De vervuiling van oppervlaktewater door microplastics |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de uitzending over vervuiling van oppervlaktewater door microplastics?1
Ja.
Welke acties onderneemt u om het gebruik van microplastics in cosmetische producten aan banden te leggen?
Om het gebruik van microplastics in cosmetica aan banden te leggen zet het kabinet in op het terugdringen van zwerfvuil waaronder microplastics, o.a. door integrale bronaanpak, bewustwording en productontwikkeling. Het kabinet richt zich op de samenwerking met stakeholders, waaronder de private sector, ngo’s, buurlanden en de Europese Commissie.
Dit is onderdeel van de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM, 2008). Op 5 oktober 2012 is de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020 Deel I door de Ministerraad vastgesteld, en op 23 oktober jl. naar uw Kamer gestuurd2. Uiterlijk in 2015 stelt het kabinet een programma van maatregelen vast, als onderdeel van de opvolger van het Nationaal Waterplan. Zo mogelijk zullen maatregelen echter eerder worden getroffen.
Welke acties onderneemt u om inzicht te krijgen in de effecten van de aanwezigheid van microplastics en nanomateriaal in het aquatisch milieu en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid?
In de Mariene Strategie Deel I staat dat microplastics speciale aandacht vragen. Microplastics ontstaan bij de afbraak van plastics, of rechtstreeks via huishoudelijke producten, cosmetica en industrie.
Op dit moment zijn nog weinig wetenschappelijke studies over de bijdrage van microplastics aan de totale milieubelasting. Omdat microplastics in de voedselketen terecht kunnen komen, zijn de mogelijk toxische effecten van verontreinigende stoffen die zich aan microplastics hechten een reden tot zorg. De Mariene Strategie deel I bevat daarom de kennisopgave om voor 2020 voldoende inzicht te krijgen in de aanwezigheid en effecten van microplastics. Recentelijk zijn hiervoor diverse onderzoeken opgestart. Daarbij zijn vooral het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM/Vrije Universiteit Amsterdam), Deltares en IMARES betrokken.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen microplastics en nanomaterialen. Over het beleid ten aanzien van het beheersen van mogelijke risico’s van nanomaterialen is de TK meermalen geïnformeerd3. Bij nanomaterialen wordt uitgegaan van stoffen waarbij de meeste deeltjes tussen de 1 en 100 nm vallen. Deeltjes in microplastics zijn over het algemeen groter.
Aan cosmetica worden naast microplastics soms ook nanomaterialen toegevoegd. Om te kunnen bepalen welke nanomaterialen in welke mate vrij komen in het milieu, en wat voor risico’s dat met zich mee brengt, is het van belang eerst te weten welke nanomaterialen in welke hoeveelheden worden geproduceerd en toegepast. Voor cosmetica is nu op Europees niveau een eerste stap gezet om deze kennis te verkrijgen. De cosmeticaverordening, die in 2013 van kracht wordt, vereist dat producenten bekend maken welke producten nanomaterialen bevatten, en dat cosmetische producten met nanomaterialen die na 11 januari 2013 op de markt worden gebracht, geregistreerd worden.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat microplastics/ nanomateriaal uit het oppervlaktewater worden gefilterd?
Er is nog te weinig bekend over de hoeveelheden en risico’s van microplastics en nanomaterialen in oppervlaktewater. Op dit moment worden deze nog niet speciaal uit het oppervlaktewater gefilterd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu stuurt vooralsnog aan op een brongerichte aanpak. Het werken naar een pakket van maatregelen en de lopende onderzoeken (genoemd bij vraag 2 en 3) zullen bepalend zijn voor het uiteindelijk beleid.
Welke acties onderneemt u om producenten meer verantwoordelijkheid te geven in het tegengaan van de verspreiding van plastic/ nanomateriaal, in al zijn vormen (plastic verpakkingen, microplastics,...)?
Zoals aangegeven in Antwoord 2 wordt in het kader van de verdere implementatie van de KRM gewerkt aan een programma van maatregelen als onderdeel van de opvolger van het Nationaal Waterplan. Hierbij wordt ook gekeken naar het stimuleren van bedrijven en plastic producenten in het gebruik van schone, duurzame en innovatieve producten, inclusief naar het dichten van loopholes in plastic recycling, verbeteren van de ketenregie en het stimuleren van circulaire economie.
In de Raamovereenkomst voor Verpakkingen wordt geld beschikbaar gesteld, door het verpakkende bedrijfsleven, aan de gemeenten voor de extra aanpak van zwerfvuil door verpakkingen. Daarnaast is afgesproken dat de producenten hun activiteiten onder NederlandSchoon voortzetten. Binnen NederlandSchoon is er in samenwerking met RWS de komende jaren aandacht voor plastic mariene zwerfafval.
Bedrijven die producten en artikelen met nanomaterialen op de markt zetten zijn verantwoordelijk voor het veilig gebruik van deze producten (zowel in het kader van de stoffenverordening REACH als bijvoorbeeld de cosmeticaverordening, de biociden regelgeving en de warenwet) en zijn daartoe verantwoordelijk voor het verzamelen en leveren van benodigde informatie.
In het verlengde hiervan: hoe interpreteert en implementeert u artikel 8 (uitgebreide producentenverantwoordelijkheid) van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (richtlijn 2008/98/EG) in dit kader?
De Staatssecretaris van IenM heeft een overeenkomst getekend met het verpakkende bedrijfsleven (zie ook vraag 5). Daarin komen diverse onderwerpen aan de orde die onder de noemer uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen: verantwoordelijkheid voor de recycling van verpakkingsafval, betaling aan gemeenten voor ingezameld verpakkingsafval, opzetten van een kennisinstituut dat tot doel heeft de verpakkingsketen te verduurzamen en het stimuleren van hergebruik van verpakkingen.
Het bericht dat er steeds meer kinderen in de crisisopvang komen zonder goede hulp |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie het bericht dat het aantal kinderen dat in de crisisopvang terecht komt met hun ouders nog altijd toeneemt?1
Aangezien cijfers over 2011 en 2012 op dit moment niet beschikbaar zijn, is het niet duidelijk of het aantal kinderen in de crisisopvang nog altijd toeneemt. Als er daadwerkelijk sprake is van een blijvende toename, is dat zorgwekkend.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat steeds meer kinderen met hun ouders opgevangen worden in de crisis- en maatschappelijke opvang, dat er voor hen geen passende hulp voor handen is, en dat directe actie nodig is? Zo ja, wat is er de afgelopen jaren gedaan om te voorkomen dat ouders en hun kinderen in deze opvang terecht komen?
Ja, kinderen horen niet in de opvang. Daarom heeft het Kabinet op 13 april 2011 samen met de G4 de tweede fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (29325, nr. 54) vastgesteld. De tweede fase gaat uit van het principe dat voorkomen beter is dan genezen. Doel is te voorkomen dat mensen (weer) dakloos raken en te bereiken dat mensen zoveel als mogelijk (blijven) participeren in de samenleving. De G4 willen dakloosheid voorkomen door te investeren in preventie van uitval en het voorkómen van terugval.
Ook de overige centrumgemeenten zijn uitgenodigd meer nadruk te leggen op preventie. Ik constateer dat dit ook steeds vaker gebeurt.
De voorgenomen decentralisaties (jeugdzorg, begeleiding, verzorging, participatiewet) bieden gemeenten bij uitstek voor deze groep een kans om de hulp en begeleiding geïntegreerd vorm te geven en de gemeentelijke regie te versterken.
Toch is het helaas niet altijd te voorkomen dat kinderen in de opvang terechtkomen. Kinderen in de opvang verdienen aparte aandacht. Ik financier daarom de ontwikkeling van een methodiek speciaal gericht op kinderen in de maatschappelijke opvang. In de afgelopen jaren is voor de vrouwenopvang de methodiek Veerkracht ontwikkeld om kinderen in de vrouwenopvang passende hulp te bieden. Ik heb de Federatie Opvang daarom gevraagd deze methodiek voor de maatschappelijke opvang aan te passen en vervolgens te implementeren.
Is het u bekend dat er in 2008 nog 7 574 kinderen werden opgevangen in de maatschappelijke opvang, en dat in 2010 dit er 8 791 waren? Wat is uw verklaring voor de voortdurende stijging van kinderen in de opvang?
Ja, het branchebeeld 2010 van de Federatie Opvang is mij bekend. In maart 2012 heeft de Federatie Opvang (FO) de Quick Scan Gezinnen in de maatschappelijke opvang uitgebracht. In deze quick scan worden de financiële crisis en scheidingen genoemd als belangrijkste redenen voor de toename van gezinnen in de opvang.
Hoe verhoudt de budgettaire korting in de jeugdzorg van € 36 miljoen zich straks tot de toenemende wachtlijsten in de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang? Bent u niet bang dat deze bezuinigingen ervoor zullen zorgen dat de wachtlijsten in de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang alleen maar meer zullen toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze korting te schrappen?
De budgetkorting bedraagt 2,65 %.Voor de provinciale jeugdzorg is het aan de provincies om te bepalen hoe deze korting wordt ingevuld. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door efficiencymaatregelen. De budgetkorting hoeft dus niet tot wachtlijsten te leiden.
Hoeveel kinderen staan er nu op de wachtlijst voor residentiële zorg? Welke zorg krijgen deze kinderen in de tussentijd geboden?
Er zijn geen aparte gegevens bekend per zorgvorm van geïndiceerde jeugdzorg. Het aantal jeugdigen op de wachtlijst per 1-7-2012 bedraagt 2859. Dit betreft dus zowel residentiële jeugdzorg, daghulp, pleegzorg als geïndiceerde ambulante jeugdzorg. Van deze 2 859 wachtende ontvangen 1476 jeugdigen al een vorm van jeugdzorg terwijl zij wachten.
Hoeveel gezinnen staan er nu op de wachtlijst voor maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang? Welke zorg krijgen deze gezinnen in de tussentijd geboden?
Het is niet bekend hoeveel gezinnen in heel Nederland bij alle opvangcentra op een wachtlijst staan. Uit een korte, niet representatieve, enquête onder acht grotere instellingen blijkt dat de meerderheid van de instellingen een wachtlijst hanteert en dat daar in de meeste gevallen tussen de 5 en 11 gezinnen op staan.
De gezinnen verblijven vaak bij familie, vrienden of kennissen. De opvanginstellingen bemiddelen in een aantal gevallen naar collega-organisaties of onderzoeken mogelijkheden in het sociaal netwerk van het gezin. Soms wordt ook verwezen naar campings of charitatieve initiatieven van kerken. In gevallen waar slapen op straat dreigt bemiddelt de opvanginstelling voor de gemeente naar verschillende typen noodhulp, variërend van noodbedden voor 48 uur, plaatsing hostel (Stayokay of pension door GGD) of in het uiterste geval soms splitsing van het gezin: volwassene(n) in nachtopvang en kind(eren) naar crisisopvang van de jeugdzorg.
De zorg voor die gezinnen die op een wachtlijst staan bestaat onder andere uit (jeugd)maatschappelijk werk, het organiseren van een ronde tafeloverleg met partners Stedelijk Kompas, het regelen dat mensen toch een uitkering kunnen ontvangen, terwijl ze niet ingeschreven staan op verblijfadres, overleg met Bureau Jeugdzorg en bemiddeling bij een woningbouwvereniging over verblijf of inschrijving op adres van kennissen. Wanneer sprake is van huiselijk geweld bestaat de hulp bijvoorbeeld uit plaatsing op time-out appartement of noodbedden, het inzetten en bemiddeling van het Steunpunt Huiselijk Geweld of het inzetten van een tijdelijk huisverbod in combinatie met time-out plaatsing.
In hoeverre zijn alle maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang aangesloten op de verwijsindex risicojongeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij en krachtens de Wet op de jeugdzorg wordt bepaald wie er meldingsbevoegd kunnen zijn. De maatschappelijke en vrouwenopvang zijn meldingsbevoegd. In de crisisopvang kan melding achteraf plaatsvinden via de plaatsende instantie. Bureau Jeugdzorg is immers ook meldingsbevoegd.
Welke middelen en methoden gaat u aanwenden om te voorkomen dat kinderen en gezinnen in een crisis- of vrouwenopvang terecht komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga in overleg met gemeenten om te bezien in hoeverre zij het probleem herkennen, in hoeverre het op hun netvlies staat en of zij behoefte hebben aan ondersteuning. Nu al verspreid ik samen met de VNG goede voorbeelden.
Ik zal gemeenten attenderen op de mogelijkheid afspraken te maken met woningcorporaties over het inschakelen van de hulpverlening bij de eerste signalen van huurachterstand. Er zijn namelijk gemeenten die met corporaties afspreken dat hulp wordt ingeschakeld bij de eerste betalingsachterstand. Zo kan worden voorkomen dat de huurachterstand zodanig oploopt dat uithuisplaatsing volgt.
Gaat u de methode «Veerkracht» bij alle maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang implementeren en op welke termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veerkracht is reeds gereed voor de vrouwenopvang en wordt daar nu geïmplementeerd.
De methodiek Veerkracht momenteel aangepast voor de maatschappelijke opvang. In de pilotfase die daarna volgt (vanaf juni 2013) wordt de methodiek getest binnen drie instellingen zodat cliëntervaringen en ervaringen van de hulpverleners in de methodiek verwerkt kunnen worden. De implementatie in de maatschappelijke opvang vindt plaats vanaf begin 2014.
Op welke manieren wordt er (na)zorg geboden aan de gezinnen met kinderen die in een maatschappelijke, crisis- of vrouwenopvang hebben gezeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De nazorg die geboden wordt is afhankelijk van het aanbod van een maatschappelijke of vrouwenopvanginstelling en is afhankelijk van de wijze waarop een gemeente de aanpak van huiselijk geweld en voorkomen van dakloosheid en huisuitzetting regisseert. Nazorg bestaat bijvoorbeeld uit begeleiding bij inkomensbeheer, woonbegeleiding, opvoedingsondersteuning en dagbesteding of toeleiding naar (vrijwilligers)werk.
Hoe groot zijn de verschillen in de bekostiging van maatschappelijke, crisis- en vrouwenopvang tussen de verschillende gemeenten? Kunt u uw antwoord zo specifiek mogelijk toelichten?
Een actueel overzicht van de gemeentelijke bekostiging is niet beschikbaar. Gemeenten zijn vrij hierin hun eigen keuzes te maken die passen bij de lokale omstandigheden. Doorgaans zetten de centrumgemeenten de respectievelijke decentralisatieuitkeringen die zij van het Rijk ontvangen in voor preventie, opvang en nazorg. Veel gemeenten investeren daarnaast ook eigen middelen. Verschillen in bekostiging hebben bijvoorbeeld ook te maken met de kosten van de huisvesting van de opvanginstelling. Hierbij spelen ook historische factoren een rol, zoals de vraag of de instelling panden in eigendom heeft of dat de instelling moet huren van een woningcorporatie of gemeente.
Wat is uw mening over de uitvoering van de maatschappelijke, , crisis- en vrouwenopvang door centrumgemeenten, en waar ziet u mogelijkheden tot verbetering?
Ik ben van mening dat er in de afgelopen jaren goede resultaten zijn geboekt en stappen vooruit zijn gezet. Vanwege de financiële situatie bij gemeenten en het Rijk, is het van belang die successen te borgen. De sleutel daarvoor ligt in het versterken van eigen kracht, inzetten op preventie en intensiveren van samenwerking. Deze thema’s zien we terug in de Stedelijke Kompassen (plannen van aanpak maatschappelijke opvang) van de centrumgemeenten. Wel is op specifieke thema’s meer aandacht nodig, bijvoorbeeld voor kinderen in gezinnen die hun huis (dreigen te) verliezen. Daarom financier ik, zoals gezegd, de aanpassing van de methodiek Veerkracht voor de maatschappelijke opvang en voor ambulante hulpverlening. Ook ga ik in overleg met gemeenten om te bezien of zij behoefte hebben aan ondersteuning met een aanpak in het kader van het ondersteuningsprogramma voor Stedelijke Kompassen voor centrumgemeenten.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke opvang en de geestelijke gezondheidszorg nog in onvoldoende mate op elkaar aansluiten, ondanks de verbeteringen die er zijn geweest de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de voorgenomen ambulantisering van de GGZ wordt de relatie tussen de GGZ en gemeenten (waaronder maatschappelijke opvang) steeds belangrijker. In het traject van de ambulantisering ga ik in gesprek met gemeenten en andere maatschappelijke partners, daarbij zal ik ook praten met maatschappelijke opvang. Daarnaast biedt de decentralisatie van de jeugdzorg (waaronder Jeugd-GGZ) vanaf 2015 meer mogelijkheden om de jeugd-GGZ en maatschappelijke opvang op elkaar af te stemmen.
Kindslaven afkomstig uit Afghanistan |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland mogelijk doorvoerland voor kindslaven?1
Ja.
Welke reden heeft de Marechaussee gehad om aan te nemen dat sprake is van doorvoer van «dancing boys» of kindslaven naar Scandinavië? Zijn er nog andere aanwijzingen dan het feit dat de laatste jaren meer Afghanen via Nederland naar Scandinavië reizen? Zo ja, welke?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft bij de uitvoering van de grensbewaking en bij het Mobiel Toezicht Veiligheid geconstateerd dat Afghaanse vreemdelingen een relatief groot aandeel vormen binnen de groep illegale vreemdelingen die jaarlijks worden aangetroffen in Nederland. Bij een deel van de staande gehouden personen gaat het om minderjarige mannelijke vreemdelingen die aangeven op doorreis te zijn naar een van de Scandinavische landen. Deze bevindingen, en de intensivering van de samenwerking tussen de KMar en de Nationale Politie (in oprichting), hebben geleid tot het uitvoeren van een gezamenlijke actie. Het doel van deze actie is inzicht te krijgen in het al dan niet bestaan van mensensmokkel en/of -handel binnen deze specifieke groep. De uit deze gezamenlijke actie verkregen informatie wordt momenteel geanalyseerd.
Zijn de Afghanen die de marechaussee controleert minderjarige jongens die als «dancing boys» moeten gaan werken bij rijke Afghanen of ook meerderjarigen die gezien kunnen worden als kindersmokkelaars of kinderhandelaars?
Onder de Afghaanse vreemdelingen die door de KMar zijn staande gehouden bevinden zich zowel minderjarige als meerderjarige vreemdelingen. De KMar onderzoekt wat de motieven zijn voor de betreffende groep vreemdelingen om via Nederland te reizen naar een van de Scandinavische landen.
Waarom is het enkele feit dat Afghanen op doorreis zijn naar Scandinavië een aanwijzing dat sprake kan zijn van doorvoeren van kindslaven? Welke aanwijzingen heeft u gehad om dit te veronderstellen?
Het enkele feit dat een minderjarige Afghaanse vreemdeling bij aantreffen aangeeft op doorreis te zijn naar Scandinavië betekent niet dat er sprake hoeft te zijn van de doorvoer van kindslaven. Het kan echter wel aanleiding vormen om nader onderzoek te doen of er mogelijkerwijs sprake is van mensensmokkel of -handel.
Hebt u aanwijzingen dat in Nederland ook «dancing boys» werkzaam zijn en dat deze jongens worden misbruikt? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om deze jongens te beschermen? Zo nee, komt dat omdat er geen «dancing boys» zijn of omdat deze groep «onzichtbaar» is in onze samenleving?
Het Openbaar Ministerie heeft mij gemeld dat bij het Landelijk Parket geen zaken bekend zijn die betrekking hebben op deze problematiek. Gelet hierop ligt het niet in de rede om dit onderwerp op dit moment met de Afghaanse gemeenschap te bespreken.
Als het om een onzichtbare groep kinderen gaat, wat kan worden gedaan om deze jongens toch te bereiken? Bent u in overleg met de Afghaanse gemeenschap om dit probleem en de omvang daarvan zichtbaar te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Massale hongerstaking in Turkse gevangenissen |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat circa 700 Koerdische gevangenen in Turkije in hongerstaking zijn sinds 12 september jl.?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de melding van de mensenrechtenorganisatie IHD dat er berichten zijn dat de hongerstakers geslagen en geïsoleerd zijn en dat hen vitamine B1, zout en suikerwater wordt onthouden?
In de voortgangsrapportage van de Europese Commissie van 10 oktober 2012 constateert deze dat er de laatste tijd sprake is van een zekere verbetering, maar dat omstandigheden in detentiecentra en gevangenissen in Turkije nog steeds variëren. De Europese Commissie constateert ook dat hierbij inadequate behandeling van gevangenen nog steeds voorkomt. Het kabinet is van mening dat Turkije deze constatering van de Commissie ter harte moet nemen.
De Turkse autoriteiten weerspreken de berichten dat de hongerstakers geen adequate medische voorzieningen krijgen. Zowel premier Erdoğan als minister van Justitie Ergin hebben gezegd dat medische voorzieningen beschikbaar zijn voor hongerstakers die dat nodig hebben. Op 24 oktober heeft minister Ergin een bezoek aan hongerstakers in een gevangenis in de buurt van Ankara gebracht. Op 1 november heeft de Turks parlementaire commissie voor Mensenrechten een bezoek gebracht aan een aantal hongerstakers om zich een beeld te vormen van hun situatie.
Is het waar dat het Turkse Ministerie van Justitie artsen de toegang tot de hongerstakers heeft geweigerd? Acht u dit in overeenstemming met internationaal aanvaarde normen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van Koray Caliskan van de Istanbul Bosporus Universiteit dat de eisen van de hongerstakers om zich in het Koerdisch te mogen verdedigen voor de rechtbank, evenals het recht op onderwijs in het Koerdisch, gerechtvaardigd zijn? Indien neen, waarom niet?
Nederland steunt verbetering van de politieke, economische en sociaal-culturele positie van minderheden in Turkije, waaronder de Koerdische gemeenschap. In de voortgangsrapportage van de Europese Commissie van 10 oktober 2012 signaleert deze dat het huidige constitutionele herzieningsproces in Turkije de gelegenheid biedt om langlopende kwesties, zoals de Koerdische in goede banen te leiden. Hieronder vallen ook kwesties als taal en cultuur. Het kabinet deelt de mening dat dit herzieningsproces hiertoe een uitgelezen kans biedt.
Deelt u de opvatting dat er gezien de duur van de hongerstaking sprake is van een kritieke situatie waar zo snel mogelijk een einde aan moet komen? Indien ja, bent u bereid om contact te zoeken met uw Turkse ambtsgenoot om uw zorgen kenbaar te maken en aan te dringen op een oplossing?
Nederland zal zowel bilateraal als samen met de Europese Commissie aandacht aan de positie van de Koerden blijven besteden. De recente hongerstaking vormt hiertoe een extra aansporing. Deze onderstreept nog eens de noodzaak om enerzijds de omstandigheden in detentiecentra te verbeteren en anderzijds te komen tot een politieke oplossing van het Koerdisch vraagstuk.
De aanslag op Denis Mukwege in Congo |
|
Jasper van Dijk |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «An attack on one of my heroes, dr. Denis Mukwege»?1
De aanval op de beroemde Congolese gynaecoloog Denis Mukwege wordt terecht afschuwelijk genoemd. Mensenrechtenverdedigers als Mukwege zijn zeldzaam. Hij heeft met zijn werk in het Panzi ziekenhuis in Bukavu duizenden slachtoffers van verkrachting geholpen en hierdoor bijgedragen aan het verlichten van het leed van duizenden vrouwen in Oost-Congo. Mensenrechtenverdedigers moeten in veiligheid en vrijheid hun werk kunnen doen. Overheden moeten zorgdragen voor hun veiligheid, zeker als deze in het gedrang komt.
Bent u bereid de aanslag publiekelijk te veroordelen, ter ondersteuning van dr. Mukwege?
De voormalige Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken heeft op 27 oktober deze aanval scherp veroordeeld.
Bent u tevens bereid onze ambassadeur in Congo te verzoeken een bezoek te brengen aan dr. Mukwege om hem een hart onder de riem te steken?
Dr. Mukwege is inmiddels met zijn gezin op kosten van de Europese Unie in veiligheid gebracht. De Nederlandse ambassade heeft de EU Protection Desk voor bedreigde mensenrechtenverdedigers in Bukavu gevraagd het Panzi Ziekenhuis te helpen bij het beveiligen van hun medewerkers.
Bent u tot slot bereid alles in het werk te stellen om dit soort aanslagen op mensenrechtenverdedigers in Congo tegen te gaan? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Nederland zal samen met EU-partners bij de Congolese autoriteiten blijven aandringen op betere bescherming van mensenrechtenverdedigers als Dr Mukwege. Daarnaast dragen de hierboven genoemde EU protection Desk, maar ook de Protection Unit van de MONUSCO actief bij aan de veiligheid van mensenrechtenverdedigers.
Het bericht dat leden van Al Shabaab terugkeren uit Somalië naar onder andere Kenia |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Knapen (CDA) |
|
Kent u het bericht dat leden van Al Shabaab terugkeren uit Somalië naar onder andere Kenia?1
Ja.
Is bekend hoeveel oud-strijders Somalië hebben verlaten en naar Kenia zijn getrokken? Is er informatie over de verspreiding naar andere landen in de Arabische regio?
Aangezien Al Shabaab in de afgelopen maanden nadrukkelijk in het defensief is gedrongen, is het aannemelijk dat een deel van de strijders zijn toevlucht heeft genomen naar landen in de regio. Met name Jemen en Kenia worden in dat verband genoemd. Tegelijkertijd bestaat de indruk dat een deel van de strijders is uitgeweken naar andere gebieden in Somalië, zoals Puntland en Somaliland. Ook zijn er berichten dat strijders zich hebben afgekeerd van Al Shabaab, en verspreid zijn teruggekeerd naar hun plaats van herkomst. Ik beschik niet over exacte aantallen of gedetailleerde informatie over de verspreiding.
Is er sprake van versterkte samenwerking tussen verschillende Jihadistische bewegingen in de regio? Zo ja, hoe ziet die samenwerking er uit? Welke gezamenlijke initiatieven nemen betrokken landen om deze samenwerking te voorkomen?
Er wordt algemeen aangenomen dat er sprake is van een opportunistische, tactische vorm van samenwerking (bijv. ad-hoc trainingsactiviteiten). Van structurele, strategische samenwerking lijkt geen sprake. De landen in de regio hebben verschillende initiatieven genomen in de bestrijding van terrorisme. De African Union Mission in Somalia (AMISOM) bestaat uit vredestroepen van verscheidene landen uit de regio (Uganda, Burundi, Djibouti en Kenia) en voert een offensief tegen Al Shabaab in Somalië. Daarnaast bevorderen regionale organisaties als de East African Community (EAC) en de Common Market for Eastern and Southern Africa (COMESA) de samenwerking met betrekking tot zaken als grenscontrole, onderzoek en informatiedeling tussen veiligheidsdiensten. In het kader van de Intergovernmental Authority on Development (IGAD) worden juridische instrumenten ontwikkeld om de samenwerking in de regio te versterken (rechtshulp en uitleveringsverdragen).
Klopt de aanname uit het artikel dat er zich ook Europese burgers bevinden onder deze Al Shabaab strijders? Is er ook sprake van betrokkenheid van Nederlanders?
Er zijn al geruime tijd berichten dat er zich Europese burgers bevinden onder de Al Shabaab strijders. Het is niet uit te sluiten dat zich daaronder ook personen met de Nederlandse nationaliteit bevinden.
Vindt hierover overleg plaats met de Keniaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
In de politieke dialoog met de Keniaanse autoriteiten speelt de veiligheidssituatie, inclusief de dreiging van terrorisme, een belangrijke rol. Deze dialoog wordt zowel bilateraal als in EU-verband gevoerd.
Klopt de constatering dat verdachten van terrorisme vaak niet worden opgepakt als gevolg van corruptie bij de Keniaanse politie?
De Keniaanse autoriteiten zijn actief in het opsporen, arresteren en vervolgen van terrorismeverdachten, en hebben daarmee veel aanslagen voorkomen. Hiermee is echter nog geen sprake van een effectief en gecoördineerd beleid voor terrorismebestrijding. In hoeverre dit te wijten is aan corruptie binnen het politieapparaat is moeilijk te bepalen. In elk geval is er aanleiding kritisch naar het functioneren van de politie te kijken. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat de bestrijding van terrorisme een veelzijdige en moeilijke opgave is.
Op welke manier is er binnen de ontwikkelingsrelatie met Kenia aandacht voor de samenwerking tegen terrorisme en hoe wordt samengewerkt met de Keniaanse politie om haar effectiviteit op dit gebied te vergroten?
In aanvulling op de in antwoord op vraag 5 genoemde politieke dialoog steunt Nederland het Zuid-Afrikaanse Institute for Security Studies, dat een regionaal trainingsprogramma voor politie en aanklagers gericht op terrorismebestrijding uitvoert. Daarnaast draagt Nederland onder meer via Keniaanse civil society organisaties bij aan het proces van politiehervorming.
Kent u de berichten over de constatering van een VN «Group of Experts» dat Rwanda en Oeganda directe militaire steun geven aan de «M23» guerrillastrijders in Congo?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van de VN «Group of Experts»?
Op 17 oktober jl. zijn conclusies uit het concept-eindrapport van de VN-Group of Experts uitgelekt in de media. Aangezien wij geen kennis hebben kunnen nemen van het volledige eindrapport, is het op dit moment nog niet mogelijk om tot een afgewogen oordeel over het rapport te komen of om nieuwe maatregelen te overwegen.
Op welke manier weegt u deze nieuwe bevindingen van de «Group of Experts» mee in beoordeling van de relatie met Rwanda en Oeganda, zoals u hebt toegezegd in antwoord op eerdere vragen?2 Geeft het stevige oordeel van de «Group of Experts» aanleiding om de relatie met deze landen te herzien, bijvoorbeeld door de (nu opgeschorte) sectorale steun aan Rwanda definitief stop te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat rebellen dit jaar ongeveer 5 000 vrouwen hebben verkracht in de oostelijke provincie Noord-Kivu in Congo en dat mensen worden ontvoerd en gedwongen te vechten voor de rebellen?3 Hoe beoordeelt u de huidige mensenrechtensituatie in Congo?
Ja. De mensenrechtensituatie in met name het Oosten van de Democratische Republiek Congo is momenteel zeer verontrustend. Mensenrechtenschendingen zoals vermeld in het door u genoemde bericht vinden op grote schaal plaats. Ook de straffeloosheid die hiermee gepaard gaat is zorgelijk.
Wat is, naast bovenstaande bevindingen over extern gedrag door Rwanda, uw reactie op de inhoud van het rapport van Amnesty International over de interne mensenrechtensituatie in Rwanda, waar onder meer melding wordt gemaakt van het vasthouden van mensen in illegale detentie in geheime gevangenissen, marteling tijdens illegale detentie, gebrek aan toegang tot medische hulp voor gedetineerden en gebrek aan een eerlijke rechtsgang?4 Hoe beschouwt u deze conclusies in het licht van de Nederlandse steun aan de Rwandese justitiesector, die tijdelijk is opgeschort? Geven deze conclusies aanleiding om de steun definitief op te schorten?
De door Amnesty genoemde zaken betreffen deels feiten die reeds in 2010 aan het licht kwamen en die Nederland, mede in EU-verband, bij verschillende gelegenheden bij de Rwandese autoriteiten onder de aandacht bracht. De Nederlandse steun aan de justitiesector heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van deze sector en biedt ruimte om de dialoog aan te gaan over verdere verbeteringen. Het besluit tot aanhouding van de begrotingssteun aan de justitiesector staat hier geheel los van.
Hoe beoordeelt u de zorgen van Amnesty International over het proces tegen de politica Victoire Ingabire, onder meer dat rechters vragen van de verdediging niet hebben toegelaten, dat rechters niet hebben doorgevraagd op de situatie dat medeverdachten belastende verklaringen hebben afgegeven tijdens hun verblijf in Kamp Kami, een militair kamp waar mensen illegaal werden vastgehouden en gemarteld, en dat de bewijslast voor eventuele marteling bij de verdachte ligt? Zet Nederland in op een eerlijk proces voor Victoire Ingabire? Zo ja, op welke manier?
De zorgen van Amnesty over het proces tegen Victoire Ingabire zijn ons bekend. De Nederlandse ambassade in Rwanda heeft het proces tegen Victoire Ingabire samen met partners nauwlettend gevolgd. Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat het proces als geheel niet eerlijk is verlopen.
Hoe geeft Nederland de relatie vorm met Rwanda, nu dat land onlangs lid is geworden van de Veiligheidsraad? Dringt Nederland aan op naleving van internationale normen en mensenrechtenverdragen, zeker in het licht van bovenstaande schendingen van mensenrechten?
Nederland dringt in de bilaterale relatie met Rwanda regelmatig aan op naleving van internationale normen en mensenrechtenverdragen. Nu Rwanda per 1 januari 2013 toetreedt tot de VN-Veiligheidsraad zullen de ogen van de internationale gemeenschap nog sterker gericht zijn op de naleving van internationale normen en verdragen door dat land.
Het bericht dat het LangeLandZiekenhuis overgenomen wordt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Loek Winter neemt LangelandZiekenhuis over»?1
Ik ben bekend met de financiële problemen van het LangeLand Ziekenhuis. De Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht hebben in samenspraak een keuze gemaakt voor de heer Winter voor de overname van het ziekenhuis. Ik heb hierbij geen rol.
Wat is de verklaring voor de financiële problemen en het dreigende faillissement van het LangeLandZiekenhuis? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er sinds 2010 sprake is van een negatief operationeel resultaat. Door het negatieve resultaat gedurende deze jaren is het eigen vermogen geslonken en zal naar verwachting per eind 2012 negatief zijn. Daarnaast heeft het ziekenhuis laten weten dat, met in het verleden te veel ontvangen gelden van de zorgverzekeraars, lange termijn investeringen zijn gedaan in het ziekenhuis. Ze geven aan dat het waarschijnlijk niet gaat lukken om deze schulden op korte termijn te voldoen.
Is er een verband met de uitreding van het LangeLandZiekenhuis uit de A-12 coöperatie met de financiële problemen waarmee het ziekenhuis kampt? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Het ziekenhuis maakt sinds 2008 deel uit van de A12 coöperatie. Het doel van deelname aan de coöperatie was het leveren van betere zorg tegen lagere kosten. Volgens informatie van het ziekenhuis is inmiddels gebleken dat lidmaatschap van de coöperatie financiële problemen niet heeft kunnen voorkomen en dat de coöperatiepartners de problemen van het ziekenhuis niet kunnen oplossen. Daarom heeft het ziekenhuis gezocht naar een partner die mogelijk wel een oplossing voor de financiële problemen kan vinden.
Is u bekend hoe lang het LangeLandZiekenhuis financiële problemen heeft en hoe hoog de schuld is? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat de financiële problemen al spelen sinds 2010, toen voor het eerst sprake was van een negatief operationeel resultaat. De bankschuld bedraagt op dit moment ruim € 44 miljoen. Daarnaast dient € 23 miljoen overschotfinanciering terugbetaald te worden aan de zorgverzekeraars.
Heeft het LangeLandZiekenhuis een beroep gedaan op het College Sanering Zorginstellingen met betrekking tot de benarde financiële positie? Heeft de financiële positie van het LangeLandZiekenhuis te maken met het uitblijven bevoorschotting van zorgverzekeraars?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat ze geen beroep hebben gedaan op het College Sanering Zorginstellingen en dat de financiële positie van het ziekenhuis niets te maken heeft met het uitblijven van bevoorschotting door zorgverzekeraars.
Heeft het ziekenhuis al vergoedingen gekregen voor zorg die in 2012 is geleverd? Is u bekend of de financiële problemen van het LangeLand Ziekenhuis de kwaliteit van zorg en behandelingen beïnvloeden? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er al declaraties ingediend en betaald zijn over 2012.
De IGZ heeft in de afgelopen maanden het LangeLand ziekenhuis meerdere malen bezocht en uitvoerig gesproken over de problemen die het ziekenhuis heeft en de mogelijk daaruit voortvloeiende gevolgen voor de kwaliteit van zorg. Om de kwaliteit van zorg te waarborgen heeft de bestuurder de IGZ eerder een aantal maatregelen toegezegd met name gericht op het reduceren van risicovolle situaties in de patiëntenzorg. Deze zijn door het ziekenhuis nagekomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 18.
Hoeveel personeel is er ontslagen nadat private ondernemer Loek Winter de IJsselmeerziekenhuizen heeft overgenomen? Klopt het bericht dat de heer Winter alle onrendabele functies heeft afgestoten en 1/3 van het personeel heeft ontslagen?3 Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo neen, hoe zit het dan precies?
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft aangegeven dat de Stichting IJsselmeer ziekenhuizen op 31 december 2008 890 FTE in dienst had. In de jaarrekening van 2009 is vermeld dat hiervan 50 FTE boventallig is verklaard in 2009. Op 31 december 2009 was er, na het verdwijnen van 50 FTE boventallig personeel en 39 FTE door natuurlijk verloop, 801 FTE in dienst. Van het boventallig verklaarde personeel had 95% per eind 2009 reeds een andere baan gevonden. De boventalligheid heeft plaatsgevonden bij de bedrijfsvoering (Bedrijfsbureau, Facilitair Bedrijf, Financiën, ICT, P&O) en door het reduceren van een tweetal management lagen, ofwel allemaal op de niet-medische functies. Er is 5,6% van het personeel boventallig verklaard.
Daarnaast geeft de Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen aan dat het bericht dat alle onrendabele functies zijn afgestoten en 1/3 van het personeel ontslagen is niet klopt. Slechts «hoog complex, hoog risico» zorg is afgestoten en ondergebracht bij andere ziekenhuizen, conform de richtlijnen van de verschillende medische beroepsverenigingen.
Het ziekenhuis geeft aan dat de Stichting IJsselmeer ziekenhuizen per eind september 2012 809 FTE in dienst heeft; meer dan eind 2009. Per saldo zijn er dus banen gecreëerd door het ziekenhuis, zelfs na het afstoten van een aantal onderdelen, welke in 2009 nog wel onderdeel vormden van het ziekenhuis.
Wat vindt u van het volgende signaal dat Abvakabo FNV afgeeft: «In de laatste jaren ziet Abvakabo FNV nog een zorgwekkende ontwikkeling bij de voormalige IJsselmeer ziekenhuizen. Een toenemend aantal niet zorggebonden functies wordt ondergebracht in aan de IJsselmeerziekenhuizen gelieerde BV’s waarin de MC Groep van Loek Winter een meerderheidsbelang heeft. Deze ontwikkeling leidt niet onmiddellijk tot verlies van werkgelegenheid, maar wel tot een uitholling van de arbeidsvoorwaarden van ziekenhuismedewerkers. Zij worden niet langer uitbetaald volgens de cao Ziekenhuizen, maar op basis van minder goede bedrijfsregelingen. Dit geldt niet alleen voor medewerkers van allerlei facilitaire diensten, maar ook voor paramedisch personeel als fysiotherapeuten en diëtisten»?4
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft aangegeven dat het de visie van de IJsselmeer ziekenhuizen is om bij de medische of zorggebonden bedrijfsonderdelen die worden ondergebracht bij derden (omdat deze een betere kwaliteit leveren tegen lagere kosten), ook de zeggenschap daar te beleggen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met de fysiotherapeuten (6 medewerkers) en diëtisten (3 medewerkers), die werkzaam waren binnen het ziekenhuis. Noch de MC groep, noch een deelorganisatie daarvan heeft daar een meerderheidsbelang in.
Daarnaast heeft het ziekenhuis laten weten dat de medewerkers van het MC Facilitair Bedrijf, volgens marktconforme tarieven worden betaald. Deze marktconformiteit kan afwijken van de CAO-Ziekenhuizen, maar is conform wat bijvoorbeeld in de CAO-Schoonmaak of CAO-Horeca is afgesproken. De arbeidsvoorwaarden van de groep medewerkers, die eerder onder de CAO-Ziekenhuizen vielen, is voor de duur van het dienstverband gegarandeerd op het niveau van de CAO-Ziekenhuizen.
Is het waar dat de heer Winter als strategie om de kosten te drukken in het ziekenhuis in Lelystad, Emmeloord en Dronten niet medisch personeel afstoot en onderbrengt in aparte BV’s, waardoor de arbeidsvoorwaarden van het personeel onder druk komen te staan?
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft mij laten weten dat dit niet de strategie is van de IJsselmeer ziekenhuizen. Wel hebben de IJsselmeer ziekenhuizen voor wat betreft de facilitaire dienstverlening aansluiting gezocht met daarvoor vigerende marktconforme arbeidsvoorwaarden, die mogelijk af kunnen wijken van de CAO Ziekenhuizen. Arbeidsvoorwaarden voor personeel dat overgaat naar andere juridische entiteiten is, zoals onder het antwoord op vraag 8 beschreven, gegarandeerd.
Is u bekend of er door de financiële problemen ontslagen gaan vallen onder personeel van het LangeLandZiekenhuis? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat op dit moment nog niet bekend is of er ontslagen gaan vallen.
Is de heer Winter van plan in het LangeLandZiekenhuis ook zoveel mogelijk facilitair en niet medisch personeel in aparte BV’s onder te brengen? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Op dit moment zijn de plannen van de heer Winter nog niet bekend.
Hoe worden de arbeidsvoorwaarden van het personeel geborgd bij een ondernemer die gefocust is op het maken van winst?
De arbeidsvoorwaarden worden geborgd middels bekende mechanismen zoals conformeren aan CAO-Ziekenhuizen, inclusief de Algemeen Verbindend verklaring, advies en instemming van OR en de periodieke gesprekken met de vakverenigingen.
Vindt u dat, als het LangeLandZiekenhuis inderdaad door de heer Winter wordt overgenomen, er dan een goed sociaal plan moet komen, en dat er in ieder geval geen sprake kan zijn van gedwongen ontslagen?
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van het LangeLand Ziekenhuis om te zorgen voor een goede bedrijfsvoering, zodat de zorg op een kwalitatief goede en doelmatige manier wordt geleverd. Ik heb hierbij geen rol. Gezien de situatie bij het LangeLand Ziekenhuis, moeten er moeilijke keuzes gemaakt worden. Ik ga er vanuit dat de Raad van Bestuur daar zorgvuldig mee omgaat. Dat wil ondermeer zeggen dat de toepasselijke wet- en regelgeving wordt nageleefd. De ondernemingsraad moet bijvoorbeeld geconsulteerd worden over de plannen van het bestuur ten aanzien van het personeel. Wanneer er sprake zou zijn van ontslag van 20 of meer medewerkers tegelijkertijd, gelden ook voor het LangeLand Ziekenhuis de vereisten uit de Wet melding collectief ontslag (Wmco). Op grond van de Wmco moeten bijvoorbeeld de vakbonden worden geraadpleegd en toetst het UWV of het ontslag gegrond is. Verder zijn in hoofdstuk 15 van de CAO-Ziekenhuizen tal van afspraken vastgelegd die de werkgever in dergelijke gevallen minstens moet naleven.
Vindt u het acceptabel dat specialisten mogelijk aandeelhouder worden van een ziekenhuis, waardoor de schijn van belangenverstrengeling en het risico van overproductie en kwaliteitsverlies ontstaan? Bent u bereid maatregelen te nemen die dit onmogelijk maken? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat medisch specialisten inspraak hebben in en verantwoordelijkheid dragen voor het ziekenhuis. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door medisch specialisten een aandeel te laten nemen in het ziekenhuis. Dat kan er voor zorgen dat artsen bij hun handelen niet slechts hun eigen belang of dat van de vakgroep afwegen, maar ook het belang van het gehele ziekenhuis. Hierdoor wordt onder andere het kostenbewustzijn van artsen gestimuleerd. Bijvoorbeeld in het geval dat een arts moet kiezen tussen twee protheses van gelijke kwaliteit, maar met een ongelijke prijs. Het is dan in belang van het ziekenhuis om de goedkoopste te kiezen. Door aandeelhouderschap worden artsen gestimuleerd om doelmatiger te werken en beter samen te werken met andere vakgroepen. Dat is goed voor de kwaliteit van de zorg en kan kosten besparen. Ik ben niet bezorgd over belangenverstrengeling, overproductie of kwaliteitsverlies als gevolg van aandeelhouderschap. Medisch specialisten hebben een grote mate van professionaliteit en zijn gehouden om goede zorg te verlenen. Het leveren van minder kwaliteit zou de naam en reputatie van het ziekenhuis schaden en dat zou niet in het belang van de artsen/aandeelhouders zijn. Overproductie wordt tegengegaan door goede inkoop van de zorgverzekeraar en – als vangnet – het macrobeheersingsinstrument.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat er een netwerk van privaat gefinancierde ziekenhuizen ontstaat? Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit en de Nederlandse Mededingingsautoriteit hierover?
Ik heb geen oordeel over de wijze van financiering van ziekenhuizen, anders dan dat dit zich binnen de bestaande regelgeving moet voltrekken. Over een eventuele overname van het LangeLand Ziekenhuis is nog geen definitief besluit genomen. Indien dit doorgang heeft, zal de overname moeten worden voorgelegd aan de NMa die deze dan zal beoordelen. Ook zal de NZa dan een zienswijze uitbrengen.
In hoeverre bent u betrokken bij de dreigende overname?
Ik heb hierbij geen rol. Ik ben niet verantwoordelijk voor de continuïteit van een individuele zorgaanbieder. Dat is de verantwoordelijkheid van het LangeLand Ziekenhuis zelf. Wel ben ik verantwoordelijk voor de continuïteit van cruciale zorg. Het LangeLand Ziekenhuis is echter niet nodig voor de continuïteit van de cruciale zorg.
Zijn er meer overnamekandidaten? Zo ja, welke?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat drie kandidaten zich de afgelopen maanden hebben gemeld bij het ziekenhuis. Alle kandidaten hebben de gelegenheid gekregen zich te presenteren aan de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van het ziekenhuis. Op basis van deze presentaties hebben de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht in samenspraak een keuze gemaakt voor de heer Winter.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte van de problemen binnen het LangeLandZiekenhuis en ziet zij strenger toe op de kwaliteit van zorg? Hoe wordt de kwaliteit en toegankelijkheid van het LangeLandZiekenhuis gewaarborgd?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het borgen van de veiligheid in de zorg krijgt zijn invulling in afspraken die met de bestuurder worden gemaakt onder andere met betrekking tot hoog complexe behandeling en de afbakening in de spoedzorg. De IGZ monitort of deze afspraken door het ziekenhuis worden nagekomen.
Een mogelijke preventieve aanval op Iran |
|
Harry van Bommel |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (VVD) |
|
Kent u het bericht ««Britten weigeren VS hulp bij voorbereiden aanval op Iran»»?1
Ja.
Is Nederland, net als Groot-Brittannië, formeel of informeel door de Verenigde Staten benaderd om op enigerlei wijze mee te werken aan de voorbereidingen van de Verenigde Staten voor een mogelijke aanval op Iran? Indien ja, wat is er precies gevraagd en hoe heeft Nederland hier op gereageerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Heeft Nederland op enigerlei wijze reeds meegewerkt aan de voorbereidingen van de Verenigde Staten dan wel Israël voor een mogelijke aanval op Iran? Indien ja, hoe is hier precies aan meegewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Bent u bekend met het juridisch advies van het Britse ministerie van Justitie dat stelt dat een preventieve aanval op Iran tegen het internationaal recht indruist omdat het land nu geen «duidelijk en dringend» gevaar vormt? Indien ja, kunt u dit aan de Kamer beschikbaar stellen? Indien neen, bent u bereid u hiervan op de hoogte te laten stellen door uw Britse collega’s en het vervolgens met de Kamer te delen?
Nee, het interne Britse juridisch advies is mij niet bekend. Ik zie geen aanleiding Britse juridische advisering op te vragen.
Deelt u de opvatting in het Britse juridisch advies dat een aanval op Iran op dit moment indruist tegen het internationaal recht? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit advies is mij niet bekend.
Beschikt u momenteel over een juridisch advies of wordt er momenteel gewerkt aan een juridisch advies van bijvoorbeeld de externe volkenrechtelijk adviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken, professor André Nollkaemper, en/of van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken met betrekking tot een mogelijke preventieve aanval op Iran? Indien neen, bent u bereid de externe volkenrechtelijk adviseur en/of de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken om dit advies te vragen? Indien neen, waarom niet? Bent u bereid, indien u reeds over een juridisch advies hierover beschikt, dit met de Kamer te delen? Indien neen, waarom niet. Kunt u uw antwoord toelichten?
Intern is schriftelijk geadviseerd over volkenrechtelijke vragen met betrekking tot mogelijk preëmptief of preventief optreden. Dergelijke interne juridische adviezen dienen vertrouwelijk te blijven voor een onbelemmerde interne meningsvorming. Zie overigens ook de regeringsreactie op het AIV/CAAV-advies «Preëmptief optreden» dd. 29 oktober 2004. De kern hiervan is overgenomen in de notitie «Rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden» dd. 22 juni 2007 (TK 29 521, nr. 41 (2007)).
Deelt u de opvatting dat Nederland geen enkele medewerking moet verlenen aan welk land dan ook ter voorbereiding van een preventieve aanval op Iran? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorbereidingen voor een preventieve aanval op Iran zijn mij onbekend. Er is dus geen sprake van Nederlandse medewerking bij dergelijke voorbereidingen.
Het bericht dat Turkije het hoogste aantal journalisten opgesloten heeft |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Turkije het hoogste aantal journalisten ter wereld opgesloten heeft?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusies van het «Committee to Protect Journalists»?
De conclusies van het «Committee to Protect Journalists» en de ontwikkelingen op het gebied van persvrijheid tonen aan dat de vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid beter verankerd dienen te worden. U bent geïnformeerd in de Kabinetsappreciatie van 26 oktober jl. van het uitbreidingspakket van de Europese Commissie van 2012, waar ook de jaarlijkse voortgangsrapportage over Turkije deel van uitmaakt. In deze voortgangsrapportage spreekt de Europese Commissie expliciet haar zorgen uit ten aanzien van de persvrijheid in Turkije in verband met onder meer de gevangenneming van journalisten. De Turkse regering heeft op dit terrein nieuwe hervormingen aangekondigd. Het is vooralsnog onduidelijk welke concrete wetswijzingen deel zullen uitmaken van dit vierde juridische hervormingspakket.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling die Turkije op dit gebied doormaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Worden deze journalisten mede op basis van artikel 301 uit het Turks wetboek veroordeeld?
Het Turkse ministerie van Justitie heeft laten weten dat er op dit moment geen journalist gevangen zit op basis van artikel 301. Dit artikel kan overigens alleen via een verzwaarde procedure, met expliciete instemming van de minister van Justitie, in de tenlastelegging worden opgenomen. Veroordelingen op artikel 301 komen in Turkije nauwelijks meer voor.
Bent u voornemens de Europese Commissie te vragen om in haar appreciatie van Turkije expliciet een oordeel te geven over de huidige persvrijheid in relatie tot het aantal gevangen journalisten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit onderwerp constante aandacht verdient, ook binnen de bilaterale dialoog met Turkije? Zo ja, kunt u aangeven op welke momenten u het afgelopen jaar met de Turkse autoriteiten hebt gesproken over de beperkte persvrijheid in het land?
Ja, dit onderwerp verdient en krijgt mijn voortdurende aandacht. Dit onderwerp is opgebracht tijdens de Wittenburgconferentie met Turkije in maart en bij het Staatsbezoek van President Gül aan Nederland in april 2012.
Vogelvrije conciërges |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Conciërges vogelvrij»?1
Ja.
Hoe verhouden de cijfers in dit onderzoek van CNV Onderwijs – waaruit blijkt dat 80% van het onderwijsondersteunend personeel te maken heeft gehad met vormen van (verbaal) geweld – zich tot de cijfers door u genoemd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor incidentenregistratie waaruit blijkt dat 7% van de leerlingen en personeel op scholen zich niet veilig voelt? Is in dit onderzoek ook het onderwijsondersteunend personeel ondervraagd?
De cijfers waar u aan refereert zijn afkomstig uit de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen. Deze monitor wordt iedere twee jaar in opdracht van mij uitgevoerd. Voor deze monitor wordt ook het onderwijs ondersteunend personeel bevraagd. Uit het eerste concept van de monitor 2012 komt naar voren dat circa 93% van het personeel zich veilig voelt op school en dat 7% zich onveilig voelt. De veiligheidsgevoelens van onderwijzend en ondersteunend personeel blijken niet wezenlijk te verschillen. Eind dit jaar verschijnt de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen 2012. Zodra deze afgerond is zal ik deze aan uw Kamer beschikbaar stellen.
Het onderzoek van CNV onderwijs is anders van opzet en is op dit onderdeel niet vergelijkbaar met de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen. Uit het onderzoek van CNV onderwijs blijkt wel dat het onderwijs ondersteunend personeel de veiligheidssituatie op school gemiddeld een 8 geeft. Dat is een ruime voldoende. Dat neemt niet weg dat de in het onderzoeksrapport genoemde voorbeelden van incidenten verontrustend zijn en dat blijvende aandacht voor de veiligheid op school noodzakelijk is.
Bent u van mening dat scholen zich voldoende realiseren hoe wijdverbreid agressief gedrag op scholen verspreid is en er voldoende tegen doen? Hoe verhoudt zich de houding van de sectororganisaties hiermee, die zich altijd hebben verzet tegen het wetsvoorstel dat verplichte registratie van incidenten regelt?
Ik ben met u eens dat de aandacht voor veiligheid op scholen niet mag verslappen. De VO-raad en PO-Raad hebben publiekelijk hun zorg over de voorbeelden in het genoemde onderzoek uitgesproken. Deze sectorraden zijn ook actief om agressie en geweld in hun sector terug te dringen. Dit doen de sectorraden deels zelf, zoals door de handreiking «Leren van incidenten». Ook zaten de sectorraden en de vakbonden samen met OCW in de begeleidingscommissie van het programma Veilige Publieke Taak Onderwijs. Samen met de sectororganisaties en de vakbonden zal ik binnenkort om de tafel gaan om tot afspraken over een gezamenlijke aanpak tegen agressie en geweld in het onderwijs te komen voor de komende periode.
Deelt u de mening dat er naast de verplichte registratie van incidenten op korte termijn een actieplan moet worden opgesteld door de diverse betrokken partijen om hufterig en agressief gedrag op scholen door leerlingen, ouders en personeel tegen te gaan?
Ik ben met u eens dat een gezamenlijke aanpak van sectororganisaties en vakbonden nodig is om tot de aanpak van agressie tegen onderwijspersoneel te komen. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het sinds 2010 mogelijk is de strafeis in gevallen van agressie tegen personeel met een publieke functie te verdubbelen? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen dat daadwerkelijk gebeurd is als het gaat om onderwijspersoneel?
Sinds 2011 wordt, voor dergelijke gevallen van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, zelfs een driemaal zo hoge strafeis voorgeschreven. Tijdens het Algemeen Overleg over Veilige Publieke Taak van 8 maart 2011 heeft de minister van Veiligheid en Justitie toegezegd te volgen in hoeverre rechters ook daadwerkelijk deze hogere strafeisen van het OM volgen en derhalve zwaarder straffen. Uit een eerder onderzoek uit 2010 bleek dat rechters bij het opleggen van straffen de verhoogde strafeisen vaak volgen (de hoogte van de gemiddelde straf bleek 93% te zijn van de hoogte van de gemiddelde strafeis). Jaarlijks wordt nu gevolgd welke straffen er door het OM worden geëist en of de rechters deze ook volgen. Het herhaalonderzoek wat betrekking heeft op de cijfers van 2011 wordt nu afgerond en zal door de minister van Veiligheid en Justitie binnenkort naar uw Kamer worden verzonden.
Het bericht dat de staatssecretaris niet ambitieus is voor jonge ondernemers |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bleker niet ambitieus voor jonge ondernemers»?1
Ja.
Herkent u zich in de reactie van de agrarische jongeren dat u tijdens de Europese Landbouwraad op 22 oktober jl. nauwelijks de ambitie had om u in te zetten voor een succesvolle bedrijfsovername door jonge boeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierin herken ik mij niet. Tijdens de Raad heb ik mij juist sterk gemaakt voor extra ondersteuning voor jonge boeren. Vele lidstaten willen dat de door de Europese Commissie voorgestelde verplichte ondersteuning via een extra hectaretoeslag volledig vrijwillig zou worden. De Cypriotische voorzitter heeft daarop voorgesteld dat dit een mogelijkheid zou kunnen zijn mits die lidstaten die de extra ondersteuning via de Eerste Pijler (extra hectaretoeslagen) niet willen toepassen een inzet ten behoeve van jonge boeren zouden moeten plegen via de Tweede Pijler (Plattelandsbeleid). Ook daartegen verzetten zich diverse lidstaten.
Mijn reactie daarop is geweest dat ik mij zou kunnen vinden in het voorstel van het voorzitterschap onder de voorwaarde dat dan de inzet via de Tweede Pijler van minstens vergelijkbare omvang moet zijn als de voorziene inzet via de Eerste Pijler.
Deelt u de mening dat de maatregel voor jonge boeren in de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zou moeten worden geregeld? Zo ja, waarom hebt u dan tijdens de Landbouwraad gezegd dat het Nederland niet uitmaakt of steun voor jonge boeren via de eerste of tweede pijler gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en daarnaast het volgende. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op de wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie (Kamerstuk 28 625, nr 137) kan ik mij verenigen met het voorstel om extra steun voor jonge boeren te realiseren via de Eerste Pijler. Het kabinet heeft daarbij echter ook aangegeven de meer doelgerichte steun in de Tweede Pijler van groot belang te achten.
Deelt u de opvatting dat bedrijfsovername steeds minder vanzelfsprekend is en dat een langdurige regeling voor bedrijfsregeling in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid via de eerste pijler noodzakelijk is, aangezien de maatregelen voor jonge boeren in de tweede pijler vooral gericht zijn op specifieke investeringen? Zo nee, waarom niet?2
Bedrijfsovername is een ingrijpend en moeilijk proces en extra steun in die fase van de bedrijfsontwikkeling ligt daarom voor de hand. Het kabinet ziet dit echter ook als een kans voor verdere bedrijfsontwikkeling waarbij juist de specifieke steun vanuit de Tweede Pijler effectief is voor modernisering, versterking en verduurzaming van de bedrijven, in tegenstelling tot een generieke hectarebetaling vanuit de Eerste Pijler.
Bent u bekend met het rapport van het Britse Office of Fair Trading (OFT) over betaal- en boekingskosten1 en de op basis daarvan in het Verenigd Koninkrijk eind 2011 goedgekeurde wetgeving2 die een einde maakt aan het «betalen om te betalen»?
Ja.
Vindt u de introductie van vergelijkbare wetgeving in Nederland wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de Europese consumentenrichtlijn (2011/83/EU) waarin in artikel 19 wordt gesteld dat de kosten voor de consument niet de kosten voor de verkoper mogen overschrijden? Waarom geldt deze richtlijn niet voor aanbieders van passagiersvervoer (luchtvaart)? Zijn er andere sectoren uitgezonderd?
Deelt u de mening dat de doorberekende kosten voor betalingsverkeer niet boven de kostprijs behoren te liggen? Geldt er in Nederland een maximum voor de prijs die een bedrijf een consument mag berekenen voor het gebruik van een betaalpas, creditcard of een ander betaalmiddel of betaalwijze? Zo nee, zou u een dergelijke maximumprijs wenselijk vinden?
Bent u bekend met de hoge boekingskosten bij luchtvaartmaatschappijen zoals Ryanair, Easyjet, KLM en Lufthansa, bij gebruik van een creditcard oplopend tot € 15 per ticket voor een enkele reis, waarbij in sommige gevallen bovendien geen alternatieve kosteloze betaalwijzen voorhanden zijn? Wat is uw mening over deze hoge boekingskosten?
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat bij boekingen alleen met dure creditcards kan worden betaald en er geen alternatieven voorhanden zijn? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de sectoren en te bevorderen dat er ook goedkopere en/of gratis betalingsalternatieven worden aangeboden?
Bent u bekend met de aanbeveling van de Stichting Reclame Code3 in de zaak tussen Ryanair en ANVR waarin de Stichting oordeelde dat de onvermijdbare boekingskosten bij Ryanair ook in de advertentieprijs moesten worden meegenomen? Deelt u de mening dat deze onvermijdbare kosten in de prijs moeten worden meegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit afdwingen?
Ja, de uitspraak van de Stichting Reclame Code is mij bekend.
Onvermijdbare kosten behoren in de prijs te worden meegenomen zodat de consument in staat wordt gesteld een reële prijsvergelijking te maken van de aanbiedingen op de markt. Er is verschillende wet- en regelgeving die hierbij relevant is. In dat licht zij gewezen op artikel 23 van Verordening 1008/2008 met betrekking tot prijstransparantie (op het tijdstip van publicatie van de prijs van het vliegticket moeten alle onvermijdbare kosten en heffingen daarbij vermeld worden) en afdeling 3A van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, welke afdeling betrekking heeft op oneerlijke handelspraktijken. De Consumentenautoriteit ziet toe op de naleving van deze wetgeving door de reisbranche en handhaaft waar nodig. Zo heeft de Consumentenautoriteit in haar Agenda «ondoorzichtige prijzen in de reisbranche» als aandachtsgebied voor 2012–2013 benoemd. De Consumentenautoriteit wil dat consumenten duidelijker geïnformeerd worden over de prijs van het standaardaanbod. Dit betekent dat duidelijk dient te zijn wat is inbegrepen in dit aanbod.
In dat kader consulteert de Consumentenautoriteit stakeholders over een aantal uitgangspunten voor prijstransparantie en binnenkort brengt zij deze onder de aandacht van de branche.
Het bericht dat er opnieuw wantoestanden zijn bij Cordaan |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wordt u ook zo moe van weer een artikel over slechte zorg bij Cordaan?1
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat de bewoner vier dagen lang geen zorg heeft gehad en met een acute longontsteking op de intensive care in het ziekenhuis werd opgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wat is op dit moment de stand van zaken binnen Cordaan, zijn er meerdere bewoners die niet de zorg krijgen die zij nodig hebben? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wat is de staat van het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij Cordaan op dit moment?2
Hoe heeft dit kunnen gebeuren bij een zorginstelling die een jaar lang onder het vergrootglas heeft gelegen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg?3
Hoeveel klachten zijn er binnengekomen van zorg die tekortgeschoten is binnen Cordaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Cordaan levert – op diverse locaties – AWBZ-zorg aan ca. 10 000 cliënten. In 2011 zijn bij de instelling 800 klachten ingediend. Deze gaan over de zorginstelling, de zorgverlening of de kwaliteit van zorg. Klachten over de zorginstelling of over de ontvangen zorg moeten primair ingediend worden bij de zorgaanbieder zelf.
Wat vindt u van de reactie van Cordaan, dat zij zich niet herkent in de noodkreet van deze mensen? Deelt u de mening dat het bestuur de problemen van de hoge werkdruk en het chronische personeelstekort niet erkent? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het feit dat Cordaan zelf een onderzoek instelt naar de gebeurtenissen, betekent dat zij de problemen en de klacht van de familie serieus neemt. Cordaan erkent dat het buitengewoon vervelend is voor de cliënt en familie als de zorg niet naar tevredenheid en verwachting geleverd wordt. Zij stelt een onafhankelijk onderzoek in, omdat zij het belangrijk vindt goed uit te zoeken wat er gebeurd is.
Herinnert u zich de bezetting van een verpleeghuis bij Cordaan afgelopen juni door het personeel dat in opstand kwam, doordat in het afgesloten cao-akkoord niets gedaan werd aan flexibilisering, hoge werkdruk en de waardering van zorgverleners? Bent u bereid dit keer wel maatregelen te treffen om te zorgen dat personeel in de zorg kan werken onder betere arbeidsomstandigheden, zodat het goede kwalitatieve zorg kan bieden? Zo nee, waarom niet?
Ja ik herinner mij die actie, maar ik sta op het standpunt dat ik geen verantwoordelijkheden heb voor en/of bevoegdheden bij CAO-onderhandelingen, en wens die ook niet te hebben. Zaken rond arbeidsvoorwaarden en CAO zijn bij uitstek een aangelegenheid van werkgevers, werknemers en hun vertegenwoordigers
Het beheer op de Wadden |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Henk Bleker (CDA), Joop Atsma (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Beheer Wadden is rommeltje»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het bevoegd gezag te versnipperd is in het Waddengebied? Zo nee, waarom niet? Kunt u een gespecificeerd overzicht geven van de instanties die betrokken zijn bij de besluitvorming, het beheer en de zeggenschap over het Waddengebied?
De aard en omvang van de Waddenzee en het Waddengebied leiden er toe dat diverse bestuurlijke partijen betrokken zijn, elk met hun eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid. De verantwoordelijkheden van de verschillende bevoegde gezagen zijn mijn inziens helder. Ik schets u hieronder hoe een en ander is geregeld.
Het nieuwe Regie College Waddengebied (RCW) is gericht op afstemming tussen rijk en regio over beleid, beheer en investeringen in het Waddengebied. In het RCW zijn alle bij het Waddengebied betrokken partijen vertegenwoordigd. In de Beheerraad vindt afstemming plaats over het beheer. Hier kunnen ook vraagstukken over optimalisatie van het beheer aan de orde komen. Het ministerie van Economische Zaken coördineert dit.
Het ministerie van Economische Zaken is verder het bevoegd gezag voor de Mijnwet, de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 (waaronder de artikel 20 gebieden vallen) en de Visserijwet. Op grond van de laatste drie wetten worden grote delen van de Waddenzee beheerd. Het beheer is gekoppeld aan de desbetreffende wetgeving. Het ministerie van Economische Zaken is daarnaast verantwoordelijk voor de afstemming met Denemarken en Duitsland.
De provincies Fryslân, Groningen en Noord-Holland zijn mede verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
De exacte bevoegdheidsverdeling tussen enerzijds het ministerie en anderzijds de provincies is geregeld in een specifieke AMvB.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu is bevoegd gezag op basis van de Waterwet. Voorts heeft dit ministerie beheertaken in de Waddenzee, zoals het uitbaggeren en markeren van vaargeulen en de kustverdediging. Het beheer over de Waddenzee wordt uitgevoerd door beide betrokken ministeries.
De natuurgebieden aan de randen van de Waddenzee en op de eilanden worden beheerd door de terreinbeheerders.
Deelt u de mening dat de versnippering in het bevoegd gezag in het Waddengebied leidt tot onduidelijkheden voor ondernemers en vertraging in de vergunningverlening? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheidsverdeling van het bevoegd gezag in de Waddenzee is helder. Zie ook het antwoord bij vraag 2. Over het algemeen is daarmee duidelijk onder wiens bevoegdheid een specifieke vergunningaanvraag valt. Als dit niet onmiddellijk duidelijk is op basis van de bij vraag 2 vermelde AMvB op grond van de Natuurbeschermingswet, vindt tussen het ministerie van EZ en de betrokken provincies altijd snel en efficiënt overleg plaats.
Wat vindt u van de suggesties van de Nederlandse Vissersbond en VNO-NCW Noord om een centraal loket op te zetten voor de vergunningverlening in het Waddengebied of om de coördinatie van vergunningen in het Waddengebied onder te brengen bij de te vormen Regionale Uitvoeringsdiensten?
Ik onderschrijf het principe om te streven naar vereenvoudiging en vermindering van bureaucratie. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn bedoelingen met de Omgevingswet en de instelling van Regionale Uitvoeringsdiensten. Deze ontwikkelingen geven geen aanleiding om een centraal loket voor het Waddengebied op te zetten. De vergunningverlening op grond van het wetsvoorstel natuurbescherming sluit aan bij de omgevingsvergunning. De provincies worden gestimuleerd om ook het natuurdeel op te nemen in de Regionale Uitvoeringsdiensten.
Bent u bereid te onderzoeken of het aantal loketten en instanties in het Waddengebied kan worden verminderd, waardoor er ook een vermindering plaatsvindt van de regels en bureaucratie? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft het kabinet ingezet op vereenvoudiging van de bestuurlijke organisatie in het Waddengebied. Op dit moment wordt hard gewerkt aan het opstellen van een Omgevingswet. Hiermee wordt invulling gegeven aan uw wens naar vermindering van regels en bureaucratie. Een onderzoek naar vermindering van het aantal loketten en instanties vind ik daarom nu niet nodig.
Het Europees handelsverbod op cosmetica die getest is op dieren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de antwoorden van Europees commissaris Dalli op vragen van de Europarlementariërs Merkies (PvdA), De Jong (SP), Eickhout (GL) en Taylor over een mogelijke versoepeling van het totaalverbod op de handel van op dieren geteste cosmetica dat op 1 januari 2013 zou ingaan?1
Ja, deze antwoorden zijn mij bekend.
Wat is uw reactie op de mogelijkheid die commissaris Dalli noemt dat de ingangsdatum van 1 januari 2013 blijft gehandhaafd, maar dat er ook na 2013 voor bepaalde ingrediënten en producten uitzonderingen aangevraagd kunnen worden?
De mogelijkheid voor uitstel of uitzondering op het per 11 maart 2013 ingaande handelsverbod wordt al enige tijd door de Europese Commissie onderzocht. Tot op heden is de Commissie echter niet met een concreet voorstel gekomen. Zolang er geen voorstel ligt kan ik hier niet inhoudelijk op reageren maar zoals ik in eerdere overleggen met de Tweede Kamer al gemeld heb ben ik geen voorstander van uitstel van het handelsverbod.
Herinnert u zich de motie van de leden Van Dekken en Ouwehand die regering oproept zich in te zetten voor handhaving van het totaalverbod?2
Ja, die herinner ik mij.
Hebt u de afgelopen maanden contact gehad met commissaris Dalli over het verbod? Zo ja, waar bestond dit contact uit?
Er is geen direct contact geweest tussen mij en de commissaris over dit onderwerp in de afgelopen periode. Op ambtelijk niveau is er wel contact geweest met de Commissie over het handelsverbod en daar is herhaaldelijk uitgedragen dat ik geen voorstander ben van uitstel van het verbod.
Bent u ervan op de hoogte of de Europese Commissie met een aanpassing van het verbod komt en zo ja, wanneer? Op welke manier zet u zich in om het totaalverbod op handel in op dieren geteste cosmeticaproducten en -ingrediënten te handhaven?
Zoals gezegd ben ik ervan op de hoogte dat de Commissie aan een uitzondering werkt. Wanneer er een voorstel komt is niet duidelijk; dit heeft mede te maken met het vertrek van de Eurocommissaris.
Mijn inzet is erop gericht om een zo groot mogelijk draagvlak bij andere lidstaten te verkrijgen voor handhaving van de ingangsdatum van het verbod.
Hoeveel Nederlandse bedrijven maken op dit moment gebruik van de uitzonderingsmogelijkheden die er nu nog zijn en maken nog gebruik van dierproeven voor cosmetica?
Aangezien het verboden is om in Nederland dierproeven uit te voeren ten behoeve van cosmetica is dat in de afgelopen jaren ook niet gebeurd. Dit blijkt ook uit het overzicht van de NVWA (Zodoende). Over aantallen dierproeven die bedrijven in het buitenland hebben laten uitvoeren heb ik geen gegevens.
Het schrikbewind dat conciërges, onderwijsassistenten en administratief personeel op school zouden ervaren |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u het onderzoek van CNV Onderwijs waaruit zou blijken dat scholieren in het basis- en voortgezet onderwijs «een waar schrikbewind» zouden voeren, waarbij fysiek geweld niet wordt geschuwd, auto’s van medewerkers worden beschadigd en personeel zelfs blijvend letsel wordt toegebracht?1
Ik heb kennis genomen van het onderzoek van CNV Onderwijs. Hieruit blijkt dat onderwijsondersteuners zich over het algemeen behoorlijk veilig en gerespecteerd
voelen op school. Echter, ook bijna tachtig procent heeft blijkens dit onderzoek te maken met verbale agressie van leerlingen, ruim één op de drie met fysieke agressie. De voorbeelden uit het onderzoek zijn soms verontrustend. Ik vind het dan ook begrijpelijk dat deze voorbeelden in de media aandacht hebben gekregen. Ook ik ben van die voorbeelden geschrokken. Ieder incident dat zich op school voordoet is er een te veel en ik zie het als mijn taak om scholen te ondersteunen bij hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid op school.
Ik constateer dat de gegevens uit het onderzoek van CNV Onderwijs grotendeels overeenkomen met de cijfers uit het onderzoek dat ik iedere twee jaar laat uitvoeren, de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen.
Voor mijn beleid baseer ik mij op deze monitor Sociale veiligheid in en rond scholen. Deze monitor wordt voor het VO al sinds 2006 en voor het PO sinds 2010 gebruikt en geeft daarmee belangrijke trends weer. Bovendien wordt in deze monitor naar de veiligheidsbeleving van alle betrokkenen in de school gevraagd: onderwijzend en ondersteunend personeel én ouders en leerlingen. Het geeft daarmee goede handvatten voor beleid.
Over enkele weken verschijnt de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen (PO en VO 2012). Uit het eerste concept van deze monitor blijkt dat onderwijsondersteuners zich behoorlijk veilig voelen op school. Circa 93 procent voelt zich veilig in de school. Maar net als in het onderzoek van CNV onderwijs blijkt dat onderwijzend en ondersteunend personeel ook te maken heeft met, soms ernstige, incidenten.
Iedere medewerker met een publieke taak heeft recht op een veilige werkplek. Het vorige Kabinet heeft daarom ingezet op de Veilige Publieke Taak (VPT). Mijn ministerie is hierbij nauw betrokken, door bijvoorbeeld:
Ook voor de komende kabinetsperiode blijft het kabinet inzetten op een veilige publieke taak. Voor het onderwijs zal ik ook blijven inzetten op de veiligheid van de medewerkers in de school.
Ik heb de werkgeversorganisaties en vakbonden uitgenodigd om op korte termijn met elkaar het overleg aan te gaan om tot een gezamenlijke aanpak van agressie in het onderwijs te komen.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling niet alleen slecht is voor het ondersteunend personeel maar ook schadelijk voor medescholieren en het gehele onderwijsproces als zodanig?
Ik deel uw mening dat een veilige schoolomgeving een voorwaarde is voor goed onderwijs.
Zou het niet wenselijk zijn dat alle scholen een beleid formuleren om de veiligheid in en om het onderwijs te waarborgen?
Scholen zijn verplicht een veiligheidsplan op te stellen. Op basis van de Arbowet zijn de onderwijswerkgevers, net als alle andere werkgevers, verplicht een veiligheidsbeleid te voeren. Ook in andere regelgeving (zoals in de Wet op het primair onderwijs) en in het toezichtskader van de Inspectie van het Onderwijs zijn de verantwoordelijkheden van de school verankerd. In aanvulling hierop hebben werkgevers en werknemers in de cao afgesproken dat elke school een veiligheidsplan opstelt. Scholen zijn verplicht een plan op te stellen voor veiligheid, gezondheid en milieu conform de cao's basis- en voortgezet onderwijs. Dit plan wordt ook wel (school)veiligheidsplan genoemd. Hierin beschrijft een school hoe zij de fysieke en sociale veiligheid in en om het schoolgebouw waarborgt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de Kamer het wetsvoorstel inzake de incidentenregistratie2 behandelt?
Ja.
Het bericht ‘Klokkenluidster op non-actief’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Klokkenluidster op non-actief»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) klachten ontving van medewerkers van zorgvilla De Luchte, en dat de namen van de klagers bij de directie van de instelling bekend zijn gemaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe is de directie dan achter de naam van de klokkenluidster gekomen?
Een anonieme melder, die aangaf ex-medewerker te zijn, heeft begin 2012 bij de IGZ melding gedaan over de situatie bij Villa De Luchte. Verder zijn er door individuen geen meldingen gedaan bij de IGZ. Wel zijn er meldingen gedaan door de Abvakabo en een andere zorginstelling. Ook heeft een journalist bij de IGZ gemeld dat verschillende (ex-)medewerkers klachten hadden over de arbeidsomstandigheden. Op basis van de meldingen heeft de IGZ onaangekondigd een bezoek afgelegd.
De IGZ heeft geen namen van medewerkers doorgegeven aan het bestuur van de instelling. Villa De Luchte is echter een kleine instelling met een beperkt aantal medewerkers, waardoor het bestuur mogelijk een idee heeft van de (ex-)medewerkers die de pers te woord hebben gestaan.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat een medewerkster, die zich inzet voor een betere kwaliteit van zorg en daarvoor de Inspectie inschakelt, bang moet zijn voor haar baan?
Zoals gezegd heeft de IGZ slechts een anonieme melding gehad, waarbij de melder aangaf een ex-medewerker te zijn. Het is dus niet bekend of de medewerkster genoemd in het artikel melding heeft gedaan bij de IGZ. De overheid erkent de maatschappelijke waarde van klokkenluiders. Daarom is op 1 oktober 2012 jl. het Adviespunt Klokkenluiders opgericht. Dit is een onafhankelijk advies- en verwijspunt voor klokkenluiders die werken bij de overheid of in de private sector en is opgericht om klokkenluiders te adviseren en te ondersteunen. Klokkenluiders kunnen zich tot dit adviespunt wenden indien daar behoefte aan is, bijvoorbeeld bij een arbeidsrechtelijk geschil.
Deelt u de mening dat de Inspectie nooit of te nimmer klachten van medewerkers bij een instelling terug mag leggen omdat bij herhaling2 blijkt dat dit kan leiden tot een heksenjacht tegen de zorgmedewerker(s)?
De IGZ legt een melding nooit zonder schriftelijke toestemming van de melder voor aan de zorginstelling.
Wanneer de Inspectie concludeert dat er hier sprake is van wanbestuur, worden de bestuurders dan hoofdelijk aansprakelijk gesteld zoals de motie-Gerbrands (PVV) beoogt?3 Zo nee, waarom niet?
Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)4 aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het is op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt. Een rechtspersoon kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
Het bericht ‘Dit is een klassiek voorbeeld van kinderhandel’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw opvatting over het artikel «Dit is een klassiek voorbeeld van kinderhandel»?1
Het artikel laat zien dat de problematiek van transfers van minderjarige spelers in de voetbalwereld nog steeds actueel is. Wat betreft de inhoud, kan ik geen oordeel geven over de specifieke casussen die aangehaald worden in het artikel. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat van betrokken partijen verwacht mag worden dat zij bestaande sportregels en regels van goed fatsoen in acht nemen.
Hoe verhoudt zich dit tot uw reactie op het artikel «De Slavische slavencontracten»?2
Ik blijf van mening, zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen naar aanleiding van het aangehaalde artikel heb ik aangegeven (Kamerstukken II, Aanhangsel Handelingen, 2011–2012, nr. 2923), dat clubs niet moeten willen werken met spelers die aan wurgcontracten gebonden zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de clubs om niet alleen naar de sportieve en financiële belangen te kijken maar ook naar de maatschappelijke voorbeeldfunctie die van het voetbal kan uitgaan. Ik heb in mijn eerdere beantwoording al duidelijk gemaakt dat ik de handel in jonge spelers ten principale verwerpelijk vind en dat deze handel door betrokken partijen (te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties en bonden) bestreden moet worden.
Als de wet wordt overtreden is dit ook een zaak van de overheid. Betrokken partijen moeten lang voor deze grenzen zijn bereikt, hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de financieel directeur van de Nederlands landskampioen voetbal zegt niets te weten over het aantrekken van een minderjarige speler die wordt uitgebuit door zijn makelaar op de «kindertransfermarkt», terwijl wel de contracten in het bezit zouden zijn van de betreffende voetbalclub?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de eerste en tweede vraag. Ter aanvulling daarop kan ik melden dat de KNVB Ajax zal verzoeken om de contracten aan de bond te doen toekomen.
Bent u, na 5 maanden wachten, nu wel geïnformeerd over de vraag wat de KNVB heeft gedaan richting de FIFA om een einde te maken aan de wurgcontracten die worden afgesloten door voetbalmakelaars zonder licentie? Zo nee, waarom niet?
De KNVB heeft mij laten weten dat het nog steeds overleg voert met betrokkenen, onder meer met de FIFA, om te komen tot aanpassing van de betreffende regelgeving. Het lastige in deze is dat de KNVB op vele situaties, waaronder de in het artikel beschreven casus, geen rechtstreekse invloed heeft. Dit geldt in het bijzonder wanneer het personen betreft die geen licentie hebben en dus ook niet onder de (werkingssfeer van de) regelgeving van de KNVB of FIFA vallen. In dergelijke gevallen kunnen uitsluitend de spelers en/of clubs (tuchtrechtelijk) ter verantwoording worden geroepen voor het zaken doen met niet-gelicentieerde spelersmakelaars.
Welke maatregelen heeft de KNVB de afgelopen 20 jaar genomen tegen makelaars die zich niet houden aan de regels en werken zonder licentie? Kunt u daar een overzicht van doen toekomen?
Tegen personen zonder een licentie kan de KNVB niet optreden. Zij vallen niet onder de regelgeving van de KNVB. In die gevallen kan de KNVB uitsluitend optreden tegen de spelers en clubs die gebruik maken van de diensten van een spelersmakelaar zonder licentie. Geregeld hebben de aanklager en de integriteitscommissie van de KNVB dienaangaande vooronderzoek gedaan.
Vanaf het seizoen 2004/2005 hebben er in totaal 74 tuchtzaken aangaande spelersmakelaars plaatsgevonden, waarvan een aantal betrekking had op het niet voldoen aan administratieve verplichtingen (bijvoorbeeld het inleveren van spelerslijsten). Het grootste deel van de tuchtzaken aangaande spelersmakelaars is geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs. In de praktijk blijkt het vaak moeilijk om dergelijke zaken bewijstechnisch rond te krijgen omdat het niet lukt om de, voor een tuchtrechtelijke veroordeling vereiste, twee bewijsmiddelen boven water te krijgen.
Er wordt door de KNVB ook regelmatig onderzoek gedaan naar clubs, makelaars en spelers naar aanleiding van berichten in de media. Echter hieruit vloeien meestal geen tuchtzaken voort (deze zaken zitten dan ook niet in het voornoemde aantal van3. Ook in deze gevallen lukt het vaak niet om de zaken bewijstechnisch rond te krijgen.
Wat is uw mening over de opgelegde straffen en maatregelen in relatie tot de hoeveelheid incidenten rond makelaars?
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording op de Kamervragen over dit onderwerp heb aangegeven (zie de verwijzing naar de Kamerstukken in het antwoord op vraag 2), heb ik vertrouwen in de regelgeving van de KNVB en het toezicht dat de bond daarop houdt. Partijen moeten zich houden aan de regels van de KNVB (en de FIFA) en het is aan de nationale bond die een licentie verstrekt aan een spelersmakelaar om controle hierop uit te oefenen en maatregelen te treffen indien niet aan de regelgeving wordt voldaan. Spelersmakelaars die een licentie van de KNVB hebben verkregen, moeten contracten ter registratie aan de KNVB voorleggen. Indien hierin bepalingen staan die strijdig zijn met de regelgeving, dan onderneemt de KNVB actie. Verder is het aan partijen wat zij af willen spreken in een contract. Een speler, en zijn ouders (in het geval van minderjarigen), hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid.
Het voorgaande geldt voor de situatie op nationaal niveau, echter de aanpak zal ook op mondiaal niveau moeten plaatsvinden aangezien het contracteren van (zeer) jeugdige spelers wereldwijd voorkomt.
De regelgeving omtrent dit onderwerp op internationaal niveau wordt door de FIFA opgesteld en gehandhaafd. Voor internationale voetbaltransfers van spelers tot en met de leeftijd van 18 jaar geldt (buiten de EU) een verbod (tenzij de ouders verhuizen naar het land waar de nieuwe club is gevestigd, om niet-voetbal gerelateerde redenen). Binnen de EU zijn transfers tot 16 jaar verboden; voor transfers van 16–18 jarigen gelden stringente voorwaarden.
De FIFA heeft het huidige licentiesysteem van spelersmakelaars geëvalueerd en is van mening dat het systeem te diffuus en makkelijk te omzeilen is. Om die reden is de FIFA op dit moment doende een nieuw reglement op te stellen, waarbij wordt bezien of een vorm van certificering mogelijk is.
Is deze aanpak van spelersmakelaars afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de bereidheid in nationaal en Europees verband overleg te voeren met uw collega’s om te komen tot een eenduidige aanpak van makelaars zonder licentie, tien- tot twintigjarig durende wurgcontracten van jeugdspelers en een stevige en strafrechtelijke aanpak van de «kindertransfermarkt»? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op EU-niveau wordt momenteel een discussie gevoerd over spelersmakelaars en transfers, in het bijzonder voor minderjarigen. Dit gebeurt in het kader van een EU Expertgroep «Goed bestuur in de sport». In het onderdeel «spelersmakelaars & transfersysteem» van deze EU Expertgroep wordt gekeken hoe de toegang tot, en het toezicht op, het beroep van spelersmakelaars geoptimaliseerd kan worden en hoe er in de EU omgegaan kan worden met de transferregels voor met name jonge spelers. Nederland neemt actief deel aan deze EU Expertgroep, die in 2013 een advies zal uitbrengen aan de Raadswerkgroep Sport. Naar verwachting zal het daarna onderwerp van bespreking zijn in een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers.
Bent u bereid te komen tot eenduidige regelgeving op nationaal en Europees niveau, waarbij spelersmakelaars zich moeten onthouden van werkzaamheden voor spelers onder de 16 jaar? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De mogelijke ondergang van het Veteranenhuis in Veendam |
|
Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat een huis voor Veteranen in Veendam per 1 januari 2013 mogelijk ten onder gaat door een gebrek aan structurele financiering?1
Ja.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden dit Veteranenhuis in Veendam heeft om via het V-fonds in aanmerking te komen voor een vergoeding voor een Veteranen Ontmoetingscentrum, waarvan er in Nederland al 14 zijn?
In de brief van 4 juli jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 98) is uiteengezet dat naast de reguliere eerste- en tweedelijnszorg de nuldelijnszorg belangrijk is voor een toereikende hulpverlening aan veteranen. De nuldelijn, dat wil zeggen het netwerk van relaties, vrienden en lotgenoten van de veteraan, is van belang voor het vroegtijdig signaleren van problemen. Ook de ontmoetingscentra voor veteranen, zoals het Veteranenhuis in Veendam spelen een belangrijke rol hierbij. Deze zorg wordt gefinancierd door het Veteranenfonds. Deze zelfstandige stichting hanteert criteria voor de beoordeling van subsidieverzoeken. Het is aan het Veteranenfonds te beoordelen of het Veteranenhuis in Veendam in aanmerking komt voor een vergoeding. Omdat de nuldelijnszorg wordt gefinancierd door het Veteranenfonds is ondersteuning door Defensie niet aan de orde.
Bent u van mening dat Veteranen in de provincies Groningen en Friesland voldoende bediend worden met maar één ontmoetingscentrum in Smilde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ontmoetingscentra voor veteranen vervullen evenals het netwerk van relaties, vrienden en lotgenoten een belangrijke functie in de nuldelijngszorg. Het Veteraneninstituut, het Veteranenfonds en het Veteranen Platform streven naar een landelijk dekkend en financieel zelfstandig opererend samenwerkingsverband van veteranenontmoetingscentra.
Erkent u dat het Veteranenhuis in Veendam een functie vervult voor veteranen in Groningen? Zo ja, waarom is het onmogelijk om tot een structurele financiering te komen? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u tevens dat het Veteranenhuis in Veendam een adviesfunctie vervult voor veteranen die tekenen van een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) vertonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Evenals de lotgenoten en de directe omgeving van de veteraan vervult een ontmoetingscentrum een belangrijke functie bij het vroegtijdig onderkennen van signalen van een posttraumatische stress-stoornis.
Bent u bereid te bezien welke mogelijkheden er zijn om het Veteranenhuis in Veendam structureel te financieren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang?
Zie antwoord vraag 2.