Regeldruk door informatie-uitvragen van de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Belastingdienst en van het Centraal Bureau voor de Statistiek |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), Erik Ziengs (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de werkwijze van de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) van de Belastingdienst ten aanzien van het verzamelen van statistieken van aanbestedende diensten?
Ja.
Is het waar dat de CDIU voor het verkrijgen van de benodigde data zoveel mogelijk gebruik maakt van het systeem Tenders Electronic Daily (TED) en van TenderNed, maar in het geval van ontbrekende data aanbestedende diensten afzonderlijk benadert met verzoeken om deze data aan te leveren? Zo ja, in welke mate kan het CDIU de benodigde informatie verkrijgen via TED en TenderNed? In welke mate worden aanbestedende diensten apart aangeschreven met deze verzoeken?
De CDIU maakt gebruik van gegevens die de Europese Commissie aanlevert aan het ministerie van Economische Zaken. Deze gegevens zijn ontleend aan TED. Aanbestedende diensten zijn verplicht om hun gunningsbeslissingen te melden aan TED. De praktijk is echter dat aanbestedende diensten daarbij niet altijd alle gevraagde gegevens aanleveren. Vooral de waarden van de gegunde aanbestedingen worden vaak niet gemeld. Om te kunnen voldoen aan de Europese statistiekverplichting die voortvloeit uit de Aanbestedingsrichtlijn dienen deze ontbrekende gegevens alsnog bij aanbestedende diensten te worden opgevraagd.
Mede om beter te kunnen voldoen aan de statistiekverplichting is in de nieuwe Aanbestedingswet 2012, die op 1 april 2013 in werking is getreden, bepaald dat aanbestedingen via TenderNed moeten worden aangekondigd. Ook de meldingen van gunningsbeslissingen dienen vanaf 1 april 2013 via TenderNed te verlopen. Het is de bedoeling om in de toekomst de verzameling van gegevens in verband met de statistiekverplichting elektronisch via TenderNed te laten verlopen. Aanbestedende diensten hoeven dan niet langer jaarlijks een aantal formulieren in te vullen.
Is het waar dat aanbestedende diensten de gevraagde gegevens alleen per post kunnen aanleveren? Zo ja, waarom hebben deze diensten geen mogelijkheid om hun data digitaal aan te leveren? Bent u bereid dit mogelijk te maken voor aanbestedende diensten?
De CDIU heeft brieven gestuurd aan aanbestedende diensten met de vraag om ontbrekende informatie via de post aan te leveren. Verwerking per post heeft voor de CDIU de voorkeur omdat verwerking van elektronische aangeleverde bestanden bewerkelijker is. Met aanbestedende diensten die contact opnemen met de CDIU worden overigens ook vaak afspraken gemaakt om de informatie per mail aan te leveren.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is het de bedoeling in de toekomst de verzameling van gegevens elektronisch via TenderNed te laten verlopen.
Bent u van mening dat aanbestedende diensten en ondernemers zo min mogelijk administratieve hinder zouden mogen ondervinden van statistiekverplichtingen, opgelegd vanuit nationale en/ of Europese wet- en regelgeving?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel statistiek-uitvragen in het kader van de statistiekverplichtingen voor ondernemers voortkomen uit Nederlandse wet- en regelgeving en hoeveel uit Europese wet- en regelgeving?
Ongeveer 98% van de lastendruk door verplichte statistieken gericht op het bedrijfsleven, is het gevolg van Europese verordeningen. De verordening die de meeste enquêtedruk met zich brengt is de verordening betreffende de communautaire statistieken van handel in goederen tussen de lidstaten (ook wel Intrastat genoemd). Deze enquête veroorzaakt ruim de helft van de lastendruk die het gevolg is van de statistiekverplichtingen. Bijgevoegd is een totaaloverzicht van de verplichte statistieken. Ik kom hiermee tevens tegemoet aan het verzoek van de Kamer, geuit tijdens het Wetgevingsoverleg Ondernemerschap van 17 december jongstleden, om een overzicht van de statistiekverplichtingen van Europese origine.
Daar waar mogelijk wordt telkens weer getracht de administratieve lastendruk voor bedrijven verder te verminderen. Zo ziet het CBS mogelijkheden om bij Intrastat met andere statistische methoden en technieken de maandelijkse enquêtedruk bij driekwart van de bedrijven te verminderen. Realisatie van deze vermindering is afhankelijk van toekomstige wijziging in Europese regelgeving, die op zijn vroegst in 2014 zal plaatsvinden. Nederland spant zich in om binnen Europa zoveel mogelijk steun voor dit voorstel te verkrijgen.
Naast het verminderen van het aantal enquêtes, worden ook andere initiatieven genomen om de lastendruk te verminderen. Zo wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van reeds beschikbare registraties en pas wanneer die ontbreken of onvoldoende informatie bevatten, worden enquêtes gebruikt. Daarnaast wordt gewerkt aan betere aansluiting van de enquêtes bij de administratie van ondernemers om zo het invullen gemakkelijker te maken.
Bent u bekend met de werkwijze van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ten aanzien van enquêtering van ondernemers en met het softwareprogramma dat door ondernemers moet worden gedownload voor het uitvoeren van de aanleverplicht? Is het waar dat dit programma al jarenlang regelmatig niet naar behoren functioneert?
Voor de enquêtering bij bedrijven maakt CBS overwegend gebruik van online vragenlijsten. Deze vragenlijsten hoeven niet te worden gedownload en kunnen via de internetbrowser worden ingevuld. Voor de jaarstatistiek geldt dat de vragenlijst moet worden gedownload en lokaal worden geïnstalleerd. Dit werkt voor zover bekend naar behoren. In gevallen waar gebruik wordt gemaakt van operating systemen anders dan Windows, kan dit complicaties geven. Er is inmiddels gestart met het vervangen van de vragenlijsten voor de jaarstatistiek door een via de internetbrowser in te vullen variant. Aangezien de vragenlijsten per branche verschillen, gebeurt dit branchegewijs.
Bent u bereid om het CDIU en het CBS te verzoeken hun werkwijzen aan te passen, zodat aanbestedende diensten en ondernemers geen onnodige administratieve hinder meer hoeven te ondervinden van de genoemde problemen? Welke verbetermogelijkheden ziet u?
Het CBS betrekt de basisgegevens voor de statistieken zoveel mogelijk uit bestaande registraties. Deze registraties alleen zijn echter niet in alle gevallen toereikend, waardoor aanvullend uitvraag bij bedrijven noodzakelijk blijft. Het CBS verzamelt de gegevens op zo’n manier dat de administratieve lasten voor ondernemingen en instellingen zo laag mogelijk zijn. Belangrijk daarbij zijn het gebruik van registerdata, verbeterde statistische technieken en methoden en de overgang van papieren naar digitale vragenlijsten. Het CBS werkt hierbij intensief samen met ondernemers en ondernemersorganisaties om het aanleveren van gegevens voor ondernemers zo gemakkelijk mogelijk te maken.
Zoals al is opgemerkt in het antwoord op vraag 2 is het de bedoeling de verzameling van gegevens over aanbestedingen uit hoofde van de statistiekverplichting elektronisch via TenderNed te laten verlopen. In verband met deze statistiekverplichting worden nooit gegevens gevraagd aan ondernemers, maar alleen aan aanbestedende diensten en een aantal speciale sectorbedrijven die onder de aanbestedingsregels vallen.
Ziet u mogelijkheden om de uitvraag van gegevens door het CDIU en het CBS tezamen met de uitvraag door de overheid van andere informatie in één verzoek bij de ondernemer neer te leggen? Kan dit bijvoorbeeld worden gekoppeld aan de digitale ondernemerspleinen die met de huidige herziening van de Wet op de Kamer van Koophandel worden opgericht?
Het digitale ondernemersplein heeft vooral tot doel om overheidsinformatie gestroomlijnd via één kanaal te ontsluiten en is niet gericht op het verzamelen van gegevens. Verbetering en vereenvoudiging van de gegevensuitvraag bij statistiek vindt eerder via bovengenoemde trajecten plaats.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 worden uit hoofde van de statistiekverplichting in verband met aanbestedingen geen gegevens gevraagd aan ondernemers, maar alleen aan aanbestedende diensten en een aantal speciale sectorbedrijven.
In tabel 1 zijn de verplichte statistieken opgenomen zoals deze in 2011 zijn uitgevraagd bij ondernemingen. Hierbij zijn de statistiekverplichtingen gegroepeerd naar de omvang van de gegenereerde lastendruk in 2011. Tevens is aangegeven of deze statistieken zijn gebaseerd op Europese wetgeving, nationale wetgeving of een combinatie hiervan. Deels zijn gelijksoortige statistieken geclusterd.
Tabel 2 bevat de statistische verplichtingen waarbij het bedrijfsleven slechts éénmaal in de twee tot vijf jaar wordt bevraagd. Deze statistieken stonden in 2011 niet op het programma.
Statistieknaam
EU
Nat
Internationale handel in goederen (Intrastat)
X
Productiestatistieken
X
X
Omzetstatistieken maand en kwartaal
X
X
Bedrijfsopleidingen (CVTS)
X
Bedrijfstelling (per 2013 geen enquêtering meer)
X
Financiën grote ondernemingen, jaarrekening
X
Goederenvervoer over de weg (grote vragenlijst)
X
ICT-gebruik bedrijven
X
Innovatie-enquête (1 x per 2 jaar)
X
Investeringen
X
X
Milieukosten bedrijven
X
Producentenprijzen
X
X
Vacatures & ziekteverzuim
X
X
Aardoliegrondstoffen en -producten
X
X
Bedrijfsafvalstoffen
X
Bedrijfstelling starters (per 2013 geen enquêtering meer)
X
Conjunctuurtest
X
Conjunctuurenquête Nederland (COEN), online, kwartaal en jaar
X
Consumentenprijzen
X
X
Consumptief krediet
X
Enquête regionale werkgelegenheid
X
Huurenquête
X
X
Investeringsverwachtingen
X
Kwartaalstatistiek financiën van ondernemingen
X
Logiesaccomodaties
X
X
Oogstramingen (-akkerbouw en -appels en peren)
X
Prijsindexcijfers diverse diensten
X
Prodcom-enquête
X
Recreatiecentra en -instellingen (1 x per 2 jaar)
X
Verbruik van energie; industrie
X
Winning, omzetting en verbruik van energiedragers
X
Zeevaart en containervervoer over zee
X
Duurzame energie
X
Landbouwstatistieken biologische landbouw
X
Landbouwstatistieken groente open grond
X
Landbouwstatistieken varkensstapel
X
Productiemiddelen electriciteit
X
R&D (bedrijven en instellingen)
X
Spaargelden
X
Waterkwaliteitsbeheer, afvalwater – zuiveringsslib van particuliere bedrijven
X
De lastendruk wordt berekend door het aantal ontvangen vragenlijsten te vermenigvuldigen met de invultijd en de kosten (uurtarief). Deze berekeningswijze wordt aangeduid met Standaard Kostmodel en wordt in de EU gebruikt voor de meting van de lastendruk.
Statistieknaam
EU
Nat
Areaal fruit (productiepotentieel soorten fruitbomen)
X
Landbouw: bestrijdingsmiddelen
X
Sportaccommodaties en watersport
X
Sportorganisaties: sportscholen en -instructeurs (excl. zeil- en surf-)
X
Het bericht dat 800 huishoudelijk verzorgenden ontslagen worden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Erkent u dat het ontslag van 800 thuiszorgmedewerkers door uw beleid komt? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Naar ik heb begrepen heeft de zorgorganisatie Sensire ervoor gekozen om voor 800 thuishulpen die werkzaam zijn bij Thuishulp Sensire B.V. ontslag aan te vragen. De achtergrond van deze aanvraag is volgens Sensire gelegen in het financiële risico dat zij zien voor de continuïteit van haar diensten als gevolg van onduidelijkheid over gemeentelijk beleid ten aanzien van de huishoudelijke hulp vanaf 2014. Het huidige contract van Sensire eindigt per 1 januari 2014. Het is een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast. Het is aan de betreffende gemeenten om te voorzien in de continuïteit van de ondersteuning en tijdig daartoe één of meerdere aanbieders te contracteren.
In mijn brief aan u van 25 april 20132 heb ik aangegeven dat ik de voorgenomen maatregelen op het terrein van huishoudelijke hulp op een tweetal onderdelen heb verzacht. De huishoudelijke hulp blijft in 2014 voor nieuwe cliënten beschikbaar en vanaf 2015 worden de middelen beperkt tot 60% in plaats van tot 25%.
Hoeveel mensen zullen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker verliezen? Wat is uw oordeel daarover?
Op dit moment valt niet te zeggen of het mogelijk blijft dat mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker in 2014 kunnen behouden. Dat hangt namelijk af van de wijze waarop de betrokken gemeenten (Lochem, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Berkelland, Winterswijk, Aalten en Oude IJsselstreek) hun beleid ten aanzien van de huishoudelijke hulp gaan vormgeven en welke aanbieder(s) zij gaan contracteren. De besluitvorming in de betrokken gemeenten is nog gaande. Hierbij geldt de waarborg van artikel 10 van de Wmo, welke bepaling nieuwe aanbieders verplicht om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. De gemeenten hebben de taak erop toe te zien dat dit overleg wordt gevoerd.
Hoe kunnen gemeenten hun taken uitvoeren als een grote zorgaanbieder staakt met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het huidige contract dat Sensire heeft met de acht gemeenten eindigt per 1 januari 2014. Omdat het contract al tweemaal was verlengd, zouden gemeenten verplicht zijn om aan- of in te besteden. Afhankelijk van de gekozen procedure zouden andere thuiszorgaanbieders ook kunnen inschrijven op de opdracht. Ik heb onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten in grote problemen komen als een zorgaanbieder besluit om ontslag aan te vragen voor haar medewerkers.
Deelt u de mening dat gemeenten in grote problemen komen wanneer zorgaanbieders besluiten zich terug te trekken? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Baart het u ook zorgen dat zorgaanbieders aangeven dat zij de zorgverlening staken omdat het financieel niet haalbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik onder 1 heb aangegeven is het aan de zorgaanbieders om afwegingen te maken die hun onderneming betreffen. Bij een aflopend contract heeft een zorgaanbieder niet de garantie dat hij ook een nieuw contract bij de gemeente zal verwerven. Ik heb niet het beeld dat de financiële haalbaarheid van de zorgverlening in zijn algemeenheid in het geding is. De continuïteit van de zorgverlening is gebaat bij goed opdrachtgeverschap van gemeenten en goed opdrachtnemerschap van aanbieders. Ter ondersteuning daarvan heb ik in 2012 en dit jaar handreikingen opgesteld, namelijk een handreiking voor gemeenten en aanbieders waarin de stappen beschreven staan om goed opdrachtgever- en opdrachtnemerschap te realiseren, en een handreiking voor gemeenten om te komen tot reële basistarieven voor de huishoudelijke hulp.
Ook de komende tijd zal ik gemeenten en aanbieders verder ondersteunen tijdens de transitie om te komen tot een nieuw stelsel voor zorg en ondersteuning. Het thema opdrachtgeverschap zal daar een belangrijke rol in spelen. Door in overleg met VNG en andere partijen een transitieplan op te stellen heb ik er vertrouwen in dat het goed mogelijk blijft voor aanbieders om zorgverlening te blijven bieden.
Hoe ziet u uw systeemverantwoordelijkheid voor de huishoudelijke verzorging als grote aanbieders hun zorgverlening staken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u zelf wel eens meegelopen met huishoudelijk verzorgenden, en bent u er wel van op de hoogte hoe belangrijk het werk van huishoudelijk verzorgenden zijn? Zo ja, hoe kunt u dan akkoord gaan met deze bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er van op de hoogte hoe belangrijk huishoudelijke ondersteuning is voor die mensen die hierop zijn aangewezen en deze ondersteuning niet zelf kunnen organiseren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen 800 ontslagen vallen bij Sensire, en dat mensen straks niet thuis zitten zonder hun huishoudelijke verzorging? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het een afweging van de organisatie zelf op welke wijze ze anticiperen op mogelijke veranderingen en vervolgens hun personeelsomvang aanpassen. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden. Het is aan de betrokken gemeenten om vanaf 2014 de mensen voor wie huishoudelijke hulp noodzakelijk is, ondersteuning te bieden.
Hoeveel andere zorgaanbieders hebben besloten om te stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Welke zorgaanbieders zijn dit en hoeveel ontslagen zijn hiermee gemoeid?
Deze informatie is mij niet bekend. Wel blijf ik de situatie op de arbeidsmarkt nauwlettend volgen in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn dat ik samen met sociale partners laat uitvoeren. Ook de uitkomsten van de Arbeidsmarkteffectrapportage kunnen hier inzichten opleveren. De eerste effectrapportage wordt komende zomer naar de Kamer verzonden.
Het bericht ‘vervolging om fraude met scharreleieren’ |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin staat dat er eieren verkocht zijn als scharreleieren zonder dat was voldaan aan de daarvoor gestelde norm van bijvoorbeeld vloeroppervlakte voor de kippen?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de controle op de echtheid van de keurmerken tot stand komt? Acht u deze werkwijze afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De handelsnormen voor kooi-, scharrel- en vrije uitloopeieren, zoals vastgelegd in de Europese handelsnormenverordening, bepalen aan welke voorschriften de betreffende houderijsystemen dienen te voldoen. Een deel van de voorschriften van deze handelsnormen, zoals de bezettingsdichtheid, is gekoppeld aan de welzijnsregelgeving voor legpluimveehouderijen in het Legkippenbesluit 2003.
De Nederlandse Controle Autoriteit Eieren (NCAE) (onderdeel van het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) controleert als publiekrechtelijke toezichthouder ingevolge de Wet dieren de handelsnormen voor kooi-, scharrel- en vrije uitloopeieren. De NCAE controleert minimaal één keer per jaar elk legpluimveebedrijf. Wanneer een legpluimveebedrijf deelneemt aan het private kwaliteitsysteem IKB-Ei controleert de NCAE één keer per drie jaar. De controles vinden onaangekondigd plaats. Per stal controleert de NCAE of het aantal legkippen aan de hand van de afleveringsformulieren overeenkomt met het maximaal aantal legkippen dat volgens het stalmetingsrapport aanwezig mag zijn. Dit rapport geeft aan hoeveel legkippen op basis van de afmetingen van de stal en de wettelijke eisen ten aanzien van de bezettingsdichtheid in de betreffende stal mogen worden gehouden.
Het op fysieke wijze exact vaststellen van het aantal legkippen in scharrel- en vrije uitloopstallen, waar grote aantallen dieren vrij rondlopen in de stallen, is praktisch gezien niet mogelijk. De NCAE controleert de bezettingsdichtheid op basis van de administratie, waarin de legpluimveehouder verplicht is een aantal gegevens te registreren. Het gaat hierbij onder andere om het aantal aanwezige leghennen, de registratie van de dagelijkse eiproductie, de hoeveelheid afgeleverde eieren en contactgegevens van de afnemers.
Sanctionering van overtredingen van de handelsnormen kan plaatsvinden via tuchtrecht of strafrecht. De NCAE heeft geen bevoegdheid voor het verrichten van opsporingsonderzoek. Dit is een bevoegdheid van de NVWA.
Stichting Skal controleert als publiekrechtelijke toezichthouder op basis van de Landbouwkwaliteitswet of het keurmerk voor biologische eieren voldoet aan de voorschriften van de biologische regelgeving. Skal controleert minimaal één keer per jaar elk biologisch legpluimveebedrijf. De controles vinden zowel onaangekondigd als aangekondigd plaats. Tijdens de jaarlijkse controle wordt nagegaan of de afzet van het geregistreerde aantal biologische eieren mogelijk is met het aantal opgezette legkippen volgens de afleveringsformulieren, de aangekochte hoeveelheid veevoer en de mestproductie. Bij vermoedens van overbezetting wordt de administratie opgevraagd en verricht Skal aanvullend onderzoek of het aantal afgeleverde eieren overeenkomt met de door de afnemer geregistreerde aanvoer van de eieren. Vanwege de voorwaarde dat biologische leghennen in compartimenten van 3.000 dieren moeten worden gehouden, is een forse overbezetting visueel zichtbaar. Sanctionering van overtredingen van de normen uit de biologische regelgeving vindt plaats via tuchtrecht of strafrecht.
Mijn vertrekpunt is dat de pluimveehouder primair verantwoordelijk is voor het voldoen aan de wettelijke normen voor de bezetting en het aantal dieren in de stallen. Frauderende ondernemers, die zich niet aan de regels houden, kunnen op een harde aanpak rekenen. Dit schaadt het consumentenvertrouwen en brengt de goede naam van Nederland als pluimveeproductie- en exportland in gevaar.
Naar aanleiding van het nog lopende onderzoek naar fraude met eieren wordt het toezicht in de eierketen op dit moment nader geanalyseerd en wordt nagegaan welke mogelijkheden er zijn om de huidige gehanteerde toezichtsystematiek op de bezettingsdichtheid op legpluimveebedrijven te versterken. Uitgangspunt hierbij is of de feitelijke bezettingsdichtheid op deze bedrijven overeenkomt met de administratie. Ik zal uw Kamer over de resultaten informeren.
Kan het zijn dat dergelijke fraude met scharreleieren ook in andere sectoren voorkomt, bijvoorbeeld bij scharrelvlees van varkens? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze vindt de controle hierop plaats? Acht u deze werkwijze afdoende? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
In andere sectoren zoals de varkenshouderij is het risico op fraude gering omdat de dieren in veel kleinere groepen worden gehouden dan in de pluimveestallen. Het aantal dieren in de stallen kan bij controles door de betreffende toezichthouders fysiek worden gecontroleerd.
Voor de productie van scharrelvarkensvlees gelden geen wettelijke normen. Er is een aantal private stelsels met productie voorwaarden voor scharrelvarkensvlees, waaronder het Beter Leven kenmerk van de Dierenbescherming. De controles in het kader van het Beter Leven kenmerk vinden plaats door geaccrediteerde Certificerende Instellingen, die ook betrokken zijn bij de controles van private kwaliteitsystemen (IKB). Deze instellingen voeren jaarlijks bij de deelnemende veehouderijbedrijven een controle uit van de productievoorwaarden van het Beter Leven kenmerk, waaronder de bezettingsdichtheid. Wanneer bij deze controle geen afwijkingen zijn geconstateerd wordt het Beter Leven certificaat afgegeven voor een periode van één jaar. In het kader van het toezicht op de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (onderdeel Stimuleringsregeling diervriendelijk produceren) voert de NVWA jaarlijks een audit uit van het Beter Leven kenmerk.
Het ingezetenencriterium en de bestrijding van straathandel |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de invoering van het ingezetenencriterium in het coffeeshopbeleid?
Ja.
Hoe beoordeelt u de berichten waaruit zou blijken dat de straathandel en de straatoverlast ernstig zouden zijn toegenomen in de regio waarin het ingezetenencriterium wordt gehandhaafd?
Het algemene beeld uit de informatie waarover ik beschik van de coffeeshopgemeenten in het zuiden van het land is dat de overlast sinds de afschaffing van het besloten clubcriterium is afgenomen. Er is minder overlast en de illegale markt wordt aangepakt. Dit beeld is onlangs nog bevestigd in een onderzoek van de politie academie over Maastricht. Sinds in mei de coffeeshops in Maastricht weer zijn gaan verkopen aan niet-ingezetenen, is de overlast weer toegenomen. We moeten niet terug naar de oude situatie, waarin drugstoeristen de stad overspoelden en veel overlast met zich meebrachten.
Limburgse coffeeshopgemeenten hebben de behoefte aan extra capaciteit uitgesproken. Ik ben bereid te ondersteunen waar nodig. Van een enkele gemeente zoals Roermond en Venray heb ik het signaal dat zij overlast ervaren van illegale handel, met name door bestaande jeugdgroepen. Met deze gemeenten heb ik goed contact over de aanpak van jeugdgroepen en overlast. Waar nodig is en wordt concrete hulp gegeven.
Hoe beoordeelt u de berichten waaruit zou blijken dat er onvoldoende effectief wordt opgetreden tegen straathandel en straatoverlast? Wat doet u concreet om de betreffende gemeenten, zoals met name Maastricht, te ondersteunen bij de strijd tegen straathandel en straatoverlast?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de uitspraak van de bestuursrechter in Maastricht over de sluiting van coffeeshops? Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen van deze uitspraak en hoe beoordeelt u die gevolgen? Wat gaat u doen om eventuele negatieve gevolgen te keren?
Zoals ik uw Kamer meldde in mijn brief van 19 november 2012 is de invoering van het ingezetenencriterium succesvol. De toestroom van drugstoeristen is afgenomen en coffeeshops zijn de facto kleiner en meer beheersbaar geworden. Dit beeld is onlangs nog bevestigd in een onderzoek van de Politieacademie over Maastricht. Ook in Zeeland en Brabant wordt dit beeld bevestigd door onderzoek van de Politieacademie.
Sinds in mei 2013 de coffeeshops in Maastricht – naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 april jongstleden – weer zijn gaan verkopen aan niet-ingezetenen is het succesvolle beeld ten aanzien van de invoering van het ingezetenencriterium verstoord. Tegen de uitspraak van de rechtbank wordt door de gemeente Maastricht hoger beroep ingesteld, mede in het licht van de uitspraken van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juni 2011 (LJN: BQ9684), de voorzieningenrechter te Den Haag van 27 april 2012 (LJN:BW4211) en het gerechtshof te Den Haag van 18 december 2012 (LJN: BY6073).
Is er voldoende capaciteit bij Openbaar Ministerie en de politie beschikbaar om in zuid-Nederland de straathandel en straatoverlast effectief te bestrijden? Wat hebt u concreet aan capaciteit beschikbaar gesteld en hoe is die ingezet? Welke maatregelen neemt u verder nog?
Ja, er is voldoende capaciteit in Zuid Nederland om de straathandel en straatoverlast effectief te bestrijden. De situatie wordt nauwlettend gevolgd. De gemeente Maastricht heeft nu extra capaciteit gekregen door een herschikking binnen de eenheid Limburg. Ik zal binnenkort naar Maastricht gaan waar ik ter plaatse de situatie zal bekijken en bespreken.
Klopt het dat het ingezetenencriterium landelijk is ingevoerd? In welke gemeenten wordt nu op handhaving daarvan ingezet? Wanneer voorziet u dat dit landelijk dekkend zal zijn, gegeven het afgesproken maatwerk in de betreffende gemeenten?
Ja, per 1 januari 2013 is het ingezetenencriterium landelijk ingevoerd. De handhaving geschiedt in overleg met de betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat er sprake is van lokaal maatwerk. Ik heb vertrouwen in de aanpak van het lokale gezag. De lokale driehoek weet het beste welke aanpak goed aansluit op het lokale veiligheid- en coffeeshopbeleid.
Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer kom ik voor het zomerreces met een tussenstand over de invulling van het lokaal maatwerk in de gemeenten in Nederland.
Kunt u de Kamer voorzien van de cijfers omtrent de aanpak van grootschalige illegale hennepteelt in Nederland, omtrent de aanpak van drugstoerisme en omtrent de overlast van straathandel?
Er worden meer dan 5.000 hennepplantages per jaar geruimd. Daarnaast is er sprake van een stijging in het aantal onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden op het gebied van hennepteelt. In 2009 waren er 46 projectmatige onderzoeken naar grootschalige hennepteelt, in 2012 waren dit er 77.
In de in antwoord op vraag 6 genoemde brief aan uw Kamer zal ik ook ingaan op het kwantitatieve beeld over 2013 met betrekking tot drugsgerelateerde overlast.
De aanbeveling van het VN-Comité tegen Marteling om af te zien van het gebruik van stroomstootwapens bij de Nederlandse politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de aanbeveling van het VN-Comité tegen Marteling op te houden met het gebruik van stroomstootwapens bij de arrestatieteams en af te zien van de pilot voor andere onderdelen van de nationale politie d.d. 14 mei 2013?1
Ja.
Wat is uw reactie op de suggestie van het Comitélid Nora Sveaass (Noorwegen) de uitvoering van een pilot te heroverwegen c.q. hiervan af te zien?
Het voornemen bestaat om in 2014 een pilot te starten met een stroomstootwapen in de basispolitiezorg. Het voornaamste doel hiervoor is om te bezien of dit middel er voor kan zorgen dat er minder gebruik hoeft te worden gemaakt van zwaardere geweldsmiddelen, zoals bijvoorbeeld de politiehond of het vuurwapen. Daarnaast heeft het tot doel ervoor te zorgen dat de kans op letsel bij politieambtenaren vermindert omdat ze beter uitgerust zijn om op te treden tegen zeer gewelddadige personen die een gevaar voor zichzelf en de omgeving vormen.
Met de commissie ben ik van mening dat een dergelijke pilot pas van start kan gaan als er duidelijke instructies zijn voor het gebruik van een stroomstootwapen en nadat de desbetreffende politieambtenaren hiervoor een adequate opleiding hebben gehad.
Ik ben echter niet van mening dat er reden is om de pilot te heroverwegen of hiervan af te zien.
Wat is uw reactie op het standpunt van het Comité, zoals uitgedrukt door het Comitélid Fernando Mariño Menéndez, dat stroomstootwapens helemaal niet gebruikt zouden mogen worden?
Uit het door de Politieacademie opgestelde evaluatierapport van de Taser pilot bij de arrestatieteams2 blijkt wat de (inter)nationale ervaringen zijn met het gebruik van stroomstootwapens bij de politie. Uit dit evaluatierapport, dat op 18 april 2011 aan uw Kamer is gezonden, blijkt onder meer dat een stroomstootwapen, zoals de Taser, een relatief veilig geweldsmiddel is mits het op de juiste wijze wordt gebruikt. Door de inzet van stroomstootwapens kan vaak het gebruik van zwaardere geweldsmiddelen, met soms blijvende schade, worden voorkomen.
Ik deel daarom niet het standpunt van het Comité dat dergelijk stroomstootwapens niet gebruikt zouden mogen worden.
Klopt het dat u voornemens bent vanaf 2014 een pilot met de Taser te starten in de basispolitiezorg? Waar wilt u de pilot gaan uitvoeren?
Naar verwachting zal er in 2014 worden gestart met een pilot met de Taser in de basispolitiezorg. Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over welke eenheden deel zullen gaan nemen aan de pilot.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam zich verzet tegen een proef met Tasers in de uitrusting van de reguliere politie van de hoofdstad? Welke andere gemeenten verzetten zich tegen deze proef?
De Burgemeester van Amsterdam heeft kenbaar gemaakt dat Amsterdam geen onderdeel wenst uit te maken van de pilot met de Taser. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij niet op voorhand tegen het gebruik van Tasers is, maar dat hij eerst uit praktijkervaring en evaluaties wil vernemen wat de voor- en nadelen en de risico’s zijn.
Ik heb geen geluiden uit andere gemeenten ontvangen.
Voor welk probleem is deTaser een oplossing en hoe wordt dit bewezen? Kunt u kwantitatief aantonen dat dit middel bijdraagt aan een effectieve taakuitvoering door de politie en aan een beperking van het geweld jegens de politie en van letsel bij burgers?
Onder andere uit het in 2012 verschenen WODC-rapport Politiële bewapening in perspectief blijkt dat de intensiteit van het geweldsgebruik tegen de politie is toegenomen (Kruize en Gruter, 2012). In veel gevallen blijkt (overmatig) alcohol en drugsgebruik als katalysator te werken voor agressie en geweld tegen politiemensen. De politie zoekt een legitieme, maar doortastende, manier om hier effectief tegen op te treden. Een stroomstootwapen zou hierbij in bepaalde situaties een uitkomst kunnen bieden. Dit wapen is namelijk – in tegenstelling tot de wapenstok en de pepperspray – wel effectief als mensen niet meer op pijnprikkels reageren (bijvoorbeeld als gevolg van overmatig gebruik van alcohol en drugs).
Het doel van de inzet van een stroomstootwapen is het verminderen van verwondingen, zowel van burgers als van politiemensen, in situaties waarbij politiemensen moeten omgaan met geweld of gewelddadige confrontaties.
Uit wetenschappelijk onderzoeken uit onder meer de Verenigde Staten, Canada, Groot Brittannië en Australië blijkt dat na de invoering van stroomstootwapens de kans op letsel daalt voor zowel de politie als de verdachten. Uit deze onderzoeken blijkt ook dat de aanwezigheid van een stroomstootwapen en / of het dreigen met dit wapen een grote preventieve werking heeft in gewelddadige situaties. Uit de pilot in de basispolitiezorg zal moeten blijken of dit ook in de Nederlandse situatie het geval zal zijn.
Wat zijn de ingeschatte kosten en opbrengsten van het gebruik van de Tasers bij de politie? Wat zijn de huidige kosten en opbrengsten bij de arrestatieteams?
De jaarlijkse kosten van de Taser voor de Aanhoudings- en Ondersteuningseenheden (AOE’s) bedragen op dit moment circa 100.000,– euro. De kosten van de invoering van een stroomstootwapen in de basispolitiezorg zijn op dit moment nog niet goed in te schatten omdat nog niet duidelijk is welk merk en type stroomstootwapen het beste aansluit op de wensen van de basispolitiezorg en hoeveel stroomstootwapens de politie wil aanschaffen.
De opbrengsten komen tot uiting in het feit dat politieagenten door het gebruik van een Taser niet over hoeven te gaan op zwaarder politiegeweld en zichzelf beter kunnen beschermen tegen gewelddadige personen, waardoor de kans op letsel daalt.
Kunt u inzet- en werkcijfers geven over hoe vaak, op welke manier en met welk doel Tasers worden gebruikt door de arrestatieteams? Staat dit in verhouding tot de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit?
In het evaluatierapport van de politieacademie over de pilot bij de AOE’s zijn uitgebreide gegevens opgenomen over de inzetcijfers en wijze van gebruik van de Taser gedurende de pilotperiode.
Vanaf 1 januari 2011 tot 1 mei 2013 is de Taser 20 maal ingezet.
Het doel is steeds geweest om de verdachte op een veilige manier en met zo min mogelijk geweld aan te houden. De Taser is in deze periode tevens drie maal ingezet tegen een agressieve hond.
Na de inzet van de Taser wordt, conform de ambtsinstructie, een geweldsmelding gedaan en wordt de inzet beoordeeld op proportionaliteit en subsidiariteit. Hieruit is naar voren gekomen dat de Taser in alle gevallen terecht is ingezet.
Op welke manier wordt aandacht gegeven aan de voorwaarden voor het gebruik van Tasers, training en nazorg?
Het lid van een AOE dat bevoegd is de Taser in te zetten is opgeleid, gecertificeerd en getraind. Er vindt jaarlijks een toetsing plaats.
Met betrekking tot het gebruik van en nazorg bij de inzet van de Taser door AOE's gelden uitgebreide regels. Zo is het gebruik van een stroomstootwapen slechts geoorloofd om een persoon aan te houden met een wapen die hij/zij tegen personen wil gebruiken, een persoon die zich verzet tegen zijn aanhouding of voor het beëindigen van een direct levensbedreigende situatie.
Na de inzet van de Taser wordt een geweldsmelding gedaan, wordt de inzet op naleving van de bestaande regels getoetst en wordt altijd nazorg verleend. Deze nazorg bestaat onder andere uit het geruststellen van de persoon, het wijzen op het tijdelijke effect van de stroomstoot en het verstrekken van een informatiepamflet. Ook wordt een persoon die is blootgesteld aan een stroomstoot zo spoedig mogelijk onderzocht door een arts.
Kunt u de risico’s van het gebruik van stroomstootwapens uiteenzetten? Kunt u inzicht geven in het letsel bij burgers door het gebruik van de Taser door de arrestatieteams?
Voor de risico’s in algemene zin verwijs ik u naar het eerdergenoemd evaluatierapport van 18 april 2011.
De personen die door AOE’s zijn aangehouden met behulp van de Taser (gegevens vanaf 1 januari 2011) hebben hier voor zover bekend geen blijvend letsel aan overgehouden.
Waarom vindt u het gebruik van stroomstootwapens nodig bij andere onderdelen van de politie dan de arrestatieteams?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht u het advies van de Adviescommissie bewapening en uitrusting over de aanpassing op de geweldsuitrusting van de politie?
Ik verwacht dit advies in oktober 2013.
Misstanden met uitvaartverzekeringen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bijbetalen voor uitvaartpolis»?1
Ja, ik ken het artikel. Ik heb de AFM erop geattendeerd dat er mogelijk sprake is van dubbel betalen voor advies. De AFM zal van geval tot geval beoordelen of er regels worden overtreden. De AFM bepaalt in hoeverre zij in deze handhavend op zal treden.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) erop te wijzen en, indien nodig, te vragen handhavend op te treden omdat volgens de Consumentenbond de regels van het provisieverbod overtreden worden door uitvaartverzekeraars door advieskosten te rekenen aan bestaande klanten die al provisie hebben betaald waardoor deze klanten dubbel worden aangeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat consumenten dubbel betalen voor advies, zoals gesteld in het artikel? Zo ja, welke actie bent u bereid daartegen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de wirwar aan kosten voor advies, distributie en administratie, zoals deze blijkt uit de vergelijkende tabel in het artikel? Bent u het er mee eens dat hierdoor het vergelijken van de kosten van een uitvaartverzekering voor consumenten wordt bemoeilijkt?
Op dit moment is het nog niet altijd even duidelijk voor een consument wat advies- en distributiekosten zijn. Vanaf 1 juli geldt de verplichting om een gestandaardiseerd dienstverleningsdocument te verstrekken aan de klant ook voor directe aanbieders. Met het gestandaardiseerde document wordt het vergelijken voor de consument gemakkelijker. In het dienstverleningdocument moeten verzekeraars onder meer een indicatie geven van de advies- en distributiekosten. Zij dienen dat te bepalen op basis van een kostprijsmodel. De accountant zal dit controleren en de AFM houdt hier toezicht op.
In 2011 publiceerde de AFM een zeer kritisch rapport over de uitvaartbranche2: er zou onder andere sprake zijn van productpush, onaanvaardbare emotionele druk bij telefonische verkoop, niet passend productaanbod, omzetgedreven beleid, onzorgvuldige advisering en verkoop van producten; zijn deze problemen momenteel verholpen? Zo nee, waar signaleert u of de AFM nog problemen in de sector? Zo ja, welke acties zijn ondernomen door de AFM en door de verzekeringsbranche op dit vlak?
Het is mij bekend dat de AFM dergelijke signalen heeft gegeven. Hiervan werd melding gemaakt in het onderzoek van de AFM in 2011. De AFM heeft in 2012 een opvolging gegeven aan het door lid Nijboer aangehaalde onderzoek. Uit deze opvolging bleek dat de onderzochte instellingen de aanbevelingen uit het rapport hebben opgepakt en ten aanzien van deze aanbevelingen verbeteringen lieten zien. Wel heeft de AFM nadien bij een aantal uitvaartverzekeraars tekortkomingen geconstateerd op het gebied van intern beloningsbeleid. De AFM overweegt hiervoor formele maatregelen op te leggen. De markt voor uitvaartverzekeringen blijft bijzondere aandacht van de AFM vragen. Zo lijkt een aantal uitvaartverzekeraars in hun gedrag grote moeite te hebben om het belang van de cliënt centraal te stellen. Daarnaast ontvangt de AFM de laatste tijd signalen dat er adviseurs en bemiddelaars actief zijn die niet transparant zijn over de kosten van het advies en de bemiddeling bij uitvaartverzekeringen (bijvoorbeeld bij het oversluiten van een uitvaartverzekering). De AFM doet hier momenteel onderzoek naar.
Is het u bekend dat de AFM al sedert 2008 «early warning signals» gaf aan de branche? Deelt u de verontwaardiging dat de uitvaartbranche nog steeds onvoldoende voortgang lijkt te boeken?3
Zie antwoord vraag 5.
Klopt de inschatting dat 80 procent van de Nederlanders zich verzekert voor iets wat met zekerheid gebeurt?4 Is er sprake van oververzekering in deze markt? Zo ja, welke acties worden daartegen ondernomen?
De AFM heeft in haar rapport uit 2011 aangegeven dat 70% van de Nederlandse huishoudens één of meer uitvaartverzekeringen heeft. Dit getal wordt ook door de NMa gemeld in de Monitor Financiële Sector in 2006. Ik heb geen actuelere informatie over de precieze omvang van de markt voor uitvaartverzekeringen. Overigens kunnen er wel redenen zijn dat men zich verzekert voor «iets dat met zekerheid gebeurt». Problematisch zou kunnen zijn dat sommige mensen zich verzekeren voor iets waar ze geen verzekering voor nodig hebben, bijvoorbeeld omdat ze voldoende spaargeld hebben. Voor een deel valt dit waarschijnlijk te verklaren uit de «product push» in het verleden, vanwege provisie. Daarom zijn ook uitvaartverzekeringen onder het provisieverbod gebracht. Of er sprake is van «oververzekering» is echter moeilijk te beoordelen, omdat consumenten ook kunnen kiezen voor dienstverlening (ontzorging) bij uitvaartverzekeringen. Daar kunnen klanten bewust voor kiezen ook al hebben ze voldoende spaargeld.
Worden consumenten in het algemeen goed geïnformeerd over de dekking en kosten van een uitvaart en over de verschillende onderdelen van de kosten van een uitvaart, waaronder grafrechten, notariskosten, de koffietafel, de uitvaart, de afscheidsbijeenkomst, et cetera? Welke acties worden ondernomen om dit te borgen, in het bijzonder voor in-naturapolissen?
Als er signalen zijn die er op duiden dat consumenten niet goed geïnformeerd worden op dit terrein, dan kan de AFM hier vanuit haar risico-georienteerde toezicht tegen optreden. De AFM heeft als vervolg op het onderzoek van 2011 in 2012 bij enkele uitvaartverzekeraars een follow-up onderzoek uitgevoerd naar informatieverstrekking bij telefonische verkoop. Hieruit bleek dat de onderzochte uitvaartverzekeraars opvolging hebben gegeven aan de aanbevelingen zoals de AFM die in haar rapport «Onderzoek naar de distributie van uitvaartverzekeringen» had verwoord.
De AFM zag op grond van de resultaten uit de follow-up geen aanleiding om vervolgonderzoek naar de telefonische informatieverstrekking van uitvaartverzekeraars in te stellen. De AFM houdt risico-georiënteerd toezicht. Na de follow-up in 2012 heeft de AFM in zijn algemeenheid geen onderzoek meer gedaan naar de informatieverstrekking over uitvaartverzekeringen. Wel heeft de AFM het afgelopen jaar een tweetal losstaande signalen op het gebied van informatieverstrekking van uitvaartverzekeraars behandeld. De AFM houdt aandacht voor dit onderwerp.
De kwaliteit van rechtspraak in Zeeland |
|
André Bosman (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten over de zorgen rond de kwaliteit van zowel het openbaar ministerie als de rechterlijke macht in Zeeland?1
Ja.
Deelt u de zorgen die in deze berichten worden geuit, onder andere door de president van de rechtbank en het Openbaar Ministerie? Zo nee, waarom niet?
Er is niet één oorzaak voor de problemen aan te wijzen; diverse factoren spelen een rol. In het kader van de Wet herziening gerechtelijke kaart is het aantal parketten per 1 januari 2013 teruggebracht naar tien. Vanwege de fusie van de parketten Breda en Middelburg moeten verschillende manieren van werken alsook processen en producten van de afzonderlijke ketenpartners worden aangepast om te komen tot een eenvormige en efficiëntere manier van werken. Het OM voert intensief overleg met de netwerkpartners om tot optimalisatie te komen. Ook is er intensief contact met de balie. Er is sprake van intensieve monitoring. Ik heb geen aanwijzingen dat de geconstateerde problemen structureel van aard zijn en ga ervan uit dat zij spoedig worden opgelost.
Wat is de oorzaak van de geconstateerde problemen en wat doet u eraan om die op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de bijkomende zorg wegnemen dat als gevolg van de voorgenomen bezuinigingen en de reorganisatie die in de toekomst nog noodzakelijk zijn, de problemen nog groter worden en ernstige gevolgen kunnen hebben op de veiligheid en de vervolging en berechting van criminelen? Zo ja, hoe precies? Zo nee, waarom niet?
Parallel aan deze antwoorden stuur ik uw Kamer een brief waarin ik, zoals mij is verzocht tijdens de regeling van werkzaamheden van 28 mei jongstleden, meer uitgebreid inga op de situatie bij het Openbaar Ministerie, waaronder de gevolgen van de voorgenomen bezuinigingen. Ik verwijs u naar de inhoud van deze brief.
De rechtmatigheid van Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens een algemeen overleg op 27 maart 2013 dat de Amerikaanse aanvallen met drones in Jemen vooraf worden goedgekeurd door de Jeminitische autoriteiten waardoor die aanvallen in internationaalrechtelijke zin gedekt zijn?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Pakistaanse autoriteiten herhaaldelijk hebben aangegeven geen toestemming te geven voor Amerikaanse drone aanvallen, bijvoorbeeld in februari dit jaar toen de Pakistaanse ambassadeur in de Verenigde Staten zei dat drone aanvallen van de CIA een duidelijke schending van de Pakistaanse soevereiniteit zijn en het internationaal recht schenden,2 in augustus vorig jaar toen de Pakistaanse «high commissioner» voor Londen zei dat drone aanvallen de Pakistaanse soevereiniteit, de nationale integriteit en het VN charter schenden3 en in juni vorig jaar toen het Pakistaanse ministerie van Buitenlandse Zaken in een verklaring stelde dat drone aanvallen tegen het internationaal recht ingaan en de soevereiniteit van het land schenden?4
Ja.
Is u verder bekend dat verwijzend naar de Pakistaanse soevereiniteit en territoriale integriteit het Pakistaanse parlement in april vorig jaar unaniem stelde dat het Amerikaanse leger per direct drone aanvallen in het land moet beëindigen?5
Ja.
Bent u op de hoogte van de recente uitspraak van een Pakistaanse rechtbank dat drone aanvallen absoluut illegaal zijn en een onverholen schending van de Paksistaanse soevereiniteit zijn?6
Ja.
Bent u tenslotte op de hoogte van de door de Special Rapporteur on the promotion and protection of human rights and fundamental freedoms while countering terrorism van de Verenigde Naties, Ben Emmerson, na een bezoek aan Pakistan afgelegde verklaring dat «the position of the Government of Pakistan is quite clear. It does not consent to the use of drones by the United States on its territory and it considers this to be a violation of Pakistan's sovereignty and territorial integrity. As a matter of international law the US drone campaign in Pakistan is therefore being conducted without the consent of the elected representatives of the people, or the legitimate Government of the State. It involves the use of force on the territory of another State without its consent and is therefore a violation of Pakistan's sovereignty.»?7
Ja.
Deelt u de opvatting dat uit bovenstaande geconcludeerd kan worden dat de Pakistaanse autoriteiten vooraf geen goedkeuring voor Amerikaanse drone aanvallen verschaffen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, op basis van bovenstaande bronnen kan het kabinet dit niet zonder meer vaststellen. De VS heeft in een initiële reactie op de uitspraken van Emmerson gewezen op de intensieve veiligheidsdialoog met Pakistan, zonder daarbij in nader detail te willen treden. Het al dan niet geven van toestemming is uiteindelijk een bilaterale aangelegenheid tussen de VS en Pakistan, waarin het kabinet geen volledig inzicht heeft.
Deelt u verder de opvatting dat, aangezien de Pakistaanse autoriteiten geen toestemming geven voor Amerikaanse drone aanvallen, deze aanvallen de Pakistaanse soevereiniteit schenden en daarom illegaal zijn? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid bij uw Amerikaanse collega’s aan te dringen op de beëindiging van illegale drone aanvallen in Pakistan? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het licht van bovenstaand antwoord ziet het kabinet daartoe geen aanleiding. Wel is het kabinet in meer algemene zin in gesprek met de VS over de inzet van drones, waarbij het belang van naleving van het internationaal recht als ook van verhoogde transparantie over aanvallen met drones wordt benadrukt. In dit verband verwelkomt het kabinet het recente voornemen van de VS om transparanter te zijn over drone aanvallen.
De benoeming van Iran tot voorzitter van de VN Ontwapeningsconferentie |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Iran defends post as chair of U.N. disarmament conference»? 1
Ja.
Deelt u de mening dat (nucleaire) ontwapening, waarvan het proces al enkele jaren in een impasse verkeert, een belangrijk proces is dat de volle steun van de Nederlandse overheid verdient? Deelt u bovendien de mening dat de verkiezing van Iran als voorzitter van deze VN-conferentie op zijn zachtst gezegd grote twijfels oproept over de mogelijkheid vooruitgang te boeken, ook gegeven de VN-sancties tegen Iran? Zo nee, waarom niet?
Nederland is een groot voorstander van (nucleaire) ontwapening en non-proliferatie, waarbij het uiteindelijke doel is een wereld zonder kernwapens. De Ontwapeningsconferentie heeft een belangrijke rol hierin te spelen als voornaamste multilaterale forum op dit terrein. Nederland betreurt de al vijftien jaar durende impasse in de Ontwapeningsconferentie en zet zich actief in om multilaterale ontwapeningsonderhandelingen op gang te brengen. Verdere toelichting op het Nederlandse beleid op het gebied van nucleaire ontwapening en non-proliferatie gaat u toe in een beleidsbrief die in voorbereiding is.
Het voorzitterschap van de Ontwapeningsconferentie rouleert op alfabetische volgorde tussen de lidstaten. Er is derhalve geen sprake van verkiezing. Het Iraans voorzitterschap (27 mei t/m eind juni 2013) is in dat opzicht noch een verrassing noch een bewuste keuze, maar inherent aan het Iraans lidmaatschap van de Ontwapeningsconferentie. Het gegeven dat er sancties bestaan tegen Iran betekent niet dat Iran is uitgesloten van deelname aan internationaal overleg.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Verenigde Staten om elke vergadering van de conferentie te boycotten zolang deze onder leiding van Iran staat? Bent u bereid dit voorbeeld te volgen en hiervoor steun te zoeken bij uw Europese collega’s? Zo nee, waarom niet?
De VS heeft in Genève nadrukkelijk aangegeven de vergaderingen van de ontwapeningsconferentie niet te zullen boycotten. Tijdens het Iraanse voorzitterschap zal de VS echter niet op ambassadeursniveau vertegenwoordigd zijn. Israël volgt dezelfde lijn. Canada heeft als enige aangegeven in het geheel niet vertegenwoordigd te zijn tijdens het Iraanse voorzitterschap. De EU-lidstaten en andere Westerse landen hebben aangegeven de vergadering zoals gebruikelijk bij te wonen.
Ik ben me bewust van het dilemma dat het Iraans voorzitterschap met zich meebrengt, maar meen tegelijk dat de verschillende belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Enerzijds is het Iraans voorzitterschap in het licht van de zorgen over het Iraanse nucleaire programma onwenselijk. Anderzijds zet Nederland zich in voor multilaterale ontwapening en is de Ontwapeningsconferentie daarvoor het forum bij uitstek. Het niet vertegenwoordigd zijn (op ambassadeursniveau) heeft gevolgen voor de rol die Nederland in dat proces kan spelen. De Nederlandse ambassadeur zal deelnemen, maar is geïnstrueerd de vergadering te verlaten wanneer het Iraanse voorzitterschap de Durban-criteria zou schenden. Deze criteria omvatten dreigementen tegen Israël, ontkenning van de Holocaust, dreigementen tegen de EU en de positieve kwalificatie van het Iraanse nucleaire programma.
De bouw van een Turkse enclave in Rotterdam |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Eigen wijk voor Turken»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het bouwen van complete stadsdelen voor Turken de segregatie als gevolg van de massa-immigratie alleen maar zal doen toenemen? Zo neen, waarom niet?
Indien er sprake zou zijn van een te realiseren stadsdeel enkel voor Turken kan dit leiden tot segregatie. Dit acht ik dit onwenselijk, mede in het kader van de ontwikkeling van Rotterdam Zuid. Het mag niet zo zijn dat mensen worden uitgesloten om zich ergens te vestigen op basis van etnische kenmerken. De gemeente Rotterdam heeft mij medegedeeld dat de eventueel te bouwen wijk Turkoois 100% Zuid niet enkel bedoeld is voor bewoners met een Turkse achtergrond, hoewel het ontwerp mogelijk Turkse ouderen zal aanspreken. De wijk wordt voor iedereen die dat wil opengesteld en de initiatiefnemers streven ernaar een wijk te bouwen waar verschillende generaties met diverse achtergronden kunnen samenleven.
Denkt u dat Turken zich dienen aan te passen aan Nederland in plaats van andersom? Zo neen, waarom niet?
Uitgangspunt is dat wie er voor kiest om in Nederland een toekomst op te bouwen, zich richt naar de Nederlandse samenleving en de waarden die hier gelden. Als Nederlandse samenleving moeten wij in staat zijn verschillen te accepteren en mensen niet uit te sluiten op basis van hun achtergrond. Het staat mensen vrij om, binnen de grenzen van de rechtstaat, te leven naar eigen culturele en religieuze inzichten.
Welk maatregelen bent u van plan te treffen ten einde de bouw van deze Turkse enclave te stoppen en deze onzalige ontwikkeling ook elders in het land te voorkomen?
Ik zal geen maatregelen nemen. De eventuele ontwikkeling van dit project en projecten als deze zijn een lokale aangelegenheid. Uit informatie van de gemeente Rotterdam blijkt dat de gemeente met de initiatiefnemers in gesprek is over de programmatische en stedenbouwkundige kaders en randvoorwaarden. De gemeente heeft hierover nog geen definitief standpunt ingenomen.
Bent u bereid alle Turken, zowel jong als oud, die zich in Nederland niet thuis voelen te adviseren zo spoedig mogelijk het land te verlaten en permanent te kiezen voor Turkije?
Hiertoe ben ik niet bereid. Het terugkeren naar het land van herkomst is een individuele vrije keuze.
Het onderzoek van de Europese Commissie (EC) naar een vermeend Europees oliekartel |
|
Mei Li Vos (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u toelichten welke aanwijzingen de Europese Commissie heeft dat er sprake zou zijn van een groot oliekartel in Europa?1
De Europese Commissie heeft in een persbericht bevestigd momenteel onderzoek te doen naar mogelijke overtredingen van de Europese mededingingsregels in de olie- en biobrandstofsectoren.2 Vanwege het onderzoeksbelang is de Europee Commissie zeer terughoudend in het geven van mededelingen die de inhoud van haar onderzoeken raken. Ik beschik niet over andere informatie over dit onderzoek dan staat vermeld in het persbericht van de Commissie.
Kunt u aangeven hoelang dit onderzoek zal gaan duren en wanneer de eerste resultaten bekend worden?
Volgens de Europese Commissie zijn er voor dit onderzoek geen wettelijke termijnen van toepassing. De doorlooptijd van het onderzoek is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de complexiteit van de zaak, de mate waarin de betrokken ondernemingen meewerken aan het onderzoek en de mate waarin zij gebruik maken van hun rechten van verdediging.
Klopt het dat het onderzoek van de Europese Commissie zich toespitst op de totstandkoming van de ruwe olieprijs? Of ook op manipulatie van hieraan afgeleide markten zoals de benzinemarkt?
De Commissie geeft in haar persbericht aan te vermoeden dat de bedrijven een kartel hebben gevormd om de gepubliceerde prijzen van een aantal olie- en biobrandstofproducten te manipuleren. Verder heeft de Europese Commissie het vermoeden dat de bedrijven andere bedrijven mogelijk hebben gehinderd om deel te nemen aan het prijsvormingsproces. In het persbericht van de Europese Commissie worden geen mededelingen gedaan over de concrete aanwijzingen en verdenkingen die de Europese Commissie heeft over het bestaan van een Europees oliekartel.
Kunt u globaal aangeven hoeveel de Nederlandse consumenten en bedrijven in 2011 en 2012 teveel hebben betaald aan de benzinepomp als blijkt dat de ruwe olieprijs over de hele linie 1% te hoog is vastgesteld?
Omdat het hier om een eerste formele onderzoekshandeling van de Europese Commissie gaat ten aanzien van een mogelijke overtreding van de mededingingsregels, wil ik niet op de zaken vooruitlopen door te speculeren over de mogelijk te veel betaalde prijs aan de pomp door consumenten en bedrijven in Nederland.
Kunt u toelichten hoe sterk de verdenking van kartelvorming is die de Europese Commissie heeft ten aanzien van de genoemde oliebedrijven en Platt?
Zoals hierboven bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, heeft de Commissie in haar persbericht geen mededelingen gedaan over de concrete verdenkingen.
In antwoord op eerdere vragen2 geeft u aan dat de NMa in haar onderzoek naar vermeende prijsafspraken op de benzinemarkt stelt dat de benzineprijs sterk correleert met de ruwe olieprijs en dat de NMa mede daarom aangaf dat er geen sprake is van kartelvorming; nu de ruwe olieprijs onder verdenking staat van manipulatie door de grote oliebedrijven, wat is het onderzoek van de NMa nu nog waard? Kunt u dit toelichten?
De samenhang tussen de olieprijs en de prijs aan de pomp betrof onderwerp van onderzoek door extern onderzoeksbureau EIM naar de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs.4 Hieruit komt naar voren dat de hoogte van de prijzen aan de pomp zeer sterk gecorreleerd is met de ruwe olieprijs. Indien sprake zou zijn van een Europees kartel onder oliemaatschappijen is het waarschijnlijk dat dit een verhogend effect heeft op de pompprijzen in Nederland.
Het onderzoek door EIM naar de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs staat los van het toezicht op de naleving van de Mededingingswet door de Autoriteit Consument en Markt (de ACM, voorheen de Nederlandse Mededingingsautoriteit). De ACM houdt de Nederlandse benzinemarkt nauwlettend in de gaten en zal handhavend optreden indien daartoe aanleiding is.
Kunt u aangeven wat uw rol en de rol van de Autoriteit Consument en Markt (ACM, voormalig NMa) zal zijn in het kartelonderzoek van de EC?
De minister van Economische Zaken heeft geen rol bij het lopende kartelonderzoek van de Europese Commissie. De ACM kan wel een rol hebben bij dit onderzoek. Zij kan op basis van Europese Verordening 1/2003 assistentie verlenen bij onderzoekshandelingen van de Europese Commissie, voor zover die op Nederlands grondgebied worden uitgevoerd. Ook zal de Europese Commissie, alvorens tot een beschikking te komen, een adviescomité bestaande uit vertegenwoordigers van de nationale mededingingsautoriteiten om advies vragen.
Deelt u de mening dat ook in Nederland de ACM absoluut nieuw onderzoek moet doen naar vermeende kartelafspraken op de Nederlandse benzinemarkt als blijkt dat er daadwerkelijk is gemanipuleerd? Hoe groot moeten naar uw mening de verdenkingen zijn van de Europese Commissie om de ACM op korte termijn al onderzoek te laten doen naar manipulatie van de benzineprijs?
Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder te beoordelen of er aanleiding is om een onderzoek te starten naar een mogelijke overtreding van de Mededingingswet. Indien uit het onderzoek van de Commissie zou volgen dat sprake is geweest van een Europees oliekartel volgt daaruit niet dat ook sprake is van een kartel op de Nederlandse benzinemarkt. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vraag 6, houdt de ACM de Nederlandse benzinemarkt nauwlettend in de gaten.
Kunt u aangeven wat de conclusies zijn uit het Duitse onderzoek naar kartelafspraken op de benzinemarkt waaraan u in uw eerdere antwoorden (zie vraag3 refereert?
In mei 2011 heeft het Bundeskartellamt (de Duitse mededingingsautoriteit) een rapport gepubliceerd over zijn onderzoek naar de Duitse benzinemarkt.5 Dit sectoronderzoek vond plaats naar aanleiding van klachten uit de markt over het prijsgedrag van de vijf grootste oliemaatschappijen in Duitsland. In het rapport wordt een analyse gegeven over de werking van de Duitse benzinemarkt
Het Bundeskartellamt concludeert dat de Duitse benzinemarkt gedomineerd wordt door vijf grote oliemaatschappijen. Het Bundeskartellamt zal om deze reden eventuele overnames door de grote oliemaatschappijen strikt toetsen, bijvoorbeeld door ze te verbieden of onder specifieke voorwaarden toe te staan. Daarnaast geeft het Bundeskartellamt aan maatregelen te nemen tegen oliemaatschappijen die naar zijn mening misbruik maken van hun economische machtspositie, bijvoorbeeld door aan eindgebruikers een lagere brandstofprijs te vragen dan aan concurrenten. Ook zal het Bundeskartellamt nader bezien of specifieke bepalingen in de contracten tussen oliemaatschappijen en onafhankelijke pompstations aanleiding geven tot ingrijpen op grond van het mededingingsrecht. Het gaat hierbij onder meer om verticale prijsbinding, waarbij oliemaatschappijen rechtstreeks de prijs bepalen die onafhankelijke pomphouders aan de pomp dienen te hanteren.
Heeft u kennisgenomen van ILGA-Europe Annual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People in Europe 2013?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Nederland is gezakt in de ranglijst? Hoe zorgt u ervoor dat Nederland in de internationale gemeenschap een voortrekkersrol blijft vervullen wat betreft rechten voor LHBT’s?
De Nederlandse overheid streeft naar gelijke rechten voor en sociale acceptatie van LHBT personen. De ILGA Europe Annual Review is een goede graadmeter voor de juridische mensenrechtensituatie van LHBT personen in een land. ILGA Europe hanteert dit jaar een andere systematiek van toewijzing van punten dan de afgelopen jaren en heeft bij de overhandiging van de review aan minister Bussemaker, tijdens het IDAHO (Internationale Dag tegen Homofobie) Forum op 16 mei jl., aangegeven dat een vergelijking met de vorige ranglijsten daardoor niet echt gemaakt kan worden. Nederland staat als achtste land genoemd omdat drie landen de vierde positie met elkaar delen. In de systematiek van 2013 staat Nederland, de facto, op de 6e positie, achter het Verenigd Koninkrijk (1), België (2), Noorwegen (3), Zweden, Spanje en Portugal (die de 4e positie delen) en Frankrijk (5). De ambitie blijft, zoals beschreven in de Emancipatiebrief 2013–2016 (Kamerstuk 30 420, nr. 180) van de minister van OCW, om in 2016 opgeklommen te zijn in de ranglijst. Een nieuw verschenen onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) «towards tolerance – exploring changes and explaining differences in attitudes towards homosexuality in Europe»wijst uit dat Nederland internationaal nog altijd koploper is wat betreft acceptatie van homoseksualiteit.
Internationaal heeft Nederland een sterk profiel op LHBT gebied. Binnen het mensenrechtenbeleid van de minister van Buitenlandse Zaken blijft het beschermen en promoten van LHBT rechten één van de speerpunten. Nederland blijft zich sterk maken voor het belang van gelijke rechten in internationale fora, zoals de VN, de EU en de Raad van Europa. Daarnaast ondersteunt het ministerie van Buitenlandse Zaken, via het mensenrechtenfonds, verschillende maatschappelijke organisaties die zich internationaal inzetten voor LHBT mensenrechten. Nederland zal ook een actieve rol blijven spelen via onze ambassades. Zij zullen o.a. gelijke rechten voor LHBT bespreken in politieke dialoog, contacten onderhouden met lokale LHBT-organisaties en hen ondersteunen door bijvoorbeeld te participeren in Gay Prides.
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Europa voor LHBT’s? Welke landen vragen naar uw mening aandacht?
Binnen Europa zijn zowel positieve als negatieve trends waar te nemen. Een positieve trend is de legalisering van het homohuwelijk in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
Negatieve trends, die om extra aandacht vragen, zijn Gay Pride onderbrekingen en de anti-homoseksualiteit propaganda wetten, voornamelijk in een aantal Raad van Europa lidstaten. Deze ontwikkelingen tasten fundamentele vrijheden van LHBT personen aan, zoals, het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame demonstratie. Deze ontwikkelingen houdt het ministerie van Buitenlandse Zaken nauwlettend in de gaten. Zo heeft minister Timmermans zich duidelijk uitgesproken over de gewelddadige verstoring van de Gay Pride in Georgië, Tbilsi, en de anti-homoseksualiteit propagandawetten in Rusland.
Hoe staat u tegenover het voorstel van het COC om Eurocommissaris Vivian Reding (Burgerrechten) op te roepen een EU Actieplan LHBT-emancipatie op te stellen en te pleiten voor een Europese anti-discriminatie richtlijn? Bent u bereid op deze punten actie te ondernemen?
Het kabinet steunt het voorstel van het COC. Tijdens het IDAHO Forum, dat van 15-17 mei plaatsvond in Den Haag, heeft Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gezamenlijk met 10 Europese Ministers een oproep aan Eurocommissaris Reding gedaan, om de inspanningen van EU-lidstaten om discriminatie van LHBT personen te bestrijden, te coördineren en te promoten op Europees niveau. De Nederlandse overheid zal zich sterk blijven maken voor dit initiatief.
De antwoorden op Kamervragen over het bericht ‘forse groei rijscholen is ongewenst’ |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u uw bewering1 dat er geen signalen zijn dat nieuwe rijscholen slechter presteren dan de gevestigde, onderbouwen aan de hand van de slagingspercentages zoals die te vinden zijn op www.rijschoolgegevens.nl , aangezien deze gegevens een ander beeld laten zien?
De informatie op www.rijschoolgegevens.nl gaat over examenresultaten van rijscholen in een specifieke regio. De publicatie van de slagingspercentages van de ingeschreven rijopleiders is bedoeld als informatie voor burgers en geeft geen informatie over de kwaliteit van rijscholen. Op de site kan niet worden nagegaan of rijscholen nieuw zijn, maar wel op basis van de Kamer van Koophandel gegevens waarnaar de site verwijst. Daarom kan aan de hand van de gegevens van de website niet worden onderbouwd dat nieuwe rijscholen slechter presteren dan de gevestigde.
Ik stel eisen aan de examens om rijinstructeur te worden en om rijinstructeur te blijven; deze gelden voor alle rijinstructeurs, zowel van nieuwe als van langdurig gevestigde rijscholen. De kwaliteit van een rijschool is afhankelijk van veel meer factoren, zoals de «klik» tussen een rijinstructeur en de aspirant bestuurder en nadere afspraken en verwachtingen. Dit allemaal kan en wil de Rijksoverheid niet regelen en kan de branche zelf regelen.
Bent u het eens met de rijschoolbranche dat de controle en handhaving van de bevoegdheid op basis van de Wet rijonderricht motorvoertuigen 1993 (WRM) ver onder de maat is en het in de praktijk gewoon mogelijk is om zonder geldige bevoegdheid door te gaan met lesgeven? Zo ja, hoe gaat u de handhaving en controle verbeteren? Zo nee, waar blijkt het uit dat het onmogelijk is om zonder bevoegdheid les te geven?
Mij is niet bekend dat de controle en handhaving van de bevoegdheid op basis van de WRM onder de maat is en tot problemen leidt. Ik ontvang vooral brieven van individuele rijscholen die ongerust zijn over de strenge wettelijke eisen die worden gesteld op basis van de WRM. Rijscholen die zijn ingeschreven bij het CBR dienen een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een kopie van hun WRM-bevoegdheidspas te kunnen overleggen. Hiernaast kan iedere burger op de website van IKBI opzoeken of een rijinstructeur is bevoegd. Als iemand er achter komt dat een rijinstructeur zonder WRM bevoegdheid les geeft is het belangrijk dat er aangifte wordt gedaan bij de politie.
Hiernaast kan het IBKI op grond van artikel 21 van de WRM de lesbevoegdheid van een rijinstructeur intrekken nadat zij een melding door de politie hebben ontvangen en de rijinstructeur door hun is getoetst op vakbekwaamheid.
Is het ook specifiek voor de rijschoolbranche onderzocht dat het beschikken over algemene ondernemersvaardigheden de overlevingskansen van een zelfstandige rijinstructeur niet verbetert of is dit een algemene stelling van u?
Nee, het gaat hierbij om een algemene conclusie uit onderzoeken die hebben geleid tot de afschaffing van de vestigingswet in 2007. In plaats van bepaalde vakdiploma's dwingend voor te schrijven, kan men het aan de burger overlaten om te letten op keurmerken die door de brancheorganisaties zelf worden toegekend.
Keurmerken kunnen meer zeggen over de kwaliteit van rijscholen dan vakdiploma’s in het algemeen en het diploma ondernemersvaardigheid in het bijzonder.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de nieuwe rijscholen binnen twee jaar weer afhaakt en in hoeveel procent van de gevallen het hier gaat om een ondernemer die was gestart met behoud van uitkering?
Zoals in het CBR jaarverslag van 2012 gemeld waren er in 2012 7.867 opleiders bij het CBR ingeschreven. Volgens informatie van het CBR waren er van de 484 opleiders die in 2012 uitgeschreven zijn, in totaal 141 opleiders twee jaar of korter ingeschreven.
Mij is niet bekend in hoeveel gevallen het gaat om een ondernemer die was gestart met behoud van uitkering. Wel kan ik mededelen dat weinig UWV gerechtigden een eigen rijschool starten. Hierop is mijn ambtgenoot van SZW ook bij de beantwoording van de Kamervragen van lid Kuiken en lid Hamer ingegaan.
Is het waar dat het Innovam Branchekwalificatie-instituut (IBKI) enkel een register publiceert met bevoegde rijinstructeurs en examens afneemt, maar niet optreedt als een rijinstructeur zich onttrekt van bijscholing en de op dat moment ongeldig geworden WRM-pas niet terug stuurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
IBKI treedt ook op als een rijinstructeur zich onttrekt van bijscholing en de op dat moment ongeldig geworden WRM-pas niet terug stuurt.
IBKI geeft WRM-certificaten af waar de einddatum van de lesbevoegdheid op staat afgedrukt. Een rijinstructeur kan zich niet onttrekken aan de bijscholing. Een rijinstructeur kan slechts besluiten om geen bijscholing te volgen. De lesbevoegdheid eindigt dan van rechtswege op de datum die op het WRM-certificaat staat vermeld.
Overigens worden rijinstructeurs twee keer gewaarschuwd wanneer hun bevoegdheid dreigt te verlopen: circa 6 maanden en circa 6 weken voor einde lesbevoegdheid.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid op 21 mei 2013 beantwoorden?
Op een deel van de vragen ben ik tijdens het Algemeen Overleg Wegverkeer en Verkeersveiligheid reeds mondeling ingegaan. Het was niet mogelijk om de vragen voor het AO schriftelijk te beantwoorden.
De toekomst van de spoedeisende hulp in Meppel |
|
Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgen over toekomst spoedeisende hulp»1
Ja.
In hoeverre is de berichtgeving waar dat er sprake is van het verhuizen van de Spoedeisende Hulp (SEH) van Meppel naar Zwolle?
De raad van bestuur van Zorggroep Noorderboog, waar het Diaconessenhuis te Meppel onderdeel van uitmaakt, heeft aangegeven dat er geen sprake is van het verhuizen van de Spoedeisende Hulp (SEH) van Meppel naar Zwolle. Wel vinden er gesprekken plaats, zoals in heel Nederland, met de verzekeraars over herinrichting van de acute zorg in de regio.
Wat betekent het voor de basisgezondheidszorg van de gemeente Meppel en omliggende gemeenten wanneer de SEH in Meppel verdwijnt?
Zoals in vraag 2 aangegeven is er op dit moment geen sprake van het verdwijnen van de Spoedeisende Hulp uit Meppel. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd blijft.
Bij eventuele toekomstplannen voor de regio voor de acute zorg zal men er rekening mee moeten houden dat er, toen er sprake was van verplaatsing van de acute verloskunde naar de Isala Klinieken in Zwolle, al maatregelen genomen zijn om de aanrijtijden in de regio te verbeteren gezien het ziekenhuis in Meppel een cruciaal ziekenhuis is.
Kunnen de normen voor acute zorg worden gehandhaafd op het moment dat de SEH van Meppel naar Zwolle zou gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een overzicht worden gegeven van de bereikbaarheid van acute zorg voor de inwoners van de regio Meppel in geval de SEH in Meppel blijft en in geval deze naar Zwolle gaat?
Zie antwoord vraag 3.
RTV Drenthe: zorgen over toekomst spoedeisende hulp:
Euthanasie bij dementie |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «artsen: beperk euthanasie op dementerende»?1
Ja.
Kunt u de Kamer een verslag sturen van het gesprek dat u vandaag heeft gehad over de aanscherping van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding?
Van deze bijeenkomst is geen verslag gemaakt. Over de uitkomsten van het gesprek heb ik u geïnformeerd in de brief die ik u 22 mei jl. heb gestuurd.
Deelt u de mening dat er onduidelijkheden zijn voor artsen en patiënten over de waarde van een schriftelijke euthanasieverklaring bij dementie? Op welke wijze kunt u deze onduidelijkheid wegnemen?
Ja, in het gesprek dat ik op 16 mei jl. heb gevoerd met de oud-minister mw. Borst en de KNMG is gesproken over de onduidelijkheden die patiënten en artsen ervaren met betrekking tot de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring. Ik heb samen met de aanwezigen bij het overleg besloten om een werkgroep van onder meer VWS, V&J en KNMG dit vraagstuk snel verder te laten oppakken. Doel is tot een handreiking te komen waarmee gegeven de huidige wet en regelgeving meer duidelijkheid op dit punt wordt geboden.
Bent u bereid te kijken naar de Aanwijzing vervolgbeslissing levensbeëindiging niet op verzoek en late zwangerschapsafbreking en deze aan te passen, zodat een schriftelijke wilsverklaring niet voldoende is om te kunnen bepalen hoe artsen moeten handelen in geval van euthanasie bij patiënten die hun wil niet meer kunnen bepalen? Zo ja, wanneer wilt u dit doen?
Nee, ik zie op dit moment geen aanleiding om de Euthanasiewet of de Aanwijzing op dit punt te wijzigen.
Bent u bereid de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding zo aan te passen dat de onafhankelijke tweede arts die de patiënt heeft gezien ook met de patiënt heeft gecommuniceerd? Zo ja, wanneer wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat communicatie tussen de patiënt en de arts van wezenlijk belang is om te kunnen verifiëren of iemand ondraaglijk en uitzichtloos lijden ervaart?
In mijn brief van 6 maart jl. heb ik uiteengezet dat ik het van groot belang vind dat de arts een goed beeld heeft van de patiënt, diens opvattingen en eerder geuite wensen om zodoende de ondraaglijkheid van het lijden en de weloverwogenheid van het verzoek te bepalen. De arts dient de overtuiging te hebben gekregen dat aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan. Uitgangspunt hierbij is het mondelinge overleg vooraf tussen arts en patiënt. De schriftelijke wilsverklaring zal in de meeste gevallen slechts dienen om het mondelinge verzoek te ondersteunen en te verduidelijken.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie blijken er in de praktijk op het punt van de schriftelijke wilsverklaring vragen te zijn. Meer duidelijkheid voor patiënten en artsen is gewenst. Dit is de reden waarom ik besloten heb tot het instellen van de werkgroep.
Wilt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg op 30 mei a.s. over medische ethiek?
Dit is helaas niet gelukt.
De verplaatsing van de teelt van cannabis naar andere Europese landen |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wietkwekers wijken uit»?1
Ja.
Is het waar dat er sprake is van verplaatsing van de wietteelt van Nederland naar andere Europese landen? Zo ja, heeft u inzicht in de aard en de omvang hiervan?
Zowel het Europol EU Drug Markets Report uit januari 2013 als het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB) Georganiseerde Criminaliteit 2012 dat op 13 maart jl. aan uw Kamer is gestuurd geven aan dat er steeds meer kwekerijen worden ontdekt in het buitenland. In deze rapporten wordt tevens aangegeven dat Nederlandse misdaadondernemers betrokken zijn bij deze kwekerijen in het buitenland. Het NDB geeft echter ook aan de betrokkenheid van Nederlanders afneemt, bijvoorbeeld als het gaat om Duitse en Belgische kwekerijen. Indien Nederlandse misdaadondernemers nog betrokken zijn, zouden ze steeds minder een hoofdrol spelen. Nadat de buitenlandse kwekers het kunstje geleerd hebben, zouden ze als zelfstandig kweker verder gaan.
Een mogelijke reden die de Criminaliteitsbeeldanalyse Georganiseerde hennepteelt voor bovenstaande verschuivingseffecten noemt is dat deze het gevolg zijn van toegenomen aandacht van de politie in Nederland voor de bestrijding van de hennepteelt.
Wat is volgens u de reden van deze verplaatsing?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad met Europol over de verplaatsing van de wietteelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de aard en de uitkomst van dat contact?
Met de buurlanden wordt op meerdere niveaus regelmatig overlegd over het Nederlandse softdrugsbeleid. Zo heeft op 6 juni 2013 een overleg plaatsgevonden tussen de ministers van de Benelux-landen, waarbij ook gesproken is over de gevolgen van de meest recente aanpassingen van het coffeeshopbeleid. Politie en openbaar ministerie hebben contact met buurlanden in het kader van specifieke strafrechtelijke onderzoeken, maar bespreken bijvoorbeeld ook jaarlijks in bredere zin de te volgen strategie binnen het zogeheten Hazeldonkoverleg tussen Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk. Het contact met Europol over dit onderwerp vindt met name op operationeel niveau plaats.
Nederland zal vanzelfsprekend een (ondersteunende) rol blijven spelen bij de strafrechtelijke handhaving in het buitenland, bijvoorbeeld door deelname aan Joint Investigation Teams of door het geven van opvolging aan rechtshulpverzoeken. Los van ieders eigen verantwoordelijkheid blijft het van onmiskenbaar belang dat we op Europees niveau waar mogelijk de handen ineen slaan.
Heeft u tevens contact gehad met uw collega’s in andere Europese landen waar de teelt van cannabis drastisch gestegen zou zijn en die dat wijten aan het softdrugsbeleid van Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de aard en de uitkomst van dat contact?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat andere landen de opsporing van de wiettelers niet aankunnen? Is het tevens waar dat u zich daar niet verantwoordelijk voor voelt gezien de volgende opmerking van uw woordvoerder: «(het) strenge beleid in ons land heeft effect. Het water stroomt naar het laagste punt. Elk land is verantwoordelijk voor de eigen opsporing»?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat, als zou blijken dat Nederlanders verantwoordelijk zijn voor de toename van de wietteelt in andere landen van de Europese Unie (EU), u dan ook een taak heeft bij het ondersteunen van de bestrijding daarvan? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u zich wel verantwoordelijk gevoeld voor klachten van andere EU-landen over de verkoop van cannabis en de wietpas maar voelt u die verantwoordelijkheid nu niet?
Zie antwoord vraag 4.
De regeling aanwijzing groep chronisch zieken en gehandicapten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de brief van de Nederlandse Woonbond, Platform VG en de Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) over de hardheidsclausule voor chronisch zieken en gehandicapten in het kader van de inkomensafhankelijke huurverhoging?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat chronisch zieken en gehandicapten waarvan niet verwacht kan worden dat zij verhuizen, geen inkomensafhankelijke huurverhoging moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in beginsel deel ik de opvatting dat chronisch zieken en gehandicapten waarvan niet verwacht kan worden dat zij verhuizen, geen inkomensafhankelijke hogere huurverhoging hoeven te betalen. Daarom kan de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijk hoger huurverhogingsvoorstel.
Kunt u uiteenzetten hoeveel huurders met een chronische ziekte of handicap, naar verwachting, buiten de huidige hardheidsclausule zullen vallen?
Nee, over deze gegevens beschik ik niet.
Bent u bereid de hardheidsclausule te herzien en te verruimen omdat door de scherpe afbakening een aantal groepen chronisch zieken en gehandicapten getroffen wordt door de inkomensafhankelijke huurverhoging? Zo ja, hoe komt de hardheidsclausule eruit te zien? Zo nee, waarom niet?
Bij de definiëring van de aangewezen groep is aangesloten bij de al bestaande uitzonderingen voor chronisch zieken en gehandicapten in de huurregelgeving (huurtoeslag, inkomensgrens voor toewijzing van betaalbare huurwoningen van woningcorporaties, het woningwaarderingsstelsel). Daarbij is van belang dat de regeling uitvoerbaar is voor verhuurders en, in geval van geschillen, de huurcommissie. Ook voor huurders is deze duidelijkheid vooraf wenselijk. Verhuurders en de huurcommissie moeten kunnen toetsen of het huishouden tot de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten behoort. Het hanteren van eenduidige en door derden verstrekte gegevens zijn hiervoor noodzakelijk.
De regeling is uitvoerbaar doordat huurders hun bezwaar tegen het huurverhogingsvoorstel moeten onderbouwen met de in de regeling genoemde door derden verstrekte geobjectiveerde bewijsmiddelen.
Bent u bereid chronisch zieken en gehandicapten die in een bij de bouw geschikt gemaakte woning wonen of de aanpassingen uit eigen middelen hebben betaald, tegemoet te komen en uit te zonderen van de inkomensafhankelijke huurverhoging? Zo nee, waarom niet?
Als huurders een bij de bouw reeds voor chronisch zieken en gehandicapten aangepaste woning bewonen, zullen zij die woning toegewezen hebben gekregen vanwege hun chronische ziekte of handicap. In dat geval is in de administratie van de verhuurder terug te vinden dat die aangepaste woning specifiek vanwege die aanpassing(en) aan de huurder is toegewezen. Ik verwacht dat verhuurders in die gevallen ook de huurverhoging naar aanleiding van een bezwaarschrift van de huurder zal beperken tot inflatie+1,5%. Er is dan immers een bewijs beschikbaar in de administratie van de verhuurder en ik verwacht dat de verhuurder in deze gevallen ook geen doorstroming beoogt van het huishouden en het bezwaar van huurders zullen honoreren.
Het moet dan wel gaan om voor specifieke (groepen) chronische zieken of gehandicapten aangepaste woningen. Als de woning enkel een nultredenwoning is, is er geen sprake van een aangepaste woning.
Ook als het gaat om zelfaangebrachte voorzieningen aan de woning waarvoor toestemming van de verhuurder nodig is (voorzieningen die bij het einde van de huur niet zonder noemenswaardige kosten ongedaan kunnen worden gemaakt of verwijderd kunnen worden) zal in de administratie van verhuurders een bewijs beschikbaar zijn van de aangebrachte voorzieningen. Bij het vragen van toestemming voor het aanbrengen van de voorzieningen zullen de huurders hebben moeten aantonen die voorzieningen nodig te hebben. Ook in die gevallen kunnen verhuurders coulance betrachten en de huurverhoging na het bezwaar van de huurder beperken tot inflatie+1,5%.
Als het gaat om gemakkelijk te verwijderen voorzieningen zal een verhuurder toch een bewijs moeten krijgen dat die aangebrachte voorzieningen noodzakelijk waren wegens een specifieke chronische ziekte of specifieke handicap van een van de bewoners. Zoals in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (Handelingen II, 33 129, 4 april 2012, pag. 72-7-100 en 72-7-101) is aangegeven, kan het niet de bedoeling zijn dat huurders enkel door het aanbrengen van een beugel in toilet of badkamer de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging kunnen ontwijken. Daarom is in de regeling het bewijsmiddel van een Wmo- of Wvg-beschikking voor voorzieningen aan de woning vereist.
Kunt u zich voorstellen dat er huurders met een chronische ziekte of handicap zijn die onder de 10-uursgrens van de AWBZ zorg zitten, maar waarvan niet verwacht kan worden dat zij verhuizen? Zo ja, bent u bereid de 10-uursgrens te laten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Bij de hantering van de 10-uur-per-weekgrens wordt niet alleen aangesloten bij de Tijdelijke regeling diensten van algemeen en economisch belang toegelaten instellingen, maar ook aan aanpalende regelgeving met betrekking tot de zorg waarbij de 10-uur-zorg-per-weekgrens wordt gehanteerd, zoals de Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).
Omdat deze 10-uur-grens breder wordt gehanteerd, zie ik geen aanleiding om de grens voor de regeling Aanwijzing groep chronisch zieken en gehandicapten lager te leggen.
Bent u bereid de regeling aan te passen voor chronisch zieken en gehandicapten die door het gebruik maken van mantelzorgers een lagere zorgindicatie hebben en hierdoor buiten de hardheidsclausule vallen? Zo ja, hoe komt deze regeling eruit te zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen wilt en kunt u nemen om mantelzorgers te ontzien die inwonen bij chronisch zieken of gehandicapten die door de scherpe afbakening buiten de hardheidsclausule vallen?
Voor de uitvoerbaarheid van de regeling is vereist dat verhuurders en de huurcommissie kunnen toetsen of een lid van het huishouden een mantelzorger is die een zorgbehoevende verzorgt. Daarvoor is een door derden verstrekt geobjectiveerd bewijsmiddel vereist. Uit dat bewijs zou moeten blijken dat door de inwonende mantelzorger geleverde zorg (naar de aard van de AWBZ) de zorgindicatie lager uitvalt dan 10 uur per week. Een dergelijk bewijs is niet voorhanden.
Een bewijs van mantelzorg (zonder de relatie met de uren AWBZ-zorg) zou wellicht een verstrekt mantelzorgcompliment voor inwonende mantelzorgers kunnen zijn. In antwoorden op Kamervragen van het lid Bergkamp (D66) over het mantelzorgcompliment (Handelingen II, 2012/13, Aanhangsel nr. 2055) is aangegeven dat de regeling van het mantelzorgcompliment fundamenteel wordt heroverwogen en dat de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer voor de zomer nader zal informeren over het mantelzorgcompliment. Die heroverweging van het mantelzorgcompliment kan mogelijk aanleiding zijn de regeling Aanwijzing chronisch zieken en gehandicapten opnieuw te bezien.
De dreigende sluiting van de Spoedeisende Hulp en de Intensive Care in het Diaconessenhuis te Meppel |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huisartsen in de regio Meppel zich grote zorgen maken over de toekomst van de Spoedeisende Hulp (SEH) en de afdeling Intensive Care (IC) in het Diaconessenhuis?1
Het bericht geeft aan dat de huisartsen begaan zijn met de inrichting van de zorg in hun regio en dat vind ik een goede zaak. Ook de Raad van Bestuur van Zorggroep Noorderboog, waar het Diaconessenhuis te Meppel onderdeel van uitmaakt, heeft aangegeven dat zij het waarderen dat de huisartsen in de regio meedenken over de ziekenhuiszorg in de regio. Zij geeft ook aan dat zij bij de inrichting van de toekomst van de ziekenhuiszorg voor de regio graag de huisartsen betrekt.
Is het waar dat de directie van Zorgcombinatie Noorderboog werkt aan het plan om de SEH en de afdeling IC nog dit jaar te sluiten? Is het waar dat vooruitlopend daarop per 1 juli a.s. de eerste ontslagen vallen?
De Raad van Bestuur van Zorggroep Noorderboog, waar het Diaconessenhuis te Meppel onderdeel van uitmaakt, heeft aangegeven: dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de SEH of de IC, er zullen dan ook per 1 juli aanstaande geen ontslagen vallen in verband met sluiting van de SEH of de IC, er is dan ook geen melding gemaakt van sluiting in de notulen van het kernstafbestuur en er zijn dan ook geen plannen om een sluiting binnenkort bekend te maken. Wel vinden er volgens informatie van de Raad van Bestuur van Zorggroep Noorderboog gesprekken plaats, zoals in heel Nederland, met de verzekeraars over herinrichting van de acute zorg in de regio.
Wordt er in notulen van het kernstafbestuur van het Diaconessenhuis gesproken over deze voorgenomen sluiting? Zo ja, wat is het exacte voornemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de directie van Zorgcombinatie Noorderboog van plan was de sluiting pas bekend te maken wanneer de sluiting definitief geregeld was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de voorgenomen sluiting van de SEH en de IC onderdeel is van het fusieproces met de Isala Klinieken in Zwolle? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ziekenhuizen hebben mij laten weten dat de onderzochte fusie tussen Isala en Noorderboog is ingegeven door de gezamenlijk gevoelde maatschappelijke verantwoordelijkheid om in de regio Zuidwest Drenthe en Noordwest Overijssel een hoogwaardig ziekenhuiszorgaanbod te kunnen blijven bieden aan de bevolking, ook op het terrein van de laagvolume/hoogcomplexe zorg. Beide ziekenhuizen constateren dat op veel fronten al medisch inhoudelijk wordt samengewerkt. Verdergaande samenwerking op het terrein van acute zorg ligt, volgens de ziekenhuizen, voor de hand om zo een zorginfrastructuur te realiseren die toekomstbestendig is.
Heeft de voorgenomen sluiting tot doel enkel planbare zorg over te houden in het Diaconessenhuis, en moeten patiënten voor acute medische zorg voortaan naar de Isala Klinieken in Zwolle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe moet de voorgenomen sluiting van de SEH en de IC van het Diaconessenhuis worden geïnterpreteerd in het licht van uw stelling dat u niet bang bent dat het fusieproces tussen de Isala Klinieken en de Zorgcombinatie Noorderboog zal leiden tot uitkleden van het Diaconessenhuis, ten faveure van de Isala Klinieken?2
Zie antwoord vraag 5.
Was de voorgenomen sluiting van de SEH en de IC van het Diaconessenhuis al bekend bij de beantwoording van eerdere vragen over de fusie tussen de Isala Klinieken en de Zorgcombinatie Noorderboog? Zo ja, waarom heeft u daar geen melding van gemaakt?3
Gezien er volgens de Raad van Bestuur geen sprake is van sluiting van de SEH en de IC van het Diaconessenhuis kon ik daar ook geen melding van maken.
Hoe beoordeelt u de voorgenomen sluiting van de SEH en de IC van het Diaconessenhuis? Deelt u de mening dat hier sprake is van onacceptabele verschraling van het zorgaanbod?
Zoals in vraag 2, 3 en 4 aangegeven is er op dit moment volgens de Raad van Bestuur geen sprake van het verdwijnen van de SEH en IC van het Diaconessenhuis. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd blijft. Bij eventuele toekomstplannen voor de regio voor de acute zorg zal men er rekening mee moeten houden dat er, toen er sprake was van verplaatsing van de acute verloskunde naar de Isala Klinieken in Zwolle, al maatregelen genomen zijn om de aanrijtijden in de regio te verbeteren gezien het ziekenhuis in Meppel een cruciaal ziekenhuis is.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de SEH en de IC voor de aanrijtijden? Vindt u die gevolgen acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wat bent u van plan te ondernemen tegen de voorgenomen sluiting van de SEH en de IC?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Een bericht over een “wraakactie” van cipiers tegen een verdachte |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Cipiers dreigen verdachte met wraak op Facebook»?1
Ja.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u een feitenrelaas geven van het in het bericht genoemde voorval?
Het klopt dat door medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna DJI) op internet uitlatingen zijn gedaan jegens de in het artikel aangehaalde verdachte S. Naar aanleiding van deze uitlatingen heeft de moeder van verdachte S. een klacht ingediend. De betreffende medewerkers zijn vervolgens door de directie van de inrichting waar zij werkzaam zijn aangesproken op hun gedrag. In het gesprek dat de medewerkers hebben gevoerd met de directie hebben zij direct bekend dat zij deze uitlatingen hebben gedaan. Hierop is hen te verstaan is gegeven dat dit soort uitlatingen ontoelaatbaar zijn. Van de uitlatingen is door de directie tevens melding gemaakt bij Bureau Integriteit. Bureau Integriteit heeft uiteindelijk in goed overleg met de directie besloten dat nader onderzoek in dit geval niet nodig was. Een belangrijke overweging daarbij was dat de medewerkers de uitlatingen direct hebben bekend en voorts niet van dien aard waren dat verder onderzoek noodzakelijk was.
De in het artikel genoemde verdachte S. is inmiddels veroordeeld tot een geldboete en overigens nooit gedetineerd geweest in penitentiaire inrichting De Schie in Rotterdam. De betrokken medewerker van de DJI is niet als verdachte, maar als slachtoffer aangemerkt in deze zaak en wordt niet door het openbaar ministerie vervolgd.
Deelt u de mening dat, als gevangenbewaarders inderdaad de in het bericht gedane uitingen hebben gedaan, dergelijke uitingen niet alleen «niet kunnen» maar ook aanleiding zouden kunnen zijn voor nader onderzoek? Wordt een dergelijk onderzoek al verricht naar aanleiding van een ontvangen klacht?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is er binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen verantwoordelijk voor het bewaken van de integriteit van het personeel? Is die verantwoordelijke persoon of instantie ingeschakeld om de integriteit van de genoemde gevangenbewaarders te onderzoeken? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet? Kan dit alsnog gebeuren?
De Dienst Justitiële Inrichtingen beschikt over verschillende instrumenten, voorzieningen en middelen in het kader van integriteitsbeleid. Hieronder bevindt zich ook Bureau Integriteit dat zich inzet om de integriteit, veiligheid en betrouwbaarheid van medewerkers en werkprocessen te bevorderen. Bureau Integriteit maakt deel uit van Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I). Bureau Integriteit neemt binnen DJI een zelfstandige positie in. Indien er vermoedens van integriteitsschending bestaan, kunnen deze bij Bureau Veiligheid en Integriteit worden gemeld. Zoals ik reeds heb vermeld in mijn antwoord op vraag 3 achtte Bureau Integriteit nader onderzoek in dit geval niet nodig.
Kunnen genoemde uitingen strafbaar zijn? Zo ja, in welke zin en maakt het daarbij uit of die uitingen zijn gedaan door personen in de uitoefening van hun ambt? Zo nee, waarom niet?
Zoals voor elke Nederlander geldt kunnen uitlatingen, indien zij kunnen worden gekwalificeerd als een strafbaar feit, strafbaar zijn. Over een mogelijke aangifte tegen de betreffende bewaarder is op dit moment bij DJI niets bekend.
Betreffen de in het bericht genoemde uitlatingen van gevangenbewaarders een incident of staat de zaak niet op zichzelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland wordt door DJI personeel zeer professioneel omgegaan met gedetineerden. Ongewenste verhoudingen worden zo veel mogelijk voorkomen. Indien sprake is van bekendheid tussen gedetineerde en medewerker die het functioneren van laatstgenoemde in de weg zou kunnen staan, dan wordt de gedetineerde in beginsel direct overgeplaatst naar een andere inrichting. Voor zover bekend zijn hierover nooit eerder klachten ontvangen. De zaak staat in dat opzicht op zichzelf.
Bent u bekend met meer onwenselijke uitingen van gevangenbewaarders richting verdachten of gedetineerden? Zo ja, wat zijn de aard en de omvang van die uitingen?
Zie antwoord vraag 6.
Het gebruik van slangen in amusementsprogramma’s |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wat er ook gebeurt: altijd blijven zingen»?1
Ja.
Deelt u de mening van Dr. Freek Vonk dat (zowel acute als langdurige) stress bij dieren het immuunsysteem aantast en dat dat de kans op een infectie nog groter maakt?2
In artikel 36, lid 1, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is aangegeven dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Ook amusementsprogramma’s dienen zich hieraan te houden.
Op basis van dit artikel voert de NVWA – onder leiding van het Openbaar Ministerie – een strafrechtelijk onderzoek uit naar een mogelijke overtredingen van dit artikel. In dat onderzoek waar de mate van stress onderdeel van is worden ook deskundigen op het terrein van dierenwelzijn geraadpleegd. Hangende dat onderzoek doe ik geen mededelingen over de uitlatingen van Dr. Freek Vonk en de stress, die de slangen mogelijk ondergaan hebben.
Deelt u de mening dat de in het programma getoonde slangen zichtbaar enorme stress hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het veroorzaken van stress bij dieren ten behoeve van amusement moet worden bestreden? Zo ja, op welke wijze wilt u programma’s als deze aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het toezicht op het gebruik van dieren ten behoeve van amusement te verscherpen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, juist het feit dat er onmiddellijk een onderzoek is gestart door de NVWA geeft mij geen aanleiding het toezicht te verscherpen.