De kunstroof in Rotterdam |
|
Vera Bergkamp (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zeven topschilderijen gestolen uit de Kunsthal»?1
Ik betreur het zeer dat deze schilderijen gestolen zijn uit de Kunsthal.
Wat vindt u van de opmerking van de geciteerde beveiligingsexpert dat één beveiligingsschil te weinig is bij een dergelijke grootse collectie?
De beveiliging komt tot stand in overleg tussen de beveiligingsexperts van het museum en de verzekeringsmaatschappij. Ik heb daar geen oordeel over.
Herinnert u zich de antwoorden van uw voorganger op eerdere vragen waarin hij stelde dat drie fte bij de Unit Criminaliteit van de dienst Internationale Politie-informatie (IPOL) voldoende was voor een effectieve bestrijding van kunstroof en dat een aparte unit niet nodig was?2 Bent u die mening ook toegedaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vooreerst hecht ik eraan te benadrukken dat de daadwerkelijke opsporing van gestolen voorwerpen en daarmee ook die van kunst en antiek, primair een taak is van de regiokorpsen en dat de dienst IPOL daar met expertise en intelligence ondersteuning aan verleent.
Binnen de unit Criminaliteit van de dienst IPOL van het KLPD is als herkenbare eenheid de Groep Kunst- en Antiekcriminaliteit ingericht. Deze Groep verzamelt informatie en analyseert incidenten met betrekking tot kunstcriminaliteit, zowel nationaal als internationaal.
Voorts coördineert de Groep alle informatieverzoeken m.b.t. kunstcriminaliteit en adviseert de regionale politie bij de opsporing van kunstcriminaliteit. Tot slot draagt de groep zorg voor signalering van in Nederland gestolen kunst, antiek of cultuurgoederen, zowel nationaal als internationaal in de Interpol database voor Stolen Works of Art.
In eerste aanleg waren voor deze activiteiten drie fte voldoende. De toenemende bekendheid van de Groep binnen de Nederlandse politie heeft er echter toe geleid dat het aantal meldingen van incidenten en verzoeken om informatie sterk is gestegen ten opzichte van 2009. Om die reden is de sterkte van de Groep Kunst- en Antiekcriminaliteit begin 2012 met één fte uitgebreid tot vier fte.
Hoe functioneert de in 2009 opgerichte database voor gestolen kunst? Deelt u de mening dat voor een effectieve aanpak van kunstroof meer inzet nodig is rondom de database? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De in 2009 opgerichte database voor gestolen kunst, EDISON Kunst en Antiek, wordt gebruikt voor de afzonderlijke registratie van in Nederland gestolen kunst, antiek en cultuurgoederen. Sinds 2009 zijn ongeveer 1 700 in Nederland gestolen voorwerpen in EDISON K&A opgenomen. Deze database dient ter ondersteuning van de coördinatie voor de (inter)nationale registratie en opsporing van de in Nederland gestolen kunstvoorwerpen en het verzamelen van de benodigde statistische gegevens. De informatie wordt aangeboden aan Interpol met het verzoek deze voorwerpen op te nemen in de Interpol Database on Stolen Works of Art die voor het publiek, om niet, te raadplegen is en die een kleine 40 000 voorwerpen bevat.
Hoe verloopt het instellen van regionale contactpersonen op het terrein van kunst en antiek binnen de nationale politie, zoals door u aangekondigd?
Meer inzet specifiek gericht op de nationale database acht ik niet zinvol. Bij vraag 4 heb ik reeds uitgelegd dat alle in Nederland gestolen kunst, antiek en cultuurgoederen opgenomen worden in deze database alsmede in de database van Interpol. Op deze wijze kan zowel de politie, de burger als de handel kosteloos toegang krijgen tot relevante informatie op dit terrein.
Misbruik van de visavrijstelling voor inwoners van Balkan-landen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Leers |
|
Kent u het artikel «Germany and France demand reintroduction of Balkan visas»1 en het artikel «Snel noodrem voor visa»?2
Ja.
Hoeveel asielverzoeken uit Balkanlanden heeft Nederland ontvangen sinds de invoering van het visavrije regime? Kunt u dit per land uitsplitsen? Hoeveel verzoeken werden in de andere Europese lidstaten ontvangen?
Nadat de Westelijke Balkanlanden3 in 2009 en 2010 visumvrij zijn gesteld voor de EU, heeft een aantal lidstaten te maken gehad met een aanzienlijke groei van asielverzoeken uit de regio. Duitsland en Zweden, die volgens de cijfers van UNHCR, na de visumliberalisatie, jaarlijks enkele duizenden asielaanvragen uit deze landen hebben ontvangen, blijven de meest favoriete bestemmingslanden. Daarnaast hebben ook België, Luxemburg en Zwitserland te maken met toegenomen aantallen asielzoekers.
Nederland heeft, in vergelijking tot de hierboven genoemde bestemmingslanden, minder asielaanvragen uit de Westelijke Balkan ontvangen. De reden hiervan ligt in de relatief snelle asielprocedures in Nederland (bijna 60% wordt beslist in 8 dagen), waardoor het voor indieners van aanvragen die niet voldoen aan de criteria voor bescherming minder interessant is om hier asiel aan te vragen.
Hieronder staan de aantallen per jaar en per land.
2009
2010
2011
Albanië
20
20
30
Bosnië
20
10
30
Macedonië
10
390
270
Montenegro
<5
<5
0
Servië
60
60
110
Voor 2012 heb ik de gevraagde gegevens per land niet beschikbaar. Dit hangt samen met de gefaseerde invoering van het nieuwe systeem van de IND, INDiGO, waardoor deze gegevens tijdelijk niet beschikbaar zijn.4
Is het waar dat een groot deel van deze asielzoekers in feite economische migranten zijn, die asiel aanvragen vanwege het gebrek aan goede gezondheidszorg, werkloosheid en gebrek aan goed onderwijs in het land van herkomst?3
Mede uit rapportages van de Europese Commissie blijkt dat de asielaanvragen die de onderdanen van de Westelijke Balkanlanden in de EU-lidstaten indienen, overwegend niet voldoen aan de geldende criteria en daarom niet worden gehonoreerd. Dit geldt ook voor Nederland. In de voortgangsrapportage6 van de Commissie wordt er tevens op gewezen dat de voornaamste redenen voor vertrek uit de regio economisch van aard zijn.
Hoeveel van deze verzoeken vallen volgens u onder misbruik van de visumvrijstelling?
Het aantal asielverzoeken waarbij sprake is geweest van misbruik van de visumvrijstelling is niet bekend. Wel constateert de Europese Commissie in haar voortgangsrapportage dat het percentage asielaanvragen uit de Westelijke Balkan dat wordt ingewilligd, erg laag is. Dit geldt ook voor de in Nederland ingediende asielaanvragen. Hiervan is in 2010 en 2011 slechts tussen de nul en twee procent ingewilligd.
Hoeveel van deze asielzoekers gaan na afwijzing van het asielverzoek in Nederland de illegaliteit in?
Mede gezien de hoge terugkeercijfers zijn er geen signalen die erop wijzen dat deze vreemdelingen na afwijzing van hun asielverzoek de illegaliteit opzoeken.
Staat u open voor het voorstel van de Servische premier Dacic om te kijken naar mogelijkheden om dit probleem op te lossen anders dan door het schrappen van visavrij personenverkeer? Wat zouden deze alternatieven volgens u kunnen zijn?
De afschaffing van de visumplicht was gebaseerd op het oordeel van de Commissie dat de betreffende landen voldeden aan de benchmarks voor visumliberalisatie. Om te borgen dat landen waarvoor de visumplicht wordt afgeschaft ook blijvend aan die benchmarks voldoen en om ongewenste gevolgen van de afschaffing van de visumplicht te kunnen bestrijden, heeft de Commissie op initiatief van Nederland twee toezeggingen gedaan. Allereerst zal de verdere voortgang worden gemonitord en daarnaast wordt een noodremprocedure in het leven geroepen die het in bepaalde gevallen mogelijk maakt visumliberalisatie alsnog op te schorten.
Het afschaffen van visumliberalisatie voor de landen van de Westelijke Balkan is momenteel (nog) niet aan de orde. In een brief die zes lidstaten, waaronder Nederland, aan de Commissie en het voorzitterschap hebben gericht, wordt aandacht gevraagd voor het probleem dat een aantal lidstaten heeft met de hoge asielinstroom vanuit de regio. Ook wordt de Commissie verzocht om maatregelen te nemen tegen derdelanders die misbruik maken van de visumliberalisatie door ongegronde asielaanvragen in te dienen in de lidstaten. Ten slotte wordt in de brief het voorzitterschap opgeroepen zich in te spannen om de onderhandelingen over wijziging van Verordening 539/2001, waar de noodremprocedure onderdeel van is, zo spoedig mogelijk af te ronden.
Het gebrek aan voortgang van meer vrouwen in topfuncties |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook bij de overheid weinig vrouwen in topposities»?1
Ik heb kennisgenomen van genoemd artikel.
Hoe beoordeelt u de stagnatie in de opmars van vrouwen aan de top van het openbaar bestuur in de afgelopen kabinetsperiode en welke verklaring heeft u hiervoor?
De laatste jaren is inderdaad sprake van een beperkte groei van het percentage vrouwen bij overheidsmanagers. In 2008 ging het bij de rijksoverheid om 20%, in 2009 24,9%, in 2010 25,9%, in 2011 25,7% en per september 2012 25,9% (cijfers Algemene Bestuursdienst). Een belangrijke rol spelen de bezuinigingen en krimp binnen het Rijk. Deze hebben geleid tot een beperkte instroom. Het gaat om 67 ABD benoemingen in 2011, waarbij 47 managers al een ABD-functie bekleedden.
Vindt u dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft en actief beleid moet voeren om een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen in de top van het openbaar bestuur te bewerkstelligen? Zo ja, op welke wijze zou, volgens u, een actieve voorbeeldrol van de overheid vorm moeten krijgen? Zo nee, waarom vindt u dat de overheid hier geen voorbeeldfunctie heeft?
Het huidig kabinetsbeleid gaat uit van zelfregulering, de stimulering van het charter Talent naar de Top, de corporate governance code en de invoering van het amendement Kalma per 1 januari aanstaande. Dit biedt volop mogelijkheden voor maatwerk per organisatie en past bij het uitgangspunt dat het bevorderen van meer vrouwen in de top primair de verantwoordelijkheid van de werkgever is.
Of en in hoeverre de overheid de komende jaren een voorbeeldfunctie moet hebben is een zaak voor het nieuwe kabinet.
Hoe beoordeelt u – in het licht van dit artikel – de matige resultaten en stagnatie zoals weergegeven in de monitor «Talent naar de Top 2011» van het Sociaal en Cultureel Planbureau?2
Bij het in ontvangst nemen van de monitor Talent naar de Top 2011 van het SCP/ Commissie Monitoring Talent naar de Top heb ik mijn zorgen uitgesproken over het tempo van vorderingen. Ook heb ik aangedrongen bij bedrijven/ondertekenaars op het aanscherpen van de ambitie en het tijdig anticiperen op de invoering van het amendement Kalma.
Hoe ziet u de rol van de overheid om de voortgang van de streefwaarde van 30% vrouwen in de top, zoals neergelegd in de motie van het lid Kalma c.s., in 2016 ook daadwerkelijk te kunnen behalen?3
De invulling van deze rol is een zaak voor het nieuwe kabinet.
Vrees voor onwerkbare situatie in Nieuwkoopse plassengebied door Natura 2000 |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Kent u het bericht «Regels niet te verkopen»?1
Ja.
Is het waar dat het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied beperkingen met zich meebrengt voor wat betreft het recreatief gebruik van de Nieuwkoopse plassen en beperkingen voor het wonen en werken in en rondom de Nieuwkoopse Plassen? Zo ja, kunt u aangeven om welke beperkingen het gaat? Zo nee, kunt u aantonen dat de aanwijzing van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied geen beperkingen met zich meebrengt?
Vanaf het moment dat een gebied op de Europese Communautaire Lijst wordt geplaatst, geldt dat de natuurwaarden in het gebied beschermd zijn en behouden moeten blijven. Deze bescherming wordt voor het gebied gespecificeerd door middel van instandhoudingsdoelstellingen in het (concept)aanwijzingsbesluit. Activiteiten die het bereiken van deze doelstellingen bemoeilijken, kunnen met beperkingen te maken krijgen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het uitbreiden van activiteiten zoals wegenaanleg en landbouw.
Is het waar dat agrarische bedrijven en andere ondernemers in de omgeving nu al te maken hebben met de beperkingen als gevolg van Natura 2000? Zo ja, kunt u aangeven om welke beperkingen het hier gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat ondernemers in en rondom het gebied zich moeten kunnen blijven ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen als blijkt dat ondernemers niet meer kunnen uitbreiden?
Ik deel met u de opvatting dat er rondom Natura 2000-gebieden, zoals de Nieuwkoopse Plassen, ruimte moet zijn voor ondernemers. In de beheerplanprocessen voor Natura 2000-gebieden is veel aandacht voor de verhouding ecologie en economie, mogelijke knelpunten en oplossingen.
Daarnaast wordt met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor Natura 2000-gebieden in het bijzonder voorzien in een integraal programma dat tot doel heeft om vastgelopen vergunningverlening weer vlot te trekken wat betreft het aspect stikstof. De PAS zal er met natuurherstelmaatregelen en stikstofemissiebeperkende maatregelen voor zorgen dat er in en rond de Natura 2000-gebieden weer ruimte komt voor economische ontwikkeling, terwijl tegelijkertijd wordt zeker gesteld dat de natuurkwaliteit in die gebieden behouden blijft of verbeterd wordt.
Om deze ontwikkeling ook daadwerkelijk mogelijk te maken is het van belang dat onderbouwd kan worden dat met deze maatregelen en het terugbrengen van de stikstofdepositie de natuurwaarden behouden worden en het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen mogelijk blijft. Dat behoud en waar nodig herstel was een tijd lang voor de Nieuwkoopse Plassen nog niet geborgd. Daarom is met het traject «PAS op de plaats» door de provincie Zuid-Holland, gebiedspartijen en deskundigen gezocht naar een oplossing, welke nu binnen bereik lijkt. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de conclusies van het rapport «Economische effecten categorie 2 aanduiding Natura 2000» uitgevoerd door onderzoeksbureau Panteia/EIM waarin wordt gesteld dat een definitieve aanwijzing van het gebied leidt tot een omzetverlies van € 5,6 miljard voor bedrijfsleven en een verlies van bijna 27 000 banen in een periode van vijf jaar tijd in Nieuwkoop? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?2
Nee, deze conclusie deel ik niet. Het rapport gaat er onterecht van uit dat alle bedrijven in een straal van 10 km om het gebied zodanig getroffen worden door de aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied dat er geen enkele ontwikkeling meer mogelijk is. Het merendeel van de bedrijven die door de onderzoekers zijn meegerekend zal geen belemmering ondervinden van Natura 2000-regelgeving.
Daarnaast gaan de onderzoekers er vanuit dat voor het gebied geen oplossing wordt gevonden voor het stikstofprobleem waardoor geen ontwikkelingsruimte beschikbaar zou komen. Zoals hierboven aangegeven heb ik er vertrouwen in dat deze oplossing er wel gaat komen.
Bent u bereid te wachten met het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen tot Natura 2000-gebied zolang niet bekend is welke beperkingen een definitieve aanwijzing met zich meebrengt voor ondernemers in en rondom het gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u verder ondernemen om de ontstane impasse in Nieuwkoop te doorbreken?
Zolang niet duidelijk is hoe de PAS uitwerkt voor dit gebied, zal ik nog niet overgaan tot het definitief aanwijzen van het gebied. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland komen binnenkort met een advies voor het gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck, wat betreft het definitief aanwijzen van het gebied in relatie tot het beheerplan en de PAS.
Wat was er eerder, de Nieuwkoopse Plassen als woon-, werk- en recreatiegebied of de Natura 2000-regelgeving?
De bijzondere natuur in dit gebied maakt dit een plezierige woon-, werk- en recreatiegebied. Om dit ook voor de toekomst te behouden is het beschermen van de aanwezige natuur essentieel.
Nieuwe besmettingen Q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Melkgeitenbedrijf opnieuw besmet met Q-koorts»?1
Kunt u aangeven hoe het kan dat een bedrijf waar alle geiten zijn gevaccineerd tegen Q-koorts toch weer besmet raakt? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of er sprake is geweest van een onzorgvuldige controle van tankmelk, waardoor het bedrijf eerder onterecht Q-koortsvrij is verklaard en daarom nu weer te maken heeft met een besmetting? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor deze onzorgvuldige controle en wat gaat u doen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt? Zo nee, wat is de oorzaak van deze nieuwe besmetting?
Deelt u de mening dat de besmetting van dit bedrijf en mogelijke andere besmettingen een gevaar vormen voor de volksgezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de risico’s voor de volksgezondheid te beperken? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om verdere besmettingen op andere bedrijven te voorkomen?
Het bericht ‘Treinkaartjes naar België fors duurder’ en de hoge tarieven op de Hanzelijn |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Treinkaartjes naar België fors duurder»1 en met de prijs die gaat gelden op de Hanzelijn?2
Ja.
De prijzen die op 16 oktober 2012 getoond werden in de NS-reisplanner waren voor het traject Zwolle-Lelystad nog via de Veluwelijn berekend, dus via een flinke omweg met veel extra tariefkilometers. Daardoor zijn de weergegeven tarieven niet juist. Per medio november geeft de NS-reisplanner de juiste prijzen op basis van de nieuwe route via de Hanzelijn. Per medio december vermeldt de reisplanner ook de juiste prijzen per januari 2013.
Deelt u de mening dat het hier erg hoge prijzen betreft? Zo neen, waarom niet?
Voor de Hanzelijn deel ik de mening dat de aangehaalde tarieven hoog zijn. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik echter duidelijk gemaakt dat de tarieven voor de Hanzelijn zoals die op dit moment in de NS-reisplanner staan niet kloppen. De prijzen die gaan gelden voor de Hanzelijn zullen worden gebaseerd op het juiste aantal tariefkilometers en dus in lijn liggen met de overige NS-prijzen. De prijzen per tariefkilometer zijn namelijk op het hele net gelijk.
Voor de Fyra deel ik de mening zoals geformuleerd in de vraag niet. Zoals bekend zijn NS Hispeed en NMBS vrij in het bepalen van de tarieven voor deze internationale treindienst. De prijs van internationale tickets varieert, maar gemiddeld zullen tarieven voor de Fyra hoger zijn dan die voor de Beneluxtrein. NS Hispeed heeft mij laten weten dat de precieze prijs die de reiziger betaalt, net als in de luchtvaart, wordt bepaald door het moment van boeken, het reistijdstip en de mate van gewenste flexibiliteit bij omboeken. Ik vind het gerechtvaardigd dat reizigers voor een sneller en beter product een hogere prijs betalen.
Wat is de reden voor het feit dat de prijs op het traject Lelystad–Zwolle zoveel hoger is dan het landelijk trajectgemiddelde?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de reden voor het feit dat de prijs op het traject Amsterdam–Brussel met 35% is verhoogd?
Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 2 zijn de tarieven voor de Fyra niet vast maar variabel. Het is dus niet mogelijk om te stellen dat de prijs met 35% is verhoogd. Maar NS Hispeed heeft de nieuwe Fyra-prijzen inderdaad hoger vastgesteld dan de huidige Benelux-tarieven. De reden hiervoor is het gebruik van de hogesnelheidslijn op deze verbinding, waardoor de reistijd aanzienlijk korter wordt. NS Hispeed en NMBS hebben gezamenlijk bewust gekozen voor marktprijzen voor Fyra. Tegelijk hebben ze de prijzen voor Fyra naar Brussel lager vastgesteld dan de prijzen van Thalys. Met bovendien voldoende beschikbaarheid van het laagste tarief, zo meldt NS Hispeed. Op die manier wil men een deel van de klanten die men indertijd verloren heeft aan Thalys weer terugwinnen.
Denkt u dat de genoemde prijzen reizigers zullen prikkelen om van deze verbindingen gebruik te maken? Zo ja, waar ligt volgens de NS het punt waarop reizigers afhaken in verband met te dure treinkaartjes?
Ik denk dat elke prijs voor sommige reizigers reden zal zijn om niet of op een andere manier te reizen. Er zullen ook reizigers zijn die de huidige tarieven van de Beneluxtrein te hoog vinden. NS Hispeed kan dus niet één punt noemen waarop reizigers afhaken.
NS Hispeed en NMBS hebben uitgebreid onderzoek laten doen naar de prijselasticiteit van de markt waarop de Fyra Amsterdam-Brussel gaat opereren. Dat onderzoek had ook betrekking op tarieven en tariefsoorten. Gebaseerd op het onderzoek is het geheel aan tarieven en tariefsoorten ontstaan dat klaarstaat voor de start van de Fyra Amsterdam-Brussel. Dit is afgestemd op ingroei in de markt en op het behalen van een bepaalde bezetting per trein. NS Hispeed stelt dat het voor het bedrijf financieel aantrekkelijk is om de aangekondigde tarieven te hanteren. Hiermee is er voor ieder klantsegment een breed tarieven- en prijsaanbod en kan de vervoerder beter sturen op de bezetting en daardoor een beter resultaat behalen.
NS Hispeed en NMBS verwachten met de Fyra-tarieven een aantrekkelijk aanbod aan hun klanten te doen. Na de start van de Fyra Amsterdam-Brussel zal daadwerkelijk blijken wat de reactie van de reizigers is. NS Hispeed kan meteen inspringen en bijsturen als de realiteit andere zaken laat zien dan het marktonderzoek.
Vrijheidsbeperking |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Martijn van Dam (PvdA), Marianne Thieme (PvdD), Bram van Ojik (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht van 10 oktober 2012 op de website van Defence for Children: «Rechter voorkomt nodeloze verhuizing. Vrijheidsbeperking asielzoekersgezin mag alleen in uitzonderlijke gevallen»1 over de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 oktober 2012?2
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2012. Naar aanleiding van uw vraag heb ik kennis genomen van het nieuwsbericht op de website van Defence for Children.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat, net zoals bij vrijheidsberoving, ook bij vrijheidsbeperking een individuele belangenafweging nodig is om vast te stellen of er niet met een lichter middel kan worden volstaan? Deelt u de mening dat deze uitspraak het pleidooi onderschrijft om uitgeprocedeerde asielzoekers met kinderen, en in het bijzonder wanneer er geen onderbouwd risico op onttrekking is, vaker en langer de gelegenheid te geven om vanuit een vertrouwde omgeving te werken aan terugkeer naar, indien dat is aangewezen, het land van herkomst?
In deze individuele zaak is door de rechter geconcludeerd dat onvoldoende was gemotiveerd waarom een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek in een individuele zaak. Hier kunnen dan ook alleen maar conclusies aan worden verbonden voor deze specifieke zaak. De uitspraak bevat geen aanknopingspunten om in algemene zin te concluderen dat uitgeprocedeerde gezinnen met kinderen vaker en langer vanuit een vertrouwde omgeving, bijvoorbeeld het asielzoekerscentrum waar ze verbleven tijdens de asielprocedure, aan terugkeer zouden moeten kunnen werken.
Bent u bereid om met onmiddellijke ingang in ieder geval de verhuizing naar gezinslocaties van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland zijn met onmiddellijke ingang te stoppen omdat het doel van het werken aan uitzetting nu niet aan de orde is?3
Bij brief van 25 september jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1577) heb ik uw Kamer laten weten, dat het kabinet oog heeft voor de gewijzigde politieke verhoudingen, en dat ik in dat licht met de grootst mogelijke zorgvuldigheid, hangende het proces van de formatie, uitvoering geef aan het beleid. Dat geldt ook voor eventuele overplaatsingen van gezinnen, die vallen onder de reikwijdte van de motie.
Heeft u kennisgenomen van de bevestiging van de Hoge Raad van 21 september 2012 van de eerder gedane uitspraak door het Gerechtshof Den Haag over het op straat zetten van uitgeprocedeerde asielzoekergezinnen met minderjarige kinderen?4 Deelt u de mening dat het uitvoeren van een rechterlijke uitspraak die de staat dwingt tot het nemen van verantwoordelijkheid voor dakloze minderjarigen zich niet goed verhoudt tot uw brief aan de Tweede kamer van 18 januari 2011, waarin u aangeeft dat u naar aanleiding van de uitspraak voortaan opvang aan in dit kader opgevangen gezinnen zult verlenen aan de hand van een vrijheidsbeperkende maatregel?5
Ik heb kennisgenomen van het arrest van Hoge Raad van 21 september 2012. De door u gesuggereerde spanning tussen het bieden van onderdak en het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel aan gezinnen met kinderen als gevolg van dit arrest van de Hoge Raad herken ik niet.
Het arrest van de Hoge Raad ziet op een verplichting van de Staat om de belangen van het kind te beschermen en daartoe desnoods maatregelen te nemen, indien de ouders hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nemen. Behoudens de opmerking dat het opvang- en verzorgingsniveau kan worden afgestemd op de tijdelijkheid van het verblijf dat in het teken staat van het daadwerkelijk vertrek uit Nederland, spreekt de Hoge Raad zich niet uit over de wijze waarop deze verplichting moet worden vormgegeven. Daarnaast dient het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel een ander doel. Het doel van de toepassing van deze maatregel is handhaving van de openbare orde en het beschikbaar houden van de vreemdeling met het oog vertrek. De afweging of de openbare orde de toepassing van de maatregel vordert wordt steeds individueel gemaakt. De vrijheidsbeperkende maatregel is dus niet bedoeld om onderdak te bieden, maar in de praktijk zal het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel wel vaak gekoppeld zijn aan onderdak om de maatregel vorm te geven.
Tekort aan medicijnen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook geschrokken van de berichten dat medicatie bij behandeling tegen kanker en psychosen niet altijd voorradig zijn?1
Het bericht kwam voor mij niet onverwacht, omdat het al enige tijd bekend is dat zich problemen voordoen met de levering van bepaalde medicijnen. Een voorbeeld hiervan is Semap (Penfluridol).
Wat hebben behandelaren en apothekers in deze gevallen voor hun patiënten gedaan als alternatief?
Behandelaren kunnen alternatieve farmocotherapiën aanbieden. Op de website www.Farmanco.nl worden de niet-beschikbaarheid van geneesmiddelen en de oorzaken daarvan dagelijks bijgehouden. Ook geeft de website informatie over de verwachte datum van beschikbaarheid, de farmaceutische substitutie en de farmacotherapeutische alternatieven.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft ten aanzien van het tekort aan Semap op 4 juni jl. een advies opgenomen op haar website. Ik ga ervan uit dat behandelaars en apotheken dit advies hebben gevolgd.
Is bij u bekend aan welke medicijnen er nog meer tekort is en wat er in die gevallen gedaan is voor patiënten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn de cijfers in het artikel, namelijk 174 onverkrijgbare medicijnen in 2010 tegen 242 onverkrijgbare medicijnen in 2011, een totaal aantal of is dit een topje van de ijsberg?
De in het Volkskrantartikel genoemde cijfers zijn afkomstig uit de databank van Farmanco van de KNMP. Deze databank wordt gevuld aan de hand van meldingen van beschikbaarheidproblemen door apothekers, groothandels en leveranciers. In hoeverre deze meldingen een compleet beeld geven van alle problemen in de beschikbaarheid kan ik niet zeggen. Ik ga ervan uit dat er wellicht meer (tijdelijke) beschikbaarheidproblemen kunnen voorkomen, maar dat die niet een zodanige impact hebben dat zij worden gemeld.
Bent u bereid om samen met uw collegae in de EU een lijst met knelpunten op te stellen en een plan van aanpak om niet leveren van noodzakelijke medicatie te voorkomen en tegen te gaan?
De borging van de continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening heeft volop mijn aandacht. Om die reden heb ik begin dit jaar een projectgroep ingesteld, waarin ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het College ter Beoordeling van de Geneesmiddelen (CBG) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) participeren.
Deze projectgroep besteedt ook aandacht aan Europese aspecten, zowel wat betreft de oorzaken als de oplossingsmogelijkheden van leveringsproblemen met medicijnen. Eind 2012 ontvangt de Tweede Kamer een rapportage over de voorlopige bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de projectgroep. Ik wil daarop niet vooruit lopen.
Het bericht dat emissiearme vloeren van de RAV-lijst verdwijnen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Joop Atsma (CDA), Henk Bleker (CDA) |
|
Kent u het bericht «Emissiearme stalvloeren in de melkveehouderij dreigen van de Regeling Ammoniak en Veehouderij-lijst (RAV-lijst) te verdwijnen»?1
Ja.
Kent u het bericht «Ammoniak slot op melksector» waaruit naar voren komt dat de eerste meetresultaten van proefstallen wel een ammoniakreductie laten zien van 20–40%, maar dat door Mosquera et al. een hogere emissiewaarde per dier per jaar van 13–14 kg ammoniak wordt gemeten dan op de RAV-lijst?2 3
Ja.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de begrotingstaakstelling van 2012–2013 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu om het beheer van de RAV-lijst te privatiseren?
De problematiek van de stalvloeren in de melkveehouderij staat geheel los van het voornemen de beoordeling van stalsystemen in het kader van de Rav te privatiseren.
Deelt u de mening dat de oorzaak met name ligt in het ontbreken van metingen door enerzijds dure ingewikkelde metingen en anderzijds doordat soortgelijke vloeren worden ontwikkeld welke dezelfde systeemaanduiding krijgen op de RAV-lijst, maar waar enkel de eerste ontwikkelaar voor de meetkosten aan de lat staat? Welke acties onderneemt u?
Nee, ik deel deze mening niet. Niet het ontwikkelen van soortgelijke stalsystemen door anderen (hun registratie vervalt immers eveneens) zorgt voor stagnatie, maar juist dat het binnen de huidige systematiek van voorlopige emissiefactoren profijtelijk is om steeds nieuwe iets innovatievere systemen op de markt te brengen in plaats van het uitvoeren van de metingen. Desalniettemin, zal ik bezien of binnen het kader van de (uitvoering van de) Regeling ammoniak en veehouderij (hierna Rav) aanpassingen noodzakelijk zijn in verband met de problematiek rond metingen en de ontwikkeling van soortgelijke vloeren.
Is het waar dat veel emissiearme vloeren op 1 februari 2014 van de RAV-lijst dreigen te verdwijnen? Welke impact heeft dat op bedrijven die te maken hebben met het Actieplan ammoniak en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)?
Indien de emissiearme stalvloeren die in februari 2011 met een voorlopige emissiefactor in de bijlage bij de Rav zijn opgenomen, niet bemeten gaan worden, zullen deze in 2014 uit de bijlage bij de Rav worden verwijderd. Het meten van de proefstallen is immers een voorwaarde om voor een voorlopige emissiefactor in aanmerking te komen. Begin dit jaar zal ik fabrikanten wijzen op de gevolgen van het niet bemeten van hun systeem.
Ik ga er vanuit dat in 2014 in elk geval enkele emissiearme stalvloeren met een definitieve (gemeten) emissiefactor in de bijlage bij de Rav kunnen worden opgenomen (naast reeds bestaande) en dat er de daarop volgende jaren nog een aantal zullen bijkomen. Ik verwacht dat hiermee voldoende stalsystemen beschikbaar blijven voor de melkveehouderij om te voldoen aan de doelen van ammoniakuitstoot die in het kader van de PAS zijn gesteld.
Deze problematiek betreft alleen de melkrundveehouderij en heeft daarom geen gevolgen voor het Actieplan Ammoniak Veehouderij.
Welke activiteiten onderneemt u om voor 1 februari 2013 volop te gaan meten, zodat de systemen wel op de RAV-lijst kunnen blijven?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre denkt u dat het een oplossing kan zijn om de emissiefactor voor melkvee te actualiseren op basis van het rapport van Mosquera e.a.? Welke consequenties heeft dit voor het nationaal emissieplafond (NEC-plafond) en de doelstelling voor reductie van de ammoniakuitstoot van de rundveesector in het kader van de PAS?
De genoemde problematiek van het niet meten van stallen staat los van het al dan niet actualiseren van de emissiefactoren voor melkvee. Overigens ben ik van plan deze actualisatie door te voeren, maar daarvoor moet een geschikt moment worden gezocht omdat ook de maximale emissiewaarde voor melkveestallen in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij moet worden aangepast. De aanpassing van het Besluit is reeds aangekondigd in Kamerstukken II, 2011/12, 30 654, nr. 99 in het kader van de PAS. De beoogde ingangsdatum hiervoor is 1 januari 2014.
Aangezien de emissiefactoren nog niet zijn gewijzigd en de maximale emissiewaarden nog niet zijn vastgesteld, is het nog niet duidelijk wat het effect hiervan is op de berekende uitstoot van ammoniak in Nederland en dus op het al dan niet voldoen aan het nationale emissieplafond voor ammoniak.
Het definitieve PAS kent een monitoringsprogramma. Hierdoor kan tijdig ingespeeld worden op voortschrijdend wetenschappelijk inzicht.
Deelt u de mening dat er een duidelijk contrast is tussen stalemissies en mestaanwending? In hoeverre bent u bereid om ammoniakbeleid voor de melkveehouderij, waarin zowel stal- als aanwendemissies onderdeel uitmaken van een integrale bedrijfsvoering, in beleid te harmoniseren? In hoeverre kunnen ontwikkelingen zoals kringlooplandbouw hierin een rol spelen?
Nee, die mening deel ik niet. Zowel bij de exploitatie van stallen als bij de aanwending van mest is het verplicht emissiereducerende technieken toe te passen, gebaseerd op het principe van «beste beschikbare technieken». Dit is nodig om de doelen voor ammoniakemissiereductie te kunnen realiseren, mede tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Ten algemene ben ik voorstander van ontwikkelingen die de kringlooplandbouw bevorderen. Echter een systematiek die uitgaat van een integrale bedrijfsvoering of kringlooplandbouw zie ik niet als een alternatief maar mogelijk op termijn wel als een aanvulling op de toepassing van emissiereducerende technieken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg tussen u beiden, de sector en de minister van Financiën over de harmonisatie en vereenvoudiging van de (fiscale) regels, zoals aan de Kamer is toegezegd in december 2011?4 Welke ontwikkelingen zijn er op het vlak van het toen voorgestelde meetfonds? Is er wellicht via de PAS in 2013 budget te reserveren voor versnelde metingen van proefstallen en systemen in de tijdelijke RAV?
Wij hebben dit verzoek inmiddels opgepakt en geven er de voorkeur aan om hierbij aan te sluiten bij lopende trajecten. Dit zijn het privatiseren van de beoordeling van stalsystemen door IenM en de toegezegde brief over het subsidie-instrumentarium van EZ.
Het ministerie van EZ zal daarnaast in het kader van de PAS in de jaren 2013 en 2014 het meten van de effecten van het toepassen van (integraal duurzame) stallen en van voer- en managementmaatregelen subsidiëren door het openstellen van een aangepaste versie van de Regeling LNV-subsidies – module «Onderzoek uitstoot integraal duurzame stallen».
De uitwisseling van gegevens van veroordeelde artsen tussen Nederland en België |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de opmerking van een inspecteur voor de gezondheidszorg dat er sprake is van enige uitwisseling van strafmaatregelen tegen artsen die door het Tuchtcollege zijn veroordeeld?1
Die uitspraak kan ik onderschrijven. Naast mijn inspanningen om de verbetering van de uitwisseling en transparantie over beroepsbeoefenaren met een bevoegdheidsbeperking op Europees niveau aan te pakken in het kader van de EG richtlijn erkenning beroepskwalificaties, zijn mijn ambtenaren op dit moment over dit onderwerp in gesprek met Zweden, het Verenigd Koninkrijk en de buurlanden België (Vlaanderen) en op Länder niveau met Duitsland. Doel van deze gesprekken is om verdergaande afspraken te maken -dan mogelijk is op Europees niveau- over uitwisseling en transparantie van straf – en tuchtrechtelijke gegevens van onbevoegde beroepsbeoefenaren.
De Belgische autoriteiten ondersteunen mijn wens dat bevoegde autoriteiten informatie uit moeten wisselen over straf- en tuchtrechtmaatregelen ter verifiëring of zorgverleners in België respectievelijk in Nederland aan de slag kunnen. Een stap verder is het wederzijds erkennen van de straf- en tuchtmaatregelen. In Nederland is op grond van de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg een in het buitenland opgelegde bevoegdheidsbeperking een reden voor weigering voor inschrijving in het BIG-register. Een onbevoegde Belgische arts kan in Nederland dan ook niet zijn praktijk voortzetten. Dat is niet in alle landen het geval. Met België wil ik over het overnemen van de tucht – en strafmaatregelen van zorgverleners duidelijke afspraken maken, zodat situaties als beschreven in uw bijgevoegde krantenartikel tot een minimum beperkt blijven.
Welke afspraken heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg gemaakt met de Belgische gezondheidsinspectie met betrekking tot gegevensuitwisseling als het gaat om artsen of andere hulpverleners die ernstige fouten hebben gemaakt?
Op basis van en in overeenstemming met de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde Europese regelgeving, wisselt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezichtgegevens uit met haar collega inspecties in Europa, zo ook met de Belgische gezondheidsinspectie. Zoals gezegd zou Nederland graag verdere stappen zetten en zijn we daarover in overleg.
Een overzicht van opgelegde maatregelen door een tuchtcollege voor de gezondheidszorg of door het College van Medisch Toezicht, en van doorhalingen op grond van een bevoegdheidsbeperking opgelegd door een rechter in het buitenland is via het BIG-register (www.bigregister.nl) in Nederland openbaar en daarmee voor een ieder inzichtelijk.
Van de door een tuchtcollege voor de gezondheidszorg opgelegde maatregelen wordt (behoudens de waarschuwing) een aantekening gemaakt in het BIG-register en vindt een openbare kennisgeving plaats. Dit geldt ook voor bevelen van de IGZ (op grond van de Wet BIG) die een beroepsbeperkende maatregel inhouden.
Mocht het tot een ernstige maatregel komen in dit concrete geval, kan er dan van worden uitgegaan dat dit gemeld wordt aan de Belgische gezondheidsinspectie, zodat zij zich ten volle van haar toezichtstaak kan kwijten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke informatie van disfunctionerende hulpverleners van België ontvangt de Nederlandse Inspectie van de Belgische gezondheidsinspectie? Welke afspraken bestaan er in dat kader?
Zie antwoord vraag 2.
Cookies op de websites van de Publieke Omroep (NPO) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (CDA), Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitvoering van de zogenaamde cookie-wet op de websites van de publieke omroep (NPO), zoals bijvoorbeeld op 3FM en Uitzending Gemist?
Ja.
Is het waar dat de reactie van de NPO (op de berichten over het cookie-beleid zoals bijvoorbeeld op nu.nl) dat ze «gebruikersstatistieken nu eenmaal moeten rapporteren naar OCW» enkel een argument biedt om analytics cookies als voorwaarde aan gebruikers te stellen, maar dat dit argument niet op gaat voor tracking cookies die voor hele andere doeleinden gebruikt worden?
Het is juist dat de NPO voor het optimaal uitoefenen van zijn mediawettelijke taak functionele en analytische cookies nodig heeft. Deze analytische cookies worden ook voor de eigen bedrijfsvoering gebruikt. De NPO gebruikt hierbij geen tracking cookies.
Daarnaast genereert de Ster inkomsten met internetreclame. Om hier in het veranderende medialandschap optimaal gebruik van te kunnen maken, wordt er door de Ster met advertentiecookies gewerkt. Volgens de Ster worden met deze cookies geen IP-adressen of NAW-gegevens verwerkt.
Ook worden via invoegtoepassingen van social media cookies geplaatst (zodat gebruikers met bijvoorbeeld hun Facebookaccount kunnen reageren onder berichten). Deze (tracking)cookies worden door derden geplaatst en het gebruik van deze cookies en de daarmee gegenereerde data komt voor rekening van deze derdepartijen. De NPO kiest ervoor deze invoegtoepassingen niet te blokkeren omdat dit de gebruiksvriendelijkheid niet ten goede komt, bovendien is het complex dit te realiseren.
Deelt u de mening dat de NPO zich onterecht achter de Telecommunicatiewet verschuilt wanneer voor gebruikers, die niet gevolgd willen worden door tracking cookies, de website op zwart wordt gezet?
Nee, de Telecommunicatiewet schrijft voor in welke gevallen toestemming moet worden gevraagd om cookies te plaatsen. De NPO plaatst geen cookies zonder toestemming vooraf.
Bent u van mening dat de NPO ook een optie zou moeten bieden om enkel analytics cookies te accepteren?
Nee, ik vind dat de NPO zich aan de wet moet houden en de gebruikers goed moet informeren over het gebruik van cookies. Het media-aanbod dat de Ster verzorgt (reclame) voor de landelijke publieke mediadienst on- en offline maakt onderdeel uit van het publieke bestel. De Ster kan daarom de middelen toepassen die zij noodzakelijk acht bij het verkopen van reclame, mits zij zich daarbij aan de Telecommunicatiewet en de Wet bescherming persoonsgegevens houdt. Voor wat betreft de toepassing van sociale media zie ik, gezien de enorme populariteit van deze sociale media en de kosten en complexiteit die een gedifferentieerde toegang met zich meebrengen, hier niet de noodzaak van in.
Kunt u zo snel mogelijk het gesprek aan gaan met de NPO om te regelen dat gebruikers ook zonder gevolgd te worden door tracking cookies gebruik kunnen maken van de websites van de NPO?
Nee, ik vind dat de NPO zich aan de wet moet houden en voor het overige verwijs ik naar de antwoorden onder twee en vier.
Het bericht 'Bouwbedrijven rommelen met faillissementen' |
|
Jacques Monasch (PvdA), John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bouwbedrijven rommelen met faillissementen»?1
Ja.
Bent u, nu dergelijke geluiden steeds meer (bijvoorbeeld ook in de transportbranche) toenemen, voornemens in deze actie te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen over het onderwerp faillissementsfraude al is aangegeven heeft de overheid geen rol bij het voorkomen en bestrijden van faillissementsfraude2. Het voorkomen van dergelijke frauduleuze praktijken is een aangelegenheid van de werkgever en werknemer.
Voor de overheid is echter wel een rol weggelegd bij de strafrechtelijke aanpak van faillissementsfraude. Slachtoffers kunnen aangifte doen, waarna het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek kan instellen en tot vervolging kan overgaan. Afhankelijk van de aard, omvang, ernst en complexiteit van de fraude kan dit onderzoek worden opgedragen aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst zoals de Inspectie SZW of de Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Ook staan voor slachtoffers van ontslagfraude civielrechtelijke mogelijkheden open als er sprake is van faillissement met het oogmerk om afbreuk te doen aan de arbeidsrechtelijke bescherming.
Bent u bereid om samen met sociale partners in bijvoorbeeld bouw en transport om tafel te gaan om een beeld te vormen van inhoud en omvang van de problematiek rondom «faillissementen met een luchtje» als ook om mogelijke maatregelen te bezien? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag twee is verwoord, heeft de overheid geen actieve rol bij de aanpak van faillissementsfraude. Er staat sociale partners echter niets in de weg om in gezamenlijkheid de problematiek in kaart te brengen en mogelijke maatregelen te bezien.
Bent u bekend met het fenomeen dat bouwvakkers worden ontslagen om vervolgens (veelal door hun voormalige werkgever) te worden ingehuurd als «zelfstandige»? Zo ja, vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Zo nee, wat wilt u daar tegen ondernemen?
In de afgelopen jaren is in diverse onderzoeken in opdracht van SZW aandacht besteed aan dergelijke vormen van gedwongen zelfstandigheid, zoals het onderzoek «Zelfstandigen zonder personeel» (EIM, 2008) en het onderzoek naar het gebruik van de overeenkomst van opdracht op de arbeidsmarkt (Research voor Beleid, 2011). In deze onderzoeken zijn constructies van ontslag gevolgd door gedwongen zelfstandigheid slechts sporadisch aangetroffen.
Als een werkgever bij het UWV ontslagaanvragen indient omdat hij om redenen van een doelmatige bedrijfsvoering werkzaamheden wil uitbesteden, dan worden die ontslagvergunningen in de regel verleend. Een dergelijke beslissing behoort immers tot de beleidsvrijheid van een ondernemer. Als het werk wordt uitbesteed aan zelfstandigen zonder personeel is het echter van belang of het hier een echte zelfstandige of een schijnzelfstandige betreft. Alleen als het werk wordt uitbesteed aan echte zelfstandigen kan een vergunning worden verleend. Onder een echte zelfstandige wordt in dit geval verstaan iemand die in het bezit is van een relevante Verklaring arbeidsrelatie Winst uit onderneming (VAR-Wuo), van wie aannemelijk is dat hij in fiscale zin als ondernemer kan worden aangemerkt en die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
In de enkele gevallen dat een werkgever de arbeidsovereenkomsten van werknemers wil beëindigen en daarvoor in de plaats contracten wil aangaan met diezelfde werknemers, of met anderen, met als uitsluitend doel om werknemerschap te vermijden, dan weigert UWV een ontslagvergunning. Het wel kunnen verlenen van een vergunning zou immers betekenen dat de werknemers in feite vogelvrij zijn.
Bent u van mening dat door het gigantische banenverlies in de bouw het voortbestaan van in de sector overeengekomen collectieve arrangementen omtrent bijvoorbeeld scholing en veilige arbeidsomstandigheden in gevaar komt?
De werking van afspraken uit een cao is gebaseerd op de omvang van het collectief. Bij een groot collectief is er meer financiële ruimte om collectieve arrangementen te kunnen realiseren. Verkleining van het collectief kan gevolgen hebben voor de financiële haalbaarheid van afspraken uit de cao. Op dit moment heb ik geen signalen dat sectorarrangementen in de bouw in gevaar komen. Als het gaat om het draagvlak voor cao’s in sectoren, wil ik wijzen op de recente adviesaanvraag aan de SER over dit onderwerp3. De SER is gevraagd om na te gaan of de draagvlakvergrotende initiatieven van cao-partijen die we nu zien voldoende zijn, of dat er nagedacht moet worden over een herstructurering van het cao- en avv- stelsel. Naar verwachting brengt de SER hierover in februari 2013 een advies uit, waarna het kabinet een standpunt zal innemen.
De kritiek van de federal Aviation Administration (FAA) op het kennisniveau van de luchtvaartinspectie (ILT) |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Buigen voor de macht van de FAA»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van de FAA?
Naar aanleiding van de brief van FAA heeft de ILT op 4 oktober 2012 overleg gehad met de FAA in aanwezigheid van de European Aviation Safety Agency (EASA). Het belangrijkste zorgpunt dat daar besproken is, betreft de type-rating van de inspecteurvliegers. Er blijkt sprake te zijn van een interpretatieverschil tussen VS en Europa over de doorwerking van de International Civil Aviation Organization (ICAO)-voorschriften in de Europese regelgeving op dit punt. De FAA vindt dat iedere luchtvaartautoriteit voor alle vliegtuigtypen die door de luchtvaartmaatschappijen van het betreffende land worden gebruikt, de beschikking moet hebben over een inspecteur met een geldig type-rating op dat specifieke type. De ILT en EASA vinden dat dat niet nodig is en ook niet zo staat beschreven in de ICAO-regelgeving, omdat vliegtuigtypen op elkaar lijken. Een inspecteur met een bepaalde type-rating kan certificatiewerkzaamheden uitvoeren op een vergelijkbaar vliegtuigtype. ILT en EASA vinden dat daarmee de veiligheid gewaarborgd is.
Naar aanleiding van de discussie werkt EASA aan de verduidelijking van de Europese procedures. Door de ILT zijn, vooruitlopend daarop, acties ingezet zodat ruimschoots aan de Europese voorgeschreven standaarden zal worden voldaan. Het aantal beschikbare type-ratings zal worden uitgebreid door gebruik te maken van andere Europese Civil Aviation Authority’s (CAA’s) en/of gepensioneerde vliegers. De FAA heeft in een brief positief gereageerd op de door ILT genomen maatregelen (zie ook antwoord op vraag 5).
Kunt u een overzicht geven van bezuinigingen en taakstellingen sinds het jaar 2000 op de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en haar voorgangers (Inspectie voor Verkeer en Waterstaat en de VROM-inspectie)?
In de periode 2000 tot en met 2012 zijn verschillende taakstellingen van achtereenvolgende kabinetten op de begrotingen ingeboekt. De belangrijkste voor de inspectie zijn in die periode de taakstellingen van het kabinet Balkenende IV, het aanvullende Beleidsakkoord, het Kabinet Rutte/Verhagen en het Begrotingsakkoord 2012.
Voor de Vrom-Inspectie bedroeg de taakstelling Balkenende IV een reductie van 20% van het totale aantal fte van de Vrom-Inspectie. De taakstelling Balkenende IV van de Inspectie Verkeer en Waterstaat bedroeg € 6,9 mln, waarvan € 2,2 mln. is ingevuld door vergunningverlenende taken over te dragen aan KIWA N.V. Daarnaast is in het kader van het aanvullend Beleidsakkoord een taakstelling van € 1 mln. ingeboekt op de begroting van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
De taakstelling Rutte/Verhagen bedraagt voor de Inspectie Leefomgeving en Transport structureel € 11,4 miljoen vanaf 2018 en – € 0,7 miljoen structureel vanaf 2012 als gevolg van de taakstellingen in het Begrotingsakkoord 2012.
Herkent u de in het artikel geschetste relatie tussen de bezuinigingen en het kennisniveau van de ILT? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de geschetste relatie slechts ten dele. Op het moment dat er sprake is van bezuinigingen heeft dit altijd consequenties voor de organisatie. Bij de invulling van de bezuinigingen zijn de primaire processen volgende uit de wettelijke verplichtingen en de ILT-verantwoordelijkheden zoveel mogelijk ontzien. Het grootste deel van de taakstellingen is ingevuld door te reorganiseren (minder stafdirecties en overhead). Daarnaast wordt er weloverwogen gekeken naar taken en de wijze van uitvoering daarvan. Er is en wordt gefocust op toezicht en certificatie als primaire verantwoordelijkheden. De borging van het kennisniveau is daarbij een uitgangspunt. Daar waar nodig wordt het kennisniveau door samenwerking dan wel inhuur geborgd.
Kunt u de betreffende brief van de FAA aan de ILT zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
De brief is als bijlage bijgevoegd.*) Voor de volledigheid is ook de brief van de FAA na het overleg op 4 oktober bijgevoegd.*) Daarin laat zij weten onder de indruk te zijn van de door Nederland ingezette acties.
De door FMO gefinancierde Barro Blanco dam in Panama |
|
Jasper van Dijk |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending «Barro Blanco» van Holland Doc?1
De reportage schetst naar mijn mening een eenzijdig beeld van de situatie. De reportage is vooral gebaseerd op de mening van enkele activisten en er lijkt geen wederhoor te zijn toegepast bij het bedrijf (Genisa) of de democratisch gekozen vertegenwoordiging van de Ngäbe-Buglé gemeenschap. Voorwaarde voor het verstrekken van een financiering door FMO aan dit soort projecten is dat onderzoek door onafhankelijke experts vaststelt dat de milieu- en sociale effecten, inclusief de belangen van de lokale gemeenschap, goed zijn onderzocht, beheersbaar zijn en goed worden gemanaged.
Bent u op de hoogte van de protesten tegen de bouw van deze dam vanwege de gevolgen voor de bevolking, het gebrek aan inspraak en de schade aan het milieu?
Ik ben op de hoogte van algemene protesten tegen mijnbouw en waterkrachtenergie projecten in Panama, die zich ten dele ook tegen het onderhavige project richten.
Was u op de hoogte van het feit dat de European Investment Bank (EIB) afzag van dit project omdat zij geen toestemming kreeg voor onderzoek ter plaatse? Zo ja, waarom was dit voor de FMO geen reden om deelname aan het project te staken?
Nee, de Staat wordt als aandeelhouder niet betrokken bij individuele investeringsbeslissingen. Dit is een zaak van FMO zelf.
Komt de FMO-financiering van de Barro Blanco dam tot stand met Nederlands ontwikkelingsgeld? Zo ja, om welk bedrag gaat het? Zo nee, hoe is de financiering wel geregeld?
FMO is een ontwikkelingsbank met publieke en private aandeelhouders. Naast de staat (51% van de aandelen) zijn er verschillende private aandeelhouders: Nederlandse banken (35% van de aandelen) en meer dan honderd kleinere partijen (14% van de aandelen). FMO moet als bank (onder toezicht van DNB) financieel op eigen benen staan. Sinds 2006 hebben aandeelhouders geen nieuw kapitaal meer ingebracht, zijn de door FMO behaalde financiële resultaten consistent positief en heeft het een solide balans. Voor de financiering van dit soort projecten trekt FMO geld aan op de internationale kapitaalmarkten.
Hoe verklaart u de tegenstrijdige informatie over het project, bijvoorbeeld over het gebied dat wel of niet onder water komt te staan, het draagvlak onder de bevolking en de schade aan het milieu?
Onder een deel van de lokale gemeenschap leeft de indruk dat het project een belangrijke inbreuk op de Ngäbe-Buglé Comarca zal vormen en hun leefomgeving zal aantasten.
Om de dialoog tussen de betrokken partijen en waarheidsvinding te optimaliseren, hecht FMO, samen met de andere financiers, veel waarde aan de zogenaamde Ronde Tafel Dialoog. Het betreft hier een initiatief, waarbij de lokale VN vertegenwoordiger als mediator optreedt en een vertegenwoordiger van de katholieke kerk als waarnemer. Zowel formele als informele vertegenwoordigers van de Ngäbe-Buglé bevolking, Genisa en de overheid nemen deel. Ten behoeve van waarheidsvinding zijn verschillende veldmissies uitgevoerd, inclusief metingen en observaties. De uitkomsten van deze Ronde Tafel Dialoog worden op korte termijn verwacht.
Bent u bereid de informatie uit de reportage te onderzoeken? Bent u tevens bereid onafhankelijk onderzoek naar de problemen en klachten van lokale stakeholders te steunen? Zo neen, waarom niet?
FMO heeft bij de acceptatie van dit project een onderzoek laten uitvoeren naar de milieu- en sociale aspecten van dit project door een onafhankelijke, internationale partij. Na de goedkeuring van dit project monitort FMO of de voortgang voldoet aan de afspraken die gemaakt zijn. Hierbij wordt ook gekeken naar klachten vanuit de omgeving en informatie die over het project circuleert. Het in het antwoord op vraag 5 omschreven bemiddelingsproces zal een bepalende bijdrage kunnen leveren aan een onafhankelijk oordeel. Alle deelnemers hebben toegezegd geen mededelingen te doen alvorens dit proces is afgerond en dit heeft geresulteerd in een gezamenlijke verklaring. Ik ben daarom van mening dat de uitkomsten van dit proces moeten worden afgewacht.
Deelt u de mening dat (de financiering van) dit project moet worden stilgelegd, in afwachting van onderzoek? Deelt u de mening dat hierbij ook de uitkomst van de Ronde Tafel Dialoog betrokken moet worden? Zo neen, waarom niet?
Alle werkzaamheden voor dit project blijven buiten het leefgebied van de Ngäbe-Buglé gemeenschap. Het bedrijf heeft aangegeven te willen handelen naar de uitkomsten van de Ronde Tafel Dialoog. FMO zal de uitkomsten meenemen in de monitoring van het project; deze kunnen aanleiding zijn voor aanvullende afspraken en zo nodig sancties.
Hoe oordeelt u over het feit dat sprake is van «greenwashing», met andere woorden dat het project veel minder groen is dan wordt voorgesteld? Wat voor gevolgen heeft dit voor het Nederlandse beleid met betrekking tot emissierechten?
Bij de afweging die FMO heeft gemaakt om te investeren in dit bedrijf, speelde het al dan niet uitgeven van certificaten door het bedrijf geen rol. De investering is gedaan na onderzoek (inclusief onderzoek ter plaatse door onafhankelijke experts) aan de hand van alle internationaal geaccepteerde standaarden op milieu- en sociaal gebied. Hierin wordt ook gekeken naar eventuele bijeffecten. FMO blijft daarnaast monitoren op milieu- en sociale aspecten van dit project.
Beschikt de FMO momenteel over een openbaringsbeleid (disclosure policy), zoals ook de Wereldbank hanteert? Zo neen, waarom niet?
FMO beschikt momenteel niet over een openbaringsbeleid zoals de Wereldbank dat hanteert. Wel zal FMO met ingang van januari 2013 gecontracteerde investeringen publiceren op internet, waaronder investeringen van overheidsfondsen die vóór 2013 gecontracteerd zijn. Dit betekent dat klanten hiervan op de hoogte moeten worden gesteld en contracten voor projecten moeten worden aangepast. Op dit moment wordt dit voorbereid.
Deelt u de mening dat openbaringsbeleid van groot belang is, zodat investeringen van de FMO van tevoren en op projectniveau bekend worden gemaakt en daarbij inspraak mogelijk is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit gebeuren?
Ja. FMO gaat onderzoeken hoe haar openbaringsbeleid kan worden ingevuld, rekening houdend met de belangen van haar klanten. FMO werkt met private bedrijven, die concurreren op de markt. Mede vanwege concurrentie- en marktpositie is het voor deze bedrijven niet altijd gewenst om interne bedrijfsoverwegingen publiek te maken. Om effectief het bedrijfsleven te kunnen ondersteunen moet FMO rekening houden met deze belangen.
Hoe functioneert het klachtenmechanisme van de FMO? Deelt u de mening dat klachten onafhankelijk getoetst moeten worden? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit mogelijk te maken?
FMO beschikt over een eigen, goed functionerende klachtenprocedure. Deze staat op de website van FMO. Daarnaast is FMO in Europees verband binnen EDFI (Association of European Development Finance Institutions) het gesprek aangegaan om te kijken wat de mogelijkheden zijn voor een onafhankelijke ombudsman op Europees niveau voor DFI’s gezamenlijk. Het blijkt zeer complex te zijn om dat in Europees verband te realiseren. FMO gaat nu onderzoeken hoe ze op nationaal niveau een onafhankelijk klachtenmechanisme op zou kunnen zetten.
Het gebrek aan toezicht op de naleving van EU sancties tegen Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pst! Olie kopen?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat Brussel totaal niet toeziet op naleving door de lidstaten van sancties tegen Iran? Wat wilt u doen om dit te verbeteren?
Uitvoering van sancties, inclusief het verlenen van vergunningen en ontheffingen, handhaving, en de communicatie met derden over het sanctiebeleid, is een nationale aangelegenheid. De Europese Commissie kan lidstaten aanspreken indien zij de verplichtingen die voortvloeien uit EU sanctieregelgeving niet naar behoren uitvoeren. In het uiterste geval kan de Commissie een inbreukprocedure starten tegen een lidstaat die in gebreke blijft. Tot op heden heeft de Commissie nog nooit van deze mogelijkheid gebruik hoeven te maken.
Voor een krachtig en effectief Europees sanctiebeleid is een strikte en uniforme toepassing van de regels noodzakelijk. Om deze reden is Nederland in EU-verband actief betrokken bij verdere versterking van de coördinatie van de uitvoering van sanctiemaatregelen door de lidstaten.
Hoe schat u de effecten in van de nieuwe door de EU aangekondigde sancties als er niet eens effectief toezicht is op de naleving van eerdere sancties?2
Zoals omschreven in het antwoord op vraag 2 en 4 vindt er wel degelijk toezicht plaats op de naleving van sancties. De recent aangenomen EU sancties zullen de druk op het Iraanse regime verder verhogen.
Hoe is het mogelijk dat in Nederland niet duidelijk is welk ministerie erop toeziet dat Nederlandse bedrijven de sancties naleven, terwijl wij één van de sterkste pleiters zijn voor een strikt sanctieregime?
Er is geen sprake van onduidelijkheid over het toezicht op en de handhaving van sanctie regelgeving. De ministeries van Financiën en van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zien toe op de strikte naleving van alle economische en financiële sancties. Dit is een prioriteit voor het kabinet.
In de Regeling toezichthoudende ambtenaren Sanctiewet 1977 zijn voor het toezicht specifieke ambtenaren aangewezen van de douane, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst – Economische controledienst (FIOD-ECD), de Algemene Inspectiedienst, de Erfgoedinspectie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de commandanten van de Nederlandse marineschepen. Voorts houden de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten bestuursrechtelijk toezicht op de naleving van voorschriften met betrekking tot het financieel verkeer. De strafrechtelijke handhaving is in handen van het Openbaar Ministerie, de politie (inclusief de KLPD en de Koninklijke Marechaussee), en de buitengewone opsporingsambtenaren.
Op de website van de Rijksoverheid is een overzicht opgenomen van de bevoegde autoriteiten die vergunningen of ontheffingen kunnen verlenen per onderdeel van ieder sanctieregime. Dit is te vinden op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/internationale-vrede-en-veiligheid/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/09/19/overzicht-bevoegde-autoriteiten.html.
Is het waar dat Egypte op grote schaal Iraanse olie vermengt om zo de herkomst te vermommen en het vervolgens aan Europa verhandelt? Zo ja, bent u bereid hier consequenties aan te verbinden en uw ongenoegen over te brengen aan Egypte tijdens uw bilateraal bezoek op 21 oktober a.s.?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat dat het geval zou zijn. Tijdens mijn bezoek aan Egypte op 21 oktober jl. heb ik de sancties tegen Iran aan de orde gesteld.
In meer algemene zin dring ik er binnen de EU op aan het olie importverbod tegen Iran uit te breiden met maatregelen gericht op het tegengaan van vermenging van olie.
Herinnert u zich opmerkingen tijdens het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 10 oktober 2012 over het feit dat Zwitserland en Turkije het EU-sanctieregime voor Iran feitelijk ondergraven door lucratieve handel met Iran over te nemen van EU-lidstaten?3 Ziet u mogelijkheden om deze landen ertoe te bewegen de sancties niet te ondergraven? Zo ja, wat gaat u doen?
Het kabinet zet zich samen met andere EU lidstaten op verschillende niveaus in om niet-EU lidstaten te overtuigen van de noodzaak de druk op Iran op te voeren en hen ertoe te bewegen zich aan te sluiten bij het sanctieregime. Tijdens mijn bilaterale contacten bij de afgelopen AVVN is dit onderwerp veelvuldig aan de orde gekomen.
Bent u er van op de hoogte dat in Duitsland gevestigde bedrijven een spil blijken in het illegaal exporteren naar Iran van nucleaire materialen?4 Gaat u er voor pleiten dat de sancties ook binnen de landen van de EU veel beter worden gehandhaafd?
Ik heb geen reden aan te nemen dat de Duitse autoriteiten niet effectief zouden optreden tegen in Duitsland gevestigde bedrijven die de sancties tegen Iran ontduiken.
De EU lidstaten gaan zorgvuldig om met hun verantwoordelijkheden op dit terrein. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2 acht het kabinet een strikte implementatie van sancties binnen de EU van groot belang.
Een zieke Burundese vrouw van 67 jaar die acht maanden in vreemdelingendetentie zit |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Leers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een 67-jarige dementerende vrouw uit Burundi die al acht maanden in vreemdelingenbewaring verblijft?1 Klopt dit bericht?
Ja.
Bent u bereid om vanwege de leeftijd en de medische klachten van deze mevrouw een alternatief te zoeken voor een verblijf in een detentiecentrum? Kan hierbij gedacht worden aan een meldplicht, een verblijf in een vrijheidsbeperkende locatie of in een variant van beschermde opvang?
Ik hanteer het uitgangspunt om terughoudend om te gaan met het verstrekken van informatie over individuele zaken. Ik kan u wel meedelen dat inmiddels de maatregel van bewaring van betrokkene is opgeheven, na uitspraak van de Raad van State in hoger beroep.
Het is daarmee thans aan betrokkene zelf om te kiezen voor het in de vraag genoemde aanbod, dan wel bijvoorbeeld te gaan verblijven bij familie of kennissen. Op haar rust nog immer een vertrekplicht.
Heeft u kennisgenomen van het aanbod van het Leger des Heils, dat een speciaal huis heeft waar dit soort kwetsbare, oudere mensen kunnen verblijven, in deze zaak? Bent u bereid om dat aanbod te aanvaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw algemene beleid ten aanzien van het detineren van mensen van ouder dan 65 jaar die medische klachten hebben? Wanneer is sprake van zulke bijzondere omstandigheden dat wordt bepaald dat iemand niet geschikt is voor vreemdelingenbewaring? Kan deze beoordeling ook door de rechter worden getoetst?
Indien niet met een lichter middel kan worden volstaan, bijvoorbeeld omdat er een concrete reden is te vrezen dat betrokkene zich niet aan een toezichtsmaatregel zal houden, wordt de vreemdeling in beginsel in bewaring gesteld. De Nederlandse overheid voldoet aan de bepaling uit de Europese terugkeerrichtlijn, die stelt dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de situatie van kwetsbare personen. Personen die extra zorg behoeven worden op een afdeling voor extra zorg geplaatst, waar extra zorg, structuur en aandacht worden geboden. Voor alle ingeslotenen is medische zorg naar behoefte beschikbaar, met het activiteitenaanbod wordt ruim aandacht besteed aan het welzijn van ingeslotenen. Aan de bepaling of een ingeslotene niet detentiegeschikt is ligt een individuele beoordeling door een arts ten grondslag. De arts beoordeelt onder andere aan de hand van de mate waarin de ingeslotene voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen afhankelijk is van hulp van anderen.
Deelt u de mening dat met het detineren van oudere, zieke mensen zeer terughoudend moet worden omgegaan, en dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat een alternatieve vorm van bewaring dan de voorkeur verdient? Deelt u tevens de mening dat, als kwetsbare mensen zoals ouderen al in vreemdelingendetentie worden geplaatst, de duur zo kort mogelijk moet zijn? Kan hier in de uitvoering een maximum aan gesteld worden?
Ik acht het van belang dat in alle gevallen een afweging wordt gemaakt of met een lichter middel kan worden volstaan. Dat houdt in dat de individuele situatie van de vreemdeling leidend is voor de toepasselijke toezichtmaatregel. Daarbij bestaat nadrukkelijk aandacht voor kwetsbare groepen als minderjarigen of vreemdelingen met medische problemen. In het kader van het vreemdelingentoezicht wordt door de Hulpofficier van Justitie van de Vreemdelingenpolitie en van de Koninklijke Marechaussee ook altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij ook eerst gekeken wordt naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring.
Als gevolg van de Europese Terugkeerrichtlijn geldt er in beginsel een maximale duur voor vreemdelingenbewaring van 6 maanden. Deze mag worden verlengd tot 18 maanden als betrokkene niet meewerkt aan het vertrek of als de benodigde documentatie uit het land waar naar toe moet worden uitgezet op zich laat wachten. Voor ouderen is in dit kader geen apart maximum gesteld.
Adoptie in Afrikaanse landen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos van maandag 6 oktober 2012 over adoptie uit Afrikaanse landen?1
Ja.
Deelt u de mening dat adoptieorganisaties niet altijd professioneel te werk gaan? Zo nee, wat is uw mening dan over vergunninghouders? Zo ja, hoe komt dat volgens u en wat kunt en wilt u hieraan doen?
In mijn brief van 13 maart 20122 aan uw Kamer en tijdens het algemeen overleg van 19 april 20123 heb ik aangegeven dat er sprake is van een doelmatig systeem van organisaties die ieder hun eigen rol in het adoptieproces spelen. Wel vereist publiek-private samenwerking tussen de Nederlandse overheid en particuliere adoptieorganisaties meer kwaliteit en professionaliteit van alle ketenpartners. Dit is, gezien de geconstateerde moeilijkheid om de betrouwbaarheid van de informatie over het kind uit landen van herkomst te kunnen verifiëren, mede van belang in verband met de noodzaak om beter in te kunnen spelen op het veranderende profiel van adoptiekinderen en hetgeen dit van de aspirant-adoptiefouders vraagt. Daarnaast zal ik de controlemogelijkheden voor de adoptieorganisaties en de Centrale autoriteit versterken en zo nodig aanscherpen.
Wat heeft u gedaan toen u constateerde dat vergunninghouders niet altijd weten wat er precies in de adoptielanden speelt? Zouden vergunninghouders betere controle moeten uitoefenen in de adoptielanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Wereldkinderen de waarheid niet heeft willen delen met de adoptiefmoeder van I.? Zo ja, waarom heeft Wereldkinderen dit opzettelijk verzwegen? Heeft u Wereldkinderen hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er gewisseld tussen Wereldkinderen en het ministerie?
Kent u het rapport «Fruits of Ethiopia»? Kunt u het rapport met uw visie hierop naar de Kamer sturen? Is het waar dat Wereldkinderen het rapport «Fruits of Ethiopia» niet naar buiten heeft willen brengen?
Ja, het rapport is bekend. Het rapport dateert van 2009 en zag op een onderzoek naar negentien willekeurige adoptiedossiers. Uw Kamer is al in algemene zin over de resultaten van het onderzoek geïnformeerd tijdens een Algemeen Overleg van 6 oktober 20094 met de toenmalige minister van Justitie. Tevens is naar aanleiding hiervan uw Kamer per brief van 16 februari 20105 geïnformeerd over de adoptiesituatie in Ethiopië en de maatregelen die zijn genomen om de zorgvuldigheid en zuiverheid van adopties uit Ethiopië te versterken.
De reden dat het rapport niet naar buiten is gebracht is vanwege de privacygevoeligheid van de informatie en de geconstateerde onjuistheden die in het rapport stonden.
Is het waar dat u met Wereldkinderen een gesprek zou hebben of heeft gehad over de geheimhouding van het rapport? Heeft het gesprek tussen u en Wereldkinderen reeds plaats gevonden zoals gesuggereerd werd in de uitzending? Zo ja, wat heeft het gesprek opgeleverd? Zo nee, wanneer zal het gesprek plaatsvinden en kunt u de Kamer informeren over de inhoud van dit gesprek?
Ja, er is in 2009 gesproken met Wereldkinderen over het rapport naar aanleiding van de beslissing van Wereldkinderen om de adoptieprocedures uit Ethiopië tijdelijk stil te leggen op basis van de conclusies uit het rapport. Gesproken is over de inhoud van het rapport en de te nemen maatregelen zoals opgenomen in de brief aan uw Kamer van 16 februari 2010. Ten aanzien van de vraag of er over geheimhouding van het rapport is gesproken, wijs ik op de beantwoording van vraag 5 over de privacygevoeligheid.
Is het waar dat voormalig directeur van Wereldkinderen geen onderzoek mocht doen naar niet goed verlopende adopties en corruptieve adoptie? Is het waar dat ambtenaren van het ministerie haar dat hebben verboden? Zo ja, waarom vindt het ministerie dat transparantie niet hoort binnen de adoptiewereld? Zo nee, wat is niet waar aan de uitspraken van de voormalig directeur? Wat is uw mening over de suggestie dat de geheimhouding van het rapport een puur economisch motief moet zijn geweest? Kunt u met zekerheid zeggen dat economische motieven nooit een rol hebben gespeeld binnen de adoptiewereld in zowel Nederland als de landen van waaruit Nederland adopteert? Zo nee, waarom niet?
De situatie waar aan wordt gerefereerd dat de voormalig directeur van Wereldkinderen geen onderzoek mocht doen, ziet op adopties uit China en niet op het genoemde rapport dat ziet op adopties uit Ethiopië. Voor de inhoudelijke beantwoording verwijs ik naar de beantwoording van Kamervragen6 en de bespreking hierover tijdens het algemeen overleg met uw Kamer van 6 oktober 2009
Hoeveel kinderen zijn de afgelopen tien jaar uit Ethiopië geadopteerd en van hoeveel van die adopties is niet duidelijk of het om een discutabele adoptie gaat? Zijn de signalen uit Ethiopië dusdanig dat de adoptie (tijdelijk) stopgezet moet worden? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen tien jaar zijn er gemiddeld per jaar 48 kinderen uit Ethiopië geadopteerd. Naar aanleiding van het genoemde rapport zijn adoptiedossiers nader onderzocht en zijn aanvullende maatregelen genomen om de zorgvuldigheid van de procedure te versterken.
Sinds de conclusies zoals neergelegd in de brief van 16 februari 2010 aan uw Kamer, zijn de ontwikkelingen in Ethiopië zodanig dat ik geen aanleiding zie om de beslissing van de toenmalige minister van Justitie te herzien. De Ethiopische autoriteiten werken sinds 2009 hard aan de versterking van hun adoptieprocedures. De Ethiopische autoriteiten hebben het voornemen om begin 2013 een bezoek te brengen aan Nederland en zal overleg plaats vinden met onder andere de Nederlandse autoriteiten.
Deelt u de mening van voormalig directeur van Wereldkinderen Ina Hut dat de adoptiewereld een gesloten wereld is? Zo ja, wat zou er moeten veranderen?
Bij interlandelijke adoptie is het van belang dat de zorgvuldigheid en de zuiverheid van de adoptieprocedure zo veel mogelijk geborgd is, waarbij het belang van het kind voorop staat. Transparantie van de adoptieprocedures zowel in het land van herkomst als in het land van ontvangst is daarom van groot belang. Dit komt de betrouwbaarheid en kwaliteit van de adoptieprocedure ten goede. Met de maatregelen die ik in mijn brief van 13 maart 2012 met uw Kamer heb besproken en waar uw Kamer mee heeft ingestemd, wil ik daar ook uitvoering aan geven.
Hoe worden de adopties die nog in de pijplijn zitten vanuit Oeganda afgerond? Om hoeveel adopties gaat het? Deelt u de mening dat alleen adopties die zorgvuldig zijn onderzocht doorgang mogen vinden? Hoe gaat u er voor zorgen dat adopties in het algemeen zorgvuldiger worden voorbereid? Hoe gaat u dat doen ten aanzien van de adopties die in de eindfase van de procedure zitten?
Voor het antwoord op de vragen over adopties uit Oeganda wijs ik op de brief van 4 oktober 20127 die aan uw Kamer is gestuurd.
Deelt u de mening dat de toezicht op adoptieprocedures, vergunninghouders en de contacten in het adoptieland beter moet? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Wanneer begint u hier mee?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere landen in Afrika waarbij vraagtekens bij de adoptie gezet kunnen worden? Zo nee, hoe zeker bent u hiervan? Zo ja, uit welke landen en wat is er misgegaan?
Er zijn geen signalen dat er misstanden zijn of hebben plaatsgevonden in andere Afrikaanse landen dan die landen waar ik, of mijn voorgangers, uw Kamer over hebben geïnformeerd.
Zijn de belangen van kinderen die ter adoptie worden aangeboden op dit moment voldoende gewaarborgd?
Ja.
Worden (negatieve) ervaringen met adoptielanden gedeeld met andere Europese landen? Zo ja, heeft u onlangs contact gehad met uw Europese collega's ten aanzien van uw ervaring met Oeganda? Zo nee, waarom worden ervaring die de Europese landen opdoen ten aanzien van adoptielanden niet met elkaar gedeeld?
Ja, er is vier maal per jaar overleg met andere Europese Centrale autoriteiten waar informatie wordt uitgewisseld over de landen van waaruit geadopteerd wordt, waaronder Oeganda. De laatste bijeenkomst heeft in september 2012 plaatsgevonden.
De onveilige situaties als gevolg van de inzet van niet gekwalificeerde Poolse en Hongaarse chauffeurs bij transport van gevaarlijke stoffen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van ZEMBLA over het transport van gevaarlijke stoffen door niet- of onvoldoende gekwalificeerde chauffeurs uit Hongarije en Polen?1 Was u al bekend met dit verschijnsel? Zo ja, welke pogingen hebt u reeds ondernomen om deze gevaarlijke situatie te stoppen? Zo nee, welke middelen gaat u nu inzetten tegen deze ontoelaatbare en gevaarlijke ontwikkelingen?
Ja. Binnen de EU erkennen landen elkaars certificaten en vertrouwen ze op elkaars toezicht op de opleidingseisen. Toezicht op eventuele fraude ligt bij het land van herkomst. In Nederland controleert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de aanwezigheid van het ADR-certificaat bij zowel Nederlandse als buitenlandse chauffeurs. Signalen van fraude met certificaten had de ILT tot nu toe niet. Zodra de ILT dergelijke signalen ontvangt, zal zij deze direct doorgeven aan het land van herkomst.
Ik ben ook bereid deze kwestie bij de betrokken lidstaten en de Europese Commissie aan de orde te stellen. Als inderdaad sprake is van grootschalig misbruik van certificaten in bepaalde landen, is het waarschijnlijk dat meer landen hiermee worden geconfronteerd.
Wat vindt u ervan dat buitenlandse chauffeurs zogenaamd «gecertificeerd» zijn, terwijl deze chauffeurs de certificaten voor 70 euro in Polen kopen, zonder dat ze de opleiding die voor het certificaat nodig is, hebben gevolgd? Hoe gaat u de controle hierop aanscherpen?
Ik vind het onaanvaardbaar dat chauffeurs over een certificaat kunnen beschikken bij het vervoer van gevaarlijke stoffen, zonder daarvoor de juiste opleiding te hebben gevolgd. Dit is in strijd met Europese regelgeving.
De aanwezigheid van een ADR-certificaat is één van de ongeveer twintig punten die door de Inspectie Leefomgeving en Transport worden gecontroleerd bij de controles op het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de afgelopen jaren bleek bij 3 000 controles per jaar slechts incidenteel een chauffeur geen certificaat te hebben.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat in Nederland de inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) deze misstanden onderkennen, maar daar niet keihard tegen optreden? Wat zegt dat volgens u over de effectiviteit van de ILT?
De ILT treedt bij het constateren van overtredingen consequent op. Aan ieder type overtreding is een boetebedrag gekoppeld, dat wordt verhoogd als sprake is van herhaling. De boetebedragen variëren van enkele honderden euro’s tot meerdere duizenden euro’s per overtreding. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ligt het toezicht op de opleiding van chauffeurs in land van herkomst en ben ik bereid dit punt onder Europese aandacht te brengen. Het beeld dat door inspecteurs van de ILT niet wordt opgetreden tegen geconstateerde overtredingen, herken ik evenwel niet.
Wat vindt u ervan dat ILT inspecteurs slechts 1% van alle transporten kunnen controleren?
De ILT doet jaarlijks 16 000 weginspecties, waarvan 3 000 specifiek gericht op gevaarlijke stoffen. Het toezicht van de ILT is selectief en gebaseerd op risicoanalyses, waardoor de pakkans van overtreders wordt vergroot.
Het controleren van transporten op de weg is één van de onderdelen van het toezicht van de ILT. De inspectie handhaaft de naleving van wet- en regelgeving daarnaast door middel van ruim 300 bedrijfsinspecties en het geven van voorlichting over wettelijke eisen. Ik ben van mening dat de ILT haar toezicht op deze wijze goed uitvoert.
Wat vindt u ervan,dat de ILT hoopt dat er een ramp met een LPG wagen ontstaat, zodat er eindelijk prioriteit kan worden gegeven aan de risico's bij transport van gevaarlijke stoffen?
Elke inspecteur met hart voor zijn werk heeft wel eens het gevoel dat zijn armen te kort zijn. De ILT laat haar aanpak echter niet door incidenten sturen maar baseert haar toezicht op risicoanalyses. De signalen uit de uitzending worden nader bezien op consequenties en waar mogelijk betrokken bij verdere controles. In algemene zin is er op dit moment geen aanleiding om de werkwijze van de inspectie te wijzigen.
Welke acties hebt u ondernomen na de ZEMBLA uitzending?
Zie het antwoord op vraag 5.
Zijn de genoemde bedrijven in de ZEMBLA uitzending uitzonderingen in de manier waarop ze met de regels en voorschriften omgaan? Hoe weet u dat zeker?
De Inspectie SZW en de ILT onderzoeken dit jaar bij 20 transportbedrijven of sprake is van overtredingen als onderbetaling, illegale tewerkstelling via constructies, misbruik van de cabotageregeling en het voeren van dubbele administraties. Het onderzoek loopt tot eind dit jaar. Ik zal met mijn collega van SZW overleggen op welke wijze de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Het bericht dat illegaal afval dat door gemeenten wordt gedumpt |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
Kent u de berichten «Afval illegaal «gedumpt» door overheid» en «Gadgetgekte is profijtelijk voor illegale handel Ghana»?1
Ja, die zijn mij bekend.
Is het waar dat grote hoeveelheden elektronische apparatuur «illegaal naar dubieuze sloopplaatsen in Afrika en China» verdwijnen? Zo ja, hoe kan dat en wat gaat u doen om dit tegen te gaan? Om welke hoeveelheden gaat het naar uw schatting? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Mij is niet bekend dat grote hoeveelheden elektronische apparatuur illegaal naar het buitenland worden verhandeld.
Indien gemeenten zelf een deel van hun elektronisch afval verhandelen, is er geen zicht op wat er met dit afval gebeurt, omdat het niet geregistreerd wordt. Recent onderzoek van producentenstichting Wecycle (www.wecycle.nl/futureflows) stelt dat ongeveer 3% van het afgedankte afval in de illegale export terecht zou kunnen komen. Dit is veel lager dan de in de Telegraaf genoemde 10–20%.
Mijn ministerie spant zich al jaren in om illegaal afvaltransport terug te dringen en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onderhoudt contacten hierover met de autoriteiten van de belangrijke bestemmingslanden in Azië en Afrika.
Jaarlijks worden in Europa honderden illegale afvaltransporten tegengehouden2
waarvan een deel betrekking heeft op elektronica-afval. Hoe groot de stroom illegaal afval is, is niet aan te geven. Het gaat immers om een illegale stroom die zich onttrekt aan het zicht.
De (voorloper van de) ILT heeft de afgelopen tien jaren een groot aantal acties en interventies uitgevoerd in de inzamel- en verwerkingsketen van afgedankte elektrische en elektronische apparaten. De aanpak en resultaten staan beschreven in het rapport «Evaluatie en vooruitblik ketenproject elektrische en elektronische apparaten 2010 – VROM-Inspectie». Dit rapport geeft een compleet overzicht van alle activiteiten en de resultaten van de afgelopen jaren.
De inspanningen richtten zich op meerdere schakels in de keten zoals milieustraten, kringloopwinkels, elektronica-winkels, handelaren, locaties waar containers worden geladen en exporteurs. Het evaluatierapport geeft aan «dat het Nederlandse aandeel in de hoeveelheid illegale geëxporteerde elektronica afval sinds 2008 afneemt. Aangezien de intensiteit van de handhaving in de havens in die jaren niet wezenlijk is veranderd, is dit een indicatie dat de handhavings-inspanningen gericht op het indammen van de stroom afgedankte elektronica uit Nederland vruchten beginnen af te werpen».
Ik beschik, vanuit de Europese regelgeving, over twee manieren om het probleem aan te pakken.
Samen met stakeholders (gemeenten, producenten,verwerkers en detaillisten) bekijk ik de komende periode hoe de richtlijn zodanig geïmplementeerd kan worden dat de keten verder gesloten kan worden en (illegale) lekken verder teruggedrongen kunnen worden.
Ik verwacht dat over circa een half jaar de ontwerpregelgeving de vaststellingsprocedure in gaat, waarbij is voorzien in een voorhangprocedure voor het Parlement.
Gaat er inderdaad afval, afkomstig van Nederlandse gemeenten, buiten de door de overheid erkende kanalen om, naar een illegaal circuit? Zo ja, kan dat strafbare feiten met zich meebrengen en welke zouden dat kunnen zijn? Waarom maken gemeenten gebruik van dat illegale circuit?
Gemeenten moeten hun afval afgeven aan inzamelaars die een vergunning hebben of op de lijst van inzamelaars (VIHB lijst) staan. Geven ze hun afval aan anderen af, dan is sprake van een illegale afgifte.
Bij apparatuur is niet zo zeer sprake van afgifte aan een illegaal circuit, maar van afgifte aan inzamelaars en verwerkers die geen onderdeel uitmaken van het Wecycle circuit (zie het antwoord op vraag 4).
Wat is de juridische status van het convenant over de inname en opslag van e-waste dat in 2011 door Wecycle en ICT~Milieu (namens de producenten en importeurs), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Koninklijke Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD) is afgesloten? Welke gemeenten komen dit convenant niet na en wat zijn de consequenties daarvan?
Hoeveel gemeenten hebben een contract met Wecycle voor het afnemen en verwerken van e-waste? Hoeveel gemeenten houden zich niet aan dat contract? Welke gevolgen kan het niet houden aan een dergelijk contract voor de desbetreffende gemeente hebben?
Wecycle heeft met 414 Nederlandse gemeenten een afgiftecontract afgesloten.
16% hiervan geven waardevol elektronica-afval met restwaarde af aan partijen buiten het Wecycle systeem, om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren.
Wecycle gaat binnenkort met deze gemeenten in gesprek. Indien zij zich niet aan het afgifteovereenkomst willen houden, zal Wecycle nadere stappen ondernemen.
Deelt u de mening dat, zelfs al zou het in formele zin niet strafbaar zijn, de overheid alleen al vanuit een voorbeeldfunctie geen medewerking zou moeten verlenen aan het verkopen van afval als dat tot gevolg heeft dan in andere landen kinderen onder gevaarlijke omstandigheden sloopwerkzaamheden moeten verrichten? Zo ja, hoe gaat u in overleg met de VNG een einde aan deze praktijken maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik wil de keten verder sluiten en meer zicht krijgen op de stromen, zodat bekend is waar deze blijven. Ik ga dat aanpakken bij de implementatie van de herziene Europese WEEE-richtlijn, die het afvalbeheer van elektr(on)ische apparatuur regelt. Nederland moet deze wijziging vóór 14 februari 2014 omzetten in nationale regelgeving.
Bij deze omzetting zal worden gekeken hoe de keten verder gesloten kan worden, zodat illegale lekken verder teruggedrongen kunnen worden. Ook een wijziging van de registratie, waardoor meer stromen in kaart worden gebracht, behoort tot de opties. Vanzelfsprekend ga ik, vóór dat er keuzes gemaakt worden, in overleg met de verschillende stakeholders, waaronder de VNG.
De grote toename van het aantal Hongaarse prostituees die gedwongen worden te werken voor pooiers |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur waaruit blijkt dat er veel vrouwen uit Hongarije werken in de prostitutie in Amsterdams of Den Haag?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Hongaarse minister dat het merkwaardig is dat prostitutie legaal kan in Nederland?
Ik vind het niet merkwaardig dat prostitutie legaal is. De regering en het parlement hebben meer dan tien jaar geleden na rijp beraad besloten het bordeelverbod op te heffen. Ik ben wel van mening dat het toezicht op en de handhaving van de prostitutiesector aanscherping behoeft. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 van het lid Hilkens2 heb ik de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche aan te houden. Ik beraad mij momenteel op mogelijke vervolgstappen.
Wat is naar uw mening de achtergrond van de grote aantrekkingskracht van Nederland voor pooiers die in Hongarije vrouwen werven voor de prostitutie? Op welke manier kan worden voorkomen dat de situatie nog verder escaleert? Maakt juist het legale karakter van prostitutie in Nederland niet een belangrijk deel uit van die aantrekkingskracht?
Het is niet zo dat mensenhandel voor seksuele uitbuiting alleen in Nederland of alleen in landen met legale prostitutie zou plaatsvinden. Mensenhandel, zowel voor seksuele- als voor arbeidsuitbuiting, vindt in alle landen plaats en kan voorkomen in alle sectoren waarin gebruik gemaakt wordt van (vooral) laaggeschoolde arbeid. Voor de maatregelen die Nederland in samenwerking met Hongarije neemt verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van de eerdergenoemde vragen van het lid Hilkens.
Herinnert u zich de toezegging tijdens het debat over mensenhandel van 22 juni 2012, waarin u hebt gezegd dat er enkele keren per jaar overleg plaatsvindt met politie en Openbaar Ministerie (OM) van onder meer Hongarije over de samenwerking in het kader van bestrijding van mensenhandel? Wanneer is het laatste overleg hierover geweest? Ziet u in de geconstateerde problemen reden de samenwerking te intensiveren?
Ja. Relatief veel slachtoffers van mensenhandel in Nederland bezitten de Hongaarse nationaliteit. De operationele samenwerking met Hongarije wordt derhalve geïntensiveerd met als doel om gezamenlijk mensenhandel tegen te gaan. Voor meer informatie over deze samenwerking verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 van de set vragen van het lid Hilkens. In de opzet van de daar genoemde samenwerking zal van Nederlandse zijde aangedrongen worden op uitvoering van bewustwordingsactiviteiten, onder meer gericht op de politie en het OM, als integraal onderdeel van het programma.
In hoeverre zijn politie en OM van Hongarije voldoende doordrongen van het feit dat er veel vrouwen onder dwang naar Nederland gebracht worden om in de prostitutie te werken? Welke mogelijkheden ziet u om door middel van samenwerking het gevoel van urgentie te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van de landelijk officier van Justitie Ten Cate dat het gewenst zou zijn als er hogere straffen opgelegd worden tegen pooiers? Is het waar dat de Amsterdamse rechtbank stelselmatig de eisen voor mensenhandel halveert en lagere straffen oplegt dan elders?2
Ik ben van mening dat de strafmaxima voor mensenhandel moeten worden verhoogd. Hiertoe heb ik recentelijk een wetsvoorstel4 bij uw kamer ingediend. Over de praktijk van de Amsterdamse rechtbank kan ik geen uitspraken doen zonder dossieronderzoek. Een dergelijk onderzoek is lastig doordat de eis van de officier van justitie niet centraal wordt geregistreerd en door het lage aantal mensenhandelzaken per rechtbank en de daarmee samenhangende lage mate van representativiteit.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de hoogte van de straffen voor mensenhandelaren in Nederland ten opzichte van de straffen in andere landen en hierbij ook aandacht te geven aan de opgelegde straffen in Amsterdam?
De Nationaal Rapporteur heeft recentelijk nog een jurisprudentieonderzoek verricht. In het onderzoeksrapport is onder andere als aanbeveling opgenomen dat de Zittende Magistratuur (ZM) zich op het gebied van mensenhandel specialiseert. Met de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart per 1 januari 2013 wordt de behandeling van mensenhandelzaken per gerecht beperkt tot 1 backoffice en een beperkt aantal aangewezen rechters en juridisch medewerkers. De gerechten dragen er zorg voor dat deze rechters en medewerkers over voldoende vakinhoudelijke kennis beschikken om de betreffende zaken adequaat te kunnen behandelen. De NRM beveelt daarnaast aan dat de ZM oriëntatiepunten ontwikkelt ten behoeve van een consistente straftoemeting in mensenhandelzaken. De ZM kan dit pas doen als er voldoende jurisprudentie op het gebied van mensenhandel is. Momenteel wordt binnen de ZM hiernaar onderzoek verricht, dat naar verwachting nog dit jaar zal zijn afgerond.
Ik ben van mening dat hiermee voldoende recht wordt gedaan aan de aanbevelingen van de NRM op het gebied van de rechtspraak. Ik acht nader onderzoek dan ook niet nodig, mede gelet op het feit dat er al een wetsvoorstel bij uw Kamer ligt om de strafmaxima te verhogen.
Op welke manier kan Nederland meer betekenen om te voorkomen dat pooiers bij de uitgang van kindertehuizen jonge vrouwen ronselen voor de prostitutie? Welke preventieve inzet wordt gepleegd om dat te voorkomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van het lid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 637).