De structurele straatterreur in Hilversum |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Leers |
|
Bent u bekend met het artikel «Hilversum is Turks tuig zat»?1
Ja.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om het tuig dat verantwoordelijk is voor deze structurele straatterreur zo snel mogelijk de wijk uit te zetten (onder andere op basis van de wetten Victor en Victoria)? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben een breed scala aan maatregelen tot hun beschikking om overlast aan te pakken. Het is aan het Hilversumse gemeentebestuur om te bepalen welk instrument in de gegeven omstandigheden het best kan worden ingezet en welke verdere acties worden ondernomen bij het eventueel uitblijven van een oplossing. Naar aanleiding van uw vragen heb ik de burgemeester van Hilversum gevraagd wat hij onderneemt tegen de jeugdoverlast. De burgemeester heeft mij laten weten dat jeugd en veiligheid één van de vijf prioriteiten is in het Hilversums Integraal Veiligheidsplan 2011–2014. Naast het reguliere jeugd- en veiligheidsbeleid is in de afgelopen periode een extra pakket maatregelen getroffen voor een veilig uitgaansgebied. Als onderdeel hiervan is met spoed publiek cameratoezicht ingevoerd in het centrumgebied, worden er meer agenten en toezichthouders ingezet, en wordt de zogenaamde Boete of Kanskaart intensiever gebruikt. Horecaondernemers maken vaker gebruik van de collectieve horecaontzetting, er worden gebiedsverboden opgelegd en er gelden op diverse plekken alcohol- en drugsverboden.
Wanneer zult u nu eindelijk de aanbeveling (maximaal korten op uitkeringen bij structurele overlast) uit het VROM-rapport over woonoverlast (2010) omzetten in beleid en daar waar mogelijk daders (en eventueel ouders) ook pakken in hun portemonnee?
Het rapport van de VROM-Inspectie «Woonoverlast; analyse van de aanpak van woonoverlast en verloedering» van 12 mei 2010 adviseert om helderheid te verschaffen over welke sancties en preventieve maatregelen wel en niet toelaatbaar zijn bij woonoverlast. Hierop heeft de VROM-Inspectie in juni 2010 een handreiking gemaakt voor gemeenten met daarin alle onomstreden mogelijkheden die zij hebben om woonoverlast te bestrijden.
Wat is volgens u de reden dat Turken oververtegenwoordigd zijn als het gaat om het dwingen van anderen tot seksueel gedrag?2 Wat gaat u hiertegen doen?
In de studie uit 2006 waaraan wordt gerefereerd is een eerste verkenning gedaan naar het uitoefenen van seksuele dwang onder alle lagen van de volwassen Nederlandse bevolking. Uit het onderzoek blijkt dat bepaalde migrantengroepen eerder aangeven dat ze seksuele dwang niet uitsluiten. Dit effect moet mede worden toegeschreven aan een gemiddeld lagere leeftijd en opleidingsniveau van de (volwassen) respondenten in dit onderzoek.
Het spreekt voor zich dat wanneer bij normafwijkend seksueel gedrag strafbare feiten worden gepleegd politie en Openbaar Ministerie in actie komen. Daarnaast zet het kabinet in op preventie via bewustwording, het doorbreken van taboes en mentaliteitsverandering, omdat met name binnen gesloten gemeenschappen sprake kan zijn van een meer collectieve mentaliteit waarbij mensen niet worden gezien als individuen met zelfbeschikkingsrecht. Zoals uiteengezet in de brief van 3 juli 2012 aan uw Kamer over de preventie van huwelijksdwang (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 175, nr. 35), is het van belang om binnen de eigen gemeenschap onderwerpen zoals genderongelijkheid bespreekbaar te maken, gericht op het weerbaar maken van mensen en het bevorderen dat zelfbeschikking als een recht wordt beschouwd.
Deelt u de visie dat bij het uitblijven van een oplossing van het probleem van straatterreur de verantwoordelijk burgemeester zijn conclusies moet trekken en op dient te stappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De toegenomen drugsoverlast en straathandel in Breda door de wietpas |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek naar de gevolgen van het invoeren van de wietpas in de gemeente Breda, waaruit onder meer blijkt dat de illegale straathandel in softdrugs is toegenomen, er meer overlast gemeld wordt, er een toename van drugsrunners wordt geconstateerd, het onveiligheidsgevoel toeneemt en de overlast zich nu heeft verspreid over de gehele stad?1
In aanloop naar de invoering op 1 mei 2012 is een aantal maatregelen genomen om eventuele neveneffecten tijdig te signaleren en aan te pakken. Daar waar straathandel zich voordoet pakt de politie deze aan.
Ik ben in continu en intensief overleg met de driehoeken in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland ten einde een compleet en gedetailleerd beeld van hun ervaringen in de uitvoering van het aangescherpte coffeeshopbeleid op tekenen. Dit gebeurt onder meer in de vorm van gesprekken met de driehoeken en in de vorm van door mij opgevraagde rapportages. Hoewel mijn beeld nog niet compleet is, is mij reeds gebleken dat het aantal drugstoeristen in de gemeenten waar het aangescherpte coffeeshopbeleid wordt gehandhaafd, sterk is afgenomen. Ik volg de operationele handhaving continue en nauwgezet. Daar waar staathandel wordt geconstateerd en drugsrunners worden gesignaleerd, wordt direct door de politie opgetreden.
Zoals ik bij brief van 12 juli 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 24 077 nr. 289) heb toegezegd zal ik uw Kamer in oktober 2012 rapporteren over de ervaringen in de coffeeshopgemeenten in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. Daarbij zal ik ook ingaan op de recente signalen uit gemeenten, en op de landelijke handhaving van het aangescherpte beleid.
Bent u geschrokken van deze effecten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke conclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gebeurt er met de extra politiecapaciteit voor de regio? Wordt die nu structureel vanwege de geconstateerde problemen? Zo nee, waarom niet?
De regio Midden-West Brabant heeft tijdelijk 16 fte mankracht gekregen in de vorm van 8 fte KLPD en 8 fte Kmar bovenop de huidige sterkte. Dit betreft tijdelijke extra capaciteit. Ik heb de regio’s gevraagd mij hierover te rapporteren en ik wacht deze rapportages af. De politie doet met de beschikbare capaciteit wat nodig is.
Waar komt deze extra capaciteit binnen de politieorganisatie vandaan? Welke politietaken krijgen als gevolg hiervan minder aandacht of blijven hierdoor mogelijk liggen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid af te zien van de landelijke invoering van de wietpas, in ieder geval totdat de gevolgen van het invoeren van de wietpas voor de verschillende regio’s in kaart zijn gebracht en er een debat met de Kamer heeft plaatsgevonden over het softdrugsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De sterk gestegen criminaliteit in Noord-Holland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aanpak misdaad in Noord-Holland mislukt»?1
Ja.
Is het waar dat in de nieuw te vormen politieregio Noord-Holland de afgelopen vier jaar het aantal woninginbraken met bijna vijftig procent is toegenomen en autodiefstal en openlijke geweldpleging met veertig procent? Zo ja, wat zijn de oorzaken van deze toenames? Zo nee, wat is er dan niet waar? Hoe ontwikkelden zich andere vormen van criminaliteit in de regio in die periode?
Op de genoemde delictsoorten is over de periode 2008 t/m 2011 binnen de te vormen regionale eenheid Noord-Holland genoemde stijging te zien. Ten aanzien van woninginbraken komt dit overeen met de landelijke ontwikkeling in die periode, maar de stijging van het aantal autodiefstallen en openlijke geweldplegingen wijkt af van het landelijk beeld. Een eenduidige verklaring voor deze afwijkingen is op dit moment niet voorhanden.
In 2012 is de stijging van het aantal woninginbraken echter omgebogen naar een daling van 12%. Een daling is ook zichtbaar bij de delictsoorten autodiefstallen en openlijke geweldpleging, respectievelijk met 21% en 10%.
Over de genoemde meetperiode (2008–2011) daalt het aantal mishandelingen (15%), de jeugdoverlast (15%), het aantal fietsendiefstallen (17%) en vernielingen (24%). Het aantal straatroven is met 8% gestegen, het aantal overvallen met 23%.
Ook bij het aantal straatroven en overvallen is echter een daling in het lopende jaar te zien van respectievelijk 18% en 21,5%.
Is bovengenoemde stijging symptomatisch voor de ontwikkeling van de criminaliteit in de rest van Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de afwijking voor Noord-Holland?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het nog wachten is op een nieuw beleidsplan voordat er uitspraken kunnen worden gedaan over een geïntensiveerde aanpak van bovengenoemde problemen? Zo ja, waarom is dat zo en wanneer wordt de aanpak wel geïntensiveerd? Zo nee, wat wordt er dan concreet extra gedaan om het aantal woninginbraken, autodiefstallen en openlijke geweldplegingen terug te dringen?
Nee. Er is reeds sprake van een geïntensiveerde aanpak van onder meer de woninginbraken en de overvallen. Momenteel zijn diverse extra rechercheteams (zogenaamde woninginbrakenteams) actief om daders van woninginbraken op te sporen.
In de strijd tegen overvallen en straatroven is begin dit jaar een bestuurlijke Taskforce ingesteld. Onder leiding van deze Taskforce wordt de problematiek langs vier sporen aangepakt: dadergericht, gebiedsgericht, slachtoffergericht en opsporing & vervolging.
Duidt de door kwartiermaker van de politieregio Noord-Holland aangekondigde krachtiger inzet op overlast door criminele jeugdgroepen dat ook dit een probleem is dat de laatste jaren in omvang is toegenomen? Zo ja, hoeveel groter is dit probleem geworden en hoe verhoudt zich dat tot uw berichten over een succesvolle aanpak van criminele jeugdgroepen? Zo nee, waarom is dan extra aandacht nodig voor de aanpak van criminele jeugdgroepen?
Nee, de omvang van de problematiek van criminele jeugdgroepen is niet toegenomen. Aangezien er echter nog steeds criminele jeugdgroepen actief zijn, is het zaak deze met kracht te blijven aanpakken.
Wat gaat de komst van de nationale politie bijdragen aan het oplossen van de problemen in de nieuw te vormen politieregio Noord-Holland?
De korpsen zullen met de komst van de Nationale Politie hun krachten bundelen in het oplossen van problemen. Het afgelopen jaar zijn er al goede ervaringen opgedaan in de samenwerking tussen de drie korpsen in de bestuurlijke Taskforce overvallen en straatroven, die reeds op het niveau van de toekomstige eenheid opereert. Eén van de belangrijkste opbrengsten van deze samenwerking is de mogelijkheid om op dit niveau een eenduidige en samenhangende aanpak te ontwikkelen.
Het succes van deze gezamenlijke aanpak is zichtbaar, want sinds de bundeling van krachten in de Taskforce overvallen en straatroven begin 2012 is een daling in het aantal overvallen en straatroven te zien.
De teelt van gansaanlokkende gewassen rondom Schiphol op staatsgronden |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Is het waar dat de percelen pal voor de noordelijke kop van de Polderbaan bij Boesingheliede tussen de Schipholweg en de Rijksweg A9, de grote akker direct ten westen van de Polderbaan onder Vijfhuizen (begrensd door de provinciale weg N205 en het fietspad langs de Polderbaan) in bezit van de Staat (Bureau Beheer Landbouwgronden-EL&I) zijn, evenals een groot perceel dat haaks ligt op de zuidelijke kop van de Polderbaan bij Hoofddorp?1
Het eerstgenoemde perceel is onlangs – op 4 hectare na – verkocht. Deze 4 ha plus het tweede perceel zijn in economisch eigendom van de Stichting Mainport en Groen. Juridisch staan ze op naam van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL).
Is het waar dat er op die percelen suikerbieten en aardappels verbouwd worden en dat hiermee ganzen tot zeer nabij de luchthaven kunnen worden aangetrokken?
Het klopt dat op die percelen suikerbieten en aardappels kunnen worden verbouwd. De aantrekkende werking van suikerbieten en aardappelen op ganzen is niet zodanig evident dat dit het nemen van maatregelen voor deze gewassen op dit moment rechtvaardigt. Wel is duidelijk dat de oogstresten van graan aantrekkelijk kunnen zijn als voedselbron voor ganzen. Dat er suikerbieten, aardappelen en graan geteeld wordt in de omgeving van Schiphol is inherent aan de wisselteelt die in de akkerbouw in de Haarlemmermeer wordt toegepast.
Is het waar dat ten minste twee van de betreffende percelen te koop staan?
Ja.
Wordt als verkoopvoorwaarde gesteld dat er op die percelen geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, die voorwaarde wordt niet gesteld. Er is geen dusdanig evidente definitie van «gansaanlokkende» gewassen dat die voorwaarde in een overeenkomst kan worden opgenomen. Zoals blijkt bij de graanteelt is het ook mogelijk om bij de teelt en oogst zodanige maatregelen te nemen dat er nauwelijks meer sprake is van het aanlokken van ganzen.
Kunt u op de kaart een overzicht geven van de agrarische gronden die de Staat direct dan wel indirect (via aan de overheid gelieerde organisaties of banken in overheidshanden) in bezit heeft binnen 7 kilometer van de start- en landingsbanen van Schiphol? Welk percentage van de agrarische gronden betreft het staatseigendom?
In de als bijlage bijgevoegde kaart staan de agrarische gronden in direct overheidsbezit in de gemeente Haarlemmermeer ten noorden van Nieuw-Vennep aangegeven. Dit betreft een percentage van 19%.
Kunt u daarbij aangeven welk deel van deze gronden verpacht wordt en of dit langlopende of kortlopende contracten (al dan niet met stilzwijgende verlenging) betreft?
Wat BBL-gronden betreft wordt alles verpacht in éénjarige pacht. Ook andere overheden doen dit meestal.
Voor welk deel van de verpachte gronden wordt als voorwaarde gesteld dat er geen gansaanlokkende gewassen zoals granen, bieten, aardappelen en maïs mogen worden geteeld?
Bij verpachting worden geen voorwaarden gesteld met betrekking tot teelten die aantrekkelijk kunnen zijn voor ganzen. Nu er door boeren sinds juli 2012 een overeenkomst afgesloten kan worden om – tegen vergoeding – graanresten versneld onder te werken, wordt vanaf 1 januari 2013 door BBL als verplichting in het pachtcontract opgenomen dat gebruik gemaakt moet worden van deze regeling (voor het gehele bedrijf).
Bent u bereid een convenant aan te gaan met alle agrariërs in het gebied om geen gansaanlokkende gewassen te telen zoals granen, bieten, aardappelen en maïs, maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee, waarom niet?2
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu biedt alle agrariërs de mogelijkheid om een overeenkomst af te sluiten voor het versneld onderwerken van graanresten. Hiermee wordt een belangrijke reden voor kruising van de landingsbanen door ganzen aangepakt. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu biedt de sector de ruimte om te komen tot innovaties bij het weren van ganzen in de agrarische bedrijfsvoering.
Bent u bereid als pachtvoorwaarde te stellen dat er geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden zoals granen, bieten, aardappelen en maïs maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven kan op basis van de huidige kennis niet zondermeer worden gesteld dat de genoemde gewassen als gansaanlokkend moeten worden beschouwd. De pachter bepaalt de wijze waarop de teelt plaatsvindt. De aangeboden overeenkomst met betrekking tot graanteelt gaat dan ook niet uit van een verbod maar stelt voorwaarden aan de bedrijfsvoering.
Bent u bereid als verkoopvoorwaarde te stellen dat er geen gansaanlokkende gewassen geteeld mogen worden zoals granen, bieten, aardappelen en maïs maar gewassen die ganzen onaantrekkelijk vinden zoals uien en prei? Zo nee: waarom niet?
Zoals aangegeven kan niet gesproken worden van «gansaanlokkende gewassen» maar moet dat worden bezien in relatie tot de bedrijfsvoering. Ik acht het niet realistisch om voor tientallen jaren vast te leggen welke combinatie van gewassen en bedrijfsvoering acceptabel zouden zijn.
Wordt er gemonitord of de jacht op ganzen rond Schiphol de veiligheidssituatie verergerd in bepaalde situaties? Bijvoorbeeld wanneer aangeschoten ganzen tussen de jager(s) en de start- of landingsbaan terecht komen of op locaties waar vlakbij stijgende of dalende vliegtuigen ganzen geschoten en opgejaagd worden? Zo ja, hoe en door wie gebeurt deze monitoring? Zo nee, waarom niet?
In het Schiphol Ganzen Overleg wordt met de Faunabeheereenheden (FBE’s) afgestemd over de doelen en werkwijzen van de jagers. De medewerkers van Schiphol Birdcontrol zijn continu aanwezig op de luchthaven om vogelactiviteit te monitoren. Er is geen enkele aanwijzing dat de wijze waarop de jacht wordt uitgevoerd een negatief bijeffect heeft op het aantal vliegbewegingen door ganzen binnen het bereik van vliegtuigen. Desalniettemin wordt, vanwege dit potentiële effect, prioriteit gegeven aan nestbewerking (onklaar maken van eieren) en vangacties (gevolgd door doden) van ganzen in de ruiperiode.
Wat is de gedragsinstructie richting jagers rondom Schiphol om te voorkomen dat er door jacht c.q. afschotactiviteiten gevaarlijke situaties ontstaan en welke incidenten hebben er hieromtrent plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Is het u bekend dat er door ganzenjagers zeer veel dieren worden verwond en dat gewonde en/of verzwakte vogels een extra risicofactor kunnen vormen voor de vliegveiligheid en bent u van mening dat dit een aanvaardbaar risico is? Zo ja, op welke deskundige bronnen is deze mening gestoeld?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven hoe de aansprakelijkheid van particuliere jagers is geregeld bij het zich in de onmiddellijke omgeving van start- en landingsbanen bezig houden met het afschot van vliegende ganzen?
De gronden in de onmiddellijk nabijheid van de banen worden beheerd door de luchthaven. De door u geschetste situatie doet zich derhalve niet voor.
Is er deskundig en onafhankelijk toezicht bij de beoefening van de jacht c.q. afschot van ganzen in de nabijheid van start en landingsbanen door particuliere jagers? Zo nee, waarom niet ( N.B. met «onafhankelijk» wordt hier bedoeld: geen bij de hobbyjacht belanghebbende toezichthouder).
Aangezien deze situatie is uitgesloten, is er ook geen sprake van toezicht daarop.
Wat is de consequentie van het feit dat de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) besloten heeft om uit het ganzenconvenant te treden? Welke actie gaat u nu ondernemen? Betekent dit dat agrariërs in de omgeving van Schiphol nu niet hun oogstresten omploegen? Wat zijn de veiligheidsconsequenties hiervan en bent u bereid het onderploegen van oogstresten verplicht te stellen met het oog op de vliegveiligheid?
In het «Convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol» is als voorwaarde voor deelname van LTO opgenomen dat er uiterlijk 1 juli 2012 overeenstemming zou moeten zijn bereikt over de financiële vergoeding voor het direct na de oogst onderwerken (door middel van ondiepe grondbewerking) van de graanresten. Medio juli 2012 kwam overeenstemming met LTO tot stand, waarmee LTO zich wederom bond aan de inhoud van het convenant. Voor het onderwerken van de graanresten is door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu gekozen voor vrijwillige deelname aan een regeling die in overeenstemming met LTO tot stand is gekomen. Ondanks het tijdstip (namelijk zeer kort voor de oogstperiode) waarop de regeling tot stand is gekomen, blijkt deze vrijwilligheid een succesvolle keuze. Ruim 70% van het geteelde oppervlak graan binnen het gebied waar de regeling geldt, is versneld ondergewerkt.
Is het u bekend dat er in het, door u in het bijzijn van vertegenwoordigers van 8 maatschappelijke organisaties ondertekende convenant, uitsluitend sprake is van graanakkers, terwijl er rondom Schiphol ook op ruime schaal gansaanlokkende gewassen als aardappel, suikerbiet en maïs worden verbouwd? Zo ja, waarom ontbreken deze gewassen in het convenant? Zo nee, welke inhoudelijke verklaring kunt u geven voor het ontbreken van deze gewassen?
Uit onderzoek is gebleken dat de graankorrels die na de oogst op het land blijven liggen voor ganzen een bijzonder aantrekkelijke voedselbron zijn. Dit blijkt tevens uit waarnemingen van ganzenpassages op Schiphol. Een dit jaar uitgevoerd onderzoek naar ruimtelijke maatregelen om de aantrekkelijkheid van de omgeving van Schiphol voor vogels te beperken, bevestigt dit eveneens. Dit onderzoek beveelt aan met prioriteit maatregelen te nemen voor het onderwerken van de graanresten. Voor de graanresten is sinds juli jl. een vergoedingsregeling van kracht. Het gaat dus niet alleen om het gewas maar tevens om de bedrijfsvoering. De aantrekkende werking van bieten en aardappelen op ganzen is niet zodanig evident dat dit het nemen van maatregelen voor deze gewassen op dit moment rechtvaardigt.
Is het u bekend dat er in het convenant slechts sprake is van «het onderwerken van graanresten» en dat er een structureel verschil bestaat tussen oppervlakkige bodembewerking met behulp van gecombineerde hakfrees-, schijvenegge- en cultivatormachines en diepere bodembewerking door middel van ploegen? Zo ja, waarom wordt er dan in het convenant niet expliciet gesproken van (om)ploegen als enige methode van het voor ganzen onbereikbaar maken van oogstresten? Zo nee, acht u oppervlakkige bodembewerking gelijkwaardig aan ploegen en op welk onderzoek stoelt u dit?
Met beide methoden kunnen de achtergebleven graankorrels voor ganzen onbereikbaar gemaakt worden. Voor het te realiseren doel zijn beide methodes – mits goed uitgevoerd – dus volstrekt vergelijkbaar. Daarvoor zal de ondiepe grondbewerking veelal meer dan één keer moeten worden uitgevoerd.
Voor de inpasbaarheid in de bedrijfsvoering zijn de verschillen wel van belang. In dit geval is het mogelijk en is er ook gekozen voor een resultaatsverplichting. Dat laat ruimte aan de ondernemer om de meest passende methode te kiezen. Daarnaast gaat het voor de luchtvaartveiligheid niet om de methode die is toegepast maar om het te realiseren resultaat: «zwarte grond» in plaats van een «gedekte tafel».
Als alternatieve teelt voor granen wordt Olifantsgras genoemd, maar is het u bekend dat dit uitheemse rietachtige gewas een grote aantrekkingskracht uitoefent op spreeuwen en andere zangvogels en dat dit een potentieel gevaar is voor de vliegveiligheid? Wat gaat u doen met deze kennis?
Er is mij geen onderzoek bekend dat het beeld bevestigt dat Olifantsgras een grote aantrekkingskracht op spreeuwen of andere zangvogels uitoefent. Door het gebruik van een niet-zaadproducerende variëteit van Olifantsgras is er geen voedsel voor zaadetende vogels in het gewas. Wel is mij bekend dat genoemde kleinere vogels de vliegveiligheid slechts in gevaar brengen, indien ze zich in een grote zwerm verplaatsen.
Een nieuwe veiling van Telecomfrequenties |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat zowel de 400 alsook de 1 500 band nauwelijks worden gebruikt momenteel?
Voor de 450–470 MHz frequentieband is een vergunning uitgegeven ten behoeve van een openbaar elektronisch communicatienetwerk voor mobiele communicatieverlening ten behoeve van besloten gebruikersgroepen (Public Access Mobile Radio). Deze vergunning is in gebruik en de vergunninghouder voldoet aan de vergunningvereisten.
Naast de genoemde vergunning is in de 450–470 MHz frequentieband in beperkte mate ruimte in de vorm van restfrequenties.
Tussen de 400 MHz en 450 MHz is geen frequentieruimte beschikbaar in de vorm van restfrequenties.
Voor het gebruik van de 1452–1492 MHz frequentieband, dit is de L-band, was een vergunning uitgegeven voor digitale omroep, echter deze is in juni van dit jaar door de vergunninghouder teruggegeven aan de Staat. Hier is momenteel dus sprake van een frequentieband die niet wordt gebruikt. Boven de 1492 MHz is rond de 1500 MHz geen frequentieruimte beschikbaar in de vorm van restfrequenties.
Is het u bekend dat genoemde frequenties in het buitenland (Japan) al worden gebruikt voor LTE technologie?
In Japan wordt inderdaad gebruik gemaakt van frequenties in de L-band voor mobiele communicatie. De band die in Japan wordt gebruikt, is echter net iets anders gepositioneerd en valt daardoor deels buiten de Europese indeling van deze band.
Bent u bekend met de zogenaamde FRAND voorwaarden (fair, reasonable and non discriminatory) waaraan iedere nieuwkomer zich hier dient te houden (toegang aan iedereen onder dezelfde voorwaarden)?
FRAND heeft betrekking op de voorwaarden die standaardisatieorganisaties vaak stellen aan houders van intellectuele eigendomsrechten, indien deze rechten deel uitmaken van een standaard, zoals bijvoorbeeld LTE. Deze voorwaarden zijn gericht op het voorkomen van misbruik van deze eigendomsrechten.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat deze frequenties niet worden gebruikt, deze maar beter onder de genoemde FRAND voorwaarden kunnen worden geveild voor geïnteresseerde mobiele telefonie nieuwkomers? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet.
Bij de restfrequenties in de 450–470 MHz band gaat het om 2*2,3 MHz niet aaneengesloten spectrum waarvan het breedste deel 700 KHz bestrijkt. Deze frequenties zijn daarmee niet geschikt voor UMTS of LTE gebruik. Tevens onderzoek ik momenteel of deze restruimte geschikt is voor toepassingen die in de afgelopen jaren onder druk zijn komen te staan omdat ze plaats hebben moeten maken voor mobiele toepassingen.
Voor wat betreft de L-band is er breed in Europa sprake van beperkt gebruik en wordt vanwege deze reden momenteel in CEPT1-verband (waarbij 48 landen zijn aangesloten) onderzocht wat een nieuw gebruiksdoel (bestemming) van deze band kan worden. Daartoe worden diverse opties onderzocht, waaronder die van mobiel breedband en een downloadband voor omroeptoepassingen op mobiele apparaten.
Gezien het nog lopende Europese overleg is het te vroeg om nu al een keuze te maken voor het beschikbaar stellen van dit spectrum voor mobiele telefonie.
Of een frequentieband – indien deze beschikbaar komt voor mobiele telefonie – alleen voor nieuwkomers beschikbaar gesteld kan worden is een vraag die niet op voorhand beantwoord kan worden. Bij een eventuele frequentieveiling voor mobiele telefonie is een beleidsdoelstelling dat de uitgifte van frequenties bijdraagt aan een effectief concurrerende markt. Er zal op dat moment dan ook naar de marktsituatie gekeken moeten worden om te kunnen oordelen of nieuwkomers een voorkeurspositie moeten krijgen.
Ik neem aan dat met veilen onder FRAND voorwaarden wordt bedoeld dat een nieuwkomer op de markt voor mobiele telefonie na het verwerven van een vergunning voor het gebruik van frequenties alle verzoeken om toegang tot zijn netwerk zou moeten accepteren onder dezelfde voorwaarden. In de Telecommunicatiewet en het Europese regelgevende kader voor elektronische communicatie is geregeld onder welke voorwaarden en door wie een dergelijke toegangsverplichting opgelegd kan worden. Dit betekent in concreto dat alleen de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit eigenaren van elektronische communicatienetwerken met aanmerkelijke marktmacht een verplichting op kan leggen om (redelijke) verzoeken om toegang te accepteren.
Een spectrumverdeling die overeenkomsten had met een verdeling onder FRAND voorwaarden – dat is, waarbij toegang verlenen aan derden een onderdeel was van de verdeling – was de verdeling van het 800 MHz (en ook het 2.6 GHz) spectrum in Frankrijk. Kandidaten voor een vergunning werden daarbij uitgenodigd om in de selectieprocedure aan te bieden om virtuele mobiele netwerkoperators (MVNO’s) toe te laten op hun netwerk, echter kandidaten konden er ook voor kiezen dit niet te doen. Er was dus geen sprake van een verplichting vooraf maar een verplichting die kandidaten vrijwillig op zich namen.
Deelt u de mening dat er met deze frequenties een nieuwe veiling voor nieuwkomers zou kunnen worden gehouden, waarbij de restfrequenties van de 400 en 1 500 Mhz tot één kavel worden gebundeld? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hierbij naar mijn antwoord op de vorige vraag.
Het bericht dat basisscholen meer zullen moeten snijden |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek waarin duidelijk wordt dat basisscholen fors moeten inkrimpen wat betreft personeelsbestand en tegelijkertijd nog steeds hoge tekorten hebben?1
Uit het onderzoek van Deloitte blijkt dat schoolbesturen in het PO in het jaar 2011 6000 fte (5%) minder hadden dan het jaar daarvoor. Dit aantal is gebaseerd op een steekproef van zo’n 300 besturen in het PO en VO. Een definitief beeld van de jaarrekeningen 2011 kan ik eind 2012 aan uw Kamer toesturen. Dan is ook pas duidelijk welk financieel resultaat schoolbesturen exact hebben behaald. Gezien de dalende leerlingaantallen is het niet vreemd dat schoolbesturen maatregelen treffen om hun uitgaven in balans te brengen met hun inkomsten.
Bent u nog steeds de mening toegedaan (zoals in februari jl.) dat het verlies aan banen niet het gevolg is van «de stille bezuinigingen», maar van het feit dat er te veel leraren in dienst zijn op het aantal leerlingen?
Ik constateer dat er tussen 2006 en 2009 sprake is geweest van een relatief sterke toename van personeel ten opzichte van het aantal leerlingen. Het aantal leerlingen daalde in deze periode met 2,3% en het aantal formatieplaatsen onderwijzend personeel steeg met 2,4%. Dat was zorgelijk mede in het licht van de dalende leerlingaantallen. Bezien vanaf 2006 tot en met 2011 is het aantal leerlingen in het basisonderwijs afgenomen met 4,2% en het aantal formatieplaatsen voor onderwijzend personeel met 4,4%. Door de daling van het aantal leerlingen de afgelopen jaren was deze daling van het aantal fte te verwachten.
Is het verantwoord dat het personeelsbestand veel sneller kromp (met 5 procent) dan het aantal leerlingen (met 1 procent)? Komt de kwaliteit van onderwijs in gevaar? Hoe stelt u dat vast?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven loopt de daling van het aantal leerlingen over de afgelopen jaren bezien in de pas met de daling van het aantal formatieplaatsen. Dit is niet ten koste gegaan van de kwaliteit. De Inspectie van het Onderwijs geeft in het Onderwijsverslag 2010–2011 aan dat de kwaliteit een stijgende lijn vertoont: tussen 2008 en 2011 is de gemiddelde Cito-score toegenomen en het aandeel zwakke en zeer zwakke scholen gedaald.
Herkent u zich in het onderzoek van Deloitte, waarin wordt geconstateerd dat de oorzaak van de problemen is dat de overheidsbijdragen teruglopen, terwijl de overheid geen rekening houdt met de reële situatie? Welke beleidsmatige gevolgen geeft u hieraan?
Ik hecht aan goed onderwijs. Dat wordt onderstreept door het feit dat in het regeerakkoord onderwijs buiten de bezuinigingen is gehouden en dit kabinet door accentverschuivingen binnen het onderwijs zelfs extra inzet op de kwaliteit van het onderwijs. De rijksbijdragen dalen als gevolg van de daling van het aantal leerlingen. Weliswaar is in voorgaande jaren bezuinigd op bestuur en management en de groeiregeling, maar daar staan grotere investeringen tegenover. Per saldo is het bedrag per leerling in de vorige kabinetsperiode gestegen en zijn schoolbesturen in de afgelopen jaren gecompenseerd voor loon- en prijsontwikkelingen. Schoolbesturen komen voor scherpe keuzes te staan door onder meer demografische krimp, de omslag naar opbrengstgericht werken en de invoering van passend onderwijs. Deze keuzes moeten geen afbreuk doen aan de kwaliteit van het onderwijs en daarom ondersteun ik besturen bij het maken van deze keuzes. Ik heb naar aanleiding van de motie Linthorst c.s. de Algemene Rekenkamer verzocht onderzoek te doen naar de toereikendheid van de bekostiging, mede met het oog op de invoering van passend onderwijs. Voor het zomerreces 2013 worden de resultaten hiervan aan beide Kamers gerapporteerd. Tot slot is er een interdepartementaal beleidsonderzoek naar de krimp en de gevolgen voor het funderend onderwijs gestart. Uw Kamer wordt van de uitkomsten hiervan op de hoogte gesteld.
De gevaren van het spionagevirus Flame voor Nederland |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht Flame-virus trof ook Nederlandse computers», waarin staat dat dit spionagevirus ook in Nederland slachtoffers heeft gemaakt?1
Het feit dat acht Nederlandse IP-adressen (het adres van een met het internet verbonden computer), zoals genoemd in het artikel, gebruikt zijn wil niet zeggen dat er sprake is van acht geïnfecteerde computers in Nederland. Eén geïnfecteerde computer kan meerdere IP-adressen gebruiken. Daarnaast kan het gebruik van IP-adressen ook plaatsvinden door proxies (systemen waarbij verkeer uit het buitenland via Nederlandse IP-adressen geleid wordt). Het feit dat Nederlandse IP-adressen gebruikt zijn wil dus niet per definitie zeggen dat er sprake is van infecties in Nederlandse computersystemen.
Welke Nederlandse systemen zijn door het Flame-virus getroffen? Gaat het hier om een gerichte aanval op systemen die gevoelige informatie bevatten?
Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat Nederlandse systemen bedoeld of onbedoeld geïnfecteerd zijn met het Flame-virus.
Acht u onderzoek noodzakelijk om boven tafel te krijgen of er, naast de bekende acht besmette ip-adressen, zich meer besmette systemen in Nederland bevinden? Zo ja, hoe en door wie wilt u het onderzoek laten uitvoeren en kan de Kamer hierover worden geïnformeerd?
Onderzoek naar de aard en herkomst van het Flame-virus is noodzakelijk en wordt reeds uitgevoerd door de inlichtingen en veiligheidsdiensten (I&V-diensten). De I&V diensten hebben immers in het belang van de nationale veiligheid de taak en de middelen om onderzoeken te doen naar (potentiële) digitale spionage. Indien het onderzoek van de I&V-diensten hier aanleiding toe geeft dan zal de Tweede Kamer hierover geïnformeerd worden via de geëigende kanalen. Vooralsnog is hier geen reden voor.
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft naast haar expertisefunctie en verantwoordelijkheid voor de versterking van ICT-crisisbeheersing, de rol richting Rijksoverheid en vitale sectoren om cyberincidenten te voorkomen, te verhelpen en schade te beperken. In dit kader volgt het NCSC de ontwikkelingen ten aanzien van het Flame-virus nauwlettend en heeft het NCSC in juni 2012 een Factsheet uitgebracht.3
Vanuit deze verantwoordelijkheden werken de I&V-diensten en het NCSC samen in de aanpak van kwesties als het Flame-virus.
Welke stappen bent u bereid te nemen om zoveel mogelijk schade van dit virus te voorkomen? Welke rol speelt het Nationaal Cyber Security Centrum hierbij?
Zie antwoord vraag 3.
De leegstand van woningen |
|
Sadet Karabulut , Paulus Jansen |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «300 000 woningen staan leeg»?1
Ja.
Vindt u de leegstand van 77 000 sociale huurwoningen, ruim drie procent van het totale woningbezit van woningcorporaties acceptabel?
Door het CBS is vastgesteld dat 77 000 huurwoningen in eigendom van woningcorporaties niet bewoond waren of niet anderszins in gebruik waren. Het kan dan gaan om mutatieleegstand, om woningen die in de verkoop staan of om projectleegstand (sloop, renovatie of groot onderhoud).
Het overgrote deel van de leegstand bij woningcorporaties hangt samen met het reguliere verhuurproces, het ontbreken van marktvraag of met voorgenomen zware ingrepen in de woningvoorraad. Het kleine restantdeel zal waarschijnlijk te maken hebben met het in de verkoop staan van huurwoningen, welke verkoop noodzakelijk is om mede de gewenste investeringen van de woningcorporaties te kunnen financieren. Het door het CBS aangegeven percentage van drie procent leegstand vind ik dan ook niet onacceptabel.
Is meer bekend over de oorzaak van leegstand van deze sociale huurwoningen, onderverdeeld naar de volgende categorieën: woning staat te koop, huur is radicaal verhoogd en geliberaliseerd, woning wordt gesloopt, woning wordt gerenoveerd en mutatieleegstand? Indien dit niet bekend is, onderschrijft u de wenselijkheid om zo snel mogelijk meer inzicht te krijgen in deze dramatische leegstand?2
Het CBS heeft aangegeven dat zij momenteel geen bronnen beschikbaar heeft om de gevraagde onderverdeling te kunnen maken. Gezien het feit dat op basis van de informatie van het CFV het overgrote deel van de door het CBS gesignaleerde leegstand te duiden is, is het opvragen van aanvullende informatie bij corporaties, met alle daarmee gemoeid zijnde administratieve lasten, naar mijn mening niet noodzakelijk of gewenst.
Overigens vind ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, de leegstand van drie procent van het woningbezit van corporaties niet dramatisch.
Hoe is de leegstand vin de sociale huursector verdeeld over het land?
Het CBS heeft in zijn planning staan om in week 41 leegstandsgegevens op gemeenteniveau te publiceren. Deze zijn derhalve nog niet beschikbaar.
Op welke punten wijkt het beleid van woningcorporaties met een opvallend lage leegstand af van hun collega’s?
Zoals bij vraag 2 aangegeven is het overgrote deel van de leegstand bij woningcorporaties niet gerelateerd aan het door hen gevoerde beleid, maar wordt deze veroorzaakt door reguliere mutatieleegstand en door leegstand om marktredenen. Corporaties met een hoge vernieuwingsopgave, zoals in de grote steden, hebben een hoger lange termijn leegstandspercentage dan corporaties met een lage vernieuwingsopgave.
Wat is de verklaring voor de leegstand van 110 000 particuliere huurwoningen, ruim 17% van het totale volume particuliere huurwoningen?
Het CBS en het ministerie beschikken niet over bronnen waaraan de gevraagde verklaring ontleend kan worden. Overigens bedraagt de leegstand bij de particuliere huurwoningvoorraad 14% (een leegstand van 130 000 huurwoningen op een voorraad van 943 000 particuliere huurwoningen).
Ziet u aanleiding om – met name in de sociale huursector- actie te ondernemen om de leegstand van schaarse betaalbare woningen terug te dringen?
Nee, gezien mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 5 zie ik geen aanleiding om actie te ondernemen, aangezien de gesignaleerde leegstand niet onacceptabel hoog is en een resultante is van het normale verhuur- en vernieuwingsproces van de sociale huurwoningvoorraad.
De wijziging van de Regeling Wet Werk en Bijstand (WWB) in verband met de vrijlating van de vergoeding aan slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er sinds 1 juli 2012 een wijziging van de Regeling WWB is doorgevoerd in verband met de vrijlating van de vergoeding aan slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk?1
Nee.
Wat is de reden dat voorgenoemde vrijlating nog niet officieel vermeld staat in de openbare overheidsinformatie?2 Bent u bereid om deze overheidsinformatie zo spoedig mogelijk aan te passen?
De WWB biedt het college van burgemeester en wethouders al expliciet de mogelijkheid om giften en andere vergoedingen voor materiële en immateriële schade in individuele gevallen uit te zonderen van de middelentoets voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn3. In dit kader is het van belang dat de genoemde vergoeding eenmalig is en een gemengd karakter heeft; het is zowel smartengeld als een vergoeding voor uitgaven in verband met het seksueel misbruik, zoals therapiekosten of reiskosten. Vergoedingen voor laatstgenoemde kosten worden sowieso niet als middel in aanmerking genomen. De WWB biedt de gemeente de mogelijkheid om per individueel geval te beoordelen of en zo ja in welke mate de schadevergoeding wordt meegenomen in de middelentoets van de WWB. De (centrale) regeling WWB behoeft op dit punt dan ook geen aanpassing.
Hoe wilt u garanderen dat slachtoffers die schadevergoeding ontvangen niet verkeerd behandeld worden indien de betreffende gemeente nog niet op de hoogte is of kan zijn van de door u aangekondigde wijziging?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven biedt de WWB de gemeente expliciet de mogelijkheid om in individuele gevallen de vergoeding aan slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-katholieke Kerk buiten de middelentoets te laten. Ik zal de gemeenten via de verzamelbrief en het gemeenteloket SZW daarover uitdrukkelijk informeren.
Het weigeren van een verzekerde enkel op grond van Downsyndroom |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u er mee bekend dat een echtpaar zijn geadopteerde dochter met het Downsyndroom om medische gronden niet mocht meeverzekeren voor een expatzorgverzekering van verzekeraar De Goudse?
Ja.
In welk opzicht verschilt een expatzorgverzekering van een reguliere zorgverzekering?
Een reguliere zorgverzekering is een sociale zorgverzekering zoals voorzien in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Verzekeringsplichtig zijn personen die verzekerd zijn ingevolge de AWBZ. Dat betreft ingezetenen en niet-ingezetenen die in Nederland in loondienst werken en aan de loonbelasting onderworpen zijn. Daarnaast voorziet het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen voor alle volksverzekeringen inclusief de AWBZ, in enerzijds een uitbreiding van de kring van verzekerden met niet-ingezetenen die op enigerlei wijze een sociale zekerheidsband met Nederland hebben, en anderzijds in een beperking van de kring van verzekerden met mensen die ingezetene zijn van Nederland, maar een (sterkere) sociale zekerheidsband hebben met een andere staat of een internationale organisatie.
Verzekeringsplichtigen hebben een vrije keuze wat verzekeraar en de polisvorm betreft. Verzekeraars zijn tot acceptatie verplicht en mogen wat de premie betreft geen onderscheid maken naar persoonskenmerken zoals leeftijd, geslacht of gezondheidssituatie.
De Zvw biedt werelddekking. Daarnaast kunnen verzekerden in het buitenland zorg inroepen met toepassing van internationale coördinatieregelingen waarin is voorzien in wederzijdse verlening van verstrekkingen.
Een expatzorgverzekering is geen zorgverzekering in de zin van de Zvw. Deze private verzekering wordt door sommige verzekeraars aangeboden aan mensen die in Nederland verblijf houden maar niet verzekeringsplichtig zijn voor de Zvw, en omgekeerd aan mensen die uit Nederland vertrekken en die een aanvullende dekking nodig hebben op hun Zvw-polis, of een vervangende dekking wanneer zij door hun vertrek uit Nederland niet langer Zvw verzekerd kunnen zijn. Omdat het een zuiver privaatrechtelijke verzekeringsovereenkomst betreft, zijn verzekeraars niet gebonden aan acceptatieplicht, en kunnen dus voorwaarden stellen aan verzekerd pakket en premie en mensen zelfs geheel van verzekering uitsluiten.
Hoe verhoudt deze afwijzing zich tot de acceptatieplicht?
Zie het antwoord op de vraag hierboven: er is geen acceptatieplicht voor dergelijke verzekeringen.
Deelt u de mening dat geadopteerde kinderen met het Downsyndroom meeverzekerd moeten kunnen worden, ook waar het gaat om een expat- zorgverzekering?
Op grond van de Europese schadeverzekeringsrichtlijnen mag de overheid ten aanzien van andere soorten van (ziektekosten)verzekeringen dan de Zvw geen regels stellen met betrekking tot verzekeringsvoorwaarden en premiestelling. Ik kan dan ook geen rol spelen in het beleid dat particuliere schadeverzekeraars voeren in het kader van zuiver privaatrechtelijke verzekeringsovereenkomsten voeren. Overigens is het acceptatiebeleid dat particuliere ziektekostenverzekeraars vóór 2006 voerden, een van de redenen geweest om de Zvw zo in richten dat risicoselectie niet mogelijk is.
Wilt u in gesprek gaan met De Goudse en met Zorgverzekeraars Nederland om uit te zoeken hoe het mogelijk is dat een verzekeraar een afweging maakt om op grond van het Downsyndroom iemand als verzekerde af te wijzen, zodat dit echtpaar zijn dochter alsnog kan meeverzekeren?
Zie antwoord vraag 4.
Slachtoffers van internetoplichting die in de kou blijven staan |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Slachtoffers van fraude op Marktplaats in de kou»?1
Er is veel geïnvesteerd om de aanpak van oplichting via veiling- en verkoopsites te verbeteren. Zo hebben de Politie en het Openbaar Ministerie in samenwerking met Marktplaats het Meldpunt Internetoplichting (op mijnpolitie.nl) opgericht. Slachtoffers kunnen hier eenvoudig aangifte doen van internetoplichting en de status van hun aangifte volgen. Ook kan iedereen via deze site, bijvoorbeeld aan de hand van een rekeningnummer van een aanbieder, nagaan of er meldingen van mogelijke oplichting bekend zijn over een aanbieder. Daarmee ondersteunt deze site burgers om hun verantwoordelijkheid te nemen en continu waakzaam en alert te blijven in verband met het risico van oplichting (ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5).
Wat is uw reactie op het verwijt dat de politie het duidelijk veel te druk heeft om werk te maken van een duidelijke melding van oplichting? Erkent u dit gebrek aan capaciteit? Zo nee, welke oorzaken zijn hier dan voor te geven?
De Fraudehelpdesk heeft aangegeven het betreffende verwijt niet te hebben gemaakt. Ik verwijs verder naar het antwoord van de toenmalige Minister van Justitie op vragen van het toenmalige lid Gerkens van uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel van de Handelingen, nummer 2511, antwoord 11 en 12).
Wat is er terecht gekomen van de toezeggingen die door uw voorganger in antwoord op eerdere vragen2 zijn gedaan dat de aanpak van internetoplichting zou verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol ziet u weggelegd voor verkoopwebsites zoals Marktplaats? Vindt u het terecht dat Marktplaats zelf waarschuwingen van gebruikers tegen oplichters verwijdert? Waarom zou het niet zijn toegestaan dergelijke waarschuwingen tegen oplichters geplaatst te houden? Bent u bereid hierover met grote verkoopsites, zoals Marktplaats, in gesprek te gaan om te bespreken in hoeverre preventieve waarschuwingen zouden kunnen bijdragen aan het voorkomen van problemen?
Om de aanpak van internetoplichting te verbeteren ben ik veelvuldig in contact met relevante partijen zoals Marktplaats. Ik ben ermee bekend dat Marktplaats zelf waarschuwingen van gebruikers tegen mogelijke oplichters verwijdert. Dit is conform de gebruikersvoorwaarden van Marktplaats. Marktplaats is betrokken bij het Meldpunt internetoplichting. Het Meldpunt speelt relevante informatie van slachtoffers over oplichting door naar Marktplaats. Dat bedrijf kan vervolgens accounts van vermeende oplichters blokkeren en hun advertenties verwijderen. Op deze wijze is er een goede en gecontroleerde mogelijkheid gecreëerd voor slachtoffers om andere gebruikers te waarschuwen voor mogelijke oplichting.
Welke rol ziet u weggelegd voor banken? Zou er, indien er evident sprake is van oplichting, niet toch een mogelijkheid moeten zijn om het bedrag zo spoedig mogelijk te laten terugboeken?
Zonder enig onderzoek te hebben gedaan, valt vaak niet te concluderen dat er evident sprake is van oplichting. Mede daarom acht ik primair voorzichtigheid van de kant van de consument geboden. Mijn departement faciliteert consumenten daarbij met de in mijn antwoord op vragen 1 en 3 genoemde site mijnpolitie.nl. Een consument kan het resultaat van een zoekslag op deze site betrekken in zijn afweging om al dan niet een transactie aan te gaan met die aanbieder. Ook kan de consument een vraag stellen of een melding indienen bij de Fraudehelpdesk. De Fraudehelpdesk kan op basis van diverse meldingen een waarschuwing uitbrengen om meer slachtoffers te voorkomen en zal de melding doorgeven aan de betrokken bank(en). Banken kunnen vervolgens vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bepalen of er op basis van die meldingen aanleiding bestaat actie te ondernemen richting een rekeninghouder.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Fraudehelpdesk om, gebruik makend van die kennis en expertise, met een plan van aanpak te komen om internetoplichting te bestrijden en er voor te zorgen dat de positie van de slachtoffers verbeterd wordt?
De politie en het Openbaar Ministerie hebben bij het bestrijden van internetoplichting reeds een goede samenwerking met partijen als de Fraudehelpdesk en het Meldpunt Internetoplichting. Bij iedere melding aan de Fraudehelpdesk wordt contact gezocht met het Meldpunt Internetoplichting. Ook omgekeerd zijn er snelle en directe lijnen wanneer er sprake is van een fraudecomponent bij een melding aan het Meldpunt Internetoplichting.
De gebrekkige concurrentie op de hypotheekmarkt |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA), Maxime Verhagen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Uw hypotheek als melkkoe»1, alsmede van het bericht «VEH vindt de hypotheekrente te hoog»?2
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat in de uitzending van Zembla naar voren kwam dat de minister van Financiën in 2008 een kans zou hebben laten lopen om meer concurrentie op de hypotheekmarkt te bevorderen? Deelt u de mening dat dit een gemiste kans zou zijn?
Toen in het najaar van 2008 aan verschillende Europese banken staatssteun moest worden verleend, heeft de Europese Commissie een kader ontwikkeld op basis waarvan verleende staatssteun werd beoordeeld. Op basis van dit kader beoordeelde de Europese Commissie welke maatregelen moesten worden opgelegd aan een specifieke gesteunde instelling om goedkeuring te kunnen verlenen aan de staatssteun. De maatregelen waren gericht op onder meer het borgen van de levensvatbaarheid van een instelling en het compenseren van eventuele marktverstoringen als gevolg van de steun. Eén van de mogelijke maatregelen was het opleggen van een prijsleiderschapsbeperking.
Bij de goedkeuring van de staatssteun aan Nederlandse financiële instellingen heeft de Europese Commissie besloten een prijsleiderschapsverbod op te leggen aan ING, ABN Amro en Aegon. Hierdoor mochten deze instellingen voor een bepaalde tijd niet als prijsleider opereren op een aantal markten, waaronder de Nederlandse hypotheekmarkt.
Een prijsleiderschapsverbod dient te voorkomen dat oneigenlijk voordeel wordt behaald als gevolg van steun en daarmee de markt wordt verstoord. Het is onwenselijk als een bank met gebruik van overheidssteun andere partijen, die geen steun hebben ontvangen, scherp op prijs beconcurreert. Banken die geen steun hebben ontvangen zouden daarmee worden geconfronteerd met een aanbieder die op oneigenlijke wijze concurreert. Zij zien daardoor wellicht hun eigen financiële positie verslechteren. De prijsleiderschapsbeperking heeft wel als nadeel dat het de concurrentie kan beperken. De kans hierop is groter in een markt met slechts een beperkt aantal aanbieders. Vanwege mogelijke concurrentiebeperking is een door de Commissie opgelegd prijsleiderschapsverbod van tijdelijke aard.
In de uitzending van Zembla wordt gesteld dat er mogelijkheden waren om geen prijsleiderschapsbeperking op de Nederlandse markt op te leggen aan ING en dat de minister van Financiën daarmee een kans heeft laten liggen om de concurrentie op de hypotheekmarkt te bevorderen. De uitzending van Zembla licht daarmee één aspect uit een zeer complex onderhandelingstraject met de Europese Commissie over de voorwaarden voor de goedkeuring van de staatssteun aan ING. Dit traject stond in de eerste plaats in het teken van het verwerven van goedkeuring voor de aan ING verleende steun. Zonder goedkeuring kon geen staatssteun worden verleend. Goedkeuring was derhalve noodzakelijk voor het behoud van de financiële stabiliteit. De Staat is in het onderhandelingstraject nooit voorstander geweest van prijsleiderschapsbeperkingen voor ING en heeft, ondanks de hoge tijdsdruk op het proces, uitgebreide discussies gevoerd met de Europese Commissie over de exacte vormgeving van deze beperkingen. Desondanks werd snel duidelijk dat het opnemen van gedragsbeperkingen – naast het afstoten van een groot aantal bedrijfsonderdelen – voor de Commissie een zeer belangrijk onderdeel van het onderhandelingstraject was. Het aanbod van de Europese Commissie om geen prijsleiderschapsverbod voor de Nederlandse markt op te leggen aan ING was dan ook niet vrijblijvend. Het accepteren hiervan zou volgens de Commissie altijd gecompenseerd moeten worden door andere maatregelen en zou dus leiden tot verzwaring van andere onderdelen van het herstructureringsplan. De inschatting op dat moment was dat de verzwaring op andere onderdelen grote negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de concurrentiekracht van ING. Dit zou geen goede basis zijn geweest voor het herstel van ING en daarmee voor het vermogen van ING om de kapitaalinjectie zo snel mogelijk terug te betalen. Op dat moment was daarom de inschatting van zowel de Staat als ING dat het aanbod van de Europese Commissie in het totaalpakket van de onderhandelingen zou leiden tot een minder wenselijke uitkomst. De constatering dat er sprake zou zijn van een gemiste kans kan ik dan ook niet onderschrijven.
De prijsleiderschapsbeperking van ING op de Nederlandse markt is meegenomen in de recente onderhandelingen met de Commissie over aanpassing van het herstructureringsplan van ING. Over de uitkomsten van deze onderhandelingen heb ik uw Kamer schriftelijk geïnformeerd bij brief van 19 november jl. Onderdeel van het akkoord met de Commissie is de afspraak dat de prijsleiderschapsbeperkingen voor ING op de Nederlandse markt worden beëindigd. De Commissie en de Staat waren het eens dat dit ten goede zou kunnen komen aan de prijsconcurrentie op de Nederlandse markt.
Een ander onderdeel van het akkoord is dat de commerciële activiteiten van WUB zullen worden samengevoegd met de nieuwe bank van Nationale Nederlanden (NN Bank) en zullen worden gedesinvesteerd als onderdeel van ING Insurance Europe. Er zijn tevens maatregelen afgesproken die er voor moeten zorgen dat NN Bank een concurrerende speler op de markt wordt. Om ING een extra prikkel te geven een succes te maken van deze bank, heeft de Commissie de nieuwe hypotheekproductie van ING en NN bank in een bepaalde verhouding aan elkaar gekoppeld. Richting de Commissie is aangegeven dat de Nederlandse Staat de ontwikkelingen op de Nederlandse hypotheekmarkt nauwgezet blijft volgen..
Welke afspraken zijn er destijds in het najaar van 2008 gemaakt met de Europese Commissie over de rentetarieven die financiële instellingen met overheidssteun zouden moeten hanteren? Wat zijn de gevolgen van deze afspraken voor de concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt? Waarom moesten deze afspraken überhaupt gemaakt worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de belangrijkste onderdelen van het hypotheekrentetarief zoals dat door het Nederlandse bankwezen wordt gehanteerd? Welk deel daarvan behelst de rentemarge en welk deel de winstmarge? In hoeverre is er, gelet op de hoogte van deze rentemarge en de hoeveelheid aanbieders, daadwerkelijk sprake van voldoende concurrentie?
Een rentetarief van een hypotheek is doorgaans opgebouwd uit vele componenten. Deze componenten zijn vaak weer te splitsen in deelcomponenten. In de Sectorstudie Hypotheekmarkt van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) uit mei 2011, wordt inzicht gegeven in de opbouw van de kostprijs van het rentetarief. Bij de berekening van de kostprijs gaat de hypotheektarief-calculatiemethode uit van de volgende vier componenten:
De NMa berekent de marge als het verschil tussen de aan de consument in rekening gebrachte hypotheekrente en de bovenstaande componenten. De omvang van de componenten zullen per aanbieder verschillen. De NMa heeft in haar studie geconcludeerd dat de marges in 2011 op het niveau zaten die vóór de kredietcrisis gangbaar waren. Of er voldoende concurrentie is kan op basis van het door de NMa uitgevoerde onderzoek niet zonder meer worden gezegd. Wel concludeerde de NMa dat de stijging van de marges na het uitbreken van de financiële crisis vooral verklaard kon worden door een vermindering van de concurrentie. De NMa monitort de ontwikkelingen op het gebied van marges en de concurrentie op de hypotheekmarkt zeer scherp.
Het is mij onduidelijk op basis van welke berekeningen Zembla tot de conclusie is gekomen dat huizenbetalers honderden tot duizenden euro’s per jaar extra betaalden voor hun hypotheek. De margeberekeningen in de NMa-sectorstudie lenen zich ook niet voor een dergelijk gebruik. Er kan op basis van de studie wel op kwalitatieve basis gesteld worden hoe de gemiddelde marges zich over verloop van tijd hebben ontwikkeld, maar er kunnen geen kwantitatieve uitspraken worden gedaan over de hoogte van de margeontwikkelingen.
Om die reden is het voor mij niet te bepalen of de hoogte van de hypotheekrente gemiddeld 1% te hoog is, zoals de VEH aangeeft. Zowel de conclusie van Zembla, als de algemene uitspraak van de VEH kan ik daardoor niet onderschrijven.
Wat zijn volgens u de gevolgen van het omvangrijke Nederlandse spaartekort voor de gehanteerde hypotheekrentetarieven? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de concurrentiemogelijkheden op de Nederlandse hypotheekmarkt?
Nederlandse banken hebben relatief weinig spaargeld ten opzichte van de leningen die zij verstrekken (funding gap). Het spaargeld van huishoudens bedraagt circa € 350 miljard, terwijl de hypotheekschuld van huishoudens ruim € 600 miljard bedraagt. In verhouding tot het bruto binnenlands product is de hoeveelheid spaargeld vergelijkbaar met andere landen, maar de Nederlandse hypotheekschuld is erg hoog in vergelijking met andere landen. Dit betekent dat Nederlandse banken voor de financiering van hypotheken naast spaargeld sterk afhankelijk zijn van de geld- en kapitaalmarkt. Deze financieringsbronnen zijn doorgaans duurder dan spaargeld. Dit heeft in ieder geval tot gevolg dat de hypotheekrentetarieven in Nederland voor een belangrijk deel worden bepaald door veranderingen op de internationale geld- en kapitaalmarkt. Vanwege de funding gap op de Nederlandse markt hebben (buitenlandse) aanbieders vaak toegang tot financiering nodig om te kunnen toetreden en te groeien op de Nederlands hypotheekmarkt. Wanneer het moeilijker wordt om de benodigde financiering uit de internationale geld- en kapitaalmarkt te halen zal dit, door het verminderd aantal toetreders, de concurrentiedruk op de huidige aanbieders beperken.
Dit onderstreept het belang van de maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 en het Regeerakkoord, die de Nederlandse hypotheekschuld verminderen en daarmee de financiële stabiliteit en financierbaarheid verbeteren.
In hoeverre is het volgens u correct dat de Nederlandse banken de afgelopen jaren miljarden meer winst hebben gemaakt doordat huizenbetalers honderden tot duizenden euro’s per jaar extra betaalden voor hun hypotheek?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het bericht van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat een kwart van de Nederlanders met een hypotheek meer betaalt dan nodig? In hoeverre onderschrijft u hun berekening dat de gemiddelde hypotheekrente van 4,7% bij 10 jaar rentevaste hypotheken eigenlijk 3,7% zou moeten zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de stelling van de VEH dat het starters bovendien moeilijker gemaakt wordt om een nieuwe hypotheek af te sluiten? Zo ja, wat bent u van plan daar aan te doen?
Een aantal maatregelen dat het mogelijk moeilijker maakt, is gericht op het verbeteren van de financiële stabiliteit en het verminderen van het risico van overkreditering. Het gaat dan zowel om de renteaftrek bij hypoteken die ten minste annuïtair worden afgelost als om de geleidelijke verlaging van de LTV-norm de komende jaren. Deze stappen dragen bij aan een gezonder financieel stelsel, verlagen de risico’s van de hoge hypotheekschulden in Nederland, het verbeteren van de financierbaarheid ervan en een beperking van de schulden die maximaal kunnen worden aangegaan.
Op grond van de LTI-norm die regelt wat iemand mag lenen ten opzichte van zijn inkomen, wordt het niet moeilijker om een hypotheek af te sluiten. Deze norm hanteert nu al als uitgangspunt dat een hypotheek annuïtair moet kunnen worden afgelost. Binnen de bestaande hypotheekregels bestaat voorts ruimte om toekomstige inkomensstijgingen van starters mee te nemen (mits goed onderbouwd met bewijsstukken). De AFM en de sector praten jaarlijks over in hoeverre ruimte voor (dit soort) maatwerk aanwezig is. Daarnaast zal ik bekijken hoe maatwerk verder kan worden bevorderd; dit in het kader van het wettelijk vastleggen van een aantal hypotheekregels met ingang van 1 januari 2013.
Om starters verder te ondersteunen is in het regeerakkoord opgenomen dat «de gunstige leningsfaciliteit voor starters van de Stichting Volkshuisvesting Nederland zal worden uitgebreid.» Hierover zal het kabinet in gesprek gaan met de Stichting Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten.
Bovendien is de positie van starters de afgelopen tijd verbeterd door de dalende huizenprijzen, waarmee de betaalbaarheid van woningen voor starters momenteel beter is dan in jaren het geval is geweest.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om de concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt te bevorderen? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) op korte termijn te laten onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de concurrentie op deze markt te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals eerder met u gedeeld bevat het Wijzigingsbesluit financiële markten 2013 verschillende maatregelen om de concurrentie en de positie van de consument te versterken bij het afsluiten en oversluiten van een hypothecair krediet3. Allereerst ben ik voornemens om de transparantie over de opbouw van een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet te vergroten. Aanbieders worden verplicht om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet duidelijk richting de consument aan te geven welke component of componenten variabel zijn. Tevens zal de aanbieder bij wijziging van de variabele debetrentevoet inzichtelijk moeten maken welke component of componenten aan de wijziging ten grondslag liggen. Om de overstapdrempels te verkleinen zal een aanbieder daarnaast de op dat moment geldende debetrentevoeten moeten publiceren op zijn website en moet de aanbieder de consument tenminste drie maanden voor het aflopen van de rentevastperiode een concreet aanbod doen voor de komende periode. Ten slotte dienen aanbieders van hypothecair krediet een zogenoemd éénsporig rentebeleid te hanteren. Daarbij is het uitgangspunt dat de klant dezelfde debetrentevoet voor dezelfde rentevastperiode bij consumenten met een vergelijkbaar risicoprofiel in rekening brengt, ongeacht of het een consument betreft die een overeenkomst prolongeert of een consument die een eerste overeenkomst aangaat. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 4, 6 en 7 worden de concurrentieontwikkelingen op de Nederlandse hypotheekmarkt voortdurend door de NMa in de gaten gehouden. Indien de uitkomsten daar aanleiding toe geven, zal de NMa haar bevindingen publiceren.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de Algemene Financiële Beschouwingen 2012?
Niet meer van toepassing.
De vervolging door het Hof van Justitie van de Bonairiaanse gedeputeerde Burney El Hage en de oud-bestuurder Ramoncito Booi voor onder andere hypotheekfraude en valsheid in geschrifte |
|
André Bosman (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Weet u van de vervolging door het Hof van Justitie van de Bonairiaanse gedeputeerde Burney El Hage en de oud-bestuurder Ramoncito Booi voor onder andere hypotheekfraude en valsheid in geschrifte?
Deelt u de mening dat gedeputeerde El Hage op non-actief moet worden gesteld tijdens het strafonderzoek? Zal er een tijdelijke vervanger worden aangesteld? Zo nee, waarom niet?
Heeft u aanwijzingen dat er sprake is van corruptie op andere niveaus van het eilandbestuur op Bonaire? Is hier onderzoeken naar gedaan? Zo ja, bent u van mening dat er actie moet worden ondernomen om de corruptie terug te dringen?
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het project tot versterking van het lokale bestuur? Kunt u hierbij aangeven wat de rol van de Rijksvertegenwoordiger is?
Het onderzoek naar de moord op Marianne Vaatstra |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Onder verwijzing naar uw antwoorden op eerdere vragen1, is het waar dat, zoals I.W. zelf stelt, zij direct na de moord op Marianne Vaatstra op dinsdag 4 mei 1999 ook aangifte heeft gedaan tegen F.M. vanwege de genoemde doodsbedreiging? Zo nee, waarom niet?
I.W. heeft geen aangifte gedaan tegen F.M. wegens doodsbedreiging. Aangezien het bewuste telefoontje anoniem was, was een onderzoek naar het motief van de beller niet mogelijk.
Is het waar dat er geen onderzoek naar F.M. is ingesteld omdat er door I.W. geen aangifte zou zijn gedaan wegens de genoemde doodsbedreiging? Is er wel onderzoek gedaan naar het motief van de bedreigingen uit september, waarom juist I.W. werd bedreigd in verband met de moord op Marianne Vaatstra? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de eerdere vragen 4, 5 en 16–18 apart beantwoorden? Op welke wijze is onomstotelijk vastgesteld dat de in Turkije aangehouden man daadwerkelijk de gezochte hoofdverdachte Ali H. was? Zo nee, waarom niet?1
Het Openbaar Ministerie heeft met het uitbrengen van de samenvatting van het onderzoek naar A.H. na zorgvuldige afweging tot op zekere hoogte openheid van zaken gegeven. Het is niet in het belang van het onderzoek om nog meer informatie naar buiten te brengen.
In antwoord op de tweede deelvraag bericht ik dat de vingerafdrukken van de in Turkije aangehouden A.H. overeen kwamen met de vingerafdrukken die bij de IND bekend waren van de uit het AZC vertrokken A.H.
Waarom zijn er naar aanleiding van het verhaal van G.V. uit IJmuiden geen rechercheleden afgereisd naar Noorwegen om het verhaal te verifiëren, aangezien de medegedetineerde van G.V. aan alle eisen van het signalement van de verdachte voldeed? Waarom zijn er enige tijd later wel teamleden en een officier van justitie naar Turkije gereisd om een man aan te houden die niet aan het signalement voldeed?
Afreizen naar Noorwegen was in 2010 niet nodig, omdat uit DNA-onderzoek bleek dat de bewuste medegedetineerde van G.V. niet de dader van de moord op Marianne Vaatstra was. Het team is naar Turkije gereisd om zich te overtuigen van de identiteit van A.H. en om DNA van hem af te nemen.
Bent u bekend met de verklaringen van medewerkers van het AZC Kollum en de plaatsvervangend directeur dat F.M. op maandag 3 mei 1999 is overgeplaatst? Waarom zijn deze niet behandeld in het onderzoeksrapport over, de toenmalige hoofdverdachte in de zaak Vaatstra, Ali H?
In mijn antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Brinkman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2969) heb ik aangegeven dat de heer Brouwer de verantwoordelijke hoofdofficier was. Dat was hij tot 1 mei 1999. F.M. is echter pas op 27 mei 1999 overgeplaatst naar het AZC te Drachten. Op dat moment was de heer Severein plaatsvervangend hoofdofficier van het parket te Leeuwarden. Voor de overwegingen omtrent de overplaatsing van F.M. verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden van 5 juli 2012.
Wie was de verantwoordelijke hoofdofficier bij de overplaatsing van F.M. en welke overweging lag daaraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe is komen vast te staan dat er sprake is van één dader? Zo nee, waarom niet?
Dit blijkt onder andere uit het sporenbeeld op de plaats van het misdrijf.
Weet u dat zowel de Noorse nationale politie ( Kripo ) als de directeur van de betreffende gevangenis niet bekend zijn met een onderzoek naar de DNA van de verdachte? Kunt u deze discrepantie met het onderzoeksrapport verklaren en aangeven waarom pas in 2010 is besloten tot een DNA-onderzoek en niet in 1999 toen de verdachte in beeld kwam? Zo nee, waarom niet?
Reeds in 1999 is vastgesteld dat de medegedetineerde van G.V. ten tijde van de moord op Marianne Vaatstra in Noorwegen verbleef. Wegens aanhoudende geruchten over zijn betrokkenheid is in 2010 alsnog zijn DNA vergeleken met dat van de dader. Dat kwam niet overeen.
Deelt u de mening dat er alsnog een DNA -onderzoek dient plaats te vinden bij de medegedetineerde van G.V., gezien het feit dat nu niet onomstotelijk vast is komen te staan dat hij niet verantwoordelijk is voor de moord op Marianne Vaatstra? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 8.
Kinderen die in Maastricht in drugs handelen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van PowNews waarin aandacht werd geschonken aan kinderen die in Maastricht betrokken zijn bij de verkoop van wiet?1
Is het waar dat jonge kinderen in Maastricht betrokken zijn bij de verkoop van wiet? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is en wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, wat is dan niet waar aan de getoonde beelden?
Kent u al langer signalen van betrokkenheid van kinderen bij wiethandel in Maastricht of elders in Nederland? Zo ja, hoe lang kent u die signalen al, waar bestaan die uit en waarom hebt u niet eerder iets gedaan tegen wietverkoop door kinderen? Zo nee, hoe komt het dan dat u pas door een tv-uitzending op de hoogte bent geraakt van betrokkenheid van kinderen bij wietverkoop?
Deelt u de mening dat de werkelijke criminelen niet die jonge kinderen zijn, maar de handelaren en de criminelen die daarachter schuil gaan? Zo ja, wat gaat u met de informatie uit de tv-uitzending doen om de grootste criminelen op te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw mening over het in de uitzending gelegde verband tussen enerzijds de opkomst van kinderen die bij de verkoop van wiet zijn betrokken en anderzijds het verminderen van het reguliere aanbod via coffeeshops ten gevolge van de introductie van de wietpas?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat sommige kinderen een «carrière» in de blijkbaar lucratieve verkoop van wiet of andere criminele activiteiten verkiezen boven een goede scholing? Zo ja, wat gaat u doen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre wordt in Maastricht opgetreden tegen spijbelende kinderen? Is de spijbelambtenaar bekend met kinderen die in plaats van op school zitten, betrokken zijn bij de verkoop van drugs? Zo ja, wat doet hij hieraan? Zo nee, waarom is dat niet bekend?
Bestaat er in Maastricht een gerichte «patseraanpak» waarmee jeugdige criminelen van hun met crimineel geld verdiende spullen worden ontdaan? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een carrière bestaande uit een goede opleiding, afgerond met een diploma en gevolgd door een baan, voor jongeren aantrekkelijker zou moeten zijn dan het verdienen van geld met de verkoop van wiet? Zo ja, wanneer gaat u het eindelijk mogelijk maken dat jongeren die een vrijheidsstraf krijgen opgelegd tevens verplicht worden een diploma met een startkwalificatie te halen (motie-Marcouch over «terbeschikkingstelling aan het onderwijs»-maatregel2)? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat gevangenispersoneel in de Bijlmerbajes niet langer de veiligheid kan garanderen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat gevangenispersoneel in de penitentiaire inrichting (PI) Amsterdam-Overamstel (de Bijlmerbajes) niet langer de veiligheid van zichzelf, collega’s en gedetineerden kan garanderen?1 Wat is uw reactie hierop?
Wat is uw reactie op de volgende klachten van het gevangenispersoneel: Kunt u hier puntsgewijs op reageren?
Hoe kan het dat, ondanks voortdurende aandacht voor deze penitentiaire inrichting, hier nog steeds problemen zijn? Zijn de door de Inspectie geconstateerde verbeteringen (eind 2010) nu weer teniet gedaan of zit er een te groot verschil tussen de afspraken op papier en de dagelijkse praktijk? Hoe beoordeelt u de situatie in deze inrichting?
Deelt u de mening dat de veiligheid van het personeel en gedetineerden in de PI Amsterdam-Overamstel absoluut gewaarborgd moet zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat dit ook in de praktijk gerealiseerd kan worden en het personeel zich weer veilig zal voelen?
Is het waar dat aan het personeel in de Bijlmerbajes is medegedeeld dat per 1 januari 2013 het nog niet zo lang geleden ingevoerde avondprogramma komt te vervallen? Kunt u deze beleidswijziging toelichten? Wat is hier de reden van? Staat hetzelfde lot alle andere penitentiaire inrichtingen te wachten? Wat komt er dan nog terecht van de mooie beloftes uit het programma Modernisering Gevangeniswezen?
Vergoeding van fingolimod bij patiënten met MS |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichten over zorgverzekeraars die het geneesmiddel fingolimod niet vergoeden aan MS-patiënten, en de brief waarin MS Nederland haar zorgen uit?1 2
Het is niet waar dat fingolimod door de ene zorgverzekeraar wel wordt vergoed en de andere niet.
Het is wel zo dat patiënten die, naar het oordeel van de verzekeraar, niet voldoen aan de nadere voorwaarden die ik gesteld heb, fingolimod niet vergoed krijgen.
Ik licht mijn antwoord toe:
Fingolimod (Gilenya) is een extramuraal geneesmiddel. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft dit geneesmiddel beoordeeld. Op basis van het advies van CVZ, heb ik het middel per 1 maart 2012 opgenomen in het pakket. Omdat CVZ heeft geoordeeld dat (kort gezegd) dit middel alleen een plaats heeft als tweedelijns therapie, heb ik de aanspraak via bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering beperkt tot tweedelijns therapie. Er is dus alleen aanspraak op dit middel als een patiënt niet heeft gereageerd op de behandeling met interferon bèta en glatirameer, beide eerstelijns therapie.
Is het waar dat de ene zorgverzekeraar wel vergoedt en de andere niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Deelt u de mening dat het advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) door zorgverzekeraars niet zo gelezen kan worden dat zij het middel niet vergoeden, als specialisten van mening zijn dat hun patiënten er wel baat bij hebben? Zo nee, op grond van welke passages in het CVZ-advies mogen zorgverzekeraars besluiten fingolimod niet te vergoeden?4
Moet niet de wijziging van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ ter uitvoering van het begrotingsakkoord 2013 zodanig worden gelezen dat bij de toelating van nieuwe geneesmiddelen met meerkosten die therapeutische meerwaarde hebben en doelmatig zijn, waaronder fingolimod, voor de behandeling van relapsing remitting multiple sclerose, wanneer andere middelen zoals beta-interferon en glatirameer volgens de specialist gecontra-indiceerd zijn, deze nieuwe geneesmiddelen door de verzekeraar dienen te worden vergoed? Zo neen, waarom niet?5
Bent u bereid de meldingen van 27 patiënten bij MS Nederland te onderzoeken die fingolimod niet vergoed dreigen te krijgen, omdat injecties met een beta-interferon of glatirameer niet haalbaar zijn, en erop toe te zien dat deze patiënten de noodzakelijke behandeling alsnog vergoed krijgen? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen, gezien alle commotie, binnen 1 week beantwoorden?
Open data in het openbaar vervoer |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven welke vervoerders momenteel voldoen aan artikel 10 van het Besluit Personenvervoer 2000 met betrekking tot de plicht tot het leveren van statische én actuele reisinformatie, voor iedereen die daar bij een vervoerder om verzoekt, zonder beperkende voorwaarden? Is het waar dat door derden aan de vervoerders reeds meerdere malen is gevraagd om deze data en dat deze niet worden geleverd? Op welke manier handhaaft u deze bepaling?
Op dit moment leveren alle vervoerders conform bijlage 1 van het publicatiedocument statische gegevens aan derden. De meeste partijen leveren ook actuele gegevens. Per begin december 2012 zullen alle bedrijven voor in ieder geval de bus actuele gegevens leveren. Er wordt in het kader van het project NDOV aan gewerkt om dit ook voor de overige modaliteiten (tram en metro) te leveren. Het klopt dat door derden aan de vervoerders reeds meerdere malen is gevraagd om deze data. Aan een aantal partijen wordt momenteel geleverd (9292, GOVI, Sabimos, OpenOV). Aangezien de decentrale overheden in hun concessies afspraken hebben gemaakt met betrekking tot levering van gegevens, zie ik geen noodzaak op dit moment tot handhaving van de bepalingen uit het Besluit personenvervoer over te gaan.
Is uw definitie van «open data» in het kader van de Nationale Data Openbaar Vervoer (NDOV) dezelfde als de definitie die internationaal wordt gehanteerd conform de «Open Software Service Definition»?1 Zo nee, op welke punten wijkt uw definitie af?
Onder «Open Software Service Definition» wordt verstaan open in relatie tot de software diensten die online staan. Het project ND-OV is niet gericht op «open data» volgens deze definitie, maar op het vrij beschikbaar stellen van brongegevens. In tegenstelling tot de «Open Software Services Definition» worden bij het project NDOV nadrukkelijk afspraken gemaakt over het beschikbaar stellen van gegevens inclusief afspraken over garantie, continuïteit, leveringszekerheid en dergelijke.
Kunt u aangeven waarom, in de op 31 augustus voorgestelde leveringsvoorwaarden, niet is gekozen voor de gangbare licentie voor open data, namelijk Creative Commons Zero, die ook van toepassing is op de open data van Rijksoverheid.nl?
In tegenstelling tot «Creative Commons Zero» worden in de voorbeeld-licentie bij het project ND-OV nadrukkelijk afspraken gemaakt over het beschikbaar stellen van gegevens inclusief afspraken over garantie, continuïteit, leveringszekerheid en dergelijke. Dit komt de reisinformatie ten goede.
Is in de nieuwe leveringsvoorwaarden wel gegarandeerd dat afnemers van de data bij een NDOV-loket deze data mogen hergebruiken en dat er geen beperkende voorwaarden zijn in het integraal doorleveren aan derden als zelfstandig product? Klopt het dat dit geen keiharde eis is, aangezien het alleen is opgenomen in een voorbeeldlicentie waarvan kan worden afgeweken? Zo ja, waarom worden de data niet volledig vrij gegeven?
Afnemers van gegevens bij een loket mogen gegevens hergebruiken en doorleveren aan derden onder dezelfde voorwaarden. Dat is opgenomen in de voorbeeldlicentie. Dit is een «harde» eis. In criterium zes wordt aangegeven dat aan de punten genoemd in de voorbeeldlicentie moet worden voldaan. Daar wordt een loket ook op getoetst. De voorbeeldlicentie is daarmee een minimum vereiste.
Is een NDOV-loket met volledige open data gegarandeerd op 1 januari 2013 operationeel voor het hele OV? Deelt u de mening dat verder uitstel onacceptabel is, aangezien dit loket al op 1 januari 2011 operationeel zou zijn?
Het project NDOV zorgt voor de beschikbaarstelling van gegevens conform
bijlage 1 van het publicatiedocument inclusief de genoemde criteria. De overheden streven ernaar begin 2013 een loket operationeel te hebben.
Is het waar dat Nederlandse of Europese standaarden niet langer als randvoorwaarde voor het NDOV-project worden gezien, maar alleen als uitgangspunt? Klopt het dat NS en RET nog niet aan deze standaarden voldoen en kunnen volstaan met de levering van de huidige data? Bent u bereid van alle vervoerders te eisen dat alle data uiterlijk per 1 januari 2013 worden vrijgegeven, en met NS en RET af te spreken dat zij zo spoedig mogelijk aan de standaarden gaan voldoen?
Onderdeel van de no regretactiviteiten (zoals vermeld in TK brief 10 april jl, kamerstuk 31 305 nr. 200) is te werken aan uniformering van gegevens. Marktpartijen hebben verzocht de gegevens voor reisinformatie zo spoedig mogelijk beschikbaar te stellen en daarna verder te gaan met afspraken over de standaardisatie van gegevens.
Europese standaarden zijn uitgangspunt en beschreven in bijlage 1 van het publicatiedocument. Het platform BISON (Beheer Informatie Standaarden Openbaar Vervoer Nederland) heeft als functie het opstellen, beheren, harmoniseren en bewaken van alle standaarden die de informatie-uitwisseling binnen het openbaar vervoer faciliteren. Overheden en vervoerders maken afspraken over standaarden waaraan men zich vervolgens committeert. RET en NS leveren net als alle andere vervoerders de gegevens conform de afspraken die geformuleerd zijn in bijlage 1 van het publicatiedocument. Bijlage 1 is een dynamische bijlage die op basis van vervolgafspraken over standaardisatie wordt aangepast en wordt onderdeel van de uniforme leveringsvoorwaarden.
Is het kwalificeren als NDOV-loket vrij voor elke partij die zich daarvoor aanmeldt en voldoet aan de criteria zodat er meerdere onafhankelijke NDOV loketten komen voor het toegankelijk maken van OV-data voor afnemers?
Ja, elke partij die aan de huidige criteria (d.d. 31 augustus) voldoet, dan wel een eventuele later te publiceren bijstelling, kan zich kwalificeren als loket. Er kunnen dus één of meerdere loketten ontstaan. De overheden zullen vervolgens toetsen of de partijen die zich aanmelden voldoen aan de criteria. Partijen kunnen zich aanmelden bij het project NDOV. Daar kunnen zij ook alle informatie verkrijgen over onder andere de gehanteerde standaarden, technische vereisten en de licentievoorwaarden.
Is het waar dat Veolia en RET het standpunt hebben ingenomen dat alleen Reisinformatiegroep B.V. de dienstregelingen en actuele reisinformatie zal doorleveren? Zo ja, deelt u de mening dat:
Waar kunnen marktpartijen tariefinformatie verkrijgen voor een rit met de OV-chipkaart, dan wel de geldende tarieven voor een specifieke lijn, een stuk van een lijn, of abonnementsvormen, om deze te kunnen integreren in applicaties?
De tarieven zijn bekend bij overheden en vervoerders. In het kader van de no regret activiteiten werken vervoerders en overheden samen aan het implementeren van de standaard van het tarief «reizen op saldo» in het kader van BISON. De standaard is vastgesteld en er wordt gewerkt aan de implementatie van de standaard. Wanneer de vervoerder de tariefinformatie kan leveren, dan wordt dit opgenomen in bijlage 1 van het publicatie document en worden de gegevens beschikbaar gesteld aan de loketten.
Waarom wordt in de door u gepubliceerde criteria van NDOV expliciet vastgelegd dat brongegevens niet geschikt zijn voor het interpreteren van Openbaar Vervoer prestaties? Als de NDOV gegevens inderdaad gegevens inzake zuivere planning en realisatie van de vervoerder betreffen, deelt u dan de mening dat deze juist bij uitstek geschikt zouden moeten zijn voor het beoordelen van Openbaar Vervoer prestaties? Zo nee, kunt u inzicht geven in de discrepantie tussen deze gegevens en de gegevens waarmee de vervoersprestaties wel worden geïnterpreteerd door de concessieverleners?
Er is in de gepubliceerde criteria vastgelegd dat brongegevens niet geschikt zijn voor het interpreteren van OV-prestaties, aangezien brongegevens een onvolledig beeld kunnen geven van deze prestaties. Bij een technisch gebrek zijn er bijvoorbeeld geen gegevens beschikbaar en kan er geen uitspraak worden gedaan of een voertuig (op tijd) rijdt.
Conform het hiervoor genoemde voorbeeld zijn de gegevens alleen dus niet geschikt voor het interpreteren van OV-prestaties. Daarnaast zijn de gegevens die de concessieverlener van de vervoerder vraagt, in het kader van de beoordeling van de prestaties, een zaak van de concessieverlenende overheid.
Is het waar dat de door NDOV voorgestelde dynamische gegevens neerkomen op wat de BISON standaard2 aanduidt als het «integratiemodel» (koppelvlak 6), waar voor het presenteren van reisinformatie nog een vertaalslag nodig is naar de verwachte actuele aankomst- en vertrektijden? Deelt u de mening dat een stroomafwaarts betrouwbare reisinformatie daarmee een vrijblijvende zaak wordt? Bent u bereid te bewerkstelligen dat uniforme reisinformatie van verschillende aanbieders beter gegarandeerd wordt, door ofwel het algoritme te standaardiseren dat deze tijden berekent, ofwel NDOV criteria uit te breiden tot het «presentatiemodel» volgens de BISON architectuur? Zo nee, waarom wilt u uniforme reisinformatie niet regelen? Zo ja, wanneer denkt u deze vervolgstap te realiseren?
De dynamische gegevens worden door verschillende vervoerders op verschillende wijze doorgegeven. De specificatie hiervan is gegeven in
bijlage 1. Het in de vraag genoemde koppelvlak 6 is één van de mogelijkheden. Afnemers zullen op basis van de beschikbare gegevens verwachte aankomst- en vertrektijden bepalen en doorgeven aan reizigers. Uw mening dat stroomafwaarts betrouwbare reisinformatie een vrijblijvende zaak wordt, deel ik niet. We hanteren dezelfde werkwijze als voor weg- en weersinformatie, waarbij de service providers op basis van uniforme gegevens berekeningen maken. Uitgangspunt is dat iedereen dezelfde brongegevens gebruikt (net als bij de weg en het weer). De vertaling naar informatie is een zaak van marktpartijen. De markt kan op basis van het beschikbaar stellen van uniforme gegevens reizigers informeren zoals dit ook al gebeurt met weg- en weersinformatie. Ik ben niet bereid het algoritme te standaardiseren of het presentatiemodel voor te schrijven, omdat dit een marktactiviteit is, net als bij weg- en weersinformatie.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat binnen afzienbare termijn al het OV, dat nog geen actuele reisinformatie verzendt, hiervan moet worden voorzien zodat de NDOV-data 100% dekkend worden? Bent u bereid hierover afspraken te maken met de decentrale concessieverleners?
De intentie van overheden is dat NDOV-gegevens 100% dekkend worden. Daar zijn de no regretactiviteiten van het project NDOV op gericht. Samen met decentrale overheden werk ik hier aan.
Deelt u de mening dat aanvullende operationele data zoals uitgevallen lijnen, lijnen met uitgevallen GPS signaal, aantal instappers en aantal reizigerskilometers ook beschikbaar zouden moeten komen via open data, conform het Model Informatieprofiel Openbaar Vervoer (MIPOV)?
Ik beoog met de publicatie van «kaders voor een loket voor brongegevens reisinformatie openbaar vervoer» reisinformatie in een stroomversnelling brengen. Het kan dat bijlage 1 Publicatiedocument wordt uitgebreid met meer gegevens op termijn.
Ik spreek dan ook over een dynamische bijlage van gegevens. Dit gaat uiteraard in overleg met overheden en vervoerders. OV autoriteiten hebben in 2001 een informatieprofiel (MIPOV) laten opstellen voor het beheren en monitoren van de concessies, om te kunnen beschikken over informatie voor aanbesteding en om te kunnen beschikken over informatie voor de financiële verantwoording van publieke middelen.
Dit is bedoeld voor managementinformatie, en valt daarmee buiten de scope van project NDOV.
Kunt u aangeven hoeveel van het oorspronkelijke budget van € 20 a 30 miljoen voor het NDOV de afgelopen jaren is besteed en waaraan dit is besteed, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in overhead en onderzoekskosten versus feitelijke systeemontwikkeling? Is er nog budget hiervan over op de begroting en waaraan zal dit worden besteed?
Voor de aanpak Multimodale reisinformatie (Mobiliteitsaanpak, kamerstuk 31700-A nr. 19) was een financieringsbehoefte van 30 mln euro in 2008, waarvan 12 mln euro ten laste van de begroting Verkeer en Waterstaat en voor 18 mln euro een aanvraag bij het Fonds Economische Structuurversterking (FES) zou worden gedaan. Bij het aantreden van het Kabinet Rutte in 2010 is het FES opgeheven (Kamerstuk 32 417 nr. 47) en is de aanvraag komen te vervallen.
Van het resterende bedrag (12 mln) zijn de afgelopen jaren geen kosten gemaakt voor overhead en systeemontwikkeling. Er is circa € 1 mln uitgegeven aan onderzoek en standaardisatie. Er is € 3 mln geprogrammeerd voor gerelateerde OV-activiteiten. In de begroting is voor de jaren 2012 t/m 2014 voor het project NDOV nog circa € 8 mln beschikbaar. Dit bedrag wordt ingezet voor de kwaliteitsverbetering en standaardisatie van de brongegevens als onderdeel van no regret activiteiten. Er is geen geld uitgegeven aan feitelijke systeemontwikkeling zoals het bouwen van een databank of software.
Het vervallen van het pgb bij specialistische verpleging boven de 18 jaar |
|
Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Is het waar dat jongeren die een persoonsgebonden budget hebben voor medisch gespecialiseerde verpleging deze verliezen zodra zij 18 jaar zijn?1
Verpleging thuis die noodzakelijk is in verband met medisch specialistische zorg behoort tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het gaat hier om verpleging die onder verantwoordelijkheid van de medisch specialist plaatsvindt. De uitvoering hiervan is voor volwassenen geregeld in het kader van de Zvw. Voor ernstig zieke kinderen die medisch-specialistische verpleging nodig hebben, is er een oplossing binnen de AWBZ getroffen. Als deze kinderen achttien jaar worden dan valt de uitvoering van de aanspraak op deze verpleging onder de Zvw.
Deelt u de mening dat mensen geen hinder mogen ondervinden van eventueel verschil in zorgregeling van waaruit de zorg wordt betaald en dat niet de regelingen, maar de mensen en hun zorg centraal dienen te staan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wanneer mensen medisch gespecialiseerde verpleegkundige zorg via een persoonsgebonden budget goed en naar eigen wens geregeld hebben, dit ook zo moet kunnen blijven nadat zij 18 jaar zijn geworden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wanneer mensen zelf de zorg kunnen en willen inrichten, zij zorg van goede kwaliteit regelen en dit kunnen doen binnen het budget dat een zorgverzekeraar kwijt zou zijn voor zorg in natura, dit mogelijk zou moeten zijn?
Als uitgangspunt geldt thans dat het pgb, onder voorwaarden, kan worden ingezet voor de bekostiging van zorg zoals omschreven op grond van de AWBZ. Voor zorg waarop de Zvw van toepassing is, geldt de mogelijkheid van niet-gecontracteerde zorg en van restitutie van zorgkosten. De Zvw staat een voorschot op restitutie niet in de weg. Het is aan de zorgverzekeraar om die mogelijkheid, en de voorwaarden waaronder, wel of niet te bieden. De verzekerde of diens vertegenwoordiger kan bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in overleg treden met zijn zorgverzekeraar om te bezien of hij langs die weg een gewenste oplossing kan vinden.
Deelt u de mening dat eigen regie, bijvoorbeeld via een persoonsgebonden budget, zich niet alleen moet beperken tot zorg die vanuit de AWBZ of de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wordt bekostigd, maar dat ook zorg uit de Zorgverzekeringswet hiervoor in aanmerking moet kunnen komen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met zorgverzekeraars in overleg te gaan over een oplossing voor mensen die medisch specialistische zorg voor hun kinderen via een persoonsgebonden budget goed geregeld hadden, zodat die zorg doorgezet kan worden nadat zij 18 zijn geworden en zij zelf regie kunnen blijven voeren over die zorg, zoals zij dat gewend zijn? Zo ja, bent u ook bereid met hen te overleggen over een regeling waarmee deze mensen van een persoonsgebonden budget gebruik kunnen blijven maken?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in 2014 medisch specialistische zorg voor kinderen wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet? Op welke manier wordt daarbij de mogelijkheid voor het voeren van eigen regie ingevuld? Bent u bereid te kijken op welke manier een persoonsgebonden budget in de Zorgverzekeringswet ingevoerd zou kunnen worden, om te beginnen bij medisch specialistische zorg?
Op dit moment wordt bezien hoe de ziekenhuisverplaatste zorg aan ernstig zieke kinderen het beste kan worden georganiseerd, gepositioneerd en bekostigd. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken op welke manier kan worden geborgd dat de zorg aan het kind kwalitatief zo goed mogelijk is en het gezin adequaat kan worden ondersteund. Het nieuwe kabinet zal hierover beslissen alsmede over het hierbij te volgen tijdpad.
De geplande islamitische betogingen voor het Amerikaanse consulaat |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «VS-consulaat Amsterdam dicht om verwachte betogingen»?1
Ja.
Welke organisaties zijn verantwoordelijk dan wel betrokken bij de islamitische demonstratie voor het Amerikaanse consulaat in Amsterdam?
De demonstratie van vrijdag 14 september was aangevraagd door een in
Amsterdam actief zijnde Egyptische stichting genaamd Cleopatra, die zich naar
eigen zeggen inzet voor «participatie van vrouwen uit alle culturen». De
demonstratie van zondag 16 september was aangevraagd door een organisatie
genaamd Behind Bars, die zich naar eigen zeggen inzet voor de rechten van
gedetineerde moslims wereldwijd.
Zijn er individuen of organisaties betrokken bij deze demonstratie die tevens in de gaten worden gehouden door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Zo ja, kunt u aangeven welke dat zijn?
Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over groepen/individuen die al
dan niet in onderzoek zijn bij de AIVD.
In algemene zin kan ik u verzekeren dat die groepen/individuen die een
bedreiging zouden kunnen vormen voor de democratische rechtsorde of de
nationale veiligheid de aandacht hebben van de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten en dat er, indien daartoe aanleiding is, gepaste maatregelen
worden genomen.
In hoeverre bent u van mening dat Amerikaanse burgers overal in Nederland veilig moeten kunnen verkeren, ook wanneer er islamitische betogingen gepland staan?
Zoals bekend is veiligheid op straat een belangrijke doelstelling van het kabinetsbeleid.
Dit geldt uiteraard ook voor Amerikaanse burgers.
Bent u van mening dat er hard moet worden opgetreden indien er wordt opgeroepen tot geweld? Zo ja, op welke wijze bent u dat van plan?
In het belang van de effectiviteit van eventueel optreden acht ik het contraproductief om vooraf mededelingen te doen over de wijze van optreden.
Meer in het algemeen ben ik van mening dat zulk optreden effectief en
proportioneel moet zijn.