Het bericht dat twee derde van de dierenartsen meer antibiotica voorschrijft dan de streefwaarde |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uit eerste benchmarkwaarden van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) blijkt dat tweederde van de dierenartsen meer antibiotica voorschrijft dan de streefwaarde?1
Het rapport van de SDa met de eerste benchmark voor dierenartsen heb ik, samen met de Minister van VWS, onlangs aan de Kamer aangeboden met de brief «Antibioticagebruik in de veehouderij». In deze brief heb ik aangegeven dat ik positief ben over de ontwikkeling van deze veterinaire benchmark, omdat het een belangrijk instrument is dat dierenartsen in staat stelt hun voorschrijfpatroon van antibiotica te spiegelen aan dat van collega’s en daarbij te zoeken naar verbetermogelijkheden.
De SDa heeft in het rapport een streefwaarde voor het voorschrijfpatroon van dierenartsen gedefinieerd. De SDa ziet deze streefwaarde als een toekomstig ambitieniveau. Het feit dat 60% van de dierenartsen zich boven dit toekomstige ambitieniveau bevindt, geeft voor mij aan dat het van belang is dat de veterinaire beroepsgroep actie onderneemt om dit percentage te gaan verlagen, zodat steeds meer dierenartsen in de toekomst binnen de streefwaarde zullen vallen. De initiatieven voor het zorgvuldiger en minder voorschrijven van antibiotica die de KNMvD en de SGD momenteel naar aanleiding van dit rapport ontplooien (zie kamerbrief), juich ik dan ook toe.
Deelt u de bezorgdheid over het aantal dierenartsen dat meer antibiotica voorschrijft dan de streefwaarde?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er ingrijpende maatregelen nodig zijn als dierenartsen vijf tot 20 keer meer antibiotica voorschrijven dan collega’s?
Ik onderschrijf de oproep van SDa dat de dierenartsen met een voorschrijfpatroon boven de actiewaarde zich kritisch moeten oriënteren op hun voorschrijfpatroon. Daarnaast ben ik van mening dat dit ook van toepassing is op dierenartsen die met hun voorschrijfpatroon nog niet voldoen aan de streefwaarde.
De grote spreiding in prescriptie binnen de sectoren moet nader worden geanalyseerd. De KNMvD heeft reeds toegezegd een nadere analyse te zullen verrichten naar de spreiding in het voorschrijfpatroon en actief te zoeken naar oorzaken en verbetermogelijkheden.
Ik vind het belangrijk dat de veterinaire beroepsgroep zelf initiatieven neemt om met behulp van dit rapport op zoek te gaan naar verbetermogelijkheden ten aanzien van het voorschrijfpatroon van dierenartsen.
Ik ondersteun daarom het initiatief van de Stichting Geborgde Dierenarts (SGD) om de veterinaire benchmarkindicator (VBI) te automatiseren en medio 2014 te implementeren in het private kwaliteitssysteem voor dierenartsen. Daarmee krijgen alle deelnemende dierenartsen actuele inzage in hun eigen benchmark. Op basis hiervan kunnen dierenartsen hun voorschrijfpatroon aanpassen. De Stichting Geborgde Dierenarts zal bovendien vanaf begin 2015 een verbetertraject opleggen aan dierenartsen die boven de actiewaarde blijven.
Deze nulmeting, op basis van de cijfers van 2012, is voor mij geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. In de afgelopen periode zijn al diverse maatregelen door overheid en private partijen doorgevoerd gericht op het zorgvuldiger en minder voorschrijven van antibiotica (o.a. de UDD-regeling en de formularia en richtlijnen van de veterinaire beroepsgroep). Deze maatregelen, gecombineerd met deze benchmark en de daaraan gekoppelde private verbetertrajecten, zullen in de komende periode hun vruchten gaan afwerpen.
In welke gevallen geeft de SDa gegevens uit de benchmark door aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die dierenartsen vervolgens kan sanctioneren en in welke gevallen gaat de NVWA daadwerkelijke over tot sanctioneren?
De SDa geeft geen gegevens door aan de NVWA. De SDa beschikt alleen over geanonimiseerde gegevens over het gebruik op een bedrijf en het voorschrijfpatroon van dierenartsen. Productschappen verstrekken wel gegevens van «veelgebruikende veehouders» uit de melkvee-, varken-, vleeskuiken- en kalversector aan de NVWA. De NVWA gebruikt deze gegevens in haar risicogericht toezicht. De NVWA beoordeelt bij dierenartsen of zij zorgvuldig en restrictief antibiotica voorschrijven. De richtlijnen en formularia van de beroepsgroep worden daarbij als toetsingscriteria gebruikt. Een dierenarts kan daarvan gemotiveerd afwijken, mits de onderbouwing ook wordt vastgelegd. Als de NVWA twijfelt over de handelswijze van de dierenarts, dan wordt dit voorgelegd aan de klachtambtenaar. Die kan een zaak starten bij het Veterinair Tuchtcollege.
Als de dierenarts zich niet houdt aan wettelijke verplichtingen, treedt de NVWA handhavend op.
Welke extra maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de overgrote meerderheid van de dierenartsen zo snel mogelijk aan de streefwaarde gaat voldoen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Kamer de komende maanden met regelmaat te informeren over nieuwe benchmarkcijfers?
Ja. Begin juni zal het SDa-expertpanel de cijfers over het voorschrijfpatroon van dierenartsen in 2013 publiceren. Ik zal u die rapportage toesturen.
Is er inmiddels al meer duidelijkheid over hoe het kan dat dierenartsen in 2012 meer antibiotica voorschreven dan dat er (geregistreerd) verkocht was?
Nee. Zoals ik in de Kamerbrief van 29 augustus 2013 (TK 29 683, nr. 168) heb aangegeven is het interen op eerder opgebouwde voorraden bij dierenartsenpraktijken een mogelijke oorzaak van het verschil tussen de omvang van het gebruik en de verkoop van antibiotica in 2012. De SDa zal in haar rapportage (verwacht in juni 2014) over de gebruiksgegevens in 2013 hier nader aandacht aangeven.
Klopt het dat de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) heeft geconstateerd dat de antibioticaresistentie snel daalt als gevolg van de vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij? Zo ja, hoe groot is deze daling?
De constatering betreft geen uitspraak van de SDa, maar van prof.dr. D. Mevius, hoogleraar antimicriobiële resistentie aan de Universiteit Utrecht.
Hij deed deze uitspraak op het SDa symposium op 27 maart 2014 op basis van lopend monitoringsonderzoek naar de ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren in een aantal veehouderijsectoren. Over de resistentiedaling in 2012 heb ik u per brief van 11 november 2013 geïnformeerd (TK 29 683, nr. 172).
De meest recente formele cijfers over de ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren in deze veehouderijsectoren zullen worden gepubliceerd in de Maran rapportage over het jaar 2013. Deze rapportage is nu nog niet beschikbaar. Ik verwacht u daarover medio 2014 nader te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat er voor de periode na 2015 nieuwe reductiedoelstellingen dienen te worden vastgesteld om het antibioticagebruik in de veehouderij nog verder te verminderen?
Het antibioticumbeleid is erop gericht om resistentievorming en resistentieverspreiding tegen te gaan.
Vorig jaar heb ik u met mijn brief van 4 juli (TK 29 683 nr. 167) samen met de Minister van VWS gemeld dat wij ons, naast onze inzet op antibioticareductie, meer gaan richten op preventieve maatregelen door de sectoren zoals aanpassing van stal- en managementsystemen om infecties te voorkomen.
De inzet van veehouders en dierenartsen en de huidige reductiedoelstellingen hebben bijgedragen aan een aanzienlijke reductie van het antibioticumgebruik in de veehouderij in de afgelopen jaren. Dit heeft ook geleid tot een daling in resistentievorming bij landbouwhuisdieren. Maar we zijn er nog niet. De ambitieuze 70% reductiedoelstelling voor 2015 is nog niet bereikt. De SDa rapportage met de nieuwe reductiecijfers over het jaar 2013 wordt in juni 2014 verwacht.
In overleg met experts en de betrokken sectoren zal, mede op basis van de bereikte resultaten, worden bezien welk beleid na 2015 nodig is op het veterinaire antibioticaresistentie dossier, gericht op een verdere vermindering van resistentievorming en resistentieverspreiding.
Het bericht Dijksma zegt nee tegen Basamid |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dijksma zegt nee tegen Basamid»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u geen handtekening zet onder de vrijstellingsaanvraag voor Basamid?
Een vrijstellingsaanvraag wordt verleend als er sprake is van een noodsituatie (op basis van artikel 38 van de Wgb en artikel 53 Verordening (EG) 1107/20092. Hieraan voorafgaand vindt een zorgvuldige afweging plaats met betrekking tot het landbouwkundige belang en belangen van een gezond en schoon leefmilieu voor mens en dier.
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft een negatief advies gegeven omtrent deze vrijstellingsaanvraag omdat de toepassing risicovol is voor de toepasser, omstanders en gewaswerkers. Bij de toepassing van Basamid komt formaldehyde vrij. Formaldehyde is risicovoller dan lang werd aangenomen. Het is daarom door het Risk Assessment Committee (RAC) in een hogere carcinogeniteitsklasse geplaatst. Naar verwachting zal de EFSA (European Food Safety Authority) dit overnemen. Dat betekent dat de blootstelling nihil moet zijn. Dit kan niet worden gegarandeerd en daarom adviseert het Ctgb de vrijstelling niet te verlenen.
Een vrijstellingsaanvraag voor het gewasbeschermingsmiddel Formaline, waarbij ook formaldehyde vrijkomt, heb ik om diezelfde reden onlangs afgewezen.
Daarnaast voldoet de toepassing evenmin aan de criteria voor uitspoeling en de eisen van vogels, waterorganismen, zoogdieren, bijen, niet-doelwitarthropoden en wormen. In mijn afweging heb ik de ernst van het risico voor de mens zwaarder laten wegen dan het landbouwkundige belang.
Het bedrijfsleven heb ik overigens laten weten dat in den brede ingezet moet worden op reguliere toelating van middelen in plaats van op vrijstellingen.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van uw besluit kwekers in Nederland op een achterstand worden gezet ten opzichte van hun Europese collega’s en dat de complete bedrijfstak bos- en haagplantsoen gedwongen wordt teelten naar het buitenland te verplaatsen, aangezien over de grens Basamid wel mag worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de sector zelf om mogelijkheden te genereren om ziekten en plagen te bestrijden. Ik heb navraag gedaan naar het gebruik in omringende landen. Het middel is niet regulier toegestaan in Duitsland. De laatste vrijstelling voor het middel was, net als in Nederland, in 2012. In België en het Verenigd Koninkrijk is er wel een toelating. Indien de EFSA het advies van de RAC overneemt, zullen ook andere Europese landen zich moeten conformeren aan de 0-procent blootstelling van dit middel.
Kunt u aangeven wat de economische gevolgen zijn van uw besluit voor de B.V. Nederland, aangezien Nederland de tweede voedselexporteur in de wereld is en wat betreft de boomteelt zelfs de grootse exporteur ter wereld is? Zo nee, waarom niet?
Een exacte inschatting van de economische gevolgen door opbrengstderving en verliezen in export kan niet worden gegeven. De zaailingenteelt van bos- en haagplantsoen omvat namelijk een verscheidenheid aan gewassen. Met betrekking tot de export kan niet in kaart worden gebracht welk deel van de Nederlandse zaailingenteelt uiteindelijk als eindproduct zal worden geëxporteerd. Ook bij (gedeeltelijke) verplaatsing van de zaailingenteelt naar het buitenland blijft de mogelijkheid voor het verkrijgen van plantmateriaal bestaan waardoor het aannemelijk is dat, voor wat betreft de overige onderdelen van de sector bos- en haagplantsoen, de Nederlandse bedrijven hun exportpositie kunnen blijven behouden.
Bent u bereid om uw besluit te herzien en alsnog de vrijstellingsaanvraag voor Basamid te ondertekenen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. In mijn afweging heb ik de ernst van het risico voor de mens zwaarder laten wegen dan het landbouwkundige belang.
Het voorkomen van witwassen van Russische vermogens |
|
Jesse Klaver (GL), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de motie-Servaes/Klaver1, die vraagt om verhoogde alertheid van instanties die zich bezighouden met het voorkomen van witwassen ten aanzien van tegoeden en transacties van Russische functionarissen, oligarchen en hun bedrijven, zowel in Nederland als op EU-niveau?
Ja.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan dit verzoek?
Hier is de huidige anti-witwaswetgeving relevant, met name de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Deze wetgeving eist van de financiële instellingen dat men stelselmatig een cliëntenonderzoek verricht, waaronder onderzoek naar de uiteindelijk belanghebbende, en dat men op risico gebaseerde en adequate maatregelen neemt om dit onderzoek optimaal te kunnen verrichten. Dat laatste houdt onder meer in dat van de instellingen een verhoogde alertheid vereist is en zo nodig extra (controle) maatregelen neemt in die gevallen waarin sprake is of kan zijn van een verhoogd risico op witwassen of terrorisme financiering. Voor de bepaling van het risico is zowel de aard van de dienstverlening als de achtergrond van de cliënt van belang. Zo moeten instellingen extra maatregelen nemen om de cliënt en/of de transactie te controleren indien een dienst wordt verleend aan politiek prominente personen. Het is uiteindelijk aan de instellingen zelf om de mate van het risico te bepalen en welke maatregelen men neemt. Duidelijk is dat daarbij de huidige situatie in Oekraïne en Rusland mede een belangrijke rol speelt.
Er is in de genoemde wetgeving bewust gekozen voor deze «principle-based» benadering, waarin niet wordt voorgeschreven hoe maar met welk resultaat de instellingen hun onderzoek moeten doen. Deze verplichtingen zijn gebaseerd op de Europese anti-witwasrichtlijnen zodat dit regime in alle lidstaten van kracht is.
In een dergelijke benadering past niet dat de overheid de instellingen in specifieke gevallen voorschrijft hoe invulling te geven aan hun verplichtingen. Wel spelen de toezichthouders hierbij een belangrijke rol, want het toezicht is gericht op de beoordeling of de risicobeoordeling en de ondernomen extra (controle)maatregelen adequaat zijn (geweest).
Aanvullend op deze eigen verantwoordelijkheid van financiële instellingen verstrekt toezichthouder DNB guidance in de vorm van de «Leidraad Wwft en Sanctiewet»2 en van een nieuwsvoorziening via email en twitter waarop iedere geïnteresseerde zich kan abonneren. In bepaalde gevallen wordt deze nieuwsvoorziening aangevuld met een circulaire aan alle onder toezicht van DNB staande instellingen. Dit is ook gebeurd naar aanleiding van de recente verordeningen inzake Oekraïne en Rusland.
Binnen Europa is door de Financial Intelligence Units (FIU’s) ook intensief samengewerkt ten aanzien van de sanctiemaatregelen inzake Oekraïne en Rusland. Specifiek voor Oekraïne is alle beschikbare informatie uit alle EU-landen via FIU.NET, het specialistische computernetwerk van de EU FIUs dat wordt beheerd door het Nederlandse ministerie van VenJ, bijeen gebracht. Al deze gecombineerde informatie heeft voor FIUs tot belangrijke nieuwe inzichten geleid. De Nederlandse FIU vervult hierin een actieve rol.
Tenslotte kan ik melden dat de relevante Nederlandse autoriteiten en deskundigen actief betrokken zijn bij internationaal overleg gericht op teruggave van verduisterde Oekraïense overheidsmiddelen. Zo waren het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) vertegenwoordigd bij het Ukraine Forum on Asset Recovery in Londen op 28 en 29 april jl. Ook werden hier operationele contacten gelegd om de samenwerking en gegevensuitwisseling, conform de geijkte procedures te bespoedigen. Nederland zal zich internationaal blijven inzetten voor het traceren en teruggeven van verduisterde middelen.
Heeft u kennisgenomen van de bewering van de Russische activist Aleksej Navalny dat (a) 90% van het Russisch corruptiegeld wordt witgewassen in het Westen en (b) westerse politiediensten onderzoek van Navalny’s Anti-Corruptie Stichting hebben tegengehouden?2
Ja.
Herkent u het geschetste beeld? Hoe verklaart u de genoemde tegenwerking van het onderzoek?
De door de heer Navalny genoemde percentages neem ik voor kennisgeving aan. Het is onduidelijk op welke zaken hij doelt. Dit geeft onvoldoende aanknopingspunten om uitspraken te doen over de bewering dat het onderzoek van de door de betreffende persoon opgerichte Anti-Corruptie Stichting zou zijn tegengewerkt. Ook het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld over onvoldoende informatie te beschikken om beide beweringen op waarde te kunnen schatten.
Zijn Nederlandse instanties die zich bezighouden met het voorkomen en bestrijden van witwassen benaderd door Navalny of zijn Anti-Corruptie Stichting? Zo ja, hoe zijn deze contacten verlopen en hebben zij geleid tot onderzoeks- of opsporingsactiviteiten?
Het OM heeft hierover navraag gedaan bij het landelijk parket en het functioneel parket. Zij zijn niet benaderd door betrokkene of zijn Anti-Corruptie Stichting.
Het bericht ‘Turkije blokkeert ook YouTube’ |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkije blokkeert ook YouTube»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in navolging van de Twitter-blokkade premier Erdogan het spoor bijster lijkt te zijn?
Het kabinet is bezorgd over het besluit om toegang tot Twitter en YouTube af te sluiten. Sociale media zijn niet meer weg te denken uit een moderne samenleving. Zeker van een kandidaatlidstaat van de Europese Unie mag worden verwacht dat de democratische standaarden hoog worden gehouden en dat mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, worden gerespecteerd. Nederland verwelkomt dan ook de opheffing van de blokkade van Twitter na de uitspraak van het Constitutionele Hof van Turkije van 2 april dat deze in strijd was met de vrijheid van meningsuiting en individuele rechten.
In EU-verband is in deze zaak opgetreden richting Turkije via een scherpe, kritische dialoog over het vervullen van de strenge toetredingscriteria. In deze context hebben zowel de EU, bij monde van Commissievoorzitter Barroso en Commissaris Uitbreiding Füle, alsook individuele lidstaten bij de Turkse regering de ernstige zorgen overgebracht over de rechtsstaat in Turkije, waaronder de betreffende blokkades. Ook Nederland heeft zich tegenover de Turkse autoriteiten herhaaldelijk uitgesproken tegen de recente ontwikkelingen in Turkije.
Wat zijn in EU-verband de middelen om op te treden tegen Turkije in het geval van het blokkeren van Twitter en YouTube? Vindt u dat het tijd is om in EU-verband op te treden tegen Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kan in dit geval verwacht worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat een land dat websites als Twitter en YouTube blokkeert toetreedt tot de Europese Unie?
Turkije kan pas toetreden tot de Europese Unie als het voldoet aan alle strenge voorwaarden, waaronder de politieke Kopenhagen-criteria. Het is duidelijk dat de Twitter- en YouTube blokkades haaks op deze criteria staan.
Het weigeren van het naleven van hygiëneregels door een moslima |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontslag voor weigering korte mouwen»?1
Ja.
Wat dient volgens u zwaarder te wegen: hygiëneregels of islamitische geloofsovertuiging? Kunt u dit toelichten?
Op basis van de grondwet en het Europees verdrag voor de rechten van de mens gelden er in ons land grondrechten zoals bijvoorbeeld het recht op vrijheid van meningsuiting, gelijke behandeling, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van godsdienst. Ook de werkgever moet deze grondrechten respecteren. Dat houdt onder andere in dat werknemers in beginsel naar eigen voorkeur gekleed kunnen gaan, bijvoorbeeld overeenkomstig hun geloofsovertuiging. Overigens hebben niet alle mensen met een (islamitische) geloofsovertuiging de wens om via kleding uiting te geven aan hun godsdienst.
Echter, op grond van (artikel 660) van het Burgerlijk Wetboek kan de werkgever aan de werknemer eisen stellen ten aanzien van tijdens het werk te dragen kleding of bepaalde uitingen verbieden als daar een goede reden voor is (objectieve rechtvaardiging). Redenen kunnen zijn hygiëne, veiligheid, gezondheid, herkenbaarheid en communicatie. Zo gelden er in de gezondheidszorg specifieke kledingvoorschriften onder andere in de vorm van werkkleding/dienstkleding voor medewerkers die betrokken zijn bij de patiëntenzorg die als doel hebben zowel de patiënten maar ook de werknemers te beschermen tegen infectiegevaar en gevaarlijke stoffen. De werkkleding van medewerkers wordt bijvoorbeeld uit hygiënisch oogpunt centraal gewassen en werkkleding van medewerkers met patiëntencontacten heeft korte mouwen om de (hand)hygiëne niet in de weg te staan. Wil de werkgever dus via kledingvoorschriften inbreuk maken op het grondrecht van een werknemer om zich overeenkomstig geloofsovertuiging te kleden dan moet dat in de gegeven situatie noodzakelijk, proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Op de werknemer rust ook een verantwoordelijkheid met betrekking tot een verantwoorde beroepsuitoefening. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 4.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen maatregelen genomen, en ervoor gezorgd dat de hygiëneregels gehandhaafd werden?
Het ziekenhuis heeft de IGZ gevraagd om advies te geven over deze casus. De IGZ heeft in deze casus aan het ziekenhuis aangegeven dat op basis van de functiebeschrijving en beschrijving van de werkzaamheden van de medewerkster naleving van de landelijke richtlijn «persoonlijke hygiëne medewerkers» geïndiceerd is. Tevens verwijst de IGZ bij dergelijke vragen altijd naar de Werkgroep Infectiepreventie (WIP), die de betreffende richtlijnen opstelt. De zorginstelling is verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg en uit dit bericht begrijp ik dat deze verantwoordelijkheid ook is genomen. De IGZ heeft geen rol gehad bij de maatregelen die het ziekenhuis heeft genomen.
Hoeveel van dit soort zaken, waarbij de islamitische geloofsovertuiging de veiligheid van patiënten in gevaar brengt, zijn u bekend? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Een geloofsovertuiging op zichzelf van welke aard dan ook kan als zodanig de veiligheid van patiënten niet in gevaar brengen. Op grond van de Kwaliteitswet is de zorgaanbieder namelijk ten alle tijden verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg en moet alle maatregelen nemen die op basis van de richtlijnen nodig zijn om hygiëne en infectiepreventie te waarborgen. De instelling moet bij haar aannamebeleid veiligstellen dat medewerkers onverkort aan de normen voor verantwoorde zorg kunnen voldoen. Mensen kunnen er bij hun beroepskeuze rekening mee houden dat hun religieuze verplichtingen in sommige beroepen beperkingen oproepen. Het is mij niet mogelijk om een overzicht waar u op duidt te verstrekken. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe gaat u voortaan voorkomen dat ziekenhuizen rechtszaken moeten aanspannen en afkoopsommen moeten betalen om van weigerachtige moslima’s af te komen?
Het behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid om te treden in arbeidsrelaties in de zorg.
De aftrekbaarheid van trapliften als specifieke zorgkosten |
|
Mona Keijzer (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het informatieblad van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten, zoals dat tot maart op de website van de Belastingdienst was te vinden?1
Ja. Het betreffende informatieblad van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten, was echter niet tot maart op de website van de Belastingdienst te vinden, maar van 1 november 2013 tot en met 21 januari 2014. Het informatieblad is aangepast conform de gewijzigde wet- en regelgeving en is in die gewijzigde vorm op 22 januari 2014 op internet gezet.
Op de website van de Belastingdienst is op verschillende plaatsen gecommuniceerd over de veranderingen in de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Op de website staat dat een traplift aftrekbaar is als hulpmiddel over de jaren 2009 tot en met 2013. Vanaf 1 januari 2014 is op de website vermeld dat een aantal specifieke zorgkosten zoals aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan niet meer aftrekbaar is. Om meer duidelijkheid te geven waar het precies om gaat, is vanaf 11 februari 2014 op de website specifiek aangegeven dat de kosten voor het plaatsten van een traplift niet meer aftrekbaar zijn. In het door de vraagstellers bedoelde informatieblad stond overigens aangegeven dat de regels nog zouden kunnen veranderen.
Tot welke datum was op de website van de Belastingdienst te lezen dat een traplift is aan te merken als een hulpmiddel?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de traplift naar de mening van de Belastingdienst eerst als hulpmiddel was aan te merken en nu als woningaanpassing wordt aangemerkt, waardoor de traplift niet meer valt onder de specifieke zorgkosten?
Ja, de traplift werd tot 2014 inderdaad aangemerkt als ander (dan farmaceutisch) hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Tot deze categorie behoorden immers ook woningaanpassingen. Met ingang van 2014 is er uitdrukkelijk voor gekozen om een aantal specifiek benoemde hulpmiddelen van aftrek uit te sluiten. Het gaat hierbij om hulpmiddelen waarvan zonder meer vaststaat dat daarvoor een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gedaan kan worden. Het betreft de scootmobiel, de rolstoel en aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan. In de toelichting bij deze wetswijziging2 en ook bij latere vragen tijdens de parlementaire behandeling3 is uitdrukkelijk aangegeven dat ook de traplift tot laatstgenoemde categorie behoort en dus van aftrek is uitgesloten. Dit is wetgevingstechnisch vormgegeven door het criterium «aanpassingen aan, in of om een woning» te hanteren. Hiermee wordt voorkomen dat aanpassingen zoals een traplift, een hellingbaan, een verlaagd aanrecht of een automatische deuropener allemaal afzonderlijk in de wet moeten worden opgesomd. Voor alle uitgaven voor aanpassing aan, in of om een woning is aftrek met ingang van 2014 niet meer mogelijk.
Is het u bekend dat trapliftverkopers niet van deze wijzigingen op de hoogte waren en dat belastingplichtigen een traplift hebben gekocht in de veronderstelling dat deze aftrekbaar was?
Nee. Mij is bekend dat verschillende trapliftverkopers in 2013 geadverteerd hebben om in 2013 nog een traplift te kopen, vanwege het belastingvoordeel, aangezien in 2014 de kosten hiervan niet meer in aftrek zouden mogen worden gebracht. Het was voldoende kenbaar dat wijzigingen zouden plaatsvinden. Reeds in het regeerakkoord was immers aangekondigd dat de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten per 2014 zou verdwijnen. Uiteindelijk is dat voornemen voor een aantal zorgkosten teruggenomen, maar voor onder meer de traplift gold dit niet omdat daarvoor, zoals gezegd, een aanvraag op grond van de Wmo kan worden gedaan. Ook daarover kan geen misverstand bestaan, omdat in de toelichting op de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 20144 expliciet is aangegeven dat de kosten in verband met een traplift van belastingaftrek uitgezonderd worden.
Deelt u de mening dat het van belang is dat belastingplichtigen op de website van de Belastingdienst de juiste informatie kunnen vinden?
Ja.
Acht u het in overeenstemming met het vertrouwensbeginsel dat belastingplichtigen die eind 2013 een traplift gekocht hebben en deze in 2014 betaald hebben en belastingplichtigen die begin 2014 een traplift gekocht hebben, deze kosten niet kunnen aftrekken in tegenstelling tot wat zij gelezen hebben op de website van de Belastingdienst?
Bij uitgaven voor persoonsgebonden aftrekposten is het kasstelsel van toepassing. Het jaar van betalen is beslissend of recht op aftrek bestaat. Ook moet op basis van het geldend recht in het jaar van betalen beoordeeld worden of de uitgaven recht geven op aftrek als persoonsgebonden aftrekpost. Dit heeft tot gevolg dat een betaling voor of aanschaf van een traplift in 2014 niet tot aftrek kan leiden.
Algemene voorlichting wordt door de Belastingdienst op diverse wijzen verstrekt, onder andere via brochures, toelichtingen bij aangiften en via internet. Uitgangspunt daarbij is dat de Belastingdienst haar voorlichtende taak onbelemmerd kan uitoefenen. Die taak van de Belastingdienst speelt met de huidige informatievoorziening door middel van het internet een steeds belangrijkere rol. In de huidige informatiemaatschappij moet immers ook informatie van de Belastingdienst snel beschikbaar zijn. Omdat deze informatie vaak ook al vooruitlopend op de definitieve vaststelling van de onderhavige wetgeving wordt verstrekt, wordt daarbij zoals ook het geval is bij het bewuste informatieblad een disclaimer opgenomen. Belastingplichtigen worden er daarbij op gewezen dat de regelgeving nog kan wijzigen en de informatie dus later niet volledig of niet geheel juist kan blijken te zijn.
Het verstrekken van algemene voorlichting door de Belastingdienst kan niet leiden tot een van de wet afwijkende behandeling met toepassing van het vertrouwensbeginsel. Daarvan zou wel sprake kunnen zijn indien in een concreet geval door de inspecteur aan de belastingplichtige is toegezegd dat de uitgaven van de door de belastingplichtige in 2014 betaalde traplift in 2014 in aftrek kunnen worden gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft hier echter zoals opgemerkt enkel uitvoering van de voorlichtende taak van de Belastingdienst, waarin bovendien een voorbehoud wordt gemaakt. Dat neemt niet weg dat de Belastingdienst er natuurlijk alles aan doet om zo juist en zo volledig mogelijk te informeren en achterhaalde, onjuiste of onvolledig gebleken informatie zo snel als mogelijk is aan te passen.
Bent u bereid om op grond van het vertrouwensbeginsel de gemaakte kosten voor een traplift in aftrek te laten komen bij de specifieke zorgkosten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Tanken zonder te betalen’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de tv-uitzending van PowLitie op maandag 31 maart 2014?1
Ja.
Klopt het dat dieven voor het stelen van brandstof – «tanken zonder te betalen» – met betrekking tot de eerste twee door hen gepleegde diefstallen niet worden aangepakt door politie en justitie? Zo ja, wat is hier de reden van?
Vanzelfsprekend ben ook ik van mening dat tanken zonder te betalen moet worden aangepakt. Zoals toegezegd tijdens het AO Politieonderwerpen van 18 juni 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 464) heb ik met het OM gesproken over deze aanpak en of dit in de praktijk goed loopt. Het OM en de politie hebben mij toegelicht goede afspraken te hebben met de benzinebranche (onder meer met de Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie) en ook regelmatig overleg te hebben met de branche over een effectief beleid tegen tanken zonder betalen. Dit beleid werpt zijn vruchten af. Pomphouders weten de digitale aangiftefaciliteit bij de politie (voorheen bij het OM) goed te vinden. Het aantal gevallen van benzinediefstal daalt.
Als ondanks de preventieve maatregelen die de sector zelf kan nemen (zoals de uitrol van betalen aan de pomp en het plaatsen van slagbomen bij de uitritten van benzinestations) toch wordt getankt zonder te betalen, is een van de prioriteiten ervoor te zorgen dat de pomphouders hun geld alsnog krijgen. De Rijksdienst Wegverkeer en Justitie helpen de pomphouders hierbij doordat ontheffing is verleend aan gerechtsdeurwaarders om de NAW-gegevens bij het kentekenregister te achterhalen. Deze civielrechtelijke weg leidt ertoe dat degene die tankt zonder te betalen alsnog moet betalen en is voor de pomphouders de snelste manier om hun geld (inclusief de onkosten) terug te krijgen. Doordat ook de kosten van de gerechtsdeurwaarder kunnen worden verhaald, ontstaat er bovendien een extra prikkel om in het vervolg wel te betalen. In geval van strafrechtelijke vervolging van een verdachte kan de pomphouder er ook voor kiezen zich te voegen in de strafrechtelijke procedure.
Iedere aangifte is van belang en kan, naast een civielrechtelijke aanpak, ook leiden tot een strafrechtelijke interventie. In overleg met de benzinebranche hebben OM en politie gekozen voor een beleid dat zich primair richt op recidivisten. Door aangiften te bundelen is de opsporing en vervolging namelijk kansrijker en kan een zwaardere straf worden geëist / opgelegd. Door op deze manier de meest ernstige en stelselmatige vormen van tanken zonder te betalen aan te pakken wordt de beschikbare capaciteit het meest effectief ingezet. Het maatschappelijk effect van de strafrechtelijke interventie is het grootst door deze te richten op de grootste probleemveroorzakers.
In deze aanpak is elke aangifte van groot belang. Daarom is er een speciale aangiftefaciliteit ingericht op de website van de nationale politie en is met de branche afgesproken dat er altijd aangifte wordt gedaan. Hierdoor krijgen politie en OM goed zicht op het fenomeen en de daders en kunnen zij tot een gerichte en effectieve strafrechtelijke interventie komen. Elke aangifte kan dus belangrijke opsporingsinformatie opleveren voor de politie: de politie checkt bij elke aangifte of de persoon reeds in de systemen voorkomt. Met deze informatie wordt op recidive gecontroleerd en waar mogelijk wordt dit feit betrokken bij andere strafbare feiten.
Bent u het er mee eens dat «tanken zonder te betalen» keihard aangepakt moet worden door politie en justitie en dus ook de «first & second offenders»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiften – waarbij bruikbare beelden van daders door pomphouders zijn aangeleverd – zijn bekend bij politie en justitie?
In mijn antwoord op vragen van de leden Visser en Dijkhoff (beiden VVD) over het bericht «Dieselbendes roven tanks leeg» heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aangiftecijfers inzake aangiftes van diefstal van brandstof.2 Ik verwijs hier kortheidshalve naar. Meer specifieke cijfers over tanken zonder te betalen en over het strafrechtelijke vervolg zijn niet beschikbaar.
Hoeveel van deze aangiften zijn door de politie bij justitie aangeleverd? Hoeveel van de aangeleverde zaken hebben geleid tot een veroordeling?
Zie antwoord vraag 4.
Wolf krijgt 'verblijfsvergunning' |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom het noodzakelijk is om de wolf een wettelijke bescherming te bieden?1
De provincies hebben mede naar aanleiding van het rapport van Alterra mij verzocht om duidelijkheid te geven over de status van de wolf onder de Flora- en faunawet. Dat is belangrijk, omdat zij hun bevoegdheden met betrekking tot beheer en schadebestrijding slechts kunnen toepassen met betrekking tot van nature in Nederland voorkomende zoogdieren. Hetzelfde geldt voor het Faunafonds. Hoewel de aanwezigheid van wolven in Nederland nog niet feitelijk is vastgesteld, moet, gezien de nabijheid, dispersie-ranges en jachtafstanden van wolven in Duitsland, er van worden uitgegaan dat Nederland in principe tot het verspreidingsgebied van de wolf behoort. Door de wolf aan te wijzen, wil ik bij voorbaat duidelijk maken dat provincies en Faunafonds bevoegd zijn ten aanzien van in het wild levende wolven in ons land.
Deelt u de zorgen dat het faunafonds onvoldoende middelen beschikbaar heeft om aan alle schade-aanvragen te voldoen, zoals de schade die wordt toegebracht door ganzen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de provincies daarover een oordeel te geven. Zij zijn in het kader van decentralisatie van natuurtaken financieel verantwoordelijk geworden voor het Faunafonds. De provincies hebben laten weten dat eventuele bijkomende wolvenschade geen negatief effect zal hebben op tegemoetkomingen voor andere schades, conform de huidige regels van het Faunafonds.
Kunt u toelichten wat het effect is op het faunafonds, wanneer ook schade door de wolf uitgekeerd moet worden?
Het is in eerste instantie aan de provincies om daarvan een inschatting te geven. Afgaand op schadegevallen in Duitsland ligt het in de rede dat dit in eventuele gevallen om relatief geringe bedragen zal gaan ten opzichte van het totaal aan uitgekeerde tegemoetkomingen voor andere diersoorten.
Het faunafonds heeft een plafond; kunt u aangeven ten koste van welke andere te vergoeden schade dit zal gaan als schade van de wolf ook verhaald moet worden op het faunafonds?
Het Faunafonds hanteert geen plafond voor tegemoetkomingen in schade, die zij uitkeren op grond van de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde regels van het Faunafonds.
Deelt u de opvatting dat de middelen in het faunafonds moeten worden aangevuld als blijkt dat er onvoldoende beschikbaar is om schade uit te keren omdat steeds meer dieren een wettelijke bescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De inzet van onbevoegd personeel op Schiphol tijdens de nucleaire top (NSS) |
|
Ronald van Raak |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat tijdens de nucleaire top (NSS) in Den Haag bij luchtafhandelaar Aviapartner Cargo op Schiphol uitzendkrachten (van de bureaus Labourlink en Werk & Ik) werkzaam zijn geweest op de airside zonder de gebruikelijke screening en zonder Schipholpas?1
Uit onderzoek door de Koninklijke Marechaussee, die belast is met het toezicht op de beveiliging van de burgerluchtvaart, blijkt dat tijdens de nucleaire top (NSS) in Den Haag bij luchtafhandelaar Aviapartner Cargo op Schiphol alle werkzame uitzendkrachten in het bezit waren van de gebruikelijke screening en van een Schipholpas.
Deelt u de opvatting dat ook Aviapartner Cargo op Schiphol zich moet houden aan het verbod om tijdens een staking stakingsbrekers in te zetten?
Voor iedere werkgever in Nederland geldt het verbod om een staking te breken met de inzet van uitzendkrachten.
Waarom is besloten om uitzendkrachten zonder de gebruikelijke screening en zonder Schipholpas in te zetten ter vervanging van stakende werknemers die wel een juiste screening en wel een Schipholpas hebben?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik u reeds aangegeven dat er geen uitzendkrachten zonder de gebruikelijke screening en zonder Schipholpas hebben gewerkt.
Klopt mijn inzicht dat het feit dat gedurende de nucleaire top NSS gecontroleerde vracht is gelost en geladen betekent dat deze stakingsbrekers werk hebben gedaan dat anders door het stakende personeel zou zijn gedaan?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de Waadi (de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs). In artikel 10 van deze wet is een verbod tot stakingsbreking opgenomen. Dit houdt in dat een uitzendonderneming geen arbeidskrachten ter beschikking stelt aan een onderneming waar een staking plaatsvindt als hierdoor de staking gebroken wordt. Het onderzoek van de Inspectie SZW naar mogelijke overtreding van dit zogenoemde onderkruipersverbod tijdens stakingen op Schiphol is nog niet afgerond.
De resultaten van dit onderzoek zullen begin juni bekend zijn.
Waarom hebt u toegestaan dat Aviapartner Cargo op Schiphol tijdens de nucleaire top NSS willens en wetens een veiligheidsrisico heeft genomen?
Hiervan is geen sprake. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Schadeclaims die via Nederland ingediend worden |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Verzet tegen schadeclaims via Nederland»?1
Ik heb hiervan kennis genomen.
Erkent u dat Indonesië het investeringsverdrag met onder meer Nederland heeft opgezegd vanwege het risico van toekomstige schadeclaims? Zo nee, wat is dan uw reactie op de uitspraak van president Yudhoyono: «Ik wil niet dat multinationals met juridische rugdekking alles kunnen doen wat ze willen in ontwikkelingslanden als Indonesië»?2
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat alle investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) per eerst mogelijke datum worden opgezegd. IBO’s geven multinationals niet het recht om «alles te kunnen doen wat ze willen in ontwikkelingslanden». IBO’s leggen standaarden vast volgens welke het gastland buitenlandse investeerders dient te behandelen, en bieden toegang tot internationale arbitrage als een mogelijkheid om geschillen tussen investeerders en het gastland te beslechten. Investeerders kunnen bijvoorbeeld een claim voor schadevergoeding indienen bij vermeende onredelijke of discriminatoire maatregelen, of onrechtmatige onteigening van de investering. Nederlandse IBO’s en EU-vrijhandelsakkoorden bieden staten beleidsruimte om maatregelen ter bescherming van publieke belangen te nemen.
Erkent u dat de kans bestaat dat meer landen hun verdrag met Nederland gaan opzeggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat voor u aanleiding om de investeringsverdragen met landen te herzien?
Staten kunnen IBO’s opzeggen aan het einde van de oorspronkelijke looptijd (meestal 10 of 15 jaar). De IBO met Indonesië kon worden opgezegd, omdat het afgesproken moment voor mogelijke opzegging naderde. Indonesië heeft zonder voorafgaande consultaties gebruik gemaakt van het recht om de IBO op te zeggen.
Recent is de IBO tussen Nederland en Zambia in werking getreden. Vorig jaar heeft Nederland een IBO met de Verenigde Arabische Emiraten ondertekend. Ook wereldwijd worden volgens de UNCTAD nog steeds nieuwe IBO’s afgesloten.3
Erkent u dat Nederland een belangrijke speler is in het faciliteren van schadeclaims vanwege de 15.000 brievenbusfirma’s die Nederland telt? Deelt u de mening van hoogleraar financiële geografie Ewald Engelen dat het de hoogste tijd is dat Nederland ingrijpt in het huidige stelsel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen overweegt u?
Op dit moment wordt door UNCTAD en het CPB een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van Nederlandse IBO’s en geschillen op basis van Nederlandse IBO’s. In mijn appreciatie van dit onderzoek zal ik mijn visie hierop nader toelichten.
Wat is uw oordeel over het feit dat bedrijven zich veelvuldig op papier in Nederland vestigen om via Nederlandse investeringsverdragen claims in te dienen?3 Vindt u het zorgwekkend dat Nederland volgens een rapport van UNCTAD op plaats twee staat in de ranglijst van landen waarvandaan claims worden ingediend?4
Nederlandse IBO’s beogen legaal in Nederland gevestigde investeerders te beschermen. Nederland behoort wereldwijd tot de top op het gebied van inkomende en uitgaande investeringen. Uit studies van UNCTAD blijkt dat Nederland ongeveer 18% van alle investeringen wereldwijd voor haar rekening neemt en 10% van alle IBO-claims.6
Hoe oordeelt u over de uitspraak van universitair docent internationaal publieksrecht Hege Kjos dat Nederlandse verdragen over het algemeen heel open zijn, waardoor ze navenant veel bescherming bieden aan investeerders?5 Erkent u dat het «investeringsvriendelijke klimaat» van Nederland het risico van misbruik met zich meebrengt?
Nederlandse IBO’s beogen een adequaat beschermingsniveau vast te leggen. Nederlandse IBO’s beschermen legaal in Nederland gevestigde natuurlijke en juridische personen die in het buitenland investeren, evenals investeerders uit de landen die in Nederland investeren. De uitspraak van de heer Kjos is op zichzelf geen aanleiding om te concluderen dat het risico van misbruik in Nederland groter is.
Bent u bereid om heronderhandelingen te openen met landen over de bestaande investeringsverdragen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse IBO’s bieden de mogelijkheid voor consultaties, die tot heronderhandelingen zouden kunnen leiden. Indien een wederpartij om consultaties verzoekt, ben ik bereid de wenselijkheid daarvan te onderzoeken.
Zelf ben ik ook voornemens om nieuwe en herzien IBO’s meer in lijn met de EU-standaard te brengen.
Wat is uw reactie op de wijzigingen die UNCTAD aanwijst als verbetering van het bestaande arbitragesysteem? Wat is uw mening over de andere voorstellen van UNCTAD ter verbetering van investeringsverdragen?6
De voorstellen van UNCTAD zijn nuttig en worden reeds betrokken in de onderhandelingen over de nieuwe EU-investeringsverdragen. Ook in toekomstige Nederlandse IBO’s zullen deze voorstellen worden meegenomen voor zover de wederpartij daarmee akkoord gaat.
Wat is uw reactie op het feit dat steeds meer wetenschappelijk onderzoek uitwijst dat investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) niet per definitie leiden tot meer buitenlandse investeringen?7 Gegeven deze kennis, hoe beziet u het feit dat Brazilië zijn investeringsbeschermingsovereenkomsten nooit heeft geratificeerd?
Op dit moment wordt door UNCTAD en het CPB een studie uitgevoerd met betrekking tot de effecten van IBO’s op buitenlandse directe investeringen. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Ik kan geen uitspraak doen over de mogelijke redenen voor het feit dat Brazilië geen IBO’s geratificeerd heeft. Dat is een keuze van Brazilië.
Wat is uw oordeel over de aanzwellende kritiek met betrekking tot het investeringsbeschermingshoofdstuk uit het vrijhandelsakkoord tussen de VS en EU? Is een vrijhandelsakkoord zonder Investor-state dispute settlement (ISDS) denkbaar? Hoe denkt de Amerikaanse onderhandelingspartner hierover?
Deze kritiek neem ik zeer serieus. Daarom laat ik op dit moment een onderzoek uitvoeren door Prof. Tietje, Dr. Baetens en Ecorys naar de effecten van ISDS in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). Zoals reeds toegezegd, wordt uw kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe staat het met de mogelijkheid van een aanvullende toets voor bepaalde sectoren, waarbij de EU, lidstaten en de VS gezamenlijk eerst bepalen of een claim gegrond is of niet, voordat een investeerder zijn claim mag doorzetten?8
Dat is nu niet te zeggen. De besprekingen hierover moeten nog worden gestart.
Kunt u inzicht geven in de voortgang van het onderzoek dat momenteel gaande is naar de potentiële schade en risico’s die ISDS voor Nederland meebrengt, evenals het onderzoek naar de politieke risico’s dat u heeft toegezegd aan de Eerste Kamer? Bent u bereid om de negatieve impact van ISDS op ontwikkelingslanden in deze onderzoeken te betrekken?
Rond de zomer is de UNCTAD/CPB-studie naar de effecten van de Nederlandse IBO’s gereed. Hierin worden ook de effecten op ontwikkelingslanden meegenomen, zoals de invloed op investeringsstromen en de gevolgen van het gebruik van geschillenbeslechting tussen investeerders en staten (ISDS).
Deelt u de mening dat oplossingen voor het ISDS-probleem, aangedragen door de VN en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (onder meer transparantie rond arbitragezaken en het waarborgen van de onafhankelijkheid van arbiters) slechts cosmetisch zijn, en niet kunnen wegnemen dat IBO’s leiden tot rechtsongelijkheid tussen gemeenschappen en overheden enerzijds en investeerders anderzijds?9
De oplossingen van de VN en de OESO dragen bij aan de verbetering van het arbitragesysteem. De nieuwe UNCITRAL-transparantieregels zijn per 1 april jl. in werking getreden en zullen voor een verbeterde transparantie zorgen met betrekking tot investeringsarbitrages die volgens de UNCITRAL-procedureregels worden gevoerd. Uit cijfers van UNCTAD blijkt dat staten 43% van de geschillen winnen, investeerders 31% van de geschillen winnen en 26% van de geschillen geschikt wordt.12
Mocht ISDS onderdeel worden van het handelsakkoord, hoe voorkomt u dan dat private belangen nationale publieke belangen zullen overstijgen, aangezien investeringsbescherming dit in het verleden mogelijk maakte? Welke lessen kunnen getrokken worden uit eerdere akkoorden, zoals de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (NAFTA)?
Deze vragen zijn in de onder vraag 10 genoemde TTIP-studie meegenomen en op basis van de uitkomsten hiervan zal ik mijn standpunt bepalen.
De storing op de website van de Gemeente Den Haag waardoor Nederlandse kiezers uit het buitenland zich niet konden registreren voor de verkiezingen van het Europees Parlement |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat door een storing op de website van de gemeente Den Haag in het weekend van 29 maart j.l. Nederlandse kiezers in het buitenland zich enige tijd niet online hebben kunnen registeren?1
Ja.
Hoe lang heeft de storing precies geduurd?
In het weekend van 29 en 30 maart 2014 hebben kiezers problemen ondervonden bij het afronden van het webformulier. De website van de gemeente Den Haag was wel gewoon beschikbaar. De gemeente Den Haag heeft gemeld dat het probleem met het digitaal in te vullen formulier maandag 31 maart 2014 rond 17.00 uur was verholpen. Onmiddellijk na het ontdekken van de storing op maandagochtend 31 maart j.l. (rond 11.30 uur) heeft de gemeente Den Haag een pdf van het formulier op de website geplaatst. Vanaf dat moment was er dus weer een bruikbaar registratieformulier beschikbaar.
Wat gaat u er aan doen om dit soort storingen in de toekomst te voorkomen?
De gemeente Den Haag heeft de monitoring van het webformulierde website geïntensiveerd om zo een eventuele nieuwe storing sneller te kunnen detecteren en op te lossen. Ook in het weekend en ’s nachts. Mocht er onverhoopt toch weer een storing in het webformulier optreden, dan kunnen kiezers tijdens deze storing zich toch nog steeds registreren door een PDF-versie van het registratieformulier te downloaden op dezelfde website.
Gaat u Nederlanders in het buitenland meer tijd gunnen om zich te registreren, door bijvoorbeeld de registratietermijn met een weekend te verlengen tot maandag 14 april? Zo nee, waarom wordt na een gelijke storing bij de belastingdienst de deadline wel met twee dagen verlengd?
Ik vind het niet noodzakelijk om de registratietermijn te verlengen, omdat de periode waarin het formulier niet goed te gebruiken was relatief kort heeft geduurd en na de storing er nog in ieder geval 10 volle dagen beschikbaar zijn om het ingevulde registratieformulier (met bewijs van Nederlanderschap) bij de gemeente Den Haag in te leveren. Dat laatste kan per mail, post of fax. In die zin gaat de vergelijking met de situatie bij de Belastingdienst naar mijn mening niet op. Daar ging het er om dat de website precies voor het verstrijken van de deadline niet beschikbaar was. In deze casus is dat anders.
Wilt u deze vragen met spoed, namelijk vóór de registratie-deadline van 10 april, beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Overheveling van taken treft vooral zwakste gemeenten’ |
|
Eddy van Hijum (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Overheveling van taken treft vooral zwakste gemeenten»?1
Ja
Is het waar, dat gemeenten die nu al de grootste financiële problemen ervaren, vanaf volgend jaar het meeste nieuwe werk te doen krijgen als de jeugdzorg, de ouderenzorg en de jonggehandicaptenuitkering Wajong worden gedecentraliseerd?
De Volkskrant hanteert het begrip netto schuld als maat voor financiële problemen van een gemeente. De provinciaal toezichthouders richten zich met name op de mogelijkheid voor gemeenten om meerjarig een sluitende begroting te realiseren. Er zijn voor 2014 door de provinciale toezichthouders negen gemeenten onder preventief financieel toezicht geplaatst. Dat overzicht heb ik u eerder toegezonden.
Van de negen gemeenten die onder preventief financieel toezicht staan komt enkel de gemeente De Marne ook voor in het overzicht van de top tien van gemeenten die «Driedubbel zouden worden getroffen» volgens de Volkskrant.
Op basis van deze vergelijking concludeer ik dat er geen sprake is van een situatie dat de financieel zwakste gemeenten volgend jaar het meeste werk krijgen aan de decentralisaties.
Is de conclusie van het onderzoek van de Volkskrant en het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) juist, dat veel gemeenten niet alle taken zullen kunnen uitvoeren die ze van het Rijk krijgen overgedragen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dat probleem op te lossen? Zo nee, kunt u aangeven op welk punt of op welke punten het onderzoek niet juist is?
Deze conclusie kan op dit moment niet getrokken worden. Het kabinet stelt dat gemeenten de verantwoordelijkheden in het sociaal domein binnen de financiële kaders kunnen realiseren door goed te kijken wat iemand op eigen kracht kan, bijgestaan door zijn sociale netwerk. Een vervolgstap is om te kijken welke bijdrage (goedkopere) algemene voorzieningen kunnen leveren. Doordat gemeenten verantwoordelijk worden voor het brede sociaal domein worden zij in staat gesteld nieuwe, meer doelmatige, integrale arrangementen te ontwikkelen. Ook kunnen gemeenten doelmatigheidswinst realiseren bij het aanbesteden van ondersteuning.
In de brief van de Staatssecretaris van VWS is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het begrotingsoverleg langdurige zorg. In dit begrotingsoverleg is afgesproken dat gemeenten in 2015 extra budget ontvangen voor een zorgvuldige invoering van Jeugdwet en de Wmo 2015 en vanaf 2016 meer financiële ruimte voor de uitvoering van hun verantwoordelijkheden op grond van de Wmo 2015.
Om te voorkomen dat individuele gemeenten in de financiële problemen komen is het van belang dat er een goed verdeelmodel wordt ontwikkeld dat een zo nauwkeurig mogelijke voorspelling maakt van de kostenveroorzakers bij de uitvoering van de verschillende wetten, zoals de leeftijdsopbouw van de bevolking. In 2015 wordt gekozen voor het verdelen van het budget op grond van een historisch verdeelmodel, zodat in die gemeenten met een groot aantal rechthebbenden of ouderen de opgave niet zwaarder weegt dan voor gemeenten met minder rechthebbenden of ouderen.
Het artikel in de Volkskrant wekt ten onrechte de suggestie dat er geen rekening wordt gehouden met stijgende kosten voor bijvoorbeeld vergrijzing, zie ook antwoord op vraag 6.
Is het waar dat er een proefberekening is gemaakt, die voor de armste gemeenten erg nadelig uitpakt? Zo ja, wilt u die aan de Kamer sturen?
Van een proefberekening is geen sprake. Het objectieve verdeelmodel voor de nieuwe Jeugd- en Wmo-verantwoordelijkheden is nog in ontwikkeling. Voor het jaar 2015 worden de middelen overgeheveld op basis van een historische verdeling, waardoor er bij de verdeling van het geld zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de zorg en ondersteuning op grond van de AWBZ, Zvw en Wet op de jeugdzorg in de afgelopen periode.
Wanneer krijgen gemeentebesturen duidelijkheid over de financiële middelen die het Rijk aan gemeenten in 2015 ter beschikking stelt voor de uitvoering van de taken die gedecentraliseerd worden?
Voor zowel de Jeugdwet als de Wmo2015 zijn gemeenten al geïnformeerd over de voorlopige verdeling van budgetten. Zo is er in januari 2014 een internetbericht2 verschenen waarin de opbouw van het macrobudget 2015 voor de Wmo2015 voor gemeenten is toegelicht. Hierbij is ook een voorlopige historische verdeling voor het jaar 2015 opgenomen; een actualisatie hierop volgt in de meicirculaire gemeentefonds 2014.
Over de budgetten per gemeente in 2015 voor de jeugdtaken zijn gemeenten afgelopen december voor het laatst geïnformeerd. De definitieve budgetten per gemeente voor 2015 worden komende Meicirculaire gepubliceerd. In december is tevens toegezegd dat het budget per gemeente in de Meicirculaire in negatieve zin niet meer dan 5% kan afwijken van het budget van december.
Op welke wijze wordt in het nieuwe verdeelmodel rekening gehouden met de combinatie van vergrijzing van de bevolking, overgedragen zorgtaken en schuld? Wanneer kan de Kamer het nieuwe verdeelmodel tegemoet zien?
De verdeelmodellen houden rekening met de relevante kenmerken van gemeenten, zoals leeftijd en sociale structuur. De modellen houden rekening met de kosten die gemeenten zullen gaan maken, zoals vastgelegd in de Financiële-verhoudingswet (kostenoriëntatie).
Er zal ook aandacht zijn voor de herverdeeleffecten die een objectieve verdeling met zich meebrengt en een manier om deze geleidelijk in te laten groeien. Het verdeelmodel zal geen rekening houden met de schuldpositie van gemeenten. Uitgangspunt van de verdeling is dat gekozen wordt voor verdeelmaatstaven die niet beïnvloed kunnen worden door gemeenten.
Welke maatregelen neemt u om de onzekerheid van gemeentebesturen, maar in de eerste plaats van burgers die zijn aangewezen op zorg en ondersteuning, weg te nemen?
In de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn diverse waarborgen opgenomen die ervoor zorgen dat mensen die daarop aangewezen zijn kwalitatief goede en passende ondersteuning zullen krijgen. Met de uitkomsten van het begrotingsoverleg krijgen gemeenten meer financiële ruimte om deze taken uit te voeren en een zorgvuldige overgang te realiseren. Gemeenten krijgen in de meicirculaire duidelijkheid over de budgetten per gemeente in 2015.
Het bericht “Taalbarrière stremt Sabaanse studenten: ‘Nederland was een nachtmerrie’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Taalbarrière stremt Sabaanse studenten: «Nederland was een nachtmerrie»?1
Ja.
Is het waar dat het merendeel van de studenten die op Saba basis- en voortgezet onderwijs hebben gevolgd, bij vervolgopleidingen in Europees Nederland in de problemen komen? Zo ja, deelt u de analyse dat deze problemen oorsprong vinden in de beperkte kennis van de Nederlandse taal? Zo nee, wat is onjuist aan de analyse?
Volgens de gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) hebben in het studiejaar 2011–2012, het jaar waarin de Wet Studiefinanciering BES in werking is getreden, 10 studenten een opstarttoelage ontvangen om in Nederland te gaan studeren. Daarvan hebben 3 studenten de opleiding inmiddels gestaakt (er is geen diploma behaald) en staat de rest nog ingeschreven. In het studiejaar 2012–2013 hebben 9 studenten een opstarttoelage ontvangen, daarvan hebben twee studenten de opleiding inmiddels gestaakt (zonder diploma) en staat de rest nog ingeschreven. In het studiejaar 2013–2014 hebben 2 studenten een opstarttoelage ontvangen. Beide studenten staan nog ingeschreven.
Uit de hierboven weergegeven gegevens van de DUO kan niet worden opgemaakt dat het merendeel van de Sabaanse studenten bij studie in Nederland in de problemen komt. Wel ondervinden studenten uit Saba, evenals studenten uit de rest van Caribisch Nederland en uit de overzeese landen in het Koninkrijk, aansluitingsproblemen in Nederland. Het feit dat het Nederlands voor de meeste van deze studenten niet de moedertaal is en de taalvaardigheid in de Nederlandse taal daardoor minder is, kan hier zeker een rol spelen. Verder is het algemeen bekend dat Sabaanse studenten ook te maken kunnen krijgen met aanpassings-problemen als gevolg van de Nederlandse cultuur (gewoonten), het klimaat, het ver verwijderd zijn van familie en simpelweg de stap van een eilandgemeenschap naar het «grote» Nederland. Om die reden wordt hen ook extra begeleiding aangeboden (zie het antwoord op vraag 3).
Verwacht u dat het per 1 augustus 2013 aanbieden van extra uren Nederlands aan studenten die aangeven in Nederland verder te willen studeren, dit probleem structureel zal oplossen?2 Zo nee, welke aanvullende maatregelen overweegt u?
Het aanbieden van extra lesuren Nederlands zal zeker bevorderlijk zijn voor een betere beheersing van het Nederlands. Ik kan op dit moment echter niet garanderen dat het probleem dan structureel wordt opgelost. Alles hangt per individuele kandidaat nauw samen met zijn of haar beheersing van het Nederlands en de studiekeuze in Nederland. Overigens wordt bij het aanbieden van de extra uren Nederlands ook de culturele context behandeld. Er is aandacht voor de Nederlandse samenleving, gewoonten en cultuur. Het succes van de Sabaanse studenten in Nederland is echter ook afhankelijk van de wijze waarop ze omgaan met de factoren die ik in mijn antwoord op vraag 2 benoem. Voldoende opvang en begeleiding, aandacht voor de overbrugging van de cultuur- en klimaatverschillen, leerhouding en de zelfredzaamheid van de student, spelen daarin een rol. Het voorbereiden van studenten voor een vervolgopleiding buiten het eigen eiland behoort strikt genomen niet tot de uitvoering van de Wet Studiefinanciering BES. Deze wet richt zich op het toekennen van de studiefinanciering. Aan de studenten die in het buitenland willen gaan studeren wordt op het eiland zelf een voorbereidingsprogramma van een week aangeboden waarin aandacht wordt geschonken aan diverse facetten ten aanzien van hun zelfredzaamheid. Dit programma wordt de studenten kosteloos aangeboden.
Tijdens de decanenconferentie Caribisch Nederland die in augustus 2014 wordt gehouden, zal worden besproken of en op welke wijze dit programma kan worden uitgebreid. De studenten die in Nederland komen studeren hebben de keuze om hier, gedurende het eerste jaar van hun studie, gebruik te maken van de begeleiding die de Stichting Sint Maarten Student Support Services (S4) biedt. De student kan kiezen uit een begeleidingsservice (o.a. inschrijving in de gemeente en hulp bij het afsluiten van verzekeringen) eventueel aangevuld met een huisvestingsservice. De kosten die S4 namens de studenten maakt, worden deels door de DUO bekostigd en deels door de studenten betaald uit de eenmalige opstarttoelage (zie het antwoord op vraag3 die zij van de Rijksdienst Caribisch Nederland ontvangen als ze in Nederland gaan studeren.
Daarnaast bieden verschillende Nederlandse hoger onderwijsinstellingen zoals de Haagse Hogeschool, de hogeschool van Amsterdam, de hogeschool Rotterdam, de Erasmus universiteit en de Universiteit Leiden, een opvang- en/of begeleidingsprogramma voor studenten uit Caribisch Nederland en uit de overzeese landen in het Koninkrijk. Het doel is de studenten wegwijs te maken in Nederland en in het hoger onderwijs.
Medewerkers van mijn ministerie hebben verschillende bijeenkomsten gefaciliteerd om met Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en studentenbegeleidingsorganisaties als S4, te bespreken hoe deze specifieke groep studenten het beste begeleid kan worden.
Wat zijn de belangrijkste drempels voor inwoners van Caribisch Nederland – Saba in het bijzonder – om niet te kiezen voor vervolgonderwijs op het Amerikaanse continent, met name de Verenigde Staten? Is de inventarisatie van knelpunten ten aanzien van studeren in de regio (de omringende Caribische eilanden en de Verenigde Staten) reeds afgerond?3 Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze inventarisatie?
In de administratie van de DUO wordt niet bijgehouden wat de herkomst van de student is die in de Verenigde Staten (VS) studeert. Dit studiejaar is aan 35 studenten die in de VS studeren studiefinanciering verstrekt. Het merendeel hiervan is, zo schat de dienst in, afkomstig van Saba. Deze inschatting is gebaseerd op het feit dat de afdeling Studiefinanciering van de Rijksdienst Caribisch Nederland spreekuren houdt voor studenten en ouders. Dan wordt er namelijk hulp geboden bij het aanvragen van studiefinanciering.
Als drempel voor studie in de VS kan worden aangemerkt dat sommige opleidingen in dat land volgens onderzoek van de Nederlandse organisatie voor internationalisering in het hoger onderwijs (NUFFIC), niet voldoen aan de Nederlandse kwaliteitsnormen. Ook het feit dat er opleidingen in de VS zijn waarvan de opleidingskosten de hoogte van de studiefinanciering overstijgen, vormt een drempel om daar te gaan studeren.
De inventarisatie van knelpunten en mogelijkheden voor vervolgopleidingen in de regio is in volle gang. Daarbij wordt ook gekeken naar de hoogte van de collegegelden en naar de universiteiten die conform de eisen van het Nederlandse onderwijssysteem al geaccrediteerd zijn of nog een accreditatietraject doorlopen. Deze inventarisatie zal augustus 2014 zijn afgerond en als input dienen voor de decanenconferentie Caribisch Nederland die dan zal plaatsvinden. Op deze conferentie zullen de doorstudeermogelijkheden voor beroeps- en hoger onderwijs in de regio worden besproken.
Voor wat betreft vervolgopleidingen in de regio zoekt OCW actief de samenwerking met Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Deze landen bieden aanvullende voorzieningen voor inwoners van Caribisch Nederland. In de samenwerkingsprotocollen die Nederland daartoe met elk van deze landen heeft afgesloten, zijn maatregelen vastgelegd om het studeren in deze landen of in de regio te stimuleren.
Voor Sabaanse jongeren die hun werkzame leven in het Caribisch deel van het Koninkrijk willen doorbrengen of aanvangen, zal een vervolgopleiding in één van de andere landen van het Koninkrijk in veel gevallen een goede voorbereiding zijn. Zo kunnen zij in een vergelijkbare omgeving hun onderwijspad vervolgen.
Herkent u zich in het beeld uit het artikel dat een vervolgopleiding in de Verenigde Staten voor veel studenten vanwege de kosten geen optie is? Is het waar dat de Rijksdienst Caribisch Nederland-Saba 25 procent van het jaarlijkse collegegeld betaalt en dat de student zelf de overige 75 procent moet betalen plus verzekeringskosten? Is het waar dat veel studenten voor Nederland kiezen omdat dit – met hulp van de Dient Uitvoering Onderwijs – nu eenmaal veel goedkoper is?
Amerikaanse collegegelden verschillen sterk per instelling, per programma en per regio. De collegegelden variëren van $ 5.000 tot $ 35.000 per academisch jaar. Het collegegeld aan de staatsuniversiteiten is vaak lager dan aan de privé-instellingen. De community colleges zijn (meestal) het goedkoopst en de topuniversiteiten het duurst. De studiefinanciering is bedoeld als een tegemoetkoming in de studiekosten en wordt verstrekt door de Rijksdienst Caribisch Nederland, afdeling Studiefinanciering (RCN-Studiefinanciering). Op grond van de Wet Studiefinanciering BES wordt voor een opleiding in de VS een bedrag toegekend, maximaal $ 1.479,60 per maand inclusief opstartkosten (vliegticket, uitrusting, etc.). Of studeren in de VS voor een student financieel gezien een optie is, is dus afhankelijk van de instelling en de opleiding waar de betreffende student voor kiest. Overigens bieden veel instellingen in de VS een studiebijdrage (scholarship) aan studenten die uitblinken in sport of op andere terreinen excelleren. Deze bijdrage kan bestaan uit vrijstelling van inschrijf- of collegegeld, gratis leerboeken en andere financiële voordelen. Voorgaande informatie en meer gegevens over de kosten van het studeren in de Verenigde Staten zijn beschikbaar op de website http://www.wilweg.nl/ landen/verenigde-staten/studeren-in-de-verenigde-staten/financiering van de NUFFIC en via het Fulbright Center in Amsterdam.
Het wettelijk collegegeld in Nederland bedraagt in het studiejaar 2013–2014 € 1.835. Als een student in Nederland gaat studeren, ontvangt hij van RCN-Studiefinanciering eenmalig een opstarttoelage van maximaal $ 7,445.61.
Van de DUO ontvangt de student gedurende zijn/haar studie maandelijks maximaal € 986,14 aan studiefinanciering.
Het openbaar lichaam Saba heeft in mei 2012 bij besluit bepaald, dat studenten die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering maar wel zijn geaccepteerd door een erkende instelling, bij het openbaar lichaam Saba een bijdrage in de studiekosten of een beurs kunnen aanvragen.
Sinds de invoering van de Wet Studiefinanciering BES (studiejaar 2011–2012) is het aantal studenten dat met een opstarttoelage in Nederland is gaan studeren gedaald. Het aantal studenten dat met studiefinanciering BES in de VS is gaan studeren is gestegen.
Het bericht 'NAM ontruimt huis Lageland na bevingsschade' |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NAM ontruimt huis Lageland na «bevingsschade»?1 Kunt u aangeven welke factoren de doorslag gaven om tot uitkoop over te gaan, terwijl dit een jaar geleden kennelijk niet nodig werd geacht?
Ja, ik ken dat bericht. De situatie van deze woning is in de loop van het afgelopen jaar dusdanig verslechterd, dat de veiligheid van de bewoonster in het geding zou kunnen komen bij een eventuele nieuwe aardbeving. Dat was voor NAM de reden om voor de bewoonster tijdelijke alternatieve woonruimte te vinden. Er wordt nu, in overleg met diverse betrokkenen, onderzocht of de woning kan worden hersteld.
Kunt u aangeven hoeveel woningen er in het gebied zijn uitgekocht, hoeveel woningen in aanmerking komen om te worden uitgekocht, en welke criteria hierbij gehanteerd worden?
NAM heeft in totaal vier keer uit voorzorg vervangende woonruimte georganiseerd voor bewoners van een huis. In al deze gevallen wordt bekeken of de woning kan worden hersteld en versterkt zodat de bewoners er weer veilig terug kunnen keren. Een verzoek van NAM aan bewoners om hun woning tijdelijk te verlaten is gebaseerd op de veiligheidssituatie. Voorafgaand aan de uitplaatsing zijn dan vaak al noodmaatregelen genomen om de veiligheid in de woning te garanderen. Uit huis plaatsen wil overigens niet zeggen dat het huis dan ook door NAM wordt opgekocht. In 2013 heeft NAM een monumentale boerderij in Onderdendam aangekocht.
Dit had te maken met een complexe schade en ingrijpende preventieve maatregelen, waardoor uiteindelijk in overleg met de eigenaar voor deze oplossing is gekozen. Daarnaast heeft NAM twee woningen aangekocht (die reeds in de verkoop waren), die nu als testwoningen worden gebruikt voor het testen van methodieken om huizen te versterken. Deze huizen zullen op termijn weer in de markt worden gezet. NAM zal naar alle waarschijnlijkheid nog een aantal voor dit doel geschikte huizen aankopen.
Kunt u aangeven hoe deze uitkoopregeling precies wordt ingevuld en kunt u aangeven of de bewoners volledig worden gecompenseerd voor het verlies van hun huis tegen de aankoopprijs van hun woning, of dat zij zelf voor een deel van de opgetreden waardedaling moeten opdraaien?
Om de gevolgen van aardbevingen te compenseren en te investeren in woningen is een samenhangend pakket van een aantal regelingen rondom het huis vastgesteld: een schaderegeling, een versterkingsregeling, een energie investeringsregeling en een waardedalingsregeling. Er bestaat geen specifieke uitkoopregeling.
De waardedalingsregeling is besproken aan de dialoogtafel en is op 29 april door NAM gepubliceerd. De regeling is erop gericht om waardecompensatie te bieden aan eigenaren die hun huis hebben verkocht en daarbij aantoonbaar waardedaling hebben geleden als gevolg van het risico op aardbevingen door gaswinning uit het Groningenveld. Voor meer informatie over de waardedalingsregeling en de actuele stand van zaken met betrekking tot de gaswinning uit het Groningenveld verwijs ik naar mijn brief van 6 mei jl. aan uw Kamer hierover (Kamerstuk 33 529 nr. 58).
Verder zijn er gelden beschikbaar gemaakt voor zogenaamde bijzondere situaties. Dit fonds is een aanvulling op alle andere maatregelen die zijn aangekondigd en is bedoeld voor uitzonderlijke situaties waar mensen ernstig in problemen komen door persoonlijke omstandigheden of beperkingen.
De toekenning van middelen uit dit fonds gebeurt op voorspraak van een onafhankelijke commissie. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 22 januari aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529 nr. 29). De commissie van onafhankelijke deskundigen die de aanvragen beoordeelt, is inmiddels aangesteld en actief.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) niet bekend maakt welke woningen worden uitgekocht? Zo ja, kunt u aangeven waarom?
NAM maakt niet altijd bekend wanneer zij een woning aankoopt of wanneer zij bewoners uit huis plaatst. Uit respect voor de privacy en de wettelijke bepalingen daaromtrent, is NAM terughoudend met het publiceren van deze details.
Deelt u de mening dat het openbaar maken van deze gegevens de rechtsgelijkheid bevordert en het risico verkleint dat gelijke gevallen ongelijk behandeld worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven, is NAM om privacyredenen en de wettelijke bepalingen daaromtrent terughoudend met het openbaar maken van gegevens over welke woningen worden uitgekocht. Dat doet niets af aan de rechtsgelijkheid. De regeling voor de afhandeling van schade (waarvan in het uiterste geval uit huis plaatsing een uitkomst kan zijn) is voor eenieder gelijk. In het schadeproces heeft iedere melder het recht op een kosteloze tweede beoordeling. Wanneer deze niet toereikend is, kan een derde onafhankelijke expert betrokken worden. Mocht dat niet leiden tot een oplossing waar de melder tevreden mee is, dan kan de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) ingeschakeld worden. Daarnaast wordt door NAM gewerkt op basis van een handboek en protocol, wat de eenduidigheid in de beoordeling ten goede komt. Verder biedt NAM bewoners die uit huis geplaatst worden kosteloze, onafhankelijke adviseurs aan om hen in dit traject te begeleiden.
Bent u bekend met het gegeven dat veel woningen in het aardbevingsgebied zijn vervallen tot een permanente bouwput, waarbij na vrijwel iedere beving weer nieuwe herstelwerkzaamheden nodig zijn? Deelt u de mening dat ook voor deze bewoners een uitkoopregeling gerechtvaardigd is? Zo nee, waarom niet?
De intentie is de schade aan huizen en gebouwen dusdanig te herstellen dat dezelfde schade niet meer op zou kunnen treden. Er is echter geen garantie dat in een herstelde woning niet opnieuw schade kan ontstaan ten gevolge van een nieuwe aardbeving. De meeste schades tot nu toe lijken relatief eenvoudig te herstellen. Ik besef goed dat dit wel de nodige overlast met zich meebrengt, wat voor de bewoners niet prettig is. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven welke regelingen er zijn om de gevolgen van aardbevingen te compenseren en te investeren in woningen. Uitkoop kan daarbij de uiterste consequentie zijn. De regelingen zijn er echter juist op gericht om huizen zodanig te verstevigen dat bewoners veilig in hun huis kunnen blijven wonen. Ik zie dan ook geen heil in een generieke regeling om mensen bij voorbaat uit te kopen.
Het bericht dat Shell, Unilever en Philips de politiek oproepen het innovatiebeleid te moderniseren |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Shell, Unilever en Philips roepen politiek op het innovatiebeleid te moderniseren»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oproep van Unilever, Philips en acht andere grote bedrijven om het wetenschaps- en innovatiebeleid voortaan af te stemmen op maatschappelijke thema’s zoals vergrijzing en vergroening? Welke elementen uit de oproep zijn vernieuwend en voegen iets toe aan de reeds bestaande samenwerking op maatschappelijke thema’s binnen het topsectorenbeleid?
Zie antwoord op vraag 3.
Op welke manieren kan worden gezorgd voor betere samenwerking tussen wetenschap en bedrijfsleven binnen de kaders van het wetenschaps- en topsectorenbeleid? Welke stappen gaat u hiertoe zetten?
Het kabinet voert een actief beleid om maatschappelijke uitdagingen, kennis & innovatie en ondernemerschap beter met elkaar te verbinden, onder andere via het topsectorenbeleid. Goede voorbeelden hiervan zijn het Nederlands Kennis- en Innovatiecontract 2014–2015 en de Topconsortia voor Kennis en Innovatie. Beide richten zich op publiek-private samenwerking en investeringen over de gehele onderzoeksketen van fundamenteel onderzoek tot valorisatie. Binnen deze contracten is voor de inzet vanuit de publieke kennisinfrastructuur (fundamenteel en toegepast onderzoek) jaarlijks € 500 mln gereserveerd voor de onderzoeksthema’s van de topsectoren.
Voorafgaand aan het opstellen van het Nederlands Kennis- en Innovatie contract 2014–2015 heeft het kabinet de topteams verzocht aansluiting te zoeken bij de maatschappelijke uitdagingen uit het Europese onderzoeksprogramma Horizon2020. Ook uw Kamer heeft bij diverse gelegenheden het belang van verbinding met de maatschappelijke opgaven uit H2020 onderstreept2.
Dat deze samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen tot kennis en innovatie leidt voor oplossingen van maatschappelijke uitdagingen illustreert de rapportage «Nederlandse oplossingen voor wereldwijde uitdagingen» van 12 november 2013. Hierin is voor verschillende maatschappelijke uitdagingen aangegeven hoe de topsectoren hieraan bijdragen en ook hoe dit aansluit op de Europese agenda. Een goed voorbeeld van de inzet van topsectoren op maatschappelijke uitdagingen is de Green Deal Smart Energy Cities waar de topsector energie en de topsector creatief – naast het Ministerie van Economische Zaken, vijf gemeenten en Netbeheer Nederland – medeondertekenaar van zijn.
Het is de ambitie van het kabinet om de aansluiting van de topsectoren op de maatschappelijke uitdagingen via o.a. cross-sectorale samenwerking verder te versterken. De oproep van de CTO’s (Chief Technological Officers) is een ondersteuning van deze ambitie. De CTO’s roepen daarbij op het ingezette beleid te versterken door een verdere verbinding te maken met het wetenschapsbeleid door het opstellen van een gemeenschappelijke en inspirerende agenda gericht op een aantal maatschappelijke thema's. In een aantal landen als Finland en Zwitserland hebben overheid, bedrijfsleven en kennispartijen samen gekozen voor een aantal inhoudelijke zwaartepunten. In aanvulling op het topsectorenbeleid zou dit voor het Nederlandse wetenschaps- en innovatiesysteem een vernieuwend element zijn. De inbreng van de CTO’s zal worden meegenomen bij het ontwikkelen van de toekomstvisie wetenschapsbeleid.
Welke concrete voorstellen uit de brief van de tien bedrijven kunnen wel/niet bijdragen aan verbetering van de samenwerking tussen het bedrijfsleven en wetenschappelijke instellingen? Bent u voornemens een aantal voorstellen verder uit te werken? Zo ja, welke voorstellen zijn dat en op welke wijze gaat u ze uitwerken?
De voorstellen van de CTO’s kunnen in mijn optiek bijdragen aan een nog betere samenwerking tussen bedrijfsleven en wetenschap. De voorstellen van de CTO’s om in het systeem minder nadruk te leggen op publicaties, het verder versterken van de bestaande profilering van universiteiten en meer ruimte in het financieringsmodel voor samenwerking zijn interessante voorstellen. Ik waardeer het aanbod van de CTO's om een workshop tussen bedrijfsleven, wetenschap en overheid te organiseren om de wenselijkheid en mogelijkheid van een gezamenlijke wetenschaps- en innovatieagenda te verkennen. Ik zal daartoe samen met de bewindslieden van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op korte termijn contact opnemen met de opstellers van de brief. Mede op basis van dit overleg zullen we bezien hoe de agenda's van bedrijven, onderzoeksinstellingen en overheid verder versterkt kunnen worden en of deze in een gemeenschappelijke agenda kunnen worden gevat. Op 12 mei jl. hebben de bewindslieden van OCW tijdens mijn overleg met de boegbeelden van de topsectoren en VNO-NCW van gedachten gewisseld over de visie wetenschap en afspraken gemaakt over het verdere proces.
Wat is uw inzet aangaande de zogeheten «toekomstvisie op het wetenschapsbestel» die voor de zomer door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de Kamer zal worden gestuurd?
Het bericht dat verzekeraars het provisieverbod schenden |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verzekeraars tegen de regels in nog provisie betalen?1
TrosRadar meldt dat enkele verzekeraars vergoedingen (zoals welkomstbonussen) betalen aan de klant bij het afsluiten van een product dat onder het provisieverbod valt. De klant kan daarmee het advies van de adviseur of bemiddelaar betalen. Een dergelijke constructie kan ertoe leiden dat het advies wordt beïnvloed door de vergoeding die de aanbieder van het product aan de klant geeft. Het wordt voor de adviseur gemakkelijker om zijn dienstverlening te verkopen aan de klant, als de klant met de vergoeding zijn advieskosten kan betalen. De adviseur zal geneigd zijn het product van de aanbieder te adviseren die een vergoeding aan de klant verstrekt.
Ik ben het er mee eens dat het onwenselijk is dat financiële ondernemingen op deze manier doel en strekking van het provisieverbod (proberen te) ontwijken.
De AFM heeft in januari 2014 via de nieuwsbrief Financiële dienstverleners de markt geïnformeerd dat dergelijke constructies niet zijn toegestaan onder het provisieverbod. Tegelijkertijd heeft de AFM contact opgenomen met verschillende financiële instellingen, waaronder de grootste pensioenverzekeraars, om het standpunt te communiceren. Waar nodig heeft de AFM de financiële instellingen op het gedrag aangesproken en hebben zij hun werkwijze aangepast of toegezegd hun werkwijze zo snel mogelijk aan te passen. Op 7 april 2014 heeft ook het Verbond van Verzekeraars via een statement bekend gemaakt dat verzekeraars die dergelijke vergoedingen aanboden hiermee zijn gestopt of per direct zullen stoppen. Daarnaast doet de AFM in 2014 marktonderzoek naar ontwikkelingen die er spelen en is de AFM er alert op dat marktpartijen geen constructies gebruiken die in strijd zijn met het doel en de strekking van het provisieverbod. De AFM kan geen overzicht geven van individuele instellingen omdat het om toezichtvertrouwelijke informatie gaat.
Deelt u de mening dat het geven van een eerstejaarsbudget, een welkomstbonus of een communicatiebonus in strijd is met het provisieverbod en moet worden aangepakt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten of dergelijke kwesties aanhangig zijn gemaakt bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het oordeel van de AFM dat marketingvergoedingen onder het provisieverbod vallen?2
Ik steun de AFM in haar oordeel. Het betalen van vergoedingen aan financiële dienstverleners door aanbieders van financiële producten voor marketingactiviteiten, kan een economische afhankelijkheid creëren. Deze afhankelijkheid kan ertoe leiden dat de adviseur of bemiddelaar beïnvloed wordt in zijn advies of assortimentskeuze.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat financiële instellingen sluiproutes opzoeken om provisies in stand te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die dergelijke provisies verstrekken? Zo ja, kunt u een overzicht geven? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken welke financiële instellingen op deze manier nog provisies verstrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u zetten om deze vormen van provisie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
Het Grondwetfestival en de openstelling van overheidsgebouwen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het Grondwetfestival en de openstelling van overheidsgebouwen zoals de parlementsgebouwen, enkele ministeries, het Catshuis en de Trêveszaal op 29 maart jl. als een groot succes mag worden gezien?
Ja.
Zo ja, deelt u ook de mening dat deze overheidsgebouwen de publieke belangstelling voor de werking van de democratische rechtstaat aanzienlijk vergroten en daarom eigenlijk vaker voor het publiek toegankelijk zouden moeten zijn, en dat ook Het Torentje minimaal eenmaal per jaar voor het publiek te bezichtigen zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
De publieke belangstelling voor de opengestelde overheidsgebouwen was groot. Mede naar aanleiding van de bevindingen van het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk over het Grondwet Festival zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het initiatief nemen om in overleg met de gemeente Den Haag en andere partners te bezien op welke wijze een passend vervolg kan worden gegeven aan de aandacht voor de Grondwet en de openstelling van daaraan gerelateerde gebouwen.
Bent u bereid om het initiatief te nemen dat markante overheidsgebouwen ten minste eenmaal per jaar voor het publiek toegankelijk zullen zijn, liefst als onderdeel van een groter programma dat erop gericht is de bekendheid van en het draagvlak voor de Nederlandse democratische rechtsstaat te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
De Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de problematiek rond de zogenaamde ‘interim-uitbreiders’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Onderzoeksrapporten «Decentralisatie Natuurbeleid: de Noordelijke Provincies aan Zet» voor de provincies Fryslân, Groningen en Drenthe, die op 24 maart door de Noordelijke Rekenkamer zijn gepubliceerd?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies die hierin worden getrokken met betrekking tot de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de problematiek rond de zogenaamde «interim-uitbreiders», agrarische bedrijven die zonder Natuurbeschermingswet zijn uitgebreid?
De problematiek rondom uitbreidingen van veehouderijen zonder Natuurbeschermingswetvergunning is door provincies en Rijk onderkend. In mijn reactie op het verzoek van uw vaste commissie voor Economische Zaken bij brief van 27 maart (kenmerk 2014Z05418/2014D11107) inzake de rapporten van de Noordelijke Rekenkamer heb ik een beoordeling van die rapporten gegeven.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die op dit gebied worden gedaan aan de Provincies?
De aanbeveling zo snel mogelijk tot een oplossing te komen ondersteun ik van harte. Gezien het landelijke karakter van het probleem ben ik het met de provincies eens dat er beter aan een generieke oplossing gewerkt kan worden dan dat iedere provincie dat afzonderlijk doet. In overleg met de provincies en binnen de Europeesrechtelijke kaders wordt in het kader van het programma aanpak stikstof voor de betrokken ondernemers aan een oplossing gewerkt.
Hoe beoordeelt u de inhoudelijke reacties hierop van de provincies, en dan in het bijzonder de verwijzingen daarin naar verantwoordelijkheden die bij de Rijksoverheid liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken rond de landelijke werkgroep, die de problematiek van interim-uitbreiders behandelt?
In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof worden ambtelijke verkenningen uitgevoerd om de problematiek met betrekking tot de interim-uitbreiders beter in beeld te brengen.
Is er een volledige landelijke lijst van deze interim-uitbreiders en worden hierin zowel de omvang van de uitbreidingen als de locaties van de bedrijven genoemd?
Als onderdeel van de ambtelijke verkenning brengt Alterra landelijk in beeld welke emissies worden veroorzaakt door agrarische en niet- agrarische bedrijven in het verleden en in de huidige situatie. Het is nog niet duidelijk of deze informatie geschikt is om alle interim-uitbreiders te identificeren.
Gaat de inname van «interim-ruimte» niet in tegen de nog te maken afspraken over het tempo van uitgifte van ruimte onder de PAS?
Waarschijnlijk zal voor het merendeel van de interim-uitbreiders geen beroep gedaan hoeven worden op de ontwikkelingsruimte die ontstaat bij uitvoering van de Programmatische Aanpak Stikstof. De voornaamste reden hiervoor is dat uitgangspunt van de PAS de feitelijke depositie is. Dit betekent dat in de ecologische onderbouwing van de PAS rekening is gehouden met de deposities die door het feitelijke gebruik worden veroorzaakt. Het feitelijke gebruik van interim-uitbreiders is daar onderdeel van.
Bent u van mening dat er daarom een stand-still moet komen van inname van interim-ruimte tot er meer duidelijkheid is over deze afspraken?
Op dit moment verlenen provincies vergunningen op basis van het wettelijk kader. Daarbij wordt geen voorschot genomen op ontwikkelingsruimte van de PAS. Er is dus geen noodzaak voor een stand-still.
Wanneer wordt een generieke oplossing voorgesteld, en hoe zal deze eruit zien?
Een mogelijke generieke oplossing is om na vaststelling van het programma aanpak stikstof het grootste deel van deze bestaande situaties te legaliseren via individuele vergunningen. Zie daarvoor mijn antwoord op het verzoek van uw vaste commissie voor Economische Zaken bij brief van 27 maart (kenmerk 2014Z05418/2014D11107).
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de voortzetting van het plenaire debat over de PAS?
Ja.
De plannen rond ArtEZ en het functioneren van de Raad van Toezicht en het College van Bestuur |
|
Jasper van Dijk , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de artikelen «Stafafdelingen ArtEZ kraken plan Eggink en komen met suggesties»1, «Oud-topman wil graag gratis en voor niets ArtEZ leiden»2 en «Meneer Eggink, laat ArtEZ niet het kind van de kille efficiencyrekening worden»?3
Ik heb kennisgenomen van de artikelen.
Deelt u de zorgen van betrokken stafhoofden, (hoofd)docenten en studenten ten aanzien van de nog niet geconcretiseerde maar wel meegedeelde plannen over verplaatsing en/of sluiting van vele opleidingen in de drie steden waar ArtEZ is gehuisvest, waarin onder meer wordt gesteld dat de synergie van de diverse faculteiten van belang is voor de kwaliteit van het instituut? Is het volgens u waardevol dat de academies op dit moment alle multidisciplinair zijn en dat in bijvoorbeeld Arnhem zelfs het breedst mogelijke aanbod van kunstopleidingen bestaat, te weten bachelor- en masteropleidingen in muziek, dans, toneel, creative writing, architectuur, kunsteducatie, beeldende kunst en mode?
De voorgenomen plannen van ArtEZ ken ik niet. Voor mij staat voorop dat de voorgenomen reorganisatieplannen, met verplaatsing of sluiting van opleidingen, in ieder geval moeten leiden tot verbetering van de kwaliteit van onderwijs. Ik heb met ArtEZ prestatieafspraken gemaakt over onder andere verbetering van de onderwijskwaliteit, scherpere profilering en minder overhead. Daarnaast zijn met alle hbo-kunstopleidingen afspraken gemaakt over het sectorplan «Focus op talent». Ik ga ervan uit dat de voorgenomen plannen binnen de bestaande afspraken vallen en ten goede komen van de kwaliteit van het onderwijs. Dit neemt niet weg dat ArtEZ de verantwoordelijkheid heeft om de betrokkenen, zoals stafhoofden, docenten en studenten, maar ook de maatschappelijke omgeving zoals de gemeenten en het werkveld zo goed mogelijk te informeren over de voorgenomen plannen en probeert hiervoor draagvlak te creëren. ArtEZ heeft de verantwoordelijkheid om dit met de nodige zorgvuldigheid te doen. Daarnaast kunnen stafhoofden, docenten en studenten hun zorgen kenbaar maken en hun belangen laten behartigen door gebruik te maken van bestaande gremia zoals de medezeggenschap.
Wat is uw reactie op de stelling van docenten van ArtEZ dat studenten profiteren van dit brede aanbod aan opleidingen buiten hun eigen opleiding, bijvoorbeeld doordat zij gebruik kunnen maken van de werkplaatsen van de andere opleidingen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de oprichtster van de inmiddels zeer succesvolle, internationale faam genietende modeopleiding van Arnhem, Elly Lamaker, juist tot doel had gesteld dat de modeopleiding onderdeel zou zijn van een brede kunstacademie en niet een separate modeschool zou vormen? Zou het in uw ogen niet heel erg spijtig zijn als het succes van de modeopleiding in Arnhem4, die intussen haar stempel drukt op de gehele stad Arnhem, in gevaar zou komen door het vertrek van vele andere opleidingen uit de stad?
Hiermee ben ik niet bekend. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat aan een kunstacademie waardevol onderzoek wordt gedaan en dat de eigenheid en identiteit van het instituut, alsook de traditie van de opleidingen hiervoor van belang zijn? Deelt u de mening dat zulk onderzoek, alsmede het onderwijs dat hiermee samenhangt, niet eenvoudigweg op dezelfde wijze kan worden voortgezet aan een andere academie en dat bij sluiting van een opleiding aan een bepaald instituut waardevolle zaken verloren zouden kunnen gaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is het u duidelijk welke problemen de College van Bestuur-voorzitter van ArtEZ wenst op te lossen? Deelt u de mening dat de stelling van deze voorzitter dat met het verplaatsen en sluiten van opleidingslocatie de door hem benoemde problemen van ArtEZ opgelost zouden worden, op weinig tot niets is gebaseerd? Deelt u de mening dat een zorgvuldige analyse van ArtEZ de basis zou moeten zijn waarop besloten kan worden of een ingrijpende reorganisatie dan wel transitie moet worden doorgevoerd? Deelt u de mening dat de brief van de stafhoofden welke aan de Raad van Toezicht is gezonden waardevolle informatie bevat, waaraan bij het maken van plannen voor een reorganisatie van ArtEZ niet voorbij mag worden gegaan?
Ik ga ervan uit dat de voorgenomen plannen leiden tot verbetering van de onderwijskwaliteit en binnen de bestaande afspraken passen, zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ik deel uw mening dat een zorgvuldige procedure wenselijk is, waarbij de belanghebbenden zo goed mogelijk worden geïnformeerd worden en zoveel mogelijk draagvlak voor plannen wordt gecreëerd.
Is het u bekend dat de bezoldiging van de voorzitter van het College van Bestuur niet voldoet aan de Wet normering topinkomens? Zo ja, hebt u naar aanleiding hiervan al actie ondernomen? Zo ja, wilt u de Kamer daarover zo volledig mogelijk informeren? Zo nee, bent u van plan dit alsnog te doen?
Dat is mij bekend en ik heb dit punt actief opgepakt. Eind 2013 heb ik ArtEZ laten weten dat ik het betreur dat de bezoldiging van de interim-voorzitter van het College van Bestuur (CvB) de norm mogelijk overschrijdt. Maximering van topinkomens is een belangrijk speerpunt in mijn beleid, zoals moge blijken uit de door mij vastgestelde sectorale maxima onder de Wnt-norm en mijn moreel appel op bestuurders om hun bezoldiging boven de voor hen toepasselijke norm te matigen. Overschrijding van genoemde regeling vind ik maatschappelijk onaanvaardbaar.
Het is voor mij de aanleiding geweest om de Inspectie van het Onderwijs te vragen een onderzoek te starten naar de naleving van de Wet Normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Wnt) bij ArtEZ. De Inspectie heeft dit opgepakt, maar een zorgvuldige procedure is vereist en dit kost de nodige tijd. Het onderzoek wordt uitgevoerd conform de gebruikelijke werkwijze en bijbehorende procedures. Dat betekent onder andere ook dat de uitkomsten van het onderzoek openbaar gemaakt worden en aan uw Kamer worden toegestuurd.
Hoe kan het dat de Raad van Toezicht van ArtEZ toelaat dat de voorzitter van het College van Bestuur teveel verdient?
De Inspectie onderzoekt in hoeverre de Wnt is overtreden, zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bekend met het feit dat één van de leden van de Raad van Toezicht van ArtEZ associé is van Boer & Croon Business Creators? Betekent dit dat sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling ten aanzien van de aanstelling van huidige interim-voorzitter van het College van Bestuur, die tevens associé is van Boer & Croon Business Creators? Zo nee, hoe meent u dat dit dan wordt voorkomen?
Dat is mij bekend. Ik betreur het dat tot voor kort ArtEZ onvolledige informatie heeft gegeven over het feit dat één van de leden associé is van Boer & Croon Business Creators. In december 2013 heeft de Inspectie van het Onderwijs de RvT daarop bevraagd. De RvT heeft vervolgens schriftelijk aan de Inspectie laten weten op welke wijze hij bij de aanstelling van de interim voorzitter van het CvB belangenverstrengeling heeft trachten te voorkomen. Op basis daarvan heeft de Inspectie besloten op dit punt geen nader onderzoek te doen. Om de schijn van belangenverstrengeling in de toekomst te voorkomen heeft de Inspectie van het Onderwijs de Raad van Toezicht bovendien conform de Branchecode goed bestuur hogescholen 2013en de Richtlijn Jaarverslaggeving Onderwijs aangesproken op transparantie op dit punt. Door ArtEZ is toegezegd dat de desbetreffende functie van dit lid wordt vermeld op de website (inmiddels gerealiseerd) en in het jaarverslag 2013.
Klopt het dat de voorzitter van het College van Bestuur van ArtEZ een buitenproportioneel budget uitgeeft aan externe onderzoeksbureaus? Zo ja, hebt u reeds gevraagd om opheldering over die uitgaven?
Mijn beleid met de prestatieafspraken en de sectorplannen is erop gericht dat middelen zoveel mogelijk worden ingezet om het primaire proces te verbeteren en moeten worden ingezet voor goed onderwijs. De vraag of hierbij sprake is van buitenproportionaliteit kan ik echter niet beantwoorden. Een hogeschool bepaalt zelf de allocatie van de middelen binnen de grenzen van doel- en rechtmatigheid. ArtEZ moet aangeven of de middelen doelmatig zijn besteed. Het geven van een oordeel over de doel- en rechtmatigheid is een aandachtspunt voor het interne toezicht van de instelling. Ik verwacht van ArtEZ dat zij verantwoorde keuzes maakt bij de besteding van de financiële middelen.
Klopt het dat de Raad van Toezicht van ArtEZ tot een paar jaar terug slechts een onkostenvergoeding kreeg, maar nu maximaal wordt bezoldigd? Wat is volgens u de verklaring voor deze rappe stijging van de vergoeding die haar leden ten deel is gevallen?
Tot en met 2010 waren de RvT-leden onbezoldigd. De huidige bezoldiging die de leden van de Raad van Toezicht ontvangen valt binnen de grenzen van de WNT. Het is de aan de instelling om binnen de wettelijke kaders de omvang van de bezoldiging voor de RvT-leden vast te stellen.
Bent u tevreden over het functioneren van de Raad van Toezicht van ArtEZ? Klopt het dat per 1 april 2014 opnieuw een interim-voorzitter van het College van Bestuur wordt aangesteld door de Raad van Toezicht? Meent u dat de Raad van Toezicht voldoende werk maakt van het zoeken naar een nieuwe voorzitter, welke niet als interim-voorzitter maar als vaste voorzitter aan de slag kan?
De Raad heeft de taak om de leden van het College van Bestuur (CvB) te benoemen. De kwaliteit van bestuurders van onderwijsinstellingen is cruciaal voor goed onderwijs. Daarom moeten zij voldoende deskundig zijn op de terreinen van financiën, onderwijskundige kennis, en leiderschap. Bovendien vind ik het van belang dat de benoemingsprocedure open en transparant is. In het wetsvoorstel versterking bestuurskracht – dat binnenkort in internetconsultatie gaat – heb ik opgenomen dat werving en selectie van bestuurders plaats moeten vinden op basis van (openbare) profielschetsen.
Volgens ArtEZ zijn er drie wervingsrondes voor een nieuwe voorzitter CvB geweest, maar hebben deze nog geen geschikte kandidaat opgeleverd. De Raad van Toezicht zal daarom 1 mei 2014 een nieuwe interim-voorzitter van het College van Bestuur aanstellen. Uiteraard betreur ik het dat nog altijd niet is voorzien in definitieve opvolging.
Klopt het dat het financieringstekort van een afdeling van ArtEZ in Enschede, namelijk de AKI5, verhindert dat er voldoende budget beschikbaar is voor innovatie ArtEZ-breed? Zo ja, hebt u de Raad van Toezicht reeds gevraagd om hierover verantwoording af te leggen? Zo nee, gaat u dit alsnog doen?
Op de vraag of het financieringstekort van een afdeling in Enschede verhindert dat er voldoende budget beschikbaar is voor innovatie ArtEZ breed kan ik geen antwoord geven. De bevraging van OCW wat betreft jaarrekeninggegevens is niet op afdelings- of faculteitsniveau, maar op instellingsniveau. Instellingen leggen op basis van het BW en de Regeling Jaarverslag Onderwijs immers verantwoording af op kostensoortniveau en niet op kostenplaatsniveau. Een hogeschool is autonoom in de allocatie van de middelen. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij interne tekorten verrekent.
Bent u bereid met het College van Bestuur, de Raad van Toezicht, stafhoofden, (hoofd)docenten en studenten het gesprek aan te gaan over de toekomst van ArtEZ, de eventuele problemen en mogelijke oplossingen daarvoor? Zo ja, wilt u de Kamer over uw inzet en de uitkomsten daarvan informeren? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om deze gesprekken te voeren, maar ik hecht zeer aan goede communicatie binnen de instelling. ArtEZ is zelf verantwoordelijk voor het voeren van gesprekken met betrokkenen over toekomstige plannen en zoveel mogelijk draagvlak te creëren. Ik ga ervan uit dat ArtEZ hiermee zorgvuldig omgaat. Ook docenten en studenten kunnen bestaande gremia zoals medezeggenschap benutten om hun belangen kenbaar te maken en te laten behartigen.
Het bericht elektrische auto kost fiscus zeker half miljard |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Elektrische auto kost fiscus zeker half miljard»?1
Ja.
In het bericht wordt gesteld dat het Ministerie van Economische Zaken 125 miljoen euro had begroot voor de genoemde fiscale stimuleringsmaatregelen en dat er voor meer dan 500 miljoen euro gebruik is gemaakt van deze fiscale regelingen; klopt dit? Zo ja, met welk bedrag en hoe wordt een eventuele overschrijding van het budget financieel gedekt?
Het in het artikel genoemde bedrag van € 125 miljoen correspondeert met de budgetten van de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijvingen milieubedrijfsmiddelen (Vamil) die voor 2013 € 101 miljoen respectievelijk € 24 miljoen bedroegen. Hierbij past echter de kanttekening dat de MIA en de Vamil fiscale faciliteiten zijn met een bredere werkingssfeer dan alleen het stimuleren van elektrische auto’s (MIA en VAMIL kunnen worden ingezet voor een brede range van verschillende milieubesparende investeringen).
De MIA en de VAMIL worden extracomptabel toegelicht op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Voorts zijn de MIA en de Vamil opgenomen in bijlage 5 van de Miljoenennota.
Het in het artikel genoemde bedrag van € 500 miljoen wordt door mij niet herkend, ook niet indien zou worden uitgegaan van cumulatie van meerdere fiscale regelingen, zoals in het artikel mogelijk gedaan is.
Voor wat betreft de suggestie in het artikel dat mogelijk sprake zal zijn van een budgetoverschrijding zou ik willen opmerken dat er op het moment van schrijven nog geen definitieve realisatiecijfers voor MIA en Vamil bekend zijn voor het jaar 2013. Ik houd echter wel rekening met een overschrijding. Deze zal intertemporeel worden gedekt binnen het budget van deze regelingen. De definitieve cijfers zullen worden gepubliceerd met Prinsjesdag in de Miljoenennota 2015. De voorlopige cijfers over 2013 worden in mei van dit jaar gepubliceerd in het Jaarverslag Rijk 2013.
Inmiddels zijn maatregelen getroffen om de kans op een overschrijding van het MIA- en Vamil-budget in 2014 te minimaliseren. Zo komen personenauto’s niet meer voor de Vamil in aanmerking en komen voor de MIA alleen nog auto’s met CO2-uitstoot van ten hoogste 50 gr/km in aanmerking. Daarnaast geldt er sinds 2014 ook een maximum bedrag waarover MIA kan worden toegepast.
Kunt u een uitsplitsing geven van welke fiscale regelingen er nu zijn voor het stimuleren van bepaalde groepen auto’s, hoeveel deze kosten en met hoeveel zij eventueel zijn overschreden ten opzichte van wat aanvankelijk was begroot? Verwacht u nog aanvullende overschrijdingen voor 2014 en de jaren erna? Graag ook daarvan een eventuele uitsplitsing per fiscale regeling.
De door u gevraagde uitsplitsing van fiscale regelingen ziet er als volgt uit:
MRB
In 2013 gold een vrijstelling voor benzineauto’s met een CO2-uitstoot van ten hoogste 110 gr/km en dieselauto’s met een CO2-uitstoot van ten hoogste 95 gr/km. In 2014 en 2015 is deze vrijstelling alleen nog van toepassing voor auto’s met een CO2-uitstoot van ten hoogste 50 gr/km.
Bijtelling privégebruik auto van de zaak
Op dit moment geldt een bijtellingpercentage voor de auto van de zaak van 20% voor zuinige auto’s en een percentage van 14% voor zeer zuinige auto’s. De CO2-grenzen op basis waarvan de kwalificatie «(zeer) zuinig» bepaald wordt, worden sinds 2013 jaarlijks aangepast. Daarnaast was er vanaf 2010 een tijdelijke bijtelling van 0% voor nulemissieauto’s van toepassing. Vanaf 2012 was de tijdelijke bijtelling van 0% van toepassing op nulemissieauto’s en op auto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km. Met ingang van 2014 is deze nihil-bijtelling gewijzigd in 4% voor nulemissieauto’s (volledig elektrische auto’s) en 7% voor auto’s met een CO2-uitstoot tussen 1 en 50 gr/km. Deze bijtelling van 4% respectievelijk 7% geldt tot en met 2015.
BPM
Voor 2014 geldt er een vrijstelling voor personenauto’s die uitgerust zijn met:
Vanaf 2015 is op basis van de Begrotingsafspraken 2014 een verhoging van de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) doorgevoerd door de introductie van een extra schijf aan de onderkant die aanvangt bij 1 gr/km CO2-uitstoot met een tarief van € 6 per gr/km CO2-uitstoot tot en met 82 gr/km, in combinatie met een vaste voet van € 175. Als gevolg van deze voorstellen wordt de vrijstelling van de BPM in 2015 beperkt tot nulemissieauto’s. Voor de overige auto’s geldt dan een progressief tarief (4 schijven) afhankelijk van de CO2-uitstoot. Deze schijfgrenzen worden jaarlijks naar beneden bijgesteld.
MIA
De MIA is met ingang van 2014 beperkt tot auto’s met een maximale CO2-uitstoot van 50 gr/km.
Op de door u gevraagde cijfers zal ik uitgebreid terugkomen in het kader van de reeds toegezegde evaluatie2 van de Wet uitwerking autobrief3, die onderdeel zal uitmaken van de Autobrief II. Door een extern bureau wordt hier momenteel nog onderzoek naar gedaan. Ik zal u dan uitvoerig informeren over de omvang en verwachte ontwikkeling van de fiscale stimulering van (zeer) zuinige auto’s en de daarmee gemoeide budgettaire consequenties.
Deelt u de mening dat deze regelingen weer een voorbeeld zijn van overstimulering via het fiscale stelsel, wat marktverstorend werkt en het fiscale stelsel in zijn geheel nodeloos ingewikkeld maakt?
Op deze vragen zal ik uitgebreid terugkomen in de bovengenoemde Autobrief. Daarbij is tevens toegezegd te kijken naar de indirecte CO2-uitstoot en het directe en indirecte energieverbruik bij de productie van auto’s, in het bijzonder bij de productie van elektrische auto’s.
Bij het opstellen van deze Autobrief wordt onderzoek gedaan naar een robuust belastingsysteem met een meer evenwichtige vorm van stimulering van (zeer) zuinige auto’s voor de jaren 2016 tot en met 2019. De resultaten van dit onderzoek zijn nog niet bekend. Aandachtspunt bij de conclusies van dit onderzoek is voor mij zeker de vraag in hoeverre sprake is van overstimulering binnen het fiscale stelsel, onder meer door de stapeling van verschillende maatregelen. Dit geldt ook voor de elektrische auto’s waarop de vragensteller doelt. Daar waar nodig zullen dergelijke regelingen of regelingen die onnodig ingewikkeld zijn worden aangepast.
Overigens zijn in het Belastingplan 2014 al versoberende maatregelen genomen die per 1 januari 2014 inwerking zijn getreden, zoals het beperken van de MIA tot auto’s met een maximale CO2-uitstoot van 50 gr/km en het voor personenauto’s afschaffen van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen. In combinatie met deze versoberende maatregelen is de bijtelling privégebruik auto van de zaak voor nulemissie-auto’s per dezelfde datum gesteld op 4% en is dus afgezien van de oorspronkelijke verhoging van de bijtelling voor nulemissie-auto’s van 0% naar 7% met ingang van 2014. Door deze maatregelen komt de focus meer te liggen op de stimulering van de meest zuinige en innovatieve technologieën en is de cumulatie van verschillende stimuleringsmaatregelen verminderd.
Bent u bereid deze fiscale regelingen zo nodig te herzien bij de Autobrief II of de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Van Dijkhuizen?
Zie antwoord vraag 4.