacht niet naar tevredenheid afgehandeld dan kan de klager zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman.
Er bestaat tenslotte ook de mogelijkheid een tuchtklacht in te dienen.
Daarnaast moeten jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen beschikken over een onafhankelijk vertrouwenspersoon, zoals een vertrouwenspersoon van het AKJ (Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg). Jeugdigen en hun ouders kunnen daar terecht voor hulp bijvoorbeeld bij het indienen van een (tucht)klacht over een jeugdhulpaanbieder. De vertrouwenspersoon van het AKJ komt in het geval van een gezinshuis vier keer per jaar langs om een gesprek te voeren met de jeugdige. Bij klachten kan ook een gesprek worden gevoerd met de betreffende jeugdprofessional eventueel in aanwezigheid van diens leidinggevende. Indien sprake is van acuut gevaar dan kan de vertrouwenspersoon de situatie zelf signaleren bij de IGJ.
Er kan ook gemeld worden bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) van de IGJ. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen zetten.
Naast het LMZ heeft de IGJ een apart meldpunt voor (ex-)medewerkers en zorgaanbieders.
Zijn er op dit moment overeenkomstige signalen bekend bij andere jeugdinstellingen?
De IGJ zal meldingen door jeugdhulpaanbieders en signalen en meldingen die bij het LMZ binnen komen over jeugdinstellingen zorgvuldig behandelen en zo nodig onderzoeken. Over de inhoud van deze signalen en meldingen en over de afhandeling ervan doet de IGJ nooit mededelingen in verband met de vertrouwelijkheid van de informatie en de privacy van betrokkenen.
Bent u bereid om breder onderzoek te doen naar veilige leefomstandigheden binnen dit soort woonvormen naar aanleiding van deze casus en de Kamer hierover voor het einde van het jaar te informeren? Zo nee, waarom niet?
Begin dit jaar heb ik het onderzoek naar veiligheidsbeleving onder jongeren in de jeugdzorg met verblijf naar uw Kamer gestuurd3. In mijn beleidsreactie en eveneens in het door de Tweede Kamer aangevraagde VSO heb ik aangegeven dat ik dit onderzoek naar veiligheidsbeleving in 2023 wil herhalen.
Specifiek naar aanleiding van deze casus heeft zorgaanbieder Pluryn aangegeven dat zij onderzoek gaan laten uitvoeren over wat er in de Glind gespeeld heeft. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven voert de tijdelijke regeling slachtoffers jeugdzorg uit waarmee slachtoffers die tussen 1945–2019 in de jeugdzorg verbleven een tegemoetkoming kunnen krijgen van € 5.000. Ik wil een onderzoek laten uitvoeren naar de gegevens die het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft opgehaald bij het uitvoeren van de regeling. Uit de gegevens van het Schadefonds Geweldsmisdrijven zijn mogelijk rode draden of patronen te herkennen waaruit lessen kunnen worden getrokken om de veiligheid van jeugdigen waar nodig te verbeteren. Een extra onderzoek voordat deze onderzoeken zijn uitgevoerd, heeft hierdoor op dit moment weinig meerwaarde.
Het bericht 'Inspectie: NS heeft onvoldoende zicht op gevaarlijke situaties' |
|
Bouchallikh , Fahid Minhas (VVD), Lisa van Ginneken (D66), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u de onderstaande vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk, maar uiterlijk voorafgaand aan het debat over de huidige situatie bij de NS beantwoorden?
Ja, ik stuur u de vragen voorafgaand aan de hoorzitting met NS op woensdag 19 oktober.
Wat is uw appreciatie van de berichtgeving in het NRC dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van mening is dat de NS te weinig zicht heeft op gevaarlijke situaties in treinen?1
In het onderhavige geval heeft de ILT op verzoek van het «Huis voor klokkenluiders» een onderzoek gedaan. De ILT heeft op basis van het onderzoek geen acute veiligheidsrisico’s vastgesteld. Ook is er geen sprake van een tekortkoming of overtreding. De ILT ziet wel kwetsbaarheden in de processen omtrent veiligheid en heeft NS hierover aangeschreven. NS heeft dit signaal opgepakt. De opvolging ervan blijft de ILT in haar regulier toezicht monitoren.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te gelasten naar de gang van zaken sinds de eerste melding van de klokkenluider?
De ILT heeft in de afgelopen jaren zorgvuldig contact met de klokkenluider gehad. Dat heeft mede geleid tot het ILT-onderzoek. Vooralsnog zie ik geen reden om aanvullend onderzoek uit te laten voeren.
Kunt u de brief en het onderzoek van 2020 en 2021 van de ILT waarin de problemen (bij de NS-directie) aan de kaak worden gesteld met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, bijgevoegd bij de beantwoording van de vragen ontvangt u de brief van de ILT aan NS2 en de reactie van NS daarop3. Dergelijke brieven worden op dit moment niet actief openbaar gemaakt, maar in overleg met betrokkenen is een uitzondering mogelijk.
Klopt het dat de klokkenluider heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen deze openbaring?
Na de recente publicatie in NRC heeft de ILT contact gezocht met de klokkenluider om te verifiëren of de klokkenluider geen bezwaar had tegen openbaarmaking. Dit heeft ertoe geleid dat de ILT de afhandelingsbrief nu openbaar maakt.
Kunt u toelichten waarom de ILT een onderzoek gericht op technische problemen waarbij mogelijk de veiligheid van treinstellen en daarmee reizigers in het geding was «te kostbaar» achtte en zodoende een kleiner en afgebakend onderzoek heeft ingelast?
De ILT heeft een zeer uitgebreid onderzoek ingesteld op het (onderhouds-)proces. Het kostenaspect heeft daarbij geen rol gespeeld. De technisch-inhoudelijke kant is door NS (driemaal) intern en door een extern bureau onderzocht en beoordeeld.
Kunt u ingaan op de actuele stand van zaken met betrekking tot het onderhoud aan treinstellen?
NS heeft mij geïnformeerd dat het aantal verstoringen in de treindienst als gevolg van technische problemen in de afgelopen jaren niet toegenomen is.
Zijn de in het bericht van NRC genoemde problemen inmiddels verholpen?
Op 18 juli 2022 heeft de ILT de hierboven aangehaalde en in bijlage 2 opgenomen brief van NS ontvangen, waarin is beschreven hoe NS opvolging geeft aan de conclusies en bevindingen van de ILT. In het reguliere overleg tussen de ILT en NS worden de hierin beschreven verbetermaatregelen zorgvuldig gevolgd. De eerste verbetermaatregelen zijn in een bijeenkomst in september 2022 met de ILT gedeeld. Verder worden de vorderingen die hiermee gemaakt worden meegenomen in een reguliere audit door de ILT die begin 2023 uitgevoerd zal worden.
Is er sprake van een acuut gevaar voor reizigers van de NS?
De ILT ziet geen acuut gevaar voor de reizigers van NS. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Wanneer zijn bij de NS-directie de eerste signalen ontvangen dat er sprake is van nalatigheid bij het onderhoud aan de treinen? Wanneer bereikten deze signalen u?
Mijn ambtsvoorganger is begin 2020 door de klokkenluider benaderd. Omdat het hier het veiligheidsbeheersysteem van NS betreft, ligt hier een rol voor de ILT. De ILT is in het voorjaar van 2020 door NS over eerste signalen over mogelijk nalatig onderhoud geïnformeerd. Aansluitend is dit door het «Huis voor klokkenluiders» bij de ILT gemeld. Op verzoek van het «Huis voor klokkenluiders» heeft ILT onderzoek hiernaar uitgevoerd.
Kunt u cijfers delen over de hoeveelheid treinstellen die te maken hebben gehad met onnodige vertragingen of uitval als gevolg van nalatigheid bij het onderhoud?
NS heeft mij geïnformeerd dat er geen treinstellen zijn uitgevallen of onnodige vertraging hebben gehad als gevolg van nalatigheid bij het onderhoud.
Kunt u ingaan op de stappen die de NS sinds het signaal van de ILT heeft genomen om de processen te verduidelijken en beheersen?
NS verwijst hiervoor naar de stappen zoals beschreven in de hierboven aangehaalde en in bijlage 2 opgenomen brief van NS aan de ILT van 18 juli 2022.
Beschikt de NS inmiddels over een informatiesysteem waarmee bijgehouden kan worden welke treinen nieuwe of gereviseerde onderdelen bevatten, of welke treinen onderdelen bevatten die aan vervanging toe zijn?
NS heeft mij geïnformeerd dat zij hiervoor een softwaresysteem hebben, waarin per treinstel bijgehouden wordt wanneer welk onderhoud gepland en uitgevoerd is, inclusief geplande vervanging met nieuwe of gereviseerde onderdelen.
Hoe vaak is het voorgekomen dat een volledig treintype of groep treinstellen met een te controleren onderdeel is teruggeroepen, waar mogelijk sprake was van een defect aan een enkel treinstel?
NS heeft mij geïnformeerd dat er in de periode 2021 en 2022 vijf controleacties zijn geweest die te herleiden zijn tot defecte onderdelen. Alle controleacties zijn uitgevoerd tijdens de nacht of andere rustige momenten, waardoor reizigers volgens NS geen hinder van het defect hebben ondervonden. NS informeert mij verder dat de inrichting van «tracking-and-tracing» geen verschil had gemaakt voor de doorlooptijd of kosten van de controleacties. Het door NS gebruikte softwaresysteem verschaft volgens NS voldoende informatie of slechts een enkel treinstel of alle treinstellen gecontroleerd moeten worden.
Worden situaties waar bijvoorbeeld deuren spontaan open of dicht gaan of remmen vastzitten op dit moment adequaat geregistreerd?
NS heeft mij geïnformeerd dat deze situaties adequaat geregistreerd worden in het softwaresysteem.
Zo ja, hoe is dat geborgd en hoe houdt u daar toezicht op?
Zie tevens het antwoord op vraag 15. Als er sprake is van een veiligheidsstoring wordt dit door NS door middel van een ingevuld formulier «melding bijzonder voorval» gemeld bij de ILT. Als op basis hiervan gevaarlijke situaties kunnen ontstaan voert de ILT nadere inspecties uit. Overigens voert de ILT vanzelfsprekend niet alleen naar aanleiding van dergelijke meldingen inspecties uit.
Hoeveel ernstige situaties, waarbij bijvoorbeeld een trein ontspoorde, zijn bij u bekend die te herleiden zijn tot de genoemde problematiek?
De ILT heeft bij het onderzoek gebruik gemaakt van twee casussen: de ontsporing op emplacement Binckhorst op 2 januari 20204 en de problematiek van de deursluitingen. Het is ILT niet bekend hoeveel ernstige situaties verder te herleiden zijn tot de genoemde problematiek.
Ziet u aanleiding strengere afspraken te maken over de informatie die de NS aan bijvoorbeeld de ILT moet verschaffen ten behoeve van toezicht en handhaving in het programma van eisen (PvE) van de hoofdrailnetconcessie (HRN)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De ILT heeft geen behoefte aan meer informatie. Alle bijzondere voorvallen moeten gemeld worden door middel van de daarvoor bestemde meldingskanalen. Daarnaast vindt er regelmatig overleg plaats tussen de ILT en NS op strategisch directieniveau, op tactisch niveau tussen de veiligheidsafdeling van NS en de Toezichteenheid Rail van de ILT en op operationeel niveau.
Kunt u de berichtgeving in het NRC bevestigen dat actief is verhuld dat sprake was van een technisch defect, in plaats van een menselijke fout, in augustus 2021 toen een reiziger aan de buitenkant van een trein is meegesleurd met een trein?
Nee, de ILT heeft op 24 augustus 2021 via de gebruikelijke wijze deze melding van NS ontvangen. Naar aanleiding van dit incident heeft de ILT opdracht gegeven aan NS om hiervoor testen uit te voeren en om aanvullende informatie te verstrekken. Op 27 augustus 2021 heeft de ILT vastgesteld dat deze testen zijn uitgevoerd en dat de zogenaamde inklembeveiliging naar behoren en volgens de daaraan gestelde eisen heeft gefunctioneerd.
Indien hier sprake is geweest van verhulling van de gang van zaken, welke sancties beoogt u richting NS?
Ik heb niet kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van verhulling van de gang van zaken.
Het bericht 'Tweede pony in korte tijd aangevallen in Wittelte' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is er een compleet/volledig register van alle aanvragen en meldingen bij Bij12 van vermoedelijke wolvenschade?1
De registratie van de aanvallen wordt, in opdracht van de provincies, uitgevoerd door BIJ12. Deze registratie is openbaar beschikbaar2. De bij BIJ12 gemelde aanvallen, waarbij de wolf als dader niet is uit te sluiten, worden geregistreerd. Voor de beantwoording van uw vragen heb ik informatie opgevraagd bij BIJ12. Mijn ministerie heeft geen rol of bevoegdheid bij deze registraties.
BIJ12 registreert ook de ingekomen telefonische meldingen die niet in behandeling worden genomen omdat wolvenschade als onwaarschijnlijk wordt beoordeeld. Deze worden elke drie maanden openbaar gemaakt in de zogenoemde «Tussenrapportage wolf»3.
Dit betrof in de periode vanaf 2015 tot begin november 2022, op een totaal van 773 meldingen, 54 meldingen die niet in behandeling zijn genomen. De reden voor het niet in behandeling nemen ligt in het feit dat de beoordelaar vanuit BIJ12 na overleg met de dierhouder tot de conclusie kwam dat de verwondingen en de situatie waarin deze plaatsvonden aanleiding gaven te oordelen dat een wolf niet de oorzaak was of dat de melding te oud was om nog te kunnen beoordelen. Het besluit tot het niet in behandeling nemen van een melding ligt bij BIJ12 en hoeft niet in overeenstemming met de veehouder te zijn.
Als dit register er is, is dit register dan inclusief de meldingen van mensen die telefonisch direct al bij wolvenschade zijn afgewezen?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, bij hoeveel meldingen is zo’n afwijzing het geval geweest? Op welke grond vond die afwijzing plaats?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, op welke wijze houdt BIJ12 dan het overzicht op het totale aantal binnengekomen meldingen van wolvenschade?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat een taxateur altijd langs voor onderzoek naar een gemelde wolvenschade bij grotere landbouwhuisdieren zoals koeien en paarden? Zo ja, bij hoeveel pony’s en paarden is de taxateur in 2021 en 2022 langs geweest voor onderzoek? Hoe vaak heeft hij daar ook daadwerkelijk een monster genomen?
Indien een melding zodanig wordt beoordeeld dat schade door een wolf niet uit te sluiten is, geeft BIJ12 opdracht aan het taxatiebureau om bij de dierhouder langs te gaan. In alle gevallen wordt dan een onderzoek aan het dier verricht, DNA-monsters afgenomen, de veldsituatie beoordeeld en een taxatie opgemaakt.
Er zijn in 2021 bij BIJ12 geen meldingen van vermoedelijke wolvenschade bij pony's binnengekomen. In 2021 hebben er dan ook geen taxaties op deze diersoort plaatsgevonden. In 2022 zijn negen taxaties op pony's uitgevoerd. In twee van deze negen gevallen was het niet mogelijk om DNA af te nemen, vanwege het ontbreken van uitwendige verwondingen.
Zo nee, wat was de reden van niet langsgaan voor onderzoek en/of bemonstering na een melding?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat een taxateur enkel op basis van foto’s/beeldmateriaal kan besluiten om verder geen onderzoek ter plaats uit te voeren? Zo ja, worden foto’s/beeldmateriaal door een tweede taxateur geverifieerd?
Nee. Er vindt een eerste beoordeling door een BIJ12-consulent plaats op basis van door de diereigenaar aan BIJ12 doorgegeven foto's en situatiebeschrijving. Naar aanleiding van deze beoordeling wordt door BIJ12 besloten of een onderzoek ter plaatse zal plaatsvinden. Bij het onderzoek ter plaatse voert de taxateur het gehele onderzoek uit, inclusief het maken van beeldmateriaal, conform opdracht. Uiteindelijk vindt op basis van de beschikbare informatie een eindbeoordeling plaats door BIJ12 die tot een besluit leidt. Bij gebrek aan een DNA-uitslag kan ook een oordeel worden gegeven op basis van andere informatie, zoals foto's.
Kan er, zowel door bedrijven als particulieren, bezwaar tegen een besluit van BIJ12 worden aangetekend, om, op basis van telefonisch en/of digitale beeldinformatie, niet langs te komen voor onderzoek en afnemen van een DNA-monster bij (vermeende) wolvenschade?
De beslissing van BIJ12 om niet langs te komen gebeurt na overleg met de dierhouder. Dit betreft op dit moment geen besluit waartegen bezwaar kan worden ingediend en om die reden wordt door BIJ12 niet gewezen op een mogelijkheid tot bezwaar. Het lid Van der Plas wijst, mijn inziens terecht, op deze lacune en ik ben het met haar eens dat het goed zou zijn indien schademelders tegen een beslissing van BIJ12 in het geweer kunnen komen, zowel tegen het niet ter plaatse komen beoordelen als tegen de beoordeling zelf. In dat kader zal ik met de provincies in gesprek gaan om te kijken of de werkwijze rond de schadeafhandeling door BIJ12 kan worden aangepast zodat deze mogelijkheid wel ontstaat.
Zo ja, worden melders van schade direct op deze mogelijkheid tot bezwaar gewezen?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Is het bekend én openbaar hoeveel meldingen van wolvenschade er in 2021 en 2022 in totaal zijn gemaakt, hoeveel hiervan zonder nader onderzoek ter plaatse zijn afgewezen en hoe vaak tegen de werkwijze van BIJ12 bezwaar is ingediend?
In totaal zijn er in 2021 en 2022 499 meldingen van vermoedelijke wolvenschade door BIJ12 behandeld. Hiervan zijn 16 meldingen niet opgevolgd. Dit betroffen te oude meldingen, meldingen waarbij de kadavers al waren afgevoerd of meldingen waarbij het schadebeeld niet overeenkwam met schade veroorzaakt door een wolf.
In 2021 zijn 3 bezwaren ingediend tegen beslissing van BIJ12 over een wolvenschadedossier. In 2022 zijn tot nu toe 31 bezwaren ingediend. Deze in totaal 34 bezwaren handelen niet over de afgewezen meldingen, maar gaan over andere wolvenbesluiten, zoals de hoogte van de tegemoetkoming.
Hoe verhouden zich deze cijfers tegenover het totale aantal klachten over BIJ12?
Er zijn in 2021 10 klachten en in 2022 in totaal 7 klachten door BIJ12 ontvangen.
Deze klachten betroffen geen wolvenschademeldingen. In totaal zijn er in 2021 en 2022 bij BIJ12 451 bezwaren ingediend, waarvan 34 betrekking hebben op wolvenschade.
Indien er geen gegevens zijn over meldingen van wolvenschade in 2021 en 2022, die zonder nader onderzoek ter plaatse direct zijn afgewezen, deelt u dan de mening dat die cijfers er wel zouden moeten komen? Deelt u ook de mening dat er een volledig overzicht van gemelde wolvenschade moet komen, inclusief de meldingen die direct worden afgewezen voor nader onderzoek, mét vermelding van de reden van afwijzing?
BIJ12 publiceert elke drie maanden een «Tussenrapportage wolf»; hierin worden deze cijfers openbaar gemaakt.
Bestaat er een mogelijkheid voor bedrijven/burgers voor een vorm van erkende contraexpertise bij wolvenschade, zoals bijvoorbeeld DNA-afname door een erkend dierenarts en vervolgens onderzoek door een gecertificeerd (Europees) laboratorium?
Het staat een ieder vrij om een contra-expertise aan te vragen. De instituten waar BIJ12 mee samenwerkt hebben bepaald dat er bij hen geen contra-expertise kan plaatsvinden ter voorkoming van een dubbele rol. De provincies en BIJ12 maken gebruik van onafhankelijke en deskundige expertise bij afname en analyse. Bij de analyse wordt gebruik gemaakt van wetenschappelijk verantwoorde, meest up-to-date en geharmoniseerde methodiek op basis van Europees afgestemde standaarden. Door deze internationale afstemming (binnen het zogeheten CEWolf-consortium4) vinden er tevens periodiek validaties plaats van de ingezette methodes om de kwaliteit en effectiviteit te borgen. Daarnaast zijn CEwolf-labs gebonden aan strikte institutionele regels van wetenschappelijke ethische normen.
De uitvoering van de contra-expertise zal dus door betrokkene zelf ter hand genomen moeten worden. Er vindt geen attendering of uitvoering plaats door BIJ12. Een contra-expertise sluit niet aan op de onderzoeksmethodiek die BIJ12 namens de provincies hanteert, waardoor er door BIJ12 geen uitspraak over kan worden gedaan of advies over gegeven kan worden, aldus BIJ12.
Zo ja, worden melders van wolvenschade hierop geattendeerd?
Zie antwoord vraag 14.
Zo nee, wat is de reden dat deze mogelijkheid niet wordt geboden?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat met name bij paarden de lokale dierenarts vaak eerder ter plekke zal zijn, dan een taxateur van BIJ12? Deelt u tevens de mening dat bij beenwonden direct met behandelen moet worden gestart om een infectie te voorkomen? Zijn er voor deze situatie uitzonderingsbepalingen ten aanzien van DNA-afname getroffen, waarbij te denken valt aan veiligstellen van DNA door een dierenarts? Zo nee, waarom niet?
Nee, de snelheid waarmee een taxateur ter plekke kan zijn zal per situatie verschillen. Vaak zal een lokale dierenarts eerder ter plekke kunnen zijn. BIJ12 wijst de dierhouder er op dat, in geval van gewonde dieren, dierenleed zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. Behandeling door een dierenarts is daardoor mogelijk. In overleg wordt bepaald hoe DNA-sporen kunnen worden veiliggesteld. Dit kan alleen na overleg met BIJ12 in specifieke situaties, bijvoorbeeld als er alleen gewonde dieren zijn die nog te helpen zijn, ook door een dierenarts plaatsvinden. Ook via begeleidende brochures worden betrokkenen hieropgewezen5.
Kunt u aangeven welke stimulatie inmiddels heeft plaatsgevonden en wat de stand van zaken hierin is en waar die stimulatie toe heeft geleid, gezien het feit dat u in een Kamerstuk schrijft dat «genetisch referentiemateriaal van wolven nu versnipperd aanwezig is bij diverse Europese instituten en onderzoekers» en dat u daarom zal «stimuleren dat materiaal beter kan worden uitgewisseld, ook met Nederland» en dat daarmee dan «zowel in ons eigen land als op Europese schaal het identificeren van wolven zal worden vereenvoudigd»?2
De provincies hebben opdracht gegeven aan Wageningen Environmental Research (WEnR) om gebruik te maken van de best beschikbare data ten behoeve van genetisch referentiemateriaal. In de praktijk betekent dit dat, nadat door WEnR een genetisch profiel van een wolf is geïdentificeerd, gebruik gemaakt wordt van de Europese database die bij Senckenberg aanwezig is. Hierin worden alle unieke profielen bijgehouden van wolven die door deelnemers van het CEwolf-consortium (waaronder WEnR) zijn geïdentificeerd. Elk individu in deze database krijgt een eigen unieke code toegewezen, bestaande uit GW-volgnummer-geslacht (GW = Genetische wolf). Zodra in Nederland een niet eerder vastgesteld genetisch profiel wordt aangetroffen, wordt dit profiel doorgestuurd naar deze databank en wordt daar gecheckt of dit profiel reeds bekend is onder een bepaalde code. Dit kan informatie opleveren over waar het dier zich eerder bevond. Wordt een bepaald individu na verloop van tijd door een CEwolf-partner in een ander land waargenomen, dan wordt dit doorgeven aan de landen waar het dier eerder aanwezig was.
Zoals blijkt uit de overzichten van BIJ12, kunnen hiermee wolven individueel worden geïdentificeerd.
In hoeverre kan nu van elkaars genetische databases gebruik worden gemaakt? Kunnen ook onafhankelijke buitenlandse, Europese instituten (zoals ForGen) nu gebruik maken van bijvoorbeeld de Nederlandse database? Zo nee, waarom niet?
Gebruik maken van genetische databases van andere partijen is uitsluitend mogelijk indien de data volgens eenzelfde geharmoniseerde en gestandaardiseerde methode verzameld en geanalyseerd is. Deelnemers binnen het CEWolf-consortium (onafhankelijke wetenschappelijke universiteiten en instituten) werken volgens dezelfde methode, waardoor zij gebruik kunnen maken van elkaars data. Data die op andere wijzen zijn geanalyseerd, zijn niet met elkaar uitwisselbaar of verenigbaar. Dit laatste doet zich voor tussen de Nederlandse database en die van ForGen. Via de website van BIJ12 zijn de analyseresultaten beschikbaar voor alle geïnteresseerde instituten.
Deelt u de mening dat, bij aanvallen op grotere landbouwhuisdieren, het juist ook hier van belang is om de activiteiten en voorkeuren van wolven te monitoren? En een zo volledig mogelijke database op te bouwen?
Monitoring is primair een taak van de provincies en vindt plaats volgens de afspraken gemaakt in het Interprovinciale Wolvenplan en Monitoringsplan wolf7.
Kunt u aangeven hoe uw visie zich verhoudt tot de huidige provinciale beleidsvoornemens om afrasteren tegen zwervende wolven als een «vanzelfsprekende voorwaarde» te gaan beschouwen, voor compensatie bij schade door zwervende wolven, gezien het feit dat u bij de aanwijzing van de wolf als beschermde inheemse diersoort schrijft dat «de lasten voor burgers en bedrijven, die voortvloeien uit de aanwijzing, blijven naar verwachting beperkt. Veehouders zullen schade kunnen ondervinden in het geval een wolf een prooi zoekt onder hun vee. Provincies en Faunafonds geven daarbij aan dat in het geval van een zwervende, individuele wolf, niet kan worden geëist dat agrariërs preventieve maatregelen nemen. De enkele zwervende wolf, die Nederland aandoet, zal hier maar kort verblijven en bijzonder schuw zijn. Preventieve maatregelen zijn kostbaar en niet effectief zolang niet duidelijk is in welk gebied een wolf zich ophoudt en hoelang hij daar blijft.»? Dus dat u enkel schade door zwervende wolven wil gaan vergoeden, wanneer er «wolvenproof» tegen zwervende wolven is afgerasterd?3
Het huidige Interprovinciaal Wolvenplan gaat uit van een normstelling die voor het provinciaal beleid het uitgangspunt is voor de inzet van preventieve maatregelen. In het kader van de lopende actualisering van het Interprovinciaal wolvenplan wordt hierover nog nader gesproken door provincies.
Het beleid rond vergoeding van schade door wolven is een provinciale bevoegdheid. Het is aan provincies om te bepalen hoe hieraan invulling wordt gegeven.
Is er bij de definiëring van het «beperkt blijven van de lasten» aan een plafond gedacht? Dus op welk moment zijn de lasten voor burgers en bedrijven, die voortvloeien uit de aanwijzing van de wolf als beschermde inheemse diersoort, dan niet meer «beperkt» te noemen als het gaat om schade en preventieve maatregelen?
Zie antwoord vraag 21.
Indien dat plafond nog niet is gedefinieerd, wat acht u acceptabel?
Zie antwoord vraag 21.
Zijn bij het definiëren van die «beperkte lasten» ook de arbeids- danwel loonlasten in acht genomen (zoals niet alleen plaatsen of verplaatsen van afrasteringen, maar ook de terugkerende lasten zoals wekelijks maaien onder de onderste – op 20 centimeter hangende – draden en/of bijvoorbeeld de verzorging en africhting van waakhonden)?
Het definiëren van lasten is een bevoegdheid van de provincies. In de tegemoetkomingsregeling die voor provincies als uitgangspunt geldt, wordt uitgegaan van een tegemoetkoming van de directe kosten, waaronder begrepen de kosten van de dierenarts en kosten van de afvoer van de gedode dieren. In de provinciale subsidieregelingen voor preventieve middelen wordt uitgegaan van een bijdrage in de investeringskosten van de maatregelen. Er is dus niet voorzien in vergoedingen voor indirecte kosten, zoals arbeids- en loonkosten.
Zo nee, waarom zijn deze (terugkerende) lasten niet meegenomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 21 tot en met 23 heb aangegeven, is het beleid rond vergoeding van schade door wolven een provinciale bevoegdheid. Het is derhalve aan de provincies om te bepalen welke lasten voor vergoeding in aanmerking komen.
Momenteel wordt door provincies gewerkt aan een actualisering van het Interprovinciaal Wolvenplan. Hierbij wordt ook gekeken naar de werkwijze rond schadeafhandeling door BIJ12.
Indien inderdaad alle dierenhouders moeten gaan afrasteren, is dit dan ook m.e.r.-plichtig, gezien het feit dat besluiten vanuit de overheid die van grote invloed zijn op onze leefomgeving alleen mogen worden genomen, nadat een milieueffectrapportage (m.e.r.) heeft plaatsgevonden? Immers, met een draad op 20 cm hoogte kunnen egeltjes, dassen, hazen en konijnen etcetera niet meer migreren en door de hoogte van de afrastering 1.10 à 1.20 meter met 4.500 volt kunnen de reeën en ander groot wild geen gebruik meer maken van de weilanden?
Activiteiten waarvoor de mer-plicht of mer-beoordelingsplicht geldt, zijn opgenomen in de bijlagen C of D bij het Besluit milieueffectrapportage. Het plaatsen van wolfwerende hekken is niet in die bijlagen opgenomen. In provinciale verordeningen kunnen provincies aanvullende activiteiten opnemen waarvoor een mer-plicht geldt. Dat kan alleen ter bescherming van het milieu in gebieden die van bijzondere betekenis zijn of waarin het milieu reeds in ernstige mate is verontreinigd of aangetast. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal deze provinciale mogelijkheid komen te vervallen.
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording van vragen heb aangegeven (kenmerk 2022D46155), betreft het plaatsen van wolfwerende maatregelen het heel gericht afperken van particuliere gebieden waar vee en hobbydieren worden gehouden. Bij het op deze manier toepassen van wolfwerende maatregelen zal er dus naar verwachting genoeg ruimte overblijven voor ander dieren om zich vrijelijk in de natuur te bewegen.
Mogen wolven volgens de geldende wetgeving van een chip en/of een gps-tracker worden voorzien? Zo nee, met welk(e) wetsartikel(en) in welke wet(ten) is dat in strijd?
Artikel 3.8, vijfde lid van de Wet natuurbescherming maakt het mogelijk ten behoeve van onderzoek wolven te vangen en te voorzien van een chip of gps-tracker. Er moet hierbij wel worden voldaan aan de voorwaarden dat geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat geen afbreuk mag worden gedaan aan het streven populaties in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Provincies vormen het bevoegde gezag om hiervoor een ontheffing af te geven.
Indien het zenderen in het kader van onderzoek gebeurt, is ook de Wet op de Dierproeven aan de orde en kan een vergunning hiervoor nodig zijn.
Wat zijn de exacte criteria die gelden voor het legaal doden van wolven?
Artikel 3.8, vijfde lid van de Wet natuurbescherming schrijft voor dat doden slechts is toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat het doden geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Afwijken van de verboden, waaronder het doden van wolven, mag alleen voor een van de vastgelegde doelen: de bescherming van de wilde flora en fauna en van de instandhouding van de natuurlijke habitats; voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren en andere vormen van eigendom; het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten; onderzoek en onderwijs.
Wilt u bovengenoemde vragen allen afzonderlijk beantwoorden?
Omwille van de duidelijkheid en om herhaling van antwoorden te voorkomen, heb ik bepaalde nauw samenhangende vragen tezamen beantwoord.
De term piekbelaster en de lijst van piekbelasters |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met de uitspraken van Johan Remkes in de uitzending van Buitenhof over de lijst van boerenbedrijven die moeten worden uitgekocht?1, 2
Ja.
Kunt u aangeven of er nu wel of niet een lijst is, gezien het feit dat Johan Remkes in de uitzending van Buitenhof aangaf dat er een lijst is van boerenbedrijven die moeten stoppen, terwijl u eerder aangaf dat zo’n lijst er niet is? Hoe kan dit?3, 4, 5
Er is geen concrete lijst van boerenbedrijven die moeten stoppen. De heer Remkes heeft inmiddels ook toegelicht dat hij ten onrechte in die veronderstelling was. De heer Remkes heeft zich gebaseerd op de hem toegezonden ambtelijke analyse van de mogelijke effecten van een aanpak gericht op piekbelasters, en daarbij verondersteld dat er een lijst met concrete bedrijven onder lag. Voor de ambtelijk analyses is echter gebruik gemaakt van geanonimiseerde data. Zie voor een verdere toelichting daarop de notitie die ik 14 oktober jl. aan uw Kamer heb verzonden (Kamerstuk 35 334, nr. 202).
Zijn desbetreffende boerenbedrijven hierover reeds geïnformeerd? Zo niet, op welke termijn zal dit gebeuren?
Nee. Zoals toegelicht is er geen concrete lijst van bedrijven die moeten worden uitgekocht, en deze zijn dus ook nog niet benaderd. Momenteel werk ik een kortetermijnaanpak gericht op onder andere de uitstoot van piekbelasters uit. In november zal ik de Tweede Kamer hier nader over informeren.
Onderschrijft u dat ondernemers die vrezen voor de toekomst van hun bedrijf zo snel mogelijk duidelijkheid verdienen?6
Ja.
Op welke termijn moeten boerenbedrijven, die hierover worden geïnformeerd, vervolgens stoppen met hun bedrijfsvoering?
De heer Remkes noemt de termijn van één jaar. In zijn reactie op het rapport van de heer Remkes heeft het kabinet aangegeven dat deze tijdsperiode ambitieus is. Ik ga met provincies en sectorpartijen hierover in gesprek. Enerzijds is er de urgentie van een werkende aanpak om op korte termijn de stikstofdepositie terug te brengen, anderzijds vereist de aanpak van piekbelasters zorgvuldigheid en moeten bedrijven ook de mogelijkheid krijgen om, met hulp van de benodigde externe kennis en expertise, de mogelijkheid hebben om, naast beëindiging van de desbetreffende activiteit, in kaart te brengen op welke wijze de uitstoot tot bijna nul terug kan worden gebracht.
Op welke termijn gaat u de desbetreffende lijst openbaar maken?
Zoals toegelicht is er geen concrete lijst opgesteld. In november zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de kortetermijnaanpak, waarbij ik ook in zal gaan op de voorgenomen tijdlijn.
Welke juridische status heeft deze lijst?
Zoals toegelicht is er geen concrete lijst opgesteld.
Kunt u de onderbouwing voor de samenstelling van deze lijst geven?
Zoals toegelicht is er geen concrete lijst opgesteld. In de notitie die met de heer Remkes is gedeeld en die ik 14 oktober jl. aan de Tweede Kamer heb verzonden, staat de onderbouwing bij de conclusies uit die notitie toegelicht.
Wat bedoelt u precies met de «smalle» en «brede» definitie van de term piekbelaster, gezien het feit dat u in antwoord op schriftelijke vragen over de term piekbelaster van 9 juni jongstleden aangaf dat de term piekbelaster «geen vast omschreven begrip is» en dat «deze groep qua omvang smal of juist breder kan worden begrensd of gedefinieerd»?7
De definitie van een piekbelaster en de begrenzing van de groep piekbelasters hangt samen met de context waarin de term wordt gebruikt. Zoals in de beantwoording van de schriftelijke vragen van 9 juni jongsleden is aangegeven, wordt de term gebruikt voor bedrijven met een hoge uitstoot op stikstofgevoelige natuur, die in de meeste gevallen op relatief korte afstand van stikstofgevoelige natuur zijn gelegen. De context wordt bepaald door het doel van bijvoorbeeld een maatregel (waarbij een grotere of kleinere groep in aanmerking kan komen), van de omstandigheden in een gebied, van maatregelen die al genomen zijn of nog genomen gaan worden en van de staat van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Kunt u uitleggen welke definitie de boerenbedrijven op de lijst van bedrijven, die moeten worden uitgekocht, precies kenmerkt?
Zoals beschreven in de ambtelijke notitie zijn er keuzes te maken in criteria. Zo kan een nadruk worden gelegd op de bedrijven die landelijk zorgen voor de meeste depositie, of specifieker worden gekeken naar wat per (als urgent aangemerkt) natuurgebied de bedrijven zijn die de meeste stikstofdepositie veroorzaken. Ik zal de Tweede Kamer op korte termijn nader informeren over de keuzes die hierin te maken zijn.
Onvolledig onderzoek naar het mortierongeluk in Mali in 2016 |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van het programma Argos d.d. 8 oktober 2022? Is het juist dat de toenmalige Minister van Defensie «volledige openheid» eiste, «in het bijzonder voor de nabestaanden» en dat zij onderzoek naar nalatigheid en verwijtbaar handelen van «essentieel belang» noemde?1
Het is juist dat de toenmalige Minister destijds al bij de aanbieding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (Kamerstuk 34 775 X, nr. 7.) en in het plenaire Kamerdebat van 3 oktober 2017 heeft benadrukt «volledige openheid van zaken te willen bieden aan de nabestaanden». Zij noemde «onderzoek naar nalatigheid en verwijtbaar handelen van essentieel belang».
Deelt u de analyse dat de ambtelijke top van Defensie wilde voorkomen dat onderzoek werd gedaan naar «nalatigheid of verwijtbaar handelen» inzake het mortierongeval? Zo nee, wat is uw lezing van de feiten?
De documenten die Defensie openbaar heeft gemaakt, geven inzicht in de discussie die in 2017 heeft plaats gevonden over de formulering van de opdracht aan de onderzoekscommissie. Daarbij zijn ambtelijke adviezen gewisseld waarin de wenselijkheid van een onderzoek naar nalatigheid en verwijtbaar handelen door individuen ter discussie werd gesteld.
De toenmalig Minister van Defensie heeft vervolgens op 3 oktober 2017 het besluit genomen om de commissie Van der Veer in te stellen met de opdracht om onder meer «een oordeel te geven in hoeverre er op enigerlei moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar handelen» (artikel 2, onderdeel b, van het instellingsbesluit, Staatscourant 2017, 57398).
Deelt u de conclusie dat ambtenaren van Defensie moedwillig de onderzoeksopzet van de commissie-Van der Veer hebben aangepast? Zo nee, wat is dan uw lezing van de feiten?
Het rapport van de commissie van der Veer is in januari 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden. Tijdens een Algemeen Overleg op 25 april 2018 (Kamerstuk 21 501-28, nr. 174) en een Voortgezet Algemeen Overleg op 16 mei 2018 is uitgebreid met de Tweede Kamer gesproken over de onderzoeksopdracht en de wijze waarop daaraan door de commissie invulling is gegeven. Zoals bekend heeft de commissie de vraag naar nalatig en/of verwijtbaar handelen onderzocht op organisatie- en niet op individueel niveau, met als doel lering te trekken en soortgelijke incidenten in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen, zoals in het voorwoord benoemd. Uit de door Defensie, naar aanleiding van het reeds genoemde WOO-verzoek van Argos, openbaar gemaakte documenten blijkt dat er op 9 november 2017 contact is geweest tussen commissievoorzitter Van der Veer en de toenmalig secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie over de wijze waarop de commissie invulling aan haar opdracht zou geven.
Tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg van 16 mei 2018 is de motie Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 110) ingediend en op 22 mei 2018 aangenomen. De motie verzoekt de regering te allen tijde de Kamer actief te informeren, mocht de taak die opgenomen is in een instellingsbesluit voor het oprichten van een (tijdelijke) commissie onverhoopt geheel of gedeeltelijk wijzigen. Gelet op de tekst van de motie heeft deze betrekking op commissies waarvoor geldt dat de taakstelling, zoals geformuleerd in het instellingsbesluit, is gepubliceerd in de Staatscourant. Het Kabinet voert deze motie uit.
Hoe beziet u de opmerkingen van commissievoorzitter Van der Veer dat hij de onderzoeksopdracht «nader geïnterpreteerd» had en daarover «overleg gepleegd had met de hoge ambtenaren en de secretaris-generaal»?2
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de aangenomen motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 109) niet volledig is uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Onderhavige motie verzoekt de regering, na het voltooien van het strafrechtelijk onderzoek door het OM, onderzoek te doen naar de mogelijkheid om tot (aanvullende) interne disciplinaire maatregelen over te gaan indien er op enig moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar handelen.
In februari 2021 heeft het Openbaar Ministerie besloten om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar het mortierongeval. Direct daarna hebben de nabestaanden via hun advocaat door middel van een artikel 12-procedure bezwaar aangetekend tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie. Op dit moment is het strafrechtelijke traject nog niet afgerond omdat deze artikel 12-procedure nog onder de rechter is.
Deelt u de mening dat nog altijd niet is vastgesteld wat de rol en verantwoordelijkheid van Defensiemedewerkers was in de aanloop naar het drama? Zo nee, wat is dan uw opvatting van de feiten?
Er is een reeks onderzoeken gedaan naar de oorzaak van het mortierongeval. In het aanvullend rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (Kamerstuk 35 925-X, nr. 92) treft u een overzicht aan van deze onderzoeken. Al deze onderzoeken hebben veel informatie ontsloten over de aanloop naar dit ongeval en tekortkomingen binnen Defensie aan het licht gebracht. Het is van groot belang dat Defensie hieruit lering trekt om te voorkomen dat een dergelijk drama zich nogmaals kan voordoen.
De nabestaanden hebben aangifte gedaan van dood door schuld en schending van dienstvoorschriften, waarbij ook aangifte is gedaan tegen het Ministerie van Defensie. Zoals ik in vraag 5 heb aangegeven is deze zaak nog in behandeling.
Deelt u de opvatting dat de aangenomen motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 110) niet is uitgevoerd? Wat is uw verklaring daarvoor?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid nieuw onderzoek in te stellen naar nalatigheid of verwijtbaar handelen, bijvoorbeeld in de vorm van rechtspositioneel onderzoek naar plichtsverzuim waarbij ook de verantwoordelijkheid van individuele ambtenaren kan worden vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
De oproep van de nabestaanden is luid en duidelijk. Ik vind dat we ons moeten inspannen om zoveel mogelijk van hun vragen beantwoord te krijgen. Daarom stel ik een onafhankelijke commissie in om te onderzoeken of en hoe eventueel individueel nalatig en/of verwijtbaar handelen kan worden vastgesteld en hier tevens opvolging aan te geven. Ik realiseer me dat dit besluit voor zowel de nabestaanden, betrokkenen als de Defensieorganisatie emoties zal oproepen. Zorgvuldigheid naar alle betrokkenen staat voorop en ik zal uw Kamer daarom over de verdere invulling zo snel mogelijk informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Veiligheid en integriteit Defensie op 20 oktober aanstaande?
Ja.
Het artikel 'Gemeenten willen stekker uit Kredietbank in Assen trekken' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten willen stekker uit Kredietbank in Assen trekken»?1
Ja.
Ziet u meerwaarde in het hebben van een regionale kredietbank die integrale dienstverlening levert aan meerdere gemeenten ten opzichte van een versnipperd landschap van commerciële dienstverleners?
De combinatie van een Kredietbank die ook schuldhulpverlening aanbiedt, heeft voordelen doordat er snel geschakeld kan worden. Mensen met schulden kunnen daardoor goed geholpen worden. Vooral voor kleine gemeenten zijn samenwerkingen met andere gemeenten van waarde vanwege de schaalgrootte en de mogelijkheden die dat biedt voor professionalisering.
Een dergelijke samenwerking komt in verschillende vormen voor. Zo zijn er ook gemeenten die de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in gezamenlijkheid uitvoeren via een andere uitvoeringsorganisatie. Regionale kredietbanken blijken namelijk niet altijd de logische weg naar de schuldhulpverlening te zijn. We zien dat niet alle mensen met schulden de Kredietbank weten te vinden voor hulp. Om de toegang tot de schuldhulpverlening laagdrempeliger te maken heeft een integraal gemeenteloket de voorkeur. De meerwaarde van zo’n loket is dat niet alleen de schuldhulpverlening daar belegd is, maar ook de toegang tot andere voorzieningen in het sociaal domein. Deze integrale aanpak verbetert de vroegsignalering en zorgt voor betere hulp aan mensen bij wie sprake is van multiproblematiek. Voor integrale dienstverlening zijn gemeenten dus niet alleen aangewezen op kredietbanken.
Ziet u een risico dat gemeenten per saldo duurder uit zijn als zij allen individueel hun schuldhulpverlening moet gaan aanbesteden dan wanneer zij dit gezamenlijk regelen via een regionale Kredietbank?
Er zijn voor gemeenten op het vlak van efficiëntie en financiën voordelen aan het samen uitbesteden van hun taken. Daarnaast zijn de tarieven en verantwoordelijkheden voor gemeenten die met dezelfde partij werken niet altijd gelijk. In het geval van de GKB staan Assen, Meppel en Hoogeveen via de gemeenschappelijke regeling garant voor de GKB. Eventuele tekorten worden altijd door hen aangevuld. Andere gemeenten die ook diensten van de GKB afnemen hebben deze verantwoordelijk niet. Het kan voor gemeenten per saldo dus goedkoper zijn om een gemeenschappelijke regeling te beëindigen en de schuldhulpverlening anders aan te besteden. Zij kunnen er dan overigens alsnog voor kiezen om de schuldhulpverlening in gezamenlijkheid aan te besteden. Veel gemeenten kiezen voor een gezamenlijke aanbesteding.
Zijn er meer Kredietbanken waarbij financiële tekorten de continuïteit van de dienstverlening bedreigen?
Op dit moment zijn er geen andere Kredietbanken bij mij bekend met financiële tekorten. Overigens geldt dat, mochten er zich financiële tekorten voordoen bij Kredietbanken, deze de continuïteit van de dienstverlening niet bedreigen. Gemeenten in de gezamenlijke regeling staan garant voor tekorten en vullen deze altijd aan. Hierdoor komt de dienstverlening van een Kredietbank niet in het geding.
Zo ja, wat zijn de oorzaken van deze financiële tekorten?
Zoals hierboven aangegeven, zijn er op dit moment zijn geen andere Kredietbanken bij mij bekend met financiële tekorten.
Hoeveel Kredietbanken zijn er in de afgelopen decennia omgevallen en wat waren hiervan de oorzaken?
Er zijn geen Kredietbanken opgeheven de afgelopen decennia.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de beschikbaarheid van saneringskredieten in de betreffende gemeenten?
De betreffende gemeenten zullen in het geval van opheffing van de KBG een nieuwe aanbesteding doen voor hun schuldhulpverlening en de verstrekking van saneringskredieten. Zij zullen erop toe zien dat de portefeuille aan lopende dossiers en saneringskredieten met zorg worden overgedragen. De beschikbaarheid van saneringskredieten komt dus niet in het geding.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de dienstverlening in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslagen private schulden?
Het wegvallen van de Kredietbank zal geen invloed hebben op de hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen, omdat de GKB Assen hier geen rol in vervult. Gedupeerden kunnen zich via een portal aanmelden waar onder toezicht van Sociale Banken Nederland doorverwijzing wordt verzorgd naar een van de partijen die de verdere afhandeling doet.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de beschikbaarheid van sociaal krediet tegen een lage rente in de betreffende gemeenten?
Mocht de Kredietbank opgeheven worden dan zullen de gemeenten Assen, Meppel en Hoogeveen sociale kredieten blijven aanbieden. Via een aanbesteding zal hiervoor een geschikte partij gevonden moeten worden.
Ziet u een risico in het gegeven dat er nog geen nieuwe organisatie is gevonden die de schuldhulpverlening namens de gemeenten moet gaan uitvoeren?
Nee; de GKB wordt niet zomaar opgegeven als er nog geen alternatief is. De gemeenten Assen, Meppel en Hoogeveen zullen in het geval van opheffing eerst verkennen of, en zo ja hoe, zij in de toekomst samen zullen werken bij het aanbesteden van hun opdracht. Daarbij zullen zij zorgdragen voor de overdracht van de dossiers.
Het uitstel van de presentatie van de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
Kent u de berichten «De zorg moet duurzamer, maar organisaties zijn het oneens over de manier waarop» en «Zorg moet in beweging komen om milieu-impact te verkleinen»?1, 2
Ja.
Klopt het dat de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 afgelopen donderdag zou worden gepresenteerd, maar dat dit is uitgesteld?
Op 4 november jongstleden hebben 14 partijen die betrokken waren bij het opstellen, de Green Deal «Samen werken aan Duurzame Zorg» ondertekend. De Minister voor Klimaat en Energie, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en ikzelf deden dat namens de rijksoverheid. Aansluitend heb ik uw Kamer geïnformeerd3.
Op 8 december aanstaande zullen naar verwachting ruim 100 partijen deze Green Deal ook ondertekenen.
Klopt het dat dit uitstel komt doordat nog niet alle partijen de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 hebben ondertekend, omdat verplichtingen die aan duurzaamheid worden gesteld nog onvoldoende vorm hebben gekregen? Zo nee, hoe zit dit dan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat verplichtende duurzaamheidsafspraken wel voldoende vorm krijgen?
De ondertekening vond plaats op 4 november omdat partijen nog overeenstemming zochten over de laatste punten. Dat ging zowel over de concreetheid van de afspraken als over de beoogde uitvoering van de afspraken na ondertekening.
Wat is uw reactie op het gegeven dat sommige partijen twijfelen om de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 te ondertekenen, omdat zij bedenkingen hebben over hoe verplichtingen moeten worden gecontroleerd en over welke gevolgen er worden verbonden aan een niet behaalde doelstelling?
Het is een eigen afweging voor partijen om de Green Deal «Samen werken aan Duurzame Zorg» te ondertekenen. Green Deals zijn afspraken tussen de rijksoverheid en andere partijen om duurzame plannen uit te voeren. Met ondertekening committeren partijen zich aan het werken aan de doelstellingen en aan het gezamenlijk uitvoeren van de geformuleerde afspraken. Een bestuurlijke regiegroep voert regie op die uitvoering. Niet-nakoming kan niet rechtens afgedwongen worden.
Er wordt in de zorgsector een grote urgentie gevoeld om bij te dragen aan het verminderen van de klimaat- en milieu-impact van de zorg. Het was een grote wens van veel partijen om daar nieuwe en betere afspraken over te maken in een nieuwe Green Deal.
Welke zorgorganisaties hebben allemaal hun twijfels bij het ondertekenen van de Green Deal Duurzame Zorg 3.0?
Dat is mij niet bekend. Sinds de eerste ondertekening van de nieuwe Green Deal op 4 november hebben talloze partijen interesse getoond om deze Green Deal mede te ondertekenen. Op 8 december organiseert het Ministerie van VWS daarvoor een tweede «tekenmoment» waar zich inmiddels al ruim 100 organisaties voor hebben aangemeld.
Wat gaat u doen om het belang van verplichtende afspraken in de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 bij deze organisaties te benadrukken en deze organisaties ervan te overtuigen de Green Deal wel te ondertekenen?
Zoals ik heb aangegeven in antwoorden op vragen over de ontwerpbegroting van VWS, stuur ik niet aan op een verplichtend karakter van afspraken in de Green Deal. De bereidheid en betrokkenheid van alle grote brancheorganisaties van de zorgaanbieders, de zorgverzekeraars en de banken, geven mij het vertrouwen dat verplichtende afspraken niet nodig zijn. De grote interesse bij andere partijen om de nieuwe Green Deal te ondertekenen, met daarin veel concretere afspraken, bevestigen wat mij betreft dat beeld.
Welke zorgorganisaties zijn allemaal enthousiast over de Green Deal Duurzame Zorg 3.0?
Op 4 november hebben Actiz, De Nederlandse GGZ, NFU, NVZ, VGN, KNMP, Zorgverzekeraars Nederland, Nederlandse Vereniging van Banken, Groene Zorgalliantie, Koepel Artsen Maatschappij + Gezondheid, Patiëntenfederatie Nederland, Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen, Vereniging Milieuplatform Zorgsector en TNO de Green Deal ondertekend.
Daarnaast hebben zich voor de bijeenkomst op 8 december inmiddels al ruim 100 organisaties aangemeld. Nadat deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden zal op de website van de rijksoverheid een lijst geplaatst met de actuele ondertekenaars.
Hoe betrekt u in de verdere gesprekken over de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 uw toezegging over het meenemen van de adviezen van de Gezondheidsraad over verduurzaming van hulpmiddelen in de Green Deal?3
De aanbevelingen van de Gezondheidsraad sluiten aan bij de doelen, ambities en afspraken zoals opgenomen in de Green Deal «Samen werken aan Duurzame Zorg». Ik zie het advies van de Gezondheidsraad als ondersteuning van de beweging die ik en de andere ondertekenaars van de Green Deal met elkaar willen bewerkstelligen. Later dit jaar kom ik met een afzonderlijke reactie op het advies. De opvolging van die reactie en de uitwerking van de Green Deal zullen komende jaren in samenhang moeten worden bezien.
Tot wanneer is de presentatie van de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 uitgesteld?
Op 4 november jongstleden is de Green Deal «Samen werken aan duurzame zorg» ondertekend, aan uw Kamer verzonden en terug te vinden op de website van de rijksoverheid.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden, vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (gepland in de week van 17 oktober aanstaande)?
Helaas is het niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS. Hiervoor bied ik u mijn verontschuldiging aan.
De recente aardbevingen in Groningen, schadeherstel en versterking |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat Groningen met de aardbeving bij Wirdum wederom een enorme klap heeft gekregen en het vertrouwen dat het ooit nog goedkomt met schadeherstel en versterking bij velen weg is? Herkent u de verhalen van gedupeerden die schade niet meer willen melden omdat ze geen vertrouwen hebben dat de overheid die schade goed gaat oplossen?
Ja. De aardbeving is door velen gevoeld: veel bewoners zijn geschrokken en hebben nieuwe schade. Ik herken het door u geschetste beeld van gebrek aan vertrouwen in de overheid bij vele bewoners van het aardbevingsgebied. Dit komt ook naar voren in de gesprekken die ik regelmatig voer met bewoners, zoals onlangs in Wirdum. Ik zou bewoners toch willen stimuleren hun schade te melden, omdat alleen bij gemelde schades de schade-afhandeling in gang wordt gezet.
Deelt u de mening dat het huidige systeem faalt en een crisisaanpak noodzakelijk is? Deelt u de mening dat er, enkel wanneer wantrouwen en geld niet langer leidend zijn, gewerkt kan worden aan een oplossing?
Het huidige systeem is er nog niet in geslaagd om in voldoende mate te voldoen aan de terechte verwachtingen van bewoners van het aardbevingsgebied, en daarmee het vertrouwen in de overheid te herstellen. Mede daartoe aangespoord door de motie-Kops over een crisisaanpak en de motie-Van Wijngaarden c.s. over een gebiedsgerichte aanpak (Kamerstuk 33 529, nr. 963 en 961) ben ik gestart met de dorpenaanpak (Kamerstuk 33 529, nr. 1024). De dorpenaanpak kan worden gezien als een crisisaanpak die de versterking ten opzichte van de huidige praktijk moet versnellen en meer duidelijkheid moet geven aan bewoners. Ik heb de heer Wientjes aangesteld als Verbinder (Kamerstuk 33 529, nr. 1036). Zoals toegezegd in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen van 29 september jl. stuur ik uw Kamer binnenkort zijn advies hierover en mijn appreciatie daarvan. Ten aanzien van de schadeafhandeling heb ik aangegeven te bekijken of een andersoortig schademodel kan bijdragen aan een betere schadeafhandeling ten behoeve van de bewoners. Ik kom hier begin volgend jaar op terug. Bij alles wat ik hierboven noem is het van belang om als basis uit te gaan van vertrouwen in de burger. Daarnaast zijn in mijn overwegingen financiële belangen altijd van secundair of zelfs tertiair belang.
Deelt u de mening dat er deze week nog maatregelen kunnen en moeten worden genomen die gedupeerden direct helpen?
Ik lees uw vraag als dat u met «deze week» doelt op de week na de aardbeving in Wirdum. Bewoners met schade kunnen na een aardbeving direct bij het IMG terecht, het IMG handelt de schademeldingen af volgens de reguliere procedures. Voor mogelijke acuut onveilige situaties geldt dat deze binnen 48 uur beoordeeld worden. Waar nodig worden er veiligheidsmaatregelen getroffen. Bij elke nieuwe beving wordt er bekeken of er iets aanvullends nodig is. Zo is er bij de beving bij Wirdum van 3,1 op de schaal van Richter door de gemeente besloten het dorpshuis te openen, zodat het IMG en NCG een pop-up bewonersloket konden inrichten en vragen van bewoners konden beantwoorden als ook het helpen bij het doen van een schademelding.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid direct te stoppen met het inzetten van de landsadvocaat om tegen gedupeerden te strijden?
Het IMG heeft als doel bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures zoveel als mogelijk te voorkomen. Voor deze procedures heeft het IMG de inzet van juristen nodig. Deels heeft IMG deze zelf in huis, maar dit is niet voldoende voor de (hoger) beroepsprocedures. Daarom wordt de Landsadvocaat ingeschakeld.
Sommige bewoners die bezwaar en beroep aantekenden vertellen mij dat zij dit als een oneerlijke juridische strijd hebben ervaren. Daar wil ik iets aan doen. In het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 29 september jl. heb ik aangegeven open te staan voor de suggestie van bijvoorbeeld mediation, om een belastende gang naar de rechter te voorkomen. Hierover ben ik in gesprek met het IMG. Het IMG verkent zelf ook mogelijkheden om de procedure voor bewoners die het niet eens zijn met een besluit te verbeteren. Met de novelle op de Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (het Wetsvoorstel Versterken), die momenteel ter behandeling voorligt in uw Kamer, voorzie ik daarnaast in de mogelijkheid van financiële, technische en juridische bijstand in de fase van bezwaar of beroep.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid de kosten die mensen hebben gemaakt voor juridische en technische ondersteuning alsnog snel vergoeden?
De novelle op het wetsvoorstel versterken, die momenteel ter behandeling voorligt in uw Kamer, voorziet in een subsidie voor financiële, technische en juridische bijstand in de fase van bezwaar of beroep die wordt verstrekt door de raad voor rechtsbijstand. Hiermee wordt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel voorzien in kosteloze ondersteuning. De novelle voorziet niet in terugwerkende kracht.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid de vergoeding voor immateriële schade te verhogen?
Nee. Het IMG is als onafhankelijk instituut verantwoordelijk voor het vergoeden van immateriële schade en heeft hiertoe met grote zorgvuldigheid een werkwijze ontwikkeld. Het IMG geeft aan dat zij hierbij van ruimere marges uitgaat dan gesteld in eerdere externe adviezen en regelingen. Daarbij diende een balans gevonden te worden tussen het creëren van voldoende ruimte om recht te doen aan persoonlijke ervaringen van bewoners enerzijds, en uitvoerbaarheid ter voorkoming van lange doorlooptijden of ingewikkelde procedures anderzijds; hetgeen juist tot meer leed zou kunnen leiden.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid een compensatieregeling aan te kondigen voor mensen die eigen geld hebben moeten uitgeven door de schadeafhandeling en versterking?
Voor afhandeling van schade door het IMG en versterking door de NCG geldt dat bewoners geen eigen geld hoeven in te zetten. Het uitgangspunt is een laagdrempelige en kosteloze procedure in het publieke bestel. Als blijkt dat mensen inderdaad kosten hebben moeten maken voor noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, dan worden deze kosten vergoed.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de versterkingsoperatie aan te pakken door bewoners van woningen die identiek of vergelijkbaar zijn met die van bewoners die onder oude normen vallen alsnog de keuze te geven voor de meer ruimhartige maatregelen? Herkent u dat, wanneer in straten de even nummers wel en de oneven nummers niet weten waar ze aan toe zijn en identieke of vergelijkbare woningen in nabij elkaar gelegen straten een heel andere aanpak krijgen, dit zorgt voor nog meer wantrouwen?
Ja, sommige verschillen zijn naar hun aard of omvang niet of moeilijk uitlegbaar en leiden tot onvrede en daarnaast ook aantasting van de sociale cohesie. Verschillen in de behandeling van bewoners passen niet bij het goed uitlegbare en ruimhartige schadeherstel en afronding van de versterkingsopgave die het kabinet zich ten doel heeft gesteld. Zoals ik eerder met uw Kamer heb besproken kom ik voor het WGO van 30 november a.s. met een vervolgbrief over de verschillen. Hierin zal ik ook ingaan op de situatie die wordt geschetst in deze vraag.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de schadeafhandeling aan te pakken? Bent u bereid om de schadeafhandeling te heropenen voor mensen die nu geen succesvolle melding kunnen doen, zoals bij de gasopslagen?
Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1076), denk ik na over een oplossing voor onwenselijke, moeilijk uitlegbare verschillen tussen bewoners in op het oog vergelijkbare situaties. Hier zal ik uw Kamer voor het volgende debat nader over informeren. Zie het antwoord op vraag 10 voor een toelichting met betrekking tot de schadeafhandeling in de omgeving van de gasopslagen Grijpskerk en Norg.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat het bewijsvermoeden juist gehanteerd gaat worden? Deelt u de mening dat de trillingstool niet leidend mag zijn en er gestopt moet worden met het spreken over effectgebieden die puur en alleen gebaseerd zijn op dit computermodel?
Het bewijsvermoeden houdt in dat als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat schade is veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg, deze schade door het IMG vergoed wordt. Het ontlast bewoners doordat bij twijfel wordt vermoed dat de schade is ontstaan door de gaswinning. Dit betekent echter nog niet een onvoorwaardelijke toekenning van schadevergoeding.
Ik begrijp dat er in specifieke situaties onduidelijkheid is ontstaan over de toepassing van het bewijsvermoeden en acht eenduidigheid in de schadeafhandeling wenselijk. Daarom heb ik eerder, in lijn met de motie Mulder (Kamerstuk 33 529, nr. 973), al besloten het bewijsvermoeden ook toe te passen op de gasopslag Grijpskerk. Daarnaast heb ik in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 29 september jl. aangegeven dat ik ongelukkig ben met het feit dat schade op voorhand afgewezen wordt, waar dat voorheen niet het geval was. U ontvangt hier binnenkort een Kamerbrief over.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat oude schades, inclusief funderingsschades, opnieuw beoordeeld kunnen worden nu het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) toegeeft dat er onterechte afwijzingen waren?
Nee. Er is geen sprake van een nieuwe beoordeling: het IMG is voornemens een aanvullende vaste vergoeding na geheel of gedeeltelijke afwijzing van fysieke schade te introduceren. Groningers die in het verleden geen of een geringe schadevergoeding kregen, gaat het IMG de keuze bieden om dit aan te vullen tot een vaste vergoeding van 5.000 euro.1 Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 september jl. werkt het IMG deze regeling momenteel uit en verwacht het in de tweede helft van 2023 hiermee van start te kunnen gaan.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te zorgen dat de 25 miljoen euro, gereserveerd voor mensen die te weinig waardedaling vergoed kregen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), spoedig zal worden uitbetaald?
Ja, mijn inzet is en blijft dat bewoners deze tegemoetkoming zo snel mogelijk ontvangen. Onlangs heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de tegemoetkoming voor bewoners die een lagere schadevergoeding voor waardedaling hebben ontvangen (Kamerstuk 33 529, nr. 1070). Hierin heb ik aangegeven dat het uitkeren van deze tegemoetkoming een aanvulling is op de bestaande taak van het IMG en dat de wettelijke grondslag hiervoor wordt geregeld middels een algemene maatregel van bestuur die op 21 juli jl. is aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Zoals toegezegd in die brief informeer ik hier binnenkort uw Kamer over.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de lege pot voor monumenten in het gebied te vullen?
Ja. Ik heb uw Kamer op 19 oktober jl. per brief (Kamerstuk 32 156, nr. 121) geïnformeerd over de financiële dekking voor de regelingen Rijksmonumenten aardbevingsgebied Groningen, met hulp van de NCG.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om met spoed wettelijk vast te leggen dat de gaswinning stopt per 1 oktober 2023?
Ik wil de gaswinning zo snel als mogelijk beëindigen en streef er naar de winning in 2023 of uiterlijk 2024 definitief te stoppen. Gezien de onzekere situatie, mede als gevolg van de oorlog in Oekraïne, kies ik er nu niet voor om dit wettelijk vast te leggen.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te garanderen dat er geen belasting wordt geheven of gekort wordt op toeslagen omdat mensen schadeloosstellingen krijgen en gebruik maken van regelingen specifiek voor mijnbouwgedupeerden?
Het IMG is bevoegd om, naast fysieke schade aan woningen, alle vormen van aardbevingsschade veroorzaakt door de gaswinning af te handelen. Dit geldt dus ook voor fiscale gevolgschade. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om te beslissen of de schadevergoeding wordt vrijgelaten van belasting. In de praktijk heeft een aantal gemeenten in het aardbevingsgebied regels opgesteld waarin de schadevergoedingen voor mijnbouwschade worden vrijgelaten van belasting. Ik zal het gesprek aangaan met gemeentes die nog niet dergelijke regels hebben opgesteld.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de ongelijkheid bij de waardedalingsregeling aan te pakken en de aangenomen Kamermoties daarover uit te voeren?
Het gebied waar het IMG schade door waardedaling vergoedt, is afgebakend op basis van uitgebreid onderzoek door Atlas Research en een onafhankelijk advies aan het IMG van een deskundigencommissie. Het toepassingsgebied is vervolgens zekerheidshalve ruim afgebakend, zodat mensen op de grens daarvan niet tekort wordt gedaan. Zoals ik mijn brief over verschillen in de schadeafhandeling en versterkingsoperatiegave heb aangegeven, vind ik de (geografische) afbakening van diverse regelingen redelijk als deze aansluit op de feitelijk aanwezige veiligheidsrisico’s, schades en ervaren overlast (Kamerstuk 33 529, nr. 1076).
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de compensatieregelingen, zoals de tienduizend-euroregeling, die gebaseerd zijn op de postcode van de waardedalingsregeling, uit te breiden? Deelt u de mening dat plaatsen waar schade is ontstaan, ook door de recente bevingen bij onder andere Uithuizen en Wirdum, nu uitgesloten zijn van compensatieregelingen?
Nee. De regeling is naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken uit november 2020 in overleg met de regio vastgesteld. De regeling is specifiek bedoeld voor eigenaren voor wie het niet altijd duidelijk was of hun huis in de versterkingsopgave zou worden opgenomen. Deze eigenaren worden met de regeling in staat gesteld achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren, nadat duidelijk is geworden dat zij niet in de versterkingsopgave zijn opgenomen. Het kunnen aanvragen van de subsidie is niet gerelateerd aan de vraag of er sprake is van schade of niet.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om de waardevermeerderingsregeling niet uit te kleden en onverkort door te zetten in de komende jaren?
Ik heb uw Kamer over dit onderwerp deze week een brief gestuurd waarin ik nader uiteenzet hoe de regeling verlengd wordt.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, bent u bereid om te erkennen dat er een generatie opgroeit die in de steek gelaten is door de overheid en bent u bereid de komende decennia te investeren in hun toekomstperspectief?
Ik erken dat de situatie voor de jongere generatie in het aardbevingsgebied zorgwekkend is. Hun situatie heeft mijn volle aandacht. Naar aanleiding van de gesprekken die ik heb gevoerd met kinderen wil ik samen met de Kinderombudsman een campagne starten voor de kindertelefoon, zodat kinderen weten dat ze daar heen kunnen bellen om over (de gevolgen van) de aardbevingen te praten.2 Zoals ik eerder met uw Kamer heb besproken kom ik binnenkort met een brief over de mentale gevolgen van de aardbevingsproblematiek, waarin ik onder meer zal ingaan op de situatie van de jongere generatie.
Indien u instemmend heeft geantwoord op de derde vraag, welke maatregelen wilt u nog meer op korte termijn nemen om gedupeerden te steunen?
Ik kijk altijd of aanvullende maatregelen om eigenaren te steunen wenselijk, nuttig en mogelijk zijn. In de beantwoording van uw vragen 2 tot en met 19 heb ik uiteengezet wat mijn inzet is voor de aanpak van de problemen waar gedupeerden tegenaan lopen.
Kent u de conclusie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) van juli 2022 dat er meer bevingen plaatsvinden dan van tevoren werd ingeschat? Wat heeft u gedaan met de uitspraak van de inspecteur-generaal dat het verontrustend is dat het nu al waarschijnlijk het derde jaar op rij is dat we «hoger uitkomen»?
Ja, ik ben bekend met de conclusies van SodM. Het aantal aardbevingen zit aan de bovenkant van de bandbreedte. Daarom heeft SodM NAM verzocht nader onderzoek te doen naar het antwoord op de vraag in hoeverre de verwachtingen uit de seismische dreigings- en risicoanalyses (SDRA) passen bij de waargenomen aardbevingen en de mogelijke oorzaken voor eventuele verschillen. Ik heb TNO specifiek gevraagd om in het kader van de modelontwikkeling een bijdrage te leveren aan dit onderzoek. Ik houd de voortgang van beide onderzoeken nauwlettend in de gaten en zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken.
Welke onderzoeken lopen er momenteel naar de recente serie van bevingen, waaronder de aardbeving bij Wirdum, de serie aardbevingen bij Uithuizen en de meest recente, die op 11 oktober plaatsvond? Wanneer zijn deze gereed?
Van zowel de aardbeving bij Wirdum van 8 oktober jl. als van de reeks aardbevingen bij Uithuizen in de periode van augustus tot en met oktober van dit jaar heeft de NAM korte zogenaamde 48-uurs analyses opgeleverd van de bevingen en de veiligheidsrisico's, die vervolgens zijn geduid door het SodM.
Voor zowel de beving bij Wirdum als de bevingen bij Uithuizen heeft de NAM daarnaast uitgebreide analyses gemaakt. De duiding op deze uitgebreide analyses wordt op dit moment gedaan door het SodM. Hierin wordt eveneens getoetst of het veiligheidsrisico significant afwijkt van de gegevens die zijn verstrekt ter onderbouwing van de operationele strategie. Ik verwacht deze uitgebreide analyses en de duiding erop door het SodM in de eerste helft van november 2022 met uw kamer te kunnen delen.
Naast bovenstaande analyses werkt NAM een onderzoeksopzet uit over de vraag in hoeverre de verwachtingen uit de seismische dreigings- en risicoanalyses passen bij de aardbevingen van de laatste tijd, en hoe eventuele verschillen kunnen worden verklaard. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 21.
Is de huidige Seismische Dreigings- en Risicoanalyse (SDRA) van TNO na de recente serie aardbevingen nog actueel of moet deze worden bijgesteld?
Zoals bij vraag 22 aangegeven heeft NAM voor haar speciale rapportages (in verband met het overschrijden van de wettelijke signaalwaarde voor aardbevingsdichtheid) getoetst of het veiligheidsrisico significant afwijkt van de gegevens die zijn verstrekt ter onderbouwing van de operationele strategie. SodM beoordeelt op dit moment de analyses van NAM en zal mij hierover nader adviseren Ik verwacht in de eerste helft van november uw kamer hierover nader te kunnen informeren
In oktober heb ik wel een aanvullende SDRA aangevraagd voor het huidige gasjaar (2022/2023). Deze aanvullende SDRA staat los van de recente bevingen. De regionale overheden in Groningen hebben namelijk in een zienswijze op het ontwerpbesluit aangegeven zorgen te hebben of alle mogelijk onveilige huizen wel voldoende in beeld zijn. Deze zorgen zijn nadrukkelijk door de regio bij mij onder de aandacht gebracht. Dit heb ik ter harte genomen en ik wil geen twijfel laten bestaan over welke huizen mogelijk onveilig zijn. Daarom heb ik TNO gevraagd een SDRA met in ieder geval de door SodM geadviseerde modelinstellingen uit te voeren voor het winningsniveau van 2,8 miljard Nm3, in plaats van een winningsniveau van 1,7 miljard Nm3 waarmee in de huidige SDRA is gerekend. U bent hierover eerder geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 1072).
Welke gevolgen heeft deze hogere seismiciteit voor de versterkingsoperatie?
De hogere seismiciteit heeft geen gevolgen voor de versterkingsoperatie. In de versterkingsoperatie wordt rekening gehouden met een zwaardere beving dan de bevingen die tot nu toe in Groningen hebben plaatsgevonden. De kans op een dergelijke beving is gelukkig erg klein, zegt onder meer het SodM. Ik zet alles op alles om de versterkingsoperatie zo snel als mogelijk uit te voeren zodat onveilige huizen aan de veiligheidsnorm voldoen.
Hoeveel gegronde meldingen van Acuut onveilige situaties (AOS) zijn er de afgelopen maanden geweest? Welke maatregelen zijn hierbij genomen?
Er zijn de afgelopen 6 maanden (mei t/m oktober) 237 meldingen van acuut onveilige situaties bij het IMG gedaan, waarvan 37 gegrond zijn bevonden. In deze gevallen zijn er preventieve maatregelen genomen. Dit zijn tijdelijke oplossingen gericht op constructieve veiligheid en divers van aard. De afgelopen maanden zijn onder meer het plaatsen van stutten, het aanbrengen van ondersteuning onder keukenkastjes en het gedeeltelijk afzetten/sluiten van een winkel als preventieve maatregelen genomen.
Welke maatregelen kunnen aanvullend worden genomen om de veiligheid van Groningers te verhogen?
De twee belangrijkste maatregelen zijn het stoppen van de gaswinning en het versterken van huizen. Ik wil beide maatregelen zo snel mogelijk realiseren.
Erkent u het recht van burgers op informatie van de overheid en daarmee het belang van de Wet open overheid (Woo)?
Ja.
Hoe kan het dat inwoners die op basis van de Woo een verzoek indienen bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) de volgende reactie krijgen «Helaas heeft de NCG momenteel geen jurist in dienst die zich bezig houdt met de Woo verzoeken»?
Deze situatie is ongewenst. De NCG is als overheidsinstantie gehouden aan de Wet open overheid (Woo) en heeft daarmee de verplichting zich in te spannen om, binnen de daarvoor vastgestelde termijnen en uitzonderingen, documenten te verstrekken om aan de informatiebehoefte van een verzoeker te voldoen.
Ondanks inspanning van de NCG kunnen door de krappe arbeidsmarkt niet alle openstaande vacatures meteen ingevuld worden. Dit geldt ook voor de vacature voor een Woo-jurist. Betrokkenen worden in die gevallen geïnformeerd dat het langer duurt en dat de NCG in contact treedt zodra beantwoording kan plaatsvinden. Dit betekent niet dat de afhandeling van Woo-verzoeken stil ligt.
Hoe kan het dat de NCG stelt dat Woo-verzoeken momenteel niet behandeld worden? Hoe kan het dat de NCG stelt dat men niet weet wanneer er weer Woo-verzoeken behandeld kunnen worden?
Zie antwoord op vraag 28.
Hoe vaak zijn bij de NCG ingediende verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en de Woo in de afgelopen jaren niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord? Hoe vaak bij het IMG?
Bij de NCG zijn van alle tot nu toe afgehandelde verzoeken in het kader van de Wob en de Woo, twintig niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord.
Bij het IMG zijn van alle tot nu toe afgehandelde verzoeken in het kader van de Wob en de Woo, zes niet binnen de wettelijke termijnen beantwoord. In totaal zijn dertien verzoeken afgehandeld, allen inmiddels gepubliceerd op de website van het IMG.3
Hoeveel van het extra budget vrijgemaakt voor het laten functioneren van de Woo zal worden ingezet voor de NCG? Hoeveel voor het IMG?
Aan de NCG is in 2022 in totaal 234.000 euro toegekend voor de Woo en actieve openbaarmaking. Aan het IMG in 2022 in totaal 60.000 euro toegekend voor de Woo en actieve openbaarmaking. De verdeling van het extra vrijgemaakte budget voor het laten functioneren van de Woo voor 2023 staat nog niet vast.
Deelt u de mening dat het een uitermate slechte zaak is als bewoners het recht op een open overheid zo wordt ontnomen? Juist op één van de helaas vele dossiers waarin het vertrouwen in de overheid al zo ver zoek is?
Het recht van burgers op informatie van de overheid en daarmee het belang van de Wet open overheid staat buiten kijf.
Kunt u zich herinneren gesproken te hebben met de bewoners van de Ommelanderstraat waarvan de even huisnummers sloop-nieuwbouw krijgen terwijl de oneven huisnummers al jaren in onzekerheid zitten?
Ja.
Herkent u dat deze bewoners met oneven huisnummers begin dit jaar werd beloofd dat hun versterkingsrapport in het eerste kwartaal van dit jaar klaar zou zijn en in het tweede kwartaal van dit jaar met hen besproken zou worden?
Ja.
Herkent u voorts dat er vervolgens weer nieuwe vertraging kwam en de bewoners hoorden dat de typologie van hun woning niet gereed was, dat het tot het einde van dit jaar zou duren en dat dit vervolgens weer werd uitgesteld naar 2023?
Ja.
Is het u bekend dat er inmiddels weer vertraging is opgetreden voor deze bewoners? Is het u bekend dat TNO de typologie waaronder deze bewoners zouden vallen heeft afgewezen?
Ja. De woningen van deze bewoners vallen in de typologie Metselwerk 3. Het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) heeft besloten om deze typologie niet meer te valideren. Dit betekent dat de woningen met de NPR worden beoordeeld. Ik zet mijn ervoor in dat de beoordelingen van deze woningen worden versneld.
Weet u dat de bewoners nu te horen hebben gekregen dat hun huizen opnieuw beoordeeld moeten worden? Weet u dat dit betekent dat de bewoners opnieuw te horen hebben gekregen dat ze nog een jaar moeten wachten voordat ze het versterkingsrapport zullen ontvangen?
Ja. Ik kan mij goed voorstellen dat dit erg frustrerend is voor bewoners. Tegelijkertijd is het in het belang van bewoners dat zorgvuldig en op basis van gevalideerde methoden wordt beoordeeld wat nodig is voor de veiligheid.
Klopt het dat u in gesprek met de bewoners van deze woningen eerder erkend heeft dat u hun situatie niet uitlegbaar vindt?
Ja. Ik heb tegen deze bewoners gezegd dat deze situatie mij op het eerste oog onuitlegbaar lijkt, maar dat ik tijd nodig heb om de situatie met gemeente en de NCG te beoordelen.
Wat gaat u doen nu deze bewoners opnieuw worden geconfronteerd met vertraging?
Ik zet mij ervoor in dat de beoordelingen van de woningen worden versneld.
Voor hoeveel vaart zorgt de typologieaanpak, waarover u in februari stelde dat met de ingevoerde typologieaanpak vaart gemaakt kan worden met de versterkingsoperatie.
Bij een NPR-beoordeling wordt per woning of woningblok een uitgebreide opname gedaan waarna een complexe berekening voor het blok wordt uitgevoerd. De processtappen tot aan de oplevering van een NPR-beoordeling kosten gemiddeld 9 maanden. Bij een typologische beoordeling is vooraf berekend of woningen met bepaalde kenmerken wel of niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Vervolgens wordt tijdens de opname gekeken of de kenmerken van de woningen overeenkomen met de typologie. Past deze woning in de typologie dan is een individuele berekening niet aan de orde. Dit betekent dat met de aanwezige typologieën snel kan worden gewerkt. Hierdoor is de doorlooptijd van een beoordeling op basis van een typologie gedaald tot enkele maanden.
Bij hoeveel huizen blijkt, net als bij de huizen aan de Ommelanderstraat, de typologieaanpak voor vertraging te zorgen? Voor hoeveel vertraging zorgt dit?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 36 heb aangegeven, wordt de typologie Metselwerk 3 niet toegepast. In de werkvoorraad van de NCG waren in totaal 376 woningen aan de typologie Metselwerk 3 gekoppeld. Ik stuur er op dat alle beoordelingen in 2023 zijn afgerond. Vanaf dat moment is het voor alle bewoners duidelijk of hun woning moet worden versterkt. De NCG ligt daartoe nog steeds op koers. Daarnaast heb ik u tijdens het commissiedebat van 29 september jl. toegezegd dat de NCG bewoners ieder halfjaar zal informeren over de voortgang van hun versterkingstraject.
Herkent u dat dit niet een uitzondering is, maar dat er meer bewoners in vergelijkbare situaties zitten?
Zie antwoord vraag 41.
Herkent u dat veel huurders van de woongroep Marenland in onzekerheid zitten vanwege de recente ontwikkelingen bij deze corporatie? Kent u het bericht «Woongroep Marenland houdt op te bestaan na herverdeling huizen: «De opgave is te groot voor de huidige organisatie»»?1
Ik kan mij voorstellen dat de recente ontwikkelingen bij woningcorporatie Woongroep Marenland voor onrust zorgen bij bewoners. Huurders van Woongroep Marenland hoeven zich geen zorgen te maken. Het onderzoek van Marenland richt zich op herverdeling van het bezit onder andere corporaties binnen het versterkingsgebied. De woningen blijven dan corporatiebezit en de nieuwe eigenaren hebben ervaring met de versterkingsopgave. Dit moet ertoe leiden dat een eventuele herverdeling geen consequenties heeft voor de dienstverlening en de geplande projecten van de organisatie. Woongroep Marenland heeft mij verzekerd dat de versterkingsopgave niet zal vertragen. Zodra er meer duidelijkheid is zal Woongroep Marenland haar huurders verder informeren.
Is het u bekend dat dit voor veel onrust zorgt onder de bewoners? Hoe gaat gezorgd worden dat de huurders niet de dupe worden van de situatie die is ontstaan bij woongroep Marenland? Welke rol kunt u hierin spelen?
Ja. Ik heb geen rol bij het onderzoek dat momenteel door Woongroep Marenland wordt uitgevoerd. Wel blijf ik geïnformeerd en onderhoud ik regulier contact met de corporaties. De NCG heeft naar aanleiding van het bericht met de corporaties gesproken en ondersteuning aangeboden wanneer versterkingsprojecten gereed gemaakt zouden moeten worden voor overdracht. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is verantwoordelijk voor het beleid en de toezichthouder Autoriteit woningcorporaties (Aw) is reeds op de hoogte van het voornemen van Woongroep Marenland.
Kent u de verhalen van bewoners die zich onder druk gezet voelen door Marenland om hun handtekening te zetten onder versterkingsmaatregelen?
Ja, ik heb begrepen dat huurders ondanks de inspanningen van Woongroep Marenland soms toch ontevreden zijn. Woongroep Marenland gaat in een dergelijke situatie in gesprek en heeft mij toegezegd zich blijvend in te zetten om met de huurders in kwestie een oplossing te vinden. Mijn inziens moet hierbij voorkomen worden dat bewoners zich onder druk gezet voelen.
Herkent u dat de belofte dat huurders terugkrijgen wat ze hadden niet overal wordt nagekomen? Kent u de verhalen van mensen die een kleiner huis en een kleinere berging, zonder ruimte voor hulpmiddelen als een scootmobiel, terug krijgen?
Ja, het is mij bekend dat er huurders zijn die klachten hebben over hun nieuwbouwwoning. Corporaties gebruiken bij de sloop-nieuwbouwtrajecten de ruimte die zij als eigenaar hebben om toekomstbestendig en in afstemming met het woonwensonderzoek en de gemeentelijke randvoorwaarden keuzes te maken over het soort nieuwbouw. Woongroep Marenland heeft mij toegezegd met de huurders die ontevreden zijn in gesprek te gaan voor een passende oplossing. Dat is maatwerk per huishouden.
Zijn er voldoende passende wisselwoningen beschikbaar voor alle bewoners van de woongroep Marenland? Kent u de verhalen van mensen die enkel het aanbod krijgen om in een ander dorp naar een wisselwoning te gaan, terwijl in dat dorp geen winkel is en de bewoners geen auto hebben?
Ja. Er zijn momenteel voldoende wisselwoningen beschikbaar voor de versterkingsprojecten bij Woongroep Marenland. Ik heb begrepen dat het soms voorkomt dat een huurder niet tevreden is met de aangeboden wisselwoning. Voor de start van een versterkingsproject voert de woningcorporatie zelf met haar huurders een gesprek zodat het samen met de NCG het aanbod af kan stemmen op de specifieke wensen en behoeften van de betreffende huurders. In de praktijk kan het voorkomen dat het met oog op het aanbod van wisselwoningen moeilijk is aan alle wensen van de huurder tegemoet te komen. Woongroep Marenland is met de huurders waarbij dit speelt in gesprek om toch een passende oplossing te vinden.
Herkent u dat de huidige gang van zaken voor veel stress en verdriet zorgt bij veel huurders? Herkent u dat zij het gevoel hebben met hun rug tegen de muur te staan? Bij wie kunnen zij terecht met hun zorgen?
Ik kan mij voorstellen dat sommige huurders stress en verdriet ervaren. Dit betreur ik. Wanneer huurders er onderling met Woongroep Marenland niet uitkomen, kunnen zij met hun zorgen terecht bij Huurdersvereniging de Maren of de Klachtencommissie Gezamenlijke Corporaties Groningen. De Klachtencommissie is een onafhankelijke partij die los staat van Woongroep Marenland.
Bent u het eens met de uitspraak van het IMG dat onuitlegbare verschillen in de schadeafhandeling tot het verleden moeten behoren, zoals gedaan op 4 oktober 2022 op de website van het IMG in de reacties op vragen van gedupeerden.
Ja, verschillen die naar hun aard of omvang niet of moeilijk uitlegbaar zijn en leiden tot onvrede en bovendien tot aantasting van de sociale cohesie passen niet bij de navolgbare en ruimhartige schadeafhandeling en afronding van de versterkingsoperatie die het kabinet zich ten doel heeft gesteld. Daarom vind ik dat voor dergelijke verschillen een oplossing moet worden gevonden. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer op 26 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1076) heb aangegeven denk ik na over een oplossing voor verschillen die ik onwenselijk vind. Hier zal ik uw Kamer voor het volgende debat nader over informeren.
Wat betekent dit voor mensen die in het verleden wel de dupe waren van onuitlegbare verschillen in de schadeafhandeling?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 49.
Welke zekerheid is er dat deze belofte van een einde aan onuitlegbare verschillen daadwerkelijk waargemaakt kan worden? Worden voortaan alle schades beoordeeld zoals met de invoering van het bewijsvermoeden is beoogd?
Ik zie het als mijn opdracht om perspectief te bieden, onder meer daar waar moeilijk uitlegbare verschillen tussen bewoners zijn ontstaan in op het oog vergelijkbare situaties. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 49, denk ik na over een oplossing voor verschillen die ik onwenselijk vind en zal ik uw Kamer hier voor het volgende debat nader over informeren.
Kent u de verhalen van gedupeerden die veel eigen geld hebben moeten investeren? Kent u citaten als «Het heeft mij meer als 100.000 euro gekost om te zorgen dat ik weer veilig woon. Ik heb uiteindelijk 1.750 euro van de provincie ontvangen via de commissie bijzondere gevallen. Ik kon de stukadoor er nog niet eens van betalen»? Zo ja, welke acties wilt u hierop ondernemen?
Nee, ik ken de situaties niet. Dergelijke signalen over individuele gevallen kunt u altijd met mij te delen. Als blijkt dat mensen inderdaad kosten hebben moeten maken voor noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, dan worden deze kosten vergoed.
Deelt u de mening dat er regelingen moeten komen om gevolgschades te vergoeden?
Er bestaan bij IMG regelingen waarmee bewoners tegemoetkoming voor indirecte kosten krijgen die zij maken als gevolg van de melding van schade. Zie ook het antwoord op vraag 7. Ik geef u twee voorbeelden: in het geval van thuisblijven voor een schadedeskundige, krijgen bewoners deze overlast vergoed bij het uiteindelijke besluit. Ook voor de eventuele inzet van extra deskundigen, is er een regeling beschikbaar om deze, onder bepaalde voorwaarden, vergoed te krijgen.
Wat gaat u doen voor gedupeerden die door handelen van banken en hypotheekverstrekkers in de problemen (zijn ge)komen?
Ik ben, conform mijn toezegging aan uw Kamer in het Commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 30 juni jl., in gesprek met hypotheekverstrekkers. Ik heb ook het Interventieteam gevraagd om een nadere analyse van de problematiek en heb gesproken met hypotheekadviseurs en taxateurs in het aardbevingsgebied. De banken zijn zich over het algemeen goed bewust van de problematiek en hebben hier de afgelopen tijd hun dienstverlening op verbeterd. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars hebben eerder afspraken gemaakt over hypotheken in het aardbevingsgebied (zie Kamerstuk 33 529, nr. 615). De hypotheekverstrekkers geven de eigenaar toestemming tot sloop-nieuwbouw van de te versterken woning waarbij het versterkingsbesluit als vervangende zekerheid dient. Naast afspraken over deze vervangende hypothecaire zekerheid zijn er ook afspraken gemaakt over fiscale gevolgen bij het herbouwen op een andere kavel. De meeste knelpunten met betrekking tot hypotheken bij versterken kunnen op basis van deze algemene afspraken worden opgelost. Ik heb de banken verder gevraagd te kijken naar maatwerkoplossingen voor bewoners waarvoor zonder hun hulp geen oplossing voor kan komen en het delen van kennis en expertise, zodat ook kleinere hypotheekverstrekkers hiervan kunnen profiteren.
Bent u bekend met de in februari 2020 gestarte bouwimpuls en het in september 2020 getekende bouwakkoord dat moest zorgen voor versnelling van de versterking?
Ja.
Is het u bekend dat een belangrijk onderdeel van deze aanpak was dat de eigenaar zelf een aannemer kan kiezen (Eigenaar Kiest Bouwer), kan optreden als de opdrachtgever van de versterking van de woning en in een vroeg stadium aan tafel zit met de aannemer?
Ja. Zowel bij de Bouwimpuls als bij Eigenaar kiest Bouwer kan de eigenaar zelf opdrachtgever zijn van de aannemer.
Bent u ervan op de hoogte dat het doel was om voor circa 250 adressen waarvoor de zogenaamde Praktijkaanpak van toepassing is en bij circa 900 adressen met liggende versterkingsadviezen de versterking te versnellen met regie voor de bewoners?
Ja.
Wat is hier van terecht gekomen?
Van de 1150 adressen zijn er tot op heden ongeveer 640 adressen waarbij het Uitvoeringsontwerp gereed is. In 2021 zijn er in totaal 54 woningen bouwkundig versterkt en opgeleverd. In 2022 worden er ongeveer 240 adressen bouwkundig versterkt opgeleverd. Voor komend jaar (2023) staan er ongeveer 260 adressen in de planning om bouwkundig versterkt op te leveren.
Herkent u de uitspraken «volgend jaar moet het gebeuren» en «daar mag u mij aan houden» van nationaal coördinator Groningen Spijkerman bij de ondertekening van het Bouwakkoord?
Ja.
Herkent u dat er in dat «jaar waarin het moest gaan gebeuren» meermaals vertraging bleek te zijn ontstaan?
Ja.
Herkent u dat het voor de Kamer moeilijk is haar controlerende taak uit te voeren en na te gaan of het jaar 2021 inderdaad zo succesvol was omdat zowel Eigenaar kiest Bouwer als het Bouwakkoord niet voorkomen in het jaarverslag van de NCG over 2021? Herkent u dat de bouwimpuls weliswaar genoemd wordt, namelijk dat het aantal opgeleverde woningen achterblijft, maar het onduidelijk is wat er uit de evaluatie is gekomen en of het project voortgezet wordt?
De cijfers van Eigenaar Kiest Bouwer zijn terug te vinden in paragraaf 2.4.2 van het jaarverslag 2021 van de NCG.5 Deze paragraaf gaat over subsidiebesluiten, waar Eigenaar Kiest Bouwer deel van uitmaakt. Het Bouwakkoord is in het jaarverslag niet genoemd, omdat het akkoord inzet op het vergroten van bouwcapaciteit en niet op de individuele versterking van gebouwen. Ten tijde van het opstellen en publiceren van het jaarverslag was de evaluatie en de keuze voor eventuele voortzetting van Bouwimpuls nog niet afgerond.
Kunt u zich herinneren dat in de Kamer meermaals aandacht gevraagd is voor vertraging en problemen die optraden bij de Bouwimpuls (bedrijfsbureau BI), het Bouwakkoord en Eigenaar Kiest Bouwer, waaronder op 10 september 2021 via een e-mailprocedure, op 20 december 2021 via schriftelijke vragen en op 29 september 2022 tijdens een commissiedebat?
Ja.
Kent u het verhaal van Annette Sins die in het traject «Eigenaar kiest Bouwer» zit en al maanden in een praktisch leeg huis woont omdat het versterkingstraject muurvast zit?2
Ja. Ik begrijp dat dit erg frustrerend is voor haar. De NCG kijkt samen met de bewoner en de aannemer naar het vinden van een oplossing.
Herkent u dat, doordat de NCG de begroting voor de versterking weigert goed te keuren, mensen in grote onzekerheid zitten?
Ja.
Hoe kan het dat wordt gesteld dat de zaak complex wordt omdat de NCG verantwoordelijk is voor de versterking, maar de woning ook bevingsschade heeft?
Het kan zijn dat er bij een woning sprake is van een samenloop van aardbevingsschade en versterking. Dit betekent niet automatisch dat de betreffende zaak complex is. Het schadeherstel en de versterking kan met één samenhangend plan worden uitgevoerd met ondersteuning door één aanspreekpunt.
Staat dit niet haaks op alle beloften die zijn gedaan over de samenwerking tussen IMG en NCG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 65.
Kent u de uitspraak van de NCG tegen EenVandaag «geen signalen te herkennen dat bij versterking in beheer van bewoners, financiële discussies ontstaan» en «dat is volgens hen alleen soms het geval als er sprake is van sloop en nieuwbouw»? Snapt u dat bewoners die al lange tijd discussie over de financiën hebben met de NCG bij zo’n uitspraak niet meer weten of ze nou moeten lachen of heel hard moeten huilen?
Alle kosten die worden gemaakt ten behoeve van de veiligheid van een gebouw worden vergoed. De uitspraak van de NCG, in het artikel van 8 oktober jl., heeft betrekking op de situatie dat een bewoner (in geval van ingrijpende versterkingsmaatregelen) voor sloop-nieuwbouw kiest, daar waar dat niet uit het versterkingsadvies blijkt. 7In dat geval draagt de eigenaar zelf de kosten die bovenop de kosten komen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van de woning. Als onenigheid ontstaat over de begroting voorafgaand aan de start van de versterking of sloop en nieuwbouw, gaat de NCG hierover met de aannemer en de eigenaren in gesprek om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat bewoners niet langer vastlopen bij de versterking en sloop-nieuwbouw vanwege begrotingen van (bouw-)experts die worden betwist en/of afgekeurd door de NCG?
Zie antwoord vraag 67.
Berichten dat de NAM volgend jaar toch weer wil starten met afvalwaterinjectie in Twente |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de Nederlands Aardolie Maatschappij (NAM) voornemens is om de afvalwaterinjectie in Twente in 2023 weer op te starten?1, 2, 3
Ik wil dat de waterinjectie in Twente niet meer wordt opgestart. Ik zie daar in de Tweede Kamer ook geen draagvlak voor. Ik ga dit binnenkort met NAM bespreken. Daarin bespreek ik ook het eerder op een bewonersavond door de NAM gepresenteerde stappenplan4 waar u in uw vraag naar verwijst.
Hoe moet uw uitspraak in de media worden opgevat dat de tolueenvergunning van de NAM eerst op orde moet zijn en dat opstarten van de afvalwaterinjectie in Twente daarom niet mogelijk is? Welke vergunning loopt precies af per 1 januari 2023? Wat is er exact nodig om deze vergunning te verlengen dan wel opnieuw te verstrekken?
NAM heeft einde december 2021 de waterinjectie in Twente gestaakt omdat het tolueengehalte in het productiewater de norm van de vergunning overschreed. NAM heeft vervolgens een vergunning aangevraagd voor het plaatsen en in gebruik nemen van een filterinstallatie voor het reduceren van het tolueengehalte van het productiewater. Op 31 augustus 2022 heb ik besloten om deze vergunning5 te verlenen. Deze vergunning heeft een looptijd tot en met 31 december 2022.
Om na deze datum nog productiewater te injecteren, moet NAM bij mij een verzoek tot verlenging van de vergunning indienen. Ik zal dit verzoek conform de gebruikelijke procedure behandelen en een besluit nemen. Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep.
Acht u het waarschijnlijk dat een aanvraag voor het verlengen of opnieuw toekennen van de vergunning aan de NAM door u zal worden toegekend?
Ik moet een dergelijke aanvraag conform de gebruikelijke procedure behandelen en dan daarover een besluit nemen. Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep.
Overigens hoop ik dat het niet zover komt. Ik ga binnenkort met NAM hierover verder praten. Mijn inzet is namelijk dat er geen productiewater meer in Twente wordt geïnjecteerd en dat NAM zich richt op het realiseren van een veilig en schoon proces in Drenthe.
Op basis van welke gronden kunt u een aanvraag voor het verlengen of opnieuw toekennen van deze vergunning afwijzen?
Bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een milieuneutrale verandering is in artikel 3.10, derde lid, Wabo het toetsingskader opgenomen. Dit houdt onder anderen in dat er getoetst moet worden of de aangevraagde verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan. Een dergelijke aanvraag doorloopt de reguliere (korte) voorbereidingsprocedure.
Is deze vergunning hoe dan ook nodig om de afvalwaterinjectie te kunnen hervatten of zou de NAM de afvalwaterinjectie ook kunnen hervatten zonder vergunning op het moment dat de schadelijke stoffen in het afvalwater onder de normen blijven?
De vergunning is nodig voor het doorgaan met het gebruik van de filterinstallatie voor het reduceren van het tolueengehalte van het productiewater. Als NAM een andere manier vindt om dit gehalte binnen de normen te brengen dan heeft NAM de vergunning voor de filterinstallatie niet nodig.
Dit is echter niet het enige wat NAM nodig heeft om te herstarten. In mijn brief6 van 31 mei 2022 heb ik aangegeven dat ook SodM een aantal eisen heeft gesteld. SodM heeft op 26 september 2022 per brief7 aangegeven dat NAM de risicobeheersing van de injectie van productiewater in Twente nu op orde heeft. De toezichthouder concludeert dit aan de hand van de overkoepelende risicoanalyse en het aangescherpte monitoringsplan. SodM heeft ook een positief advies gegeven op het door NAM aangepaste waterinjectiemanagementplan (behorende bij de activiteiten in Twente). Ik heb het advies van SodM overgenomen en het aangepaste waterinjectiemanagementplan goedgekeurd.
Het is echter mijn inzet dat NAM de waterinjectie in Twente niet weer opstart. Zoals eerder aangegeven ga ik hierover met NAM in overleg.
Wilt u de NAM erop wijzen dat de afvalwaterinjectie in Twente conform de motie van het lid Agnes Mulder c.s. dit jaar dient te worden beëindigd en dat dat ook betekent dat de afvalwaterinjectie niet in 2023 of de jaren daarna weer kan worden hervat?4
Ja, ik zal NAM hierop wijzen.
Wilt u de NAM er tevens (nogmaals) op wijzen dat er conform de motie van het lid Agnes Mulder c.s. uiterlijk begin 2024 een circulair en schoner proces in Drenthe zal moeten zijn, waarbij het afvalwater wordt gezuiverd en voldoet aan de inzichten van het Staatstoezicht op de Mijnen en de Mijnraad en dat indien dat niet het geval is er gestopt zal moeten worden met zowel de afvalwaterinjectie als de oliewinning in Schoonebeek?5
Ja, ik zal NAM hierop wijzen.
Het bericht 'Corruptie is bij de Belastingdienst lastig te traceren' |
|
Ingrid Michon (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Corruptie is bij de Belastingdienst lastig te traceren»?1
Ja.
Klopt het dat computersystemen van de Belastingdienst niet registreren (of registreerden) welke informatie medewerkers opvragen?
Voor het werken binnen de Belastingdienst is het noodzakelijk gegevens te raadplegen. Organisatorisch is vanuit het autorisatiebeheer en functiescheiding geborgd dat als een medewerker geautoriseerd is voor een bepaald proces, de medewerker daarmee toegang krijgt tot de gegevens die nodig zijn voor het uitvoeren van die werkzaamheden.
Het klopt dat computersystemen van de Belastingdienst niet registreren (loggen) welke informatie medewerkers opvragen omdat deze systemen niet zijn opgezet om dit soort informatie vast te leggen.
Zo ja, waarom ontbreekt deze informatie? Welke stappen zijn inmiddels gezet of worden op korte termijn gezet om deze informatie boven tafel te krijgen?
Deze informatie ontbreekt mede omdat de Belastingdienst met zo’n 900 verschillende systemen werkt, die meestal niet aan elkaar zijn gekoppeld. Ook is in de oude systemen van de Belastingdienst het loggen van raadplegen van informatie niet meegenomen in het ontwerp en is geen rekening gehouden met principes van deze tijd, zoals het need-to-know of privacy-by-design principe. Uit een marktconsultatie uit 2021 is gebleken dat er geen bruikbare IT systemen in de markt zijn die de oudere legacy applicaties kunnen afschermen en of zaaksgerichte verwerking te doen.
Bij de nieuwe systemen van de Belastingdienst wordt wel rekening gehouden met de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design». Dit betekent dat de systemen alleen inzicht moeten geven in de informatie die nodig is voor de uitoefening van een taak. Sinds 2015 wordt rekening gehouden met deze principes en de laatste jaren is hier verder invulling aan gegeven. De Belastingdienst kijkt nog of en hoe logging, de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design» in de toekomst verbeterd kunnen worden. Ik zal hier op terugkomen in de door uw Kamer gevraagde brief in reactie op het krantenartikel.
Klopt het dat deze technische beperking het onderzoek naar corruptie binnen de dienst bemoeilijkt? Hoeveel gevallen van (vermeende) corruptie zijn bekend?
Het is juist dat de afwezigheid van loggegevens, zoals toegelicht in antwoord op vraag 3, van alle handelingen van medewerkers het onderzoek naar corruptie bemoeilijkt. Signalen uit de strafrechtketen over (vermeende) corruptie bij de Belastingdienst worden gedeeld met het Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) van de FIOD. Van ambtelijke corruptie wordt aangifte gedaan.
Ten behoeve van het Jaarverslag Integriteit Financiën wordt onder andere bijgehouden hoe vaak er sprake is van vermoedelijke integriteitsschending op het gebied van het ongeoorloofd raadplegen van systemen. Uit het Jaarverslag Integriteit Financiën 20212 volgt dat er in 2021 bij de Belastingdienst in totaal 11 (vermoedelijke) integriteitsschendingen zijn geregistreerd die betrekking hebben op het ongeoorloofd raadplegen van systemen. In 7 gevallen is na onderzoek komen vast te staan dat sprake was van een integriteitsschending. In een van deze gevallen heeft er een veroordeling plaatsgevonden wegens onder andere ambtelijke omkoping.
Welke indicaties heeft u dat vertrouwelijke gegevens terecht zijn gekomen in het criminele milieu?
Dat is naar voren gekomen uit strafrechtelijk onderzoek door de Rijksrecherche. De Minister van Justitie en Veiligheid doet geen uitspraken over lopende onderzoeken dan wel de vraag of sprake is van lopende onderzoeken.
Is dit probleem inmiddels verholpen, aangezien het artikel melding maakt over 2021? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Bij de nieuwe systemen van de Belastingdienst wordt rekening gehouden met de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design». Dit betekent dat de systemen alleen inzicht moeten geven in de informatie die nodig is voor de uitoefening van een taak. Sinds 2015 wordt rekening gehouden met deze principes en de laatste jaren is hier verder invulling aan gegeven. Conform aanbeveling van de Audit Dienst Rijk zijn de procedures voor logische toegangsbeveiliging in 2022 aangescherpt en het wordt beoogd de werking hiervan aan te tonen. In 2023 wordt gezorgd dat de beheersing op orde blijft.
Klopt het dat 10.000 belastingambtenaren toegang hebben (of hadden) tot gegevens van burgers en bedrijven? Zo nee, om hoeveel ambtenaren gaat?
Ja, ongeveer 10.000 medewerkers van de in totaal ca. 25.000 hebben toegang tot specifieke delen van informatie over burgers en bedrijven die relevant is voor het uitvoeren van hun werkzaamheden in het kader van de wettelijke taak van de Belastingdienst.
Afhankelijk van de functie en rol krijgt een medewerker autorisatie voor bepaalde systemen die benodigd zijn voor desbetreffende werkzaamheden. Ik wil graag het beeld wegnemen dat er bij de Belastingdienst sprake zou zijn van één grote databank waar alle informatie over alle burgers en alle bedrijven terug te vinden is.
Tot welke (vertrouwelijke) gegevens hebben zij toegang?
De medewerkers van de Belastingdienst voeren de wettelijke taak van de Belastingdienst uit en hebben daarvoor toegang nodig tot de gegevens die daarvoor verzameld mogen worden. De medewerkers zijn integere mensen die verantwoordelijk omgaan met deze autorisaties. Zie ook het antwoord op vraag 7. Voor een overzicht op hoofdlijnen van de verwerkte gegevens, verwijs ik, Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, naar de privacyverklaring en de brochure «Overzicht verwerkingen van persoonsgegevens door de Belastingdienst» op de website van de Belastingdienst3. Het gaat hierbij onder andere om identificerende gegevens zoals Burgerservicenummers en contactgegevens, maar voornamelijk om gegevens over inkomen, omzet en vermogen.
Wat wordt gedaan om misbruik en corruptie binnen de Belastingdienst te voorkomen?
Hoewel corruptie nooit volledig voorkomen kan worden, wordt dit zo veel als mogelijk beperkt. Binnen de Belastingdienst is veel aandacht voor integriteit. Allereerst leggen alle medewerkers die in dienst treden bij de Belastingdienst de eed/belofte af. Tijdens de onboarding worden alle medewerkers die in dienst treden bij de Belastingdienst gewezen op de interne integriteitsregels die gelden. Dit gebeurt onder andere door het bespreken van dilemma’s en het aanreiken van een zeven stappenplan van een morele afweging. Bij de onboarding wordt ook aandacht besteed hoe moet worden omgegaan met vertrouwelijke informatie. Binnen de jaarlijkse gesprekkencyclus is integriteit een terugkerend onderwerp van gesprek tussen medewerker en leidinggevende. Tevens is er een vaste intranetpagina integriteit en zijn er interne folders ontwikkeld, zoals de folder «een integere Belastingdienst». Deze folder verwijst onder meer naar regels omtrent integriteit die zijn opgenomen in het Personeelsreglement van het Ministerie van Financiën en is bedoeld om medewerkers goed te informeren. De onlinecursus «Online Security Awareness Game» die alle medewerkers van de Belastingdienst verplicht moeten volgen, richt zich specifiek op hoe moet worden omgegaan met bedrijfsmiddelen en vertrouwelijke informatie, bijvoorbeeld uit de systemen van de Belastingdienst. Vanzelfsprekend zijn medewerkers van de Belastingdienst ook gebonden aan geheimhoudingsverklaring, die zij moeten ondertekenen bij indiensttreding, de Gedragscode Integriteit4 voor de digitale werkomgeving, waar ook regels over het raadplegen en delen van informatie staan opgenomen. Deze regels worden regelmatig onder de aandacht gebracht in bijvoorbeeld teamoverleggen en op afdelingsbijeenkomsten. Verder maakt het meld- en advieslandschap van Financiën het mogelijk om over vermoedelijke integriteitschendingen (en dus ook over misbruik en corruptie) te praten/overleggen en te melden.
Klopt het dat de database van de Belastingdienst is gelinkt aan de bestanden van de Rijkdienst voor het Wegverkeer?
Ja. De Belastingdienst heeft ook als wettelijke taak het heffen en innen van autobelastingen.
Om deze taak uit te voeren, maakt de Belastingdienst ook gebruik van de gegevens uit de Basisregistratie kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (de RDW), die via beveiligde kanalen doorgeleverd worden aan de Belastingdienst. Deze gegevens worden bij de behandeling van de Auto-belastingmiddelen voor de Motorrijtuigenbelasting en de Belasting personen- en motorvoertuigen gebruikt.
Aan welke bestanden van andere instanties is de database van de Belastingdienst verder gelinkt?
De Belastingdienst heeft als wettelijke taak het heffen en innen van rijksbelastingen. Om deze taak uit te voeren, gebruikt de Belastingdienst naast gegevens van burgers en bedrijven ook gegevens van andere instanties. Die andere instanties delen de gegevens, omdat zij wettelijk verplicht zijn deze gegevens (al dan niet op verzoek van de Belastingdienst) te leveren. Het gaat hier bijvoorbeeld om gegevens voor de inkomstenbelasting over uitkeringen van het UWV. Het komt ook voor dat de Belastingdienst gegevens aan andere instanties moet verstrekken. Bijvoorbeeld in het geval van de loonaangifteketen, waarbij loongegevens verstrekt worden aan het UWV.
Verder verwijs ik naar de (openbare)brochure «verwerking persoonsgegevens door de Belastingdienst»5 die inzicht geeft in de verwerkingen door de Belastingdienst en de bijbehorende bronnen.
De Belastingdienst is daarbij niet met die andere instanties «gelinkt» door een structurele verbinding tussen computersystemen. Op basis van een wettelijke grondslag ontvangt de Belastingdienst gegevens door middel van een uitwisseling van bestanden via beveiligde verbindingen.
Klopt het dat de adresgegevens van medewerkers van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI-medewerkers) in 2021 zijn bevraagd? Zo ja, is dit nog steeds mogelijk? Zo ja, wat wordt hier tegen gedaan?
Over individuele medewerkers worden geen uitspraken gedaan. Het gebruiken van systemen voor niet zakelijke doeleinden kan worden gekwalificeerd als een ernstige integriteitsschending. Bij verdenking van een integriteitsschending wordt op basis van beschikbare informatie onderzoek uitgevoerd en worden zo nodig passende arbeidsrechtelijke maatregelen getroffen. Voor de Belastingdienst is het, op basis van de beschikbare gegevens, in de meeste gevallen niet tot nauwelijks te achterhalen wat de werklocatie is van een burger. Werkgevers, in dit geval het Ministerie van Justitie en Veiligheid, kunnen het gegeven «adresgegevens» af laten schermen in de Basisregistratie personen (BRP). Of dit voor alle EBI-medewerkers kan worden aangevraagd, wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzocht. Werknemers kunnen zelf verzoeken om geheimhouding van hun adresgegevens in de BRP.
Maakt de aanpak van corruptie binnen de overheid onderdeel uit van de facilitatoren aanpak, die u in het kader van ondermijning ontwikkelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer meer informatie over deze aanpak?
Verschillende vormen van corruptie, zoals het omkopen van ambtenaren, brengen schade toe aan onze democratie en de rechtsstaat. Zo kan door middel van corruptie de georganiseerde criminaliteit de samenleving ernstig ondermijnen. Het kabinet zet zich met kracht in om in den brede georganiseerde misdaad aan te pakken. De Minister van Justitie en Veiligheid zal in dat verband, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in reactie op een vraag van het lid Michon-Derkzen het onderwerp corruptie agenderen voor de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning (MCAO) en uw Kamer in de tweejaarlijkse brieven over ondermijning ook over dit onderwerp informeren. Daarnaast zal de Minister van Justitie en Veiligheid middels gesprekken met relevante ketenpartners en het maatschappelijk middenveld bezien hoe de huidige integrale, repressie aanpak van ambtelijke corruptie met additionele maatregelen kan worden versterkt. In het kader van de verkenning zal bijzondere aandacht uitgaan naar corruptie in relatie tot georganiseerde criminaliteit. Belangrijk hierbij is dat we niet alleen kijken naar repressie achteraf, maar maatregelen treffen om te voorkomen dat corruptie plaats kan vinden. Dit vergt onder meer een stevig en effectief integriteitsbeleid. De verantwoordelijkheid en mogelijkheden om telkens tot een effectieve, toegesneden preventieve aanpak en beperking van risico’s te komen, zijn belegd bij diverse departementen, lokale en regionale overheden en de onder hen vallende uitvoeringsorganisaties. Zo is onder meer de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor het integriteitsbeleid voor ambtenaren en heeft zij aangekondigd in het voorjaar 2023 een samenhangende visie op het integriteitsbeleid van het openbaar bestuur aan de Tweede Kamer aan te bieden. De Minister van Justitie en Veiligheid kan dus niet de regie voeren op de aanpak van corruptie binnen de gehele overheid, maar zal de urgentie van de inzet van de vele partijen in deze bij de MCAO agenderen, om zo tot concrete afspraken daarover te komen.
Ziet u een rol bij het toezien op de aanpak van corruptie bij de verschillende kwetsbare overheidsdiensten? Kunt u deze rol per overheidsdienst uitschrijven, te weten Belastingdienst, Douane, Koninklijke Marechaussee, politie en gemeenteambtenaren werkzaam bij de balie Burgerzaken?
Het voorkomen van corruptie en het versterken van de integriteit zijn belangrijke thema’s voor de uitvoerende diensten. Het beleid dat hiervoor gehanteerd wordt, valt onder de verantwoordelijkheid van het bijbehorende departement. De rol in de bestrijding van corruptie en het versterken van de integriteit van de Belastingdienst is onder andere in antwoord 9 toegelicht. Voor de politie wordt dit gedaan in antwoord 15.
Ook voor de Douane is integriteit een zeer belangrijk onderwerp. Op 16 december jl. heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de Verbeteragenda Integriteit6 aan uw Kamer gestuurd. Met de Verbeteragenda Integriteit wil de Douane bereiken dat iedereen die bij de Douane werkt optimaal is toegerust om integer te handelen en maximaal weerbaar is tegen integriteitsrisico’s waaronder corruptie en ongewenste beïnvloeding van buitenaf.
De Douane focust met de Verbeteragenda Integriteit op een integrale benadering vanuit een aantal thema’s waarin zowel:
Per thema zijn projecten ingericht die gezamenlijk een pakket aan maatregelen en producten vormen die bijdragen aan de doelstelling van de Verbeteragenda Integriteit.
Een aantal voorbeelden van projecten uit dit pakket aan maatregelen, gericht op de aanpak van corruptie zijn:
Daarnaast is de Douane gestart met het opzetten van een Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I) met als doel de regie voeren over een gestandaardiseerde en uniforme aanpak op het gebied van integriteit. In 2023 ligt de focus op de verdere realisatie van de producten en instrumenten uit de Verbeteragenda Integriteit en de implementatie hiervan op basis van de veranderaanpak bij en met de regio’s.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft de integriteit van haar eigen organisatie en daarmee het bestrijden van interne corruptie hoog in het vaandel staan. Zij zet hier op in door aandacht te hebben voor het voorkomen, het tijdig verstoren en het opsporen van concrete casuïstiek. De KMar heeft naast verantwoordelijkheden op het gebied van integriteit binnen de eigen organisatie, ook een rol in het bewaken van de integriteit van de Krijgsmacht (andere Defensie-onderdelen). Het integriteitsbeleid bij de KMar richt zich niet alleen op handhaving, maar ook op een juiste houding, morele competenties en een veilige context. Dit moet de morele fitheid van de KMar vormgeven, in een snel veranderende wereld. De KMar beschikt over een Cluster Integriteit dat adviseert, klachten behandelt en onderzoek doet indien nodig, waarbij het integriteitsmanagementmodel KMar wordt gehanteerd dat integriteit bekijkt vanuit het beschermen, (stimu)leren en handhaven. Dit model sluit aan op het integriteitsmodel van Defensie en geeft handvatten aan risico-inventarisaties, preventie, voorbeeldgedrag, leren van incidenten, aanspreken en, waar nodig, ook op het vlak van corrigeren en sanctioneren.
Op 8 juli7 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties per brief uw Kamer geïnformeerd over een voorbeeld van corruptie bij gemeenteambtenaren burgerzaken met uitgifte van paspoorten. In de brief van 8 juli 2022 en een vervolgbrief van 8 november8 geeft zij aan met welke maatregelen zij de betrouwbaarheid van reisdocumenten wil waarborgen.
Met gesprekken en voorlichtingsmiddelen voor uitgevende instanties wordt gewerkt aan het bewustzijn dat nodig is om corruptie te ontdekken en te voorkomen. Andere maatregelen zijn gericht op versterking van processen en technologie om fraude zoveel mogelijk te voorkomen. Integriteit is een onderwerp voor personeelsbeleid en uitgevende instanties zijn hiervoor zelf verantwoordelijk. BZK werkt in samenwerking met de uitgevende instanties ondersteunende maatregelen en middelen uit.
Wat doet u aan het tegengaan van corruptie binnen de politieorganisatie? Wat is de aanpak en wat zijn de behaalde resultaten tot nu toe?
Integriteit is een van de vier kernwaarden van de politie en de politie heeft een uitgebalanceerd integriteitsbeleid waarbij de nadruk ligt op het creëren van een ethisch werkklimaat. Integriteit is hierbij een onderdeel van het dagelijks handelen van medewerkers. Ook als goed werkgever is de Politie verplicht om haar medewerkers te beschermen tegen vormen van corruptie. Want corruptie kan bijdragen aan de erosie van het vertrouwen van burgers en onze medewerkers, in de politie, de rechtstaat en kan daarmee ook onze legitimiteit aantasten.
Integriteitsschendingen komen ook bij de politie voor, waaronder ook in mindere mate corruptie. Wanneer er signalen zijn van corruptie, dan worden deze onder leiding van het Openbaar Ministerie onderzocht door de Rijksrecherche, rechercheteams en/of de afdeling Veiligheid, Integriteit. De korpsleiding heeft september 2021 op basis van het strategisch advies integriteitsbevordering besloten om de aanpak van corruptie, vanuit de werkgevers-verantwoordelijkheid binnen de politie verder te ontwikkelen en te versterken. Om medewerkers weerbaar te maken en elementen van corruptie te herkennen wordt in samenwerking met de portefeuillehouder ondermijning gewerkt aan bewustwording. De politie is in 2019 geëvalueerd door de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO). GRECO was grotendeels positief over de politie en er zijn aanbevelingen gedaan om het integriteitsbeleid te verbeteren. De Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen en bevindingen van GRECO aan Nederland ter preventie van corruptie.9
Om een ethisch werkklimaat te creëren om medewerkers en de politieorganisatie weerbaarder te maken en corruptie te kunnen bestrijden wordt een gezamenlijke en gestructureerde aanpak ontwikkeld. Vanuit meerdere perspectieven (waaronder wetenschap, datascience, leiderschap, etc) wordt gewerkt aan een vroegtijdige detectie en analyse.
Over de resultaten van het integriteitsbeleid informeert de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer regelmatig via Kamerbrieven en in de jaarverantwoording van de politie.10
Kunt u bovenstaande vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord. Helaas is het niet gelukt dit binnen de termijn van 3 weken te doen.
Het bericht 'Energy union or deindustrialisation' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Energy Union or Energy union or deindustrialisation»?1
Ja.
Herinnert u zich de artikelen «Fabrieken worden stilgelegd door energieprijzen en dat gaan we merken»2 en «Europese metaalbedrijven vrezen permanente sluiting van fabrieken»?3
Ja.
Erkent u dat de hogere energieprijzen in Europa in vergelijking tot andere landen, namelijk negen keer hoger in Augustus ten opzichte van de prijzen in de Verenigde Staten de-industrialisatie van Europa in gang zet?
Ik erken dat de hoge energieprijzen in Europa reden zijn tot zorg, en dat deze hoge prijzen de concurrentiepositie van delen van de (energie-intensieve) industrie onder druk zet. Deze zorg leeft ook bij mijn collega’s elders in Europa.
Ik ben dan ook in direct contact met een aantal van de grote bedrijven die onder de hoge energieprijzen lijden. In augustus waren de energieprijzen inderdaad significant hoger dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Gelukkig is sindsdien de gasprijs in Europa met 70% gedaald. Dit biedt echter geenszins zekerheid op de lange termijn. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober jl., zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de impact van de gestegen energieprijzen op de industrie en de wijze waarop het kabinet hierin zal gaan acteren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is de strategische en groene industrie binnen Europa voor te toekomst te behouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zoals ook aangegeven in mijn industriebrief van deze zomer en de brief over de verduurzaming van de industrie hecht het kabinet eraan om een strategische en groene industrie binnen Europa te behouden. Dit voorkomt dat CO2-emissies simpelweg worden verplaatst, vermindert onze afhankelijkheid van derde landen voor belangrijke goederen en zorgt voor een diverse en daarmee veerkrachtigere economie.
Deelt u de mening dat de huidige eisen en doelen [omtrent energiebesparing, staatssteun, afroming van winsten en maximale vulgraden] die door de Europese Unie gesteld zijn, maar ingevuld en uitgevoerd worden door de landen zelf waarbij er grote verschillen ontstaan door budgettaire capaciteit tussen landen, kan leiden tot een ongelijk speelveld en daarmee instabiliteit van de interne markt? Zo nee, waarom niet?
De plannen van de EU op dit gebied houden al rekening met het verschil in welvaart en budgettaire ruimte tussen lidstaten. De middelen uit de Green Deal, het RepowerEU programma en de Recovery and Resilience Facility komen in het bijzonder aan de minder kapitaalkrachtige lidstaten ten goede en minder aan lidstaten zoals Nederland. Ook gezamenlijke inkoop is een maatregel die de effecten van ongelijke marktmacht tussen lidstaten tegengaat. Er zijn dus al waarborgen getroffen voor het bevorderen van een gelijk speelveld.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europees afschakelplan ervoor kan zorgen dat de cruciale sectoren kunnen blijven draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Als ook aangegeven in de Kamerbrief van 9 september inzake de voortgang van het BH-G (Kamerstuk 29 023, nr. 342) wordt de afschakelstrategie in nauw overleg met de belangrijke handelspartners België en Duitsland vormgegeven. De komende periode zal een nadere analyse van grensoverschrijdende keteneffecten van deze landen worden gemaakt en met deze landen worden besproken. Indien nodig zal de afschakelstrategie daarop worden aangepast.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een Europese Energie Unie noodzakelijk is om te zorgen dat de-industrialisatie wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening deels. In reactie op de huidige energiecrisis en de stijging van energieprijzen in de EU worden zowel in EU-verband als op nationaal niveau veel maatregelen genomen om de gevolgen van de stijgende energiekosten voor burgers en bedrijven te verzachten en ook om de oorzaken van de gestegen energieprijzen aan te pakken. Samenwerking op Europees niveau is dan ook zeer belangrijk. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Deelt u de resultaten van het onderzoek van het University College Dublin dat een Europese Energie Unie – waarbij de energie- en gasprijs op Europees niveau worden losgekoppeld, er gezamenlijk ingekocht wordt en het pan-Europese supergrid wordt afgemaakt, energieprijzen binnen de Europese Unie met 32% dalen?4 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek – waaraan de VOLT-fractie refereert – gaat niet in op een Europese Energie Unie maar betreft een studie naar de voordelen van een mogelijk pan-Europees «super grid». Een conclusie van dit onderzoek is dat de energiekosten met 32% zouden kunnen dalen als gevolg van verdere versterking van de pan-Europese transmissienetwerken. Het klopt dat uitbreiding en versterking van Europese transmissienetten een belangrijke voorwaarde is voor het slagen van de energietransitie. De resultaten van dit onderzoek vloeien voort uit van een groot aantal aannames. Dit maakt het moeilijk te beoordelen hoe reëel dit cijfer is.
Deelt u de mening dat een Europese Energie Unie het opbouwen van strategische reserves makkelijker maakt omdat landen niet meer met elkaar concurreren? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ten eerste kan een gezamenlijke gasinkoop bijdragen aan het makkelijker opbouwen van strategische reserves. Dit kan echter ook zonder een Europese Energie Unie, zoals de VOLT-fractie deze voor zich ziet. Voorts kan een gezamenlijke Europese Energie Unie uiteindelijk bijdragen aan lagere kosten die de burgers betalen voor energie. Vandaag de dag vormen ook moeilijk te beheersen externe factoren een belangrijke oorzaak van hogere energieprijzen. Voor een weerbaar Europees energiesysteem is de Europese Energie Unie geen doel op zich. Het gaat er wat mij betreft dan vooral om dat de EU als geheel niet alleen een geïntegreerd energiesysteem heeft, maar ook in staat is deze te voeden met overwegend hernieuwbare energie van eigen bodem. Dát maakt weerbaarder voor schokken van buitenaf.
Deelt u de mening dat een gezamenlijke Europese Energie Unie de kosten die de burgers betaalt voor energie verlaagt en het Europese energiesysteem weerbaarder maakt voor schokken van buitenaf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de positie van Nederland ten aanzien van de verschillende aspecten van een Europese Energie Unie zoals hierboven benoemd en ten aanzien van een Europese Energie Unie als geheel? Bent u bereidt om u in Europees verband hard te maken voor de totstandkoming van een Europese Energie Unie?
Zie antwoord vraag 9.