Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de 17,2 miljoen varkens die jaarlijks worden geslacht in de varkenshouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er in 2021 meer dan 17,2 miljoen varkens zijn geslacht in Nederlandse slachthuizen, meer dan 47.000 varkens per dag, iedere dag?1
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment bijna 11,3 miljoen varkens opgesloten zitten in Nederlandse stallen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wist u dat moedervarkens gemiddeld 100 (!) biggen krijgen voor ze naar het slachthuis worden gestuurd?
Ja.
Wat vindt u ervan dat bij vrijwel alle biggetjes de staart wordt afgeknipt, ondanks dat dit vorige eeuw al verboden werd?
In veel lidstaten, waaronder Nederland, is het couperen van varkensstaarten op de meeste zeugenbedrijven nog de praktijk. Dit is niet wenselijk. Op grond van richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens mag couperen alleen plaatsvinden als er sprake is van (bijt)schade aan staarten en/of oren, en de houder vooraf maatregelen heeft genomen om het risico op staartbijten te verminderen. In samenwerking met de NVWA beziet het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hoe de open geformuleerde elementen uit dit verbod op het routinematig couperen nader ingevuld kan worden, zodanig dat dit verbod beter handhaafbaar wordt. Daarnaast zet ik me in het kader van het convenant dierwaardige veehouderij in om ingrepen, waaronder het couperen, uit te faseren.
Kunt u zich voorstellen dat een varken een zindelijk dier is, maar in een gangbaar hok boven zijn eigen mest hangt in een met uitwerpselen besmeurd hok?
Ja, het klopt dat een varken een zindelijk dier is. Daarom is het van belang dat er een aparte ruimte is in het hok waar de varkens kunnen urineren en mesten. Voor de hygiëne en daarmee de diergezondheid is het daarbij van belang dat de mest in deze ruimte makkelijk kan worden afgevoerd. De ligplaats van de dieren dient zo veel mogelijk schoon te zijn. Als een hok besmeurd is met uitwerpselen kan de oorzaak liggen in onder andere een ontoereikend stalklimaat.
Wat vindt u ervan dat één op de vijf varkens kampt met long- of borstvliesontstekingen door de giftige dampen in de stallen?
Ik vind het belangrijk dat varkens gezond zijn. Een dier dat lijdt aan een long- of borstvliesontsteking heeft hier last van. Long- en borstvliesontstekingen zijn vaak bedrijfsgebonden aandoeningen die kunnen ontstaan door veel verschillende factoren. De directe leefomgeving van het varken kan één van die factoren zijn. Aan deze leefomgeving zijn wettelijke voorwaarden verbonden, zoals dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk mogen zijn voor het dier (Besluit houders van dieren, art. 2.5, lid 4). Het is de verantwoordelijkheid van de varkenshouder dat hieraan wordt voldaan. De NVWA houdt hier toezicht op.
Heeft u er weleens over nagedacht dat de meeste varkens in Nederland pas voor het eerst daglicht zien wanneer ze naar het slachthuis worden getransporteerd? Wat vindt u daarvan?
Ja, daar ben ik me van bewust. in het Besluit houders van dieren is geen verplichting opgenomen ten aanzien van daglicht; wel is er een norm opgenomen ten aanzien van het aantal uur per dag dat er (kunst)licht is in de stal. Via de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) ondersteunt de overheid houders die een nieuwe stal bouwen op voorwaarde dat deze stal aan een aantal (welzijns)eisen voldoet. Een houder die onder andere investeert in daglicht in de stallen, kan in aanmerking komen voor het MDV-certificaat.
Realiseert u zich dat varkens sociale, intelligente dieren zijn, hun eigen taal spreken, nieuwsgierig zijn en leergierig, en hun soortgenoten zelfs in de maling kunnen nemen?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van varkens. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat varkens, als ze mochten kiezen, zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij met 0,3 tot 1 m2 bewegingsruimte?
Varkens zullen een stal prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten. De minimum beschikbare oppervlakte om te bewegen, rusten, exploreren etc., is een van de criteria waar rekening mee dient te worden gehouden bij het ontwerp van een dergelijke stal.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA) toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
De toekomst van de eendenhouderij in Nederland |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat er zondag wéér een uitbraak van het vogelgriepvirus is ontdekt bij een bedrijf met 8.500 eenden?1
Ja, dit heb ik gezien.
Is het u opgevallen dat in minder dan een jaar tijd al vijftien keer vogelgriep is uitgebroken bij bedrijven die eenden gebruiken voor de productie van eendenvlees, waarbij in totaal 390.400 eenden zijn vergast?
Ja. Sinds oktober 2021 zijn er 15 commerciële eendenhouderijen besmet geraakt, 30% van de eendenbedrijven.
Heeft u gezien dat bij één van deze bedrijven -in Hierden- in vier maanden tijd twee keer vogelgriep is uitgebroken, waarbij in februari 55.000 dieren zijn vergast, waarna de stal opnieuw is gevuld en in juni nog eens 100.000 dieren zijn vergast?2
Ja, ik heb dit bericht gezien.
Wat vindt u ervan dat het vergassen van 390.400 eenden in minder dan één jaar tijd neerkomt op bijna 62 procent van het totaal aantal eenden dat in de Nederlandse pluimvee-industrie wordt gehouden?
Een percentage is niet te geven omdat het aantal eenden op de bedrijven fluctueert door onder andere afvoer naar de slacht. Het vergelijken van aantallen op enig moment geeft dus geen accuraat beeld van het percentage gedode dieren ten gevolge van een besmetting met vogelgriep. In totaal zijn 41 bedrijven met vleeseenden actief. Daarvan zijn, sinds oktober 2021, vijftien bedrijven besmet geraakt.
Wat dacht u toen u hoorde dat de vogelgriepexpert bij Wageningen Bioveterinary Research, Nancy Beerens, stelde dat de Gelderse vallei dit jaar aan een ramp is ontsnapt toen het virus van stal naar stal leek te springen, omdat een uitbraak moeilijk te stoppen is als verspreiding van bedrijf naar bedrijf eenmaal op gang komt?3
De zorgen die mevrouw Beerens daar uit zijn mijns inziens terecht. Een uitbraak in een pluimveedicht gebied zoals de Gelderse vallei is heel zorgelijk. In 2003 hebben we gezien hoe dat uit de hand kan lopen. Ook dit jaar raakte meerdere bedrijven besmet in de Gelderse vallei, gelukkig bleef het aantal besmette bedrijven in vergelijking met de uitbraak in 2003 beperkt.
Herinnert u zich dat u stelde dat u alles doet wat in uw vermogen ligt «om vogelgriep te voorkomen en te bestrijden, zolang als dat nodig is»? Staat u hier nog steeds achter?4
Ik weet dat mijn voorganger deze uitspraak heeft gedaan en daar sta ik achter. Daarom werk ik aan een intensiveringsplan voor vogelgriep, zoals ook met u besproken tijdens het debat op 13 oktober jl.
Erkent u dat voor de transitie naar een «dierwaardige veehouderij in balans met de volksgezondheid» die is aangekondigd in het coalitieakkoord, landelijke kaders nodig zijn om te bepalen wat «dierwaardig» is en wat met het oog op de volksgezondheid wenselijk is?
In de RDA zienswijze dierwaardige veehouderij5 zijn de zes leidende principes voor een dierwaardige veehouderij beschreven. Dit betrek ik als kader bij mijn inzet naar een dierwaardige veehouderij. Als het gaat om toepassing in de praktijk kunnen zich afhankelijk van de specifieke situatie lokale verschillen voordoen.
Erkent u dat het daarbij aan de landelijke overheid is om af te wegen voor welke sectoren ruimte is in Nederland en voor welke sectoren niet?
In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en de gebiedsprogramma’s zal moet blijken welke (agrarische) activiteiten op welke plek kunnen plaatsen en wat de mogelijkheden zijn voor verschillende vormen van landbouw. Naast de opgaven in het gebied is dit ook afhankelijk van de persoonlijke voorkeuren van de betreffende boer. In november wordt de Tweede Kamer verder geïnformeerd over het NPLG. Ook volgt dan een brief over de toekomst van de landbouw met een verdere uitwerking van het coalitieakkoord en het rapport van de heer Remkes.
Erkent u dat de eendenhouderij op dit moment op geen enkele manier «dierwaardig» is, aangezien de dieren permanent moeten leven in dichte stallen zonder zwemwater en voorafgaand aan de slacht bij bewustzijn ondersteboven aan een poot worden opgehangen en door een elektrisch waterbad worden gehaald waarvan bekend is dat een aanzienlijk deel van de dieren niet voldoende wordt bedwelmd?
Ook voor eenden vind ik dierwaardigheid conform de 6 leidende principes van de RDA van belang. Uiteraard zijn er, net als voor andere sectoren, uitdagingen ten aanzien van het verbeteren van dierwaardigheid. Hierin worden door de sector stappen gezet. Zoals aan uw Kamer gemeld op 14 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) heeft de sector recent het Plan van Aanpak Poetswater afgerond, met als doel om poetswater beschikbaar te maken in alle eendenhouderijen in Nederland, wat ten goede komt aan het uiten van het natuurlijke gedrag van eenden.
Voor wat betreft de opmerking op de slachtmethode geldt dat zowel het levend aanhangen als het bedwelmen met de waterbadmethode zijn toegestaan volgens de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het doden (Verordening (EG) nr. 1099/2009). Voor het gebruik van het waterbad als bedwelmingsmethode zijn in de Verordening specifieke voorschriften vastgelegd. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt toezicht op het naleven van deze voorschriften tijdens de slacht. Een verbod op een bepaalde fixatiemethode of toepassing van een dodingsmethode kan alleen in Europees verband worden bereikt. Nederland steunt de noodzaak voor verbetering en actualisering van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving en een uitbreiding naar meer diersoort specifieke voorschriften. Hiervoor blijf ik mij op Europees niveau inzetten.
Erkent u dat de eendenhouderij een gevaar kan zijn voor de volksgezondheid, aangezien eenden vele malen vatbaarder zijn voor het vogelgriepvirus, de symptomen bij deze dieren minder duidelijk zijn en deskundigen waarschuwen dat het reëel is dat voor de mens gevaarlijkere varianten van het vogelgriepvirus binnenkort deze kant op komen?5
Vogelgriep is een zoönose, onder andere daarom is het belangrijk om maatregelen te nemen bij een besmetting met vogelgriep, zoals het ruimen van de dieren. Omdat eenden verschijnselen van vogelgriep minder goed laten zien, zijn de meldingscriteria voor eenden vorig jaar al aangescherpt. Ten tijde van de uitbraken in de Gelderse vallei moesten ook alle bedrijven wekelijks dode eenden laten onderzoeken op het virus. Uit die monitoring kwamen geen besmettingen naar voren.
Klopt het dat door de eigenaar van het eendenbedrijf in Klarenbeek eerder nertsen werden gehouden?
Dat klopt.
Kunt u bevestigen dat voor het fokken en gebruiken van eenden geen pluimveerechten of een ander soort productierechten vereist zijn?
Dat klopt.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als het aantal eenden in de eendenhouderij kan toenemen terwijl met de geopende en aangekondigde opkoopregelingen bedrijven met koeien, varkens, kippen, kalkoenen, kalfjes en geiten worden uitgekocht? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Het aantal eenden is nationaal niet begrensd. Of het aantal gehouden eenden op een veehouderijlocatie kan toenemen is aan het bevoegd gezag, in deze de gemeente daar waar het gaat om het bestemmingsplan en de benodigde milieuvergunning en de provincie, daar waar het gaat om de vergunning Wet natuurbescherming. Overigens neemt het aantal eenden in Nederland al jaren af, van circa 10 miljoen eenden per jaar circa 20 jaar geleden, naar circa 6 tot 7 miljoen eenden dit jaar.
Bent u zich ervan bewust dat de eendenslachterij in Ermelo geen geldige natuurvergunning heeft om eenden te mogen slachten? Hoeveel veehouderijbedrijven zouden moeten worden opgekocht voor de stikstofruimte die de eendenslachterij in Ermelo gebruikt?
De provincie Gelderland is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Zij heeft op 13 mei jl. een vergunning op basis van de Wnb aan de eendenslachterij in Ermelo verleend. Er wordt geen stikstofruimte gereserveerd voor de eendenhouderij, maar eendenhouders produceren op basis van een door het bevoegd gezag toegekende vergunning Wet natuurbescherming. Er kan dus geen aantal genoemd worden.
Hoe legt u uit aan andere veehouders en aan de maatschappij dat schaarse stikstofruimte wordt gereserveerd om de eendenhouderij in Nederland in de benen te houden?
Zoals aangegeven bij vraag 14 wordt er geen stikstofruimte gereserveerd voor de eendenhouderij, maar eendenhouders produceren op basis van een door het bevoegd gezag toegekende vergunning Wet natuurbescherming.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
De recente stalbrand in Assen en de kabinetsaanpak om stalbranden te voorkomen. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «28.500 kippen dood bij uitslaande brand in schuur vlakbij TT Circuit in Assen»?1
Ja.
Wat ging er door u heen toen u vernam dat bij deze stalbrand 28.500 kippen levend zijn verbrand of zijn gestikt in de rook?
Iedere stalbrand is er één te veel en is verschrikkelijk, in de eerste plaats voor de dieren en ook voor alle betrokkenen. Elke stalbrand onderstreept weer de noodzaak tot het nemen van maatregelen om stalbranden en dierlijke slachtoffers te verminderen.
Wat is er gebeurd met de 15.000 kippen die zijn «gered» door de brandweer en de stalbrand hebben overleefd?
De 15.000 kippen die door de brandweer zijn gered, bevonden zich in een andere stal dan daar waar de brand uitbrak. Deze kippen leven nog.
Welke brandpreventieve maatregelen zijn er tot nu toe genomen in stallen waarin dieren worden gehouden? Waren voor deze specifieke stal ook maatregelen genomen?
Voor alle stallen geldt dat voldaan moet worden aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit 2012. De keuze in brandpreventieve maatregelen varieert per stal en is onder andere afhankelijk van het jaartal, waarin de vergunning voor de stal is aangevraagd. In het Bouwbesluit 2012 is per 1 april 2014 opgenomen dat bij de nieuw- en verbouw van stallen materialen, zoals isolatiemateriaal, minimaal moeten voldoen aan brandklasse B, en dat bij nieuwbouw technische ruimten gecompartimenteerd moeten zijn met (60 minuten) brandwerend materiaal. Voor 1 april 2014 golden er algemene brandveiligheidseisen aan alle gebouwen, waaronder stallen. Daarnaast hangt de keuze voor brandpreventieve maatregelen af van aanvullende verzekeringseisen voor brandveiligheid die verzekeraars stellen bij nieuwbouw en verbouw van stallen. Voor de betreffende veehouderijlocatie is toestemming verleend om een brandcompartiment van bijna 3.200 vierkante meter te bouwen met een dierenverblijf van 2.500 vierkante meter.
Bestond de stal uit meerdere brandcompartimenten, zoals wordt geadviseerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Hoeveel dieren bevonden zich per brandcompartiment?2
Nee. De twee stallen vormden gezamenlijk één brandcompartiment. In de afgebrande stal bevonden zich 28.500 kippen. Deze hebben het helaas niet overleefd. In de stal die is behouden bevonden zich 15.000 kippen. Deze kippen leven nog.
Hoeveel dieren worden gemiddeld per brandcompartiment in Nederland gehouden?
Dit is afhankelijk van de grootte van het brandcompartiment. Een stal kan uit één groot compartiment bestaan of bestaan uit meerdere compartimenten. Op basis van het Bouwbesluit 2012 wordt bepaald hoe groot het brandcompartiment mag zijn. Daarnaast gelden oppervlaktenormen voor de verschillende diersoorten op basis van EU-regelgeving en/of de Wet dieren. Dit tezamen bepaalt het aantal dieren per brandcompartiment.
Welke technische installaties met risico’s voor de brandveiligheid bevonden zich in en rondom de stal?
Voor zover bekend zijn er in en rondom deze stal geen technische installaties aangebracht met extra risico’s voor de brandveiligheid.
Hoe heeft u de aanpak van stalbranden concreet verbeterd sinds de publicatie van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in maart 2021, waarin wordt geconcludeerd dat het kabinet onvoldoende heeft gedaan om stalbranden tegen te gaan?
In de brief aan de Kamer van 8 oktober 20213 is de aangescherpte aanpak van stalbranden gebaseerd op het rapport van de OvV beschreven. Voor de voortgang van deze aanpak verwijs ik u naar de Kamerbrief die mijn voorganger heeft gestuurd op 6 juli 20224.
Wanneer gaat u de aangekondigde regelgeving op het gebied van de brandcompartimentering van de technische ruimte(s) voor bestaande stallen, verplichte jaarlijkse keuring en verplichte drie- of vijfjaarlijkse elektra- en zonnestroominstallatiekeuring naar de Kamer sturen?
Momenteel wordt deze regelgeving opgesteld. Ik ben voornemens om de ontwerp algemene maatregel van bestuur eind dit jaar in procedure te brengen. Dit betekent dat het ontwerp naar verwachting in het tweede kwartaal van 2023 aan uw Kamer kan worden voorgelegd middels de voorhangprocedure.
Heeft u de wijziging van de Wet dieren, waar het amendement van het lid Vestering over een grondslag voor het stellen van brandveiligheidsregels in is opgenomen, inmiddels ondertekend?3
Nee, nog niet. Voor nadere toelichting verwijs ik naar de verzamelbrief Dierenwelzijn van 9 november jl. (kenmerk 2022D46243) en de brief over dierwaardige veehouderij van 4 november jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1265).
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De berichten dat er een superjacht van de Russische oligarch Potanin in Nederland ligt en een omstreden Rus met vastgoed in Amsterdam buiten schot sancties blijft |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht op NOS «Nederland wil nieuwe sancties tegen Rusland, hoe gaat het tot nu toe»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht op NRC.nl «Omstreden Rus blijft buiten sancties met bezit in Amsterdam»?2
Ja.
Herinnert u zich de brief van 6 juli 2022 (Kamerstuk 36 045, nr. 104) waarin u stelt dat «het kabinet uitgesproken voorstander is van een gezamenlijk optreden van de Europese Unie (EU) en partners daarbuiten en daartoe geregeld oproept binnen de EU en daarover ook in gesprek treedt met deze landen» en daarnaast dat er «op doorlopende basis verschillende lijsten naast elkaar worden gehouden en waar opportuun listings worden overgenomen»?
Ja.
Herinnert u zich dat jachten vallen onder luxegoederen in Verordening (EU) Nr. 833/2014 onder bijlage XVIII, punt 17, artikel ex 8903 00 00?3
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit het verbiedt in Nederland gebouwde jachten indirect of direct te verkopen, te leveren of over te dragen aan of uit te voeren naar natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Rusland, of voor gebruik in Rusland?
Ja. Het verkopen, leveren of overdragen van jachten aan personen en rechtspersonen in Rusland, is verboden. Verder dient, indien een (rechts)persoon is gesanctioneerd, al zijn/haar bezit bevroren te worden, ook eventueel in Nederland aanwezige schepen. Ook mogen aan gesanctioneerde (rechts)personen geen tegoeden en economische middelen ter beschikking worden gesteld.
Wanneer deze situaties niet aan de orde zijn, kan er onder bepaalde omstandigheden nog steeds in opdracht van Russische eigenaren worden gebouwd aan schepen. Het bouwen aan schepen waarvan de contracten zijn afgesloten voorafgaand aan de aanscherping van de sancties, is niet verboden. Deze schepen mogen echter niet worden geleverd zolang de huidige sancties van kracht zijn.
Is er contact geweest tussen bevoegde overheidsinstanties en de scheepswerf over algemene richtlijn en dit specifieke schip en het geldende exportverbod voor zulke goederen?
De Douane heeft in het kader van de handhaving van de sancties op Rusland de relevante scheepswerven op het gebied van jachtbouw in Nederland in kaart gebracht en onderzoeken ingesteld bij deze werven. Tijdens deze onderzoeken zijn de werven voorgelicht over de geldende beperkingen en is onderzocht in hoeverre de activiteiten van deze werven de sancties raken. In deze gevallen staat de Douane doorlopend in contact met deze werven.
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak.
Klopt het dat Vladimir Potanin nog niet op de EU-listings staat maar wel op de Verenigd Koninkrijk (VK)-listings? Zo ja, kunt u er in de Raad voor pleiten Potanin op de EU-listings te laten zetten zodat deze aan Poetin gelieerde oligarch niet langer jachten of andere bezittingen kan laten maken of kopen in de EU, of vrij door de EU kan reizen?
Het klopt dat Vladimir Potanin niet op de EU-sanctielijst staat maar wel op de VK- sanctielijst. De Europese Unie blijft zich inzetten om maximale druk uit te oefenen op Rusland om de agressie in Oekraïne te beëindigen. Nederland draagt hier actief aan bij. Verder werkt Nederland met internationale partners om sanctieomzeiling gezamenlijk aan te pakken. Over individuele voorstellen voor listingsworden in het openbaar echter geen uitspraak gedaan (in verband met het anticipatie-effect).
Kunt u bevestigen dat het «project 1010» jacht een Russische Ultimate Beneficial Owner (UBO) heeft? Is dit de oligarch Vladimir Potanin?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak.
Klopt het dat het jacht onder de werknaam «project 1010» is omgevlagd in de periode vanaf 23 februari 2022?4 Zo ja, wat betekent dit?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak. Het bouwen aan schepen is niet verboden zolang de eigenaar niet is gesanctioneerd. De schepen mogen echter niet worden geleverd aan de gesanctioneerde (rechts)persoon, en tevens niet gebruikt worden door (rechts)personen in Rusland zolang de huidige sancties van kracht zijn.
Klopt het dat Vladimir Potanin eerder een jacht in Nederland heeft laten bouwen en deze heeft ondergebracht op de Malediven, om Verenigde Staten (VS) en EU-sancties te kunnen ontwijken? Zo ja, welke schepen?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraak. Wel is het zo dat wanneer eigenaren van schepen niet op een sanctielijst staan er aan deze schepen gebouwd mag worden indien er sprake is van een contract dat dateert van vóór 26 februari 2022. Deze schepen mogen echter niet verkocht, geleverd, overgedragen aan of uitgevoerd worden naar (rechts)personen of entiteiten in Rusland of voor gebruik in Rusland.
In het geval van eigendom van wel gesanctioneerde (rechts)personen worden de schepen bevroren op het moment dat de (rechts)persoon op de sanctielijst wordt geplaatst. Vanaf dat moment is ook aanbouw niet langer toegestaan.
Het kabinet zet zich daarnaast actief in om signalen van mogelijke omzeiling tijdig te identificeren en waar nodig tegen te gaan. Verder werkt Nederland met internationale partners om sanctieomzeiling gezamenlijk aan te pakken.
Bent u bereid een grondig onderzoek te starten naar de UBO van dit superjacht en er gedurende dit onderzoek alles aan te doen om te voorkomen dat dit superjacht vertrekt uit Nederlandse wateren?
Zolang er nog wordt gebouwd kan een scheepswerf onder voorwaarden proefvaarten uitvoeren. Deze zullen gemeld worden bij de Douane en onder toezicht gehouden worden door de Nederlandse Kustwacht. In Nederland worden EU-sancties strikt geïmplementeerd. Wanneer er aanwijzingen zijn dat er sancties worden overtreden, wordt altijd onderzoek gedaan en waar nodig handhavend opgetreden.
Bent u bereid samen met buurlanden die aangrenzende zeewateren hebben te coördineren om ervoor te zorgen dat dit superjacht ook in wateren van het VK of EU-buurlanden alsnog kan worden aangehouden? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Indien jachten die geraakt worden door de sancties de Nederlandse wateren dreigen te verlaten, wordt passende actie ondernomen. Afstemming met omliggende landen maakt hier deel van uit.
Hoe kan het dat het vastgoed van Volozj onopgemerkt is gebleven tijdens het implementeren en handhaven van de Europese sanctieverordening?
Zoals omschreven in het nieuwsartikel, wordt in sommige gevallen gebruik gemaakt van complexe grensoverschrijdende eigendomsstructuren. Dergelijke constructies maken het identificeren van de uiteindelijk belanghebbende van dergelijk bezit moeilijk.
In het geval dat gesanctioneerde (rechts)personen vastgoed bezitten in Nederland, wordt dit bevroren op het moment dat de (rechts)persoon op de sanctielijst is geplaatst. Vanaf dat moment is verhandelen niet toegestaan. Bewoning is echter niet verboden, bevriezen staat namelijk niet gelijk aan onteigening. Tevens zijn gesanctioneerde (rechts)personen sinds eind juli verplicht om hun bezit in Nederland te melden bij de overheid.
Bent u bereid beslag te leggen op het vastgoed van Volozj aangezien Volozj zelf op de EU-sanctielijst staat?
Eigendom van gesanctioneerde (rechts)personen wordt bevroren, dit is niet hetzelfde als in beslag nemen of onteigenen. Er is in deze gevallen geen juridische grondslag voor beslaglegging of onteigening.
Wilt u de eigendomsconstructies die gebruikt worden door op sanctielijst staande Russen beter onderzoeken en in het vervolg eerder ingrijpen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld en tevens geconstateerd in het rapport van de nationaal coördinator Blok, staan complexe eigendomsstructuren stevig op de radar als belangrijke uitdaging bij sanctienaleving. Door de overheid wordt – conform een van de aanbevelingen van het rapport Blok – gewerkt aan een duurzame structuur waardoor gemakkelijker gegevens uitgewisseld kunnen worden tussen overheidspartijen betrokken bij sanctienaleving. Dat is echter geen garantie dat complex opgezette eigendomsstructuren snel aan het licht komen.
Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van sanctienaleving en in het bijzonder de aanbevelingen van de nationaal coördinator Blok.
Kunt u deze vragen gezien de aard van de zaak met spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Criminelen die schoolkinderen ronselen met snus |
|
Songül Mutluer (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel in het AD/Haagsche Courant «Criminelen ronselen schoolkinderen met snus»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het een zeer zorgelijke ontwikkeling is dat steeds jongere kinderen benaderd blijven worden door criminelen om opdrachten voor hen uit te voeren? Zo ja, wat bent u van plan om hier tegen te doen?
Wij delen uw opvatting dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is. Wanneer wordt geronseld met snus is er sprake van een vorm van criminele uitbuiting; kinderen worden eerst verleid en later gedwongen tot het plegen van strafbare feiten. Dit is absoluut onacceptabel en heeft zeker onze aandacht en dat van de politie.
Om dit en andere vormen van het ronselen van kinderen en jongeren een halt toe te roepen, investeer ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming fors in een brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit. Hierover hebben wij uw Kamer bericht in de gelijknamige Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 28 741, nr. 86).
Met de brede preventieaanpak investeren we structureel in het voorkomen dat kinderen in aanraking komen met criminaliteit, daarin afglijden of verder doorgroeien. We doen dit enerzijds met een gebiedsgerichte aanpak in de meest kwetsbare wijken van Nederland. Hiertoe maken gemeenten, departementen en andere partners zoals scholen, Openbaar Ministerie (OM) en jongerenwerk één gezamenlijk plan waarin zoveel mogelijk risicofactoren op afglijden worden weggenomen. Bijvoorbeeld met behulp van het programma Kapot Sterk waarmee kinderen weerbaarder gemaakt worden tegen criminaliteit of met bewustwordingscampagnes op school over hoe criminelen hen kunnen verleiden tot ogenschijnlijk onschuldige klusjes en de gevaren hiervan.
De aanpak is gericht op het bieden van kansen op een mooie toekomst met behulp van onder andere toeleiding naar school en werk, maar tegelijkertijd ook op het stellen van duidelijke grenzen wanneer jongeren toch over de schreef gaan. Bijvoorbeeld door het invoeren van supersnelrecht waarbij ze meteen lik op stuk krijgen bij het plegen van een misdaad. Zodat kinderen al jong leren dat misdaad niet loont.
Anderzijds zetten we ook landelijk in met effectief bewezen interventies om te voorkomen dat kinderen ten prooi vallen aan criminele organisaties. Bijvoorbeeld met het Preventief Interventie Team waarbij kinderen die risico- of crimineel gedrag vertonen vroegtijdig worden gesignaleerd om het tij voor hen op tijd te kunnen keren.
Hoeveel basis- en middelbare scholen maken zich zorgen over mogelijke ronselpogingen? Maken zij hier ook daadwerkelijk een melding van bij de politie? Zo ja, om hoeveel meldingen gaat dit? Zo nee, weet u waarom niet?
Ondanks dat de politie hier alert op is, is er (nog) geen cijfermatige onderbouwing van de omvang van dit nieuwe fenomeen te geven. In de registraties van de politie zijn geen concrete aanwijzingen gevonden voor criminelen die schoolkinderen ronselen met snus. Dit betekent niet dat dit niet voorkomt.
De aanleiding voor het artikel was een filmpje dat gemaakt is door de politie-eenheid Amsterdam, naar aanleiding van signalen die vanuit scholen zijn gegeven aan wijkagenten en schoolagenten. Het filmpje is bedoeld als preventieve waarschuwing voor scholen en het op misdaadpreventie gerichte Educatief Programma Jongeren voor leerlingen van groepen 8 van de basisschool en van het voortgezet onderwijs) om het gesprek op scholen en onder jongeren op gang te brengen en hen te wijzen op mogelijk gevaren.
Om meer inzicht in criminele uitbuiting te krijgen heeft het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel in opdracht van mijn departement onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de criminele uitbuiting in Nederland. Uit deze studie is recent gebleken dat in de dertien onderzochte steden in de afgelopen twee jaar ruim 2.500 mensen vermoedelijk slachtoffer zijn geworden van criminele uitbuiting. Ook geeft van de 1.637 ondervraagde onderwijzers, jongerenwerkers, wijkagenten, leerplichtambtenaren en andere eerstelijnsprofessionals de helft aan in de afgelopen twee jaar in contact te zijn geweest met vermoedelijke slachtoffers. Hiervan ziet 40% voornamelijk op minderjarige slachtoffers, vooral in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar oud. Zij worden tot verschillende soorten strafbare feiten gedwongen, zoals drugsdelicten, diefstal, ronselen voor de prostitutie en geldezel- en katvangerconstructies.
Vindt dit fenomeen met name plaats op scholen in kwetsbare wijken? Is bekend om hoeveel kinderen en/of jongeren het gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt getracht deze jongeren te weren tegen de verleiding ja te zeggen tegen een criminele carrière?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat de politie om met meldingen van het ronselen van jonge kinderen?
In situaties van het ronselen van kinderen en criminele uitbuiting gaat het vaak ommoeilijk te herkennen vormen van dwang, zoals het misbruik maken van een kwetsbare of afhankelijke positie, bijvoorbeeld vanwege schulden, een licht verstandelijke beperking of de jonge leeftijd van een persoon. De politie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in het herkennen van signalen van uitbuiting. Bijvoorbeeld door het werven van nieuwe politiemedewerkers ten behoeve van de versterking van de aanpak op mensenhandel en door middel van trainingen aan eerstelijns politiemedewerkers over het herkennen van signalen van mensenhandel. Hierdoor schakelen agenten op straat eerder dan voorheen met de afdelingen die zich bezighouden met mensenhandel wanneer zij drugshandel aantreffen. De training is opgenomen in het opleidingscurriculum voor de (nieuwe) politiemedewerker. Ook is de training d.m.v. een toolkit blijvend voor alle collega’s benaderbaar en raadpleegbaar. In de toolkit is onder meer een e-learning opgenomen waarin alle verschijningsvormen van mensenhandel worden behandeld, dus ook die over criminele uitbuiting. De specialisten mensenhandel bespreken maandelijks nieuwe ontwikkelingen en delen deze, indien van toepassing, ook met collega’s uit andere afdelingen binnen de eenheden. Toch blijft signalering lastig. Dit om de eerder benoemde reden: bij geronselde kinderen en criminele uitbuiting lopen slachtofferschap en daderschap sterk in elkaar over.
Dit najaar publiceert het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel het tweede deel van hun rapport over criminele uitbuiting. Dit rapport ziet specifiek op de opsporing en vervolging van criminele uitbuiting. Verwacht wordt dat dit rapport kan bijdragen aan het herkennen en signaleren van knelpunten en kansen in de opsporingsketen. Na ontvangst van het tweede deel, delen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik onze beleidsreactie met uw Kamer.
Welke instrumenten heeft de politie om te voorkomen dat er schoolkinderen worden geronseld om criminele opdrachten uit te voeren? Is dit instrumentarium afdoende slagvaardig? Zo nee, wat is er nog meer nodig?
De politie is niet de enige organisatie die alles op alles zet om te voorkomen dat er schoolkinderen worden geronseld om criminele opdrachten uit te voeren. Het is een verantwoordelijkheid van alle sociale en justitiële partners in onderwijs, (jeugd)zorg, gemeenten en OM om dit gezamenlijk aan te pakken. Naast de hierboven genoemde extra geworven medewerkers, trainingen en toolkit zet de politie ook met het Educatief Programma Jongeren in op vroegtijdige alertheid en herkenning van signalen. Daarbij gaat het vooral om interventies die zorgen voor preventie.
Hoe betrekt u het feit dat snus als lokmiddel wordt gebruikt door het criminele circuit om jongeren te ronselen in uw aanpak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat ondanks dat het gebruik en de verkoop van snus onder Europese wetgeving sinds 2021 verboden is in Nederland, het middel veel wordt gekocht en gebruikt en vooral populariteit kent onder jonge kinderen en jongvolwassenen?
Wij vinden het zorgelijk dat een dergelijk verslavend en schadelijk product door jongeren wordt gebruikt.
Snus zijn kleine zakjes tabak die verboden zijn in de Tabaks- en rookwarenwet. De term snus wordt ook wel gebruikt voor nicotinezakjes; die vallen niet onder de Tabaks- en rookwarenwet maar vooralsnog onder de Warenwet. Op basis van de Warenwet treedt de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit nu op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje. Aangezien de meeste nicotinezakjes veel meer nicotine bevatten, zijn de zakjes via de Warenwet in de praktijk al verboden.
Er bereiken de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en mij uit verschillende hoeken, bijvoorbeeld vanuit middelbare scholen, signalen dat het gebruik van snus onder jongeren toeneemt. Wij vinden het zeer zorgelijk dat een dergelijk verslavend en schadelijk product door jongeren zou worden gebruikt. De Staatssecretaris overweegt daarom op dit moment de mogelijkheden voor een totaalverbod op snus, om een zo duidelijk mogelijke norm te stellen ten aanzien van deze producten. Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over de extra maatregelen die hij gaat treffen op het gebied van tabaksontmoediging.
Is het gebruik, de verkoop en/of handel in snus het afgelopen jaar toegenomen zoals in het artikel uit het AD wordt gesteld? Zo ja, hoe bent u voornemens om deze ontwikkeling een halt toe te roepen en hier strenger tegen op te treden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat kunt u zeggen over de link tussen het gebruik van snus en de toename van het aantal rokende onder 12- tot 16-jarigen in 2021?
De cijfers over het gebruik van tabaksproducten onder jongeren uit 2021 laten zien dat het aantal scholieren van 12 t/m 16 jaar dat ooit gerookt heeft sinds 2019 stabiel is gebleven rond de 17 procent.2 Het is mogelijk dat dat nieuwe nicotinehoudende producten met een aantrekkingskracht op jongeren, zoals snus (zonder tabak) en de e-sigaret, een bijdrage leveren aan het niet verder dalen van het aantal rokende jongeren. In de tabaksbrief die op korte termijn naar uw Kamer wordt verzonden informeert de Staatssecretaris van VWS uw Kamer over welke maatregelen hij neemt om te voorkomen dat jongeren deze nieuwe nicotinehoudende producten gaan gebruiken.
Wat was de uitkomst van de gesprekken die u heeft gevoerd met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die u noemde in de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Heerema en Rajkowski over het bericht «Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus»? Is de handhaving daadwerkelijk geïntensiveerd?2
Bij het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet besteedt de NVWA een deel van haar capaciteit voor het toezicht op nicotinezakjes. Het toezicht startte bij groothandels en importeurs van deze producten. Het tegengaan van grootschalige import zorgt ervoor dat de producten minder makkelijk verkrijgbaar zijn in Nederland. Naar aanleiding van de maatschappelijke ontwikkelingen rondom snus en gesprekken daarover tussen het Ministerie van VWS en de NVWA is ook ingezet op toezicht verder in het handelskanaal. Zo is er een handhavingsactie bij de detailhandel uitgevoerd. Ook houden inspecteurs toezicht op online verkoop. In de gesprekken tussen het Ministerie van VWS en de NVWA is ook naar voren gekomen dat een aanpak met alleen handhaving door de NVWA niet de oplossing is voor het maatschappelijke probleem om het gebruik van dit soort producten onder jongeren terug te dringen. Het is ook van belang dat winkeliers, gebruikers en hun omgeving (zoals ouders en scholen) bewust zijn van de gevaren van het gebruik van dit soort producten, en dat hier voldoende voorlichting over is. In mijn beantwoording op vraag 15 ga ik hier nader op in.
Wat is de stand van zaken van uw voornemen van maart dit jaar om snus onder de Tabaks- en rookwarenwet te laten vallen? Hoe zal deze wetswijziging meer handhavingscapaciteit bieden?
De Staatssecretaris van VWS overweegt de mogelijkheden voor een totaalverbod op snus om een zo duidelijk mogelijke norm te stellen ten aanzien van dergelijke producten. Binnenkort informeert hij uw Kamer over de extra maatregelen die hij treft op het gebied van tabaksontmoediging, waarbij hij nader op dit onderwerp ingaat.
Vindt er samenwerking plaats met betrokken toezichthouders en handhavers om hierin integraal te werk te gaan? Zo ja, wat is de aard van die samenwerking? Zo nee, hoe gaat u deze samenwerking bewerkstelligen?
De politie en douane doen regelmatig meldingen of hebben contact met de NVWA-inspecteurs over snus. Als er contact is, dan wordt in overleg bekeken hoe er wordt opgetreden.
Deelt u de mening dat een landelijke bewustzijnscampagne en voorlichting op scholen van toegevoegde waarde zijn om vooral jonge gebruikers te informeren over de schadelijke gevolgen van het middel? Zo ja, op welke termijn bent u van plan deze campagnes te starten? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat Nederlanders en met name jongeren zich bewust zijn van de risico’s van het gebruik van producten zoals snus. Er is via informatiekanalen zoals de website Rokeninfo.nl informatie beschikbaar over de gezondheidseffecten van snus en nicotinezakjes. Verder worden ouders voorgelicht via Facebook en Instagrampagina’s van Opvoeding en Uitgaan. En lokale initiatieven zoals door de politie eenheid Amsterdam Daarnaast is de Staatssecretaris van VWS op dit moment met het Trimbos-instituut in gesprek over extra (gerichte) voorlichting over snus, bijvoorbeeld op scholen.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de 2,6 miljoen konijnen die jaarlijks worden gefokt, gebruikt en gedood in de Nederlandse konijnenhouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er jaarlijks zo’n 2,6 miljoen konijnen worden gefokt en gebruikt in de konijnenhouderij, waarna zij de rest van hun korte leven slijten in kooien, waarna ze op een leeftijd van 10 tot 12 weken worden geslacht voor hun vlees?
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat vindt u ervan dat de gemiddelde totale sterfte in de konijnenhouderij volgens de sector zelf 17,2 procent is, wat betekent dat er honderdduizenden dieren van ellende sterven in de kooien?1
Ik vind het belangrijk dat dieren de best mogelijke zorg krijgen, gezond en fit zijn en dat inzicht ontstaat in de onderliggende oorzaken van ziekte en sterfte zodat deze kunnen worden aangepakt.
De houder is primair verantwoordelijk voor goede verzorging van zijn of haar dieren. De konijnensector zet stappen om beter zicht te krijgen factoren voor goede zorg voor het jonge dier en de mogelijkheden om sterfte te verminderen. Zo loopt er een PPS-onderzoek (publiek-private samenwerking) «Een goede start voor jonge konijnen en jonge konijnenhouders» waarbij onder andere wordt gekeken hoe de zorg voor jonge dieren verder verbeterd kan worden. Mede met als doel een vermindering van sterfte van jonge dieren.
Wat vindt u ervan dat deze dieren permanent zijn opgesloten in kooien waar zij boven hun eigen uitwerpselen en dus continu in een ammoniaklucht leven?
In het Besluit houders van dieren staat dat dieren niet gehouden mogen worden in een stalklimaat dat schadelijk is voor het dier (artikel 2.5, vierde lid). Ik vind het belangrijk dat wet- en regelgeving wordt nageleefd zodat konijnen geen schade ondervinden door de lucht in hun stal.
Realiseerde u zich al voordat u aan deze baan begon dat veel moederdieren in de konijnenhouderij nog altijd solitair worden gehuisvest als zij geen jongen hebben, terwijl konijnen zeer sociale dieren zijn?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van konijnen. Momenteel laat ik, mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192), de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
In het Plan van Aanpak huisvesting dat de konijnensector heeft opgesteld, is onder andere opgenomen dat voedsters uiterlijk 2030 gehuisvest moeten worden in zogenaamde combiparken of parttime in groepen. Een deel van de houders is al omgeschakeld. Zie ook de Kamerbrief uit april 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) over de inzet van de konijnensector en het Plan van Aanpak.
Vindt u het niet vreemd dat de kooien waarin konijnen worden gefokt en moeten leven «parkhuisvesting» en «welzijnskooien» worden genoemd, terwijl de dieren in deze kooien niet kunnen graven, rennen of springen en er per dier slechts 0,07 tot 0,08 vierkante meter ruimte is?
Ik kan mij voorstellen dat de termen «parkhuisvesting» en «welzijnskooien» mogelijk andere verwachtingen oproept. Dat gezegd hebbende geldt voor beide huisvestingssystemen dat het een sterke verbetering betreft ten opzichte van de conventionele huisvesting. Zo biedt parkhuisvesting de konijnen betere mogelijkheden tot het uitvoeren van soorteigen gedrag zoals huppelen en springen.
Ook is het uitfaseren van conventionele kooien, en een aantal aanvullende eisen voor ruimte, vloeren en hokverrijking, onderdeel van de Nederlandse inzet bij de herziening van de Europese dierenwelzijnsregelgeving.
Wist u dat konijnen hele sociale dieren zijn met sterke familiebanden, die elkaar waarschuwen voor gevaren, graag rennen en graven en grote gangenstelsels graven om in te leven?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Denkt u dat konijnen, als ze mochten kiezen, zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij met 0,07 tot 0,08 vierkante meter bewegingsruimte per dier?
Konijnen zullen een stal prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten. De minimum beschikbare oppervlakte om te bewegen en rusten etc., is een van de criteria waar rekening mee dient te worden gehouden bij de ontwerp van een dergelijke stal.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA-) toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
Het bericht ‘Duizenden doden na valincidenten, Financiering valpreventie ouderen blijft lastig.’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden doden na valincidenten, Financiering valpreventie ouderen blijft lastig»?1
Ja.
Bent u het eens dat er grote gezondheidswinst te behalen is wanneer er wordt voorkomen dat ouderen ten val komen?
Ja, daarom zet dit kabinet stevig in op valpreventie en is het als maatregel opgenomen in het Coalitie akkoord. Uit onderzoek weten we dat met inzet op valpreventie het aantal valongelukken teruggebracht kan worden en daarmee persoonlijk leed en het beroep op ondersteuning en zorg.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het amendement van de leden Tellegen en Van der Laan over het beschikbaar stellen van middelen voor valpreventieprogramma’s?2
Er worden diverse activiteiten gefinancierd uit de amendementsgelden die implementatie van de valpreventiemaatregel uit het Regeerakkoord ondersteunen. Dit zijn onder andere:
Hoe wordt ervoor gezorgd dat er meer werk wordt gemaakt van alternatieve financiering om dit soort preventie van de grond te krijgen, gelet op het feit dat in het artikel is beschreven dat voor financiering hulp is ingeroepen van Social Finance NL en andere investeerders?
Op steeds meer plekken in het land ontstaan initiatieven waarin inwoners, (zorg)organisaties en bedrijven domein overstijgend samenwerken aan een gezondere regio. Dit doen ze onder meer door de zorg op een innovatieve manier te organiseren en interventies in te zetten voor een gezonde leefstijl en leefomgeving. De Health Impact Bond waar Social Finance NL en andere investeerders onderdeel van zijn, is opgezet vóórdat de valpreventie maatregel in het Regeerakkoord is gekomen. Vanuit het Regeerakkoord worden per 2023 significante investeringen ingezet voor gemeenten. Bovendien zullen per 2024 onderdelen van deze ketenaanpak (deels) vergoed worden vanuit het basispakket van de Zvw.
Hoe wordt gewaarborgd dat de ketenaanpak valpreventie, zoals afgesproken in het Integraal Zorgakkoord, ook daadwerkelijk 1 januari 2024 gereed is? Hoe wordt hierop toegezien?
Ik ben voornemens om afspraken te maken met de VNG en ZN in het GALA. Hierin worden de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) – en ook de randvoorwaarden die ingevuld moeten zijn – concreter uitgewerkt met gemeenten en zorgverzekeraars. Op dit moment wordt er een specifieke uitkering (SPUK) opgesteld voor meerdere thema’s, waaronder valpreventie. Hierbij wordt naast interventies ook impuls gegeven aan de implementatie van ketenaanpakken. Bij het IZA – en straks ook bij het GALA – hoort vanzelfsprekend ook een governance structuur. Bewaking van de voortgang van de gemaakte afspraken maakt hier vanzelfsprekend onderdeel van uit. De governance voor beide akkoorden wordt momenteel verder uitgewerkt
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de ruim 520 miljoen kippen die jaarlijks worden geslacht in de pluimvee-industrie |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment in Nederlandse stallen tientallen miljoenen kippen opgesloten zitten, waaronder ruim 42 miljoen hennen die nauwelijks bewegingsruimte, daglicht of lucht hebben en worden gebruikt in de pluimveehouderij zodat mensen hun eieren kunnen afnemen en te eindigen als soepkip, de ruim twee miljoen ouderdieren van kuikens die vervolgens ook worden gebruikt voor de eierindustrie en waarvan de mannelijke kuikens direct worden gedood, de bijna 46 miljoen kuikens die worden gebruikt om na een kort en miserabel leven enkele weken later weer gedood en in stukken te worden gesneden, of de 7,3 miljoen (groot)ouderdieren die moeten zorgen voor de geboorte van nieuwe kuikens voor de vleesindustrie en waar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vrijwel nooit komt kijken?
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De NVWA ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat dacht u toen u hoorde dat jaarlijks ruim 520 miljoen kippen worden geslacht in de Nederlandse slachthuizen?1
De omvang en de structuur van de pluimveehouderij, en dus ook van het aantal dieren dat geslacht wordt, zijn mij bekend. Zoals ook aangegeven bij vraag 1 vind ik dat ook tijdens het slachtproces respectvol met dieren moet worden omgegaan en het dierenwelzijn geborgd moet zijn.
Is het u opgevallen dat kippen in Nederland vaak met duizenden soortgenoten op elkaar gepropt, praktisch jaarrond opgesloten zitten in dichte stallen, zonder de aanwezigheid van daglicht, buitenlucht, de zon op hun veren of de mogelijkheid om een stofbadje te nemen?
In het Besluit houders van dieren zijn regels gesteld aan het houden van pluimvee. Hier zijn onder andere regels opgenomen ten aanzien van de huisvesting en verzorging van de dieren. Legpluimvee wordt in Nederland gehouden in koloniehuisvesting of in een zogenaamd alternatief huisvestingssysteem. De verrijkte kooien (die op EU-niveau nog wel zijn toegestaan) zijn sinds 1 januari 2021 verboden. Aan de huisvesting worden zowel in het geval van koloniekooien als in geval van alternatieve systemen minimumeisen gesteld ten aanzien van onder andere nestruimte, beschikbaar strooiseloppervlak en beschikbare zitstokken. Daarnaast zijn eisen gesteld aan de verzorging van de dieren en de reiniging en verlichting van de stallen.
Dierenwelzijn kan mijn inziens verder verbeterd worden, waar ik op zal inzetten in het convenant «dierwaardige veehouderij».
Wat vindt u ervan dat er nog steeds miljoenen kippen in (kolonie)kooien moeten leven in Nederland?
Ik vind dat daar een einde aan moet komen. Samen met mijn collega’s van de Vughtgroeplanden zet ik mij in het kader van de herziening van de Europese regelgeving voor dierenwelzijn in voor het uitfaseren van kooihuisvesting voor leghennen (Kamerbrief 2105–32, nr. 1345). Hiermee wordt aangesloten bij het burgerinitiatief «End the Cage Age» dat door het kabinet wordt ondersteund.
Wat vindt u van de term «scharrelkip», terwijl die kip slechts ongeveer twee A4-tjes aan leefruimte heeft?
Ik kan mij voorstellen dat deze term mogelijk andere verwachtingen oproept. De term «scharrel» is echter een beschermde term uit de Europese handelsnormen. Voor leghennen geldt dat de eieren als «scharrel» worden aangemerkt wanneer er minimaal aan de eis van artikel 4 van de Europese Richtlijn 1999/74/EG wordt voldaan. Dat betekent onder andere dat er maximaal 9 leghennen per vierkante meter gehouden mogen worden.
Wat vindt u ervan dat jaarlijks zo’n zeven miljoen «vleeskuikens» in de stal sterven door ziekte, stress of hitte? Wat vindt u ervan dat daarnaast nog eens meer dan een half miljoen dieren het transport naar het slachthuis, in kratten gepropt, niet overleven?
Ik vind het belangrijk dat dieren de best mogelijke zorg krijgen, gezond zijn en dat inzicht ontstaat in de onderliggende oorzaken van eventuele ziekte en sterfte, zodat deze kunnen worden aangepakt. De houder is primair verantwoordelijk voor goede verzorging van zijn of haar dieren. De pluimveesector heeft in zijn Uitvoeringsagenda 2019 – 2025 acties opgenomen om beter zicht te krijgen op de oorzaken van sterfte en de mogelijkheden om sterfte te verminderen. De NVWA houdt toezicht in de slachthuizen en onderneemt actie indien de percentages van «dead on arrival» (DOA’s) meer dan 0,5% is.
Bovendien werk ik aan de invulling van de open normen over nood- en alarmsystemen in stallen waarbij de gezondheid en het welzijn van dieren afhankelijk is van kunstmatige ventilatie. Met deze invulling wordt het bijvoorbeeld duidelijk hoe de systemen eruit moeten zien en hoe vaak ze moeten worden getest. Hierdoor kan adequaat gehandeld worden wanneer de kunstmatige ventilatie in stallen uitvalt, om verstikking van dieren te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat in een jaar tijd nu al bijna vijf miljoen kippen, eenden en kalkoenen zijn vergast vanwege uitbraken van vogelgriep, waarmee iets dat een laatste noodgreep zou moeten zijn, nu standaard beleid is geworden in de bestrijding van het vogelgriepvirus?
Ik vind dit verschrikkelijk. Deze maatregelen hebben een enorme impact – in de eerste plaats natuurlijk voor de dieren, en zeker niet in de laatste plaats voor hun houders. De vogelgriepsituatie is onhoudbaar. Het onbevredigende maar eerlijke verhaal is dat er geen simpele oplossing bestaat. Maar weet dat de vogelgriepaanpak mijn oprechte aandacht en inspanning heeft. Zoals u heeft kunnen lezen in mijn Kamerbrief van 11 oktober 2022 werk ik aan een intensiveringsplan, waaronder het versneld mogelijk maken van vaccinatie (Kamerstuk 28 807, nr. 269).
Wist u dat kuikens al in het ei met hun moeder communiceren en haar ook herkennen zodra ze uit het ei komen? Wist u dat kippen sociale structuren ontwikkelen via pikordes en vaak verlegen en intelligente dieren zijn? Wist u dat kippen wel 15 jaar oud kunnen worden en normaliter graag in bomen slapen?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van pluimvee. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat kuikens, als ze mochten kiezen, ze zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij, waar ze nauwelijks bewegingsruimte hebben en één vierkante meter met 18 tot 20 soortgenoten moeten delen?
Ik denk dat kuikens zullen een stal prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten. De minimum beschikbare oppervlakte, is een van de criteria waar rekening mee dient te worden gehouden bij de ontwerp van een dergelijke stal.
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin u expliciet de verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn en diergezondheid draagt?
Naast het (NVWA-)toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebeid van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
De speech van minister Yesilgöz-Zegerius tijdens de HJ Schoo-lezing van 2022 |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Zitten er volgens u momenteel partijen in de Tweede Kamer die behoren tot de «woke» beweging of zich schuldig maken aan «wokeisme», en zo ja welke?1 Kunt u dit nader toelichten aan de hand van wat volgens u kenmerken zijn van «wokisme» in een politieke partij? Mits er «woke» partijen in de Tweede Kamer zitten, vindt u deze partijen een gevaar voor de rechtsstaat?
In mijn definitie staan wokisten niet open voor inhoudelijk debat en willen zij onderwerpen, standpunten en meningen onbespreekbaar maken. Het parlementaire proces, waarvan politieke partijen deel uitmaken, heeft juist als doel het inhoudelijke debat aan te gaan.
Zou u kunnen toelichten welke standpunten en meningen onbespreekbaar gemaakt worden door zogenaamde «wokeisten»? Zou u kunnen ophelderen of u vindt dat het onbespreekbaar maken van iets gelijk staat aan discriminatie? Hoe zet u de dreiging van het zogenaamd «wokeisme» af tegen het toenemende terreurrisico vanuit extreemrechts?
Ik zou het onbespreekbaar maken van onderwerpen niet gelijk willen stellen met discriminatie. Ik vind het wel zorgelijk als het open debat geschuwd wordt. Dat gaat contrair aan onze democratische samenleving. Wokisme dient in het openbare debat bestreden te worden. De aanpak van (de dreiging van) terrorisme kent een veelzijdiger aanpak die ook een sterke repressieve component heeft. Ik heb hiervan ook voorbeelden gegeven in mijn lezing.
Bent u het eens met de stelling dat er recentelijk een groeiende ruimte is ontstaan voor racisme, antisemitisme en moslimhaat binnen het maatschappelijk debat en dat dit de democratische rechtsstaat bedreigt? Zo ja, zou u kunnen toelichten wat u hieraan gaat doen? Kunt u aangeven of u het van belang acht dat mensen zich hier tegen uitspreken?
Racisme, antisemitisme, moslimhaat en andere vormen van discriminatie zijn onacceptabel en horen niet thuis in het maatschappelijk debat. Het kabinet zet sterk in op de aanpak hiervan. De aanstelling van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding zijn belangrijke pijlers van deze aanpak. De coördinatoren hebben onlangs hun respectievelijke plannen aan uw Kamer aangeboden.
Zoals ik ook in de H.J. Schoolezing heb gezegd, acht ik het van groot belang dat mensen zich tegen discriminatie en racisme blijven uitspreken.
Zou u willen ingaan op het citaat: «Het is een gevaarlijk misverstand dat er zoiets zou bestaan als het recht om niet gekwetst te worden. Het is gevaarlijk, omdat mensen dan de neiging hebben om zich ernaar te gaan gedragen. Dat leidt tot zelfcensuur. Om gedoe te voorkomen. Om geen vuur te trekken. Om je baan te houden. Om niet gecanceld te worden.» en hierbij toelichten wat het verschil is tussen zelfcensuur en respect hebben voor de identiteit of achtergrond van een ander? Bent u het eens met de stelling dat veel mensen hun baan verliezen door – en zich aanpassen uit angst voor – haat en discriminatie? Zou u zich niet eerder daar op moeten richten in tegenstelling tot angst voor «cancel culture»?
Vrijheid van meningsuiting is in een democratische rechtsstaat als Nederland een groot goed en een belangrijke pijler van onze samenleving. In mijn lezing heb ik uiteengezet dat het grondrecht om in vrijheid je mening te kunnen uiten, kan betekenen dat thema’s worden besproken die kwetsend kunnen zijn voor mensen. Dat het voeren van debat kwetsend kan zijn voor mensen, mag niet een reden zijn om het debat niet te voeren. Zelfcensuur hoort dus niet thuis in het debat.
Als de stelling is dat mensen die slachtoffer zijn van haat en discriminatie en daardoor hun baan verliezen, dan wel dat mensen die zich op de werkvloer niet durven te uiten of geuite discriminatie op de werkvloer niet durven aan te kaarten uit angst hun baan te verliezen, dan ben ik van mening dat dat een probleem is dat eveneens moet worden aangepakt. Ik zie niet in dat hoe het voeren van een debat en de problematiek van discriminatie op de werkvloer elkaars tegengestelde zouden zijn.
Zou u willen ingaan op het citaat: «De meest extreme uitingen op de flanken hebben feitelijk heel weinig te maken met ons dagelijks leven en de uitdagingen waar mensen thuis elke dag mee bezig zijn.» en hierbij kunnen toelichten over wie er wordt gesproken betreffende het woord «ons»? Classificeert u de eerder in de speech genoemde uitingen over institutioneel racisme bij de politie als extreme uitingen? Erkent u dat bevolkingsgroepen in dit land te maken krijgen met institutioneel racisme en discriminatie vanuit de politie? Erkent u dat asielzoekers dagelijks te maken hebben met onmenselijke omstandigheden door wanbeleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Met de meest extreme uitingen doel ik onder meer op recente voorvallen waarbij een nazivlag achter een van mijn collega-Ministers is gephotoshopt of een andere collega aan huis bedreigd werd. Dat staat ver van het dagelijks leven van – hopelijk – veruit de meeste inwoners van ons land.
Over het vraagstuk van racisme bij de politie wordt al geruime tijd steeds opener gecommuniceerd. Elk incident waar racisme een rol speelt is er een teveel, en dat probleem wordt ook onderkend. Ook de problemen bij de opvang van asielzoekers worden erkend. Zoals ook duidelijk wordt gemaakt in mijn lezing, hebben mijn uitspraken daar geen betrekking op.
Zou u willen reflecteren op het deel van de speech waarin u refereert aan het aspect van de democratische rechtsstaat dat iedereen die aanklopt voor hulp ook toegang heeft tot het recht? Vallen vluchtelingen onder deze groep mensen? Indien ja, zou u dan kunnen reflecteren op het falen van het huidige kabinet om dit principe waar te maken in Ter Apel?
De democratisch rechtsstaat kenmerkt zich inderdaad door onder andere de toegang tot het recht voor iedereen. Dat is ook het geval voor asielzoekers en vluchtelingen.
Zou u willen ingaan op het citaat: «Als je in ons land meedoet, bijdraagt, en je aan de regels houdt van hoe we met elkaar omgaan, dan is de overheid er voor je. Dan kun je rekenen op steun. We houden je veilig, we leveren goede zorg, goed onderwijs en een dak boven je hoofd. We zorgen voor je, als het niet goed met je gaat.» en aangeven of u erkent dat door etnisch profileren vanuit de politie veel Nederlanders zich onveilig voelen? Bent u het eens met de stelling dat de toenemende dreiging van extreem rechtse aanvallen op journalisten, activisten, politici, en wetenschappers een gevaar is voor de democratische rechtsstaat? Zou u kunnen reflecteren op het falen van voorafgaande Ministeries van Justitie en Veiligheid in het waarborgen van de in het citaat genoemde afspraak?
Ik kan mij goed voorstellen dat mensen zich onveilig voelen indien er sprake is van etnisch profileren. Hoe vaak dat het geval is, en hoe vaak dat door betrokkenen zo ervaren wordt, is mij niet bekend.
Iedere vorm van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, zoals politie-agenten, en journalisten is een bedreiging voor de democratische rechtstaat, ongeacht uit welke hoek de dreiging komt. Voor mensen met een publieke taak zijn verschillende trajecten opgezet met het afgeronde Programma Veilige Publieke Taak en de huidige Taskforce Onze hulpverleners veilig die in 2020 is opgericht. Voor journalisten is in 2019 PersVeilig opgericht waarin de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, politie en het Openbaar Ministerie samenwerken om de positie van journalisten te versterken en deze beroepsgroep beter te beschermen (waaronder het Flexibel Beschermingspakket Freelancers).
Verder heb ik in mijn speech aangegeven dat de overheid zelf een verantwoordelijkheid draagt voor het verlies aan vertrouwen, onder meer door de toeslagenaffaire en de aardbevingen in Groningen als gevolg van de gaswinning.
Zou u willen ingaan op het citaat van Kim Putters die u benoemde in de speech: «Aannames over wat burgers wel en niet zullen en kunnen doen, kloppen vaak niet of blijken onrealistisch. Als de overheid de situatie van mensen niet begrijpt, is beleid niet alleen ineffectief, maar kunnen de gekozen oplossingen de problemen zelfs vergroten.» En het citaat: «Man of vrouw: vind een paar ballen en wees weerbaar, zou ik zeggen. In een open samenleving moet je een schild ontwikkelen.» en aangeven of u het eens bent met de stelling dat het een onrealistische aanname is dat kwetsbare burgers zich op korte termijn weerbaar zullen maken tegenover ernstige beledigingen ten aanzien van hun levenswijze? Hoe reflecteert u op de afweging tussen hoe belangrijk het is om een persoonlijk schild te ontwikkelen, in tegenstelling tot de taak van de overheid om kwetsbare burgers te beschermen tegen discriminatie en uitsluiting?
Het aangehaalde citaat ziet niet alleen op kwetsbare burgers, maar op burgers in het algemeen. Voor iedereen zal het moeilijk zijn om op korte termijn voldoende weerbaarheid te ontwikkelen tegen ernstige beledigingen ten aanzien van de eigen levenswijze. In het geval van ernstige beledigingen staat het individu dan ook niet alleen. Ik roep dan ook eenieder op om zich daartegen uit te spreken. Door opvoeding en onderwijs kan voorkomen worden dat het zo ver komt. Ultiem zijn er juridische middelen om corrigerend op te treden. Zowel het civiele als het strafrecht geeft daarvoor handvaten. Ik zie dan ook geen tegenstelling tussen het ontwikkelen van een persoonlijk schild tegen moeilijke situaties enerzijds en anderzijds de taak van de overheid om burgers te beschermen tegen discriminatie en uitsluiting.
Erkent u dat instituties binnen Nederland, zoals universiteiten, de mogelijkheid hebben mensen te weerhouden van openlijk zichzelf te zijn, zich uit te spreken, hun leven te leiden zoals ze dat willen, of hun mening te uiten door onvoldoende veiligheid te faciliteren? Bent u het eens met de stelling dat het aanbieden van veilige ruimtes kan helpen een democratische cultuur te faciliteren en daardoor bij te dragen aan een veiliger land?
Veiligheid in het algemeen is dienstig aan democratie. Veiligheid is een basisbehoefte en daarom is het zorgen voor veiligheid – ook historisch gezien – een kerntaak van de overheid. Ik meen dat het nodeloos inperken van een open debatcultuur – door het kunstmatig creëren van zogenaamde veilige zones waar mensen verschoond kunnen blijven van (voor hun) onwelgevallige geluiden – tegengesteld is aan onze democratische waarden.
Hoe verhoudt u zich ten opzichte van de toelichting die vermeld staat onder artikel 11 van de Europese Grondwet waarin staat: «Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.» in relatie tot het citaat van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat behandeld werd in uw speech? Bent u het eens met de stelling dat het opleggen van beperkingen voor racistisch taalgebruik een fundamenteel aspect is van het beschermen van de democratische rechtsstaat? Indien dit het geval is, zou u kunnen reflecteren op de rol van «wokeisten» in het beschermen van deze democratische principes in tegenstelling tot de toenemende prominentie van racistisch taalgebruik vanuit extreemrechts?
Racistisch taalgebruik past niet binnen de democratische rechtstaat en is dan ook wettelijk verboden. Daar waar «wokisten» of anderen zich verzetten tegen racistisch taalgebruik kunnen zij op mijn steun rekenen.
Hoe we een wereld van verschil kunnen maken voor de ruim twee miljoen koeien, stieren en kalfjes die jaarlijks worden geslacht in de veehouderij |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er op dit moment ruim 3,8 miljoen runderen, waaronder meer dan een miljoen kalfjes in de vleeskalverhouderij, opgesloten zitten in Nederlandse stallen?1
Ik vind dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Opinies over wat een goede en verantwoorde manier is om met dieren om te gaan en waarvoor of waarom dieren gehouden mogen worden verschillen. In Nederland en Europa hebben we afgesproken dat dieren gehouden mogen worden voor productie. In de afgelopen decennia is mede op basis van maatschappelijke en politiek opvattingen over het omgaan met dieren en op basis van beschikbare wetenschappelijke kennis, een regelgevend kader tot stand gekomen. De (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving daarvan. Maar het denken over dieren verandert en er komt steeds meer wetenschappelijke kennis beschikbaar over gedrag, emoties, welzijn en gezondheid van dieren. Dat leidt tot een politieke en maatschappelijke wens om nog eens goed te kijken naar hoe we dieren mogen houden. En dat wordt ook gedaan, denk hierbij aan de herziening van de EU-regelgeving op dierenwelzijn en het convenant «dierwaardige veehouderij». Daarnaast hebben veehouders afgelopen jaren, samen met dierenwelzijnsorganisaties, al stevige stappen gezet richting beter dierenwelzijn.
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat er jaarlijks ruim 1,5 miljoen kalfjes en 544.000 volwassen runderen worden geslacht in de Nederlandse slachthuizen?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Realiseerde u zich al voordat u aan deze baan begon dat kalfjes in de melkveehouderij direct bij hun moeder worden weggehaald, omdat de melk naar de zuivelfabriek gaat?
Ja, daar was ik mij van bewust.
Wat vindt u ervan dat een koe inmiddels 35.000 liter melk moet produceren in haar leven, 28 liter per dag, wat zo’n aanslag vormt op haar lichaam dat jaarlijks één op de vijf koeien kreupel is, één op de vier koeien pijnlijke ontstekingen in haar uier heeft en één op de twee koeien wonden en/of ontstekingen aan haar klauwen heeft?
Ik vind het belangrijk dat koeien gezond zijn. Door de sector wordt veel aandacht geschonken aan het verbeteren van de diergezondheid en het dierenwelzijn, het is één van de vier hoofdthema’s van de Duurzame Zuivelketen en via private keurmerken wordt er extra voor beloond (zoals via On the way to Planet Proof, via Beter voor Koe, Boer en Natuur en Caring Dairy). Er is onder andere op sectorniveau integraal ten doel gesteld om de levensduur van melkvee te verhogen. Daarnaast wordt in de sector gewerkt met de KoeMonitor, Welzijnsmonitor en KalfOK om diergezondheid en dierenwelzijn van kalf en koe te verbeteren en is een verantwoord gebruik van diergeneesmiddelen speerpunt. In de genoemde keurmerken en programma’s worden specifieke eisen gesteld aan diergezondheid, waaronder op gebied van klauwgezondheid. Hierbij aangesloten melkveehouders wordt gestimuleerd om extra nascholingscursussen, waaronder op het gebied van klauwverzorging, te volgen.
Er is overigens een stijging te zien in de levensduur van melkvee in Nederland: voor het jaar 2022 is de levensduur van melkkoeien gestegen tot 2.233 levensdagen bij afvoer, ten opzichte van 2.025 dagen in 2018. Met de andere opgaven op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn kan een verhoging van de levensduur van koeien alleen bereikt worden als dieren daadwerkelijk gezond blijven.
Wat vindt u ervan dat meer dan de helft van de kalfjes in de vleeskalverhouderij lijdt aan longaandoeningen, zoals longontsteking en borstvliesontsteking?
Ik vind het belangrijk dat kalveren gezond zijn. Mijn voorganger heeft u in april dit jaar geïnformeerd over (ook positieve) ontwikkelingen in de kalverketen (Kamerstuk 29 683, nr. 1236). De kalversterfte en het antibioticumgebruik in de kalversector zijn gedaald en de melkvee- en kalversector hebben overeenstemming bereikt over de bestrijding van IBR en BVD. Daarnaast bereidt de sector zich voor op het verplaatsen van kalveren vanaf vier in plaats van twee weken wat mogelijk positieve gevolgen zal hebben op de kalvergezondheid. Zoals u weet is het overleg wat moeten leiden naar een convenant dierwaardige veehouderij recent gestart. Een van de principes binnen een dierwaardige veehouderij is een goede diergezondheid. Dat is van groot belang voor het dier, de veehouder en de maatschappij.
Met de samenwerkingsregeling pilots gezonde kalverketen (Kamerstuk 29 683, nr. 1236) wil ik systeeminnovatie en vernieuwing stimuleren en onderzoeken in welke mate een systeemverandering kan bijdragen aan een integrale oplossing van diergezondheids- en welzijnsproblemen. Als dergelijke aanpassingen effectief, haalbaar, betaalbaar en schaalbaar zijn, kunnen deze in de toekomst mogelijk een aanvulling vormen op managementmaatregelen.
Wist u dat koeien sociale kuddedieren zijn, eigen voorkeuren hebben en onderlinge vriendschappen opbouwen? Wist u dat de leiders in de kudde geen dominante, maar sociale, onafhankelijke individuen zijn?
Er is veel bekend over gedrag en gedragsbehoeftes van koeien. Momenteel laat ik mede naar aanleiding van de motie Van der Plas c.s. (Kamerstuk 28 286, nr. 1192) de wetenschappelijke kennis in kaart brengen van gedragsbehoeftes van verschillende landbouwhuisdieren.
Denkt u dat kalfjes, als ze mochten kiezen, zouden kiezen voor een leven in de Nederlandse veehouderij met gemiddeld 1,5 tot 1,8m2 bewegingsruimte? Denkt u dat als kalfjes mochten kiezen, ze liever bij hun moeder zouden blijven, en andersom?
Melkkoeien en kalveren zullen een stal en houderij prefereren waarin ze hun gedragsbehoeftes kunnen uiten, waaronder maternaal gedrag en zooggedrag. De minimum beschikbare oppervlakte om te bewegen en te rusten, is een van de criteria waar rekening mee dient te worden gehouden bij de ontwerp van een dergelijke stal.
Mijn voorganger heeft uw Kamer in 2018 geïnformeerd over de beleidslijn ten aanzien van de leeftijd waarbij het kalf van de koe wordt gescheiden (Kamerstuk 28 286, nr. 942). Het is aan de melkveehouder om de afweging te maken hoe lang het kalf bij de koe wordt gehouden. Om melkveehouders te faciliteren die overwegen het kalf voor bepaalde tijd bij de koe te houden hebben de Dierenbescherming, Wageningen UR, het Louis Bolk Instituut en de sector met financiële ondersteuning van de overheid een sectorbrede inventarisatie uitgevoerd over de kennis en ervaring rond het houden van kalveren bij de koe. De resultaten van deze verkenning zijn in 2018 gepubliceerd in de uitgebreide brochure «Verkenning kalf bij de koe».
Wat gaat u voor al deze dieren doen, als nieuwe Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin u expliciet de verantwoordelijkheid draagt voor dierenwelzijn en diergezondheid?
Naast het (NVWA-)toezicht op naleving van de normen in de regelgeving op het gebeid van dierenwelzijn en diergezondheid, zal ik mij met name inzetten op het volgende:
Bent u bereid om bij ieder besluit dat u neemt de belangen van deze dieren zorgvuldig af te wegen en te verantwoorden, waarbij u rekening houdt met de in de Wet dieren opgenomen en erkende intrinsieke waarde van dieren en de vele beloften die door uw voorgangers zijn gedaan?
Ja, op grond van de Wet dieren dient de overheid bij het stellen van regels bij of krachtens die wet en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten het belang van het dier expliciet mee te wegen, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Ik betrek daarbij ook beloftes van mijn voorgangers voor zover deze passend zijn binnen het huidige kabinetsbeleid.
Het luxe Walhalla op de zogeheten asielboot |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de TikTok-video waarin vluchtelingen genieten van een luxeleventje aan boord van een cruiseschip1?
Ja, ik ben bekend met de video waarop beelden worden getoond van de MS Silja Europa, de cruiseferry die op dit moment wordt ingezet als opvanglocatie voor asielzoekers in de gemeente Velsen.
Kunt u duiden waarom de opvang van vluchtelingen niet sober, doch doelmatig is?
De schepen die zowel in Velsen als in Amsterdam worden ingezet voor asielopvang doen normaliter dienst als veerboten, bedoeld voor het afleggen van lange afstanden. Het voorzieningenniveau correspondeert met de duur van de overtocht (ca. 10 uur of langer), waarbij ik benadruk dat niet alle voorzieningen beschikbaar zijn. Voorzieningen die nodig zijn om te voorzien in basisbehoeften zijn uiteraard beschikbaar, waaronder onderdak en maaltijden. Overige voorzieningen zijn op beide schepen gesloten, zoals het casino en het zwembad.
Deze atypische vorm van noodopvang is kostbaarder dan reguliere opvang. Daar voeg ik direct aan toe dat reguliere opvang niet in voldoende mate beschikbaar is. Hierdoor is en blijft de situatie in de asielopvang dusdanig nijpend dat geen enkele mogelijkheid onbenut mag blijven. Zolang gemeenten niet voldoende locaties beschikbaar stellen voor langduriger, reguliere opvang, ziet het COA zich genoodzaakt tot de inzet van schepen en andere onorthodoxe maatregelen om in het recht op opvang te voorzien. Daar staat tegenover dat ik gemeenten als Velsen en Amsterdam zeer erkentelijk ben voor de bijdrage die zij reeds leveren.
Bent u zich ervan bewust dat de TikTok-video een luxeleventje propagandeert, hetgeen een aanzuigende werking heeft richting het al door een asielcrisis geteisterde Nederland?
Ik ben voorzichtig om conclusies te trekken op basis van selectieve beelden en kan niet voor anderen invullen hoe zij de video percipiëren. Voor zover de video de suggestie van luxe opvang wekt, kan ik niet uitsluiten dat hier een aanzuigende werking van uitgaat. Overigens kan ik net zomin uitsluiten dat van de nijpende opvangsituatie, met name de acute nood in Ter Apel, een afschrikwekkende werking uitgaat.
Voorts wijs ik erop dat de Nederlandse staat zich via internationale en Europese wet- en regelgeving heeft verbonden aan het bieden van veiligheid en bescherming aan degenen die vluchten voor oorlog en geweld. Tegelijkertijd is de inzet om effectief en daadkrachtig op te treden jegens degenen die ten onrechte een beroep doen op asielbescherming en die Nederland dienen te verlaten.
Hoe kunt u al deze luxe verantwoorden naar de Nederlandse belastingbetaler, waarvan een groot deel aan de geeuwhonger ligt en niet weet hoe maandelijks rond te komen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik herken mij niet in het beeld uit de vraagstelling dat sprake is van luxe. Wel is sprake van een atypische, maar noodzakelijke vorm van noodopvang in een tijd dat veel Nederlandse ingezeten zorgen hebben over hun sociaaleconomische situatie.
De constatering dat veel mensen het moeilijk hebben, is reden voor het kabinet geweest om vergaande maatregelen te treffen om de bestaanszekerheid van mensen te kunnen blijven garanderen. Voor een overzicht van maatregelen verwijs ik naar de Miljoenennota 2023, de Rijksbegroting 2023, het Belastingplan 2023 en overige stukken die op 20 september 2022 aan uw Kamer zijn aangeboden.2
Specifiek ten aanzien van asielopvang benadruk ik dat ik grote waarde hecht aan het bestaan van lokaal draagvlak. Om die reden zijn met Velsen en Amsterdam bredere afspraken gemaakt, te weten afspraken over andere onderwerpen dan asielopvang. Zo valt te denken aan ondersteuning bij infrastructurele projecten en de bouw van flexibele huisvesting. Hierdoor profiteren inwoners van beide gemeenten van de asielopvang en worden verdringingseffecten voorkomen.
De sluiting van de huisartsenpost in Hengelo |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe oordeelt u over het voornemen van Twentse huisartsen om ’s nachts de huisartsenpost in Hengelo te sluiten vanwege een groot tekort aan huisartsen?1
Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk is. De noodzaak en het belang van het behoud van de huisartsenzorg voor patiënten tijdens avond-, nacht- en weekenduren (ANW-uren) wordt ook door alle partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) onderkend en zij zijn allen dan ook bereid om hier vanuit de onderlinge samenwerking aan bij te dragen. De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) was intensief betrokken bij de totstandkoming van het IZA maar heeft dit nog niet ondertekend. Desondanks zijn we voortvarend – en in nauw overleg met de LHV, InEen en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) – van start gegaan met de uitvoering van de afspraken op het gebied van de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren. Zo zijn er afspraken gemaakt over een betere, evenwichtigere verdeling van de ANW-diensten onder alle huisartsen per 2023. Om dit te ondersteunen, verhoogt en differentieert de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) per 1 januari 2023 het maximum uurtarief.
De huisartsen ervaren in het hele land een hoge werkdruk vanwege de ANW-diensten. Dat heeft geleid tot het opstellen van een Actieplan werkdruk in de ANW door de LHV, Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen, InEen en het Nederlands Huisartsen Genootschap. Het actieplan bevat verschillende actielijnen. Eén van de actielijnen is de huisartsenzorg in de nacht, omdat de druk van een nachtdienst als groot wordt ervaren. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dagsituatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt.
Van de directeur van SHT-THOON, onderdeel van HuisartsenZorg Twente (het samenwerkingsverband van de Twentse huisartsen en huisartsenorganisaties die onder andere de organisatie van de huisartsenposten in de regio beheren) heb ik begrepen dat er nu nog geen concrete plannen zijn om de Huisartsenpost (HAP) Hengelo in de nacht te sluiten. Er wordt wel in het kader van het Actieplan werkdruk in de ANW onderzoek gedaan wat het betekent voor de druk op de huisartsenzorg als de HAP in Hengelo in de nacht wordt gesloten en of dit verantwoord is. De stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg dienen gevolgd te worden mocht het onderzoek aanleiding geven om over te gaan tot een besluitvormingsproces.
Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren uiteindelijk wordt ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen in de regio in samenwerking met de zorgverzekeraar. Het is aan hen om hier samen in goed overleg uit te komen.
Kunt u aangeven welke consequenties dit voornemen heeft voor de spoedzorg en de veiligheid van patiënten in de regio Twente?
Ik heb van HuisartsenZorg Twente begrepen dat het onderzoek toetst of het sluiten van de HAP Hengelo in de nacht veilig geïmplementeerd kan worden in de regio Twente. Het onderzoek loopt nog en het is te vroeg om in te gaan op enige resultaten van dit onderzoek.
Indien dit besluit doorgaat, op welke wijze kan zorgmijding voorkomen worden voor patiënten die ’s nachts niet met de auto, het openbaar vervoer of met de taxi kunnen rijden naar een huisartsenpost in Enschede of Almelo?
Ik heb van de Huisartsenzorg Twente begrepen dat, mocht de HAP Hengelo in de nacht sluiten, dit geen gevolgen zal hebben voor de spoedvisites van de huisartsen, die zullen gewoon doorgaan. Mensen die beschikking hebben over vervoer en een spoedconsult nodig hebben in de nacht zullen naar Enschede of Almelo moeten rijden in plaats van naar Hengelo. Dat zal voor een deel van de patiënten meer reistijd betekenen, maar niet voor allemaal. Bedacht moet worden dat er geen spoedeisende hulp (SEH) in Hengelo is, waardoor er nu ook een deel van de patiënten die in de nacht naar de HAP Hengelo komt later alsnog naar Enschede of Almelo dient af te reizen. Voor deze patiënten zal de reistijd dus afnemen. In het geval dat er besloten wordt om over te gaan tot een besluitvormingsproces, zullen de stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg gevolgd dienen te worden. In het continuïteitsplan dient dan bijvoorbeeld aandacht te zijn voor de gevolgen voor de patiënten in de regio en hoe de continuïteit wordt geborgd.
Kunt u aangeven op welke andere plaatsen ook voornemens zijn om huisartsenposten of -praktijken te sluiten vanwege tekorten aan huisartsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet aangeven in welke regio’s er voornemens zijn om huisartsenposten of huisartspraktijken te sluiten. Ik zie wel dat de druk op de huisartsenzorg overdag en in de ANW-uren hoog is. Ook de huisartsenzorg heeft te maken met de krapte op de arbeidsmarkt. De noodzaak is dus hoog om de huisartsenspoedzorg goed te organiseren. Eén van de doelen van het eerdergenoemde Actieplan werkdruk in de ANW van de huisartsenkoepels is dan ook om bepaalde huisartsenposten in de nacht te gaan sluiten om het aantal huisartsen die dienst doet in de nacht te beperken. Daarmee komt er meer capaciteit beschikbaar om elders in te zetten. Dit wordt in verschillende regio’s momenteel onderzocht.
Bent u het eens met de constatering dat deze door huisartsentekorten ingegeven sluiting van dergelijke huisartsenposten ervoor zorgt dat de spoedzorg voor de mensen in die regio’s minder goed bereikbaar wordt?
Ik heb, zoals aangeven in de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg, niet het voornemen om de 30-minutennorm voor de bereikbaarheid van huisartsenposten aan te passen. Deze norm voor bereikbaarheid voor huisartsenposten is onderdeel van de Uitvoeringsregeling Wkkgz. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een spoedpost moet kunnen bereiken.
Kunt u specifiek ingaan op welke wijze u, via het Integraal Zorgakkoord en de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg, de huisartsenposten gaat ondersteunen en gaat voorkomen dat er nog meer posten gedwongen moeten sluiten vanwege personeelstekorten?
Ik vind het van belang dat de toegang tot de acute zorg goed geborgd is. De werkdruk die de huisartsen en triagisten in de ANW-uren ervaren is echter groot, en het verder ophopen van de druk is een ongewenste en niet uitvoerbare route. Dit vraagt om nieuwe manieren van borgen van de toegang tot de acute zorg. Het zo efficiënt mogelijk aanbieden van de acute huisartsenzorg is dus een noodzaak. Zoals gezegd hebben partijen stevige afspraken gemaakt in het IZA om de druk op de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren te verlagen. Dit zijn afspraken over een sluitende dekking voor alle benodigde diensten, een eerlijke verdeling van de diensten over de binnen de regio werkzame huisartsen en gelijke toepassing van de tarieven voor alle dienstdoende huisartsen.
Daarnaast bevat de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg acties op drie kernpunten (kwaliteit en toegankelijkheid van de acute zorg, zorgcoördinatie en samenwerking in de regio) die ervoor moeten gaan zorgen dat iedereen die dat nodig heeft tijdig goede acute zorg kan ontvangen op de juiste plek: van de huisarts, HAP, ggz, wijkverpleging, ambulance, SEH, verloskundige, apotheek of één van de andere partijen in de brede keten van acute zorg. Ook is in het IZA en de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg afgesproken om goede informatievoorziening voor burgers en patiënten op te starten zodat zij geïnformeerd worden wanneer ze zich in welke situatie tot wie en hoe kunnen wenden, met als doel dat de zorgvraag zo snel mogelijk beantwoord wordt en de schaarse expertise van triagisten zo goed mogelijk ingezet kan worden.
Hoe bent u van plan om uw systeemverantwoordelijkheid voor de huisartsenzorg in te vullen? Bent u het ermee eens dat u daarmee ook een verantwoordelijkheid draagt voor het oplossen van de huisartsentekorten en het overeind houden van huisartsenposten?
Meerdere partijen zijn verantwoordelijk voor het oplossen van regionale huisartsentekorten en voor het verminderen van de druk op de huisartsenzorg waaronder VWS, de zorgverzekeraars, de NZa en de huisartsen zelf. Om te zorgen dat de huisartsenzorg in de toekomst toegankelijk blijft, zet ik in op verschillende sporen om de regionale huisartsentekorten op te lossen. Zo zet ik in op het opleiden van extra huisartsen, een eerlijker verdeling van de ANW-diensten, goede informatievoorziening aan patiënten, en op een betere samenwerking tussen het sociaal domein, de huisartsenzorg en de ggz om de druk op de huisartsenzorg te verlichten.
Uiteindelijk is het belangrijkste dat partijen landelijk, regionaal en lokaal in gezamenlijkheid werken aan het toegankelijk houden van de huisartsenzorg. Daarom hecht ik ook sterk aan de afspraken die we hierover in het IZA hebben gemaakt. Ik ben ook blij te zien hoe hard partijen al aan de slag zijn gegaan met de uitvoering hiervan.
Het inzetten van Rijksvastgoed en provinciaal vastgoed voor asielopvang. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is er nog steeds sprake van dat u, zoals u op 16 augustus aan de Kamer schreef, van plan bent om het Ruimtelijk Ordeningsinstrumentarium (hierna RO-instrumentarium) op «meerdere locaties in andere gemeenten» dan Tubbergen in te zetten (Kamerstuk 19 637, nr. 2952)?
Het verlenen van een vergunning door de overheid door middel van het zogenaamde RO-instrumentarium is een maatregel die in vele opzichten verre van ideaal is. Deze maatregel gaan wij dan ook het liefste uit de weg. Helaas is de nood de afgelopen periode zo hoog geweest dat er pijnlijke keuzes gemaakt moesten worden. De inzet van RO-instrumentarium is op dit moment niet aan de orde.
Zo nee, garandeert u daarmee dat het RO-instrumentarium niet langer ingezet wordt ten behoeve van asielopvang of opvang van statushouders? Zo ja, hoeveel en welke locaties in welke gemeenten zijn in beeld?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er momenteel Rijksvastgoed vrijgemaakt – of de voorbereidende handelingen daartoe verricht – voor asielopvang of opvang van statushouders? Zijn de gemeenten waarin dit vastgoed zich bevindt volledig op de hoogte van deze stappen? Welke gemeenten betreft het, om welke locaties gaat het en bieden zij medewerking aan de totstandkoming van de voorgenomen opvang?
Er is contact tussen het Rijksvastgoedbedrijf en het COA inzake het realiseren van opvanglocaties. Hierbij wordt gekeken naar panden en kavels. Mocht Rijksvastgoed ingezet worden voor opvang van asielzoekers of statushouders, dan treedt het COA in overleg met de gemeente. De gemeente gaat zelf over het huisvesten van aan hen gekoppelde statushouders. Het COA heeft bijna 195.000 m2 Rijksvastgoed in gebruik.
Wordt er momenteel provinciaal vastgoed vrij- of gereedgemaakt – of de voorbereidende handelingen daartoe verricht – voor asielopvang of opvang van statushouders? Zijn de gemeenten waarin dit vastgoed zich bevindt volledig op de hoogte van deze stappen? Welke gemeenten betreft het, om welke locaties gaat het en bieden zij medewerking aan de totstandkoming van de voorgenomen opvang?
Een aantal Provinciale Regietafels heeft aan de provincie en aan het Rijksvastgoedbedrijf verzocht om ook in de eigen bestanden te kijken naar mogelijkheden voor gebouwen en percelen t.b.v. huisvesting van statushouders of het realiseren van asielopvang. Gemeenten worden zo snel mogelijk op de hoogte gesteld en betrokken als provinciaal vastgoed in hun gemeente beschikbaar is voor huisvesting van statushouders en/of asielopvang.
Wanneer en op welke wijze heeft u provincies gevraagd c.q. opdracht gegeven voor het inventariseren en gereedmaken van provinciaal vastgoed voor asielopvang en/of de opvang van statushouders?
Wij hebben daar geen opdracht toe gegeven. Provincies en gemeenten mogen hun taakstelling m.b.t. plaatsing statushouders dan wel de opvang van asielzoekers realiseren met behulp van provinciaal vastgoed.
Klopt het concrete signaal dat de provincie Noord-Holland bezig is met plannen in deze richting in Zwaagdijk-West in de gemeente Medemblik?
De provincie Noord-Holland voert een haalbaarheidsonderzoek uit voor een locatie in de gemeente Medemblik om hiervan de (on)mogelijkheden te onderzoeken van tijdelijke huisvesting van spoedzoekers, waaronder statushouders.
In welke fase verkeren deze plannen? Klopt het dat deze momenteel officieel nog in de fase van een haalbaarheidsstudie zijn? Zo nee, in welke fase dan wel?
Het klopt dat er nog sprake is van een haalbaarheidsonderzoek.
Is de gemeente volledig op de hoogte van iedere stap die door die provincie wordt gezet in deze concrete casus?
Ja. De provincie Noord-Holland en de gemeente Medemblik trekken samen op.
Wat is er de reden van dat op het terrein in kwestie inmiddels werkzaamheden worden verricht, namelijk het verwijderen van een kas?
De provincie is al enige jaren eigenaar van de locatie. Er stond een kassencomplex van circa 10.000 m2 op het erf. Een deel van de kassen werd tot voor kort gebruikt als opslagruimte bij de woning. Helaas was er behoorlijk wat schade (door derden aangebracht) ontstaan. Vanuit veiligheidsoverwegingen zijn de kassen gesloopt.
Sluit u uit dat er werkzaamheden worden verricht ten behoeve van opvang op dit terrein zonder dat de gemeente van deze stap in het proces op de hoogte is?
De provincie Noord-Holland en gemeente Medemblik geven aan dat dit het geval is.
Kunt u bevestigen dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland op dit moment geen gebruikmaakt van bevoegdheden zoals genoemd in artikel 3.1 besluit Omgevingsrecht, zo nodig voorafgegaan door toestemming van provinciale staten?
Ja
Is uw oordeel dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland, de eerder uitgevoerde werkzaamheden op het genoemde perceel en de beantwoorde schriftelijke Statenvragen (2022–79) in ogenschouw nemend, voldoet aan alle bepalingen in artikel 167 van de Provinciewet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 167 Provinciewet gaat over de informatie-uitwisseling tussen Gedeputeerde en Provinciale staten. Oordeelsvorming daarover laten wij graag aan hen.
Het toenemende aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het nieuws over het stijgend aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen?1
Ja, ik ben bekend met het nieuws van eind september over het stijgend aantal COVID-patiënten in ziekenhuizen. Toen nam het aantal coronabesmettingen snel toe en daarmee het aantal ziekenhuisopnames.
In de afgelopen weken zien we in de rioolwatersurveillance, het aantal positieve testen en het aandeel mensen dat COVID-19 klachten rapporteert via Infectieradar, een daling van de verspreiding van het virus. Op dit moment zijn de cijfers met betrekking tot de verspreiding van het virus ongeveer op hetzelfde niveau als eind september, toen de najaarsgolf net begon2, 3. Desondanks blijft de circulatie hoog.
Het LCPS4 rapporteert op 8 november jl. dat in de afgelopen week (week 44) gemiddeld 938 COVID-patiënten per dag op de verpleegafdelingen van de ziekenhuizen werden behandeld. De week ervoor waren dat er 1.078. Op de IC werden in week 44 gemiddeld 43 COVID-patiënten behandeld, 13 minder dan de week ervoor. Dat is de eerste daling sinds september.
Er liggen nu minder patiënten op de verpleegafdelingen ten opzichte van vorig jaar november, toen er ook sprake was van een herfstgolf. De piek werd toen eind november bereikt. Ook zitten we nog ruim onder de piek van het aantal bezette bedden op de verpleegafdelingen tijdens de periode februari-april 2022. Toen was het piekmoment namelijk 1.933 bezette bedden (29 maart 2022) en was de omikronvariant net als nu ook dominant. Het aantal patiënten op de IC blijft relatief stabiel en is ook aanzienlijk lager dan in deze voorgaande periodes5.
De stijging in ziekenhuisopnames heeft niet voor knelpunten gezorgd. De druk op de zorg is momenteel beheersbaar. Uit de weekrapportage van het LCPS blijkt dat de doorgang van de planbare zorg in de ziekenhuizen (U4/U5-zorg) stabiel is. Het verzuim onder personeel in de hele zorgketen is nog steeds hoog en laat de voorbije weken een lichte stijging zien (data NZa, week 43). Deze cijfers komen overeen met data van vorig jaar in deze periode6, maar de uitgangspositie is gunstiger: we hebben op dit moment te maken met een minder ziekmakende variant en er is meer opgebouwde immuniteit onder een deel van de bevolking als gevolg van vaccinatie en/of eerder doorgemaakte infecties. Deze combinatie van factoren heeft een rol gespeeld in het verloop van de recente najaarsgolf, en zorgt ook voor een andere verdeling van druk in de zorgketen.
De toename van COVID-patiënten concentreert zich op dit moment voornamelijk in de klinieken van ziekenhuizen en vooralsnog minder op de IC. Dit is in beginsel gunstig, omdat opschaalbaarheid in de kliniek beter te realiseren is. Op dit moment is er geen reden tot zorg.
Er is op dit moment dan ook geen aanleiding voor het nemen van aanvullende maatregelen. Het is niet nodig voor sectoren om collectief de volgende stap op de maatregelenladder te zetten (naar de preventieve fase). Uiteraard staat het bedrijven en instellingen vrij om preventieve maatregelen, zoals opgenomen in de sectorplannen, toe te passen wanneer dit in hun setting passend is, om zo bijvoorbeeld uitval van personeel te voorkomen en/of kwetsbaren te beschermen. Zo zien we dat sommige bedrijven en instellingen al extra voorzichtigheid betrachten door bijvoorbeeld te verzoeken een mondneusmasker te dragen (in zorginstellingen) en desinfectiegel beschikbaar te stellen aan personeel en bezoekers (in winkels en andere gelegenheden) – ook al geldt daartoe geen verplichting en heeft het kabinet daar niet expliciet toe opgeroepen. Ik juich dergelijke initiatieven toe. Het kabinet houdt de verdere ontwikkeling van het virus scherp in de gaten.
Deelt u de zorgen over deze stijging? Zo ja, welke stappen overweegt u om de toename van het aantal besmettingen te remmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heroverweegt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) haar advies dat maatregelen niet nodig zijn vanwege de oplopende besmettingen? Zo nee, waarom niet?
Het COVID-19-Responsteam heeft de stand van de coronathermometer op 11 oktober jl7. aangepast naar stand 2, en deze stand blijft gehandhaafd in hun meest recente advies omdat er nog weinig informatie is over de opkomende subvarianten zoals BQ.1.8 Stand 2 betekent beperkte druk op zorgketen en samenleving, maar er zijn wel toegenomen risico’s te verwachten voor kwetsbare groepen. Het COVID-19-Responsteam blijft daarom adviseren aan onvoldoende beschermde kwetsbare personen om aanvullende maatregelen9 te nemen zoals afstand houden en eventueel een mondneusmasker te dragen, indien afstand houden niet mogelijk is. Voor personen rondom kwetsbaren adviseert het COVID-19-Responsteam onder meer om een zelftest te doen bij klachten en voorafgaand aan een incidenteel bezoek aan kwetsbaren. Daarnaast blijft het belangrijk voor iedereen om zich aan de basisadviezen te houden.
Hoe verhoudt de huidige stand van de coronathermometer, namelijk laag, zich tot de oplopende besmettingen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u voorbereid op een nieuwe golf als het gaat om test- en monitorcapaciteit, zorgcapaciteit en prikcapaciteit?
De zorgsector heeft grote inspanningen getroffen in voorbereiding op een nieuwe golf. Er vindt in de regio veel onderlinge afstemming en versterking van samenwerking plaats. In de huidige tijd van personeelskrapte, zal bij een nieuwe golf met eenzelfde personeelscapaciteit meer zorg geleverd moeten worden. Dat betekent dat de meeste winst te behalen is door de beschikbare capaciteit zo efficiënt mogelijk in te zetten. Het expertteam COVID-zorg heeft hierover kort voor de zomer een advies uitgebracht.10 Op mijn verzoek heeft iedere ROAZ-regio naar aanleiding van dit advies een implementatieplan opgesteld en zijn regio’s direct gestart met de uitvoering hiervan. Het algemene beeld van de voortgang van de implementatie is positief.
Succesvolle innovaties als zuurstof thuis en thuismonitoring, waarmee de instroom in ziekenhuizen en/of VVT-instellingen kan worden beperkt en de door- en uitstroom verder wordt verbeterd, zullen ertoe bijdragen dat de beschikbare capaciteit efficiënter wordt ingezet. Ook is er de afgelopen tijd gewerkt aan de herijking van het Opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ).
De GGD’en hebben op dit moment de capaciteit om ongeveer 700.000 vaccinatieprikken per week te zetten. Daarnaast worden er ook prikken gezet door andere uitvoerders. De GGD’en optimaliseren hun beschikbare capaciteit op regionaal niveau en kunnen (lokaal) opschalen als daar behoefte aan is. Op dit moment is de beschikbare capaciteit ruim voldoende. Ik heb uw Kamer op 13 oktober jl. geïnformeerd over de voortgang en de planning van de najaarsvaccinatieronde11. Vanaf 26 oktober jl. kan iedereen van 12 jaar en ouder die de basisserie heeft afgerond een afspraak maken voor een herhaalprik: dit is mogelijk vanaf 3 maanden na de laatste vaccinatie of 3 maanden na een doorgemaakte COVID-19-infectie.
Zelftesten is de primaire testmethode voor het grootste deel van de bevolking. Grootschalig testen met PCR bij de GGD is niet langer noodzakelijk. Wel houden we PCR-testcapaciteit bij de GGD beschikbaar voor specifieke doelgroepen12.
Op het moment dat een nieuwe virusvariant onvoldoende wordt aangetoond met antigeen(zelf)testen, en de druk op de zorg onverhoopt toch weer toeneemt, zal weer opgeschaald kunnen worden met grootschalig PCR-testen (voor elke burger). Om goed voorbereid te zijn, zijn afspraken gemaakt voor een stapsgewijze (grootschalige) opschaling met zowel de GGD’en als met laboratoria.
Het is hierbij goed om te realiseren dat onder andere beschikbaarheid van personeel, het niet gelijktijdig grootschalig opschalen van testen en vaccineren, en beschikbaarheid van materialen belangrijke aandachtspunten zijn en de feitelijke capaciteit en/of opschalingssnelheid kunnen drukken.
Bij welk aantal COVID-patiënten in het ziekenhuis (naar schatting) komt de reguliere zorg in het gedrang?
De mate waarin de reguliere zorg (non-COVID zorg) doorgang kan vinden, is afhankelijk van meerdere factoren. Naast het aantal COVID-patiënten dat is opgenomen zijn ook de toe- of afname van de reguliere zorgvraag (bijvoorbeeld door een griepgolf), en de hoeveelheid uitgestelde zorg, de beschikbaarheid van voldoende geschoold personeel, en daarmee samenhangend de hoogte van het ziekteverzuim, van belang voor de doorgang van reguliere zorg. Een schatting op basis van alleen het aantal opgenomen COVID-patiënten is daarom niet te maken.
Kunt u toelichten welk effect de griepgolf kan hebben op de zorgcapaciteit?
Voor patiënten die met influenza worden opgenomen in het ziekenhuis geldt dat zij – net als COVID-patiënten – een beroep doen op nagenoeg dezelfde beschikbare (personele) capaciteit op de kliniek en in sommige gevallen de IC. Net als een coronagolf heeft een griepgolf effect op de beschikbaarheid van personeel. Het ziekteverzuim kan daardoor hoger zijn. Hoe meer patiënten met influenza worden opgenomen, hoe sterker de totaal beschikbare capaciteit onder druk zal komen te staan. Bij noodzakelijke opschaling van capaciteit vanwege een oplopend aantal COVID- en/of influenza-patiënten, zal de eventuele afschaling van (kritiek) planbare zorg plaatsvinden op basis van de urgentieklassering opgesteld door de Federatie Medische Specialisten (FMS).13
Wat kunt u zeggen over de opkomst voor de herhaalprik?
Van 19 september tot en met zondag 6 november zijn er circa 3,4 miljoen herhaalprikken tegen COVID-19 gezet. Tot en met zondag 6 november had 52,1% van de 60-plussers in het najaar een herhaalprik gehaald. Het aantal gezette herhaalprikken wordt wekelijks op donderdag bijgewerkt op het Coronadashboard van de rijksoverheid.14 Het is belangrijk dat de mensen die op advies van het OMT-Vaccinaties (OMT-V) per brief persoonlijk zijn uitgenodigd voor de herhaalprik, hiervoor zo snel mogelijk een afspraak maken als zij dit nog niet gedaan hebben. Het betreft hierbij iedereen van 60 jaar en ouder, mensen jonger dan 60 jaar die ook in aanmerking komen voor de griepprik en zorgmedewerkers.
De regeling Tegemoetkoming Energiekosten en de maatregelen vanaf november. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat veel energie-intensieve midden- en kleinbedrijven (mkb) in grote problemen zitten door de extreem hoge energiekosten?
Ja, dat is mij bekend. Hoewel op macroniveau de economie er voorlopig nog goed voor lijkt te staan, zie ik veel bedrijven die het zwaar hebben. Voor een gedeelte van het mkb maken de energiekosten een groot deel uit van de totale kosten. Voor deze energie-intensieve ondernemingen heb ik de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK-regeling) aangekondigd.
Deelt u de mening dat het een grote ontwrichting voor de samenleving en economie als de slager, bakker en horeca uit het straatbeeld verdwijnen doordat zij hun rekeningen niet meer kunnen betalen?
Deze bedrijven zijn inderdaad belangrijk voor de leefbaarheid, sociale cohesie en (lokale) economie in dorpen en steden. Ook om die reden komt het kabinet met een tijdelijke regeling voor het deel van het mkb waarvan de energiekosten een relatief groot deel uitmaakt van de totale kosten: de TEK. Hiermee neemt de overheid een deel van de gestegen energiekosten over van in de kern gezonde mkb’ers die het in deze tijd moeilijk hebben.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 14 oktober1 jl., geldt de TEK met terugwerkende kracht vanaf november 2022, maar worden de uitbetalingen verwacht in het tweede kwartaal van 2023. Om energie-intensieve mkb-ondernemingen met acute liquiditeitsproblemen sneller te kunnen helpen biedt de Belastingdienst hen de mogelijkheid tot het vragen van Belastinguitstel. Daarnaast hebben banken aangegeven graag welwillend te zijn om hun klanten van voorschotten te voorzien in de overbruggingsperiode, wanneer het aannemelijk is dat zij subsidie uit de TEK gaan ontvangen. Banken willen en kunnen snel met deze overbruggingsfinanciering starten.
Deelt u de mening dat deze ondernemingen zo snel als mogelijk moeten worden geholpen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, zou u hulp in het tweede kwartaal van 2023, waarin u komt met de regeling Tegemoetkoming Energiekosten, zelf omschrijven als snel?
De regeling wordt zo snel mogelijk ontwikkeld. Dat de uitbetalingen van de TEK pas verwacht worden in het tweede kwartaal van volgend jaar heeft ermee te maken dat de regeling doelmatig, doeltreffend en vooral ook uitvoerbaar moet zijn. Ook moet de regeling nog worden goedgekeurd door de Europese Commissie.
Daarnaast kunnen energie-intensieve mkb-bedrijven een aanvraag voor belastinguitstel indienen bij de Belastingdienst voor maatwerk. Ook wordt de BMKB verruimd voor verduurzamingsinvesteringen (BMKB-Groen) en onderzoekt het kabinet met financiers welke garantie instrumenten ingericht kunnen worden om deze ondernemers additionele liquiditeitssteun te bieden.
Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen om vele maanden niks te doen, terwijl veel fracties, waaronder de Groep Van Haga, al vele maanden vragen om actie voor het mkb?
Door de positieve bedrijfseconomische cijfers (hoge groeicijfers, lage werkloosheid, recordhoogte openstaande vacatures en hoge winsten in het bedrijfsleven) zag het kabinet in het eerste halfjaar 2022 nog geen aanleiding tot steun aan het bedrijfsleven. Wel heeft het kabinet al eerder de energiebelasting verlaagd en ingrijpende maatregelen getroffen om de koopkracht te versterken.
Het kabinet heeft vervolgens een grote inspanning geleverd voor de koopkrachtversterking. Binnen het mkb zien we dat er een groep ondernemers is die disproportioneel hard geraakt wordt door de gestegen energieprijzen. Daarom komt het kabinet nu met een tijdelijke regeling gericht op het energie-intensieve mkb.
Gezien het feit dat ondernemingen als bakkers nu al de deuren sluiten, deelt u de mening dat het kabinet heeft gefaald in de ondersteuning van het mkb en dat maatregelen vanaf november eigenlijk ook al te laat zijn?
Ik ben me ervan bewust dat we niet alle zorgen over prijsstijgingen en de energiemarkt bij ondernemers kunnen wegnemen. Met de koopkrachtondersteuning voor huishoudens, het prijsplafond voor consumenten en kleinverbruikers en de financiële steun via de TEK neemt de overheid met tientallen miljarden euro’s aan extra ondersteuning haar verantwoordelijkheid.
Om de energie-intensieve mkb-ondernemingen met acute liquiditeitsproblemen al sneller te helpen, wordt een aantal maatregelen tot aan de inwerkingtreding van de TEK gefaciliteerd: de mogelijkheid tot aanvragen van belastinguitstel en de voorschotten die worden voorzien door banken wanneer het aannemelijk is dat de betreffende klant subsidie zal ontvangen uit de TEK.
Tegelijkertijd moeten we erkennen dat er grenzen zitten aan de steunmogelijkheden. Het zal niet mogelijk zijn te voorkomen dat bedrijven omvallen.
Kunt u aangeven hoe de Kamer het kabinet kan controleren als wij op dit moment nog niet beschikken over de opties om vanaf november het energie-intensieve mkb te ondersteunen?
De randvoorwaarden van de TEK zijn inmiddels bekend. Daarover heb ik u in de Kamerbrief van 14 oktober2 jl. geïnformeerd. Op 10 november vindt een nota-overleg plaats over het prijsplafond en de TEK.
Bent u bereid om de opties die op tafel liggen om het energie-intensieve mkb in de tussentijd te ondersteunen nog deze week met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u in ieder geval toezeggen dat u in de regelingen vanaf november en de Tegemoetkoming Energiekosten soepel met uitzonderings- en grensgevallen om zal gaan, gezien de vele problemen hiermee bij de coronasteunpakketten?
EZK zal de TEK met uitvoerder RVO zo goed mogelijk vormgeven. Hierbij zullen de lessen en ervaringen van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) worden meegenomen, om complexiteit en schrijnende gevallen zoveel mogelijk te verminderen.
Hoe gaat u ondernemingen actief informeren over de regelingen en hoe voorkomt u dat ondernemingen straks delen moeten terugbetalen?
Op rvo.nl is voor ondernemers een «houd me op de hoogte pagina» opengesteld, waarbij ondernemers aan kunnen geven op de hoogte te willen worden gehouden van informatie over de inrichting en openstelling van de TEK. RVO zal t.z.t. een rekentool op hun website plaatsen waarmee ondernemers kunnen berekenen wat de TEK voor hen betekent. Daarnaast kunnen zij terecht bij het Energieloket (kvk.nl) van de Kamer van Koophandel.
Heldere communicatie over de voorwaarden voor deelname aan de TEK moeten voorkomen dat ondernemers zich onterecht aanmelden voor de subsidieregeling. Daarnaast zal het kabinet een beroep doen op ondernemers om alleen steun aan te vragen als het echt nodig is.
Wilt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden? Kunt u in ieder geval op vraag zeven en acht deze week nog een antwoord geven?
In de Kamerbrief van 14 oktober3 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energiekosten voor het energie-intensieve mkb.
Het bericht ‘Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u de uitgelekte conclusies van het Adviescollege ICT-toetsing over het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) uit het artikel bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies» van Follow the Money. Het bericht is gebaseerd op een conceptadvies Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) van het Adviescollege ICT-toetsing, dat mij op 3 oktober jl. is aangeboden voor hoor en wederhoor. Na de fase van hoor en wederhoor zal het Adviescollege het advies vaststellen en aanbieden aan de Eerste Kamer als opdrachtgever. In de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet die ik op 14 oktober naar uw Kamer en de Eerste Kamer heb gestuurd, ga ik inhoudelijk in op de conclusies van het vastgestelde advies van het Adviescollege.
Wat voor gevolgen heeft het advies van het Adviescollege ICT-toetsing voor de invoering van de Omgevingswet?
Op 11 oktober jl. heb ik het definitieve advies van het Adviescollege ICT-toetsing ontvangen. Ik heb de bevindingen, overwegingen en adviezen nauwkeurig bestudeerd. Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 2, ga ik in de toegezegde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet inhoudelijk in op de conclusies van het advies van AcICT.
Vindt u het verantwoord om de Omgevingswet in te laten gaan wanneer er gebreken zijn in het DSO? Zo ja, waarom?
Op 12 oktober jl. heb ik overleg gehad met de Vereniging Nederlandse gemeente, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Rijkspartijen. Daarin is de opgehaalde stand van zaken aan de hand van alle rapportages en overzichten over de brede implementatie besproken.
De werking van het DSO-stelsel als geheel was daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek. De stand van zaken en de uitkomst hiervan schets ik u in de bij vraag 2 en 3 genoemde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet.
Is het mogelijk de Omgevingswet in te voeren zonder het DSO?
Ik maak uit uw vraag op dat u «het DSO» in algemene zin en als één geheel benaderd. Voor een zorgvuldig antwoord op deze vraag is het echter nodig onderscheid te maken in de diverse onderdelen van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Het Digitaal Stelsel Omgevingswet is immers een samenhangend geheel bestaande uit de centrale landelijke voorziening (DSO-LV) en decentrale voorzieningen. Die werken in ketens samen. Waar dit stelsel uit bestaat en aan moet voldoen staat beschreven in de wet- en regelgeving die uw Kamer heeft vastgesteld.
Het daarin beschreven onderdeel van DSO-LV waarmee langs elektronische weg aanvragen om omgevingsvergunning kunnen worden ingediend en waarmee voldaan kan worden aan melding- en informatieplichten, is essentieel voor inwerkingtreding. Hoewel aanvragen en andere stukken ook altijd nog op papier mogen worden ingediend, bepaalt de Omgevingswet dat dit ook langs elektronische weg mogelijk moet zijn. Dat maakt dat dit onderdeel moet functioneren bij inwerkingtreding.
De decentrale onderdelen van het DSO zijn vanuit een strikt juridische benadering niet noodzakelijk voor inwerkingtreding. Voor de formele bekendmaking, inwerkingtreding en beschikbaarstelling van besluiten is immers niet DSO-LV het kanaal, maar worden de officiële bekendmakingskanalen gebruikt, met name de Landelijke Voorziening voor Bekendmaking en Beschikbaarstelling (LVBB). Uit oogpunt van gebruikersvriendelijkheid en het kunnen werken in de geest van de Omgevingswet is dit afgesproken hier anders mee om te gaan. Met VNG, IPO, UvW en de Rijkspartijen is het doel gesteld om het werken met de wet via een open stelsel te ondersteunen. Daarvoor is niet alleen DSO-LV noodzakelijk, maar ook de decentrale systemen. Het is verder gewenst dat voor inwerkingtreding voldoende ervaring is opgedaan met het werken met deze decentrale systemen die veelal in opdracht van bevoegd gezagen – op basis van de vastgestelde DSO-standaarden- ontwikkeld door commerciële softwareleveranciers. Het samenspel tussen DSO-LV en deze decentrale systemen maakt dat ik spreek over een «werkend stelsel»: het DSO.
Als ik nog scherper kijk, zijn in dit stelsel bepaalde functionaliteiten van groot belang. Het DSO biedt in opzet ruimte om naar gebruikersbehoefte te differentiëren. Zo bevat DSO-LV een viewer waarmee burgers en bedrijven – naast het reguliere bekendmakingskanaal – kennis kunnen nemen van wet- en regelgeving en de ruimtelijke planvorming. Er is ook een viewer die meer is toegesneden op de behoefte van juridisch professionals. Viewers zijn dus voor een adequate raadpleegbaarheid van geconsolideerde regelingen belangrijk – voor bijvoorbeeld het omgevingsplan of de waterschapsverordening.
Kijkend naar de toekomst geldt dit ook voor het moment dat de stroom omgevingsplanwijzigingen op gang komt. Het is vanuit het gebruikersperspectief zeer gewenst dat deze onderdelen voldoende gereed en ingeregeld zijn bij inwerkingtreding.
Indien een bevoegd gezag onverhoopt toch geen gebruik kan maken van het systeem van een leverancier zijn er tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM’s). Dit gaat bijvoorbeeld over het kunnen blijven werken met de huidige bestaande software van de Wet ruimtelijke ordening en het gebruik van speciaal prototype van een documentviewer. Zo is de raadpleegbaarheid ook in de beginperiode na inwerkingtreding voldoende ondervangen. Voor de volledigheid meld ik u dat het DSO ook nog onderdelen bevat met zogenoemde toepasbare regels. Dat betreft informatieve onderdelen om te kunnen nagaan aan welke regels een activiteit moet voldoen en of er een vergunning voor nodig is.
Voor alle onderdelen van het DSO geldt dat niet verwacht wordt op elk moment van inwerkingtreding alles in één keer honderd procent zal werken. Het is in de ontwikkeling van software gebruikelijk dat er een langere periode na de ingebruikname nodig is om op basis van de werking in de praktijk systemen te volmaken. De onderdelen van het DSO zijn hier geen uitzondering op.
Kunt u de antwoorden uitgebreid toelichten en apart beantwoorden?
Ja, waarbij ik u erop wijs dat de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet en de daarbij gevoegde rapportages en beleidsreacties, waaronder het advies van AcICT, de volledige reactie bevatten.
De voorbereidingen op de boycot op Russische olie |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welke voorbereidingen treft en heeft Nederland getroffen ter voorbereiding op de boycot op Russische olie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 5 t/m 9.
Voorziet u problemen bij de invoering, handhaving en toezicht van dit boycot?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 2.
Voorziet u een tekort aan olie in Nederland vanaf de effectuering van de boycot?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 3 t/m 5.
Wat is de actuele stand van zaken van de Nederlandse strategische voorraad olie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 6 en 7.
Kunt u ingaan op productie- en import percentages van Nederland met betrekking tot olie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland. Het Centraal Bureau voor de Statistiek houdt de invoer en export van producten bij. In 2021 heeft Nederland 1,1 miljoen ton olie gewonnen, 100 miljoen ton olie ingevoerd, 45 ton olie uitgevoerd en 90 miljoen ton aardolieproducten geproduceerd.1
Hoeveel daarvan is bestemd voor Europese doorvoer?
Oliestromen zijn niet te traceren van import tot en met uitvoer. Wel is een uitsplitsing per land aan zowel de import- als de exportkant.2 In 2021 waren Noorwegen, Rusland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten landen waaruit door Nederland veel olie werd geïmporteerd.
Ongeveer de helft van de aardoliegrondstoffen (o.a. ruwe aardolie) die in 2021 naar Nederland werd aangevoerd had het label voor wederuitvoer. Voor aardolieproducten was dit 38%. België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zijn landen waarnaar Nederland veel olie en aardolieproducten heeft uitgevoerd in 2021.3
In 2021 ging meer dan 99% van de weder uitgevoerde aardoliegrondstoffen naar Europa, voor olieproducten was dit 34%.
Uit welke landen importeert Nederland olie?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u ingaan op de percentages van het gebruik per sector van olie?
Olie(producten) zitten overal in de Nederlandse economie verweven en zijn een belangrijke grondstof voor veel maatschappelijke functies. Wegtransport, waarvoor benzine en diesel gebruikt wordt, betreft slechts een deel (circa 25%) van de in Nederland gebruikte olie(producten). Een groter deel betreft bunkerbrandstoffen voor de internationale zeevaart (circa 29%) en internationale luchtvaart (circa 10%). Daarnaast is er ook energetisch ofwel eigen verbruik van olie(producten) door de chemie en raffinage sectoren (circa 11%). Het niet-energetisch gebruik van olie(producten) als grondstof voor o.a. de chemie betreft eveneens een aanzienlijk deel (circa 16%). Dit worden niet-energetische producten zoals plastics, cosmetica, PET-flessen, bouw- en isolatiematerialen, medische hulp- en beschermmiddelen, kleding, etc. Vervolgens is er nog een heel scala aan speciale olieproducten die op uiteenlopende wijze worden geconsumeerd (circa 9%). Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld bitumen voor asfalt, smeermiddelen voor motoren, terpentine voor verf, handgels etc. Het is niet alleen economisch maar ook maatschappelijk ontwrichtend als alledaagse producten en diensten plotseling niet meer beschikbaar zijn.
Welke lessen trekt u uit de gascrisis en het bijbehorend instrumentarium voor de realisatie en handhaving van een eventueel kort aan olie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 8.
De import van gas is gericht op binnenlands gebruik. De import van olie in Nederland betreft grotendeels doorvoer naar Europese lidstaten (circa twee derde) en verwerking in de raffinaderijen (circa een derde). Olie wordt in de havens van Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen voor het grootste deel overgeslagen en over weg en water geëxporteerd.
De oliemarkt is, zoals in de brief aangegeven, niet gereguleerd. Raffinaderijen (commerciële partijen) kopen olie in op de wereldmarkt. De Nederlandse overheid heeft een strategische olie- en olieproductenvoorraad. Inzet van de strategische olievoorraad in situaties van schaarste of tekort wordt op dit moment verder uitgewerkt in het Landelijk Crisisplan Olie (LPC-O).
Bent u het eens dat het instrumentarium niet uitsluitend uit moet gaan van een fysiek tekort aan olie (zoals bijvoorbeeld het Bescherm en Herstelplan Gas), maar ook toegerust moet zijn op maatschappelijke en markteffecten als gevolg van hoge prijzen? Zo nee, waarom niet?
Het Landelijk Crisisplan Olie (LCP-O) geeft op hoofdlijnen inzicht in en een overzicht van de bestaande afspraken op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, gericht op de beheersing van (dreigende) crises als gevolg van schaarste of een tekort aan aardolie en aardolieproducten met aanzienlijke maatschappelijke gevolgen. Het plan is een leidraad en beschrijft op hoofdlijnen de crisisaanpak op rijksniveau, de samenwerking en aansluiting met betrokken publieke en private partners en netwerken op internationaal en regionaal niveau. Het plan is daarmee een uitwerking van de generieke aanpak van crises door het Rijk zoals beschreven in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing en het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming.
Bent u het eens dat oplossingen die bijdragen aan het reduceren van olie en de duurzame transitie versnellen onderdeel moeten zijn van het instrumentarium bij een eventueel tekort aan olie?
Voor de maatregelen op het gebied van verduurzaming van de energievoorziening, mobiliteit en de gebouwde omgeving verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 9.
Zoals uit eerdere studies van het Internationaal Energie Agentschap gebleken is, is men nog geruime tijd afhankelijk van fossiele brandstoffen. Een duurzame transitie kan niet in een zeer korte tijd worden verwezenlijkt, zonder afbreuk te doen aan de huidige afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Zolang de maatschappij voor het grootste deel is ingesteld op fossiele brandstoffen, zal iedere radicale omwenteling ernstige ontwrichting teweeg brengen op onze maatschappij.
Daarnaast vragen maatregelen voor de energietransitie grote investeringen en deze hebben een lange implementatietermijn. Bij een acuut tekort aan olie of olieproducten werken alleen vraagbeperkende maatregelen snel genoeg.
Dit kan bijvoorbeeld door met maatregelen brandstofgebruik voor transport, bijvoorbeeld het wegvervoer, te ontmoedigen. Deze maatregelen leiden tot minder brandstofverbruik en dus minder CO2-uitstoot, maar hebben ook een grote economische impact.
Het bijmengen van biodiesel is een voorgestelde maatregel in het LPC-Olie met positief milieueffect. De beschikbaarheid van biodiesel is echter beperkt. Daarnaast is biodiesel duurder dan diesel en niet in alle situaties bruikbaar.
Kunt u ingaan op eventuele keteneffecten, zoals bijvoorbeeld (tekorten aan) bijproducten van raffinage of op olie gebaseerde bedrijfsprocessen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 2 t/m 5.
Welke instrumenten worden op Europees niveau ingezet ten behoeve van een eventueel tekort, coördinatie en bijvoorbeeld gezamenlijke inkoop?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief Nederlandse voorbereiding op oliesancties tegen Rusland, pagina 8.
Het bericht ‘Duizenden doden na valincidenten’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden doden na valincidenten»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal valincidenten met een dodelijke afloop in de laatste tien jaar is verdubbeld?
Het is heel zorgelijk dat het aantal valincidenten met een dodelijke afloop in de laatste tien jaar is verdubbeld. Het CBS artikel, waar de Telegraaf naar verwijst, geeft aan dat de stijging van het aantal fatale vallen samen gaat met een stijging van het aantal ouderen in de bevolking. En ook dat een toename te zien is per duizend inwoners in een leeftijdsgroep. VeiligheidNL geeft aan dat met name de toename van het aantal oudere ouderen (en daarmee vaak meer kwetsbaar, de zogenoemde dubbele vergrijzing) de stijging verklaart.
Wanneer wordt het aangekondigde Programmaplan Valpreventie naar de Kamer gestuurd?
Het kabinet zet stevig in op valpreventie en heeft een landelijke aanpak valpreventie ontwikkeld. De landelijke aanpak richt zich voornamelijk op de implementatie van effectieve valpreventie voor ouderen met een verhoogd valrisico die thuis wonen. De Kamer wordt hierover voor de kerst geïnformeerd.
Hoe gaat u borgen dat de middelen die in 2023 beschikbaar komen voor gemeenten om valpreventie te organiseren, daadwerkelijk worden ingezet voor effectieve interventies?
Momenteel ben ik met de VNG en ZN in gesprek over afspraken in het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), waaronder ook resultaat afspraken over Valpreventie. Hieraan gekoppeld wordt een specifieke uitkering (SPUK) opgesteld voor meerdere thema’s, waaronder valpreventie. Gemeenten kunnen via deze SPUK vanaf 2023 financiering aanvragen, specifiek voor valpreventie. In zowel de SPUK als het GALA wordt toegelicht uit welke elementen een effectieve aanpak bestaat. VeiligheidNL biedt hier landelijke ondersteuning aan.
Zijn gemeenten al voorbereidingen aan het treffen om de middelen die zij vanaf 2023 krijgen in te zetten voor effectieve interventies? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten die voorbereidingen wel treffen? Hoe gaat u de gemeenten op hun rol wijzen en daarin faciliteren?
Ik heb vóór de zomer een brief gestuurd aan gemeenten, waarin in algemene termen is aangekondigd dat valpreventie onderdeel wordt van de SPUK. Er staan diverse informatiebijeenkomsten gepland, zowel algemeen over het GALA en de SPUK, als specifiek over valpreventie. Diverse gemeenten zijn overigens, op eigen initiatief, al actief met de aanpak aan de slag. De financiële verplichtingen zoals opgenomen in het Regeerakkoord mogen wij pas aangaan nadat de begroting door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer zijn goedgekeurd, naar verwachting wordt de SPUK begin 2023 opengesteld. De voorbereidingen zijn echter al in gang gezet en VeiligheidNL biedt ondersteuning aan. Vitaal ouder worden als doel en valpreventie zijn ook opgenomen in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid van 2020 die samen met gemeenten is opgesteld.
Het bericht 'Alles op alles voor verbreding A27' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u onderstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Wat is uw appreciatie van het bericht «Alles op alles voor verbreding A27», waaruit blijkt dat serieuze alternatieven voor de verbreding van de A27 waarbij natuurgebied Amelisweerd bespaard kan blijven, zijn genegeerd?1
In het bericht wordt aangegeven dat na vernietiging van het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht in 2019 serieuze alternatieven voor de verbreding van de A27 terzijde zijn geschoven. Specifiek een alternatief met 12 rijstroken, zonder vluchtstroken. Dit beeld herken ik niet. In 2019 is het Tracébesluit (TB) Ring Utrecht vernietigd op het aspect stikstof. Daarna heeft een analyse plaatsgevonden wat dit betekent voor het besluit en op welke wijze dit hersteld kan worden. Daarbij is bekeken of de uitgangspunten, zoals vastgesteld in overeenstemming met de Kamer nog actueel waren, zie ook antwoord op vraag 3. Uit de analyse bleek dat dit het geval was en dat vast gehouden kon worden aan het TB en andere varianten dus niet hoefden te worden uitgewerkt. De Kamer is op 1 oktober 2019 geïnformeerd over de keuze om vast te houden aan het TB en het besluit te repareren op het punt van stikstof2. De weg wordt (onder andere) verbreed om de verkeersveiligheid te verbeteren. Dit had toen (en nog steeds) een groot belang. Daarom is in de analyse ook naar dit punt gekeken. Daarbij zijn elementen die onder andere in zienswijzen zijn aangedragen, zoals een variant met smallere rijstroken en zonder vluchtstroken, die in het artikel van het AD wordt genoemd, bekeken. De onafhankelijke Commissie Schoof, mede op verzoek van de Kamer ingesteld, heeft eerder geconcludeerd dat een verbreding met 2x6 rijstroken met o.a. ontbreken van vluchtstroken geen uitzicht geeft op een verkeersveilige situatie. De variant voldoet om die reden niet aan de doelstelling de verkeersveiligheid te verbeteren. Er is daarom niet geadviseerd, of besloten, deze variant uit te werken naar een alternatief.
Bent u bereid de variant waarover wordt gesproken in het artikel («beknopte verkenning»), waarbij het natuurgebied Amelisweerd behouden kan worden, te publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en vraag 4 toegelicht zijn in het kader van het project meerdere alternatieven uitgewerkt met 12 rijstroken. Deze alternatieven zijn niet geselecteerd als voorkeursalternatief, of ontwerp Tracébesluit, omdat ze geen uitzicht geven op een verkeersveilige situatie. De Kamer is over deze afweging geïnformeerd3. In 2019 bleek in een analyse dat deze afweging nog actueel was. Er is daarom niet geadviseerd een dergelijke variant uit te werken. Aan het AD verstrekte stukken, waaronder deze analyse, zijn openbaar beschikbaar op «open.rws.nl».
Is een variant met 12 rijstroken (in plaats van de voorgenomen 14 rijstroken) volwaardig onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja. De mogelijkheid van een variant met 2x6 rijstroken is in het kader van de procedure meerdere malen onderzocht. Onder andere is in de tweede fase van de MER een alternatief van 12 rijstroken beschouwd. Dit alternatief viel af omdat het niet voldeed aan de Nederlandse richtlijnen voor autosnelwegen. Redenen hiervoor waren dat het uitging van versmalde rijstroken, geen vluchtstroken en hoofd- en parallelbaan gescheiden door doorgetrokken streep i.p.v. een fysieke scheiding. Daarnaast ook omdat 2x6 in de bak wellicht ook moeilijk fysiek is in te passen (te bouwen) tussen de bestaande kunstwerken zoals spoorbruggen. In opdracht van de gemeente Utrecht is door «Witteveen+Bos een 2x6 stroken variant in de bak bij Amelisweerd verkend. Op verzoek van IenW, mede na een verzoek van de Kamer over een onafhankelijke toets, heeft de Commissie Schoof het keuzeproces, Eindrapport Besluitvorming verbreding A27 onderzocht4. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft de onafhankelijke Commissie Schoof geconcludeerd dat de voorgestelde verbreding met 2x6 rijstroken met onder andere smallere rijstrookbreedte en het ontbreken van vluchtstroken geen uitzicht geeft op een verkeersveilige situatie. De variant voldoet daarom niet aan de doelstelling de verkeersveiligheid te verbeteren. De Kamer is eerder geïnformeerd over het selectieproces waarin deze varianten zijn afgevallen. De genoemde varianten en de beoordeling daarvan zijn openbaar beschikbaar5.
Zijn er andere varianten bij u of uw voorganger aangedragen waarbij het natuurgebied Amelisweerd bespaard kon blijven?
In de Tracé- (m.e.r.) procedure zijn o.a. een alternatief ten westen en noorden van Utrecht en alternatieven waarbij de weg niet wordt verbreed (OV+++ en Kracht van Utrecht) onderzocht. Na vaststelling van het Tracébesluit zijn vanuit bewoners twee varianten opgesteld («SUUNTA 1» en «SUUNTA 2»), u bekend. Deze alternatieven voldeden niet aan de doelstellingen van het project voor de verbetering van de bereikbaarheid en/of verkeersveiligheid en leefbaarheid en/of waren niet constructief te realiseren. Om deze redenen boden deze varianten geen mogelijkheid om de doelstellingen van het project te realiseren en tegelijk bomenkap in Amelisweerd te voorkomen.
Zo ja, zijn deze adequaat onderzocht?
De, in de antwoorden op vraag 4 en vraag 5 genoemde 2x6 alternatieven, OV+++ en de Kracht van Utrecht zijn onderzocht als onderdeel van de tracé-procedure. Uitzondering hierop is de Witteveen+Bos variant die is onderzocht in opdracht van de gemeente en getoetst door de Commissie Schoof. Rijk en regiobestuurders hebben (in 2010) het huidig voorkeursalternatief geselecteerd6. De kwaliteit van de gebruikte informatie voor besluitvorming over Tracébesluiten voor wegverbredingen zoals opgenomen in de m.e.r. is onafhankelijk getoetst door de Commissie voor de m.e.r. De onafhankelijke Commissie Schoof heeft geconcludeerd dat bij de selectie van het voorkeursalternatief een zorgvuldig en uitgebreid besluitvormings- en participatieproces is gevolgd en dat de afgevallen alternatieven en varianten voldoende zijn bestudeerd. Voor vaststellen van de voorkeursvariant is uitvoering met de Kamer gesproken. Ook over het alternatief «2x6-binnen-de-Bak». De Kamer is in meerderheid tot de conclusie gekomen dat dit alternatief onveilig is7. De SUUNTA varianten 1 en 2 zijn na vaststelling van het Tracébesluit opgesteld. SUUNTA 1 is door Rijkswaterstaat beoordeeld8. Op verzoek van de Kamer zijn de conclusies en daarbij behorende argumenten van Rijkswaterstaat op het SUUNTA (1) rapport aan de Kamer gezonden9.
In hoeverre kan een lokale snelheidsverlaging bijdragen aan deze of andere voorliggende oplossingen?
In verschillende van de varianten en alternatieven, genoemd in de antwoorden op vragen 4, 5 en 6, zijn snelheidsverlagingen onderzocht. In andere varianten (met en zonder snelheidsverlaging) konden niet zowel de doelstellingen van het project worden bereikt, als aantasting van Amelisweerd worden voorkomen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar een alternatief en de gesprekken hierover met de stad en de provincie Utrecht?
De regio stelt op dit moment een alternatief op voor het TB. Het overleg hierover verloopt constructief, met inachtname van het feit dat het opstellen van een alternatief aan de regio is. Een van de belangrijke aspecten daarbij zal het (niet) verbreden van de bak zijn. Als de regio een alternatief gereed heeft, treden wij graag met de regio in overleg. Indien het alternatief gelijkwaardig is kan eventueel het vastgestelde Tracébesluit worden gewijzigd.
In hoeverre is betalen naar gebruik en het stimuleren van thuiswerken meegenomen in (de berekeningen van) het bepalen van de ontsluitingsopgave?
In het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht wordt uitgegaan van actuele inzichten in (mobiliteits)gedrag voor onder andere thuiswerken en van vastgestelde maatregelen. Ten tijde van vaststelling van het TB was er nog geen zicht op betalen naar gebruik en op dit moment is nog geen besluit genomen over de implementatie van Betalen Naar Gebruik. Daarom is het in het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht niet meegenomen.
In hoeverre wordt dit meegenomen in het onderzoek naar het alternatief?
Het alternatief wordt opgesteld door en onder verantwoordelijkheid van de regio. Het is daarmee aan de regio om te bepalen welke uitgangspunten worden gehanteerd. Als de regio een alternatief gereed heeft, treden wij graag met hen in overleg en we zullen de Kamer blijven informeren over de stand van zaken.
Het bericht ‘Wetenschappers vragen kabinet om steun bij voorbereiding op volgende pandemie’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Wetenschappers vragen kabinet om steun bij voorbereiding op volgende pandemie» van 26 september jongstleden?1
Ja.
Op welke manieren wordt informatie tussen wetenschappers van verschillende vakgebieden opgeslagen en gedeeld? Welke knelpunten zijn er met betrekking tot het delen van informatie tussen datasystemen, organisaties en wetenschappers?
Momenteel worden informatie en gezondheidsdata tussen wetenschappers, datasystemen en organisaties van verschillende vakgebieden op diverse en versnipperde manieren opgeslagen en gedeeld. Organisatorische, maatschappelijke, juridische en technische knelpunten belemmeren het delen van gezondheidsdata. Zoals het ontbreken van een nationale gezondheidsdata infrastructuur, geen unieke koppelsleutel om databronnen te kunnen koppelen, verschillende standaarden om informatie makkelijk te kunnen delen, maar ook onduidelijkheid en handelingsverlegenheid over wie zeggenschap heeft over de data en informatie. Ook is er gebrek aan duidelijkheid over wet- en regelgeving, zoals toestemming voor het delen van informatie. Er wordt gewerkt aan het structureel oplossen van de grootste knelpunten in het zgn. obstakel verwijder traject samen met de Ministeries van OCW en van EZK, Health-RI en het veld.
Daarnaast is elektronische gegevensuitwisseling een van de thema’s waar bij de derde tranche van de wijziging van de Wet publieke gezondheid (hierna Wpg) naar gekeken wordt. De komende periode wordt nader geanalyseerd en uitgewerkt welke mogelijke aanvullende instrumenten en wetgeving (waaronder in de Wpg) er nodig zijn voor het delen van informatie tussen datasystemen, organisaties en wetenschappers in de publieke gezondheid.
Deelt u de conclusie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) dat ervaringen uit de zorg een prominente plek moeten krijgen in beleidsadvies? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik onderschrijf dat ervaringen uit de zorg een prominente plek moeten krijgen in beleidsadvies. Zoals vermeld in de brief over de beleidsagenda pandemische paraatheid van april jl.2 zullen we bij de uitwerking van het beleidsprogramma de partijen uit het veld betrekken. Ik heb u recent geïnformeerd over de uitwerking van het beleidsprogramma, waar het rapport van de KNAW een belangrijke inspiratie voor vormt.3
Deelt u de opvatting van de KNAW dat Nederland te weinig steekproeven doet en dat de metingen uit rioolwater niet fijnmazig genoeg zijn? Zo nee, waarom niet? Hoeveel steekproeven worden er gemiddeld gedaan en wat is het geadviseerde aantal?
Deze opvatting deel ik niet. Sinds 2020 is het rioolwateronderzoek in een stroomversnelling geraakt door de COVID-19-pandemie en staat er een zeer fijnmazige infrastructuur voor de Nationale Rioolwatersurveillance (NRS). Sinds november 2021 analyseert het RIVM vier keer per week rioolmonsters op SARS-CoV-2, van alle ruim 300 rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s). In totaal levert dat gemiddeld 1.200 monsters per week op. Hiermee omvat de monitoring het rioolwater afkomstig van meer dan 99% van de bevolking. Met de bestaande infrastructuur is er voldoende zicht op de viruscirculatie op landelijk, regionaal en op gemeenteniveau. Met de meetfrequentie van vier keer per week kunnen bovendien (lokale) virusoplevingen vroegtijdig worden gesignaleerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de KNAW aangeeft dat er in een aantal Europese landen wel een landelijk beeld is waaruit informatie direct wordt gekoppeld aan statistieken, bijvoorbeeld over wijken of achtergronden van mensen? Bent u bekend met deze landen? Zo ja, bent u bereid te kijken naar voorbeelden uit dergelijke landen om te zien of en hoe deze toepasbaar zijn voor Nederland?
Ja ik ben hier bekend mee. In bepaalde onderzoeken vanuit het RIVM, zoals het onderzoek waarin gekeken wordt naar de effectiviteit van vaccinaties, gebeurt dit ook. Het is mijn wens om data op bredere schaal te koppelen bij het CBS zodat deze toegankelijk gemaakt kan worden voor onderzoek. Deze ambitie heb ik met de op 1 april 2022 verstuurde Kamerbrief over langetermijnstrategie COVID-194, al eerder met uw Kamer gedeeld. Ook heb ik u in de Kamerbrief, die verstuurd is op 18 november jl., laten weten wat de huidige status van de datakoppelingen is ten behoeve van het oversterfteonderzoek5. Voor een verdere update, de planning en mijn ambities hierin verwijs ik u graag naar deze brief.
Deelt u de mening dat het in een geval van een pandemie belangrijk is dat wetenschappers snel moeten beschikken over data uit verschillende studies zodat zij hierop hun advies kunnen baseren?
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarom werkt het Ministerie van VWS samen met de Ministeries van EZK en van OCW, Health RI en het veld aan het structureel oplossen van de grootste knelpunten om gezondheidsdata met elkaar te kunnen delen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Ook investeer ik in kennis en innovatie en verbeterde gegevensuitwisseling op het terrein van pandemische paraatheid, zoals te zien in de beleidsagenda pandemische paraatheid en de VWS-begroting. Bovendien kan al gebruik gemaakt worden van bestaande infrastructuren zoals via het CBS en RIVM.
Indien uw antwoord op de vorige vraag positief is, waarom is er dan voor gekozen om de Wet Elektronische Gegevensuitwisseling in de Zorg (Wegiz) in eerste instantie niet van toepassing te laten zijn op onder andere het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Kunt u toezeggen zo spoedig mogelijk een uitvoeringstoets te laten doen? Kunt u er op kortere termijn voor zorgen dat de Wegiz van toepassing is op het RIVM? Vanaf wanneer is dat mogelijk?
De Wegiz ziet alleen toe op het uitwisselen van data voor primair gebruik tussen zorgaanbieders. De reden hiervoor is de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Ik wil het uitwisselen van data voor onderzoeksdoeleinden (secundair gebruik) daarom op andere manieren bevorderen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2. In aanvulling daarop heeft de Wegiz naar verwachting wel een positief effect op het secundair gebruik van zorgdata: de vastlegging van primaire zorggegevens wordt onder de Wegiz gestandaardiseerd, deze gegevens kunnen hierdoor makkelijker en sneller worden hergebruikt.