Het opinieartikel ‘Lesje in staatsrecht helpt tegen afbraak van essentiële taken’1 van defensiedeskundige De Wijk |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het opinieartikel «Lesje in staatsrecht helpt tegen afbraak van essentiële taken» van defensiedeskundige De Wijk?1 2
Ja.
Klopt hetgeen in het artikel gesteld wordt, dat er onder dit kabinet door allerlei extra maatregelen ongeveer 400 miljoen euro aan taakstellingen voor Defensie is bijgekomen? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan?
Nee, tot dusver is er geen sprake van extra bezuinigingen.
Zoals bekend heeft het vorige kabinet structureel € 635 miljoen op Defensie bezuinigd. Die bezuiniging evenals de ombuigingen in verband met interne problematiek en intensiveringen zijn verwerkt in de beleidsbrief van april 2011 (totaal circa € 1 miljard).
Het Lente-akkoord van april 2012 leverde voor Defensie een structurele bezuiniging op van € 84 miljoen die in de begroting voor 2013 is verwerkt. De BTW-verhoging in dat akkoord had voor Defensie een structureel effect van tussen de € 60 en € 80 miljoen.
Het huidige regeerakkoord bevat voor Defensie een taakstelling van structureel
€ 49 miljoen. U bent daarover reeds geïnformeerd met de brief van 30 november 2012 (Aanhangsel van de handelingen 2012–2013, nr. 715). Het betreft een structurele bezuiniging van € 48 miljoen op apparaatsuitgaven en van € 1 miljoen op het topsectorenbeleid.
Met mijn collega’s van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking maak ik afspraken over het budget voor internationale veiligheid van € 250 miljoen. Daarover zal het kabinet u binnenkort informeren.
Zoals bekend zal Defensie binnen de eigen begroting de gevolgen moeten verwerken van onder meer de WUL-compensatie voor 2014, de in december 2011 overeengekomen 1 procent loonsverhoging en het niet uitkeren van de prijsbijstelling voor 2013. Ik heb herhaaldelijk verklaard veel belang te hechten aan de operationele én financiële duurzaamheid van Defensie. Dat is mijn leidraad voor de komende jaren.
Is er sprake van extra bezuinigingen, bovenop de bezuinigingen die reeds voorzien waren in het regeerakkoord? Zo ja, vindt u dit, zoals u eerder in een interview in de Telegraaf stelde, een «drama»3?
Deelt u de opvatting van de her De Wijk dat er met zo’n enorm bedrag aan extra bezuinigingen, bovenop het miljard euro aan ombuigingen van het kabinet Rutte 1, van de krijgsmacht «vrijwel niets meer overblijft»?
Ik ben mij bewust van de uitdaging waar Defensie voor staat en de wissel die de reorganisatie trekt op het personeel. Ook de IGK heeft daar in zijn jaarverslag op gewezen. In 2013 zal ongeveer 85 procent van de nieuwe organisaties operationeel worden. Daarmee wordt voor een groot deel van het personeel duidelijkheid gecreëerd.
Bent u zich bewust van de toenemende onrust en onzekerheid onder het defensiepersoneel over de toekomst, mede door de (berichtgeving over) extra bezuinigingen die als een Zwaard van Damocles boven de defensieorganisatie hangen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u in dat licht de indrukwekkende open brief van Kapitein-luitenant-ter-zee Sander van Luik, aan u gericht, getiteld «Geachte minister, niemand weet meer waar Defensie voor staat»4? Bent u bereid op deze brief te reageren? Zo nee, waarom niet?
De bijdrage van KLTZ Van Luik waardeer ik zeer. Ik heb hem hierover uitgebreid gesproken.
Waarom neemt u nog een half jaar de tijd voor uw visie op de toekomst van de krijgsmacht, terwijl het defensiepersoneel al die tijd in onzekerheid gelaten wordt en de Kamer buitenspel gezet? Hoe beoordeelt u de aangehouden motie Knops c.s. (33 400 X, nr. 44) om uiterlijk vóór de presentatie van de begroting 2014 (Prinsjesdag) te komen met ten minste een toekomstvisie op hoofdlijnen om zodoende duidelijkheid te kunnen geven aan het personeel?
Het opstellen van de nota over de toekomst van de krijgsmacht kost tijd in verband met de vereiste zorgvuldigheid. Diverse keren, onder andere bij de begrotingsbehandeling in december 2012, heb ik met de Kamer van gedachten gewisseld over dit proces. De nota zal u zo spoedig mogelijk worden toegestuurd, doch uiterlijk voor de begrotingsbehandeling van Defensie later dit jaar. In dat licht bezie ik ook de aangehouden motie.
Bent u bereid de Kamer in elk geval zo spoedig mogelijk te informeren over de omvang van de bezuinigingen van het kabinet op Defensie en een totaaloverzicht te geven van de taakstellingen die Defensie te verwerken heeft?
Een overzicht van de meest recente budgettaire mutaties in de defensiebegroting 2013 heeft de Kamer met de voorjaarsnota 2013 ontvangen.
Het bericht dat ondanks een gerechtelijke uitspraak bijstandsgerechtigden nog steeds 32 uur per week moeten werken als tegenprestatie voor een uitkering |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de beslissing van het bestuur van Orionis Walcheren om naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Breda niet de uitvoeringsregels en de overeenkomst te zullen aanpassen, maar te zullen stoppen met sanctioneren?
In het persbericht van 28 maart 2013 van Orionis Walcheren laat het bestuur weten te hebben besloten de uitvoeringsregels aangaande de tegenprestatie naar vermogen te herzien. Ook de bestaande overeenkomsten van de uitkeringsgerechtigden aan wie een tegenprestatie wordt gevraagd, zullen waar nodig, worden aangepast. Gestart wordt met die groep uitkeringsgerechtigden die nu voor 32 uur per week wordt ingezet. Bij recente navraag heeft Orionis Walcheren aangegeven nieuw beleid te ontwikkelen voordat klanten de verplichting tot een tegenprestatie opgelegd wordt. Omdat het beleid wordt herzien wordt nu geen maatregel opgelegd bij het niet-nakomen van een contract waarbij sprake is van een tegenprestatie. Volgens Orionis heeft communicatie hierover plaatsgevonden in de Klantnieuwsbrief van mei 2013. Ook is dat medegedeeld in een mondeling overleg met de Sociale Cliëntenraad Walcheren.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere antwoord dat de uitvoeringsregels zouden worden aangepast?1 2 3
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u aanleiding en mogelijkheid tot ingrijpen bij Orionis Walcheren nu de directeur erkent dat er nog personen zijn met een contract, dat hen verplicht 32 uur te werken zonder dat rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden?
Het betreft een gedecentraliseerde taak. Controle hierop is aan het lokale bestuur of, zoals reeds is geschied, de rechter. Ik ga er van uit dat de uitspraak van de rechter wordt opgevolgd en deze vorm van tegenprestatie wordt stopgezet. Overigens zie ik in de informatie die mij ter beschikking staat dat Orionis doende is alle personen met een contract uit te nodigen voor een individueel gesprek. De bedoeling hiervan is om de contracten, waar nodig, aan te passen. Orionis heeft aangegeven dat dit enige tijd in beslag neemt.
Deelt u de mening dat het niet in overeenstemming is met de voorwaarden voor een tegenprestatie – zoals opgenomen in de notitie «Wat gaat er veranderen in de WWB» – dat werkzaamheden onder de noemer van tegenprestatie een paar uur per dag of per week moeten behelzen en deze werkzaamheden niet voor langere tijd mogen worden uitgevoerd?4
In de Memorie van Toelichting bij de WWB is vermeld dat de omvang en de duur in de tijd van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die als tegenprestatie opgedragen kunnen worden, in de regel beperkt dienen te zijn. Het is aan het college om in individuele gevallen de omvang en de duur vast te stellen. De rechtbank Breda heeft zich uitgesproken dat door te verlangen dat een uitkeringsgerechtigde nagenoeg een volle werkweek werkzaamheden moet verrichten, de grens van een tegenprestatie wordt overschreden.
Wat zijn mogelijke (juridische en financiële) consequenties voor bijstandsgerechtigden als zij niet meewerken aan het – door de rechter – ongeldig verklaarde contract gesloten met het bestuur van Orionis Walcheren?
Het maatregelenbeleid is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Orionis heeft als uitvoerder namens de samenwerkende gemeenten laten weten middels de Klantnieuwsbrief van mei 2013, dat zij geen maatregel opleggen aan iemand, bij het niet nakomen van een contract waarbij sprake is van een tegenprestatie.
Bestaat het risico voor bijstandsgerechtigden dat de uitkering geheel of gedeeltelijke wordt gekort? Kunt u dit toelichten?
Nee, naar ik begrijp uit de informatie over hoe Orionis hiermee omgaat bestaat dat risico niet waar het de tegenprestatie betreft.
Acht u het wenselijk dat er nog zeker 150 personen werken met een door de rechter ongeldig verklaard contract? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze situatie te beëindigen?
De Rechtbank Breda heeft geoordeeld over een besluit dat door eiser werd bestreden. In geschil was of de aangeboden werkstageovereenkomst aangemerkt kon worden als een tegenprestatie naar vermogen. In zijn overwegingen heeft de rechter de kwaliteit van de overeenkomst besproken, in het licht van de door Orionis opgelegde kortingsmaatregelen. Uit de uitspraak blijkt niet dat het contract ongeldig (lees: nietig) is verklaard. In het eerder genoemde persbericht van Orionis Walcheren laat het bestuur weten te hebben besloten de uitvoeringsregels aangaande de tegenprestatie naar vermogen te herzien. Ook de bestaande overeenkomsten van de uitkeringsgerechtigden aan wie een tegenprestatie wordt gevraagd zullen, waar nodig, worden aangepast. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om zo nodig te interveniëren.
Kunt u uiteenzetten welke werkzaamheden bijstandsgerechtigden moeten verrichten als tegenprestatie bij Orionis Walcheren?
Van Orionis Walcheren heb ik informatie ontvangen dat de werkzaamheden die bijstandsgerechtigden opgedragen kregen als tegenprestatie niet gespecificeerd waren. Orionis heeft laten weten het beleid rond de tegenprestatie daarom aan te gaan passen.
Hoe onderscheiden de werkzaamheden die bijstandsgerechtigden moeten verrichten als tegenprestatie bij Orionis Walcheren zich van regulier werk?
Orionis Walcheren zal het beleid rond de tegenprestatie aanpassen en daarbij de desbetreffende werkzaamheden tegen het licht houden.
De uitbetaling van langdurigheidstoeslag in Spijkenisse |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de bijzondere bijstand, de langdurigheidstoeslag en de bijdrage voor sport en cultuur voor personen met een laag inkomen in Spijkenisse niet in één termijn worden uitbetaald, maar in vier termijnen?1 2
Ja.
Is het waar dat de uitbetaling van de langdurigheidstoeslag in vier termijnen niet strookt met de tekst zoals opgenomen in de memorie van toelichting van de Invoeringswet Wet werk en bijstand waarin is opgenomen dat de langdurigheidstoeslag voor één jaar toegekend wordt en in één belastingvrij bedrag uitbetaald wordt, zodat er op het moment van uitbetaling ruimte ontstaat binnen het budget waaruit hogere kosten kunnen worden voldaan, zoals vervangingsuitgaven?3 Zo ja, wat is uw oordeel over de handelwijze van de gemeente Spijkenisse?
De in de vraag 2 aangehaalde tekst uit de memorie van toelichting van de Invoeringswet Wet werk en bijstand over de toekenning en uitbetaling van de langdurigheidstoeslag, heeft betrekking op de regeling van de langdurigheidstoeslag zoals die bij het inwerkingtreden van de WWB per 1-1-2004 daarin was opgenomen. Het betrof destijds een strikte generieke inkomensondersteunende maatregel die, evenals de bijstandsnormen, op landelijk niveau was geregeld en de gemeenten géén eigen beleidsruimte bood. Per 1 januari 2009 is de regeling van de langdurigheidstoeslag in de WWB gedecentraliseerd aan gemeenten en is daarmee een bijzondere vorm van categoriale bijzondere bijstand geworden. Sindsdien is het aan de gemeenten om op lokaal niveau voor een periode van 12 maanden de hoogte van de langdurigheidstoeslag vast te stellen, alsmede het aantal termijnen waarin deze toeslag wordt uitbetaald.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de verantwoordelijk wethouder van de gemeente Spijkenisse om haar ertoe te bewegen de bijzondere bijstand, de langdurigheidstoeslag en de bijdrage voor sport en cultuur voor personen met een laag inkomen weer in één termijn uit te betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar, gelet op de gemeentelijke bevoegd- en verantwoordelijkheid voor de in de vraag genoemde vormen van aanvullende inkomensondersteuning, geen aanleiding toe.
De rol van de geestelijk verzorgers bij de reorganisatie bij de krijgsmacht |
|
Gert-Jan Segers (CU), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ontslagen militairen zoeken hulp»?1
Ja.
Erkent u het belang van de aanwezigheid van de geestelijke verzorgers binnen de krijgsmacht?
Zeker. Geestelijk verzorgers bieden ondersteuning bij de existentiële en ethische vragen die samenhangen met het werken bij de krijgsmacht. Zowel een goede fysieke als een goede geestelijke conditie is van groot belang.
Streeft u er naar het aantal geestelijke verzorgers binnen de krijgsmachtorganisatie vooralsnog te handhaven?
In de periode tot 1 januari 2016 wijzigt het aantal functies voor geestelijke verzorgers niet. Dit is het gevolg van de toezegging van mijn ambtsvoorganger van 9 november 2011 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 53). Voor de periode na 1 januari 2016 is een onderzoek gaande. Dit onderzoek heeft tot doel de totaal benodigde omvang van de geestelijke verzorging bij Defensie, inclusief de direct aan het ambt gerelateerde ondersteuning en de verdeling daarvan over de denominaties, opnieuw vast te stellen. Over dit onderzoek heb ik u geïnformeerd met Kamerstuk 33 400-X, nr. 59.
Op welke wijze faciliteert u de extra inzet en begeleiding van de geestelijke verzorgers binnen de krijgsmacht ten behoeve van de ontslagen militairen?
Zoals ik u met Kamerstuk 33 400-X, nr. 69 heb laten weten, heeft defensiepersoneel in een extern bemiddelingstraject recht op reguliere zorg. Daartoe behoort de mogelijkheid zich te wenden tot de geestelijk verzorgers. Dit is al onderdeel van het huidige takenpakket van de geestelijk verzorgers.
Heeft u zicht op de situatie van de mensen die als gevolg van de reorganisatie gedwongen de krijgsmacht hebben moeten verlaten? Zo ja, op welke wijze volgt u dit?
Ja, deze medewerkers worden gevolgd. Indien overtollige medewerkers niet bij Defensie kunnen worden herplaatst, worden zij ondersteund om een baan buiten Defensie te vinden. Gedurende de externe bemiddeling heeft de Bemiddelings- en Begeleidingsorganisatie van Defensie (BBO), met steun van de externe bemiddelingspartner (USG Restart), zicht op deze medewerkers.
Het gaat om maatwerk dat mede wordt bepaald door het bemiddelingstraject en de achtergrond van de medewerker.
Ook na succesvolle externe bemiddeling onderhoudt BBO of USG Restart nog enige tijd periodiek contact met de medewerker. Indien een arbeidsovereenkomst bij een nieuwe werkgever na een termijn van zes maanden onverhoopt niet wordt verlengd, ondersteunt BBO of USG Restart de oud-medewerker opnieuw bij het zoeken naar passend werk.
Het bericht dat de Orde van Medisch Specialisten vindt dat patiënten moeten meebetalen aan een second opinion |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Orde van Medisch Specialisten vindt dat patiënten moeten meebetalen aan een second opinion?1
Zoals ik uw Kamer heb laten weten, heb ik op 10 februari jl. in het programma Buitenhof een oproep gedaan aan partijen in het zorgveld om mee te denken over alternatieven voor pakketmaatregelen. De suggestie van de Orde van Medisch Specialisten (de Orde) op het terrein van de second opinion komt daaruit voort.
Ik heb partijen gevraagd om hun suggesties vóór 1 september 2013 aan mij op te sturen. Ik zal de binnengekomen suggesties vervolgens gebundeld aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) voorleggen voor een toets op de uitvoerbaarheid en de te verwachten besparingen. Op basis van deze toets, de dan voorliggende rapporten van het CVZ over het te verzekeren pakket en eventuele andere relevante informatie zal ik in het voorjaar van 2014 een beslissing nemen over de pakketmaatregelen die per 1 januari 2015 moeten zijn gerealiseerd. Bij de beslissing zal ik onder meer de suggestie van de Orde meenemen.
Ik wil niet vooruitlopen op die besluitvorming, omdat ik mijn beslissing wil baseren op alle adviezen en suggesties die op dat moment voorliggen. Ik zal dan ook nu nog geen uitspraak doen over deze suggestie van de Orde.
Daar waar in vervolgvragen wordt gevraagd of de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket gehandhaafd blijft, is het bovenstaande ook een antwoord op die vragen.
Is het naar uw oordeel waardevol dat patiënten de mogelijkheid hebben een second opinion te laten uitvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2010 heeft het CVZ een standpunt uitgebracht over de second opinion.3 In 2011 heeft het CVZ bovendien een rapport uitgebracht over medische tests, waarin nadere uitspraken worden gedaan die van belang zijn voor de second opinion.4 Al deze standpunten betrek ik bij de afwegingen ten aanzien van het te verzekeren pakket.
Bent u van mening dat patiënten lichtvaardig om een second opinion vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat een gestelde diagnose in veel gevallen een zeer grote impact heeft op het leven van een patiënt? Bent u daarom van mening dat een patiënt altijd het recht heeft op een tweede mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket gehandhaafd blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de uitspraak van de voorzitter van het Raad van Bestuur van het Nederlands Kankerinstituut dat het voor patiënten met kanker belangrijk is dat zij toegang hebben tot een tweede mening?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel vrouwen met borstkanker kiezen na een second opinion alsnog voor een borstsparende operatie? Is dit aantal voor u aanleiding om de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket te handhaven? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Hierover zijn mij geen cijfers bekend.
Bent u van mening dat een arts niet onfeilbaar is? Bent u daarom van mening dat een patiënt ter controle altijd het recht moet hebben op een mening van een andere arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket gehandhaafd blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in 19% van de gevallen na een second opinion de diagnose wordt herzien? Zo nee, om welk percentage gaat het? Bent u van mening dat dit percentage de waarde van de second opinion bewijst? Is dit voor u aanleiding de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket te handhaven? Zo nee, waarom niet?4
Ik kan het cijfer over het aantal herziene diagnoses niet bevestigen.
Het herzien van een diagnose betekent overigens niet per definitie dat de eerste diagnose onjuist was. Als criterium voor het bepalen van de relevantie van de second opinion is een dergelijk cijfer dan ook niet bruikbaar. De meningen over de meerwaarde van een second opinion lopen sterk uiteen.
Deelt u de mening dat het verdwijnen van de second opinion uit het basispakket een onacceptabele tweedeling met zich meebrengt tussen mensen die zich wel een second opinion kunnen veroorloven, en mensen die dit niet kunnen betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket gehandhaafd blijft?
Bij beslissingen over aanspraken in het te verzekeren pakket en over eigen betalingen worden verschillende afwegingen meegenomen. Aspecten zoals de betaalbaarheid van de zorg als zodanig en de vraag of zorg voor eigen rekening en eigen risico is te dragen spelen daarbij bijvoorbeeld mee. De verschillende afwegingen zullen bij mijn beslissing in het voorjaar van 2014 een rol spelen.
Deelt u voorts de mening dat er veel te besparen is in de zorg, zonder dat patiënten daar wat van merken of er een toenemende tweedeling ontstaat in de zorg?
Zoals u weet, werk ik op diverse terreinen aan het terugdringen van de groei van de zorguitgaven. Het is niet of-of, maar en-en: alle noodzakelijke maatregelen dienen te worden genomen om de uitgaven van de zorg in de hand te houden. Dit betekent dat het noodzakelijk is om èn verspilling in de zorg aan te pakken en een doelmatige verstrekking van het verzekerd pakket te bevorderen, èn dat ik met partijen actief ben om fraude in de zorg te bestrijden en het toezicht op de rechtmatigheid in de zorg te versterken, èn dat het noodzakelijk is om te kijken naar de samenstelling van het verzekerd pakket. Daar waar er mogelijkheden zijn om besparingen te realiseren die patiënten niet of slecht in beperkte mate raken, zal ik dat uiteraard niet nalaten.
Welke ideeën heeft u binnen gekregen na uw oproep in het TV-programma Buitenhof om te komen met mogelijke besparingen in de zorg? Welke ideeën zitten daartussen die patiënten niet raken? Welke besparing is met die ideeën te realiseren?5
Zoals hierboven aangegeven heb ik partijen gevraagd om hun suggesties vóór 1 september 2013 aan mij op te sturen. Bovendien krijg ik nog steeds suggesties van burgers en individuele beroepsbeoefenaren binnen via het e-mailadres betaalbarezorg@minvws.nl. In september zet ik alle binnengekomen suggesties op een rij en zal ik het CVZ vragen een toets te doen op uitvoerbaarheid en te verwachten besparingen ten aanzien van de suggesties die betrekking hebben op het te verzekeren pakket. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Hoe reageert u op de uitspraak van hoogleraar gezondheidseconomie Wim Groot dat bezuinigen op de second opinion «een druppel op de gloeiende plaat is»?6
Bij mijn beslissing over de maatregelen in het te verzekeren pakket neem ik uiteraard mee welke besparing met de maatregel te verwachten is.
Is het waar dat de second opinion kostenbesparend werkt? Wat is de gemiddelde besparing per patiënt? Wat is de totale besparing per jaar? Is dit aantal voor u aanleiding om de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket te handhaven? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Gevalideerde gegevens over te boeken besparingen zijn mij niet bekend.
Gaat uw voorkeur uit naar het afromen van de winsten van de zorgverzekeraars of het heffen van een eigen bijdrage op de second opinion?
Deze zaken zijn totaal onvergelijkbaar en hebben geen relatie. Het is dus niet zinvol een vergelijking te maken.
Kunt u de garantie geven dat de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket gehandhaafd blijft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De Nederlandse politie als islamitische huwelijksbemiddelaar |
|
Louis Bontes (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie hielp minderjarigen met islamitisch huwelijk»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de politie en de subsidie-ontvangende organisatie Fier Fryslan hebben bemiddeld in de sluiting van een islamitisch huwelijk tussen minderjarigen? Hoeveel uren politie-inzet heeft dit gekost?
Dit klopt niet. Op basis van het bij Fier Fryslân opgevraagde feitenrelaas en het bij de politie opgevraagde ambtsbericht blijkt dat beide organisaties niet hebben meegewerkt aan een religieus huwelijk van een minderjarige. De politie heeft gezorgd voor de veiligheid van betrokkene. Zodra de veiligheid niet meer in het geding leek, heeft de politie zich teruggetrokken.
Zie verder ook het persbericht van Fier Fryslân in bijlage 1.
Hoeveel islamitische huwelijken worden er jaarlijks in Nederland gesloten? Kunt u aangeven wat de achtergrond is van vrouwen die in Nederland te maken hebben met gedwongen huwelijken?
Er zijn geen data beschikbaar over aantallen islamitische huwelijken in Nederland en over de achtergrond van vrouwen die in Nederland te maken hebben met gedwongen huwelijken.
Huwelijksdwang komt voor in verschillende – vooral gesloten – gemeenschappen. De slachtoffers van huwelijksdwang zijn meestal meisjes, maar hebben een divers profiel: jong, oud, man, vrouw, al dan niet met een lichamelijke of verstandelijke beperking, en een homoseksuele of heteroseksuele voorkeur.
Erkent u, gezien het feit dat 95% van de personen die in Nederland betrokken is bij eergereleteerd geweld een islamitische achtergrond heeft, de relatie tussen de islam en deze vorm van geweld? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek naar eergerelateerd geweld blijkt dat eercodes cultureel zijn ingegeven en niet religieus. Daarentegen bestaat er eveneens een verband tussen traditionele familieculturen en het vóórkomen van eergerelateerd geweld. Dergelijke familieculturen bestaan in een groot deel van de wereld, ongeacht de aldaar overheersende religie. De gemeenschappen in Nederland waar fenomenen als eergerelateerd geweld en eerwraak zich voordoen kenmerken zich niet door een islamitische maar door een specifieke culturele achtergrond.
Op welke wijze gaat u zowel de politie als Fier Fryslan aanpakken voor het meewerken aan het illegale islamitische huwelijk? Hoe gaat u voorkomen dat organisaties in Nederland ooit nog buigen voor de islamitische dreiging met eergerelateerd geweld?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn worden de personen die dreigden met eerwraak opgepakt en strafrechtelijk vervolgd?
Nadat aangifte is gedaan van bedreiging, is er tussen de politie en de officier van justitie mondeling overlegd. Er is besproken wat voor de potentiële slachtoffers een zo positief mogelijke uitkomst zou kunnen bieden. Mede gelet op de aard van de bedreiging, is gekozen voor bemiddeling. Om deze bemiddeling een gerede kans van slagen te bieden en niet in gevaar te brengen door de eventuele negatieve effecten die een strafrechtelijke vervolging met zich mee zou kunnen brengen, is daarbij vanuit het Openbaar Ministerie besloten strafrechtelijke vervolging aan te houden. Tijdens de bemiddeling werd overeenstemming bereikt tussen het meisje en de familie. Een minderjarig (islamitsich) huwelijk maakte daar geen deel van uit. Gezien de uitkomst van deze bemiddeling acht het Openbaar Ministerie het niet opportuun om het ingestelde strafrechtelijk onderzoek te vervolgen.
In hoeverre deelt u de visie dat daders van eergerelateerd geweld/eerwraak na hun straf, waar mogelijk, gedenaturaliseerd en uitgezet dienen te worden?
De doelstelling van het Nederlands sanctiebeleid is om daders een passende straf te geven. De Rijkswet op het Nederlanderschap bevat geen bepaling op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens de door u gestelde aspecten mogelijk is. Het is aan de rechter om per zaak de passende straf voor de dader te bepalen.
Aanpak zorgfraude |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de TV- uitzending1 over foute declaraties en fraude bij declaraties in de zorg?
Ja.
Deelt u de mening dat in tijden van crisis elke zorgeuro omgedraaid moet worden en dat fouten en fraude moet worden voorkomen en aangepakt?
Ik vind het onverteerbaar als er wordt gefraudeerd met zorggeld. Daarom draag ik er al het mogelijke aan bij om te bereiken dat fraude wordt voorkomen en waar het toch voorkomt dit wordt opgespoord en bestraft. Daar ben ik sinds mijn aantreden ook volop mee bezig.
Deelt u voorts de mening dat er bij gemaakte declaratiefouten in ziekenhuizen een stevig gesprek gevoerd moet worden met het ziekenhuis, maar bij keiharde fraude ook een sanctie moet volgen en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) zijn tanden moet laten zien? Zo ja, doet de NZa dit ook in de praktijk en is daarvoor voldoende menskracht? Zo nee, wat gaat u eraan doen?
De NZa moet bij fraude stevig optreden. De normen voor correct declareren moeten worden nageleefd. Het toezicht op de naleving hiervan door de NZa is hierop geënt. De NZa past daarom een combinatie van handhavingsinstrumenten toe, zowel informele (normoverdragende gesprekken, waarschuwingen en handhavingscommunicatie) als formele instrumenten (aanwijzingen, lasten onder dwangsom, bestuurlijke boetes, overdracht aan Openbaar Ministerie en/of FIOD ten behoeve van strafrechtelijke vervolging). Voor de afschrikking en verduidelijking van de normen is publicatie van de maatregelen belangrijk. Ik ben van mening dat de NZa ter bescherming van het algemeen consumentenbelang standaard moet publiceren welke maatregelen zij genomen heeft ter bestrijding van fraude. Op basis van de WMG heeft de NZa openbaarmakingsbeleid ten aanzien van handhavingsbesluiten. Dat is reeds door voorzieningenrechter getoetst en juist bevonden.
Wat betreft het openbaar maken van gegevens hanteert de NZa bij het toezicht op de uitvoering van de AWBZ door zorgkantoren reeds een zogenoemde rankingtabel, die openbaar gemaakt wordt via het jaarlijkse samenvattend rapport AWBZ. Daarin worden de prestaties van zorgkantoren door de NZa in onderlinge samenhang gescoord en is daarmee publiek hoe de zorgkantoren scoren ten opzichte van elkaar (zie TK 2012/13, 30 597, nr. 283, Samenvattend rapport Uitvoering AWBZ 2011, managementsamenvatting tabel 1).
Bij de Zvw is de juridische basis om toezichtmaatregelen en toezichtbevindingen op naam te publiceren beperkt. Dit mag pas als een zorgverzekeraar een formele maatregel, zoals een aanwijzing, niet alleen heeft opgelegd gekregen, maar ook niet heeft nageleefd.
De NZa heeft in 2012 een Nadere regel Controle en registratie voor de Zvw opgesteld om de juridische basis voor het nemen van formele handhavingsmaatregelen voor de controle op de declaraties en het opvolgen van fraudesignalen te versterken. Deze is per 1 januari 2013 in werking getreden en zal dus tot effect leiden bij het onderzoek over de uitvoering in 2013, dat in 2014 door de NZa wordt uitgevoerd.
Voorst verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 4 en 5 van het Kamerlid Klever (PVV) over het bericht «Ziekenhuisfraude van 4 miljard per jaar» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.2352).
Wat betreft de menskracht van de NZa het volgende.
De NZa heeft extra capaciteit gekregen om het toezicht op de rechtmatige uitvoering van de AWBZ en de Zvw te intensiveren. Op basis van het nog uit te voeren onderzoek naar de omvang van fraude in de zorgsector zullen wij beoordelen of en in welke mate een verdere capaciteitsuitbreiding van de NZa noodzakelijk is.
Deelt u bovendien de mening dat naast een gesprek en een boete ook openbaar maken van deze gegevens kan helpen om fraude te voorkomen en te zorgen dat men weet dat de NZa (naast de zorgverzekeraar) oplet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de doorlichting van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is geleerd dat een gesprek een goede basis is, maar teveel praten en niet handhaven niet de gewenste gedragsverandering oplevert? Loopt de NZa dit risico ook? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat er teveel wordt gepraat en te weinig wordt gehandhaafd met gewenst effect? Zo niet, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol kan een zorgverzekeraar, die in eerste instantie verantwoordelijk is voor het voorkomen en opsporen van fouten en fraude, volgens u spelen bij het sanctioneren van fraude? Hoe vaak geven zorgverzekeraars bijvoorbeeld fraudegevallen door aan de NZa? Hoeveel signalen van fouten en fraude worden gedeeld met de NZa en met welk resultaat?
De zorgverzekeraar moet de zorgdeclaraties die hij in wil brengen in de risicoverevening adequaat controleren. Dit wordt voorgeschreven door de verantwoordingsvoorschriften van het CVZ en de controlevoorschriften van de NZa.
De zorgverzekeraar vervult in het stelsel een cruciale controlerende rol omdat bij de zorgverzekeraars alle declaratiestromen van de zorgaanbieders samenkomen. De zorgverzekeraar is bij uitstek de partij die de declaratiestromen kan analyseren op de belangrijkste risico’s op fraude en ongepast gebruik van zorg.
De NZa rapporteert jaarlijks (vanaf 2006) de bevindingen van het vereveningsonderzoek via niet-openbare individuele rapporten aan de zorgverzekeraars en via een openbaar samenvattend rapport aan de minister van VWS en aan het CVZ. De minister van VWS stuurt dit samenvattend rapport jaarlijks aan de Tweede Kamer.
De individuele rapporten per verzekeraar bevatten de individuele correcties en verbeterpunten van de NZa over de betreffende verzekeraar. De follow-up daarvan vindt bij het volgende jaarlijkse onderzoek plaats. Met ingang van het jaaronderzoek 2010 is de toezichtaandacht voor de controle op declaraties geïntensiveerd en zijn de maatregelen aangescherpt.
Wat betreft uw vraag over het doorgeven van fraudegevallen door zorgverzekeraars aan de NZa kan ik u het volgende melden.
De NZa ontvangt op twee manieren van zorgverzekeraars signalen over mogelijke fraude door zorgaanbieders. In de eerste plaats heeft de NZa een beveiligde ICT-applicatie opengesteld voor Zorgverzekeraars Nederland waar verzekeraars direct melding van fraude kunnen maken. Het gaat dan om fraudes waarvoor een bestuursrechtelijk of strafrechtelijk onderzoek aangewezen is. Sinds augustus 2012 heeft de NZa 10 signalen ontvangen. Daarnaast is een 15-tal zaken aan de NZa gemeld. In de tweede plaats melden individuele zorgverzekeraars ook direct zaken aan de NZa. Het gaat om 25 meldingen over de periode 2012 tot en met heden.
Sinds 1 februari 2013 is bij de NZa een landelijk verzamelpunt voor meldingen van fraude door zorgaanbieders van start gegaan. Aangesloten opsporingsdiensten en toezichthouders melden hun signalen voortaan allemaal bij het verzamelpunt. Dat zorgt er vervolgens voor dat het signaal bij de juiste instantie terecht komt. Onder meer de FIOD, OM, iSZW en Zorgverzekeraars Nederland nemen deel aan het verzamelpunt.
Deze zomer zal, zo is het voornemen van de Taskforce Integriteit Zorgsector van VWS, bovendien de gezamenlijke projectorganisatie toezicht en opsporing van start gaan waarin diverse opsporingsdiensten en toezichthouders samenwerken voor het analyseren en opwerken van meldingen over zorgfraude.
Hoeveel gesprekken zijn er gevoerd en hoeveel boetes heeft de NZa de afgelopen 2 jaar uitgedeeld bij fouten en fraude? Met welk resultaat? Hoe beoordeelt u dit aantal?
Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van de vragen 4 en 5 van het Kamerlid Klever (PVV) over het bericht «Ziekenhuisfraude van 4 miljard per jaar» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.2352).
Hoeveel geld valt er te besparen bij het voorkomen van fouten en fraude? Welke ambitie heeft u om dit terug te dringen op welke termijn?
De exacte omvang van onrechtmatige declaraties in de medisch specialistische zorg is niet bekend. Zoals ik de Kamer heb toegezegd, hebben de staatssecretaris en ik de NZa gevraagd om met een divers samengestelde onderzoekscommissie onderzoek te doen om meer inzicht te krijgen in de omvang van de zorgfraude in de cure en care en ons dit najaar de resultaten te doen toekomen.
Overtredingen door veehouderijen met luchtwassers |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Manon Fokke (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Intensieve veehouderij overtreedt regels ammoniak en fijnstof»?1
Ja.
Bij 58% van de onderzochte gevallen bleek sprake van overtredingen, in 16% van de gevallen zelfs ernstige overtredingen van de verplichting tot gebruik van luchtwassers, hoe beoordeelt u deze cijfers?
Deze cijfers zijn in lijn met de bevindingen van onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport die mijn ambtsvoorganger uw Kamer eind vorig jaar gemeld heeft (Kamerstukken II, 2012/13, 33 037, nr. 37). In reactie op deze ernstige nalevingstekorten is de verplichting om de werking van luchtwassers elektronisch te monitoren opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze verplichting geldt sinds begin dit jaar voor nieuwe luchtwassers en geldt vanaf begin 2016 ook voor bestaande installaties.
Bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt uitgegaan van berekeningen van fijnstof; hoeveel meer overtredingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn er als in deze berekeningen wordt meegenomen dat 16% van de luchtwassers niet aanwezig is of niet functioneert?
Wanneer voor de veehouderijen met een luchtwasser wordt aangenomen dat 16% van de luchtwassers geen effect heeft op de fijn stofemissies, dan kunnen er enkele nieuwe veehouderijen met een overschrijding bijkomen.
Ook de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gaat uit van de veronderstelling dat bij alle 1100 Brabantse bedrijven die hiertoe verplicht zijn de luchtwassers goed functioneren; hoeveel minder ruimte voor stikstof is er indien 16% hiervan, 176 bedrijven, hun stikstof en ammoniak niet afvangen?
Mijn ambtsvoorganger heeft u vorig jaar geïnformeerd over de effecten van de geconstateerde naleeftekorten op nationale schaal (Kamerstuk 33 037, nr. 37). Dit komt neer op een extra ammoniakemissie van 2,5 kton in 2010. Zoals aangegeven in antwoord 2 wordt nu ingezet op elektronische monitoring en handhaving. Ik heb er vertrouwen in dat hiermee het probleem wordt opgelost. Wanneer dit toch niet het gewenste effect op de naleving heeft, en daarmee op de stikstofdepositie, zullen aanvullende maatregelen genomen moeten worden.
In Noord-Brabant wordt nu gehandhaafd, gebeurt dit ook in andere provincies? Zo ja, wat zijn daar de uitkomsten? Zo neen, waarom niet?
De gemeenten zijn meestal op basis van de Wabo het bevoegde gezag voor vergunningverlening en toezicht en handhaving. Er is geen landelijk systeem waarin de bevoegde gezagen voor de Wabo de controles registreren, waardoor geen overzicht van de resultaten van controles op intensieve veehouderijen met luchtwassers gegeven kan worden.
Het aantal bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is, is zeer beperkt. De provincies voeren toezicht uit bij intensieve veehouderijen en treden zo nodig bestuursrechtelijk op.
In Noord-Brabant (waar relatief veel luchtwassers staan) is een gezamenlijk handhavingsproject tussen gemeenten, waterschappen en de provincie opgezet voor de intensieve veehouderij met luchtwassers.
Acht u de wijze van handhaving die door de provincie Noord-Brabant en de Brabantse gemeenten wordt toegepast, waarbij onder andere niet in het weekend wordt gehandhaafd, adequaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht dat de handhaving door de provincie Noord-Brabant en Brabantse gemeenten in combinatie met de verplichting tot elektronische monitoring voldoende zijn om het naleefgedrag te verbeteren. Daarnaast ga ik er van uit dat de vorming van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) de deskundigheid van het bevoegd gezag bevordert.
Welke sancties worden opgelegd aan de overtreders?
Over gemeentelijke sancties is op dit moment nog geen informatie beschikbaar. De provincies treden op conform het provinciale sanctiebeleid. Als dit een overtreding van de Natuurbeschermingswet betreft, dan wordt dit gemeld aan de NVWA in het kader van de cross compliance.
Welke gevolgen heeft dit gedrag voor de natuur in Noord-Brabant?
De Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS) richt zich op het behalen van de Natura 2000-doelen. Daarbij is een daling van de stikstofdepositie essentieel. Ik ga er vanuit dat met de in de PAS opgenomen maatregelen en de verbetering van het naleefgedrag de geplande resultaten worden behaald. Het definitieve PAS kent een monitorings- en bijsturingsprogramma. Hierdoor kan tijdig ingespeeld worden op eventuele tegenvallers in de depositiedaling.
Het bericht 'Gemeenten houden geld voor onderwijsachterstanden in portemonnee' |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten houden geld voor onderwijsachterstanden in portemonnee»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gelden die gemeenten ontvangen voor onderwijsachterstanden ook daadwerkelijk moeten worden uitgegeven aan onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ja. Gemeenten ontvingen destijds op grond van het «Besluit vaststelling doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006–2010» een specifieke uitkering bestemt voor de inrichting van schakelklassen en voor voorschoolse educatie. De aan de gemeenten op grond van dit Besluit toegekende middelen kunnen dus niet voor andere dan de hiervoor genoemde activiteiten worden ingezet. Bij gemeenten die de middelen niet hebben besteed aan onderwijsachterstanden heeft inmiddels een terugvordering plaats gevonden. Er is een totaalbedrag van € 37.489.838,00 teruggevorderd bij 155 gemeenten.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de gemeenten in totaal veertig miljoen euro niet besteden? Hoe kan het dat veertig miljoen euro voor achterstanden op de plank blijft liggen, terwijl gemeenten ook nog eens extra middelen ontvangen voor – en vroegschoolse educatie? Zijn er niet voldoende projecten waarin geinvesteerd kan worden of is het budget te ruim begroot?
Op zich zijn er voldoende projecten om in te investeren. Van alle 259 gemeenten die destijds een specifieke uitkering kregen op grond van voornoemd Besluit zijn de financiële verantwoordingen ontvangen en beoordeeld. Hieruit is niet op te maken wat de overwegingen van gemeenten zijn geweest om de specifieke uitkering niet of niet volledig in te zetten voor voorschoolse educatie en het inrichten van schakelklassen. Uit (informele) signalen die destijds door gemeenten zijn afgegeven, bleek onder meer dat opstartproblemen na invoering van de nieuwe periode voor het onderwijsachterstandenbeleid en de strikte criteria voor de inrichting van schakelklassen, voor gemeenten redenen waren om de achterstandsmiddelen niet volledig te besteden.
Gegeven dat er voldoende projecten zijn om in te investeren, mag worden verwacht dat de gemeenten in de lopende periode erin zullen slagen het geld te besteden voor het doel waarvoor het bestemd is. Overigens ontvangen gemeenten geen middelen voor vroegschoolse educatie, deze middelen zijn opgenomen in de lumpsum bekostiging van scholen voor primair onderwijs.
Gebruiken gemeenten deze middelen ook voor andere doeleinden dan onderwijs of onderwijsgerelateerde zaken? Kunt u aangeven hoe groot het deel is dat niet besteed wordt en hoe groot het deel is dat niet aan onderwijs wordt besteed?
Nee, zie het antwoord op vraag 2. Over de periode 2006–2010 is een bedrag van totaal € 37.489.838,00 teruggevorderd bij 155 gemeenten. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat uit de financiële verantwoordingen van gemeenten niet is op te maken wat de overwegingen van gemeenten zijn geweest om de specifieke uitkering niet of niet volledig in te zetten voor onderwijsachterstandenbeleid. Wel is uit informele signalen die destijds door gemeenten zijn afgegeven gebleken, dat gemeenten opstartproblemen en problemen met de strikte criteria voor de inrichting van schakelklassen hadden, waardoor een deel van de achterstandsmiddelen niet is ingezet.
Waarom vloeit deze veertig miljoen euro terug naar de staatskas in plaats van ergens anders te worden geïnvesteerd in het onderwijs?
De € 40 miljoen betreft afrekeningen over de periode 2006–2010. Volgens de vigerende begrotingsregels vloeien afrekeningen over voorgaande jaren terug naar de staatskas.
Bent u bereid in overleg te treden met de minister van Financiën en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten hoe deze veertig miljoen euro op een goede wijze geïnvesteerd kan worden in het onderwijs?
De € 40 miljoen waar het hier over gaat is verwerkt in het begrotingsjaar 2012. Dit begrotingsjaar is met het jaarverslag 2012 afgesloten. Het is daarmee onmogelijk deze middelen in 2013 een alternatieve aanwending te geven.
Het bericht ‘politie hielp minderjarigen met islamitisch huwelijk’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gesteld dat de politie Amsterdam-Zuidoost en Fier Fryslan betrokken zouden zijn geweest bij het sluiten van een islamitisch traditioneel huwelijk tussen minderjarigen om hiermee eergerelateerde problemen c.q. geweld te voorkomen?1
Ja.
Klopt de berichtgeving en in welke mate was zowel politie als Fier Fryslan hierbij betrokken? Waren er ook nog andere instanties hierbij betrokken, zo ja, welke?
De politie, Fier Fryslân, het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd geweld (LEC-EGG), Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming zijn betrokken geweest bij deze casus. Zij zijn echter niet betrokken geweest bij de bemiddeling in het sluiten van een islamitisch huwelijk tussen minderjarigen. De politie heeft slechts gezorgd voor de veiligheid van betrokkene. Zodra de veiligheid niet meer in het geding leek, heeft de politie zich teruggetrokken. Ik deel de opvatting dat hulpverlenende instanties en politie nimmer betrokken mogen zijn bij in de wet genoemde verboden feiten
Zie verder het persbericht van FierFryslân in bijlage 1.2
Deelt u de opvatting dat instanties als deze nimmer betrokken mogen zijn bij deze bij de wet verboden feiten? In hoeverre meent u dat hierbij de grenzen zijn overschreden door deze instanties en welke gevolgen zal dit volgens u moeten hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat ook Jeugdzorg bij deze zaak betrokken is geweest? Zo ja, wat was de rol van Jeugdzorg? Heeft Jeugdzorg ook ingestemd met de keuze voor deze, bij de wet verboden, oplossing?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat nimmer tegemoet mag worden gekomen aan deze culturele en religieuze eisen die ver staan van de normen en waarden in de Nederlandse samenleving om hiermee familieconflicten te voorkomen?
Mensen hebben binnen de grenzen van de Nederlandse rechtstaat het recht om te leven naar eigen culturele inzichten. De principes van gelijkheid, vrijheid en ruimte voor verschil in religie, levensovertuiging of levensstijl gelden voor iedereen in gelijke mate. Het is bij de hulpverlening van belang om rekening te houden met de achtergrond van betrokkenen, maar altijd binnen de grenzen van de in Nederland geldende wet- en regelgeving. Het afsluiten van een religieus huwelijk zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk is verboden. Daders van eergerelateerd geweld moeten worden aangepakt en slachtoffers moeten worden beschermd. Dat laat onverlet dat daarnaast hulpverleners toekomstgericht vrouwen en meisjes terzijde staan indien zij enige vorm van contact met familie willen herstellen of behouden. Als het in belang is van het slachtoffer om volledig te breken met de familie omdat de familie niet voor rede vatbaar is, wordt echter ook altijd hulp geboden. Het is goed om te beseffen dat ook die situatie voor het slachtoffer zeer ingrijpend is; het gaat vaak om jonge vrouwen/meisjes die er dan alleen voorstaan.
Deelt u de opvatting dat wanneer dergelijke families in strijd met die normen en waarden druk uitoefenen op een familielid, dit consequenties voor hen zou moeten hebben in plaats van het slachtoffer, zoals eventuele gevolgen voor het verblijfsrecht?
De doelstelling van het Nederlands sanctiebeleid is om daders een passende straf te geven. De Rijkswet op het Nederlanderschap bevat geen bepaling op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens de door u gestelde aspecten mogelijk is. Het is aan de rechter om per zaak de passende straf voor de dader te bepalen.
Wat was de aanleiding om deze situatie te bespreken in een workshop georganiseerd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Was u op de hoogte van de organisatie en de inhoud van deze workshop en wat waren de conclusies aan het einde van deze workshop?
De bijeenkomst op 11 april jongstleden, georganiseerd door het ministerie van SZW, is een landelijk platform bedoeld om de preventieve aanpak van huwelijksdwang te versterken door uitwisseling van kennis en expertise, en het stimuleren van samenwerking tussen instanties. In het middagprogramma waren er enkele rondetafelgesprekken met ieder een eigen thema. Deze rondetafelgesprekken hadden een open karakter, om het gesprek tussen verschillende partijen over een gewenste aanpak van huwelijksdwang te stimuleren.
Het terugdringen van de administratieve druk voor verpleegkundigen in ziekenhuizen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel van verpleegkundigen uit het Wilhelmina ziekenhuis te Assen, waarin zij zich zorgen maken over het gegeven dat ze de hele dag via de computer scoringslijsten en andere administraties moeten invullen?1
Ja.
Erkent u de hartenkreet van deze verpleegkundigen, namelijk dat deze administratieve taken de uitoefening van het vak belemmeren en de beroepseer en het werkplezier van verpleegkundigen verlagen?
In zijn algemeenheid herken ik de roep om vermindering van administratieve taken. Het rapport van ACTAL2 constateert evenwel dat 93% van deze last voortkomt uit de eigen organisatie/branche. De geïnterviewde personen betogen echter ook dat gestructureerde gegevensverzameling de enige manier is om binnen instellingen aandacht te krijgen voor ernstige complicaties als doorligwonden en infecties. Wat zij in mijn ogen hebben willen betogen, is dat het niet meer lasten moet opleveren dan nodig en dat er een balans moet zijn tussen verschillende aspecten van zorgverlening. Daar maken zij een terecht punt.
Ik denk ook dat er sprake is van een schijntegenstelling. Liefdevolle en betrokken verzorging zonder aandacht voor (bijvoorbeeld) basisprincipes van hygiëne en het ontstaan van complicaties is uiteindelijk onverantwoorde zorgverlening. Er dient daarbij wel aandacht te zijn voor de mogelijkheden voor vereenvoudiging, standaardisering en de toepassing van ICT.
Deelt u de mening dat ook in ziekenhuizen het terugdringen van de administratieve druk een zeer hoge prioriteit moet hebben, zoals dat inmiddels in de langdurige zorg al enigszins het geval is via de experimenten regelarme zorg?
Ik wil niet alle administratieve lasten over één kam scheren. Voor zover het de door de overheid opgelegde administratieve lasten betreft is het helder: het is voor mij een topprioriteit om deze tot een minimum te beperken. Dit is ook zo benoemd in het regeerakkoord en ik wil dat in alle curatieve sectoren, dus voor de GGZ, de huisartsenzorg en ziekenhuiszorg bereiken. Heel belangrijk is ook dat in de toekomst grote terughoudendheid betracht wordt bij het toevoegen van nieuwe verantwoordingsverplichtingen door de overheid.
De gegevensverzameling waar in het interview aan gerefereerd wordt, heeft een directe relatie met het leveren van verantwoorde zorg en is ook voor het interne functioneren van de instelling van belang. Het is geen optie om deze informatievoorziening in zijn geheel achterwege te laten. Wel kan door vereenvoudiging, standaardisatie en toepassing van ICT deze last maximaal beperkt worden.
In een achtergrondstudie van het adviescollege toetsing regeldruk (ACTAL)3 is specifiek gekeken naar de regeldruk bij verpleegkundigen. In het onderzoek werden 191 door verpleegkundigen ervaren regeldruk knelpunten geïdentificeerd. Bij 170 van deze knelpunten was er een interne oorzaak. Conclusie van het rapport was dat «De Nederlandse ziekenhuizen kunnen op dit gebied nog fors verbeteren. De overige 21 regeldruk knelpunten met externe oorzaken (feitelijke regeldruk of anderszins), veroorzaakt buiten de ziekenhuisorganisatie waar de verpleegkundige werkzaam is, bestaan vooral uit het vastleggen van kwaliteitsinformatie of prestatie-indicatoren. Belangrijk is om hierbij te vermelden dat de verpleegkundigen in dit onderzoek aangeven dat zij dit bewerkelijke maar zeker nuttige administraties vinden. Op de vraag of één van deze kwaliteitsregistraties of indicatoren achterwege kan blijven is het antwoord van de ziekenhuisverpleegkundigen ontkennend. Op inhoud kan deze beroepsgroep zich dus vinden in deze kwaliteitsregistraties en indicatoren.»
In het rapport en het jaarverslag 2012 van ACTAL4 worden concrete voorbeelden gegeven hoe in ziekenhuizen de rapportagelast van verpleegkundigen sterk kan worden verminderd. Door bijvoorbeeld de (interne) rapportages te beperken tot bijzonderheden en afwijkingen neemt de belasting voor verpleegkundigen af waardoor er meer tijd vrijkomt voor andere aspecten van zorg.
Deelt u voorts de mening dat regelvrije zorg ook om experimenten in bijvoorbeeld een ziekenhuisomgeving vraagt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven deel ik de mening dat de door de overheid opgelegde informatieverplichtingen niet groter dienen te zijn dan strikt noodzakelijk. Ook het regeerakkoord draagt die boodschap uit en daar wil ik mij sterk voor maken. Voor de ziekenhuiszorg betekent dat dus vooral terughoudendheid in het opleggen van nieuwe informatieverplichtingen vanuit de overheid. Het rapport van ACTAL geeft inzicht en op basis daarvan kan iedereen gericht maatregelen nemen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, is veel informatieverzameling noodzakelijk om het optreden van complicaties en fouten te beteugelen. Daar moet dus vooral bezien worden hoe dat slim(mer) kan. Het ACTAL rapport geeft daarbij richting.
De rol vanondersteunende organisaties bij het sluiten van een religieus kindhuwelijk |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie hielp minderjarigen huwen» over het sluiten van een religieus kindhuwelijk?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
In Nederland kennen we scheiding van kerk en staat. Het is verboden dat religieuze huwelijken worden gesloten zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk. Verder moet men in Nederland ten minste 18 jaar zijn om te huwen tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond zoals zwangerschap of dispensatie van de minister van Veiligheid en Justitie.
Klopt het dat de politie en Fier Fryslan de wet hebben overtreden door mee te werken aan een religieus huwelijk van een minderjarige en daarmee de rechteloosheid van het meisje hebben bevorderd?
Dit klopt niet. Op basis van het bij Fier Fryslân opgevraagde feitenrelaas en het bij de politie opgevraagde ambtsbericht blijkt dat beide organisaties niet hebben meegewerkt aan een religieus huwelijk van een minderjarige. De politie heeft gezorgd voor de veiligheid van betrokkene. Zodra de veiligheid niet meer in het geding leek, heeft de politie zich teruggetrokken.
Zie verder ook het persbericht van Fier Fryslân in bijlage 1.
De achtergrond van slachtoffers en daders is bij eerkwesties cruciaal. Het belang van het slachtoffer dient bij de aanpak centraal te staan maar altijd binnen de in Nederland geldende wet- en regelgeving. Indien wet- of regelgeving niet in het geding komt, houden hulpverleners rekening met de culturele achtergrond van meisjes en vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van eergerelateerd geweld. Ten eerste om te beoordelen of de dreiging met eergerelateerd geweld reëel is, dan wel hoe het geweld kan worden gestopt en escalatie kan worden voorkomen. Bij die beoordeling werken hulpverleners nauw samen met het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd geweld (LEC-EGG). Ten tweede kan het in het belang zijn van het slachtoffer om contact te hebben met de familie en – binnen de grenzen van geldende wet- en regelgeving – te bezien of de verhouding met de familie kan worden hersteld.
In hoeverre houden instanties die betrokken zijn bij de aanpak van eerkwesties rekening met culturele achtergrond van betrokken families ten koste van wet- en regelgeving en vrouwenrechten?
Zie antwoord vraag 3.
In welke mate is het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd geweld (LEC EGG), de ketenpartner van de politie als het gaat om eerkwesties, betrokken bij het sluiten van imamhuwelijken? Heeft het LEC EGG in voorkomende gevallen geadviseerd zo’n imamhuwelijk te sluiten?
Het LEC-EGG is niet betrokken geweest bij het sluiten van imamhuwelijken en heeft ook niet geadviseerd om een dergelijk imamhuwelijk te sluiten.
Deelt u de mening dat cultuurrelativisme geen rol mag spelen bij de hulpverlening aan deze vrouwen en meisjes, maar wet- en regelgeving en vrouwenrechten wel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze waarborgt u dit?
Instellingen houden in bepaalde gevallen rekening met de culturele achtergrond van slachtoffers en daders. Zo kan bijvoorbeeld door tactvol optreden van hulpverleners bij de bemiddeling tussen slachtoffers en daders soms verstoting worden voorkomen, de dreiging van geweld worden weggenomen of geweld worden gestopt.
Er worden echter geen concessies gedaan aan (Nederlandse) wet- en regelgeving. Gebruiken, tradities, wetten en religieuze voorschriften, die strijdig zijn met in Nederland geldende wetgeving, mensenrechten en democratische waarden (zoals gelijkwaardigheid mannen en vrouwen, zelfbeschikkingsrecht) worden niet geaccepteerd.
Deelt u de mening dat waar vrouwen onderdrukt worden of met eerkwesties te maken krijgen, de familie niet moet worden ontzien, maar de dader moet worden aangepakt en de vrouwen moeten worden beschermd?
Het belang van het slachtoffer van eerkwesties staat bij de hulpverlening voorop. Hierbij dient rekening te worden houden met de achtergrond van slachtoffers en daders, mits dit niet in strijd is met geldende wet- en regelgeving. Bij eerkwesties maken slachtoffer en dader veelal deel uit van dezelfde familie en/of de (beoogde) schoonfamilie/aangetrouwde familie.
Kunt u aangeven welke uitgangspunten en kaders voor de betrokken instanties gelden bij de hulpverlening aan slachtoffers van eerkwesties?
Het belang van het slachtoffer staat altijd voorop. De eerste zorg is de veiligheid van het slachtoffer. Hulpverleners brengen samen met de politie eerst het slachtoffer in veiligheid en maken een risicotaxatie. Vervolgens wordt aan het slachtoffer een op maat gesneden opvang- en behandelingstraject geboden. Onderdeel van de hulpverlening kan zijn dat de hulpverleners als het slachtoffer dat wil, een bemiddelingspoging doen met de familie.
Correcte etikettering van producten uit bezette gebieden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden van 29 november 2012 op mijn vragen over het rapport «Trading Away Peace: How Europe helps sustain illegal Israeli settlements»? Wanneer geeft u uitvoering aan uw toezegging om de Kamer extra te informeren over de analyse van het rapport, de twaalf aanbevelingen uit het rapport, de mogelijke interdepartementale stappen en de opties voor betere handhaving van EU-regelgeving ten aanzien van de herkomstvermelding bij producten afkomstig uit bezette gebieden?1
In mei 2012 besloten de EU-ministers van Buitenlandse Zaken bestaande EU-wetgeving en bilaterale overeenkomsten die van toepassing zijn op producten uit nederzettingen volledig en effectief te handhaven. Over de modaliteiten van die handhaving is Nederland in overleg met EDEO en EU-lidstaten. Zodra dit overleg is afgerond, wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten hiervan, evenals over de kabinetsvisie op het rapport «Trading away peace».
Staat u nog steeds achter het kabinetsbeleid om producten uit bezette gebieden correct te etiketteren, zoals door uzelf aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling op 19 december 2012, zoals door de minister-president onderstreept op 8 maart 2013 en zoals door uzelf op 12 maart 2013 en 8 mei 2013 nogmaals herhaald? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet hecht aan correcte uitvoering van EU-besluiten. Dat geldt ook voor het onder vraag 1 genoemde besluit van de EU-ministers van Buitenlandse Zaken.
Is er volgens het kabinet nog steeds een «wettelijke plicht» om te voorkomen dat de consument onjuist wordt voorgelicht zoals door u aangeven op 12 maart 2013? Zo neen, waarom niet?
Op grond van Europese richtlijnen en hieruit voortvloeiende nationale wetgeving mogen consumenten niet misleid worden over de herkomst van producten.
Wanneer zal de correcte herkomstvermelding voor Nederlandse consumenten een feit zijn?
Uitvoering van het EU-besluit van mei 2012 aangaande etikettering van producten uit nederzettingen is in beginsel een verantwoordelijkheid van lidstaten. Gelet op de gemeenschappelijke interne markt hecht Nederland eraan dat EU-lidstaten in hun handhavingsbeleid zoveel mogelijk uniform te werk gaan. Dit vereist dat de voorgenomen maatregelen, die in veel opzichten een technisch karakter hebben, nauwgezet worden afgestemd met andere lidstaten. De discussie over deze technische aspecten vergt tijd. Dat geldt ook voor het overleg over de wijze waarop EDEO bovengenoemde coördinatie tussen lidstaten kan bevorderen, bijvoorbeeld door het uitvaardigen van zogenaamde «EU wide guidelines». Nederland is een sterk voorstander van deze mogelijkheid en heeft HV Ashton aangemoedigd het initiatief dat zij hiertoe nam daadwerkelijk uit te voeren.
Wat zijn op dit moment de discussiepunten in de Europese Unie waarover nog onenigheid bestaat?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, in navolging van de Britten en Denen, ten minste facultatieve richtlijnen op te stellen voor Nederlandse ondernemers, wanneer eenduidige EU-afspraken niet in zicht zijn?
Op dit moment is deze vraag niet aan de orde. EDEO en lidstaten werken eensgezind aan de uitvoering van het EU-voornemen van mei 2012.
Hoe kan een ontwerprichtlijn over correcte herkomstvermelding «per ongeluk» – zoals u aangaf op 8 mei 2013 – op de site van het ministerie van Economische Zaken worden gepubliceerd in dezelfde week dat u aankondigde spoed te willen maken met de correcte etikettering? Kunt u deze ontwerprichtlijn naar de Kamer sturen?
AgentschapNL heeft een concept-versie van een voorlichtingsdocument aan supermarktketens abusievelijk op zijn website geplaatst. Ik acht het onwenselijk de hierdoor ontstane verwarring te vergroten door dit concept-document aan de Kamer te zenden.
De veerbotenoorlog |
|
Betty de Boer (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «veerbotenoorlog tussen EVT en Doeksen» en «Doeksen dreigt met schrappen vaarten»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze artikelen in de Leeuwarder Courant.
De berichten betreffen een dossier dat al lang loopt; wat is de stand van zaken? Waarom sleept het dossier zich al zo lang voort?
Voor uitvoering van de veerdienst Harlingen – Terschelling heeft de Staat een Openbaar Dienstcontract (ODC) afgesloten met rederij Doeksen (en de gemeente Terschelling). Dit ODC geldt tot aan het moment dat de (in mei 2011) aan rederij Doeksen verleende concessie onherroepelijk wordt.
Tot dat moment is er voor rederij EVT (beperkte) mogelijkheid om de Rijksaanleginrichtingen te gebruiken voor een concurrerende veerverbinding. Deze concurrentie is gaande sinds augustus 2008, maar is verhevigd met de inzet van ms Spathoek sinds maart 2012, omdat op dit schip ook auto’s vervoerd kunnen worden.
Zodra de aan rederij Doeksen verleende concessie onherroepelijk is geworden, is het EVT niet meer toegestaan voor een ieder openstaand personenvervoer te verrichten.
Hoe lang gaat het nog duren voordat het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) uitspraak doet in de aangespannen beroepszaak, nu het CBb er vragen over heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg? Zijn er mogelijkheden om dit proces te versnellen? Zo ja, welke?
Het is niet bekend hoe lang de uitspraak van het CBb nog gaat duren. Dat is vooral afhankelijk van de termijn van het Europese Hof van Justitie. Gemiddeld bedraagt de termijn voor beantwoording van vragen door het Europese Hof van Justitie zo’n anderhalf jaar, zo leert de ervaring.
Een verzoek tot versnelde behandeling kan ik niet zelf doen bij het Europese Hof; dat kan uitsluitend het CBb doen, mits alle betrokken partijen daarmee instemmen. Daarom heb ik het CBb gevraagd of zij een verzoek willen indienen bij het Europese Hof voor versnelde behandeling van de zaak.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de huidige situatie, onder andere voor de dienstverlening, totdat de vragen door het Europese Hof van Justitie zijn beantwoord? Deelt u de mening dat het een slechte zaak als er een verschraling van de veerdienstverlening aan de eilanden zou plaats vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt en gaat u daar op korte termijn aan doen?
De continuïteit van de dienstverlening is mijns inziens het meest gebaat bij snelle invoering van de concessie. Zolang de concessie niet onherroepelijk is en dus het ODC van kracht is, is concurrentie door EVT mogelijk. Volgens de berichtgeving zou TSM verlies lijden door deze concurrentie en zich daarom genoodzaakt voelen maatregelen te treffen. Het ODC schrijft voor welke procedure gevolgd moet worden als TSM meent haar verplichtingen (zoals een bepaald niveau van dienstverlening wat betreft het aantal afvaarten) niet te kunnen nakomen. Of dit uiteindelijk gevolgen heeft voor de dienstverlening, is op dit moment niet in te schatten. Het is dan ook prematuur daarover nu een standpunt in te nemen.
Is het waar dat Rederij Doeksen voor de winterdienstregeling voor Terschelling en Vlieland al een aangepast voorstel heeft ingediend? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de reizigers? Is dit toegestaan in het huidige Openbare Dienst Contract (ODC)? Zo ja, onder welke voorwaarden c.q. wanneer is dit toegestaan?
Inderdaad heeft rederij Doeksen onlangs een voorstel ingediend voor een aangepaste winterdienstregeling, in lijn met de in het ODC voorgeschreven procedure.
Of een wijziging van de dienstregeling of andere maatregelen noodzakelijk zijn, wordt nog onderzocht en daarover vindt overleg plaats met de betrokken Waddengemeenten. Maar een voorwaarde is in elk geval dat het mogelijk blijft 365 dagen per jaar van de veerverbinding met Terschelling en Vlieland gebruik te maken om naar school of werk te kunnen gaan en naar een vakantiebestemming op de eilanden.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het verzoek van Rederij Doeksen om compensatie van het Rijk voor het varen van onrendabele diensten? Is er voldoende transparantie en zicht op de verliezen van Rederij Doeksen (specifiek op deze routes)? Zo nee, waarom niet?
Een verzoek om compensatie door rederij Doeksen voor onrendabele vaarten is prematuur, zolang de door het ODC voorgeschreven procedure (zie mijn antwoord op vraag 3 en vraag 5) niet is afgerond.
Compensatie is ook voor het overige niet zomaar mogelijk, gelet ook op Europeesrechtelijke aspecten van ongeoorloofde staatssteun.
Een humaan asielbeleid |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de voorstellen van de PvdA voor een humaner asielbeleid?1
Ja.
Bent u van mening dat in het huidige asielbeleid voldoende ruimte is voor de menselijke maat en voor menswaardige behandeling van vreemdelingen?
Ja, ik ben ervan overtuigd dat de bestaande uitgangspunten van het beleid voldoende ruimte laten voor de menselijke maat en een menswaardige behandeling van vreemdelingen. Mijn positie inzake het beleid en het belang van de menselijke maat bij de uitvoering daarvan, laat zich goed illustreren met een citaat uit het debat dat ik op 18 april jl. met uw Kamer voerde over het onderzoek van de Inspectie Veiligheid & Justitie (IV&J) naar het overlijden van de heer Dolmatov.
Ik ben er oprecht van overtuigd dat een humaan beleid met oog voor de menselijke maat niet strijdig hoeft te zijn met een restrictief beleidsuitgangspunt. De menselijk maat die ik zo belangrijk vind, heeft geen betekenis voor de vraag of meer of minder vreemdelingen tot Nederland moeten worden toegelaten, maar betekent wel dat in alle stappen van het proces vreemdelingen met zorg en respect en als individuen moeten worden behandeld. Dat is een handelwijze die ik in de praktijk, bijvoorbeeld bij mijn werkbezoeken, ook terug zie, maar waarvan het rapport van de IV&J heeft duidelijk gemaakt dat verbeteringen mogelijk en noodzakelijk zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om het buitenschuldcriterium op te rekken? Kunt u een toelichting geven op de verschillende mogelijke varianten? Welke mogelijkheden ziet u verder om het terugkeerbeleid rechtvaardiger te maken?
Met betrekking tot het buiten-schuldbeleid heb ik uw Kamer laten weten dat ik geen gronden zie om op voorhand te oordelen dat het buiten-schuldbeleid aanpassing behoeft, maar dat ik wel uitzie naar het advies daarover van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) dat naar verwachting in juni verschijnt. Eventuele aanbevelingen van de ACVZ zal ik na bestudering voorzien van een beleidsreactie, waarna ik deze graag met uw Kamer zal bespreken.
Bent u bereid de Vreemdelingenwet 2000 en het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de strafbaarstelling van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland (Kamerstuk 33 512) zodanig aan te passen dat illegaliteit nimmer kan worden aangemerkt als een misdrijf? Waarom wel of waarom niet? Wanneer verwacht u de nota naar aanleiding van het verslag naar de Kamer te kunnen sturen?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding het voorliggende wetsvoorstel aan te passen. Illegaliteit wordt in het wetsvoorstel strafbaar gesteld als overtreding. Slechts indien na herhaald constateren van illegaal verblijf een inreisverbod wordt uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw2000 (hierna: zwaar inreisverbod), is bij overtreding daarvan sprake van een misdrijf. Met het opleggen van een zwaar inreisverbod wegens herhaald illegaal verblijf zal overigens terughoudend worden omgegaan.
De nota naar aanleiding van het verslag is thans in voorbereiding en zal zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden gezonden.
In hoeverre is hulpverlening aan illegalen al strafbaar? Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de passage uit het regeerakkoord dat particulieren en particuliere organisaties die individuele hulp bieden niet strafbaar zijn? Betekent dit dat hulpverlening aan illegalen nimmer strafbaar zal zijn?
In het wetsvoorstel wordt illegaliteit strafbaar gesteld als overtreding. Medeplichtigheid aan een overtreding is niet strafbaar.
Het reeds bestaande artikel 197 Sr stelt als misdrijf strafbaar het als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard of tegen hem een zwaar inreisverbod is uitgevaardigd. Het wetsvoorstel brengt hierin geen verandering. Wel nieuw is dat na herhaald constateren van illegaal verblijf volgens het wetsvoorstel een zwaar inreisverbod kan worden opgelegd, waar overigens terughoudend mee zal worden omgegaan.
Voor zover bekend, heeft nog nooit vervolging wegens medeplichtigheid aan het strafbare feit, bedoeld in artikel 197 Sr, plaatsgevonden. Vervolging wegens medeplichtigheid zal zelden of nooit opportuun zijn, mede omdat de hulp meestal uit humanitaire overwegingen plaatsvindt. Dit is uiteraard niet van toepassing indien uit winstbejag wordt gehandeld. Wie uit winstbejag een vreemdeling behulpzaam is bij onrechtmatig verblijf, maakt zich schuldig aan het misdrijf, bedoeld in artikel 197a, tweede lid, en kan worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid en de haalbaarheid van het illegalenquotum, het minimumaantal illegalen dat de politie jaarlijks moet aanhouden? Bent u bereid dit quotum af te schaffen?
Ik wil niet spreken over een illegalenquotum. De kwantitatieve resultaatafspraken die met de politie zijn gemaakt, zien op de uitvoering van de politiële vreemdelingentaak. Het betreft overigens ook een kwalitatieve invulling, omdat de politie zich hierbij in eerste instantie zal richten op de criminele- en overlast gevende vreemdeling. Zij krijgen immers meer aandacht van de politie vanwege hun gedragingen. Voorts zijn er kwantitatieve én kwalitatieve werkafspraken over de overdrachtsdossiers die de Dienst Terugkeer & Vertrek van de politie mag verwachten met bijzondere aandacht voor de aanpak van criminele vreemdelingen (VRIS) en het versterken van de vaststelling van de identiteit van deze doelgroep.
Hoe gaat u op de korte termijn en de lange termijn de vreemdelingendetentie verbeteren? Kunt u daarbij onder andere ook ingaan op de leefomstandigheden en de medische zorg?
Vreemdelingenbewaring is een instrument dat door de overheid als uiterst middel kan worden ingezet om daadwerkelijk vertrek van een vreemdeling te realiseren. Dit is verankerd in de vreemdelingenwet en de Europese Terugkeerrichtlijn. De betrokken vreemdeling kan zelf te allen tijde een eind maken aan zijn bewaring door mee te werken aan zijn vertrek.
Ik acht het van belang dat een vreemdeling die uit Nederland moet vertrekken eerst de mogelijkheid krijgt om zelfstandig aan zijn terugkeer te werken en daarbij maximaal wordt ondersteund. Maakt een vreemdeling daar geen gebruik van en bestaat er een risico op onttrekking, dan is uiteindelijk vreemdelingenbewaring mogelijk, mits er ook zicht is op daadwerkelijk vertrek. Voorafgaand aan de inbewaringstelling wordt gekeken of een lichter middel mogelijk is.
Ik ben bezig met het ontwikkelen van een visie voor de toekomst van alternatieve toezichtmiddelen en vreemdelingenbewaring, waarin ik ook de ervaringen met de thans lopende pilots alternatieven voor bewaring worden betrokken. Ik heb uw Kamer aangegeven dat ik vóór het zomerreces mijn brief over deze toekomstvisie aan uw Kamer zal zenden. In het Masterplan DJI 2013–2018 is reeds opgenomen dat de totale capaciteit die beschikbaar is voor vreemdelingenbewaring en uitzetcentra teruggebracht wordt van 2081 plaatsen in het jaar 2013 tot 933 plaatsen vanaf het jaar 2016. Daarnaast heb ik uw Kamer in het eerder genoemde debat van 18 april jl. over het IV&J-rapport toegezegd dit jaar te komen met een wetsvoorstel waarmee een nieuw wettelijk kader wordt gecreëerd voor vreemdelingenbewaring. Daarin zal het bestuursrechtelijke (en niet-strafrechtelijke) karakter van de vreemdelingenbewaring tot uitdrukking worden gebracht. Ik zal bij het opstellen van het wetsvoorstel tevens bezien of er nog meer manieren zijn om in het regime dit bestuursrechtelijke karakter verder te benadrukken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal vreemdelingen in vreemdelingendetentie, inclusief grensdetentie, wordt teruggedrongen? Welke mogelijkheden ziet u om dit te realiseren? Welke alternatieven overweegt u te gebruiken voor detentie? Is een halvering van het aantal vreemdelingen in vreemdelingendetentie naar uw mening realistisch? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Om welke andere redenen dan met het doel van uitzetting kan een vreemdeling in vreemdelingendetentie belanden? Bent u van mening dat vreemdelingen voor wie geen zicht op uitzetting bestaat, niet thuishoren in vreemdelingendetentie en moeten worden vrijgelaten?
Vreemdelingenbewaring kan uitsluitend plaatsvinden met het oog op de uitzetting (artikel 59 Vw 2000) en in het kader van de toegangsweigering (artikel 6 Vw 2000). Vreemdelingenbewaring met het oog op de uitzetting kan evident enkel plaatsvinden indien er zicht op uitzetting bestaat. Hoewel bewaring in het kader van de toegangsweigering er primair op is gericht te voorkomen dat de vreemdeling zich feitelijk toegang tot Nederland verschaft, kan ook in dat geval de bewaring enkel voortduren indien er zicht op uitzetting bestaat. In ben dus inderdaad van mening dat vreemdelingen voor wie geen zicht op uitzetting bestaat, niet thuishoren in vreemdelingendetentie.
Kunt u voor elk bovengenoemde punten aangeven welke wijzigingen in beleid en regelgeving nodig zijn? Kunt u tevens een onderbouwde inschatting geven hoeveel tijd nodig zou zijn om deze wijzigingen in beleid door te voeren?
Ik heb uw Kamer het wetsvoorstel inzake de strafbaarstelling illegaliteit reeds doen toekomen. Het moment waarop dit wetsvoorstel van kracht kan worden, is mede afhankelijk van de behandeling daarvan door uw Kamer nadat ik uw Kamer de nota naar aanleiding van het verslag heb doen toekomen. Met betrekking tot de andere punten uit deze set met vragen, heb ik hierboven reeds aangegeven wat de te verwachten stappen zijn.
Bent u bereid bovenstaande vragen voor het eerstvolgende debat over het vreemdelingenbeleid te beantwoorden?
Ik heb u deze beantwoording zo snel als mogelijk doen toekomen en heb de antwoorden daarom vandaag vóór de Regeling van Werkzaamheden naar uw Kamer gezonden.
De vraag “Wie controleert de dokter?” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van de suggestie van de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege dat patiënten in het tuchtrecht voortaan door de Inspectie voor de Gezondheidszorg worden bijgestaan, om bijvoorbeeld te bepalen tegen wie de tuchtklacht moet worden ingediend?1
In de kabinetsreactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager (Tweede Kamer, 33 149, nr. 17), heb ik aangegeven dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) scherper gaat toezien op veilige zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de IGZ om actief toe te zien én te handhaven wanneer zorg kwalitatief door de bodem zakt of medische producten niet voldoen aan de geldende eisen. De IGZ heeft niet de verantwoordelijkheid/taak om patiënten in het tuchtrecht bij te staan. Alhoewel in het tuchtrecht geen procesvertegenwoordiging verplicht is, kan de patiënt/klager die een tuchtklacht wil indienen eigenstandig rechtshulpverlening inschakelen.
Het is belangrijk dat de positie van patiënten bij klachten in de zorg wordt versterkt. Hiervoor richt ik een Zorgloket op. Het is de verantwoordelijkheid van het op te richten Zorgloket om burgers te helpen de juiste weg te vinden om antwoord op hun klacht te krijgen. Het Zorgloket begeleidt burgers (waar nodig) langs mediation en een geschilleninstantie. Indien blijkt dat de burger met zijn klacht een ander doel wil bereiken dan individuele genoegdoening, wordt de burger naar andere instanties geleid. Een tuchtcollege kan daar een voorbeeld van zijn.
Wat vindt u van het voorstel dat patiënten gedurende de tuchtzaak nieuwe informatie aan een lopende zaak kunnen toevoegen, gezien de medische complexiteit van tuchtzaken?
Ik steun de gedachte hier achter en zal de voorstellen nader onderzoeken in het kader van de aanpassing van het tuchtrecht in de Wet BIG. Een en ander zal moeten worden bezien in het kader van een behoorlijke procesorde.
Wat vindt u van het voorstel van de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege om de klacht gedurende de zitting te kunnen laten aanpassen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere opties ziet u om de positie van de patiënt te versterken bij het indienen van tuchtklachten, zodat de rechtsposities van patiënt en arts meer in evenwicht worden gebracht?
Het tuchtrecht kent niet zoals het civiele recht een bewijslast, maar een stelplicht voor de klager. Deze stelplicht is niet zwaar. Een klager kan dus vrij eenvoudig voldoen aan de eisen om de klacht in behandeling te nemen. De klager moet zijn klacht onderbouwen volgens de criteria van het Tuchtrechtbesluit BIG. Het klaagschrift moet de feiten en gronden waarop de klacht berust bevatten, zoals informatie over de behandeling en de ziekte. Vervolgens is het aan de beroepsbeoefenaar om aan de hand van het dossier en zijn aantekeningen aan te tonen dat hij heeft gehandeld volgens de professionele standaarden. De klager kan daar dan weer op reageren.
De klager hoeft niet medisch deskundig te zijn. Hij kan volstaan met feitelijke gegevens. De leden-beroepsbeoefenaren van het tuchtcollege vullen de medische deskundigheid in.
Wat is uw oordeel over de omgekeerde bewijslast?
Ten aanzien van medische missers wordt in het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) geregeld dat van een incident verplicht aantekening in het medisch dossier gemaakt moet worden door de zorgaanbieder. Indien dat niet is gebeurd zal de rechter sneller oordelen dat het dossier niet compleet is, waardoor, op grond van de lijn in de jurisprudentie, de bewijslast wordt omgedraaid. Dit zorgt voor een sterkere positie van de patiënt ten opzichte van de arts.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid over de versterking van de positie van de patiënt in het tuchtrecht in gesprek te gaan met patiëntvertegenwoordigers en artsenkoepels?
Ja, ik zal hierover in gesprek treden met patiëntvertegenwoordigers en artsenkoepels.
Het verlenen van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een nertsenhouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Bladel een vergunning heeft verleend voor de uitbreiding van een nertsenhouderij?1
Ja. Het verlenen van omgevingsvergunningen is een gemeentelijke aangelegenheid met een toetsing op milieu en bouwaspecten.
Kunt u bevestigen dat, ook indien een vergunning tot uitbreiding van een nertsenhouderij op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt toegekend, de uitbreiding in de praktijk niet kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Is het waar dat op grond van de Wabo gemeenten een vergunning tot het starten of uitbreiden van een nertsenhouderij moeten verlenen, omdat strijdigheid met de Wet verbod pelsdierhouderij geen weigeringsgrond voor vergunningverlening vormt? Zo ja, bent u bereid te bevorderen dat de wet zo wordt aangepast dat gemeenten geen vergunningen meer hoeven te verlenen voor zaken die niet uitgevoerd mogen worden, opdat bizarre situaties als deze voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij geldt dat de uitbreiding van het aantal dieren in de praktijk niet meer kan plaatsvinden. Deze wet zegt dat sinds 15 januari 2013 het opstarten van nieuwe bedrijven niet meer mogelijk is. De huidige nertsenhouders hebben zich moeten aanmelden om gebruik te mogen maken van de overgangstermijn tot 1 januari 2024. De aanvrager had op 15 januari 2013 zowel over de omgevingsvergunning als de benodigde huisvestingsplaatsen moeten beschikken om gebruik te kunnen maken van de overgangstermijn. Met omgevingsvergunningen die na 15 januari 2013 zijn toegekend kunnen vanwege de Wet verbod pelsdierhouderij in de praktijk geen nertsenhouderijen meer gerealiseerd worden.
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is er voor de gemeente geen mogelijkheid om een vergunning te weigeren met het oog op de Wet verbod pelsdierhouderij. Ik verwijs daarbij naar de beantwoording van eerdere Kamervragen door u ontvangen op 18 februari 2013 over een onlangs verleende vergunning voor een nertsenhouderij (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 1333). Een omgevingsvergunning voor milieu kan op grond van artikel 2.14, derde lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) slechts in het belang van het milieu worden geweigerd. Het verbieden van het houden van nertsen is niet gebaseerd op overwegingen van milieu, maar op de ethische overweging. Deze overweging kan niet bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor milieu worden betrokken. Hetzelfde geldt voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. Die kent ook een eigen, limitatief, toetsingskader. Op grond van de Wabo is er voor de gemeente dus geen mogelijkheid om een vergunning te weigeren met het oog op de Wet verbod pelsdierhouderij. Het verlenen van een omgevingsvergunning kan tevens noodzakelijk zijn met het oog op welzijnsinvesteringen of de verplaatsing van een nertsenhouderij. De betreffende omgevingsvergunning voor de specifieke casus in de gemeente Bladel vermeldt daarom ook dat het project op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij niet gerealiseerd mag worden.
Het aanpassen van de wet voegt niets toe omdat een eventueel voornemen tot wetswijziging geen invloed meer heeft op lopende omgevingsvergunningaanvragen. Deze procedures dienen dus nog steeds afgerond te worden. Indien gemeenten twijfelen aan de realiseerbaarheid van de betreffende omgevingsvergunningaanvraag dan kan dat getoetst worden bij de Dienst Regelingen van mijn ministerie.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en Dienst Regelingen van uw ministerie als toezichthouders zijn aangewezen op naleving van de Wet verbod pelsdierhouderij en er straffen op misdrijven en overtredingen staan? Zo ja, gaan de NVWA en Dienst Regelingen daadwerkelijk actief optreden wanneer nertsenhouders toch gaan uitbreiden in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit zal deze wet handhaven en zal actief optreden. De rechter zal uiteindelijk de hoogte van de straf bepalen.
Scholen die steeds vaker bureaus inhuren voor examentrainingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Scholen huren zelf bureaus in», over tenminste 160 middelbare scholen die particuliere bureaus inhuren voor examentrainingen?1
Ik ben op zich niet tegen examentrainingen als extra aanvulling op de staande praktijk bij de scholen. Dit laat onverlet dat ik er van uit ga dat scholen zelf prima in staat moeten zijn hun leerlingen goed voor te bereiden op het examen. En dit gebeurt in de meeste gevallen ook. Scholen besteden in het voorlaatste schooljaar en het examenjaar veel tijd aan het beheersen van de stof en wisselen dat af met (eigen) examentrainingen. Voor bepaalde leerlingen zijn extra examentrainingen wellicht noodzakelijk, het besluit daarover is geheel de verantwoordelijkheid van de scholen. Dat de meeste scholen zelf goed werk leveren en alleen in specifieke gevallen extra examentrainingen laten verzorgen blijkt wel uit het gegeven dat van de globaal 1200 examenlocaties er 160 extra trainingen inhuren.
Deelt u de mening dat dit een bizarre ontwikkeling is, aangezien scholen zélf verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding op het examen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor het onderwijs en dat deze ontwikkeling aantoont dat u tekortschiet?
Ik deel de mening dat ik verantwoordelijk ben voor het stelsel van onderwijs, maar niet dat dit stelsel hiermee tekortschiet. Binnen dit stelsel zijn de scholen verantwoordelijk voor de vormgeving van het onderwijs en het goed voorbereiden van de leerlingen op het (eind)examen. Indien scholen het noodzakelijk vinden hun leerlingen extra examentraining aan te bieden valt dit besluit binnen de vrijheid die scholen hebben in het vormgeven van het onderwijs.
Vindt u het wenselijk dat scholen examentrainingen inhuren omdat «scholen hun examenresultaten willen opkrikken»? In hoeverre speelt mee dat scholen teveel worden afgerekend op examenresultaten?
Voor de eerste vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Ten aanzien van de tweede deelvraag merk ik op dat examenresultaten slechts één van de vier beoordelingscomponenten is waarmee de kwaliteitsuitspraak wordt bepaald.
Hoe oordeelt u over de opmerking: «Het liefst zouden we ze in de les ook zoveel feedback en aandacht geven»? Deelt u de mening dat het uw taak is om dit mogelijk te maken?
Het is aan de leraar om per leerling te bepalen hoeveel aandacht en steun die leerling nodig heeft (maatwerk). Een generieke norm is hiervoor niet te geven.
Deelt u de mening dat het absurd is dat ouders 125 euro per vak voor een tweedaagse training moeten betalen terwijl de overheid reeds verantwoordelijk is voor het onderwijs?
Ook hier bepalen scholen of ouders zelf of zij dergelijke investeringen willen doen. Ik wijs er op dat in de diverse persberichten over dit onderwerp verschillende bedragen worden genoemd en dat veel scholen die kosten dragen. Ook wijs ik naar mijn antwoord op vraag 1: ik ga er van uit dat scholen zelf prima in staat zijn hun leerlingen goed op het examen voor te bereiden.
Is het toegestaan dat de examentrainingen tijdens reguliere lessen worden gegeven?
Ja, zoals vermeld bij het antwoord op vraag 1 wisselen de leraren de inhoud van de lessen af naar stofbeheersing en examentraining.
Wat is het oordeel van de inspectie over de examentrainingen? Welke eisen worden gesteld aan de begeleiders van de examentrainingen?
De inspectie ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs en gaat ervan uit dat de scholen hun leerlingen goed voorbereiden op het examen. De bureaus die examentrainingen verzorgen zijn geen scholen in de zin van de wet en de inspectie houdt hier dan ook geen toezicht op.
Deelt u de mening dat het een verkeerde ontwikkeling is dat scholen steeds vaker particuliere bureaus inhuren voor examentrainingen? Wat gaat u ondernemen om deze ontwikkeling te keren?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 8.
De kritiek van de Nationale Ombudsman op de toepassing van het middel preventief fouilleren in de praktijk |
|
Jan de Wit , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de stevige kritiek van de Nationale Ombudsman op de preventief fouilleeractie bij de A2 in oktober 2012 en de preventief fouilleeractie op de camping te Maasdriel in november 2012?1
Het instrument preventief fouilleren kan worden ingezet indien de openbare orde in een gebied is verstoord door de aanwezigheid van wapens of hiervoor ernstige vrees bestaat. Bij de beslissing over de inzet moeten de proportionaliteit en de subsidiariteit worden meegewogen. In de twee onderhavige casussen was er politie-informatie beschikbaar over recente wapenincidenten waaruit de betrokken instanties hebben geconcludeerd dat voldaan was aan het wettelijke criterium. De acties waren in tijd en plaats beperkt. De wet verzet zich er niet tegen dat het instrument wordt ingezet in combinatie met andere acties. Uiteraard geldt dat elke bevoegdheid van de overheid moet worden toegepast voor het doel waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat het middel preventief fouilleren in deze twee situaties niet is toegepast zoals door de wetgever oorspronkelijk is beoogd en dat misbruik van bevoegdheid is gemaakt door preventief fouilleren als opsporingsmiddel te gebruiken? Hoe kan het dat door lokale bestuurders met een doelredenering is getracht om de mogelijkheid van preventief fouilleren aan de (opsporings- en handhavings)mogelijkheden van de politie toe te voegen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de bezorgdheid van de Nationale Ombudsman over het gemak waarmee de bestuurders en de officieren van justitie aan de waarborgen voor de burger voorbij zijn gegaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, de bezorgdheid van de Nationale ombudsman deel ik niet. Wel deel ik enkele van zijn kritiekpunten. De schriftelijke onderbouwing van de noodzaak van de gebiedsaanwijzing had beter gekund. Deze schriftelijke onderbouwing is belangrijk in het waarborgen van de rechtsbescherming van burgers. Verder had de gebiedsaanwijzing conform de wettelijke voorschriften tijdig bekend moeten worden gemaakt.
Hoe gaat u er voor zorgen dat oneigenlijk gebruik van het middel preventief fouilleren en misbruik van bevoegdheden in de toekomst voorkomen gaat worden? Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale Ombudsman om het middel preventief fouilleren niet meer in combinatie met andere controleacties in te zetten?
De wet bevat voldoende waarborgen om te voorkomen dat het middel preventief fouilleren oneigenlijk als opsporingsmiddel wordt gebruikt, zoals de voorafgaande bespreking van een voorgenomen gebiedsaanwijzing in de driehoek, de schriftelijke onderbouwing van het aanwijzingsbesluit en het aparte bevel door de officier van justitie voor een concrete fouilleeractie. Verder is de burgemeester aan de gemeenteraad verantwoording schuldig over het door hem gevoerde bestuur. Op de aanbeveling van de Nationale Ombudsman over gecombineerde acties zal ik nog richting de Nationale Ombudsman reageren. Ik zal uw Kamer een afschrift van deze reactie sturen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat het middel preventief fouilleren weer gebruikt gaat worden op de door de wet voorgeschreven wijze en waar het voor bedoeld was, te weten voor de handhaving van de openbare orde?
Ik zie geen noodzaak voor aanvullende maatregelen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 4 bevat de wet voldoende waarborgen om misbruik van het instrument te voorkomen. Daarnaast kan de rechtmatigheid van het preventief fouilleren aan de orde worden gesteld bij de rechter.
Het verband tussen het verstrekken van vergunningen voor online kansspelen en gokverslaving |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Meer vrouwen gokverslaafd» en «Ik was een meester in liegen en bedriegen»?1
Ja.
Deelt u de vrees van hulpverleningsorganisaties in de verslavingszorg voor een een explosieve groei van verslavingen als de online gokmarkt wordt vrijgegeven? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat het aantal verslavingen zal toenemen? Zo nee, waarom deelt u die vrees niet?
Nee, wij delen die vrees niet. Verslaving is een inherent risico ten aanzien van kansspelen. Het voorkomen van kansspelverslaving is daarom één van de belangrijkste doelstellingen van het kansspelbeleid. Iedereen die wil deelnemen aan kansspelen op afstand, moet dit op een verantwoorde en betrouwbare manier kunnen doen. Alhoewel deelname aan kansspelen op afstand laagdrempelig is (vanuit de huiskamer), biedt het internet juist bij uitstek goede mogelijkheden om risicovol speelgedrag bij spelers vroegtijdig te signaleren en waar nodig op passende wijze te interveniëren. Zo zijn het speelgedrag en de transacties van de speler online, in tegenstelling tot in de fysieke wereld, continu te monitoren. Ook biedt de digitale omgeving de mogelijkheid tot het instellen en registreren van persoonlijke grenzen aan het speelgedrag via een spelersprofiel, en kunnen instrumenten als zelftests en verwijzing naar (anonieme) zorg op een effectieve wijze aan de speler worden aangeboden.
Daarom worden bij de regulering van kansspelen op afstand aan vergunninghouders strenge eisen gesteld op het gebied van kansspelverslaving. Uitgangspunt van het verslavingspreventiebeleid is dat de speler voldoende informatie en hulpmiddelen krijgt om hem bewust te maken van de risico’s op kansspelverslaving, hem inzicht te geven in zijn speelgedrag en hem zo nodig te dwingen tot matiging van speelgedrag. Zo moeten vergunninghouders onder andere waarschuwingen over de risico’s van kansspelverslaving, de speelduur en het saldo van de spelersrekening zichtbaar in beeld brengen, een verslavingstest aanbieden en een door de speler in te vullen spelersprofiel bewaken waarmee de grenzen in speeltijd en inleg beperkt kunnen worden. De vergunninghouder heeft daarnaast een zorgplicht om de speler te helpen in het onder controle houden van zijn speelgedrag. Ook komt er een landelijk register van spelers met verslavingsproblemen of een risico daarop. Opname in dit register kan vrijwillig of in bepaalde gevallen onvrijwillig gebeuren. Als spelers zijn opgenomen in het register kunnen zij tijdelijk (minstens 6 maanden) niet deelnemen aan kansspelen via internet en komen zij ook niet binnen in een speelautomatenhal of een casino. Dit schept ruimte voor verslavingsbehandeling (bijvoorbeeld doorverwijzen naar e-healthprogramma’s en zorginstellingen). De kansspelautoriteit zal het register beheren.
Waar op dit moment zeer veel Nederlanders buiten het toezicht van de overheid spelen, kan door het uitgeven van vergunningen aan aanbieders die zich aan, ondere andere bovengenoemde, voorwaarden houden veel beter invulling worden gegeven aan de doelstelling om kansspelverslaving te voorkomen. Om die reden zijn wij niet bezorgd voor een explosieve groei van verslavingen. Door middel van het onderzoek «Gokken in Kaart» en «Kerncijfers verslavingszorg»2 wordt het aantal kansspelverslaafden wel gevolgd. Via een uitbreiding van de kansspelheffing zullen vergunninghouders gaan bijdragen aan het voorkomen en behandelen van kansspelverslaving. Hiermee wordt invulling gegeven aan het «Verslavingsfonds» waar in de motie van Gent3 c.s. om is gevraagd.
Deelt u de mening dat, ook al is online gokken op dit moment in Nederland niet toegestaan, verslaafde gokkers toch geholpen moeten worden? Zo ja, op welke wijze en omvang gebeurt dat? Zo nee, waarom niet?
Kansspelverslaafden die een beroep doen op zorg worden nu ook al geholpen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen zogenaamde landbased kansspelen of kansspelen op afstand. De verslavingszorginstellingen bieden zowel zogenaamde face to face behandelprogramma’s als e-healthprogramma’s aan. Een voorbeeld van zo’n e-healthprogramma is www.gokkendebaas.nl .
Beschikt u over gegevens over het aantal gokverslaafden in het algemeen en het aantal verslaafden aan online kansspelen in het bijzonder? Zo ja, kunt u die aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De gegevens waarover ik beschik (Kerncijfers Verslavingszorg) laten zien dat het aantal patiënten dat vanwege kansspelverslaving een beroep doet op reguliere verslavingszorginstellingen al jaren rond de 2.500 per jaar is. Ik beschik niet over gegevens van de «particuliere» verslavingszorgsector. De gegevens zijn niet uitgesplitst naar landbased kansspelen en kansspelen op afstand.
Blijft ook op het moment dat vergunningen voor online kansspelen worden verleend, het voorkomen van gokverslaving een van de belangrijkste doelstellingen van het kansspelbeleid? Zo ja, hoe zal worden gemeten wat de gevolgen zijn van de legalisering van online kansspelen ten aanzien van het gokgedrag van de spelers? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij vraag 3 is aangegeven is het voorkomen van kansspelverslaving één van de belangrijkste doelstellingen van het kansspelbeleid. Dit uit zich in de strikte eisen die worden gesteld aan vergunninghouders. Iedere vijf jaar wordt het aantal risico- en probleemspelers in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie in kaart gebracht. Zo is in 2012 het onderzoek «Gokken in kaart. Tweede meting aard en omvang kansspelen in Nederland» opgeleverd.4 De volgende meting vindt plaats in 2017. Mijn streven is dan het aantal risicospelers terug te dringen naar het niveau van 2005 (een reductie van 92.000 naar circa 55.000) en het aantal probleemspelers ten hoogste op het niveau van 2011 (circa 20.300) te houden.
Deelt u de mening dat u, alvorens de genoemde vergunningen worden verstrekt, door middel van een nulmeting inzicht moet hebben in de aard en de omvang van de huidige verslaving aan online kansspelen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Worden aan de genoemde vergunningen ook voorwaarden ten aanzien van het tegengaan van bovenmatig gokken verbonden? Zo ja, wat wordt de aard van die voorwaarden en hoe wordt ervoor gezorgd dat de vergunninghouders zich daadwerkelijk aan die voorwaarden houden? Welke sancties staan u voor ogen in het geval een vergunninghouder zich niet aan de voorwaarden houdt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven worden strenge eisen gesteld aan het voorkomen van kansspelverslaving. Daarnaast worden eisen gesteld om de doelstelling van consumentenbescherming te borgen. Zo mogen de reclameactiviteiten van vergunninghouders niet de deelname aan kansspelen stimuleren of in het bijzonder aanzetten tot onmatige deelname. Vergunninghouders mogen daarom alleen op verantwoorde wijze reclame maken voor kansspelen.
De kansspelautoriteit zal toezien op de naleving van de vergunningsvoorwaarden door de vergunninghouder. Zo kan de kansspelautoriteit bijvoorbeeld inlichtingen en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden vorderen van de vergunninghouder om te controleren of de vergunninghouder zich aan de voorwaarden houdt. Ook kan de kansspelautoriteit zelf informatie vergaren door selecte en aselecte controles. Indien een vergunninghouder de voorwaarden overtreedt, kan de kansspelautoriteit een bestuursrechtelijke boete of last onder dwangsom opleggen. Ook kan de kansspelautoriteit de vergunning intrekken. Een beslissing daartoe dient echter wel proportioneel te zijn. Als ultimum remedium kan tot slot het strafrecht worden ingezet.