Het project Zwolle Spoort |
|
Betty de Boer (VVD), Sander de Rouwe (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Oplossen problemen spoor Herfte duurt nog jaren»1 en «Uitbreiding spoor bij Herfte uitgesteld»?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is van het uitstel van het belangrijkste spoorproject voor Noord-Nederland en hoe lang het uitstel is?
De eerste uitkomsten van de Alternatievenstudie ZwolleSpoort door ProRail laten zien dat er mogelijkheden bestaan voor het verhogen van de snelheid en het verbeteren van de capaciteit en betrouwbaarheid op dit spoorknooppunt alsmede voor het realiseren van goede overstapmogelijkheden. De planning was er op gericht om alle informatie voor de besluitvorming voor de zomer gereed te hebben. Zoals in de inleiding van deze brief aangegeven heb ik op 1 juli j.l. met de bestuurders van Noord Nederland en Overijssel echter afgesproken deze zomer de studie te verdiepen en verbreden. De reden hiervoor was dat nog niet alle gewenste informatie beschikbaar was en er aanvullende vragen zijn ontstaan. Nadat in overleg met de regionale bestuurders en de sector in het najaar een besluit is genomen over het voorkeursalternatief kan ik duidelijkheid geven over de totale planning van het project.
Kunt u aangeven welke extra maatregelen genomen moeten worden en wat de budgettaire consequenties zijn? Welk deel van het budget is inmiddels toegezegd door de betrokken partijen en hoe groot is het tekort?
In de eerste uitwerking door ProRail wordt ook het voorstel gedaan de opstelcapaciteit aan te pakken. Ook hiervoor wordt deze zomer onderzocht in hoeverre dit noodzakelijk is en geoptimaliseerd kan worden qua kosten en planning. Zoals in de inleiding van deze brief aangegeven zal deze zomer ook nader onderzoek worden gedaan naar de budgettaire consequenties en de financieringsmogelijkheden.
Kunt u het onderzoeksrapport voor de mogelijke oplossingen van dit spoorknelpunt naar de Kamer sturen?
Zodra de verdieping en verbreding van de studie gereed is zal dit vertaald worden in een eindrapport Alternatievenstudie dat input zal zijn voor het nemen van een besluit over de voorkeursvariant. Dit rapport wordt naar verwachting in oktober opgeleverd. Dit eindrapport kan ik aan uw Kamer sturen.
Wat is de voorkeursvariant die u wilt gaan uitvoeren? Is in deze variant sprake van drie of vier sporen? Is er in deze variant sprake van een fly-over of dive-under en zo ja, op welke locatie? Is het nodig om voor deze variant de perroncapaciteit op Zwolle verder uit te breiden bovenop het extra perron dat al gebouwd is voor de Hanzelijn?
Zoals aangegeven bij vraag 2 is er nog geen voorkeursvariant. Met de regionale bestuurders heb ik afgesproken om in het najaar in het BO MIRT een voorkeursalternatief vast te stellen.
Welke consequenties heeft dit uitstel voor de geplande verbeteringen van de dienstregeling van en naar de noordelijke provincies? Betekent dit bijvoorbeeld dat de lange wachttijden van de intercity van en naar Leeuwarden (elf minuten) op dit station nog velen jaren zullen voortduren, dat de vierde trein naar Leeuwarden wordt uitgesteld en dat station Zwolle nog vele jaren te maken blijft hebben met een sterke vertragingsgevoeligheid?
Zoals aangegeven bij vraag 2 kan ik u pas na de besluitvorming over het voorkeursalternatief uitsluitsel geven over de verbeteringen die worden gerealiseerd en de termijn waarop deze worden opgeleverd.
De (mogelijke) inhuur van private bedrijven of particulieren door de Nederlandse krijgsmacht |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook oorlog kun je outsourcen»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle private bedrijven die door de Nederlandse krijgsmacht ingehuurd worden?
Een compleet overzicht is niet direct beschikbaar en zou zeer omvangrijk zijn. Uitbesteding zit tot in de haarvaten van de defensieorganisatie. In alle delen van de organisatie worden diensten geleverd, taken uitgevoerd en adviezen gegeven door externen. Om een compleet overzicht op te stellen, zouden alle desbetreffende contracten defensiebreed moeten worden verzameld en nagelopen. Eind 2012 is na een WOB-verzoek over uitbesteding bij de Defensie een globale, uitgaven gerelateerde, inventarisatie uitgevoerd, beperkt tot bedrijven waaraan Defensie in 2011 meer dan € 30.000 heeft uitgegeven. De daaruit voortgekomen lijst van de 100 bedrijven waaraan in 2011 het meest is uitgegeven, treft u in de bijlage2.
Zijn er naast inhuur via private bedrijven ook andere externen in dienst bij de krijgsmacht? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal externen dat in dienst is bij de Nederlandse krijgsmacht?
In overeenstemming met de richtlijn over externe inhuur bij de overheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en de Rijksbegrotingsvoorschriften rapporteert Defensie in haar jaarverslag over de uitgaven op het gebied van externe inhuur.
Afgezet tegen de totale loonsom van Defensie inclusief de baten-lastendiensten en de inhuuruitgaven, bedroeg het inhuurpercentage over 2012 2,3 procent. Het percentage voor externe inhuur valt daarmee ruim onder de norm van maximaal tien procent externe inhuur die is vastgesteld door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Zoals valt te lezen in het Jaarverslag Bedrijfsvoering Rijk 2012 is het percentage inhuur bij Defensie in vergelijking met andere overheden relatief laag. Naast uitzendkrachten vindt de inhuur vooral plaats voor accountancy, financiën en administratieve organisatie en voor organisatie- en formatieadvies.
In onderstaande tabel treft u de uitgaven voor externe inhuur bij Defensie zoals gepresenteerd in het jaarverslag Defensie 2012 en weergegeven in het Jaarverslag Bedrijfsvoering Rijk 2012.
1. Interim-management
0
2. Organisatie- en formatieadvies
1.866
3. Beleidsadvies
89
4. Communicatieadvisering
0
5. Juridisch advies
0
6. Advisering opdrachtgevers automatisering
478
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie
1.400
8. Uitzendkrachten (formatie en piek)
73.813
Kunt u een overzicht geven van de externe inhuur bij defensie uitgesplitst naar krijgsmachtsonderdeel?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van alle werkzaamheden die door de Nederlandse krijgsmacht zijn uitbesteed, dan wel via private bedrijven dan wel via de rechtstreekse inhuur van externen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de bedragen die gemoeid zijn met de inhuur van de externen al dan niet via bedrijven per krijgsmachtsonderdeel?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u hierbij ook betrekken alle onderzoeksbureau’s, waaronder het extern bureau dat de pakketvergelijking gaat doen, waar de Nederlandse krijgsmacht gebruik van maakt?
Onderzoeksbureaus vallen onder de inhuur zoals weergegeven in het jaarverslag.
Kunt u aangeven binnen welk juridisch kader deze civiele partijen werken?
Het voor de werkzaamheden geldend juridisch kader cq toepasselijk rechtsregime is onder meer afhankelijk van verschillende factoren zoals de overeenkomst, het land van vestiging en de nationaliteit van de dienstverlener, de nationaliteit van het ingezette personeel en het land waar de diensten worden verricht.
Voor werkzaamheden van civiele dienstverleners in een operatiegebied is een en ander beschreven in de regeringsreactie op het AIV rapport «De inhuur van private militaire bedrijven» (31 200 X, nr. 116).
Kunnen of mogen deze civiele partijen meer dan wanneer de werkzaamheden in eigen beheer worden uitgevoerd?
Civiele partijen worden niet ingehuurd met het oogmerk om werkzaamheden uit te voeren die op grond van wet- en regelgeving niet in eigen beheer uitgevoerd mogen worden.
Vallen de werkzaamheden van deze civiele partijen (gedeeltelijk) onder buitenlandse rechtsregimes? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat een werkloze straatveger nu voor 400 euro minder salaris moet straatvegen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe zou u het vinden wanneer u ontslagen wordt als wethouder of minister om vervolgens precies hetzelfde werk te moeten doen onder het wettelijk minimumloon? Vindt u het terecht dat de werkloze straatveger uit Den Haag boos is omdat hij het werk dat hij drie jaar eerder deed als straatveger nu moet doen voor 400 euro per maand minder? Zo ja, wat gaat u doen ervoor te zorgen dat deze straatveger en anderen die zich in een soortgelijke situatie bevinden wel eerlijk loon en een arbeidscontract krijgen? Zo nee, moet deze straatveger dit volgens u gewoon pikken en staan juichen?1
Ik heb de berichtgeving gevolgd. De beslissing over de inzet van de instrumenten om mensen aan het werk te helpen is aan gemeenten. Zij staan immers dicht bij de burger, hebben zicht op welke ondersteuning of inzet nodig is en kunnen maatwerk bieden en inspelen op lokale omstandigheden. Uiteraard is het van belang dat gemeenten de instrumenten waarbij werken met behoud van uitkering en/of een tegenprestatie aan de orde is, zorgvuldig toepassen. Het is aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders hierop te controleren. Ook kunnen bijstandsgerechtigden in bezwaar en beroep gaan en/of naar de rechter gaan.
In mijn brief van 9 april 2013 heb ik de wettelijke kaders voor werken met behoud van uitkering en tegenprestatie geschetst. In de brief staat ondermeer dat naast instrumenten die gemeenten kunnen inzetten als onderdeel van re-integratie van bijstandsgerechtigden, gemeenten sinds 1 januari 2012 over het instrument van de tegenprestatie beschikken (artikel 9, eerste lid, onder c, van de WWB). Dit is geen re-integratie instrument, maar betreft het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het is aan gemeenten om te bepalen wie hiervoor in aanmerking komt en welke maatschappelijk nuttige activiteiten hiervoor in aanmerking komen. Werken met behoud van uitkering kan slechts voor een beperkte periode. De inzet van participatieplaatsen is voor een langere periode mogelijk. Voor de tegenprestatie naar vermogen zijn in de wet ook kaders gesteld. De tegenprestatie mag re-integratie naar en het accepteren van betaald werk niet in de weg staan en de werkzaamheden zijn in de regel in omvang en duur beperkt.
Deze casus is aan de orde geweest in de gemeenteraad van Den Haag. Het is gebleken dat nadere informatie noodzakelijk is om deze zaak te beoordelen.
Is hier volgens u sprake van uitbuiting en verdringing? Zo nee, waarom niet en hoe zou u het dan noemen?
De beoordeling van deze specifieke situatie is niet aan mij, maar aan de wethouder en de gemeenteraad en ik heb er vertrouwen in dat zij hun taak goed uitvoeren.
Deelt u de mening dat de verklaring van wethouder Kool dat het hier zou gaan om werkervaring en – ritme opdoen ten behoeve van de re-integratie van de straatveger absurd en denigrerend is? Zo ja, gaat u bewerkstelligen dat de wethouder een einde maakt aan deze praktijken? Zo nee, hoe zou u het noemen wanneer een straatveger wordt ontslagen om vervolgens voor 400 euro per maand minder de straten te mogen vegen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door dit soort praktijken bijgedragen wordt aan wegwerppraktijken en de waarde van gewoon goed werk en echte beroepen zoals straatveger waar mensen van rond konden komen, kapot gemaakt wordt door in dit geval een PvdA wethouder? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van de minister in dagblad Trouw dat zijn «prioriteiten gaan over mensen echt werk geven; niet als een nummer gezien worden, maar de waarde van goed werk terugbrengen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid eindelijk wettelijke maatregelen te treffen opdat een einde wordt gemaakt aan dit soort praktijken van verdringing en armoede? Zo nee, staat u dan in deze gevallen niet voor de waarde van goed werk?
Ten aanzien van verdringing wijs ik erop dat de regelgeving voor re-integratie-instrumenten en de tegenprestatie bepalingen bevat om verdringing tegen te gaan. In het AO WWB-maatregelen van 5 juni jl. heb ik de Kamer toegezegd om in een verzamelbrief aan de gemeenten te wijzen op een juiste toepassing van de re-integratie-instrumenten. Daarnaast zal de Inspectie SZW onderzoek doen naar de uitvoering van de tegenprestatie door gemeenten in het kader van de WWB. De uitkomsten zullen daarvan in het najaar 2013 beschikbaar zijn.
Deelt u de mening van de voorzitter van de ABVAKABO dat straten vegen een vak is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit vak niet kapot wordt gemaakt en de straatveger voor dit werk gewoon een eerlijk loon en arbeidscontract krijgt?3
Zie antwoord vraag 5.
Het misbruiken van Braziliaanse ‘Moeders voor Moeders’ door MSD voor vruchtbaarheidsversnellers voor de bio-industrie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De spuit erin, want welke dag kost varkenshouder geld», waarin de Volkskrant uiteen zet hoe MSD Braziliaanse zwangere vrouwen heeft gebruikt voor de productie van het middel PG600 om varkens in de bioindustrie sneller vruchtbaar te krijgen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Braziliaanse zwangere vrouwen die meewerken aan het «Moeders voor Moeders»-programma nooit zijn geïnformeerd over het feit dat hun urine ook gebruikt zou worden voor de verkoop van middelen aan de varkensindustrie?
MSD heeft zelf aangegeven dat de vrouwen die meededen aan het Braziliaanse programma Moeders voor Moeders destijds niet op de hoogte zijn gebracht van het juiste gebruik van de ingezamelde HCG hormonen. In Brazilië is volgens MSD het inzamelen van urine voor veterinaire doeleinden enkele jaren geleden gestopt «mede vanwege het feit dat er onduidelijkheid was over het gebruik van de ingezamelde urine». Er werd verteld dat hun urine gebruikt werd voor de productie van geneesmiddelen, zonder onderscheid te maken tussen een humaan of veterinair geneesmiddel.
Ik ben van mening dat deelnemers altijd correct en volledig geïnformeerd moeten worden, ook in het programma Moeders voor Moeders. Het afstaan van urine voor geneesmiddelen, humaan en / of veterinair, kan alleen op vrijwillige basis gebeuren en in volledige transparantie. Omdat het programma inmiddels zelf door MSD is stopgezet hoef ik er geen consequenties aan te verbinden, maar in de toekomst, zal ik, zover mijn bevoegdheid strekt, geen vergunning meer verlenen in dergelijke gevallen.
Wat vindt u ervan dat MSD de urine van Braziliaanse «Moeders voor Moeders» (heeft) gebruikt voor een vruchtbaarheidsversneller voor de bioindustrie, zonder dat deze vrouwen daarvan op de hoogte zijn gebracht? Deelt u de mening dat hier sprake is van schaamteloze misleiding? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo neen, waarom vindt u dit een toelaatbare handelwijze?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat varkens in de bioindustrie die vijf dagen nadat hun biggen bij hen zijn weggehaald niet spontaan «berig» worden, een spuit met het middel PG600 krijgen om hen opnieuw vruchtbaar te maken? Kunt u uiteenzetten op hoeveel varkensbedrijven dit in Nederland gebeurt, bij hoeveel varkens jaarlijks zulke hormooninjecties worden gebruikt voor een snelle productie van nageslacht en welke hoeveelheden van PG600 in totaal worden gebruikt? Zo neen, waarom weet u dit niet?
Zeugen die vijf dagen na het spenen nog niet berig zijn, worden zeer zelden met PG 600 behandeld. Een zeugenhouder is gebaat bij zo groot mogelijke tomen (=worp) en optimale vruchtbaarheid, dus bij een optimale berigheid. Het opwekken met PG 600 geeft een slechtere berigheid, dus een lagere vruchtbaarheid en kleinere tomen. Daarom is PG 600 voor een zeugenhouder geen eerste optie. Werken aan een optimale berigheid via verzorging en verbeterde bedrijfsmanagement is een betere route.
Dat blijkt ook uit het feit dat MSD de omzet jaarlijks ziet dalen van PG 600. Exacte gegevens over het aantal bedrijven die dit middel gebruiken en bij hoeveel varkens zijn niet bekend.
Kunt u bevestigen dat er voor de productie van PG600, naast de urine van zwangere vrouwen, het bloed van drachtige paarden wordt gebruikt? Is het waar dat voor dit doel in Nederland 2.000 pony’s worden gehouden bij wie twee keer per week bloed wordt afgetapt, met een hoeveelheid van ongeveer 1 procent van het lichaamsgewicht van de drachtige pony? Zo neen, hoe zit het dan?
Uit de registratie dierproeven van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) blijkt dat voor het doel «Onderzoek t.b.v. de toepassing in het dier met betrekking tot de productie, controle of ijking van immuunsera, vaccins, of andere biologische producten» dierproeven op paarden worden verricht.
Bloedafname voor het produceren van biologische producten is een dierproef volgens de Wet op de dierproeven (Wod) en worden sinds 2000 als zodanig geregistreerd. Vóór 2000 werd het afnemen van bloed bij paarden gezien als een niet experimentele handeling in het kader van de landbouwkundige praktijk en werd dit om die reden niet als dierproef geregistreerd.
In «Zo doende», het jaaroverzicht van de nVWA over dierproeven en proefdieren, is aangegeven dat voor onderzoek ten bate van de toepassing in het dier met betrekking tot de productie, controle of ijking van immuunsera, vaccins, of andere biologische producten in 2010, 2.148 en in 2011, 2.030 dierproeven op paarden zijn verricht. De gegevens waar u naar vraagt worden niet verzameld bij de registratie dierproeven. Over gegevens die tijdens inspecties worden verkregen wordt niet gerapporteerd.
Kunt u bevestigen dat het houden van pony’s voor het aftappen van bloed voor de productie van PG600 een dierproef is volgens de Wet op de dierproeven? Is het waar dat deze dierproef al meer dan 35 jaar wordt uitgevoerd, waarbij door de jaren heen steeds nieuwe pony’s worden gebruikt en drachtig worden gemaakt voor het aftappen van bloed dat dient als grondstof voor een vruchtbaarheidsversneller voor varkens? Zo neen, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten: – hoeveel «producenten» van paardenbloed van drachtige pony’s er zijn in Nederland? – hoeveel pony’s zij jaarlijks gebruiken voor deze dierproef en hoeveel pony’s in totaal al zijn gebruikt voor de productie van bloed? – vanaf welke leeftijd de pony’s drachtig worden gemaakt? – hoe vaak een pony gedurende haar leven wordt gebruikt voor deze dierproef, dat wil zeggen, hoe vaak zij drachtig wordt gemaakt en hoeveel tijd er wordt gehanteerd tussen bevalling en nieuwe inseminatie? – tot welke leeftijd de pony’s worden gebruikt voor deze bloedproductie en wat er met de pony’s gebeurt als zij niet meer worden gebruikt voor deze dierproef? Zo neen, kunt u uitleggen waarom u geen antwoord heeft op deze vragen als in het kader van de Wet op de dierproeven deze gegevens hadden moeten worden aangeleverd bij (of gecontroleerd moeten kunnen worden door) de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gebeurt er met de veulens die als gevolg van deze dierproef worden geboren?
De merries zijn geen proefdier meer aan het eind van de dracht. De veulens worden niet in het kader van een dierproef of als proefdier geboren en worden dus ook niet geregistreerd als proefdier. Derhalve zijn er geen gegevens bekend.
Hoeveel controles van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit vinden er jaarlijks plaats bij producenten van paardenbloed?
De NVWA inspecteert minimaal 1 keer per jaar iedere vergunninghouder.
Is het waar dat de dierexperimentencommissie van Organon in 2011 bezwaren had tegen de productie van paardenbloed van zwangere pony’s en geen positief advies meer wilde geven over het toestaan van deze dierproef? Is het waar dat er in 2012 alsnog groen licht werd gegeven voor voortzetting van deze dierproeven door de dierexperimentencommissie van Intervet, dat onderdeel is van MSD? Hoe beoordeelt u deze verschillende uitkomsten van de aanvraag voor dezelfde dierproef?
Uit het jaarverslag van de dierexperimentencommissie (DEC) blijkt niet dat ze geen positief advies meer wilden geven maar de discussie over de alternatieven bij de andere DEC wilde laten voeren. Ik ga ervan uit dat de discussie over de alternatieven bij de andere DEC grondig is gevoerd.
Onderschrijft u de analyses van de in het Volkskrant-artikel geciteerde deskundigen, dat zeugen na hun eerste worp in menselijke termen tienermoeders zijn met relatief weinig reserves, waarop hun lichaam reageert door niet meteen weer berig te worden, en dat de dieren waarbij PG600 wordt gebruikt niet ziek zijn, maar alleen niet berig op het moment dat de varkenshouder het graag zou zien? Zo ja, deelt u de mening dat PG600 niet als een veterinair geneesmiddel mag worden gezien? Zo neen, waarom niet?
Een zeugenhouder is gebaat bij een goed volgroeide jonge zeug voor de eerste keer biggen. Als zeugjes te jong zijn, zal de biggenproductie bij de volgende worpen aanzienlijk minder zijn. En zal de zeug ook minder worpen in totaal produceren. Als ze door fouten toch te vroeg geïnsemineerd worden, wordt een varkenshouder geadviseerd om na het spenen van die worp een berigheidscyclus over te slaan in plaats van het gebruik van PG 600.
PG 600 heeft een toelating als diergeneesmiddel op de Nederlandse markt en mag als zodanig voor de in de toelating genoemde indicaties bij het varken worden voorgeschreven worden door de dierenarts.
Kunt u bevestigen dat de productie van paardenbloed van zwangere pony’s in de jaarregistraties van de NVWA «Zodoende» wordt ingedeeld onder de proeven die gericht zouden zijn op de gezondheid van dieren? Deelt u de mening dat dat een valse voorstelling van zaken is, omdat het niet gaat om een middel dat bedoeld is om zieke dieren te genezen, maar om de productie in de bioindustrie zo hoog mogelijk te houden?
Deze dierproeven worden in het jaaroverzicht over dierproeven en proefdieren van de NVWA (Zo doende) gerubriceerd onder het doel «Onderzoek ten behoeve van de toepassing in het dier met betrekking tot de productie, controle of ijking van immuunsera, vaccins, of andere biologische producten».
Kunt u duidelijk maken welke andere dierproeven die (in «Zodoende») worden geschaard onder de bevordering van de gezondheid van dieren feitelijk proeven zijn ten behoeve van vlees-, zuivel- en eierproductie? Zo neen, waarom niet?
De doelen in de Wod zijn overgenomen als doel in de registratie dierproeven. Het is aan een dierexperimentencommissie om te toetsen of het ongerief dat de dieren wordt berokkend opweegt tegen het belang van de proef.
Kunt u bevestigen dat dierproeven ten behoeve van vlees-, zuivel- en eierproductie niet zijn toegestaan krachtens de Wet op de dierproeven? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat de productie van paardenbloed na inwerkingtreding van deze wet gewoon is doorgegaan en tot op de dag van vandaag nog altijd plaatsvindt? Zo neen, kunt u dit toelichten? Deelt u de mening de wet geen ruimte zou moeten bieden voor proeven die gericht zijn op economische productie?
Artikel 1 van de Wet op de dierproeven bepaalt dat een dierproef met als doel de beantwoording van een wetenschappelijke vraag binnen de reikwijdte van de wet valt. De beantwoording van een wetenschappelijke vraag waardoor de productie van vlees, zuivel en eieren wordt verbeterd valt dan ook onder de Wet op de dierproeven. De wet noemt in artikel 10 twee omstandigheden waaronder een dierproef vanwege het daarmee nagestreefde doel verboden is. Het artikel verbiedt ten eerste het uitvoeren van dierproeven voor een doel dat ook kan worden bereikt op een andere manier dan door middel van een dierproef, of door middel van een dierproef waarbij minder dieren kunnen worden gebruikt of minder ongerief wordt berokkend; en ten tweede het uitvoeren van een dierproef waarvan het belang niet opweegt tegen het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. De afweging of van deze omstandigheden sprake is bij dierproeven voor de verbetering van productieomstandigheden voor dieren die voor landbouwdoeleinden worden gefokt moet per geval worden gemaakt. De wet sluit dit type dierproeven in ieder geval niet categorisch uit.
Ten aanzien van de dierproeven met paardenbloed ten behoeve van het produceren van de vruchtbaarheidsversnellers laat ik onderzoeken of de vergunning voor deze proeven nog binnen deze kaders valt.
Bent u bereid de registratie van PG600 als veterinair geneesmiddel in te (laten) trekken?
Het diergeneesmiddel PG600 is toegelaten op de Nederlandse markt conform de Europese eisen gesteld in Richtlijn 2001/82 en Verordening (EU) Nr. 37/2010. Hiermee voldoet het middel aan de eisen voor werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit en vormt het gebruik van dit middel geen risico voor de voedselveiligheid. Er zijn geen gronden om op basis hiervan de marktoelating van dit middel als diergeneesmiddel door te halen.
Bent u bereid deze dierproeven onmiddellijk stop te zetten en het gebruik van paardenbloed als middel om varkens versneld vruchtbaar te maken te verbieden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
De kinderopvangtoeslag |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat het gebruik van peuterspeelzaalwerk dat plaats vindt in een kinderdagverblijf dat aan alle wettelijke eisen voldoet en op grond daarvan is opgenomen in het landelijk register recht geeft op kinderopvangtoeslag? Hoe is deze situatie te rijmen met het uitgangspunt van de wet dat kinderopvangtoeslag slechts beschikbaar is voor kinderopvang in een kinderdagverblijf en dus niet voor peuterspeelzaalwerk in een kinderdagverblijf, zoals bevestigd is door de rechtbank Middelburg?1
Als een kinderdagverblijf voldoet aan alle wettelijke eisen en als kinderdagverblijf is opgenomen in het landelijk register en de gebruiker ook aan alle andere voorwaarden voor kinderopvangtoeslag voldoet, bestaat er recht op kinderopvangtoeslag. Een kinderdagverblijf heeft de vrijheid om binnen de gestelde wettelijke kaders keuzes te maken in de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld over de openingstijden en de invulling van de dag.
De casus waar de rechtbank in Middelburg over oordeelde had betrekking op het jaar 2010. De rechtbank oordeelde op basis van de wetsgeschiedenis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Kamerstukken II, 2001–2002, nr. 28 447, nr. 3, blz. 5) dat opvang van peuters voor een beperkt aantal uren in de door de rechter beoordeelde gevallen geen mogelijkheid geeft tot het combineren van arbeid en zorg en dat de ouders daarom geen recht op kinderopvangtoeslag hadden.
Sinds 2012 bestaat de koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. De koppeling aan gewerkte uren zorgt ervoor dat ouders alleen recht op kinderopvangtoeslag hebben als de uren van de opvang bedoeld zijn voor de combinatie van arbeid en zorg. Dit heeft de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag verhoogd.
Het hanteren van twee verschillende criteria voor het recht op toeslag is onwenselijk. De koppeling aan gewerkte uren zorgt voor een verbetering van de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag. Dit leidt ertoe dat de koppeling aan gewerkte uren van de minst werkende ouder voortaan leidend is bij het recht op toeslag bij opvang van peuters in een geregistreerd kinderdagverblijf/gastouder. De passage uit de memorie van toelichting is daarom vanaf december 2012 niet meer relevant voor het recht op kinderopvangtoeslag.
Hoe is de mogelijkheid van kinderopvangtoeslag voor peuterspeelzaalwerk in een kinderdagverblijf te verenigen met uw antwoorden dat de doelstelling van de wet en van de kinderopvangtoeslag niet zijn gewijzigd en dat geen sprake is van extra uitgaven omdat de reikwijdte van de kinderopvangtoeslag niet is verruimd?2
De reikwijdte van de wet is niet verruimd. Voor het recht op toeslag moeten ouders nog steeds voldoen aan dezelfde eisen. Zo hebben ouders alleen recht op kinderopvangtoeslag als de instelling als kinderdagverblijf geregistreerd staat in het landelijk register. De koppeling aan de doelstelling met betrekking tot de combinatie van arbeid en zorg wordt verzekerd door de koppeling aan het aantal gewerkte uren door de minst werkende ouder.
Onderkent u dat de positie van de officiële peuterspeelzaal onder druk komt te staan doordat gemeenten (kunnen) aandringen op het omzetten of opgaan van deze voorziening in een kinderdagverblijf? Hoe wordt recht gedaan aan de door de wetgever beoogde eigenstandige functie van de peuterspeelzaal, wanneer die als gevolg van de beschikbaarheid van een Rijkstoeslag wordt ontmoedigd?
De verantwoordelijkheid voor peuterspeelzaalwerk ligt bij gemeenten. Gemeenten hebben daarvoor ook financiële middelen. Gemeenten maken hierover afspraken met peuterspeelzalen, meestal in de vorm van subsidies. Soms gaat het daarbij om zelfstandige peuterspeelzalen, maar het kan ook gaan om peuterspeelzalen die worden geëxploiteerd door organisaties die ook kinderopvang aanbieden.
De laatste jaren groeien kinderopvang en peuterspeelzalen naar elkaar toe. In een aantal gevallen ontwikkelen peuterspeelzalen zich tot kinderopvanginstellingen. Als aan alle voorwaarden wordt voldaan, laten deze instellingen zich vervolgens als kinderdagverblijf registreren. Dit gebeurt op eigen kracht, maar kan ook in samenspraak met de gemeente plaatsvinden. Partijen maken hierin binnen de bestaande wettelijke kaders eigen keuzes.
Kunt u aangeven in hoeveel gemeenten sprake is van peuterspeelzaalwerk dat plaats vindt in een geregistreerd kinderdagverblijf? Wat zijn de budgettaire consequenties van het aanvullende beroep op kinderopvangtoeslag dat door deze gevallen ontstaat?
Peuterspeelzaalwerk vindt plaats in geregistreerde peuterspeelzalen. Binnen een geregistreerd kinderdagverblijf wordt alleen kinderopvang aangeboden. Wel kan het zo zijn dat de aangeboden kinderopvang zo vorm gegeven wordt dat het veel overeenkomsten vertoont met peuterspeelzaalwerk. Het kwalificeert zich als kinderopvang als aan alle eisen met betrekking tot kinderopvang wordt voldaan.
Over de omvang van deze specifieke vormgeving zijn mij geen gegevens bekend. Uit onderzoek van Regioplan uit 2012 is wel bekend in hoeverre er een ontwikkeling van peuterspeelzalen naar kinderopvang heeft plaatsgevonden. Tussen 2007 en 2010 heeft in ruim een vijfde van de gemeenten een ontwikkeling van peuterspeelzalen naar kinderopvang plaatsgevonden In ruim de helft van deze gemeenten wordt ook nog peuterspeelzaalwerk aangeboden door zelfstandige organisaties. De verwachting is dat deze trend ook na 2010 heeft doorgezet.
Het Regioplan onderzoek geeft geen inzicht in de betekenis van deze ontwikkeling voor het kinderopvangbudget. De budgettaire consequenties zijn niet goed vast te stellen, omdat er behoorlijke onzekerheid is over het aantal peuterspeelzalen dat deze ontwikkeling heeft doorgemaakt en het aantal kinderen dat hierbij betrokken is. Ook kunnen andere autonome factoren een rol spelen, bijvoorbeeld ouders die zelf kiezen voor een overstap van peuterspeelzaal naar kinderopvang.
Waarom kunnen deze fundamentele wijzigingen in het stelsel doorgevoerd worden zonder wetswijziging en in strijd met een rechterlijke uitspraak? Waarom wordt de evaluatie van de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (OKE) niet afgewacht?
Het onderscheid tussen peuterspeelzalen en kinderopvang is niet veranderd. Wel is helderheid gecreëerd met betrekking tot het van toepassing zijnde urencriterium voor de kinderopvangtoeslag. Daarvan is aangegeven dat de in 2012 ingevoerde koppeling aan de gewerkte uren van de minst werkende ouder het leidende criterium is, zoals ook in het antwoord op vraag 1 staat aangegeven.
Het uitzetten van Noord-Koreaanse asielzoekers naar Zuid-Korea |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Waarom kunnen Noord-Koreaanse vreemdelingen sinds 1 januari 2013 teruggestuurd worden naar Zuid-Korea?1 Wat is de reden om dit beleid na zes jaar te wijzigen?
Ten aanzien van asielaanvragers uit Noord-Korea zijn geen beleidsregels opgenomen in de Vreemdelingencirculaire. Dat betekent dat alle aanvragen op hun individuele merites worden beoordeeld, met toepassing van het algemene asielbeleid.
Het algemene asielbeleid is er op gericht om bescherming te bieden aan personen die dat nodig hebben. Indien deze bescherming niet nodig is, omdat de aanvrager zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn staatsburgerschap kan beroepen, zal de aanvraag worden afgewezen. Dit vloeit rechtstreeks voort uit artikel 4, derde lid, onder e, van de Kwalificatierichtlijn en is geïmplementeerd in het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Naar aanleiding van de verhoogde instroom zijn de beslismedewerkers van de IND er in januari 2013 op gewezen dat personen afkomstig uit Noord-Korea ook voor het Zuid-Koreaans staatsburgerschap in aanmerking komen. Met het oog daarop wordt op individuele basis beoordeeld of bescherming in Nederland nodig is, waarbij ook wordt getoetst of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van Zuid-Korea. Ook toekomstige zaken zullen op deze wijze worden beoordeeld.
Hoe groot acht u de kans dat de Noord-Koreaanse autoriteiten op de hoogte raken van de vestiging van in Nederland afgewezen Noord-Koreaanse vluchtelingen in Zuid-Korea? Wat is uw reactie op conclusies van onder andere de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties, Amnesty International en de US State Department dat familieleden van Noord-Koreaanse vluchtelingen die zich in Zuid-Korea moeten vestigen het risico lopen hierdoor problemen te ondervinden?2 Hoe gaat u dit voorkomen?
Deze kans acht ik niet groot, aangezien noch de Nederlandse autoriteiten, noch de Zuid-Koreaanse autoriteiten, de Noord-Koreaanse autoriteiten hiervan op de hoogte zullen stellen. Indien de betrokken vreemdeling stelt dat zijn vestiging in Zuid-Korea een bijzonder risico oplevert voor in Noord-Korea achtergebleven familie, zal deze omstandigheid mee worden gewogen in de besluitvorming. De door u genoemde rapporten geven geen aanleiding om in iedere zaak op voorhand een risico voor achtergebleven familieleden bij vestiging in Zuid-Korea aan te nemen.
Hoe verhoudt deze beleidswijziging zich tot de passage in het regeerakkoord waarin wordt gesteld dat het toelatingsbeleid zich moet richten zich op bescherming van vreemdelingen die zelf, op grond van de internationale en Europese beschermingsnormen, vervolging of ernstige mensenrechtenschendingen te vrezen hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat vluchtelingen die in land van herkomst blootgesteld kunnen worden aan schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) op bescherming door Nederland moeten kunnen rekenen? Zo ja, hoe past dit uitgangspunt binnen de beleidswijziging d.d. 1 januari 2013 ten opzichte van Noord-Koreaanse vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Welk beleid hanteren andere lidstaten jegens Noord-Koreaanse asielzoekers? Welke landen hebben eenzelfde beleid als Nederland vanaf 1 januari 2013? Hoe ziet u dit in het licht van het Gemeenschappelijk Europees Asielbeleid?
Ik heb enkele landen gevraagd mij te informeren over het door hen gevoerde beleid. Hieronder volgt een overzicht.
Denemarken, Finland, Ierland en Nieuw-Zeeland hebben geen bijzonder beleid voor Noord-Koreaanse asielzoekers. Zij behandelen iedere aanvraag op de individuele merites. Denemarken geeft daarbij aan dat aanvragen kunnen worden afgewezen als een Noord-Koreaanse asielzoeker in een veilig derde land, zoals Zuid-Korea, heeft verbleven en daar weer naar kan terugkeren.
België en de Verenigde Staten geven aan dat het feit dat Noord-Koreanen het Zuid-Koreaans burgerschap kunnen verkrijgen geen reden is voor afwijzing van de aanvraag. In de Verenigde Staten wordt op dit principe een uitzondering gemaakt als een Noord-Koreaan gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het burgerschap van Zuid-Korea te verkrijgen.
Een tussenpositie wordt ingenomen door Australië, Canada en het Verenigd Koninkrijk. De Australische wetgeving voorziet erin dat personen die twee of meerdere nationaliteiten hebben niet in aanmerking komen voor internationale bescherming, maar dit op individuele basis wordt beoordeeld. In Canada hebben de onafhankelijke beslissers de mogelijkheid om op individuele basis mee te wegen dat een Noord-Koreaan het Zuid-Koreaans burgerschap kan verkrijgen en zich in Zuid-Korea kan vestigen. In het Verenigd Koninkrijk wordt op individuele basis meegenomen dat Noord-Koreanen normaal gesproken het Zuid-Koreaans burgerschap kunnen verkrijgen en dat de aanvraag om die reden kan worden afgewezen.
Duitsland, Noorwegen en Zweden wijzen asielaanvragen van Noord-Koreanen af omdat Zuid-Korea hen als Zuid-Koreaanse burgers beschouwt.
Kunt u aangeven hoeveel Noord-Koreaanse vluchtelingen jaarlijks asiel aanvragen in Nederland? Hoeveel van hen zijn tot nu toe succesvol teruggekeerd naar Zuid-Korea?
Het aantal eerste asielaanvragen in de laatste jaren:
2010:
10
2011:
10
2012:
60
2013 (t/m april):
50
(Bron: IND. Afgerond op tientallen.)
Sinds 1 januari 2008 zijn er ongeveer 5 vreemdelingen met de Noord-Koreaanse nationaliteit uitgezet. Deze vreemdelingen zijn allemaal overgedragen aan een andere lidstaat in het kader van de Dublinverordening.
(Bron: DT&V. Afgerond op vijftallen.)
Bent u bereid om het sinds 1 januari 2013 gevoerde beleid terug te draaien en het sinds 2007 gevoerde beleid weer in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De stortvloed aan operatiefouten |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Stortvloed aan operatiefouten»?1
Ik ben van mening dat de kop van het artikel en de inhoud van het door IGZ gepubliceerde rapport niet overeenkomen. De kernboodschap van het IGZ is dat in de afgelopen periode veel bereikt is in het structureren van het operatief proces waardoor dit zeker veiliger geworden is.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat operatieteams de nodige procedures niet uitvoeren?
Ik ben van mening dat medewerkers van ziekenhuizen de noodzakelijke procedures moeten doorlopen. Dat vindt ook de Orde van Medisch Specialisten2. Daarnaast vind ik het van groot belang dat incidenten en fouten in het dossier vermeld worden, vandaar dat hiervoor in de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een bepaling is opgenomen.
Deelt u voorts de mening dat het evenzeer schokkend is dat ziekenhuizen deze procedurefouten niet vermelden in hun dossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u het toezicht op de operatieteams verscherpen?
De inspectie heeft het operatief proces benoemd tot permanent aandachtsgebied in haar Meerjarenbeleidsplan 2012–2015. Een concreet vervolg op het onderzoek naar de veiligheid in het operatief proces ziet de inspectie langs drie lijnen lopen. Zo bezoekt de inspectie in 2013 onaangekondigd de operatieafdelingen van 20 ziekenhuizen. Hierbij zal getoetst worden op de naleving van de geldende richtlijnen. Daarnaast zal de inspectie gericht toetsen op de naleving van nieuwe richtlijnen, zoals de in 2013 verschijnende richtlijn «Het Postoperatieve traject». De inspectie werkt toe naar het toetsen van de naleving daarvan in 2014. Ook scherpt de inspectie de handhaving aan bij calamiteiten die ontstaan zijn door een verwisseling. De inspectie dient daarbij in beginsel een tuchtklacht in tegen de behandelaar, tenzij uit onderzoek blijkt dat een correcte veiligheidscheck dit niet had kunnen voorkomen. Tot slot zal de IGZ handhavend optreden tegen ziekenhuizen die eind 2013 nog geen geoperationaliseerd VMS hebben.
Hoeveel tuchtklachten heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg al ingediend inzake verwisselingen bij operaties?
Sinds 1 april 2013 wordt iedere verwisseling bij operaties direct door de inspectie onderzocht en daarna aan de tuchtrechter voorgelegd, tenzij uit het onderzoek blijkt dat de verwisseling niet voorkomen had kunnen worden. Sinds 1 april heeft de inspectie drie meldingen ontvangen waarbij conform het nieuwe beleid direct onderzoek is ingesteld waarna in beginsel een tuchtklacht wordt ingediend. Het voorbereiden van een tuchtklacht kost enige tijd. Daarom zijn formeel nog geen tuchtklachten ingediend.
Deelt u bovendien de mening dat de kosten voor herstelbehandeling en nazorg door de zorgverlener zelf betaald zouden moeten worden?
Ik deel die mening als die behandeling verwijtbaar is ontstaan door nalatigheid van de zorgverlener. Ik verwacht ook van zorgverzekeraars dat zij alert zullen zijn op het verhalen van dergelijke kosten.
Het bericht dat er meer gevallen van ouderenmishandeling gemeld worden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Meer ouderenmishandeling gemeld1 en «Aandacht voor ouderenmishandeling»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de stijging van 3% vermoedelijk maar het topje van de ijsberg betreft? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om alle ouderen die mishandeld worden in beeld te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, Ik sluit zeker niet uit dat het hier gaat om het topje van de ijsberg. Daarom voer ik ook het Actieplan «Ouderen in veilige handen» uit. Dit plan kent verschillende maatregelen om ouderenmishandeling aan te pakken. Ik noem bijvoorbeeld de voorlichtingscampagne van de vier ouderenbonden ANBO, PCOB, UnieKBO en het Netwerk van organisaties van oudere migranten, de e-learningmodule »Ouderen in veilige handen» en de handreiking »Vrijwilligers tegen ouderenmishandeling». In de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties die binnenkort naar uw Kamer wordt verzonden, wordt uitgebreider stilgestaan bij de stand van zaken van dit Actieplan.
Kunt u verklaren hoe genoemde artikelen zich tot elkaar verhouden, en hoe het komt dat er alleen al in de provincie Limburg zo’n 8.000 maal melding is gedaan van ouderenmishandeling en landelijk 1.027 maal?
De schatting is dat één op de twintig ouderen te maken krijgt met ouderenmishandeling. Wordt dit vertaald naar de regio Zuid-Limburg, dan is de verwachting dat naar schatting ongeveer 8.000 slachtoffer zouden kunnen zijn. Het gaat hier dus niet om het aantal daadwerkelijke meldingen. Het feit dat er nog weinig gemeld wordt, kan meerdere redenen hebben. Zo heerst er nog steeds angst en schaamte onder ouderen zelf (vandaar ook de voorlichtingscampagne om ouderenmishandeling bespreekbaar te maken) en wordt het lang nog niet altijd herkend door de omgeving of professionals (daarom ook mijn inzet om dit te doorbreken met onder vraag 2 genoemde instrumenten). Ook kan het zijn dat in de betreffende situatie wél hulp wordt geboden en de mishandeling wordt gestopt, zonder dat dit leidt tot een melding.
Deelt u de mening dat uw plannen om zorgafhankelijke ouderen langer thuis te laten wonen de kans op verwaarlozing, lichamelijke en/of psychische mishandeling, seksueel misbruik of financiële uitbuiting alleen maar vergroten? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ten eerste is mijn aanpak van ouderenmishandeling – en mijn bredere beleid op het gebied van geweld in afhankelijkheidsrelaties – erop gericht om sneller en beter geweld in de thuissituatie te signaleren en om te weten hoe te handelen. Dit om het geweld zo vroeg en zo snel mogelijk te stoppen. De wet verplichte meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling die op 1 juli jongstleden van kracht is geworden, is daar een belangrijk onderdeel van. Maar ook de publiekscampagne »Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor», die bijvoorbeeld omstanders aanspoort om actie te ondernemen, onder andere door hulp en advies te vragen bij het Steunpunt Huiselijk Geweld. Ten tweede heb ik een aanpak op maat voor ogen, zoals ik ook in mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg uiteen heb gezet (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 30 597, nr. 296). Het is belangrijk om niet alleen naar de cliënt te kijken, maar ook om haar of zijn sociale omgeving in kaart te brengen. Een veilige omgeving is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt.
Door deze aanpak op maat verwacht ik dat risico´s en signalen van geweld eerder dan voorheen in beeld komen en tijdig maatregelen daartegen getroffen kunnen worden.
Deelt u de mening dat er vaker aangifte gedaan moet worden tegen daders van deze laffe daden en dat zij een drie keer hogere straf dienen te krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie u in reactie op eerdere Kamervragen liet weten, moeten, daar waar het gaat om moedwillige ouderenmishandeling, daders van ouderenmishandeling onmiddellijk en streng worden aangepakt. Het aangiftebeleid heeft bijzondere aandacht van mijn collega van Veiligheid en Justitie. Hierbij geldt als uitgangspunt dat iedere burger bij het doen van aangifte zo goed mogelijk wordt geholpen. Zo is het vanaf 1 januari 2013 mogelijk dat de politie, bij ouderen die niet in staat zijn om naar het bureau te komen om aangifte te doen, bij deze mensen thuis de aangifte kan komen opnemen.
Ook heeft hij u reeds eerder laten weten verhoging van de strafmaat niet nodig te achten, omdat de kwetsbaarheid van het slachtoffer, dus ook van de oudere, een omstandigheid is die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen de gestelde strafmaxima van de verschillende delicten (waaronder diefstal) wordt meegewogen.
De stijging van de waterschapslasten door het waterschap Brabantse Delta |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lasten waterschap West-Brabant omhoog», waarin de dijkgraaf meldt dat de lasten het komende decennium jaarlijks met maximaal vijf procent stijgen, waarbij de kosten het ene jaar met vier procent en het andere jaar met zes procent kunnen stijgen?1
Ja.
Hoe verhoudt zich deze voorgenomen stijging met de in februari 2010 gedane uitspraak van de toenmalige staatssecretaris dat «In de brief is aangegeven dat bij taakverlegging per saldo de tarieven voor burgers en bedrijven niet zullen stijgen en zo mogelijk zullen dalen»?2
De taakverlegging waaraan in de aangehaalde brief van toenmalig staatssecretaris Huizinga (TK 2009–2010, 27 625, nr. 153) wordt gerefereerd heeft betrekking op het hoogwaterbeschermingsprogramma en de muskusrattenbestrijding, die de waterschappen respectievelijk deels en geheel hebben overgenomen. De taakverlegging is inmiddels opgenomen in het Bestuursakkoord Water dat in mei 2011 is gesloten tussen rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven. Daarin is eveneens afgesproken dat met het uitvoeren van de maatregelen in het Bestuursakkoord Water wordt gestreefd naar een doelmatigheidswinst die geleidelijk oploopt tot jaarlijks 750 miljoen euro in 2020. Van deze doelmatigheidswinst wordt 200 miljoen euro gebruikt om de kosten van het hoogwaterbeschermingsprogramma en de muskusrattenbestrijding te compenseren zodat uit deze taakverleggingen geen kostenstijgingen voortkomen.
In het Bestuursakkoord Water is aangegeven dat door de te behalen doelmatigheidswinst de kostenstijging in het algemeen zal worden beperkt en dat de lokale lasten van burgers en bedrijven gematigd zullen stijgen.
Kunt u toelichten waardoor de in de Kadernota 2014–2024 door het waterschap Brabantse Delta voorgenomen lastenverzwaring veroorzaakt wordt? Vindt u deze voornemens realistisch? Zo ja, waarom?
Het waterschap Brabantse Delta geeft aan dat het, naast kosten als gevolg van de in antwoord 2 genoemde taakverleggingen, ook extra kosten moet maken voor al langer lopende maatregelen voortvloeiend uit Europese en andere verplichtingen om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. Voorbeelden hiervan zijn de toetsing en versterking van regionale waterkeringen en het realiseren van waterberginggebieden en zoetwateraanvoer. Het waterschap geeft voorts aan dat de voorgenomen investeringen nodig zijn om de waterschapstaken in de toekomst goed te kunnen blijven uitvoeren, zodat de veiligheid, bewoonbaarheid en volksgezondheid in West- en Midden-Brabant niet in het geding komen.
In reactie op de vraag of ik de voornemens realistisch vind, benadruk ik dat het niet aan mij maar aan het bestuur van het waterschap is om zich over de noodzakelijke maatregelen, de tariefsontwikkeling, de noodzaak daartoe en de wenselijkheid daarvan, uit te spreken.
Hoe verhoudt zich de voorgenomen lastenverzwaring met de bezuiniging op het ambtelijk apparaat van één miljoen euro bij het waterschap?
Volgens het waterschap Brabantse Delta wordt een deel van de bezuinigingen gerealiseerd door middel van maatregelen om de efficiëntie te bevorderen en een deel door scherpere keuzes te maken m.b.t. overheadkosten. De bezuiniging van 1 miljoen euro per jaar op overheadkosten is nodig om te komen tot de voorliggende tariefontwikkeling. Zonder deze bezuiniging zouden de lasten voor burgers en bedrijven per jaar 1 miljoen euro hoger zijn. Het waterschap geeft aan ernaar te streven de stijging van de waterschapstarieven zo veel mogelijk te beperken.
Hoe verhoudt zich deze lastenverzwaring tot de belofte «het waterschapsbesluit zodanig aan te passen dat het verschil met de tarieven in andere waterschappen minder groot wordt. Hierbij wordt ook meegenomen wat het effect is van de voorgenomen schaalvergrotingen in het kader van Doelmatig waterbeheer.»?3
De geciteerde passage betrof de tarieven voor de categorie ongebouwd van het Hoogheemraadschap van Delfland en het onderzoeken van mogelijkheden om die meer in lijn te brengen met die van de andere waterschappen.
Dit heeft geen relatie met de lastenverzwaring van het waterschap Brabantse Delta. Voorts heeft het genoemde kabinetsstandpunt Doelmatig waterbeheer zijn weerslag gekregen in het Bestuursakkoord Water.
Hoe verhoudt zich deze stijging, met twee keer de inflatiecorrectie, tot een van de doelstellingen, namelijk het matigen van tariefstijgingen, uit het Bestuursakkoord Water?
De afspraken over gematigde lastenstijging uit het Bestuursakkoord Water zijn een collectieve afspraak met de gezamenlijke waterschappen. De waterschappen hebben gezamenlijk toegezegd te zullen zorgen voor een gematigde stijging, wetende dat voor sommige waterschappen de te behalen doelmatigheidswinst eerder is te realiseren dan voor andere.
Zoals ik eerder heb geantwoord op de vragen van het lid Hachchi over de waterschapslasten 2013 (TK 2012–2013, aanhangsel handelingen 1838), wordt gekeken naar de ontwikkeling van de belastingopbrengsten van de waterschappen in het perspectief van de overige decentrale overheden over meerdere jaren. De waterschappen kennen de laagste stijging. De meeste waterschappen blijven onder de 5% stijging, met enkele uitschieters naar zowel boven als beneden.
Deelt u de mening dat door de waterschappen op te heffen en de uitvoeringsorganisatie onder bestuurlijke verantwoordelijkheid te brengen van de provincies, efficiënter gewerkt kan worden waardoor kosten bespaard zullen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet ondersteunt net als uw Kamer de doelstellingen om de efficiëntie te verhogen, de bestuurlijke drukte te verminderen en kosten te besparen. Om dit te bereiken heeft het kabinet samen met de andere partijen in het waterbeheer in het Bestuursakkoord Water duidelijke afspraken gemaakt. Er wordt op volle kracht gewerkt aan de uitvoering van dit Bestuursakkoord Water, maar er wordt ook gekeken naar de organisatie en instrumenten op de langere termijn. In het Regeerakkoord zijn enkele voornemens genoemd die tot doel hebben de bestuurlijke drukte te verminderen en de overheid slagvaardiger te maken. Voor mij staat daarbij de inhoud van het werk voorop: structure follows strategy. Met de bestuurlijke partijen binnen het waterbeheer (IPO, VNG, Unie van Waterschappen en Vewin) heb ik afgesproken dat we vanuit een inhoudelijke invalshoek de gewenste organisatie van taken op het gebied van het waterbeheer op de lange termijn zullen bekijken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Waterkwaliteit voorzien voor 27 juni 2013?
Ja.
Het niet functioneren van de trajectcontrole op de A2 |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de reden dat de trajectcontrole op de A2 gegund is aan twee verschillende aanbieders? Hoe is de aanbesteding precies gelopen?1
Om verschillende redenen is gekozen voor twee leveranciers. Overwegingen die daarbij een rol speelden waren de concurrentie tussen marktpartijen (zowel op prijs als op technologie), de risicospreiding, de technische ontwikkelingen (waardoor nu ervaring kan worden opgedaan met verschillende technieken) en de aansturing op de performance van de systemen.
Komt de situatie met een trajectcontrole die is gegund aan meerdere bedrijven ook op andere plaatsen voor? Zo ja, welke?
Nee, dit komt op andere plaatsen niet voor.
Wat is volgens u precies het probleem nu de trajectcontrole nog niet operationeel is? Aan welke eisen wordt er nog niet voldaan? Wat is er fout gegaan?
Om diverse redenen heeft de oplevering van het systeem voor het traject van Utrecht naar Amsterdam vertraging opgelopen. Deze vertraging is onder meer ontstaan door problemen met de oplevering van de datacommunicatie en verschil van inzicht over de kwaliteit van de (test)resultaten. Om het risico op onterechte boetes te minimaliseren stelt het Openbaar Ministerie hoge eisen aan de systeem-output. Inmiddels wordt aan deze eisen voldaan, nadat de leverancier bepaalde componenten in het systeem heeft vervangen.
Is het conflict over de eisen waaraan het systeem moet voldoen tussen u en een van de aanbieders opgelost? Zo nee, welke verdere stappen gaat u ondernemen? Zo ja, op welke termijn treedt het systeem in werking?
Er was geen sprake van een conflict, maar van een verschil van inzicht (zie het antwoord op vraag 3). Dit verschil van inzicht is in goed overleg tussen de leverancier en het Openbaar Ministerie opgelost. Het systeem zal op 15 juli 2013 in werking worden gesteld.
Hoeveel heeft het falen met deze aanbesteding gekost?
Er is geen sprake van falen met deze aanbesteding. De realisatiekosten van het systeem zijn als gevolg van de aanpassingen door de leverancier niet hoger uitgevallen.
Deelt u de mening dat het onverstandig is om een trajectcontrole op te knippen in meerdere aanbestedingen? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Is dit niet onhandig bij onderhoud?
Nee. De redenen om het systeem op de A2 aan twee partijen te gunnen heb ik in antwoord op vraag 1 uiteengezet. Voor het onderhoud maakt het geen verschil of sprake is van één of twee leveranciers.
Op welke wijze wordt er op dit moment gehandhaafd met betrekking tot de snelheid op de A2 tussen Utrecht en Amsterdam, nu de trajectcontrole nog niet functioneert? Heeft u ook de motie Bashir over het begin- en eindpunt van trajectcontroles hierover nog in uw achterhoofd?2
Zolang het trajectcontrolesysteem tussen Utrecht en Amsterdam nog niet operationeel is, wordt op dit traject gehandhaafd door middel van mobiele controles. Hierover zijn afspraken gemaakt met de Landelijke Eenheid van de politie. Aan de motie Bashir over het begin- en eindpunt van trajectcontroles wordt bij alle in werking zijnde trajectcontroles voldaan.
Wordt nog steeds aan het verzoek in de genoemde motie voldaan?
Zie antwoord vraag 7.
Het doodmaaien van vogels en verwoesten van nesten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overleg gemeente en Provincie over uitmaaien nesten?»1
Ja.
Hoe verhoudt zich het maaien in de broedtijd van inheemse beschermde vogels tot de bepaling in de Flora- en Faunawet die zegt dat het verboden is nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren?
Het verbod van de Flora- en Faunawet strekt ertoe die plaatsen te beschermen waar vogels daadwerkelijk nestelen en of broeden. Daarom dient men zich voorafgaand aan mogelijk verstorende werkzaamheden zoals maaien te vergewissen van de aanwezigheid van vogels, hun nesten, eieren of jongen, teneinde daarmee rekening te houden. Dit geldt met name gedurende de broedtijd.
Bent u bereid een algemeen verbod in te stellen op maai-, snoei- en kapwerkzaamheden én jacht tijdens het broedseizoen? Zo nee, waarom niet en hoe wilt u dan invulling geven aan de wettelijke bescherming zodat ook werkelijke bescherming ontstaat? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, een dergelijk verbod zou een te zware inbreuk vormen op de praktijk van onder andere de agrarische en de houtsector, slechts een zeer minimale meerwaarde hebben ten opzichte van de huidige wettelijke bescherming en daarmee zijn doel voorbij schieten.
Deelt u de mening dat het beschermen van beschermde inheemse diersoorten meer prioriteit zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Flora- en faunawet voorziet in een stevig stelsel van verboden op schadelijke menselijke handelingen ter bescherming van inheemse diersoorten.
Op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat jaarlijks terugkerende waarnemingen2 van uitgemaaide nesten leiden tot meer adequate handhaving? Bent u bijvoorbeeld bereid tot overleg met de handhavende provincies vanuit uw verantwoordelijkheid voor de biodiversiteit?
Het bericht «Overleg gemeente en Provincie over uitmaaien nesten?» versterkt mijn overtuiging dat provincies en gemeenten hun handhavende verantwoordelijk-heden in de regel goed oppakken en dat een geval zoals zich in Rhenoy heeft voorgedaan een incident is.
Deelt u de mening dat de regels in de Flora- en faunawet ten aanzien van de bescherming van beschermde inheemse dieren in bosbouw, bouwplannen, bermbeheer en landbouw op gelijke, doch meer adequate wijze ter hand zou moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe rijmt u de inspanningen om weidevogels te beschermen met de achteloosheid waarmee vogels en nesten gemaaid worden en de gebrekkige handhaving daarop?
Zie antwoord vraag 5.
Is er enige vooruitgang in het maken van een gedragscode maaiwerkzaamheden waartoe de minister LTO gestimuleerd heeft en LTO volgens de minister in 2007 aan werkte?3 4
Inzake het project «gedragscode Land- en Tuinbouw» is gebleken dat het instrument gedragscode, zoals bedoeld in de Flora- en faunawet, onvoldoende aansluit op de dagelijkse praktijk en de mogelijkheden van de agrarische sector, om tot een volwaardige gedragscode Flora- en faunawet te komen.
Waar in andere sectoren een gedragscode goed aansluit op de praktijk en organisatiegraad van de betreffende sectoren, zijn agrarische ondernemers in hun dagelijkse praktijk te zeer afhankelijk van onvoorspelbare factoren zoals het weer. Bovendien kunnen agrarische ondernemers niet op vergelijkbare wijze als andere sectoren beschikken over ecologische kennis. Uit pilots is gebleken dat voor een gedragscode onvoldoende draagvlak is bij agrarische ondernemers.
Bewegende lasers aan windmolenwieken in vogelgebied |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het kunstproject om lasers te bevestigen aan de windmolens op de zeewering van de Tweede Maasvlakte? Wat vindt u van het plan?1
Ja.
Is er onderzoek gedaan naar de effecten van deze bewegende lasers op de vogeltrekroute langs de kust?
Nee, daar is geen onderzoek naar gedaan.
Deelt u de mening dat belangrijke vogeltrekroutes niet verstoord moeten worden door lasershows? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat belangrijke vogeltrekroutes niet verstoord moeten worden; of dat in het geval van het mogelijke lichtkunstwerk aan de orde is komt in een later stadium van de besluitvorming aan de orde.
Bent u bereid om het Rijksvastgoed en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB), eigenaar van de zeewering, de opdracht te geven natuurverstorende activiteiten actief te voorkomen, ook als die mogelijk blijken binnen de marges van wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) neemt geen standpunt in ten aanzien van een mogelijk lichtkunstwerk en laat de beslissing daarover aan de exploitant over. Deze zal moeten aantonen dat geen significante nadelige effecten op beschermde natuur ontstaan.
Deelt u de mening van het college van Rotterdam dat de exploitant van de windmolens moet aantonen dat er geen significante effecten op de natuur optreden?2
Ja.
Deelt u de mening dat voor dit kunstproject een ontheffing van de verboden in de Flora- en faunawet voor het verstoren van beschermde diersoorten, zoals de meeuwenkolonie op de Maasvlakte, zou moeten worden verleend en dat er geen goede redenen zijn om dit te doen?
Als het kunstproject doorgaat zal bekeken moeten worden of er een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. De effecten van de windturbines, met of zonder lichtkunstwerk, moeten passen binnen de wettelijke kaders. Daarbij mogen geen significante nadelige effecten op beschermde natuur ontstaan. Onderzoek zal dat moeten aantonen.
Kunt u wetenschappelijk aantonen dat de broedkolonies van vogels in de omgeving, zoals de beschermde lepelaars, geen hinder zullen ondervinden van de lasers?
Hier is tot nu toe voor zover mij nu bekend geen onderzoek naar gedaan.
Is er volgens u voldoende onderzoek gedaan naar de effecten van windmolens op de zeewering van de Tweede Maasvlakte op de verschillende lokale vogels en de vogeltrekroute langs de kust? Zo ja, welke onderzoeken? Zo nee, gaat u dat onderzoek entameren?
Dergelijk onderzoek maakt deel uit van de juridische procedures rond het plaatsen van windmolens op de Tweede Maasvlakte. Zie verder mijn antwoord bij vraag 7.
Het bevorderen van voedselzekerheid |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eat less meat for greater food security, British population urged»1 en heeft u kennisgenomen van het bijbehorende rapport «Global Food Security»?2
Ja.
Deelt u de mening dat vermindering van de vleesconsumptie een belangrijke bijdrage kan leveren aan lagere voedselprijzen en een eerlijker verdeling en benutting van de beschikbare voedingsmiddelen en andere grondstoffen in de wereld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze krijgt deze opvatting gestalte in het Nederlandse handels- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Ja. De hoge consumptie van vlees vindt vooral plaats in de Europese Unie en de Verenigde Staten. In de minst ontwikkelde landen is de (geringe) consumptie van vlees een belangrijke bron van eiwitten, vitamines en mineralen binnen een dieet dat vaak eenzijdig bestaat uit koolhydraten. In het Nederlandse handels- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid wordt dan ook ingezet op gezonde en gevarieerde voeding, inclusief dierlijke producten.
Bent u bereid om de focus op exportbevordering van dieren en dierlijke eiwitten, geproduceerd door Nederland, te verlaten, teneinde niet bij te dragen aan het verhogen van de dierlijke eiwitproductie en -consumptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hieraan invulling geven?
Nee. Het generieke bedrijfsleveninstrumentarium ondersteunt door middel van leningen, subsidies en verzekeringen Nederlandse bedrijven die internationaal hoogwaardige producten en diensten leveren voor de ontwikkeling van onder andere opkomende markten en ontwikkelingslanden, voor de versterking van de Nederlandse concurrentiekracht en duurzame ontwikkeling. Bij deze ondersteuning maak ik geen onderscheid naar de sector waarin het bedrijf actief is. Daarnaast neemt de vraag naar dierlijke eiwitten in de wereld naar verwachting toe, als gevolg van groei van de wereldbevolking en welvaartstijging. De Nederlandse dierlijke productie is duurzaam. Export van producten, kennis, systemen, of wel export van de productieketen, draagt bij aan onze economische positie en, gegeven de vraag naar dierlijke eiwitten, een duurzamere productie daarvan.
Deelt u de mening dat export van houderijsystemen uit of onderdelen van de vee-industrie vanuit Nederland eerder ontmoedigd dan bevorderd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hieraan gestalte geven?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven stijgt in ontwikkelende landen de consumptie van dierlijke eiwitten onder meer door groeiende bevolkingsaantallen, stijgende inkomens en urbanisatiepatronen. Consumptie van dierlijke eiwitten draagt in deze landen bij aan een gezonde en gevarieerde voeding. Het is belangrijk om op duurzame wijze aan deze vraag te voldoen, met aandacht voor milieu, dierenwelzijn, diergezondheid, arbeidsomstandigheden en de volksgezondheid. Nederlandse ondernemers uit de topsector Agro-Food hebben unieke expertise voor de bouw van moderne, duurzame en dierenwelzijnsvriendelijke stallen en verantwoorde intensieve veehouderij. Zij kunnen daardoor bijdragen aan het vergroten van voedselzekerheid, aan de verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en -veiligheid, en aan grondstoffenefficiëntie ten opzichte van oude systemen. Export van deze hoogwaardige houderijsystemen wil ik dan ook niet ontmoedigen.
Bent u bereid om een speerpunt te maken van de transitie naar een meer plantaardige productie en consumptie in het Nederlandse beleid ten aanzien van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Nee, met verwijzing naar antwoord 2, 3 en 4.
Bent u bereid een voorbeeld te stellen op uw eigen departement door bij officiële diners vlees slechts als optie op speciaal verzoek te serveren, in navolging van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) in 2010? Zo nee, waarom niet?
Nee, evenwel bij de aanbesteding van de cateraars is ook rekening gehouden met de kwaliteit van de gerechten, een hoog percentage aan biologische of duurzame producten en milieuaspecten. De vegetarische optie wordt standaard aangeboden voor officiële diners.
Het artikel 'Screen op resistente bacteriën' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «screen op resistente bacteriën»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de constatering dat Nederland zich onvoldoende wapent tegen de opkomst van nieuwe resistente bacteriën?
De aanpak van antibioticaresistentieproblematiek is één van de speerpunten van dit kabinet. Onlangs heb ik u een brief gestuurd (d.d. 2-7-2013, kenmerk 105291-PG) over de uitwerking van mijn inzet op dit onderwerp tijdens de huidige kabinetsperiode. Omdat antibioticaresistentie een dreiging is voor de volksgezondheid en het van belang is dat patiënten ook in de toekomst behandeld kunnen blijven worden met antibiotica heb ik in deze brief een aantal aanpassingen voorgesteld op het gebied van:
De brief die ik u onlangs stuurde geeft antwoord op de door u gestelde vragen. In aanvulling daarop wil ik aangeven dat mijn beleid zich richt op antibioticaresistentie in den brede, ook nieuwe dreigingen maken hier onderdeel van uit. In vraag 4 vraagt u naar het instellen van periodiek onderzoek. In de brief die ik u onlangs stuurde heb ik een forse uitbreiding van de surveillance aangekondigd. Ik zal er niet alleen voor zorgen dat ISIS-AR (Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem-Antibiotica Resistentie) landelijk dekkend wordt, ook zal ik de surveillance in de verpleeghuizen uitbreiden en zal ik investeren in het opzetten van een aanvullend landelijk systeem waarin de resistentieontwikkeling op moleculair niveau gevolgd kan worden, zodat er beter inzicht komt in waar de resistentie vandaan komt en hoe hij zich verspreidt.
Deelt u de opvatting dat Nederland zich vooral moet richten op de aanpak van nieuwe ESBL-achtige bacteriën, zoals de Oxa-48, NDM-1 en de KPC-bacterie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het idee voor periodiek onderzoek van bepaalde groepen mensen binnen en buiten de ziekenhuizen, om te zien of er resistente bacteriën opduiken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in de vraag in hoeverre er momenteel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van nieuwe antibiotica, en de rol die de farmaceutische industrie hierbij speelt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Verdriet en angst in verzorgingstehuizen’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verdriet en angst in verzorgingstehuizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kan het dat honderden ouderen nu al gedwongen het verzorgingshuis moeten verlaten?
In mijn schriftelijke reactie van 13 juni 20132 op het artikel in Trouw, heb ik aangegeven dat bestaande cliënten recht behouden op verblijf in een zorginstelling (ook bij een eventuele herindicatie). Sluiting of verbouwing van een instelling kan wel betekenen dat mensen (tijdelijk) in een andere instelling gaan wonen.
Bij de uitwerking van de maatregel uit het begrotingakkoord 2013 om de lichtere zorgzwaartepakketten te extramuraliseren3 en in de maatregelen uit het regeerakkoord is altijd sprake is geweest van invoering voor nieuwe cliënten. Ook in mijn recente brief over de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning van 25 april 20134 heb ik aangegeven dat de huidige cliënten recht houden op verblijf in een instelling. Ook tijdens de debatten over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg op 10 juni en 13 juni jongstleden, heb ik dat nogmaals benadrukt.
Hoe verhoudt dit zich tot uw toezegging dat er voor de huidige cliënten niets verandert? Hoe gaat u zich alsnog aan uw woord houden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen om een einde te maken aan de gedwongen verhuizing van ouderen? Indien u nog niets heeft gedaan, wanneer gaat u dan eindelijk eens ingrijpen?
De NZa heeft mij – in een gezamenlijk overleg met de verzekeraars – gewezen op een brief die Achmea op 29 april 2013 naar alle aanbieders in de sector verpleging en verzorging heeft verstuurd waarin de rechten voor bestaande cliënten in de sector verpleging en verzorging slechts voor drie jaar leken te worden gerespecteerd. In een tweede brief (gedateerd 8 mei) heeft de desbetreffende verzekeraar aangegeven dat ze de rechten van bestaande cliënten op verblijf in een instelling vanzelfsprekend zullen respecten.
Er is geen sprake van dat bestaande cliënten gedwongen worden om zelfstandig te gaan wonen. Wel geldt sinds jaar en dag dat sluiting of renovatie van een instelling kan betekenen dat cliënten (tijdelijk) elders gaan wonen.
Welke acties heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) inmiddels genomen om een einde te maken aan de gedwongen verhuizing van ouderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het recente voornemen van de Israëlische regering een wetsvoorstel in te dienen bij het parlement dat de weg moet vrijmaken voor de gedwongen verhuizing van 20 à 40.000 bedoeïenen uit hun traditionele akker- en graaslanden in de Negev naar een aantal daartoe gecreëerde «townships»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het met argumenten onderbouwde oordeel van Amnesty International dat dit voorstel een schending van het internationaal recht behelst? Zo ja, deelt u dit oordeel? Zo nee, kunt u aangeven op welke punten uw oordeel afwijkt van dat van AI en waarom?
Ik ben bekend met het oordeel van Amnesty International, dat relevante punten aanstipt. Het is niet aan het Nederlandse kabinet om een oordeel uit te spreken over een wetsvoorstel dat nog definitief door de Israëlische wetgevende macht moet worden beoordeeld.
Aannemende dat u dit oordeel onderschrijft en in aanmerking nemende dat dit voorstel een nieuw en schrijnend hoofdstuk dreigt toe te voegen aan de systematische discriminatie door de Staat Israël van de bedoeïenen van de Negev, bent u bereid er tijdens uw aankomende bezoek aan Israël bij de Israëlische regering op aan te dringen het wetsvoorstel in lijn te brengen met de verplichtingen die voortvloeien uit internationaal recht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid uw Israëlische gesprekspartners onder ogen te brengen dat niet alleen de voortgaande bouw van nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden, maar ook de discriminatoire behandeling van de Arabische minderheid binnen de grenzen van Israël zelf een hypotheek legt op de goede betrekkingen tussen Nederland en Israël? Zo nee: is dit naar uw oordeel niet het geval of acht u het minder opportuun dit feit onder de aandacht te brengen van uw Israëlische ambtgenoot? Indien het laatste van toepassing is, kunt u toelichten waarom dat minder opportuun moet worden geacht?
Het kabinet is structureel in dialoog met Israël over mensenrechten, waaronder de situatie van de Arabische minderheid, die in een structureel achtergestelde positie verkeert. De ambassade in Tel Aviv volgt deze kwestie nauwgezet en spreekt hierover met de Israëlische overheid, al dan niet in EU-verband. Waar opportuun en mogelijk ondersteunt de ambassade tevens organisaties die zich richten op het verbeteren van de sociaaleconomische situatie van Arabische Israëli’s. Mensenrechten zijn tevens besproken tijdens mijn eigen bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden van 17 tot 19 juni 2013.
Het artikel “Verzekeraars zetten ouderen op straat” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verzekeraars zetten ouderen op straat»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van het feit dat een zorgkantoor mogelijk al drie jaar na instroom van nieuwe bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen de financiering via de zorgkantoren wil beëindigen?
De berichtgeving is gebaseerd op een brief die een verzekeraar op 29 april 2013 naar alle aanbieders in de sector verpleging en verzorging heeft verstuurd. De betreffende verzekeraar heeft in een tweede brief (gedateerd 8 mei) aangegeven dat ze de rechten van bestaande cliënten op verblijf in een instelling vanzelfsprekend zullen respecten.
Er is geen sprake van dat bestaande cliënten gedwongen worden om zelfstandig te gaan wonen.
Bent u zich bewust van het gevaar dat ouderen, die nu nog in een verzorgingshuis wonen, hierdoor gedwongen worden weer zelfstandig te gaan wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat in het Regeerakkoord is afgesproken dat de geplande maatregelen alleen gelden voor nieuwe situaties?
Daar ben ik mij terdege van bewust en dit is steeds mijn boodschap geweest. Ook in de debatten over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg heb ik nogmaals aangegeven dat bestaande cliënten recht houden op verblijf in een instelling (ook bij een eventuele herindicatie).
Wat gaat u doen om te zorgen dat zorgkantoren zich houden aan gemaakte afspraken?
Ik ben in overleg met zowel zorgkantoren als met branche-organisaties van zorgaanbieders om te praten over signalen over de zorginkoop. Zorgkantoren hebben als taak om voor alle cliëntengroepen voldoende zorg in te kopen. Dat geldt dus ook voor cliënten die in een instelling verblijven.
De additionele dekking van 69 miljoen euro bedoeld om wijzigingen in het masterplan DJI 2013-2018 mee op te vangen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat was de afgelopen vijf jaar (sinds 2008) de hoogte en ontwikkeling van de loon- en prijsbijstelling zoals uitgekeerd aan het ministerie van Veiligheid en Justitie?
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de structurele bedragen (2018) van de jaarlijks uitgedeelde tranches loon- en prijsbijstellingen aan begrotingshoofdstuk VI (Veiligheid en Justitie, voor het jaar 2010: Justitie), geen rekening houdend met departementale herindelingen. De bedragen luiden in miljoenen euro’s.
Jaar
Loonbijstelling
Prijsbijstelling
2008
130,6
15,0
2009
163,8
27,6
2010*
–
17,8
2011**
63,8
82,5
2012**
57,4
57,0
(*) In 2010 is door het kabinet besloten de loonbijstelling (tranche 2010) niet uit te keren en in te zetten ter dekking van de Rijksbrede problematiek
(**) Voor 2011 en 2012 is Rijksbreed alleen het gedeelte van de loonbijstelling uitgekeerd voor de compensatie van de gestegen sociale lastenontwikkeling.
In 2013 is door het kabinet besloten de prijsbijstelling niet uit te keren. Daarnaast is een nullijn voor de loonontwikkeling afgesproken.
De genoemde bedragen zijn, rekening houdend met het Masterplan DJI, reeds volledig aangewend en derhalve niet langer vrij beschikbaar op de VenJ-begroting.
Hoe is de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling precies opgebouwd?
Op de aanvullende posten Arbeidsvoorwaarden en Prijsbijstelling worden door het kabinet middelen gereserveerd ter compensatie van de prijsgevoelige en de loongevoelige uitgaven op de departementale begrotingen voor de loon- en prijsstijgingen (inflatie). Dit worden de loon- en prijsbijstelling genoemd.
De loonbijstelling wordt berekend door de grondslag (de loongevoelige uitgaven van de departementale begrotingen) te vermenigvuldigen met de desbetreffende geraamde contractloonontwikkeling en de geraamde stijging van de sociale lasten voor werkgevers.
De prijsbijstelling wordt berekend door de grondslag (de prijsgevoelige gedeelten van de departementale begrotingen) te vermenigvuldigen met de betreffende prijsontwikkeling. De prijsontwikkeling wordt geactualiseerd op basis van de ramingen van het Centraal Planbureau.
Besluitvorming over het uitkeren van de loon- en prijsbijstelling van de Aanvullende Posten naar de departementale begroting vindt plaats bij Voorjaarsnota.
Ten gunste van welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie is de jaarlijkse structurele bijstelling de afgelopen vijf jaar uitgekeerd?
Wanneer de loon- en prijsbijstelling aan de VenJ-onderdelen werd uitgekeerd, dan gebeurde dat grosso modo volgens de volgende verdeelsleutel:
loon
prijs
totaal
Nationale Politie
45,5%
29,7%
37,7%
DJI
14,2%
26,4%
20,2%
Raad voor de rechtspraak
8,7%
8,4%
8,5%
Beleid overig
7,7%
8,2%
8,0%
OM
5,9%
3,8%
4,9%
Apparaat bestuursdepartement
2,9%
5,3%
4,1%
COA
1,4%
6,7%
4,0%
Raad voor rechtsbijstand
4,6%
0,5%
2,6%
IND
1,7%
3,5%
2,6%
Bureaus Jeugdzorg
2,3%
1,6%
2,0%
Brede doeluitkering rampenbestrijding
0,8%
2,2%
1,5%
Raad voor de Kinderbescherming
1,5%
1,2%
1,3%
Reclassering Nederland
1,4%
1,0%
1,2%
NFI
0,5%
0,9%
0,7%
DT&V
0,4%
0,4%
0,4%
Hoge Raad
0,3%
0,1%
0,2%
Dienst Justis
0,1%
0,2%
0,1%
CJIB
0,1%
0,0%
0,1%
Is het ministerie van Veiligheid en Justitie ieder jaar verzekerd van een uitkering van de loon- en prijsbijstelling door het ministerie van Financiën?
Nee. Het kabinet besluit (in principe) jaarlijks de loon- en prijsbijstelling wel of niet uit te keren.
Hoeveel bedraagt de loon- en prijsbijstelling voor 2012 zoals door het ministerie van Financiën reeds aan het ministerie van Veiligheid en Justitie is uitgekeerd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Ten gunste van welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie staat de bijstelling voor 2012 gereserveerd?
De loon- en prijsbijstelling die na inzet voor de wijzigingen in het Masterplan DJI resteert, is gereserveerd voor alle VenJ-onderdelen.
Kunt u toelichten hoe een eenmalige inhouding van de loon- en prijsbijstelling voor 2012 kan voorzien in structurele dekking van de herziening van het Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen1, hierna: het Masterplan?
Wanneer de loon- en prijsbijstelling door het Ministerie van Financiën wordt uitgekeerd, dan gebeurt dat in tranches. De tranche 2012 betreft dan ook een meerjarige, structurele reeks die in 2012 aan de begroting van VenJ is toegevoegd. Derhalve kan deze als structurele dekking dienen.
Betekent de eenmalige inhouding over 2012 dat in de opvolgende jaren geen inhouding van de loon- en prijsbijstelling wordt voorzien ten gunste van het Masterplan? Zo ja, hoe kan een eenmalige inhouding dan structureel dekking opleveren voor wijzigingen in het Masterplan?
Niet alleen voor 2012, maar structureel wordt loon- en prijsbijstelling ingezet ter dekking van de wijzigingen in het Masterplan DJI. De loon- en prijsbijstelling wordt jaarlijks in tranches, oftewel als een structurele reeks, door het Ministerie van Financiën aan de VenJ-begroting toegevoegd. Derhalve kan het eenmalig niet uitkeren van een tranche aan de VenJ-onderdelen structurele dekking opleveren.
Betekent het oplopend karakter van de 69 miljoen euro structureel, zoals beschreven in uw brief van 11 juni 2013, een gefaseerd vrijkomen van 69 miljoen euro in de komende vijf jaar? Zo ja, op welke wijze en in welk jaarlijks tempo dient de eenmalige inhouding van de bijstelling op te lopen tot structureel 69 miljoen euro dat met ingang van 2018 beschikbaar zal zijn om de aangekondigde wijzigingen in het Masterplan te financieren?
Ten aanzien van de inzet van de loon- en prijsbijstelling voor de aangekondigde wijzigingen in het Masterplan wordt het volgende ritme gehanteerd:
2013
2014
2015
2016
2017
2018
inzet
2
12
46
53
61
69
Welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie worden geraakt door uw besluit om de bijstelling, zijnde de gestegen prijzen en werkgeverslasten, voor 2012 niet uit te keren?
Zie het antwoord op vraag 3. De in de tabel genoemde onderdelen zijn de onderdelen die worden geraakt door het besluit de bijstelling niet uit te keren.
Welke invloed heeft het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling op de budgettaire positie van de politie, die tot 2018 is uitgezonderd van iedere bezuiniging bij het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Door het nemen van efficiencymaatregelen kan de hogere loon- en prijsontwikkeling binnen de budgetten van de nationale politie worden opgevangen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de dienstverlening aan de burger.
Hoe zullen, uitgesplitst per onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie, de gestegen prijzen en werkgeverslasten binnen de beschikbare budgetten van de verschillende onderdelen worden opgevangen?
De gestegen prijzen en werkgeverslasten worden gecompenseerd binnen de budgetten van de betreffende dienstonderdelen. Hiertoe zullen alle onderdelen onder andere efficiencymaatregelen en versobering in de bedrijfsvoering doorvoeren.
Welke taken kunnen als gevolg van het niet uitkeren van de bijstelling waarschijnlijk niet meer worden uitgevoerd in de komende jaren?
Zie het antwoord op vraag 12.
Welke invloed heeft het niet uitkeren van de bijstelling op de bestaande en toekomstige arbeidsvoorwaarden van de onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Geen. De arbeidsvoorwaarden liggen vast in CAO’s. Deze worden niet opengebroken met het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling.
In welke mate heeft deze additionele dekking van 69 miljoen euro structureel invloed op het wel of niet sluiten van gevangenissen?
De aanvullende dekking van structureel € 69 mln. wordt met name ingezet om het aantal extramurale plaatsen (elektronische detentie) te verlagen. Deze verlaging heeft tot gevolg dat het benodigd aantal intramurale plaatsen hoger wordt en per saldo minder inrichtingen worden gesloten.
Betekent deze additionele dekking van 69 miljoen euro structureel mogelijkerwijs ook een verlaging van de benodigde kasschuif op het vastgoed DJI?
Ja, het lager aantal sluitingen heeft namelijk naar verwachting tot gevolg dat kosten ten aanzien van het vastgoed lager zullen uitvallen.
In verband met het aangekondigde debat met de Kamer over de herziening van het Masterplan, kunt u deze vragen uiterlijk op 19 juni 2013 beantwoorden?
Ja.
De op 11 juni 2013 aangenomen resolutie over sociale huisvesting in de EU |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de resolutie over sociale huisvesting in de Europese Unie die het Europees Parlement op 11 juni 2013 aannam, waarin wordt benadrukt dat overheden vrij zijn de doelgroep van sociale huisvesting vast te stellen en Europees mededingingsbeleid in geen geval mag worden gebruikt als instrument om diensten van algemeen economisch belang te ondermijnen?1
Ik heb kennis genomen van de resolutie.
Deelt u de zorgen over het feit dat door de geldende inkomensgrens voor sociale huisvesting van 34.229 euro, huishoudens met een inkomen net daarboven in veel gemeenten nog steeds moeilijk aan betaalbare woonruimte kunnen komen, ondanks de 10% toewijzingsruimte aan huishoudens met een inkomen tot maximaal 38.000 euro?
Vorig jaar heeft het Planbureau voor de Leefomgeving een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de staatssteunregeling voor de middeninkomensgroepen op de woningmarkt. In mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Voortman2 over deze studie en de brief van mijn ambtsvoorganger over dat onderzoek heb ik toen aangegeven:
«(...) Zoals ook in de brief van minister Spies aan de Tweede Kamer (TK 32 847, nr. 34) is aangegeven is de wachttijd voor huishoudens met een inkomen onder de € 34.000,– echter met 20% gedaald. Huishoudens die op de sociale huursector zijn aangewezen komen dus eerder in aanmerking voor een sociale huurwoning. Voor huishoudens met een inkomen tussen de € 33.000,– en € 38.000,– neemt die toe van 2,1 naar 3,2 jaar, voor huishoudens met een inkomen tussen € 38.000,– en € 43.000,– van 2,0 naar 2,7 jaar (...)»
De wachttijd voor hogere inkomens neemt dus weliswaar toe maar hogere inkomens hebben nog steeds toegang tot de sociale huursector. Voor huishoudens die op de sociale huursector zijn aangewezen neemt de wachttijd juist af.
Deelt u de inschatting dat Nederland zelf kan besluiten tot meer flexibiliteit in het toewijzen van sociale huurwoningen aan middeninkomens en dat het besluit van de Europese Commissie van 2009 onnodig gedetailleerde afspraken maakt over de doelgroep van de Nederlandse sociale woningmarkt?
In eerdergenoemde antwoorden op Kamervragen heb ik aangegeven dat het de lidstaten vrij staat om binnen de Europese mededingingsregels de eigen grenzen te bepalen. Specifiek is het volgende aangegeven:
«(...) Woningcorporaties zijn belast met openbare dienstverlening (de zogenoemde dienst van algemeen economisch belang (DAEB)) op het terrein van de sociale huisvesting. De inrichting en afbakening van een dergelijke dienst behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de nationale overheid maar dat neemt niet weg dat de EC heeft getoetst of de gekozen grenzen in overeenstemming zijn met de mededingingsregels. Het kader daarvoor vormde de zogenoemde vrijstellingsbeschikking van de EC. Daarin is opgenomen dat staatssteun uitsluitend kan worden ingezet voor achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen welke, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden.
Ik deel derhalve uw conclusie dat Nederland zelf kan besluiten tot de inrichting van het stelsel. Dit sluit ook aan bij de intenties zoals deze zijn vastgelegd in de resolutie van het Europees Parlement. Ik vind echter niet dat de Europese Commissie in 2009 onnodig gedetailleerde afspraken heeft gemaakt over de doelgroep van de Nederlandse sociale huurwoningmarkt en acht de destijds gemaakte afspraken goed werkbaar.
Bent u bereid om, in het licht van de steun die het Europees Parlement daarvoor geeft, met de Europese Commissie te overleggen over het verruimen van de doelgroep voor sociale woningbouw? Zo nee, waarom niet?
De toenmalig minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in haar brief van 30 oktober 2012 (TK 29 453, 277) verslag gedaan van haar verkenning bij de Europese Commissie (EC) om te komen tot een aanpassing van de inkomensgrens. Ik acht het niet noodzakelijk daarover opnieuw met de EC te overleggen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, leidt de inkomensgrens ertoe dat de wachttijd voor sociale huurwoningen voor huishoudens die tot de doelgroep behoren is afgenomen.
De benodigde aanpassingen in de wetgeving als gevolg van het besluit van de Europese Commissie van 15 december 2009 zijn vastgelegd in een tijdelijke regeling3 en worden verder op wetsniveau vormgegeven door middel van het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (wetsvoorstel 32 769).
De anti-homowet in Rusland |
|
Pia Dijkstra (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de anti-homowet vrijwel unaniem door de Doema in Rusland is aangenomen?1
Ja. Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen door de Russische Federatieraad en ondertekend door de President kunnen er administratieve boetes worden opgelegd voor «propaganda van niet-traditionele seksuele relaties onder minderjarigen».
Hoe beoordeelt u de veiligheid van LHBT's (Lesbisch, Homo-, Bi- en Transseksueel) in Rusland na deze ontwikkeling en van de NGO’s die zich hard maken voor de rechten van LHBT’s in Rusland? Kunt u bij dit laatste ook ingaan op de zogenaamde «foreign agents» wetgeving, en de effecten hiervan op deze organisaties?
Ik heb in gesprekken met mijn collega Lavrov aangegeven dat ik mij zorgen maak over de signaalwerking van deze wetgeving. Ook al wijst de Russische regering iedere vorm van discriminatie af, implementatie van deze wetgeving zal de bestaande stigmatisering van LHBT-personen vergroten en personen en organisaties met homofobe sentimenten sterken in hun overtuiging. Dit kan een negatief effect hebben op de veiligheid van LHBT personen en NGO’s die in het openbaar opkomen voor hun rechten en/of blijk geven van hun seksuele voorkeur.
De implementatie van de wetgeving die Russische NGO’s (die financiering uit het buitenland ontvangen en die zich richten op politieke thema’s) verplicht zich als «foreign agent» te registreren heeft inmiddels geleid tot een aantal rechtszaken, inclusief tegen de LHBT-NGO’s «Bok-o-Bok (Zij aan Zij)» en «Coming Out». Deze eerstgenoemde NGO is inmiddels veroordeeld tot een boete en ook loopt er een administratieve zaak tegen de directeur van de NGO.
Zal u de komende periode arrestaties en/of gerechtelijke procedures gaan monitoren en zo ja hoe?
Ja. Het voornemen is om de rechtszaken tegen NGO’s n.a.v. de «foreign agent»-wetgeving te (blijven) volgen in EU-verband, indien de betreffende NGO dit wenst. Hiervoor is in EU-verband een rooster opgesteld, waarbij wordt getracht de monitoring te laten doen door lidstaten die niet zelf donor zijn van de betreffende NGO (om te benadrukken dat de zorgen over deze wet EU-breed leven).
Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van een strategische aanpak van de mensenrechtensituatie in Rusland op Europees niveau?
Er is een EU-mensenrechtenstrategie die jaarlijks wordt geactualiseerd. Ook wordt twee keer per jaar een EU-rapportage geschreven over de actuele ontwikkelingen op mensenrechtengebied in Rusland ter voorbereiding van de EU-Rusland Mensenrechtenconsultaties, recentelijk op 17 mei in Brussel. De resultaten van deze consultaties worden meegenomen door de EU tijdens de EU-Rusland Top, recentelijk 3-4 juni in Yekaterinburg. In goed overleg met de EU-Lidstaten worden tijdens de Mensenrechtenconsultaties de verschillende onderwerpen opgebracht, waaronder de NGO-wetgeving en de LHBT-wetgeving. In Moskou is er regelmatig overleg tussen de EU-delegatie en vertegenwoordigingen van EU-Lidstaten over de ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechten in Rusland, inclusief afstemming tussen EU-lidstaten die het maatschappelijk middenveld in Rusland financieel steunen.
Welke specifieke stappen heeft u tot op heden genomen om het belang van gelijke behandeling van LHBT’s in Rusland onder de aandacht te brengen?
Zowel voorafgaand aan, als tijdens mijn bezoek aan Moskou op 26 februari jl. heb ik publiekelijk aangegeven dat discriminatie van LHBT-personen onaanvaardbaar is. De rechten van LHBT-personen zijn mensenrechten. Rusland moet zich aan zijn internationale verplichtingen houden. Ik heb daarbij het Russische parlement opgeroepen de wet niet aan te nemen. Vervolgens heeft premier Rutte de Nederlandse zorgen overgebracht aan president Poetin, zowel tijdens diens bezoek aan Nederland op 8 april jl. als tijdens hun gesprek en marge van het St. Petersburg International Economic Forum op 20 juni jl. in St. Petersburg.
Welke gevolgen heeft de aangenomen anti-homowet voor de resterende activiteiten tijdens het Nederland-Rusland jaar?
Zoals bij de beantwoording van uw vragen van 28 januari van dit jaar is aangegeven, besteed het kabinet in het Nederland-Ruslandjaar ook nadrukkelijk aandacht aan zowel politieke als maatschappelijke onderwerpen. Nederland vindt een dialoog met Rusland belangrijk en beschouwt het bilaterale jaar als een mogelijkheid voor een intensivering hiervan. De bevordering van LHBT-rechten is daarbij een van de onderwerpen die in het bilaterale jaar (net als in voorafgaande jaren) op Nederlandse steun kan blijven rekenen.
Bent u bereid de Russische ambassadeur aan te spreken op de recente ontwikkelingen?
Vanuit het kabinet wordt bij iedere gelegenheid met de Russische autoriteiten gesproken over de Nederlandse zorgen over de ontwikkelingen in Rusland op het gebied van maatschappelijk middenveld en democratie. In de contacten tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Russische ambassade komen deze zorgen eveneens uitvoerig aan bod.