Het opinieartikel ‘Timmermans' goede bedoelingen brengen Syrië dichter bij hel’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «Timmermans» goede bedoelingen brengen Syrië dichter bij hel»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de auteur aangehaalde passage uit een standaardwerk over volkenrecht: «Met name het voortijdig erkennen van opstandelingen als de wettige regering van het betrokken land (dat wil zeggen nog voordat zij effectief het gezag hebben overgenomen) geldt als een volkerenrechtelijke onrechtmatige daad, aangezien dit een ontoelaatbare inmenging in de interne aangelegenheden van het betrokken land is.»?2 Hoe verhoudt zich dit tot de erkenning door de EU van de Syrische Nationale Coalitie als officiële vertegenwoordiger van het Syrische volk?
De aangehaalde passage ziet op de voortijdige erkenning van de gewapende oppositie als legitieme vertegenwoordiger van de betreffende staat. Dit is niet hetzelfde als de erkenning van opstandelingen als legitieme vertegenwoordiger van het volk. Deze erkenning is een politieke aangelegenheid zonder volkenrechtelijke implicaties.
Voor de erkenning van opstandelingen als legitieme vertegenwoordiger van een volk is geen rechtsgrond noodzakelijk anders dan de bevoegdheid van de regering op het terrein van de buitenlandse politiek, nu een dergelijke erkenning geen juridische doch een politieke stap is. Dit geldt minstens evenzeer voor de feitelijke vaststelling dat de SOC/Syrische Nationale Coalitie inmiddels gezien moet worden als de officiële vertegenwoordiger van het Syrische volk. Zowel de Nederlandse regering als de EU hebben de opstandelingen slechts als legitieme vertegenwoordigers van het volk erkend.
Op basis van welke rechtsgrond heeft de regering besloten tot deze erkenning over te gaan? Behelst deze erkenning ook de erkenning van de Syrische Nationale Coalitie als regering, nu Nederland het regime van Assad illegitiem heeft verklaard?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u in het algemeen overleg over Syrië d.d. 23 mei jl. gesteld dat wapenleveranties aan de Syrische rebellen legaal zouden zijn, omdat veel landen de rebellen erkend hebben als officiële vertegenwoordiger van het Syrische volk? Kunt u dit standpunt uitgebreid toelichten en onderbouwen op basis van het volkenrecht, ook in het licht van de in vraag 2 aangehaalde passage?
Ik verwijs hierbij naar de brief aan uw Kamer van 4 juni jl. met kenmerk BPZ-2013/130 over de volkenrechtelijke aspecten van het sanctieregime tegen Syrië.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van Oostenrijk over opheffing van het wapenembargo tegen Syrië?3
De visie van Oostenrijk is de regering bekend. Als gesteld in de bovenvermelde brief aan uw Kamer van 4 juni jl. geldt het verbod op inmenging in de interne aangelegenheden van een staat als volkenrechtelijk uitgangspunt. Dit non-interventiebeginsel is een essentiële tot het internationaal gewoonterecht behorende volkenrechtelijke norm. Het steunen van gewapende oppositie met materieel en het verzorgen van training vallen onder dit verbod.
Vanwege de redenen aangegeven in bovengenoemde brief heeft het kabinet er begrip voor dat het non-interventiebeginsel onder druk komt te staan. Het gebrek aan legitimiteit van het regime van Assad, en de brede erkenning van de SOC/Syrische Nationale Coalitie als legitieme vertegenwoordigers van het Syrische volk brengen het kabinet tot het oordeel dat het leveren van militair materieel aan de SOC in uitzonderlijke gevallen, en onder specifieke voorwaarden, niet in strijd zou behoeven te zijn met het internationaal recht. Een dergelijke afweging zal van geval tot geval moeten worden gemaakt in het licht van de specifieke omstandigheden. Er zij overigens onderstreept dat de Nederlandse overheid op dit moment geen wapenleveranties aan de Syrische oppositie overweegt.
De mening van Oostenrijk dat het leveren van wapens aan de Syrische rebellen in strijd is met Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944 kan ik niet in zijn algemeenheid onderschrijven of verwerpen. Artikel 1 van het Gemeenschappelijk Standpunt bepaalt dat een lidstaat per geval toetst of de aanvragen inzake uitvoervergunningen voldoen aan de criteria van artikel 2. Het is aan de lidstaten om dit te beoordelen. In de Kamerbrief (kenmerk BPZ-2013/130) heeft het kabinet aangegeven dat Nederland onder de huidige omstandigheden zeer waarschijnlijk niet tot een positief besluit zal komen als een aanvraag getoetst moet worden. Het kabinet heeft hierbij in het bijzonder gewezen op criterium 2 (mensenrechten) en criterium 3 (situatie van gewapend conflict). Ten aanzien van criterium 7 (eindbestemming) zijn er naar het oordeel van het kabinet geen absolute garanties te geven over eindgebruik van wapens die aan de Syrische oppositie zouden geleverd worden.
Deelt u de opvatting van Oostenrijk dat wapenleveranties aan de Syrische rebellen illegaal zijn op basis van – een inbreuk op het gewoonterechtelijke beginsel van niet inmenging in binnenlandse aangelegenheden en het geweldsverbod van artikel 4 lid 2 van het VN Handvest?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de Nicaragua-zaak dat het leveren van wapens aan rebellen illegaal is, ook van toepassing op Syrië? Zo nee, waarom wijkt Syrië volgens u af van het verbod op inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een staat door wapens aan de oppositie te leveren?
Het oordeel van het Internationaal Gerechtshof in de Nicaragua zaak herbevestigde de belangrijke volkenrechtelijke norm van non-interventie. De betekenis van deze specifieke zaak in het geval een Staat zou overwegen wapens te leveren aan de Syrische opstandelingen – hetgeen de Nederlandse regering op dit moment niet doet – dient door de betrokken Staat in elk individueel geval te worden overwogen.
Deelt u de mening van Oostenrijk dat het leveren van wapens aan de Syrische rebellen in strijd is met het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU inzake wapenexport?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van Oostenrijk dat het leveren van wapens aan de Syrische rebellen in strijd is met VN Veiligheidsraadresolutie 2083, waarin een wapenembargo ingesteld werd tegen individuen en entiteiten die geassocieerd zijn met Al-Qaida, aangezien er geen duidelijk onderscheid is tussen sommige eenheden van het Vrije Syrische Leger en de aan Al-Qaida gelieerde organisatie Al-Nusrah, eveneens een terroristische organisatie?
Het kabinet is van mening dat eventuele leveranties conform de afspraken die de Raad op 27 mei jl. heeft gemaakt VN-Veiligheidsraadresolutie 2083 niet schenden. Ook Oostenrijk heeft zich deze afspraken gecommitteerd. Deze afspraken dienen om te voorkomen dat wapens in verkeerde handen terecht komen. Lidstaten die militaire uitrusting leveren, moeten beschikken over adequate waarborgen om misbruik tegen te gaan, met name in de vorm van informatie over het eindgebruik en de eindbestemming van te leveren goederen. De Syrische Coalitie heeft in haar verklaring van 20 april jl. elke vorm van terrorisme afgewezen.
Bent u zich ervan bewust dat effectieve controle over wat er in Syrië gebeurt met aan rebellen geleverde wapens nauwelijks mogelijk is en dat zowel de terroristische beweging Al-Nusrah, maar ook onderdelen van het Vrije Syrische leger, zich schuldig maken aan gruwelijkheden en oorlogsmisdaden?
Onder de huidige omstandigheden zijn er naar het oordeel van het kabinet geen absolute garanties te geven over eindgebruik van wapens die aan de Syrische oppositie zouden geleverd worden.
Hoe reëel acht u het risico dat aan de Syrische rebellen te leveren wapens op de verkeerde manier ingezet worden, zoals tegen de christelijke minderheid, die nu al ernstig bedreigd wordt door soennitische extremisten?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat een deel van eerder door het Westen aan de rebellen in Libië geleverde wapens doorgegeven of verhandeld zijn aan terroristische groeperingen en later opgedoken zijn in conflicthaarden zoals in Mali?
Wapens uit Libië worden verhandeld in de regio. Dit betreft met name wapens uit de omvangrijke depots van Qaddafi. Het kan echter niet worden uitgesloten dat ook een deel van destijds aan de rebellen geleverde wapens zijn verhandeld in de regio. De internationale gemeenschap werkt samen met de Libische autoriteiten om verdere proliferatie tegen te gaan. Nederland draagt bijvoorbeeld bij aan ontwapening (m.n. mijnen en MANPADS) en de op handen zijnde EU-grensbewakingsmissie EUBAM Libië is er mede op gericht om verspreiding van wapens te helpen bestrijden.
Rechtvaardigt het beginsel van «Responsibility to Protect» het leveren van wapens aan rebellen in Syrië en daarmee het kiezen van partij in de burgeroorlog?
Het beginsel «Responsibility to Protect» kan geen zelfstandige rechtsbasis verschaffen voor de genoemde wapenleveranties, indien die onder het internationaal recht onrechtmatig zouden zijn.
Bent u, net als Oostenrijk, bereid publiekelijk een met duidelijke argumenten omkleed standpunt in te nemen over de legaliteit van wapenleveranties aan Syrische rebellen?
Ik verwijs hierbij naar de brief aan uw Kamer van 4 juni jl. over de volkenrechtelijke aspecten van het sanctieregime tegen Syrië.
Bent u alsnog bereid de Adviesraad Internationale Vraagstukken of de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) om advies te vragen over de legaliteit van wapenleveranties aan Syrische rebellen, respectievelijk over mogelijk toekomstig optreden van de EU of «coalitions of the willing» ten aanzien van Syrië, zoals het instellen van een no-fly zone? Zo nee, waarom niet?
Nee, de regering acht dit niet noodzakelijk.
Bent u bereid het juridische standpunt over de legaliteit van wapenleveranties aan de Syrische rebellen van uw eigen Directie Juridische Zaken openbaar te maken?
Het juridische standpunt van de Directie Juridische Zaken is meegenomen in de brief aan uw Kamer van 4 juni jl. over volkenrechtelijke aspecten van het sanctieregime tegen Syrië.
Heeft u advies gevraagd aan of gekregen van de volkenrechtelijk adviseur over de legaliteit van wapenleveranties aan de Syrische rebellen? Zo ja, bent u bereid dit advies openbaar te maken?
Nee. Zie antwoord op vraag 15.
Kunt u het advies van de juridische dienst van de Europese Raad over de legaliteit van wapenleveranties aan de Syrische rebellen openbaar maken?
De Juridische Dienst van de Raad heeft geen schriftelijk advies aan de Raad gestuurd. Deze dienst neemt deel aan de vergaderingen in Raadsverband en heeft daar mondeling zijn zienswijze uiteen gezet. Deze zienswijze is meegenomen in de brief aan uw Kamer van 4 juni jl.
Bent u bereid deze vragen vóór 9 juni a.s. te beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als bij een zorgvuldige beantwoording mogelijk was beantwoord.
Het terugsturen van negen gevluchte Noord-Koreanen naar hun eigen land |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van de grote zorg van mensenrechtengroepen over het lot van negen jonge Noord-Koreaanse burgers (15 tot 23 jaar), die na hun vlucht naar Laos zijn teruggestuurd – via China – naar hun eigen land?1 Hoe beoordeelt u dit bericht en de geuite zorg? Welke bijzondere risico’s lopen deze vluchtelingen?
Ja. Het kabinet is bezorgd over het lot van de Noord-Koreanen die vanuit Laos, via China, teruggestuurd zijn naar Noord-Korea. Onduidelijk is welke straf de Noord-Koreanen boven het hoofd hangt.
In hoeverre is het nog steeds de gewoonte van China om gevluchte Noord-Koreanen terug te sturen naar hun eigen land? Hebben de internationale contacten met China op dit punt iets opgeleverd in de afgelopen periode? Welke inspanningen heeft de internationale gemeenschap nog op stapel staan?
UNHCR heeft geen toegang tot Noord-Korea en Noord-Koreanen in het grensgebied met China en kan zodoende niet verifiëren of China doorgaans gevluchte Noord-Koreanen terugstuurt naar Noord-Korea. China beschouwt Noord-Koreanen niet als vluchtelingen in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen uit 1951 (Vluchtelingenverdrag) en het bijbehorende Protocol uit 1967, maar als illegale, economische migranten. China heeft wel in juni 2012 de «Exit and Entry Law» geamendeerd waarin een verwijzing is opgenomen naar China’s verplichtingen neergelegd in het Vluchtelingenverdrag en naar het recht op asiel. De aangepaste wet zal op 1 juli 2013 ingaan.
Naar aanleiding van het terugsturen van de negen Noord-Koreanen hebben UNHCR en OHCHR verklaringen uitgebracht waarin zorgen worden geuit over het feit dat Laos en China non-refoulement verplichtingen niet zijn nagekomen. China en Laos zijn om opheldering gevraagd.
Zowel Nederland als de EU heeft China eerder aangesproken op het principe van non-refoulement en toegang van UNHCR bepleit. De EU heeft haar zorgen hierover tijdens de laatste EU-China mensenrechtendialoog van 29 mei 2012 overgebracht. Nederland en de EU blijven aandacht vragen voor de situatie van Noord-Koreaanse vluchtelingen, zoals bij de EU-China mensenrechtendialogen en tijdens bezoeken van de mensenrechtenambassadeur aan China.
In hoeverre kent ook Laos de praktijk om gevluchte Noord-Koreanen terug te sturen? Doet zich dit vaak voor? Voert de internationale gemeenschap overleg met Laos over deze handelwijze?
Voor zover bekend is dit de eerste keer dat Noord-Koreanen door Laos zijn teruggestuurd. Nederland en de EU zullen Laos aanspreken op het principe van non-refoulement door het uitvoeren van een demarche op EU niveau en tijdens de EU-Laos mensenrechtendialoog. UNHCR is met Laos in contact om te voorkomen dat dit zich in de toekomst vaker voor zal doen.
Welke mogelijkheden ziet u – mede gelet op de bestendige praktijk van China – om het overleg hierover met China en zo mogelijk Laos te intensiveren?
Zie antwoorden op vraag 2 en 3.
Welke mogelijkheden zijn er om Noord-Korea te bewegen om duidelijkheid te geven over de negen vluchtelingen en hen te behoeden voor vergelding? Bent u bereid om zich hiervoor – samen met onder meer de betrokken mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch – sterk te maken?
Naar aanleiding van het terugsturen van de negen Noord-Koreanen heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton een verklaring uitgebracht waarin zorgen worden overgebracht en staten worden opgeroepen non-refoulement verplichtingen na te komen. Noord-Korea wordt opgeroepen om verplichtingen op het terrein van mensenrechten na te komen en te voorkomen dat de negen Noord-Koreanen worden onderworpen aan marteling of de doodstraf. De UNHCR en OHCHR hebben in hun verklaringen Noord-Korea opgeroepen toegang te verlenen tot de groep Noord-Koreanen door onafhankelijke actoren. De Nederlandse zorgen worden in de (beperkte) contacten tussen Nederland en Noord-Korea gemeld, zoals tijdens bezoeken van de Nederlandse ambassadeur te Seoul aan Noord-Korea.
Een miljoenenstrop voor werkgevers door gebruik van onjuiste UWV-gegevens voor de nieuwe ziektewet |
|
Enneüs Heerma (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat ruim een derde van de gegevens, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) gebruikt om de premies voor de nieuwe Ziektewet vast te stellen, onjuist is?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichtgeving omtrent een persbericht van risicoadviseur en verzekeringsmakelaar Aon.
Herkent u dit percentage?
Nee, het percentage dat wordt genoemd herken ik niet. UWV heeft aangegeven dat de foutmarge niet in de buurt zal komen van wat Aon stelt.
Is het juist dat werkgevers op enorme kosten kunnen worden gejaagd als ze de gegevens, die het UWV gebruikt om de premies voor de nieuwe Ziektewet vast te stellen, niet goed controleren?
Het is voor werkgevers van belang de gegevens die gebruikt worden ten behoeve van de premiestelling goed te controleren. Indien een uitkering ten onrechte aan hen toegerekend zou worden en de werkgever attendeert het UWV hier niet op, zou dit kunnen leiden tot onnodige kosten voor de werkgever.
Zijn de berichten juist dat de kosten voor onterecht betaalde premielasten kunnen oplopen tot wel vijf ton per werknemer?
Indien een werknemer in de WGA komt, worden de WGA lasten voor deze werknemer gedurende maximaal 10 jaar meegerekend in het bepalen van de gedifferentieerde WGA-premie. Er zijn casussen denkbaar waarin de totale premielasten cumulatief over deze gehele periode op zou kunnen lopen tot een dergelijk bedrag, bijvoorbeeld de genoemde casus met een hoog loon – gelijk aan het maximale loon dat verzekerd kan worden- en een langdurige arbeidsongeschiktheid. De Belastingdienst geeft overigens ieder jaar een gespecificeerde beschikking af voor de premie van het komend jaar. De werkgever heeft ieder jaar opnieuw de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de premiebeschikking, wanneer een uitkering ten onrechte aan de werkgever zou worden toegerekend. Alleen wanneer de werkgever jaar op jaar geen gebruik maakt van de mogelijkheid tot bezwaar, zou het voorbeeld dat Aon schetst zich voor kunnen doen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat werkgevers bij de vaststelling van de premies voor de nieuwe Ziektewet geconfronteerd gaan worden met onterechte kosten door onjuiste gegevens van het UWV?
De gegevens die UWV thans verstrekt aan werkgevers, worden verstrekt in verband met de wetswijzigingen die vanaf 2014 worden geïntroduceerd ten aanzien van de financiering van de ziektewetuitkeringen en WGA-uitkeringen bij flexwerkers. Vanaf 2014 worden middelgrote en grote werkgevers verantwoordelijk voor de ziekte- en WGA-lasten van flexwerkers. Dit is onderdeel van het pakket aan maatregelen om het ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid onder flexwerkers terug te brengen. De Tweede Kamer heeft dit wetsvoorstel op 5 juli 2012 aangenomen. Werkgevers worden, net als bij vaste krachten, gestimuleerd om flexwerkers aan het werk te houden. De premie van de individuele middelgrote en grote werkgever wordt vanaf 2014 mede gebaseerd op de Ziektewet- en WGA-uitkeringen van zijn flexwerkers vanaf 1 januari 2012.
Het UWV stuurt werkgevers daarom nu informatie over de ziekte- en arbeidsongeschiktheid van hun werknemers. Het is belangrijk dat UWV dit doet en UWV doet dit met de grootste zorgvuldigheid. Tegelijk is er sprake van een complexe taak in verband met bijvoorbeeld overgangen van ondernemingen, fusies en de start van nieuwe ondernemingen. UWV heeft daarom veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de gegevens.
Het is evenwel nooit uitgesloten dat de gegevens van UWV niet geheel aansluiten bij de feitelijke situatie bij de werkgever. De toezending van de gegevens dient er daarom mede voor om tijdig te zorgen dat de gegevens van UWV en van de werkgevers op elkaar aansluiten en de premieberekening correct verloopt.
Wel blijft het van belang dat werkgevers de gegevens goed controleren en zo nodig contact opnemen met het UWV.
Bent u bekend met het bericht «Iran actief in Suriname»?1
Ja.
Bent u bekend met de inhoud van het onderzoek van de Argentijnse officier van justitie Alberto Nisman naar de aanslagen op het Joodse AMIA-centrum in 1994 in Buenos Aires?
Het kabinet is bekend met een openbare samenvatting van het rapport. Het volledige onderzoek en het rapport zijn niet openbaar. De inhoud daarvan is mij onbekend.
Welke signalen zijn er bij uw ministerie dat Iran het postennetwerk gebruikt voor inlichtingendiensten en terreuraanslagen in Suriname?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen signalen gekregen dat Iran het postennetwerk gebruikt voor inlichtingendiensten en terreuraanslagen in Suriname.
Welke signalen zijn er bij uw ministerie over dergelijke activiteiten van Iran in de EU en in Nederland?
In de internationale media staan vaker onbevestigde berichten over vermeende terreur- en inlichtingenactiviteiten van Iran in het buitenland. De regering is voortdurend waakzaam en de relevante diensten in binnen- en buitenland zijn dagelijks bezig met het opsporen van ongewenste inmenging van buitenlandse inlichtingendiensten en voorbereidingen op terreurdaden. Het kabinet in het openbaar geen mededelingen doen over de uitkomst van hun onderzoek.
Bent u bekend met de stappen van Canada om de ambassade van Iran te sluiten? Is bij u bekend wat de reden van Canada is om tot deze stap over te gaan?
Canada heeft besloten om haar ambassade in Teheran te sluiten en Iraanse diplomaten in Canada personae non gratae te verklaren. Het Canadese ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in een verklaring op 7 september jl. aangegeven het Iraanse regime als grootste bedreiging voor de wereldvrede en -veiligheid op dit moment te beschouwen. Kort daarop is de Iraanse ambassade in Ottawa gesloten.
Het vergassen van ganzen in de wijde omgeving van Schiphol in 2013 |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat u het bedrijf Duke Faunabeheer vrijstelling heeft verleend van het verbod op het gebruik van CO2 voor het vergassen van ganzen rondom Schiphol?1
Ja. Op 16 mei 2013 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu deze vrijstelling verleend.
Heeft u privaatrechtelijke pachtovereenkomsten met ondernemers rond Schiphol opengebroken om pachtvoorwaarden te stellen, die het lokken van ganzen tegengaan? Zo ja, om hoeveel hectare gaat het? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn brief van 21 januari 2013 met antwoorden op vragen van het lid Van Gerven over de teelt van gansaanlokkende gewassen rond Schiphol (Kamervragen 2012–2013, nr. 894). Daarin is door mij geantwoord: «Bij verpachting worden geen voorwaarden gesteld met betrekking tot teelten die aantrekkelijk kunnen zijn voor ganzen.
Nu er door boeren sinds juli 2012 een overeenkomst kan worden afgesloten om – tegen vergoeding – graanresten versneld onder te werken, wordt vanaf 1 januari 2013 door het Bureau Beheer Landbouwgronden als verplichting in het pachtcontract opgenomen dat gebruik moet worden gemaakt van deze regeling». In aanvulling hierop kan ik u nog mededelen dat het Bureau Beheer Landbouwgronden voor zijn gronden rond Schiphol alleen pachtcontracten op jaarbasis (1 januari t/m 31 december) afsluit. Op deze percelen vindt een normale agrarische bedrijfsvoering plaats.
Bent u juridische problemen tegengekomen om de privaatrechtelijke pachtovereenkomsten met ondernemers aan te passen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat andere overheden, bedrijven en instellingen in overheidshanden zich moeten inzetten om pachtovereenkomsten aan te passen om de vliegveiligheid te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Iedere overheid (rijk, provincie, gemeente, waterschap) heeft zijn eigen verantwoordelijkheid om bij het verpachten van haar gronden rekening te houden met de vliegveiligheid. Het rijk heeft hieraan een bijdrage geleverd met het sluiten van een overeenkomst met agrarische ondernemers rond Schiphol voor het versneld onderwerken van de graanresten na de oogst en met het afsluiten van de Green Deal Vogelwerende Teelt Olifantsgras die boeren de mogelijkheid biedt om met de teelt van dit gewas een nieuwe inkomstenbron aan te boren. Bij het verpachten van gronden wordt bevorderd dat pachters voor hun hele bedrijf deelnemen aan de genoemde overeenkomst.
Gaat u het Luchthaveninrichtingsbesluit aanpassen, zodat direct langs de banen van Schiphol geen ganzen meer gelokt kunnen worden, hetgeen een aanbeveling is van Arcadis?2 Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De aanbeveling van Arcadis heeft betrekking op het voorkomen van nieuwe waterpartijen die aantrekkelijk zijn voor broedende ganzen in de directe omgeving van Schiphol; Arcadis stelt voor de ontwikkeling van deze nieuwe waterpartijen te koppelen aan een verplichte vogeltoets.
In overleg met de overige betrokken overheden, belangenorganisaties en sectorvertegenwoordigers, vertegenwoordigd in de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen (NRV), is besloten om voorafgaand aan een eventuele aanpassing van het Luchthavenindelingbesluit het instrument vogeltoets nader uit te werken en te effectueren. Als onderdeel van deze uitwerking wordt met de verbeterde vogeltoets gedurende een periode van 1 jaar op vrijwillige basis ervaring opgedaan voor nieuwe waterpartijen in de omgeving van Schiphol.
Deze ervaringen worden meegenomen in de besluitvorming over de definitieve juridische verankering van de vogeltoets. Het voornemen is om in 2014 een besluit te nemen.
Bent u van plan de subsidie voor het onderploegen van graan direct na de oogst, waardoor het aantal baankruisingen met 90% afnam, stop te zetten?3 Zo ja, waarom? Zo nee, bent u van plan deze regeling uit te breiden naar andere teelten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De vergoeding voor het versneld onderwerken van de voor ganzen aantrekkelijke graanresten loopt door tot en met het oogstseizoen van 2017. Deelnemende agrarische ondernemers zijn verplicht alle percelen binnen het werkingsgebied van de regeling waarop graan wordt geteeld, versneld onder te werken.
Van de andere teelten kunnen met name bietenresten en in mindere mate aardappelresten in het najaar en de winterperiode aantrekkelijk voedsel vormen voor ganzen. Indien het weer na de oogstperiode en de bodemgesteldheid versneld onderwerken mogelijk maakt, vindt dat ook veelal plaatst. Immers, de agrariërs proberen ook de aantallen ganzen op hun percelen te beperken. Indien weer en bodemgesteldheid het onderploegen niet mogelijk maken, voegt een vergoeding daar niets aan toe. Om die reden zal de regeling niet worden uitgebreid naar andere teelten.
Steunt u het besluit van de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland om geen inzage te geven in de opdrachtverlening voor het opstellen van het Ganzenbeheerplan Schiphol? Zo ja, hoe rijmt u dat met de waarde van een transparante overheid?
De afweging om geen inzage te geven in de opdrachtverlening voor het opstellen van het ganzenbeheerplan Schiphol is gemaakt door de Stichting en de provincie. Daar wil ik niet in treden. De output is overigens wel openbaar, bijvoorbeeld het ganzenbeheerplan en de ontheffingsaanvraag.
Heeft u het minderheidstandpunt in de Raad voor Dieraangelegenheden over het advies Richtsnoer Ganzendoden, dat de adviesvraag naar alleen dodingsmethoden en niet naar alternatieven voor doden een zinvol advies niet toestaat, genegeerd? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Bij brief van 8 mei 2013 (Tweede Kamer 2012–2013, 28 286, nr. 627) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het advies van de Raad en aangegeven hoe het Kabinet hiermee omgaat.
Kunt u op korte termijn een totaaloverzicht geven van alle kosten die samenhangen met het vergassen van ganzen en welke instelling welke kosten voor haar rekening heeft genomen?
Het vangen van de ganzen en het toepassen van het CO2 gas komt op ongeveer 5 euro per gans. Dit is overeenkomstig de prijs van afschot. Gezien de bewezen effectieve en minst stressvolle manier van doden, de aantallen te doden ganzen en het niet verstoren van andere dieren is ertoe besloten om deze methode toe te passen. Het traject om CO2 op de lijst van toegestane middelen in Brussel te krijgen voor toepassing als avicide kost ongeveer € 250.000. Een deel van de kosten zijn voorschotten voor het in behandeling nemen van de aanvraag en worden later deels teruggestort. Deze kosten komen voor rekening van het rijk (begroting ministerie van Infrastructuur en Milieu).
Wat heeft u gedaan om ganzen van Schiphol weg te lokken en daarmee de vliegveiligheid te verbeteren?
Naast het vangen en doden van ganzen in een straal van 20 km rond de luchthaven Schiphol, als onderdeel van het 4 sporen-beleid dat in het kader van de luchtvaartveiligheid wordt gevoerd, zijn de volgende maatregelen uitgevoerd:
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek meent u dat het vergassen van 5054 ganzen in 2012 enig aantoonbaar effect heeft gehad op de vliegveiligheid?
Als wetenschappelijke basis voor het vangen en doden met CO2 wordt genomen het rapport «Pilot onderzoek Grauwe ganzen op Texel» (Alterra, 2010) waarmee de effectiviteit van het middel is aangetoond, de noodzaak tot populatiereductie nog steeds aanwezig wordt geacht en het gebruik van CO2 het meest diervriendelijke dodingsmiddel is. Dit laatste is recent onderschreven door de Raad voor Dierenaangelegenheden.
Hoewel na één jaar nog geen definitieve conclusies kunnen worden getrokken, is in de voor ganzenaanvaringen risicovolle periode (augustus – september) het aantal baankruisingen, waargenomen door Schiphol in 2012 aanzienlijk gedaald ten opzichte van de jaren 2010 en 2011. Ik verwacht dat dit jaar het effect van de vangacties en de andere maatregelen nog beter in beeld wordt gebracht, omdat er dan 2 jaren met monitoringsgegevens beschikbaar zijn.
Het artikel ‘Den Bosch wil snel duidelijkheid verkiezingen’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Den Bosch wil snel duidelijkheid verkiezingen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Den Bosch, dat de herindeling Maasdonk «een vrijwillige en eenvoudige herindeling is die breed gedragen wordt»?
In deze fase van de herindelingsprocedure kan ik daar geen antwoord op geven, aangezien ik het herindelingsadvies en provinciale zienswijze nog niet heb ontvangen.
Is het juist, dat er in Den Bosch als gevolg van de herindeling Maasdonk niet in maart 2014 gemeenteraadsverkiezingen worden gehouden, maar herindelingsverkiezingen in november 2014?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke gemeenten bevinden zich nog meer in een Arhi-procedure die kan leiden tot herindeling met ingang van 1 januari 2015?
Behalve ’s-Hertogenbosch, Oss en Maasdonk betreft het de gemeenten Millingen aan den Rijn, Ubbergen, Groesbeek, Bernisse, Spijkenisse, Alkmaar, Graft-de Rijp en Schermer. Ook de gemeenten in de Krimpenerwaard, te weten Bergambacht, Ouderkerk, Nederlek, Schoonhoven, Vlist en Krimpen aan den IJssel, bevinden zich in een Arhi-procedure. Ik ben voornemens op korte termijn een besluit te nemen over de bestuurlijke inrichting in de Krimpenerwaard.
Bent u bereid op korte termijn een wetsvoorstel in te dienen, dat verlenging van de zittingsduur van gemeenteraden regelt in gemeenten waarvoor met ingang van 1 januari 2015 een wijziging van de gemeentelijke indeling wordt beoogd?
Een dergelijk wetsvoorstel ligt ter advisering bij de Raad van State. Beoogd wordt om het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer. Deze «uitstelwet», vergelijkbaar aan de wet uit 2009 (Stb. 2009, 476), zal van toepassing zijn op de gemeenten waarvoor uiterlijk op 31 december 2013 bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel wordt ingediend.
Duidelijkheid omtrent de duur van de hypotheekrenteaftrek met betrekking tot trouwen |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de artikelen «Jos» Belastingdienstonderzoek»1 en «Koets wacht nog op antwoord»2, waarin verschillende interpretaties van de duur van de hypotheekrenteaftrek bij trouwen worden blootgelegd?
Ja.
Kan worden aangegeven waardoor de verschillende uitleg van de duur van de hypotheekrenteaftrek bij trouwen is ontstaan?
Uit de antwoorden op de Kamervragen van 10 maart 2010 kan worden afgeleid dat partners in specifieke gevallen, door met elkaar in gemeenschap van goederen te trouwen, een lening zo zouden kunnen construeren dat er 60 jaar renteaftrek op (een deel van) die lening mogelijk is. Deze zienswijze is ook zo door de Belastingdienst uitgedragen.
Bij de behandeling van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning is er evenwel vanuit gegaan dat een opeenstapeling van 30-jaarstermijnen op dezelfde lening niet meer mogelijk zou zijn onder het nieuwe recht. De 30-jaarstermijn is in het nieuwe regime geïncorporeerd in de aflossingseis. Bij het aangaan van een huwelijk in gemeenschap van goederen, lopen de 30-jaarstermijn en de aflossingseis van een eigenwoningschuld van de ene echtgenoot, die door het huwelijk een eigenwoningschuld van beide echtgenoten wordt, gewoon door. Er gaat dus geen nieuwe aflossingseis of 30-jaarstermijn gelden door het huwelijk. In het sinds 1 januari 2013 geldende regime is derhalve per lening nooit meer dan 30 jaar aftrek mogelijk.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij dat wetsvoorstel is ook een voorbeeld gegeven van de gevolgen van een huwelijk onder de tot 1 januari 2013 geldende eigenwoningregeling (hierna: het oude recht).4 In dat voorbeeld staat dat de huwende partner ook onder het oude recht geen nieuwe 30-jaarstermijn krijgt. Dat is niet in overeenstemming met de in 2010 gegeven antwoorden op de Kamervragen.
De recente parlementaire stukken geven dus blijk van een andere wetsuitleg dan de antwoorden op de Kamervragen uit 2010. Uiteraard mag dit geen nadelige gevolgen hebben voor degenen die hun verwachtingen hebben gebaseerd op die antwoorden. Het standpunt in die antwoorden wordt mede daarom voor het oude recht gehandhaafd. Overigens wordt de mogelijkheid om gebruik te maken van de dubbele 30-jaarstermijn in elk geval beperkt door het vervallen van het overgangsrecht op 1 januari 2044.
Klopt het antwoord dat u op 10 maart 2010 gaf op vragen van het lid Bashir (SP)3, namelijk dat voor beide partners de termijn start bij aankoop van de woning en het aangaan van de eigenwoningschuld en 30 jaar later eindigt? Indien neen, sinds wanneer is dit antwoord niet meer correct?
Zie antwoord vraag 2.
Welke uitleg van de duur van de hypotheekrenteaftrek bij trouwen wordt door de Belastingdienst gehanteerd?
De Belastingdienst voert de wet uit in overeenstemming met de door mij gegeven uitleg.
Hoe verklaart u dat de Belastingdienst, wanneer deze wordt gevraagd naar duidelijkheid omtrent de hoogte en de maximale duur van de hypotheekrenteaftrek, na twee maanden nog geen uitsluitsel heeft kunnen geven?
Een grote hervorming, zoals de invoering van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning, levert, zo leert de ervaring, vaak een aanzienlijke hoeveelheid vragen van belastingplichtigen op. Hoewel de Belastingdienst zijn uiterste best doet om die vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, kan het zijn dat onder dergelijke omstandigheden een antwoord wat langer dan gebruikelijk op zich laat wachten. Daarnaast heeft de recente wetsgeschiedenis, zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 2 en 3, verwarring gewekt over de 30-jaarstermijn, zodat de Belastingdienst op vragen hierover geen kant-en-klaar antwoord kon geven, maar in overleg moest treden met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Na overleg met deze beide ministeries is het antwoord op deze vraag duidelijk geworden. Aan de auteur van de in vraag 1 bedoelde artikelen is medegedeeld dat dit overleg gaande was en dat hij zo snel als mogelijk antwoord zou krijgen op de door hem gestelde vraag. Dit is inmiddels ook gebeurd. Deze kwestie zal ook in een beleidsbesluit worden opgenomen.
Bent u van mening dat voor huizenbezitters duidelijkheid is geboden over de maximale duur van de hypotheekrenteaftrek en de hoogte van het hypotheekbedrag? Zo ja, welke concrete actie gaat u ondernemen om meer duidelijkheid te verschaffen aan huizenbezitters?
Het is belangrijk dat (potentiële) huizenbezitters duidelijkheid hebben over hun fiscale positie. Naast algemene informatie worden via beleidsbesluiten verduidelijkingen en goedkeuringen gegeven inzake de eigenwoningregeling.
Waar het gaat om de individuele positie speelt ook de eigen verantwoordelijkheid van de belastingplichtige een rol. De bewijslast voor een aftrekpost ligt bij hem. Hij zal desgevraagd aannemelijk moeten kunnen maken of hij recht op aftrek heeft. Voor de renteaftrek is ook van belang hoeveel jaren reeds aftrek is genoten. Een belastingplichtige zal daarom de gegevens over eigenwoningleningen die nodig zijn om een juiste aangifte te doen, zelf zorgvuldig bij moeten houden.
De Belastingdienst spant zich overigens in om zoveel mogelijk gegevens op andere wijze dan via de belastingplichtige te bemachtigen en deze waar mogelijk vooraf in te vullen. Het jaarlijks verstrekken van een overzicht van de duur en het bedrag van de hypotheekrenteaftrek zou zeker bijdragen tot duidelijkheid, maar is op dit moment en ook in de eerstvolgende jaren niet mogelijk.
Wat is uw opvatting over de in het artikel genoemde suggestie, dat iedere huizenbezitter jaarlijks een overzicht zou moeten ontvangen van de duur en het bedrag van de hypotheekrenteaftrek? Draagt het jaarlijks verstrekken van een dergelijk overzicht volgens u bij aan duidelijkheid over de maximale duur en het bedrag van de aftrek? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kan worden verklaard waarom medewerkers van de Belastingdienst verschillende antwoorden geven op de vraag of huizenbezitters recht op hypotheekrenteaftrek hebben, indien deze huizenbezitters tijdelijk in een huurhuis hebben gewoond?
De in de vraag besloten liggende veronderstelling volgt niet uit de beide in vraag 1 genoemde artikelen. Zonder de feiten of de achtergrond van deze vraag te kennen kan ik hierover dan ook geen oordeel geven.
De ontwikkeling van winkelruimte |
|
Albert de Vries (PvdA), Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport Retaillocaties in 2020 van ABN-AMRO, waarin wordt gesteld dat de gemiddelde leegstand van winkelruimte in Nederland fors toeneemt en herkent u het toekomstperspectief dat in het rapport wordt geschetst?1
Ja, ik ken het rapport en herken het toekomstperspectief dat wordt geschetst. Het rapport voorspelt een groei van de totale leegstand van winkels van 7% nu naar 14% in 2020. Het Hoofdbedrijfschap detailhandel gaat zelfs uit van een leegstand van 10 procent (cijfers mei 2013). Naast conjuncturele tegenwind ondergaat de sector ook structurele veranderingen, zoals de toename van verkoop via internet en de groei van grote ketens ten koste van speciaalzaken. In 2012 was sprake van een omzetgroei van 9% (11% non food) in online aankopen. Ook demografische veranderingen en veranderende voorkeuren van de consument spelen een rol. Dit heeft als gevolg dat de behoefte aan winkeloppervlakte zal afnemen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Detailhandel Nederland dat de plannen die veel gemeenten hebben voor uitbreiding en zelfs volledige nieuwbouw van winkelcentra in het licht van de toenemende structurele winkelleegstand onwenselijk zijn?2
Het rapport laat zien dat er grote verschillen bestaan tussen de A, B en C locaties en de verschillende regio’s. Daarnaast zijn er grote verschillen binnen de sector; tussen food, non-food en speciaalzaken en supermarkten, maar ook tussen branches.
Om goed in te spelen op toekomstige ontwikkelingen en de behoeften van de consument, is lokaal en regionaal maatwerk nodig. Het rapport laat zien dat niet elk nieuwbouwplan ongewenst is, maar dat het van groot belang is dat plannen passen in de detailhandelstructuur van de gemeente en de omliggende regio. Voorbeelden uit de praktijk laten zien dat samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven daarbij nodig is.
Deelt u onze mening dat in plaats van ontwikkeling van nieuwe winkelruimte bij voorkeur bestaand winkelvastgoed dient te worden getransformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat ontwikkeling van nieuwe winkelruimte bij voorkeur binnen bestaand bebouwd gebied moet plaatsvinden. Dat kan door herbestemming of herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen. Dit heb ik zo ook opgenomen in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking.
Welke mogelijkheden hebt u om gemeenten er toe aan te zetten om geen nieuwe mogelijkheden te creëren om winkelruimte te ontwikkelen en kunt u aangeven bij welke mate van leegstand u bereid bent om in te grijpen?
Sinds oktober 2012 moeten alle overheden bij nieuwe ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken een motivatie opnemen volgens de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking. In de eerste trede van de ladder moet de betreffende overheid motiveren dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Als er geen sprake is van een regionale behoefte, kan er ook geen ruimte voor die ontwikkeling in het bestemmingsplan worden opgenomen.
In de ruimtelijke ordening leg ik de beslissingsbehoefte zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, zoals ik ook in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heb aangegeven. Ik ga er vanuit dat gemeenten en provincies in staat zijn om hun taken in het ruimtelijk domein goed uit te voeren. Ik ben dan ook niet bereid in te grijpen bij een vooraf bepaalde mate van leegstand in een gemeente.
Welke mogelijkheden hebt u om gemeenten te overtuigen om de ontwikkeling van nieuwe, aanvullende winkelruimte te beperken en in het uiterste geval tegen te houden? Hoe ziet u dat voor zich in gemeenten waar de ontwikkelmogelijkheden al in vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen?
Ik heb in het eerste deel van het antwoord op vraag 4 al aangegeven hoe ik de ontwikkeling van nieuwe winkelruimte in nieuwe plannen wil beperken.
Ik ga gemeenten niet beperken in de ontwikkelmogelijkheden die in vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen. Gemeenten hebben de mogelijkheid om bestemmingsplannen te herzien. Het is aan de gemeente of zij daarbij de nog niet gebruikte ontwikkelruimte wil herbestemmen.
Wat is uw visie op de wens van Detailhandel Nederland om de provincies regie te laten voeren op de ontwikkeling van winkelruimte om tot een betere regionale afstemming van het aanbod aan winkelruimte te komen? Welke instrumenten dienen de provincies hiervoor ter beschikking te krijgen?
De provincies hebben de regie in de ruimtelijke ordening. Zij kunnen via hun verordening een bijdrage leveren aan betere regionale afstemming van het aanbod van winkelruimte. Daarnaast verplicht de ladder voor duurzame verstedelijking decentrale overheden om hun behoefte aan extra planruimte voor detailhandel regionaal af te stemmen. Er zijn dus geen aanvullende instrumenten nodig.
Bent u het met de PvdA-fractie eens dat het van het grootste belang is dat de «Ladder voor duurzame verstedelijking» door gemeenten strikt wordt toegepast bij stedelijke ontwikkeling om te voorkomen dat er wordt ontwikkeld voor leegstand? Zo nee, waarom niet?
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Daarmee is het verplicht om bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen. Daarmee wordt voorkomen dat bestemmingsplanruimte wordt geboden voor ontwikkelingen waar regionaal geen vraag naar is.
Bent u van mening dat de «Ladder voor duurzame verstedelijking» door gemeenten voldoende toegepast wordt als toetsingsinstrument bij vaststelling van bestemmingsplannen en bent u van mening dat de provincies voldoende toezicht houden en daadwerkelijk handhaven op de toepassing door gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen onderzoek laten doen naar de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking door gemeenten en ook niet naar de wijze waarop de provincies het toezicht hierop hebben ingericht.
Het Rijk vertrouwt voor de toepassing van de ladder niet alleen op andere overheden, maar ook op de kwaliteit van lokale democratische processen. De ladder voor duurzame verstedelijking biedt een versterking van het decentrale proces van de beoordeling van ruimtelijke besluiten. Projectontwikkelaars en lokale bestuurders kunnen hun plannen alleen realiseren als deze worden goedgekeurd door de gemeenteraad of provinciale staten.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen te beantwoorden voor het AO Leegstand Woningen en Kantoren van 5 juni a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Duitsers boos om asielbeleid Italië’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Duitsers boos om asielbeleid Italië»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de Italiaanse regering duizenden Afrikaanse vluchtelingen verblijfsdocumenten verstrekt waarmee ze richting Noord-Europa reizen?
In het voorjaar van 2011 is in Italië bij decreet noodopvang geregeld voor de grote stroom vluchtelingen uit Noord-Afrika die op gang kwam als gevolg van de Arabische lente. Op 28 februari 2013 werd dit decreet beëindigd door de Italiaanse regering, omdat de noodtoestand inmiddels ten einde is. De 13.000 vreemdelingen die op dat moment nog in de opvangkampen zaten, hebben deze moeten verlaten. Voor grote groepen wordt echter een uitzondering gemaakt en deze kunnen langer in opvanglocaties verspreid over heel Italië blijven. Het gaat hier om kwetsbare groepen (alleenstaande minderjarige vreemdelingen, bejaarden, alleenstaande zwangere vrouwen etc.) en om personen die nog op de uitkomst van hun asielprocedure wachten of de uitspraak in hoger beroep afwachten.
Volgens het decreet kunnen zij die het opvangkamp vrijwillig verlaten kiezen uit twee mogelijkheden: geassisteerde terugkeer naar hun land van herkomst, dan wel omzetting van hun tijdelijke humanitaire verblijfsvergunning in een werk- of studeervergunning. In de praktijk blijkt de terugkeerassistentie te bestaan uit een terugkeervergoeding van € 500 samen met een tijdelijk reisdocument (Titolo di viaggio per stranieri) en een tijdelijke verblijfsvergunning op humanitaire gronden (Permesso di soggiorno). Deze tijdelijke verblijfsvergunning is geldig voor een jaar. Volgens het Italiaans ministerie van Binnenlandse Zaken hebben circa 5.750 personen geopteerd voor de assistentie bij terugkeer.
Voor visumplichtige vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel uit een van de Schengenlanden geldt het zogenaamde circulatierecht, wat betekent dat zij zich gedurende een periode van maximaal drie maanden visumvrij binnen het Schengengebied mogen bewegen. Deze categorie vreemdelingen heeft echter geen recht op vestiging buiten Italië, noch recht om buiten Italië te werken.
Vooral in Duitsland zijn personen aangehouden die afkomstig zijn uit de Italiaanse opvangkampen. Ook van Finland, België en Oostenrijk is bekend dat daar personen met bovenbeschreven achtergrond zijn aangehouden.
In hoeverre heeft deze ontwikkeling gevolgen voor Nederland? Komen deze vluchtelingen ook naar Nederland? Zo ja, zijn er aantallen bekend?
Het lijkt erop dat er weinig tot geen vreemdelingen uit de Italiaanse opvangkampen naar Nederland zijn gekomen. De Koninklijke Marechaussee (KMar) is gevraagd om in het kader van de MTV-controles extra aandacht te besteden aan vreemdelingen met dergelijke Italiaanse tijdelijke verblijfsdocumenten. De KMar heeft slechts enkele personen aangetroffen met dergelijke tijdelijke Italiaanse verblijfspapieren bij MTV-controles en het is ook niet zeker dat deze personen uit de gesloten opvangkampen afkomstig zijn.
Bij de IND hebben zich in de periode van maart tot en met mei 2013 ongeveer 70 asielzoekers gemeld van wie uit de Eurodac database bleek dat zij eerder in Italië asiel hebben aangevraagd. Dit aantal is niet significant hoger dan normaal. Het is bovendien niet bekend of deze asielzoekers behoren tot de vreemdelingen die in Italië een vluchtelingenkamp hebben moeten verlaten en die door de Italiaanse autoriteiten in het bezit zijn gesteld van een reisdocument of een tijdelijke verblijfsvergunning. Waar mogelijk is of wordt ten aanzien van deze asielzoekers bij Italië een claim tot terugname gelegd op grond van de Dublin verordening.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat deze vluchtelingen in het bezit worden gesteld van tijdelijke documenten waarmee ze in de meeste EU-landen kunnen verblijven? Zo ja, wat kunt u doen om dat te voorkomen?
De manier waarop de Italiaanse overheid omgaat met het verlenen van tijdelijke verblijfs- en reisdocumenten die houders in staat stellen binnen het Schengengebied te reizen is formeel niet strijdig met het Europese recht. Het is aan de afzonderlijke lidstaten om te beslissen wie zij toelaten tot hun land. Dit wordt ook niet bestreden door de Duitse regering. Naar mijn mening is de Italiaanse aanpak wel in strijd met een doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid. Andere lidstaten ondervinden problemen door het Italiaanse toelatingsbeleid. Dit is ook de reden dat Duitsland bezwaar maakt bij de Italiaanse regering. Ik merk daarbij wel op dat het verlenen van de tijdelijke verblijfsvergunning slechts in beperkte mate invloed heeft op de reisbewegingen van de betreffende personen en deze reis- en verblijfsdocumenten het in de praktijk makkelijker maken om hen te identificeren en terug te kunnen sturen naar Italië.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat Italië de (Europese) verplichting nakomt om deze vluchtelingen op te vangen in eigen land? Bent u van plan daarbij de samenwerking met Duitsland te zoeken?
Gezien het feit dat in Nederland weinig personen afkomstig uit de Italiaanse opvangkampen zijn aangehouden, ligt het vooralsnog niet voor de hand om zelfstandig actie richting Italië te ondernemen. Wel zal ik in Europees verband mijn collega’s steunen die wel grote gevolgen ondervinden van de Italiaanse handelwijze en nu bij de Italiaanse autoriteiten om opheldering vragen.
Hoe kunt u er voor zorgen dat deze vluchtelingen, eenmaal in Nederland, na drie maanden weer naar Italië terugkeren?
Indien een persoon die aan bovenstaande omschrijving voldoet wordt aangetroffen, bijvoorbeeld bij MTV-controles, kan door de KMar worden getoetst of deze persoon voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf in Nederland gedurende de eerste drie maanden na inreis conform artikel 12 van de Vreemdelingenwet. Onder andere moet de persoon in kwestie kunnen aantonen dat hij beschikt over middelen die toereikend zijn om te voorzien in zowel de kosten van het verblijf in Nederland, als in de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang gewaarborgd is. Indien de vreemdeling dit niet kan aantonen, wordt deze conform artikel 62 Vreemdelingenwet 2000 opgedragen zich onmiddellijk terug naar Italië te begeven. De vreemdeling wordt geregistreerd in de gebruikelijke systemen.
Het bericht dat de vertrokken bestuursvoorzitter van het VUmc 700.000 euro kreeg voor nog geen acht maanden werk |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de vertrokken bestuursvoorzitter van het VUmc 700.000 euro kreeg voor nog geen acht maanden werk?1
Zie mijn antwoorden op de vragensets 2013Z10761 en 2013Z10874 van respectievelijk de PVV (het kamerlid Klever) en de PvdA (de kamerleden Otwin van Dijk en Heijnen).
Vindt u dit ook graaien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook van mening dat deze buitengewoon hoge beloning in het licht van het disfunctioneren van de betreffende bestuursvoorzitter extra zuur is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft deze bestuursvoorzitter naar uw mening prestaties geleverd die deze exorbitante beloning rechtvaardigen? Zo nee, gaat u ingrijpen en de beloning terugvorderen? Zo ja, welke?2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u een vertrekbonus van 433.107 euro te verdedigen? Zo nee, bent u bereid maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat dit soort vertrekbonussen niet meer mogen worden gegeven, ongeacht eerder gemaakte afspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de Raad van Toezicht van het VUmc dat dit soort beloningen toestaat, dan wel aanbiedt? Vindt u dit verantwoordelijk omgaan met premiegeld? Kun u uw antwoord toelichten?
De huidige Raad van Toezicht is gehouden de afspraken na te komen die de toenmalige Raad van Toezicht is aangegaan bij de indiensttreding van de bestuurder in 1999. De vertrekregeling is duur en valt fors hoger uit dan inmiddels als norm in de Wnt is vastgelegd. Maar in het antwoord op vraag 2 uit de vragenset van de PVV kunt u lezen dat de regeling nog duurder had kunnen uitvallen wanneer nu de kantonrechtersformule had moeten worden toegepast.
Hoe oordeelt u over de cultuur in de zorgsector waarbij bestuurders en toezichthouders schaamteloos gigantische bedragen toucheren en aan elkaar geven? Vindt u dit zuinig en kostenbewust gedrag? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Zo ja, hoe legt u dat de premiebetaler uit?
Zie het antwoord op vraag 1 uit de vragenset 2013Z10761 van het kamerlid Klever van de PVV.
Bent u van mening dat dit soort exorbitante beloningen het draagvlak voor het betalen van de (hoge) zorgpremie bevordert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat voor u reden om in te grijpen en deze beloning terug te draaien?
Zie het antwoord op vraag 8 uit de vragenset 2013Z10874 van de kamerleden Otwin van Dijk en Heijnen van de PvdA.
De vertrekregelingen van enkele bestuurders in de gezondheidszorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Vertrokken bestuurder VUmc kreeg al 7 ton in nog geen acht maanden» en «Ruim vier ton voor bestuurder VUmc»?1
Antwoord Ja.
Is deze berichtgeving over Vrije Universiteit medisch centrum (VUmc) waar? Zo nee, kunt u inzicht geven in de opbouw van de bezoldiging in 2012?
Nee, deze berichtgeving is onjuist. De bestuurder heeft in 2012 salaris ontvangen voor zijn werkzaamheden. Omdat zijn dienstverband in 2012 is geëindigd, heeft hij in 2012 ook de vertrekregeling gekregen die in 1999 in zijn arbeidsovereenkomst is vastgelegd. Zie ook het antwoord op vraag 2 uit de vragenset 2013Z10761 van het kamerlid Klever van de PVV.
Zijn er bij dit vertrek regels overtreden? Zo ja, kunt u (een deel van) het geld terugvorderen van het VUmc, respectievelijk de betrokken bestuurder? Zo nee, kunt u een moreel beroep doen op het VUmc, respectievelijk de betrokken bestuurder om (van een deel) van het bedrag af te zien?
De werkgever van de bestuurder, de wederpartij dus bij de arbeidsovereenkomst met de bestuurder, is de raad van toezicht van het VUmc. Vanuit mijn positie ben ik niet in staat om te beoordelen of er regels zijn overschreden. De vormgeving van het einde van de arbeidsovereenkomst is niet aan de rechter voorgelegd, dus een rechterlijke toetsing heeft niet plaatsgevonden. Beide partijen bij de arbeidsovereenkomst waren van mening dat het eindigen volgens de juiste regels is verlopen.
Voor een terugvordering heb ik geen juridische titel.
Zou een regeling als deze ook in 2013, na de inwerkingtreding van de Wet Normering Topinkomens (WNT) nog mogelijk zijn geweest? Is het waar dat sinds de inwerkingtreding van de WNT nog maximaal € 75.000 aan vertrekregeling mag worden uitgekeerd? Zo nee, wat is hieraan niet waar?
In artikel 2.10 en 3.7 Wnt wordt het werkgevers in de publieke en semipublieke sector verboden een vertrekregeling met een topfunctionaris overeen te komen die hoger is dan € 75.000. Indien de som van de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband dit bedrag te boven gaat, moet het meerdere aan de werkgever worden terugbetaald, tenzij de hoogte van de uitkering voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak. Wel geldt hier een overgangsregime, zie het antwoord op vraag 5. Het in een algemeen verbindend verklaarde cao of wettelijk voorschrift opgenomen bovenwettelijk deel van de WW-uitkering telt overigens niet mee voor het maximum van € 75.000.
Geldt in de WNT ook voor de hoogte van de vertrekregeling een overgangsregime? Zo ja, over hoeveel jaar mag nog maximaal € 75.000 als vertrekregeling worden uitgekeerd?
Het overgangsregime geldt zowel voor de bezoldiging als voor de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband (artikel 7.3 WNT). Het overgangsrecht geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande afspraken omtrent bezoldiging en uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband. Voor de op 1 januari 2013 bestaande afspraken over de hoogte van een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband geldt dat deze gedurende een periode van 4 jaar worden gerespecteerd. Bestond er tussen partijen op 1 januari 2013 geen afspraak over een eventuele uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, dan is de norm van € 75.000 direct van toepassing. Deze norm geldt overigens niet voor ontslaguitkeringen die voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde cao of een algemeen verbindend voorschrift.
Deelt u de mening dat deze regeling op gespannen voet staat met het mismanagement van deze bestuurder, blijkend uit het onder verscherpt toezicht plaatsen van het ziekenhuis door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en een kwalijk optreden van de bestuurder rondom het tv-project van EyeWorks?
De vertrekregeling vloeit voort uit afspraken dienaangaande bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, 13 jaar geleden, zie het antwoord op vraag 2 uit de vragenset 2013Z10761 van het kamerlid Klever van de PVV.
Is de berichtgeving in hetzelfde NRC-artikel over het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC) waar? Zijn onder de nieuwe WNT de constructie van (1) «buitengewoonverlofregeling», (2) «als adviseur verbonden» en (3) «loonaanvulling» nog mogelijk? Indien deze of één van deze constructies ook nu nog mogelijk zijn, bent u bereid deze «gaten» in de WNT dan spoedig te dichten? Zo nee, waarom niet?
In artikel 2.10 en 3.7 zijn de randvoorwaarden beschreven rond het einde van de arbeidsovereenkomst. In dit verband is met name lid 3 aan de orde: «Partijen komen niet overeen het dienstverband op een later tijdstip te beëindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt.»
Uiteraard mag de gewezen bestuurder wel een beloning ontvangen van zijn werkgever voor andere werkzaamheden die hij na het beëindigen van zijn functie als bestuurder gaat uitoefenen. Op grond van artikel 4.1 WNT zal de werkgever de bezoldiging van een gewezen bestuurder, ongeacht de hoogte daarvan, wel moeten vermelden in het financieel jaarverslag.
Op grond van het derde lid van de artikelen 2.10 en 3.7 is het niet toegestaan dat een gewezen bestuurder met behoud van bezoldiging vrijgesteld is van werkzaamheden. Een buitengewoon verlof waarbij geen werkzaamheden worden verricht, maar wel bezoldiging wordt ontvangen, is derhalve niet toegestaan. In dat geval is sprake van een verkapte ontslaguitkering waar de wetgever een stokje voor heeft gestoken.
Of een aanvulling van salaris bij de nieuwe werkgever onder de WNT is toegestaan, hangt af van de omstandigheden van het geval. Deze aanvulling dient in principe te worden beschouwd als een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband waarbij het totaal van deze uitkeringen het maximum van € 75.000 niet te boven mag gaan. Valt de afspraak onder het overgangsrecht, dan geldt er echter geen wettelijke beperking voor de hoogte van de ontslaguitkering. Is de aanvulling terug te voeren op een algemeen verbindend verklaarde cao, dan is zoals ook reeds in het antwoord op vraag 5 aangegeven het maximum van € 75.000 evenmin van toepassing.
Deelt u de mening dat berichtgeving als deze schadelijk is voor het draagvlak onder burgers voor noodzakelijke en pijnlijke hervormingen in de gezondheidszorg?
Alle negatieve publiciteit, of die nu terecht is of niet, is schadelijk voor het draagvlak onder burgers. Juist met het oog op jaarlijkse negatieve publiciteit over de inkomens in de publieke en de semipublieke sectoren hebben voorgaande kabinetten en dit kabinet toegewerkt naar de inwerkingtreding van de Wnt.
Een waterproject in Israël |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen betreffende het Koning Willem-Alexander Waterproject in Israël?1 Herinnert u zich uw mededeling dat de stichting Joods Nationaal Fonds, initiatiefnemer van dit project, moet worden onderscheiden van Keren Kayemeth LeIsrael – Jewish National Fund (KKL-JNF)?
Ja.
Bent u bekend met de statuten van stichting Joods Nationaal Fonds?2 Heeft u gezien dat deze stichting in Nederland volgens haar statuten «geldinzamelingen [organiseert] ten behoeve van het Keren Kayemeth Leisrael (Jewish National Fund) en de met deze instelling verbonden instituten en verenigingen»? Klopt het dat alle gelden die de stichting inzamelt, behoudens de kosten voor verkrijging of beheer en tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, door haar worden afgedragen aan het Keren Kayemeth Leisrael?
De stichting Joods Nationaal Fonds werft fondsen voor projecten die worden uitgevoerd door KKL-JNF in Israel. KKL-JNF legt verantwoording af over de uitvoering van de projecten aan de stichting. De stichting werft volgens de mij beschikbare informatie geen fondsen voor aan KKL-JNF verbonden instituten en verenigingen.
Is het waar dat het hoofdbureau van het Keren Kayemeth Leisrael bij de benoeming, het ontslag en de salariëring van de directeur van stichting Joods Nationaal Fonds inspraak heeft en onder omstandigheden bevoegd is bestuursleden van de stichting Joods Nationaal Fonds te benoemen?
Het kabinet heeft van de stichting Joods Nationaal Fonds vernomen dat zij statutair verbonden is aan KKL-JNF. Dit houdt in dat KKL-JNF goedkeuring dient te geven aan wijziging van de statuten en aan door de stichting geworven en geselecteerde bestuurders. KKL-JNF is volgens de stichting slechts bevoegd een bestuurder te benoemen in het geval dat de stichting geen enkele bestuurder meer zou hebben.
Van aansturing door KKL-JNF is volgens de stichting echter geen sprake. Het bestuur van de stichting opereert autonoom en maakt zijn eigen afwegingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het uitsluitend financieren van projecten die zich binnen de groene lijn bevinden, zoals dat ook geldt voor het waterproject in Mitspe Ramon.
Klopt het dat het bestuur van de stichting Joods Nationaal Fonds haar statuten alleen na verkregen goedkeuring van het hoofdbureau van het Keren Kayemeth Leisrael kan wijzigen en de stichting alleen kan ontbinden indien het hoofdbureau van deze Israëlische organisatie daarmee instemt?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, deelt u de mening dat hieruit blijkt dat de stichting Joods Nationaal Fonds en KKL-JNF feitelijk zeer nauw gelieerd zijn en dat de stichting Joods Nationaal Fonds niet onafhankelijk van KKL-JNF kán opereren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke organisatie implementeert het Koning Willem-Alexander Waterproject feitelijk? Welke rechtspersoon is verantwoordelijk voor dit project en is, c.q. wordt, projecteigenaar?
Het project wordt uitgevoerd door KKL-JNF, dat hierover verantwoording aflegt aan de stichting Joods Nationaal Fonds in Nederland. De Regional Council van Mitzpe Ramon wordt na oplevering juridisch eigenaar van het Koning Willem-Alexander waterproject.
Is het waar dat de stichting Joods Nationaal Fonds volgens haar statuten tot doel heeft «het brengen van grond in Israël in onvervreemd eigendom van het Joodse volk en het tot ontwikkeling brengen en bebossen van grond in Israël in het belang van het Joodse volk»? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit gezien het belang, zoals ook door de EU onderkend en behartigd, om democratische principes in Israël te bevorderen en discriminatie van minderheden aldaar tegen te gaan?
Navraag bij de stichting Joods Nationaal Fonds leert dat de door haar gefinancierde projecten zich binnen de internationaal erkende grenzen van de staat Israël bevinden en toegankelijk zijn voor alle bevolkingsgroepen in Israël.
Woningcorporaties |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) aan woningcorporaties bericht dat zij, om personele redenen, niet eerder dan 1 december 2013 uitsluitsel kunnen verwachten op vragen naar investerings- of borgingsruimte?1
Het WSW heeft gemeld dat hiervan geen sprake is. Het WSW heeft eind 2012 het borgingsvolume voor 2014 voorlopig beklemd. Een speciaal beoordelingsproces is begin 2013 ingericht om de beklemming, waar dit op basis van risicoperspectief mogelijk is, snel ongedaan te maken. Daarbij heeft het WSW een proces ingericht waarbij woningcorporaties met een laag risico snel bericht kunnen krijgen over het borgingsvolume voor 2014. In alle gevallen is sprake van een reguliere beoordeling die zoals gebruikelijk door het hele jaar plaatsvindt.
Het WSW heeft bepaald welke woningcorporaties een financieringsbehoefte zouden kunnen hebben in 2014. In het proces is voorzien dat deze woningcorporaties zo snel mogelijk in 2013 helderheid hebben over het borgingsvolume voor 2014. Woningcorporaties waarvan niet op voorhand helder is dat zij behoefte hebben aan financiering worden later in het jaar beoordeeld. Woningcorporaties die op basis van nieuwe informatie aangeven dat zij toch behoefte hebben aan borging in 2014 zullen sneller beoordeeld worden.
Is het u bekend dat woningcorporaties daardoor nu geen toegang tot de kapitaalmarkt hebben (op een geborgde wijze)?
Nee. Alle deelnemers van het WSW hebben toegang tot de kapitaalmarkt voor de projecten die in 2013 worden ondernomen. Woningcorporaties die een financieringsbehoefte hebben voor 2014 worden tijdig geïnformeerd of ze voldoen aan de criteria om voor borging in aanmerking te komen.
Deelt u onze mening dat, vanwege financiële risico’s, zoveel mogelijk gebruik gemaakt moet worden van borgstelling door het WSW?
Ja.
Bent u met ons van mening dat van woningcorporaties die een dergelijk bericht van het WSW hebben ontvangen niet verwacht kan worden dat men onverantwoorde investeringen doet?
Het is de taak van het bestuur van de woningcorporaties om op een verantwoorde wijze investeringsbeslissingen te nemen. De ratio op basis waarvan het WSW de meerjaren financieringsplannen van de woningcorporaties beoordeelt zijn bij hen bekend. Bovendien zullen woningcorporaties die op basis van nieuwe informatie aangeven behoefte te hebben aan borging in 2014 sneller worden beoordeeld.
Wat is uw mening over het feit dat woningcorporaties hierdoor niet van de 6% btw-regeling voor onderhoud en nieuwe investeringen gebruik kunnen maken en zelfs voor 2014 dreigen te worden uitgesloten (de begroting 2014 e.v. wordt in de regel reeds in de zomer voorbereid en in oktober vastgesteld)?
De verlaging van de BTW geldt voor plannen gerealiseerd voor 1 maart 2014. Niet alle onderhoudsplannen worden met geborgd geld gerealiseerd. Het reguliere onderhoud is een onderdeel van de normale bedrijfsvoering. Voor grootschalige projecten die door de verlaging van de BTW naar voren zijn gehaald, geldt dat het borgingsvolume 2013 bekend is en dat het WSW het proces zodanig heeft ingericht dat corporaties tijdig inzicht krijgen in de borgingsruimte voor 2014. Op grond hiervan stel ik vast, dat woningcorporaties optimaal gebruik kunnen maken van de verlaging van de BTW.
Bent u bereid om het WSW te stimuleren, zodat woningcorporaties tijdig inzicht krijgen naar hun investeringsruimte of anderszins tegemoet te komen aan de problemen waarmee de woningcorporaties zich geconfronteerd zien?
Het WSW heeft mij verzekerd dat het zijn uiterste best doet woningcorporaties, die behoefte hebben aan financiering, zo snel mogelijk te faciliteren. Een en ander is toegelicht bij de beantwoording van vraag 1. Ik volg dit nadrukkelijk.
Bent u bekend met het rapport «Failing to make the grade: How the EU can pass its own test and work to improve the lives of Palestinians in Area C»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke vooruitgang dan wel achteruitgang er is geboekt met betrekking tot de implementatie van de EU-Raadsconclusies van 14 mei 2012 als het gaat om: 1 de gedwongen verhuizing van Palestijnse burgers en vernielingen van Palestijnse bezittingen door Israël; 2 versnelde goedkeuringen van Palestijnse «master plans» door Israël; 3 verbetering van de controle en toegang van de Palestijnse Autoriteit over Area C van de Westoever; en 4 verbetering van de mechanismen ten behoeve van implementatie van door donors gefinancierde ontwikkelingsprojecten in Area C? Deelt u de teleurstelling die uit het rapport spreekt over de behaalde resultaten op deze en andere punten? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds de Raadsconclusies van mei 2012 is er, ondanks de inspanningen die zijn geleverd door de EU, de EU-lidstaten en andere internationale spelers, nauwelijks vooruitgang geboekt bij de verbetering van de leefomstandigheden van Palestijnen in area C. Dit is betreurenswaardig.
Kunt u verder aangeven welke actie Nederland sinds de EU-Raadsconclusies werden aangenomen op bovengenoemde onderdelen heeft ondernomen om uitvoering van de EU-Raadsconclusies te bevorderen?
Nederland zet zich actief in voor het verbeteren van de coördinatie van de inspanningen van de internationale gemeenschap ten aanzien van area C. Doel is om effectiever te opereren in Area C en gezamenlijk op te trekken jegens Israël en de PA. Hiertoe voert Nederland regelmatig overleg in EU-verband, maar ook met het kantoor van de Kwartetgezant, en het kantoor van de UN Special Coordinator (UNSCO). Daarnaast draagt Nederland financieel bij aan de rehabilitatie en het opnieuw in gebruik nemen van landbouwgronden waaronder area C (Land Development Programme) en aan de assistentie van boeren met de ontwikkeling van een handelsketen voor tuinbouwproducten (High Value Crops programme). Binnenkort start Nederland de financiering van een volgend Land Development Programme waarvan 45% van het totale budget (€ 8 mln) wordt ingezet ten behoeve van gemeenschappen in area C.
Hoeveel vergunningen zijn er sinds de EU-Raadsconclusies door de Israëlische autoriteiten afgegeven voor Palestijns bouwwerken (huizen, waterputten, wegen etc.) in Area C en hoeveel van de aangevraagde vergunningen zijn geweigerd? Hoeveel vergunningen zijn er door de Israëlische autoriteiten afgegeven in dezelfde periode waar het aanvragen van kolonisten betreft?
Informatie over vergunningen die door Israël zijn afgewezen of afgegeven in area C is niet beschikbaar.
Hoeveel vergunningen heeft Israël sinds de EU-Raadsconclusies toegekend en hoeveel zijn er afgewezen voor ontwikkelingsprojecten gefinancierd door donoren in Area C? Betrof het hier ook (deels) Nederlandse projecten? Indien ja, hoeveel? Indien neen, waarom niet? Welke procedure volgt Nederland met betrekking tot het vragen van vergunningen voor de bouw van ontwikkelingsprojecten in Area C en hoe reageert Nederland op afwijzing van bouwvergunningen van (deels) Nederlandse projecten door Israël?
Informatie hierover is niet beschikbaar.
Nederland vraagt geen vergunningen aan voor projecten in area C. Het Nederlandse Land Development Programme betreft rehabilitatie en ontwikkeling van landbouwgronden. Het opwaarderen van landbouwgrond is van een andere orde dan de constructie van bijvoorbeeld woningen, scholen of klinieken en is, naar het oordeel van de internationale gemeenschap, niet vergunningplichtig.
Hoeveel Palestijnse «master plans» voor Area C zijn volledig goedgekeurd door de Israëlische autoriteiten sinds 14 mei 2012?
Er zijn tot op heden geen masterplans voor Palestijnse gemeenschappen in area C goedgekeurd.
Heeft Israël de administratieve procedures rondom het verkrijgen van vergunningen voor bouwprojecten in Area C het afgelopen jaar vereenvoudigd? Indien ja, waar blijkt dit uit?
Nee.
Deelt u de opvatting dat meer actie nodig is door de EU en door afzonderlijke lidstaten om tegemoet te komen aan de eigen ambities zoals verwoord in de EU-Raadsconclusies van mei vorig jaar? Indien neen, waarom niet? Indien ja, kunt u aangeven hoe u dit vorm wilt geven?
De verbetering van de sociaaleconomische leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking in area C is een prioriteit van de EU. Daarom is besloten – in coördinatie met internationale partners en in samenwerking met de getroffen Palestijnse bevolking – om in te zetten op de ontwikkeling van gemeenschappen in area C middels masterplanning. Voor dezelfde gemeenschappen stelt de EU fondsen beschikbaar voor infrastructurele ontwikkeling. Daarnaast coördineert de EU de inzet van individuele lidstaten, om zo adequaat mogelijk in te spelen op de grootste noden, en inventariseert vernielingen door het Israëlische leger en kolonisten aan projecten die Europese steun (of steun van individuele lidstaten) ontvangen. Hiertoe worden regelmatig bezoeken gebracht door EU-lidstaten aan de getroffen gemeenschappen en aan de Palestijnse dorpen die met sloop worden bedreigd. De EU roept de Israëlische autoriteiten op om uitvaardiging en uitvoering van slooporders te stoppen, de gemeenschappen onvoorwaardelijke toegang te verschaffen tot water en humanitaire hulp, berechting van kolonistengeweld en beëindiging van nederzettingenactiviteiten.
Het bericht “fouten bij chloortransport Amersfoort” |
|
Grace Tanamal (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: Fouten bij chloortransport Amersfoort?1
Ja, dit is mij bekend.
Is er door afwijking van het draaiboek op enig moment sprake geweest van een verhoogd risico?
De door ILT geconstateerde afwijkingen van het draaiboek betreffen het niet doormelden van een afwijking van de dienstregeling aan de meldkamer van de Nationale Politie en het langer dan toegestaan stilstaan van een trein op het emplacement. De verplichting om een afwijking van de dienstregeling te melden is opgenomen in de «Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen». Het verbod op stilstaan van een trein op het emplacement is opgenomen in de milieuvergunning van het spoorwegemplacement. Of er sprake is geweest van een verhoogd risico kan pas worden geconcludeerd op basis van het strafrechtelijk onderzoek, dat nog loopt.
Wat is de rol van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bij incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen? Kunt u daarbij ook de rol van de ILT toelichten bij dit transport?
De ILT heeft bij incidenteel vervoer geen andere rol dan bij het reguliere vervoer van gevaarlijke stoffen. De rol van de ILT bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is om te controleren of de geldende wet en regelgeving volledig wordt nageleefd en daar waar nodig de naleving te bevorderen en/of te interveniëren. Dit houdt onder andere in dat er bij vertrek wordt gecontroleerd op de juistheid en compleetheid van de bij de vervoerder aanwezige papieren met betrekking tot de te transporteren gevaarlijke stoffen, een juiste samenstelling/volgorde van de wagons en het duidelijk en correct aanwezig zijn van de uiterlijke kenmerken op de wagons. Indien er onderweg sprake is van wijzigingen daarin wordt wederom gecontroleerd en er wordt gecontroleerd of er afwijkingen zijn van de dienstregeling.
Klopt het dat de ILT bij incidentele chloortransporten strikt handhaaft door middel van 100% controle?
Ja, dit klopt. Bij incidentele chloortransporten is er sprake van 100% controle wat inhoudt dat alle chloortransporten op de geldende en van toepassing zijnde regelgeving worden gecontroleerd.
Wat is de betekenis van een 100% controle?
Een 100% controle houdt in dat er niet steekproefsgewijs, zoals bij de reguliere transporten, maar bij elk individueel transport wordt gecontroleerd. Er zijn voor vertrek, onderweg en bij het opnieuw «kopmaken» van de treinen op de Kijfhoek inspecties uitgevoerd.
Welke vervoerder heeft het transport uitgevoerd?
Het gaat om door DB Schenker uitgevoerde chloortransporten van Duitsland naar Nederland.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen in de praktijk ruimte voor interpretatie laat met betrekking tot de handelingen van de verschillende verantwoordelijke partijen?
De Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen biedt mijns inziens geen ruimte voor interpretatie met betrekking tot handelingen van de verschillende verantwoordelijke partijen. Mocht uit het strafrechtelijk onderzoek onder verantwoordelijkheid van het OM naar voren komen dat er sprake is van onduidelijkheden ben ik bereid deze verder te onderzoeken.
Deelt u de wens van de PvdA-fractie om zo veel mogelijk goederenvervoer, en vervoer van gevaarlijke stoffen in het bijzonder, via de Betuweroute af te wikkelen?
Ja. In het kader van het Programma Hoogfrequent Spoor zal daarom de spoorlijn Elst-Oldenzaal geschikt gemaakt worden voor extra goederentreinen; daardoor kan goederenvervoer vanuit Kijfhoek en de Rotterdamse haven via de Betuweroute naar Elst en vervolgens via de bestaande spoorlijn Elst-Oldenzaal naar bestemmingen in Noord- en Oost-Duitsland, Scandinavië en Polen rijden als alternatief voor de huidige route via Gouda, Amsterdam en Amersfoort.
Ook voor het vervoer van gevaarlijke stoffen heeft de Betuweroute in het algemeen de voorkeur. Er zijn echter bestemmingen die niet of alleen met een omweg via de Betuweroute bereikbaar zijn (zoals onder andere het chemiecluster Chemelot in Limburg en bestemmingen in België). Gebruik van andere routes dan de Betuweroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zal dus nodig blijven. In het kader van het Basisnet Vervoer Gevaarlijke stoffen worden risicoplafonds vastgesteld die van toepassing zijn zodra de wet in werking treedt. Het wetsontwerp Basisnet, dat in juni 2012 door de Tweede Kamer is aanvaard, ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer. Deze risicoplafonds zijn zodanig vorm gegeven dat vervoerders van gevaarlijke stoffen ook daadwerkelijk waar mogelijk route via de Betuweroute zullen kiezen omdat op de overige routes (het gemengde spoorwegnet) de risicoplafonds krap bemeten zijn.
Bent u bereid het afrondende onderzoek naar de gebeurtenissen aan de Kamer te zenden?
Er is geen sprake van een afrondend onderzoek. Naar aanleiding van de geconstateerde overtredingen loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie. De resultaten van dergelijke strafrechtelijke onderzoeken worden niet openbaar gemaakt.
Het op straat zetten van voormalige tentenkampbewoners |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat voormalige tentenkampbewoners die nu in het asielzoekerscentrum Ter Apel verblijven, te horen hebben gekregen dat ze per 17 juni aanstaande op straat gezet worden? Zo ja, wat is hiervoor de reden en waarom is voor deze datum gekozen?
Nee. Er is geen vooraf vastgelegde datum waarop het tijdelijk verstrekte onderdak aan voormalige tentenkampbewoners die nu in het asielzoekerscentrum Ter Apel verblijven, wordt stopgezet. Zoals ook blijkt uit mijn brief aan uw Kamer van 21 december 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1596) zal het al dan niet tijdelijk continueren van het onderdak afhankelijk zijn van de inspanningen die een voormalige tentenkampbewoner levert om de terugkeer naar het land van herkomst te realiseren.
Waarom wacht u het verloop en het uiteindelijke kabinetsstandpunt niet af over een eventuele verruiming van het buitenschuldcriterium, waaronder deze mensen waarschijnlijk zullen vallen?
Op korte termijn komt de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) met een advies over het buitenschuldbeleid. Ik heb reeds tijdens eerdere overleggen met uw Kamer gezegd dat ik op dit advies niet wil vooruitlopen. Het huidige buitenschuldbeleid is in ieder geval tot die tijd van toepassing.
Daarnaast merk ik op dat het buitenschuldbeleid er is voor vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten en daadwerkelijk inspanningen plegen om, al dan niet met de hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie of de Dienst Terugkeer en Vertrek, de noodzakelijke (reis)documenten te verkrijgen om terug te keren naar het land van herkomst, maar daar desondanks niet in slagen om reden buiten hun invloedssfeer. Op vreemdelingen die geen enkele bereidheid tonen om aan hun terugkeer te werken, kan ook een eventueel gewijzigd buitenschuldbeleid nooit van toepassing zijn.
Bent u bereid in elk geval tot het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid op 19 juni aanstaande geen onomkeerbare stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg op 19 juni beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het uitgelekte VWO-examen Frans |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over het uitlekken van het authentieke VWO-examen Frans op de avond voorafgaand aan het desbetreffende eindexamen Frans?1
Ja, ik ben daar dinsdagavond 28 mei 2013 over geïnformeerd door het College voor Examens (CvE).
Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat er snel duidelijkheid komt voor de betrokken eindexamenleerlingen over hun eindexamen en de gevolgen die het uitlekken van het examen Frans voor hen kan hebben?
Het CvE heeft een «Continuïteitsplan centrale examens (noodscenario ce)» samengesteld met diverse partijen. Daarin is voorzien dat in een situatie zoals die zich nu voordoet zo snel mogelijk een vervangend examen beschikbaar is. Voor leerlingen betekende dit dat de verwachte laatste dag van de centrale examens helaas met een dag is verlengd. In goede samenwerking met partijen als het LAKS heeft het CvE de leerlingen en scholen hier zo snel mogelijk van op de hoogte gebracht.
Ook verwijs ik u naar mijn brief van 30 mei aan Uw Kamer over ditzelfde onderwerp.
Hoe beoordeelt u het signaal uit de begeleidende brief bij het uitgelekte eindexamen dat er mogelijk nog 6 eindexamens zijn gestolen die binnenkort nog uit kunnen lekken?
Ik heb dit vernomen, maar voor zover nu bekend zijn er niet meer examens gestolen. Daarbij is de examenperiode afgerond.
Op welke wijze gaat u er samen met betrokken instanties, zoals het College voor Examens, voor zorgen dat er tijdig vervangende examens beschikbaar zijn, zodat eindexamenleerlingen niet de dupe worden van deze diefstal en verspreiding van examens?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Het eindexamen Frans is op donderdag 30 mei, om half twee afgenomen. Er is door de betrokken partijen alles aan gedaan om deze afname goed te laten verlopen.
Op welke wijze gaat u onderzoeken waar de desbetreffende eindexamens ontvreemd zijn en door wie zij gelekt zijn? Overweegt u aangifte te doen?
Zie hiervoor mijn brief aan Uw Kamer van 30 mei jongstleden. Het onderzoek naar de precieze toedracht van de diefstal is nog in volle gang.
Geeft het uitlekken van dit examen Frans, het vorige week deels uitgelekte digitale examen vmbo-kb2 Nederlands en het eerder dit jaar uitlekken van een deel van de CITO-toets aanleiding om de beveiliging en controle rond examens verder aan te scherpen?
Niet direct. Uitlekken van examens of delen ervan ontstaat veelal omdat personeelsleden van scholen zich niet aan de procedure hebben gehouden. Zoals ik in mijn brief aan U van 30 mei jongstleden heb aangegeven zal er wel een evaluatie plaatsvinden. Hierover wordt u nader geïnformeerd.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden, gelet op de onzekerheid bij veel leerlingen, scholen en ouders over mogelijk gestolen eindexamens?
Na ontvangst van de vragen werd mij ook vanuit Uw Kamer verzocht donderdag 30 mei voor 13.30 uur een brief te sturen rond deze situatie. Daarbij werden de vragen zoals hier gesteld beantwoord.
Het bericht dat veel jongeren een opleiding met gering baanperspectief volgen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «FNV: MBO's leiden nog te vaak op tot werkloosheid»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat FNV Jong afgeeft in relatie tot de grote hoeveelheid studenten die nog steeds voor een studie kiest met beperkt tot slecht arbeidsmarktperspectief?
FNV Jong laat in de «Inventarisatie populaire opleidingen MBO» de relatie zien tussen het totaal aantal deelnemers in 2012 van een opleiding en de kans op werk zoals die door de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) is vastgesteld.2
Ik beschouw de boodschap uit deze inventarisatie door FNV Jong als een serieus signaal dat mbo-instellingen in hun voorlichting aan (aankomende) deelnemers zich nog nadrukkelijker rekenschap moeten geven van de arbeidsmarktperspectieven van hun opleidingen. Het is zeker in deze tijden van economische crisis van groot belang dat gediplomeerden worden opgeleid voor die beroepen waar ook vraag naar is (zie hiervoor ook brief «Macrodoelmatigheid mbo» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166)).
Wel plaats ik een aantal kanttekeningen bij de inventarisatie door FNV Jong. Zo gebruikt FNV Jong alleen de indicator «kans op werk» om de baanperspectieven in kaart te brengen. Deze indicator duidt de kans voor een schoolverlater een baan te vinden in het verlengde van de opleiding.3 De indicator helpt (aankomende) deelnemers daarmee bij de keuze voor een (vervolg)opleiding, maar tegelijkertijd moet onderkend worden dat veel schoolverlaters ook een baan kunnen vinden in een aanpalend domein. Het vinden van een baan op niveau vind ik, zeker in het huidige tijdgewricht, belangrijker dan een baan die precies in het verlengde ligt van de opleiding. Voorts houdt de indicator geen rekening met het feit dat jongeren na afronding van een opleiding ook kunnen besluiten om door te leren. Het is op voorhand niet te zeggen of dit een (negatieve) keuze is vanwege tekortschietend arbeidsmarktperspectief of een bewuste keuze om zich door te ontwikkelen.
Op deze wijze doet FNV Jong naar mening onvoldoende recht aan het feit dat de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt gemiddeld genomen op orde is. Zo was in de periode 2006–2011 de gemiddelde werkloosheid onder gediplomeerde schoolverlaters 5% (anderhalf jaar na diplomering). Dit laat overigens onverlet dat voor een aantal grote opleidingen de vraag naar gediplomeerden aanzienlijk lager is geweest dan het aanbod.4 Ik heb dat ook onderstreept in mijn brief «Macrodoelmatigheid mbo».
Op welke wijze kunnen onderwijsinstellingen op dit moment worden aangesproken op de noodzaak om hun opleidingsaanbod aan te laten sluiten bij de arbeidsmarktvraag, los van de maatregelen die u eerder al aangekondigd hebt?
De wettelijke mogelijkheden om mbo-instellingen aan te spreken op de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt zijn beperkt tot de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Deze zorgplicht verplicht een mbo-instelling alleen een opleiding aan te bieden als er na afronding van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief is voor de deelnemers. De nadruk bij de toepassing van het toezicht op het bestaande opleidingenaanbodligt op het aspect of deelnemers voldoende zijn geïnformeerd over de arbeidsmarktkansen (zie notitie van de Inspectie van het Onderwijs over « Toezicht op de zorgplicht arbeidsmarktperspectief» van 15 mei 2012).
Ik ben voornemens om de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief meer resultaatgericht te maken. De instellingen zijn hierdoor aan zet om het opleidingenaanbod met bedrijfsleven en andere mbo-instellingen in de regio af te stemmen en risico’s voor gebrekkige arbeidsmarkrelevantie van opleidingen weg te nemen. Voornoemde partijen hebben bij monde van SBB aangegeven hiertoe een geschillencommissie in het leven te willen roepen. In aansluiting hierop geeft het resultaatgerichter maken van de zorgplicht ook het toezicht en de handhaving meer mogelijkheden om bij situaties waar het aantal schoolverlaters de arbeidsmarktvraag jaren overstijgt, in te grijpen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166).
Vooruitlopend op het aanscherpen van de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief, heeft het kabinet € 25 miljoen extra uitgetrokken voor de uitvoering van het programma School Ex 2.0 gedurende twee jaar. Samen met mbo-instellingen zorgt het kabinet ervoor dat mbo’ers (niveaus 1 tot en met 4) voor wie de kansen op de arbeidsmarkt ongunstig zijn, kiezen voor een (vervolg)opleiding met een beter arbeidsmarktperspectief, zoals een opleiding in de techniek (Kamerstukken II 2012–2013, 29 544, nr. 438).
Wat is uw inschatting van het voorstel vanuit FNV Jong om de bekostiging van scholen te koppelen aan het arbeidsmarktsucces van studenten?
Ik ben voornemens om bij de uitwerking van de prestatieafspraken met mbo-onderwijsinstellingen ook de aansluiting van het onderwijsaanbod op de arbeidsmarkt te betrekken. Instellingen die zorgen voor een goede aansluiting met de arbeidsmarkt worden zo beloond. Voor deze prestatieafspraken is € 250 miljoen beschikbaar. In lijn met de motie Straus c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 187, nr. 32) zal ik Uw Kamer voor oktober 2013 informeren over deze prestatieafspraken.
Voorts heb ik in de brief «Macrodoelmatigheid mbo» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166) aangegeven een sluitstuk te creëren op basis waarvan ik als instellingen en bedrijfsleven binnen een regio samen niet tot een doelmatig aanbod komen een einde hieraan kan maken. Dit sluitstuk bestaat eruit dat ik bij een mbo-instelling de rechten aan een opleiding kan ontnemen, waardoor de bekostiging voor die opleiding komt te vervallen en de instelling geen diploma’s voor die opleiding meer mag afgeven.
Deelt u de mening dat de voorlichting aan aspirant studenten snel moet verbeteren via onder meer de studiewijzers? Zo ja, worden hier al stappen toe gezet met het oog op komend studiejaar?
SBB stelt voor (aankomende) deelnemers in samenspraak met alle belanghebbenden een studiebijsluiter op die per opleiding of soortgelijke opleidingen zicht geeft op relevante informatie waaronder het (regionaal) arbeidsmarktperspectief.
Vanaf september 2013 gaan 7 pilotscholen in zowel het bekostigde als niet-bekostigde onderwijs de studiebijsluiter testen. Vanaf april 2014 is de database met informatie beschikbaar voor de sector en kan in principe elke mbo-instelling voor diens opleidingen gebruik gaan maken voor de voorlichting ten behoeve van het studiejaar 2014–2015.
Ik ben voornemens om mbo-instellingen vanaf 1 januari 2015 te verplichten te zorgen voor verankering van een goede, objectieve informatievoorziening aan (aankomende) deelnemers over relevante aspecten van de opleiding, waaronder het arbeidsmarktperspectief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166).
Kunt u uw antwoorden tijdig aan de Kamer toezenden, voorafgaand aan het algemeen overleg Macrodoelmatigeid van 6 juni 2013?
Ja.
Oplichting bij Marktplaats |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Marktplaats & bedrog»1 en de daarbij behorende gerechtelijke uitspraak (LJN: BZ9266, Rechtbank Haarlem, 15/741314–11)?
Ja.
Deelt u de mening dat sinds de totstandkoming van het desbetreffende artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht door de opkomst van de mogelijkheden van handel en communicatie via internet, waaronder Marktplaats, de mogelijkheden om oplichting te plegen groter zijn geworden? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat door de opkomst van internet, webwinkels en websites zoals Marktplaats het veel vaker dan voorheen voorkomt dat er verkoopovereenkomsten worden gesloten zonder dat er sprake is van fysiek contact tussen koper en verkoper en waarbij de betaling en de levering van het goed of de dienst niet gelijktijdig plaatsvinden. Dat brengt voor zowel de koper als de verkoper risico’s met zich mee. Niet al deze risico’s zijn in juridische zin te kwalificeren als oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor moet sprake zijn van hetzij het aannemen van een valse naam of valse hoedanigheid, hetzij listige kunstgrepen, hetzij een samenweefsel van verdichtsels.
Acht u, gezien de gratis en niet gecontroleerde wijze waarop via Marktplaats en andere sites eenvoudig transacties kunnen plaatsvinden, het nog langer opportuun dat er alleen sprake kan zijn van oplichting als daarbij ook een valse naam of hoedanigheid wordt gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De aanname dat handel via internet niet-gecontroleerd plaatsvindt is niet zonder meer terecht. Kopers en verkopers op internet zijn zich in veel gevallen bewust van de risico’s die zij lopen en trachten deze te beperken. Op internet zijn hiervoor verschillende instrumenten beschikbaar. Ook online handelsplaatsen zoals Marktplaats dragen actief bij aan het beperken van de risico’s. Voorts biedt het webportaal van het Landelijk Meldpunt Internetoplichting een functie waarmee burgers bijvoorbeeld aan de hand van een bankrekeningnummer kunnen controleren of iemand een betrouwbare handelspartner is. Die functie is al ruim 4,4 miljoen maal gebruikt en heeft 232.000 keer tot het advies geleid om niet te handelen met een persoon (peildatum mei 2013).
Gelet hierop en de civiele weg die kan worden bewandeld als de eigen naam door een natuurlijke of rechtspersoon is gebruikt en er toch een conflict ontstaat, ben ik vooralsnog niet overtuigd dat de opkomst van laagdrempelige websites zoals Marktplaats nopen tot een andere strafrechtelijke benadering van het delict oplichting. Zoals ik u in mijn antwoorden op eerdere schriftelijke vragen2 heb laten weten, ben ik naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad ter zake van verduistering met het Openbaar Ministerie in overleg om te bezien of, en zo ja op welke wijze, nieuwe strafrechtelijke mogelijkheden moeten worden gecreëerd.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het strafrecht ook bescherming zou moeten kunnen bieden tegen gevallen van bedrog zoals die in het krantenartikel worden genoemd? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat indien in gevallen van oplichting zoals in het krantenartikel zijn genoemd alleen de civielrechtelijke weg voor gedupeerden openstaat, daarmee het risico bestaat dat particulieren, desnoods verscholen achter een rechtspersoon, Marktplaats en gelijkaardige sites meer zullen gebruiken voor dergelijke praktijken? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat de recente ontwikkelingen in de jurisprudentie over verduistering en oplichting tot een significante toename zullen leiden van het aantal gevallen dat (ver)kopers hun verplichtingen niet nakomen. Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 3 en 4 is juist in gevallen waarin malafide (ver)kopers onder eigen naam handelen de civielrechtelijke weg om de wederpartij aan te spreken wegens wanprestatie ten volle beschikbaar. Daarnaast hebben websites zoals Marktplaats er zelf alle belang bij om te voorkomen dat zij een slechte reputatie krijgen doordat (ver)kopers zich niet aan de gesloten overeenkomsten houden. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Het onterecht krijgen van toeslagen door Oost Europeanen |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom controleert de Belastingdienst niet of een persoon die staat ingeschreven in het bevolkingsregister, nog in Nederland werkt?1 Wordt op enigerlei wijze gecontroleerd of toeslagontvangers daadwerkelijk in Nederland wonen?
Voordat ingegaan wordt op de vragen, wordt kort ingegaan op de exporteerbaarheid van toeslagen. Het kindgebonden budget, de zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag kunnen ook worden uitbetaald aan in het buitenland wonende ontvangers. Dit volgt uit de betreffende wetten in combinatie met Europees recht, internationale regelingen en verdragen.
Voor de zorgtoeslag geldt dat de ontvanger dan in Nederland zorgverzekeringsplichtig moet zijn. Omgekeerd is het zo dat iemand die in het buitenland verzekeringsplichtig is ook alleen daar voor een tegemoetkomende regeling in aanmerking komt. Dit principe van exporteerbaarheid van sociale verzekeringen is vastgelegd in Europese verordeningen en een complex aan verdragen. Dit betekent dat alleen een toeslag naar het buitenland wordt uitbetaald als daar ook tegenover staat dat de ontvanger in Nederland verplicht verzekerd is. De zorgtoeslag is er immers voor bedoeld om iemand in staat te stellen zijn Nederlandse verzekering te betalen. Voor het kindgebonden budget, dat is aangesloten bij het recht op kinderbijslag, geldt eveneens dat dit kwalificeert als exporteerbare sociale verzekering. Daarnaast kan het nog zo zijn dat iemand op basis van een internationale regeling in aanmerking komt voor zorgtoeslag. Het gaat om Nederlandse werknemers, postactieven met een Nederlands pensioen of langlopende uitkering en om de inwonende gezinsleden van deze twee groepen.
Om kinderopvangtoeslag te kunnen krijgen moeten de ouders in Nederland wonen of werken. Als een ouder in het buitenland werkt en in Nederland woont, of andersom, kan er dus recht zijn op deze toeslag. In dat geval zijn er regels die voorkomen dat er dubbele aanspraak is, uit het buitenland en uit Nederland. De kinderopvanginstelling zelf kan ook in het buitenland zijn gelegen. Dit zal altijd in de grensstreek zijn, omdat de ouder woont of werkt in Nederland.
De Belastingdienst maakt gebruik van de GBA ten behoeve van de controle op (woon)adres. Recent heeft de minister van BZK uw Kamer geïnformeerd over de stijgende kwaliteit en de versterking van de kwaliteitsagenda GBA.2 Wanneer de Belastingdienst vermoedt dat een inschrijving niet juist is, bijvoorbeeld omdat post onbesteld retour komt, geeft de Belastingdienst dit door aan de desbetreffende gemeente. Ingeval van vertrokken onbekend waarheen (VOW) of wanneer een poststuk onbesteld retour komt, zal de Belastingdienst de uitbetaling van toeslagen opschorten.
Verder geldt dat er andere voorwaarden zijn waaraan voldaan moet zijn, zoals het verzekerd zijn voor een Nederlandse zorgverzekering. De Belastingdienst toetst aan de hand van gegevens van het Referentiebestand Verzekerden Zorgverzekeringswet (RVBZ-bestand) of iemand al dan niet terecht een zorgtoeslag ontvangt.
Kunt u aangegeven hoeveel toeslagontvangers niet in Nederland wonen? Kunt u daarnaast aangegeven welk bedrag jaarlijks aan toeslagen worden uitgekeerd aan personen die niet in Nederland wonen?
Begin juni 2013 ontvingen ongeveer 45.000 niet in Nederland woonachtige personen een toeslag.
Kinderopvangtoeslag
5,5
Huurtoeslag
0,9
Zorgtoeslag
33,6
Kindgebondenbudget
14,4
Ten aanzien van het bedrag aan huurtoeslag dat is uitbetaald geldt het volgende. Het gaat hier voornamelijk om naijleffecten in die situaties waarin een burger naar het buitenland verhuist, maar de toeslag nog niet heeft stopgezet. Op het moment dat het signaal binnenkomt stopt de Belastingdienst/Toeslagen en vordert de onterecht uitbetaalde huurtoeslag terug.
In hoeverre zijn de door uw aangekondigde maatregelen afdoende om te voorkomen dat personen die niet meer in Nederland wonen en werkzaam zijn, toeslagen blijven ontvangen?
Het recht op toeslagen kan ook bestaan als iemand niet in Nederland woont of werkt. Iemand die bijvoorbeeld in België of Duitsland woont kan recht hebben op een zorgtoeslag. De Belastingdienst blijft afhankelijk van de kwaliteit van basisadministraties en andere derdengegevens, bijvoorbeeld het RBVZ-bestand. Wel is het zo dat met behulp van het huidige toeslagensysteem het toezicht steeds meer naar de actualiteit verschuift.
Met de maatregel die in de brief van 10 mei 2013 staat wordt de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid geboden om in het geval dat iemand de status VOW heeft, het voorschot in te trekken. Verder is de Belastingdienst sinds eind maart 2013 ook begonnen om lopende toekenningen door middel van risicoprofielen te beoordelen. De uitbetalingen van lopende voorschotten met een verhoogd risico kunnen worden opgeschort en, zoals in de brief van 10 mei is aangegeven, zullen ze worden gestopt en teruggevorderd wanneer de toeslagontvanger niet komt opdagen wanneer hij daartoe wordt uitgenodigd («no show, no money»).
Met behulp van de risicoprofielen zijn vanaf 11 maart 2013 ongeveer 1.200 kinderopvangtoeslagen en ongeveer 400 huurtoeslagen gestopt. Daaraan gerelateerd zijn ongeveer 480 zorgtoeslagen gestopt. Deze toeslagen worden nu teruggevorderd, indien er al uitbetaald werd.
Verder zijn er in mei 2013 vanuit regulier toezicht ongeveer 18.000 zorgtoeslagen gestopt, omdat de aanvragers niet zorgverzekerd bleken na vergelijking met het RBVZ-bestand.
Ongeveer 1.200 aanvragers zijn sinds maart 2013 uitgenodigd om bij een van de balies van de Belastingdienst langs te komen. Daarnaast hebben ongeveer 1.500 aanvragers een vragenbrief gekregen. Totdat zij zijn langsgekomen of hebben gereageerd is de uitbetaling van de kinderopvang- en/of huurtoeslag opgeschort.
Verder zijn ruim 2.000 zorgtoeslagen aangepast, omdat de partner van de aanvragers niet zorgverzekerd bleek. Bij ongeveer 2.500 kinderopvangtoeslagen loopt versneld regulier toezicht.
Bent u van mening dat enkel het hebben van een arbeidscontract, volstrekt onvoldoende is om toeslagen te kunnen ontvangen?
Zoals in de antwoorden hiervoor al is aangegeven zijn er meer voorwaarden waaraan voldaan moet worden om voor een toeslag in aanmerking te komen. Deze voorwaarden verschillen ook per toeslag. Zo is het voor de zorgtoeslag niet relevant om een arbeidscontract te hebben, waar dat bij de kinderopvang anders is. Verder kunnen sommige voorwaarden niet gedurende de voorschotfase gevalideerd worden, waardoor er een verhoogd risico op fraude bestaat. Maar door het huidige toeslagensysteem en het gebruik van risicoprofielen kan de Belastingdienst lopende voorschotten steeds beter beoordelen.
Mede door de maatregelen zoals die in de brief van 10 mei 2013 zijn opgenomen, zullen steeds minder frauduleuze aanvragen gehonoreerd worden. Hierdoor kan voorkomen worden dat achteraf een traject ingezet moet worden om onterecht uitbetaalde bedragen terug te vorderen.
Wat is uw reactie op de stelling van FNV, die stelt dat toeslagen gewoon worden doorbetaald, zelfs als de toeslag al is stopgezet?
Het kan voorkomen dat nadat een burger een stopzetting heeft doorgegeven er nog een maand uitbetaald wordt. Het huidige toeslagensysteem verwerkt de wijzigingen één keer per maand. Als het verzoek tot stopzetting binnenkomt nadat de wijzigingen net zijn verwerkt, dan wordt deze wijziging een maand later meegenomen. Alsdan krijgt een burger nog één maand uitbetaald, ondanks zijn verzoek. Op het moment waarop de wijziging van de burger verwerkt is, volgt een herberekening en zal de Belastingdienst vanaf de opgegeven ingangsdatum van de wijziging berekenen hoeveel terugbetaald zal moeten worden.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is wanneer een persoon die zijn toeslag stopzet maar toch krijgt doorbetaald, rente moet betalen over het bedrag dat na de stopzetting is uitgekeerd? Zo ja, wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is een frictie van een maand niet ongewoon. In de voorschotfase wordt geen rente in rekening gebracht als de burger het teveel gekregen bedrag ineens terugbetaalt. Kiest een burger ervoor dit bedrag gespreid terug te betalen, dan wordt er wel rente in rekening gebracht.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat personen die niet in Nederland wonen, toeslagen ontvangen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven kan het recht op een toeslag ook (voort)bestaan als iemand niet in Nederland woont. Er kan recht blijven bestaan op de zorg-, kinderopvangtoeslag en/of het kindgebonden budget als iemand in het buitenland woont. Met de inzet van de risicoprofielen en de maatregelen die in de brief van 10 mei 2013 zijn opgenomen, krijgen aanvragen met een (ver)hoog(d) risico pas een voorschot of de aangevraagde verhoging van een lopende toekenning als alle relevante gegevens zijn gecontroleerd.
Kunt u aangeven hoeveel adressen er in Nederland zijn waar aan respectievelijk 5 tot 7, 8 tot 10, 10 tot 20 en aan meer dan 20 mensen toeslagen worden uitbetaald? Kunt u tevens aangeven om welke toeslagen het gaat en de bijbehorende bedragen?
Begin juni 2013 ging dit om:
5 t/m 7
5
0,3
374
2,6
15.314
88,5
51
0,4
8 t/m 10
3
0,3
64
0,8
2.788
25,3
21
0,2
11 t/m 20
1
0,2
32
0,8
2.013
29,2
19
0,3
> 21
–
–
5
0,3
1.852
102,9
7
0,3
Ter toelichting, het feit dat er meerdere toeslagen op een adres worden uitbetaald kent de volgende redenen:
Op welke wijze controleert u of de toeslagen terecht worden uitbetaald?
Zie het antwoord op vraag 3.