De oplossing van de EMV-knelpunten bij hoogspanningsnetten |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord, tijdens een Algemeen overleg1, op de vraag of de kosten voor het ondergronds brengen van hoogspanningsleidingen en de uitkoop van woningen onder bovengrondse hoogspanningsleidingen mogen worden gesocialiseerd via de nettarieven: «(...) TenneT mag niet zomaar alles doorrekenen aan de afnemers van elektriciteit. Daar is Europese regelgeving voor. Daarin is vastgelegd dat netbeheerders alleen die kosten aan de gebruikers mogen doorrekenen, die doelmatig zijn. Doelmatige kosten zijn kosten die je moet maken om de zekerheid van het netwerk te waarborgen en je aan de normen te houden.»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Europese Commissie (EC) op een vraag2 van een bewonersorganisatie naar de door haar hanteerde criteria voor het vaststellen van de doelmatigheid van investeringen in netwerken, waarbij de EC letterlijk stelt: «Even if Directive 2009/72/EC lays down certain general criteria as to tariff setting, on tariffs for investments, it specifically designates the national regulatory authority as the entity that sets these tariffs or, at least, decides the methodology by which they are set. Please see in this regard in particular Article 37(1)(a) of Directive 2009/72/EC. Consequently, the Commission does normally not intervene in such issues as to whether the types of costs you identify should or should not be taken into account when setting transmission tariffs. I therefore suggest that you contact the Dutch regulatory authority in this matter as it is this entity that is responsible for setting tariffs or approving their methodology.»?
Ja.
Hoe valt uw antwoord tijdens het genoemde Algemeen overleg te rijmen met het antwoord van de EC?
Er zit geen licht tussen het antwoord van de Europese Commissie en mijn eerdere antwoord tijdens het debat. De Europese Commissie verwijst uitdrukkelijk naar de nationale regulerende instantie. In Nederland is dit de ACM. Het antwoord dat ik u eerder gaf tijdens het debat, was mede gebaseerd op de lezing van de ACM. De ACM deelde mijn analyse toen en staat hier ook na lezing van de reactie van de Europese Commissie nog volledig achter. De ACM is verantwoordelijk voor het vaststellen van de transporttarieven. Hierbij gelden enkele Europese randvoorwaarden, waarmee de ACM rekening moet houden bij de vaststelling van de transporttarieven.
Tijdens het debat hebben we van gedachten gewisseld over de mogelijkheid om TenneT de kosten voor uitkoop in rekening te laten brengen bij afnemers via de transporttarieven. Ik heb toen uiteengezet dat een van die Europese randvoorwaarden voor vaststelling van de tarieven is dat de kosten die een netbeheerder aan gebruikers doorberekent, doelmatig zijn. In het geval van bestaande situaties van hoogspanningsverbindingen worden geen normen overtreden. Daarnaast heb ik erop gewezen dat het uitkopen van de betreffende woningen niet nodig is om de leveringszekerheid te garanderen. Er valt dan ook sterk te betwijfelen of de kosten die door uitkoop in bestaande situaties ontstaan als doelmatig zijn te kwalificeren.
Het bericht van de Europese Commissie doet aan het bovenstaande niets af. Het klopt dat de Europese Commissie normaal gesproken niet intervenieert in het type kosten dat in de tarieven wordt verwerkt. Echter, dat wil niet zeggen dat de Commissie dat niet zal doen op het moment dat kosten in de tarieven worden verwerkt, die hier als gevolg van de Europese regels niet in thuishoren. Bovendien is de kans groot dat gebruikers van elektriciteit in bezwaar zouden gaan tegen het verwerken van kosten in tarieven die daar op grond van geldende (Europese) regelgeving niet in mogen worden opgenomen. Ik acht het risico reëel dat de rechter dit bezwaar gegrond acht.
Los van de Europese dimensie speelt bij de gekozen vormgeving voor uitkoop ook een nationale beleidswens een belangrijke rol. Het kabinet wil een structurele oplossing, waarbij de woonbestemming na uitkoop wordt verwijderd en de woning bij voorkeur wordt gesloopt. Voor deze structurele oplossing moet de verantwoordelijkheid worden gelegd waar die hoort: bij gemeenten. De gemeente moet lokaal de afweging maken of uitkoop met bijbehorende sloop of herbestemming en aanpassing van het bestemmingsplan wenselijk is. Tennet kan deze structurele oplossing niet realiseren en de taak bij Tennet leggen ligt vanuit deze optiek sowieso niet voor de hand.
Ziet u, nu gebleken is dat de EC de lidstaten vrij laat om de kosten voor investeringen in milieu-/gezondheidsaspecten van hoogspanningstracées in de nettarieven te verwerken, aanleiding om terug te komen op uw oorspronkelijke voorstel voor de verdeling van kosten tussen Rijk, gemeenten en afnemers (via de nettarieven)? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een aangepast voorstel tegemoet zien? Zo nee, kunt u uw antwoord motiveren?
Ik zie hiervoor geen aanleiding en verwijs voor de motivering naar mijn antwoord op vraag 3. Het kabinet heeft gekozen voor een afgewogen verdeling, waarbij alle betrokken partijen bijdragen aan een deel van de kosten: afnemers en bedrijven betalen 75% van de verkabelingskosten via de transporttarieven, gemeenten betalen de resterende 25% van de verkabelingskosten en het Rijk dekt de kosten voor uitkoop.
Het gedoogbeleid ten aanzien van online casino’s |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Teeven speelt online casino’s troefkaart toe» en het bericht «Aanpak illegale kansspelwebsites»?1 2
Ja.
Is het waar dat de in het eerste bericht genoemde oud-staatssecretaris van Sociale Zaken naar eigen zeggen als lobbyist tijdens de voorlaatste kabinetsformatie u als persoon heeft weten te overtuigen van de wenselijkheid van het reguleren van de online gokmarkt? Zo ja, waaruit bestonden de contacten tussen u en de genoemde oud-staatssecretaris? Zo ja, hebben de lobbyactiviteiten inderdaad bijdragen tot uw meningsvorming? Zo ja, is de veronderstelling van de oud-staatssecretaris juist dat u vanwege financiële overwegingen voor de staatskas online gokken wilt reguleren? Zo nee, wat is er niet waar aan het door de oud-staatssecretaris gestelde?
Nee. Mijn streven tot regulering komt voort uit het feit dat honderdduizenden Nederlanders nu al deelnemen aan online kansspelen, zonder de bescherming van een gereguleerd Nederlands stelsel. Deze spelers dienen beschermd te worden tegen onder andere kansspelverslaving, fraude en overige criminaliteit. Dit is de reden waarom ik kansspelen op afstand wil reguleren. Ook in veel andere landen in Europa en daarbuiten zijn kansspelen op afstand om deze reden gereguleerd. Belastinginkomsten, daarnaast, zijn slechts een positief neveneffect van de regulering.
De genoemde oud-staatssecretaris van Sociale Zaken is voorzitter van branche vereniging STIOG van online kansspelaanbieders. In deze hoedanigheid heeft hij net als andere stakeholders en in vergelijkbare mate met andere stakeholders input kunnen leveren voor de totstandkoming van het wetsvoorstel kansspelen op afstand. Deze input bestond uit feitelijke kennis over de werking van de online markt, online regulering in andere landen en best practices.
Is het waar het dat er afspraken zijn gemaakt met aanbieders van illegale online kansspelen in de aanloop naar een eventueel geliberaliseerde markt voor online kansspelen? Zo ja, wat behelzen die afspraken precies? Zo nee, hoe kan de aard van de communicatie met de aanbieders anders worden begrepen?
Nee, er is geen sprake van enige afspraak. In 2012 zijn online aanbieders geïnformeerd over het prioriteringsbeleid van de kansspelautoriteit. Daarnaast is zoals gebruikelijk bij wetgevingstrajecten, bij de totstandkoming van het wetsvoorstel online kansspelen overleg gevoerd met diverse stakeholders. Zo is overleg gevoerd met huidige vergunninghouders, verslavingszorg, kansspelautoriteit, banken, internet service providers, en ambtenaren van Europese landen waar kansspelen op afstand al gereguleerd is. In dit kader is ook overleg gevoerd met online aanbieders. Ook met hen die in Nederland nog geen vergunning hebben voor offline kansspelen. Dit is nodig omdat zij kennis en ervaring hebben die nodig is om tot een effectieve regulering te komen.
Kent u de brief «die medio 2012 bij veel buitenlandse kansspelaanbieders op de deurmat ploft»? Zo ja, wat was de inhoud van die brief en kan de Kamer daarvan een afschrift ontvangen? Zo ja, houdt deze brief verband met bovenstaande vermeende afspraken? Zo nee, kunt u het bericht over die brief duiden?
De Kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor de handhaving van de Wet op de kansspelen. Gezien het grote aanbod van kansspelen op internet is de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Ze heeft daartoe prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak.
In dit licht verstuurt de kansspelautoriteit waarschuwingsbrieven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat de strekking van deze brieven is dat de aanbieder illegaal bezig is en dat hij een boete riskeert. Ik beschik niet over deze individuele brieven. In reactie op deze brieven heeft een groot aantal bedrijven het aanbod aangepast. Andere hebben dat niet gedaan en inmiddels heeft de kansspelautoriteit al meerdere boetes opgelegd en lopen nog diverse onderzoeken. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de kansspelautoriteit. Zo heeft de kansspelautoriteit in samenwerking met de landelijke divisie recherche al opgetreden tegen een aanbieder die niet onder de prioriteringscriteria viel.
Naast het opleggen van bestuurlijke boetes werpt de kansspelautoriteit tevens barrières op om de bedrijfsvoering van illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken. Voorbeelden hiervan zijn de samenwerking met websites zoals Facebook, het onmogelijk maken van betalingsverkeer van illegale aanbieders en de internationale samenwerking met andere Kansspelautoriteiten.
Betekent de prioriteitenstelling van de Kansspelautoriteit (KSA) bij de aanpak van illegale online games in de praktijk dat illegale aanbieders van online games waarvan de website niet eindigt op.nl en/of die geen reclame in het Nederlands aanbieden en/of gericht zijn op de Nederlandse markt met rust gelaten worden door de KSA? Zo ja, is dat de facto anders dan een gedoogbeleid voor die aanbieders en waarom is dat dan anders? Zo nee, waarom niet en waar blijkt concreet uit dat andere aanbieders die buiten de prioriteitenstelling van de KSA vallen wel aangepakt zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de top van de Kansspelautoriteit in mei 2013 niet weet wat ze aan het doen is: prioriteren of gedogen? Zo ja, hoe kan dat, is daar inmiddels wel duidelijkheid over en wat is die duidelijkheid? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
Nee. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 4 en 5 heb weergegeven heeft de kansspelautoriteit zelf de prioriteringscriteria opgesteld. Omdat veel vragen werden gesteld door aanbieders en door leden van uw Kamer over de prioriteringscriteria, waarbij het woord «gedogen» ook vaak viel, heeft het bestuur van de kansspelautoriteit dit in zijn vergadering besproken en nogmaals vastgesteld dat het gaat om prioriteringscriteria voor de handhaving. Naar mijn oordeel weet de Kansspelautoriteit precies wat zij doet.
Zijn de aanbieders van illegale online games, waaronder AmsterdamCasino, RoyaalCasino en 7Red door de KSA beboet? Zo nee, waarom niet?
De kansspelautoriteit treedt op tegen aanbieders van online kansspelen die gericht zijn op de Nederlandse markt. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten inmiddels meerdere boetes te hebben opgelegd, waaronder boetes met een hoogte van 100.000 euro en 150.000 euro. De boetes die inmiddels openbaar gemaakt zijn, staan op de website van de kansspelautoriteit vermeld. Deze vermeldingen hebben er overigens toe geleid dat een aantal aanbieders het aanbod alsnog heeft aangepast waardoor zij niet langer aan de prioriteringscriteria voldoen.
De kansspelautoriteit heeft mij tevens laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Deze onderzoeken kunnen leiden tot boetes, maar ook kan de kansspelautoriteit met andere handhavingspartners afspreken dat zij een onderzoek overnemen en kan een zaak bijvoorbeeld strafrechtelijk worden afgedaan. Om lopende onderzoeken niet te verstoren doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders. Ik ga er vanuit dat vragenstelster hiervoor begrip heeft.
Is het waar dat medewerkers van het ministerie van Veiligheid en Justitie aanbieders van legale en illegale kansspelen hebben geadviseerd geen rechtszaken tegen elkaar aan te spannen? Zo ja, waarom hebben zij dat gedaan? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijk advies zich slecht verhoudt tot het recht van private partijen om naar de rechter te stappen en tot de trias politica en welke conclusies verbindt u daaraan? Zo nee, betekent dat het in het eerste bericht op dit punt gestelde volkomen uit de lucht gegrepen is?
Nee. Het betreft de wens vanuit de online sector zelf. De meeste lopende procedures hadden immers als doel het bestaande stelsel «open te breken», zodat online aanbieders toegang tot de Nederlandse markt kregen. Begin 2011 is vanuit de sector voorgesteld alle lopende procedures «op ijs te zetten», zodat het Ministerie van Veiligheid en Justitie in relatieve rust kon werken aan de voorbereiding van wetgeving voor kansspelen op afstand. Online aanbieders zijn zich bewust dat zij baat hebben bij deze wetgeving. Ook de legale aanbieders die betrokken waren bij lopende procedures waren voorstander van deze rust. Dit heeft niets van doen met de trias politica.
Deelt u de analyse dat wanneer illegale aanbieders van online kansspelen de Wet op de kansspelen (WOK) mogen overtreden en huidige legale aanbieders zich wel aan de WOK moeten houden een ongelijk speelveld wordt gecreëerd waardoor illegale aanbieders een oneerlijke concurrentievoorsprong krijgen? Zo ja, was of is er sprake van een dergelijk ongelijk speelveld? Zo ja, wat gaat u doen om het speelveld weer gelijk te krijgen?
Nee. Dit wetsvoorstel beoogt een gelijk speelveld te creëren. Een gelijk speelveld houdt in dat de regels gelijk zijn voor alle partijen, dit houdt niet in dat partijen allemaal dezelfde uitgangspositie hebben of dezelfde verwachte uitkomst. Enkele partijen zullen altijd een bepaald voordeel hebben ten opzichte van anderen. Alleen als de huidige voorsprong of achterstand dermate groot is dat die ervoor zou zorgen dat geen concurrentie op gang komt, kan dat een reden zijn te overwegen iets aan deze uitgangssituatie te doen (bijvoorbeeld als er daardoor overwinsten, hoge prijzen en slechte kwaliteit ontstaat). Ik ben van mening dat daarvan geen sprake is.
Daarnaast zal de kansspelautoriteit voorafgaand aan de opening van de markt in ieder geval duidelijk communiceren dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland, worden uitgesloten van een vergunning voor kansspelen.
Deelt u de mening dat het niet actief aanpakken van alle illegale aanbieders van kansspelen een verkeerd signaal is, omdat (potentiële) aanbieders daaruit zouden kunnen afleiden dat de KSA ook in de toekomst niet scherp zal handhaven? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat van die partijen weinig te verwachten valt als het gaat om het tegengaan van bovenmatig gokgedrag? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben daarbij wel van mening dat illegale aanbieders op dit moment al actief worden aangepakt. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 5 en 7. Zodra een stelsel voor online kansspelen is ingericht, zullen aanbieders die in aanmerking willen komen voor een vergunning moeten voldoen aan strikte voorwaarden, waaronder het voorkomen van kansspelverslaving.
Het bericht 'Gangster vrij na tikfout' |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gangster vrij na tikfout»?1 Wat was uw eerste reactie?
Ja. Ik betreur deze gebeurtenis omdat het van groot belang is dat vonnissen en beschikkingen van de rechtbank correct worden uitgevoerd.
Kunt u een feitenrelaas geven van de administratieve handelingen die gepleegd zijn vanaf het moment van veroordeling tot aan het moment dat deze persoon is vrijgelaten? Kunt u daarbij aangeven wie op welk moment de genoemde handelingen heeft gepleegd en of daarbij enige controle door een ander op de juistheid van de gegevens bestond?
Nadat een vonnis door de rechter is uitgesproken in aanwezigheid van de officier van justitie, wordt het vonnis door de rechtbank naar het openbaar ministerie (OM) en de verdachte gestuurd. Daarnaast is er een administratief proces om de straf in te voeren in het geautomatiseerde systeem, dat zowel door de rechtbanken als door het OM wordt gebruikt. Dit gebeurt door een administratief medewerker. Dit wordt vervolgens gecontroleerd door een collega-administratief medewerker op basis van het daadwerkelijke vonnis. Als alles klopt, zet deze tweede administratief medewerker het ingevoerde op akkoord.
Betrokkene is op 10 december 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Het schriftelijke vonnis is twee dagen na de uitspraak verstrekt aan het OM. In het administratieve computersysteem waarmee de rechtbank communiceert met het OM, is abusievelijk door een medewerker van de rechtbank zes maanden gevangenisstraf ingevoerd in plaats van zes jaar. Bij de binnen de rechtbank voorgeschreven controle is de fout niet opgemerkt.
Op 20 december 2013 zat de verdachte zes maanden in voorlopige hechtenis. Op die dag is er telefonisch contact geweest tussen de penitentiaire inrichting (PI) Nieuwegein en het OM over het vonnis van verdachte. De gebruikelijke check in geautomatiseerde systeem door een medewerker van de administratie van het OM bevestigde op basis van de foutieve door de rechtbank geregistreerde gegevens dat betrokkene zijn straf had uitgezeten. Op basis van deze informatie heeft de dienstdoende officier van justitie een bevel van in vrijheidstelling getekend en verzonden naar de penitentiaire inrichting. Vervolgens heeft de penitentiaire inrichting de verdachte op 20 december 2013 uit de instelling ontslagen.
Waarom heeft tijdens deze periode niemand opgemerkt dat er een fout was gemaakt of dat er iets niet klopte aan de ophanden zijnde vrijlating? Deelt u de mening dat dit op zijn best opmerkelijk is zo niet nalatig? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 en op de vragen van het lid Helder van uw Kamer (ingezonden 12 februari 2014, kenmerk 2014Z02640). Het is betreurenswaardig dat de onterechte invrijheidstelling heeft kunnen plaatsvinden en ook achteraf niet eerder is geconstateerd. Ik acht het dan ook van groot belang dat naar aanleiding van dit incident door de rechtspraak stappen zijn en worden ondernomen om de werkwijze aan te scherpen om herhaling te voorkomen.
De verdachte staat nationaal en internationaal gesignaleerd. De politie en het Openbaar Ministerie zijn actief op zoek naar deze verdachte.
Vanaf welk moment raakten de autoriteiten die vanaf de veroordeling verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de straf op de hoogte van de «tikfout»?
Mijn departement ontving van een journalist op donderdagmiddag 6 februari 2014 bericht van een mogelijk onterechte vrijlating. Dit bericht is gelijk doorgezet naar het OM en de PI Nieuwegein. Het OM heeft op 7 februari 2014 de rechtbank Midden-Nederland geïnformeerd. De rechtbank heeft na een check van de gang van zaken dezelfde dag een persbericht uitgebracht waarin is vermeld dat betrokkene door een administratieve fout ten onrechte in vrijheid is gesteld.
Op welk moment kwamen de bevoegde autoriteiten waaronder het Openbaar Ministerie, medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen en uzelf erachter dat er sprake was van het ten onrechte vrijlaten van de genoemde crimineel?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk moment kwam de journalist van de Telegraaf er achter dat deze crimineel ten onrechte was vrijgelaten? Was dit eerder dan één van de bevoegde autoriteiten? Zo ja, hoe kan dat?
Ik heb geen zicht op journalistieke bronnen. Voorafgaand aan het in antwoord op vragen 4 en 5 genoemde bericht van de journalist waren de betreffende diensten niet op de hoogte van de fout noch de onterechte vrijlating. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 en 10.
Hoe kon de journalist van de Telegraaf weten dat er een administratieve fout was gemaakt met de onbedoelde vrijlating tot gevolg?
Zie antwoord vraag 6.
Waren de gevangenisdirecteur en het gevangenispersoneel verrast door de plotselinge vrijlating van Mehmet K.? Zo nee, was er al begonnen met een resocialisatieprogramma? Was er al contact met de woonplaats van de veroordeelde? Was er woonruimte en een inkomen geregeld?
Daar onmiddellijke invrijheidsstellingen vaker voorkomen, zagen de directeur en het personeel van de PI zich niet geconfronteerd met een ongebruikelijke situatie. In voornoemde casus was nog geen resocialisatieprogramma gestart. Wel heeft betrokkene driemaal het re-integratiecentrum van de PI bezocht, waar onder meer in kaart werd gebracht of hij beschikte over werk of inkomen, een identiteitsbewijs, huisvesting en/of schulden. Dergelijke informatie wordt voor alle gedetineerden in het begin van de detentieperiode verzameld en dient als basis voor het terugkeeractiviteitenplan. In dit plan kunnen acties op gebied van huisvesting, inkomen, gedragstrainingen en arbeidstrajecten worden beschreven. De uitvoering van dit plan geschiedt als het vonnis definitief is. Daarvan is in deze zaak geen sprake omdat hoger beroep is ingesteld.
Hebben u of anderen al contact met de slachtoffers of benadeelden opgenomen? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen neemt u om een dergelijke fout in de toekomst te voorkomen?
Het gezin dat in deze zaak als slachtoffer is aangemerkt, is op 7 februari 2014 op de hoogte gebracht, evenals de burgemeester van Odijk waar de plofkraak heeft plaatsgevonden waar de verdachte bij betrokken was. Ik verwijs verder naar mijn hiervoor genoemde antwoorden op vragen van het lid Helder van uw Kamer.
Wat kan geconcludeerd worden uit het feitenrelaas? Waar is het volgens het feitenrelaas misgegaan? Wat is of wordt gedaan om Mehmet K. alsnog zijn straf te laten uitzitten?
Zie antwoord vraag 3.
Het fokken en doden van gezonde dieren in dierentuinen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht over de jonge giraf die in een Deense dierentuin is en gedood om inteelt te voorkomen?1 Wat vindt u van de handelwijze van deze dierentuin?
Ja. Als een dierentuin een dier niet kan uitplaatsen naar een andere geschikte dierentuin, dan kan een dierentuin in het uiterste geval voor euthanasie kiezen.
Vindt u het ethisch verantwoord als dierentuinen fokken met dieren om de jongen na enige tijd weer af te maken? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u dat verantwoord vindt?
In 1999 is de EU-richtlijn betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen in werking getreden. Deze richtlijn geeft aan dat dierentuinen een rol vervullen bij het behoud van de biologische diversiteit.
Dit kan door deelname aan onderzoek of fokprogramma’s. Daarnaast zijn er verplichtingen op het gebied van bewustmaking van het publiek, diergezondheid en dierenwelzijn, voorkomen dat dieren ontsnappen en dat ongedierte binnendringt en het bijhouden van een register over de collectie in de dierentuin. In het Dierentuinenbesluit, dat strekt tot implementatie van de richtlijn, zijn deze elementen opgenomen.
Jonge dieren zijn aantrekkelijk voor het publiek. Het fokken gebeurt echter om andere redenen. Het fokken van dieren heeft niet alleen een relatie met bovengenoemde biodiversiteit, maar ook met het welzijn en de gezondheid van de dieren. Het krijgen van jongen is belangrijk voor het natuurlijke gedrag van het moederdier, de kudde en ook veterinair gezien gewenst. Leidt dit tot teveel dieren dan wordt eerst gekeken of dieren uitgeplaatst kunnen worden naar een andere geschikte dierentuin die minstens dezelfde voorzieningen kan bieden. Het Dierentuinenbesluit schrijft dit voor. Met een dergelijke transfer worden gezonde dieren over dierentuinen verspreid, wat ook een bijdrage levert aan een sterke fokgroep. Mocht een transfer niet lukken dan kan worden besloten om een dier te euthanaseren. Deze beslissingen worden niet lichtvaardig genomen en zijn belastend voor alle betrokkenen.
Erkent u dat het voor dierentuinen erg aantrekkelijk is om te fokken met hun dieren, omdat jonge dieren enorme publiekstrekkers zijn waarmee dan ook gericht wordt geadverteerd? Erkent u dat dit kan leiden tot verschillende problemen, waaronder een overschot aan dieren die vervolgens moeten worden verhuisd of zelfs worden gedood? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren er jaarlijks gefokt worden in Nederlandse dierentuinen? Kunt u hiertoe een overzicht geven met de aantallen en diersoorten per dierentuin?
Het komt ook in Nederland voor dat gefokte dieren worden gedood. Dierentuinen leveren ieder eerste kwartaal van het jaar een overzicht van de geboren, gestorven, verworven en uitgeplaatste dieren aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze overzichten worden beoordeeld op excessen en risico’s. Zo nodig vindt een hercontrole plaats van de volledige dierregistratie in de dierentuin. RVO.nl werkt hierin nauw samen met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). RVO.nl heeft voor deze werkwijze gekozen, omdat zo efficiënt en met de minste lasten voor de sector zicht gehouden wordt op transacties, geboorte en sterfte in dierentuinen.
Dit impliceert dat door RVO.nl niet alle details worden gevraagd en berekend, maar wel dat excessen en risico’s zichtbaar worden. Excessen en risico’s komen met betrekking tot overtollige dieren niet voor.
Er zijn geen aanwijzingen dat er duidelijk meer dieren sterven dan op basis van het natuurlijke verloop verwacht zou mogen worden.
Kunt u bevestigen dat ook in Nederlandse dierentuinen «overtollige» dieren worden gedood?2 Kunt u uiteenzetten in welke dierentuinen dat de afgelopen 5 jaar is gebeurd, om welke dieren het ging, om welke aantallen en wat de reden was voor het doden van deze gezonde dieren en wat de relatie was met het fokbeleid? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op het fok- en dodingsbeleid in Nederlandse dierentuinen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het, in tegenstelling tot Nederland, het in landen als Duitsland en Engeland al wettelijk verboden is gezonde dieren in te laten slapen? Bent u bereid in Nederland het inslapen van gezonde dieren eveneens te verbieden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is in Duitsland niet wettelijk verboden gezonde dieren in een dierentuin te doden. In het Duitse Tierschutzgesetz is bepaald dat dierentuindieren niet zonder gegronde redenen gedood mogen worden. De gegronde reden moet door de ambtelijke veterinaire instanties van de Landeskreis of de deelstaat worden vastgesteld.
Ook in Engeland bestaat geen algemeen verbod op euthanasie. In het document «Secretrary of State’s Standards of Modern Zoo Practice», (Department for Environment Food and Rural Affairs, 2012, pag. 34), staan voorwaarden genoemd waaronder euthanasie toegestaan is. Overpopulatie waardoor het welzijn van de dieren in gevaar komt, kan één van de voorwaarden zijn. Euthanasie is echter het uiterste middel en dient zorgvuldig afgewogen te worden.
Wat vindt u ervan dat door het huidige fokbeleid en de leefomstandigheden in dierentuinen er dieren moeten verhuizen, zoals gebeurde bij een groep van vier olifanten in Emmen omdat zij hun natuurlijk gedrag niet konden uitoefenen?3
Bij het fokken van dieren of de voortplanting in het algemeen, kan op enig moment de situatie ontstaan dat een dier niet in de groep past of deze op een bepaalde leeftijd moet verlaten. Ook kan een sociaal levende groep uiteen vallen. Deze situaties vinden ook in de natuurlijke leefomgeving plaats. Dierentuinen doen er dan verstandig aan om een oplossing te zoeken, zoals verhuizen naar een andere dierentuin waar de dieren naar behoren kunnen leven.
Hoe beoordeelt u ten algemene de ethische aanvaardbaarheid van het fokken van dieren in dierentuinen, waarbij steeds nieuwe jonge dieren gedoemd zijn tot een leven in gevangenschap ter vermaak van mensen? Hoe verhoudt het tentoonstellen van wilde dieren zich in uw optiek tot de intrinsieke waarde van het dier?
Het gaat in dierentuinen om een combinatie van conservatie, educatie, informatie en recreatie. Dierentuinen bereiken jaarlijks heel veel mensen en door de aan hun toebedeelde belangrijke rol bij bewustwording van het publiek goed op te pakken, hebben zij de mogelijkheid om mensen te informeren over de getoonde diersoorten en hen bewust te maken van de kwetsbaarheid van de natuurlijke leefomgeving van de dieren. Dit is van grote waarde voor het denken over natuurbehoud en uiteindelijk voor het natuurbehoud zelf. De intrinsieke waarde van de dieren is daarbij niet in het geding, omdat juist zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de eigenheid van de dieren, het welzijn en de gezondheid. Ik zie daarom geen reden om fokprogramma’s van dierentuinen aan banden te leggen.
Bent u bereid om, gelet op bovengenoemde ethische bezwaren, de fokprogramma’s van dierentuinen aan banden te leggen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de regels van de European Association of Zoos and Aquaria (EAZA) die het doden van een gezond dier ter voorkoming van inteelt kennelijk toelaten?
Fokprogamma’s hebben tot doel om dierentuinpopulaties gezond te houden en daar past geen inteelt bij. Mocht deze situatie zich voordoen dan is euthanasie de laatste keuze. De overwegingen daarvoor zijn vastgelegd in het euthanasiestatement van de EAZA. Meestal is euthanasie niet nodig en wordt voor het dier een plek gevonden in een geschikte dierentuin.
Kunt u aangeven of de betreffende EAZA regels tot stand zijn gekomen in particuliere overeenstemming tussen de leden of vanuit Europese regelgeving, wat de dierentuin in Kopenhagen verklaard heeft?4 Bent u bereid om u in te zetten voor een forse aanscherping van de Europese en/of EAZA regels opdat fokprogramma’s worden ingeperkt en er geen gezonde dieren meer mogen worden gedood in Europese dierentuinen?
De EAZA regels zijn een interne aangelegenheid van de leden van de EAZA. Daarnaast dienen dierentuinen vanuit Europese regelgeving mee te doen aan onderzoek of aan fokprogramma’s, zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2. Er is geen reden om de regels van fokprogramma’s aan te scherpen, want de EAZA gaat daar al prudent mee om.
Aanscherping van de regels, waardoor dieren minder of geen jongen meer krijgen, kan zelfs nadelig zijn voor het welzijn, de gezondheid, de biodiversiteit en de educatie. De twaalf dierentuinen die aangesloten zijn bij de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen en de EAZA, ontvangen jaarlijks circa 10.000.000 bezoekers. Het is in het belang van de educatie dat deze dierentuinen de dieren op een zo natuurlijk mogelijke wijze kunnen tonen.
Kunt u aangeven of de EAZA Europese subsidies ontvangt in enigerlei vorm? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord over de omvang en het doel van deze subsidies?
De EAZA ontvangt geen Europese subsidies.
Kunt u aangeven hoeveel inspecties op naleving van de voorwaarden waaronder de vergunningen voor dierentuinen zijn afgegeven, er de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De NVWA inspecteert in samenwerking met RVO.nl binnen een tijdsbestek van drie jaar alle 54 dierentuinen. In 2012 zijn 15 dierentuinen geïnspecteerd, in 2013 zijn 26 dierentuinen geïnspecteerd en in 2014 worden 25 dierentuinen geïnspecteerd. Zes van deze dierentuinen worden elk jaar geïnspecteerd, omdat zij ook opslaghouder zijn voor in beslag genomen dieren.
De oproep een Marokkaanse dame 50 zweepslagen te geven |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vijftig zweepslagen voor onderneemster»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat deze onderneemster honderden doodsbedreigingen heeft ontvangen omdat zij een wijnwinkel is begonnen?
Ja.
Is het u bekend dat zij inmiddels ook bestempeld is als afvallige met de daarbij behorende walgelijke islamitische sancties?
Ja.
Deelt u de visie dat hier een oproep tot geweld is gedaan door te stellen dat zij zweepslagen verdient en wellicht erger? Zo neen, waarom niet?
Ik acht de oproep om 50 zweepslagen te geven verwerpelijk en onacceptabel. Of deze oproep juridisch is te kwalificeren als een strafbaar feit is niet aan mij, maar aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter.
Wanneer worden de bedreigers, waaronder de islamitische figuur uit het genoemde bericht, die spreekt over zweepslagen, vastgezet en waar mogelijk gedenaturaliseerd en uitgezet?
Het is niet in het belang van de opsporing en van betrokkene om publiekelijk mededelingen te doen over de vraag of, en zo ja welke, opsporingshandelingen in deze zaak zijn of worden verricht. In algemene zin kan ik melden dat het aan de rechter is om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit en uitzetting wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Bent u bereid het Marokkaanse slachtoffer waar nodig bescherming te bieden tegen de idioten die haar met geweld en de dood bedreigen?
In het kader van het stelsel Bewaken en beveiligen kunnen maatregelen worden genomen, gericht op het voorkomen van aanslagen op personen, objecten en diensten, indien uit een dreigings- of risicoanalyse blijkt dat daartoe aanleiding bestaat. Het is niet in het belang van de effectiviteit van dit stelsel en van betrokkene om publiekelijk mededelingen te doen over de vraag of, en zo ja welke, maatregelen in deze zaak zijn getroffen.
Het artikel 'Gemeente verhult grondverliezen met dubieuze boekhoudtrucs' |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «gemeente verhult grondverliezen met dubieuze boekhoudtrucs»?1
Ja.
Deelt u de constatering in het artikel dat veel gemeenten creatief omgaan met boekhoudregels om verliezen op hun grondposities te verhullen?
Voor zover ik kan beoordelen – op basis van de informatie die wij verkrijgen van de provinciale toezichthouders – handelen gemeenten binnen de kaders van de regelgeving. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke spelregels gemeenten in acht moeten nemen die te maken hebben met verliesgevende grondexploitaties? Kunt u op basis van informatie van provinciale toezichthouders aangeven in hoeverre gemeenten zich aan deze spelregels houden?
Ten eerste stelt de Minister van Infrastructuur en Milieu de eis dat bij de vaststelling van ruimtelijke plannen informatie beschikbaar is over de uitvoerbaarheid, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid. Dit is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6 onder f. Het doel hiervan is te voorkomen dat gemeenteraden besluiten nemen over ruimtelijke plannen en de daarbij behorende grondexploitaties zonder dat inzicht bestaat in de financieel-economische risico’s.
Ten tweede stelt de Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties eisen aan het financiële beheer van provincies en gemeenten, waaronder de verantwoording van de grondexploitatie. Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) vereist dat gemeenten in de begroting en de jaarrekening inzicht bieden in de financiële risico’s in de grondexploitaties. In de paragraaf grondbeleid geven gemeenten hiertoe een actuele prognose van de te verwachten resultaten van de totale grondexploitatie alsmede een onderbouwing van de geraamde winstneming.
Om een eenduidige toepassing van het BBV te bevorderen, is door de Minister van BZK een commissie BBV ingesteld. Deze commissie geeft aanbevelingen en doet stellige (leidende) uitspraken over de interpretatie van het BBV. Een drietal notities van de commissie BBV bevatten nadere richtlijnen voor de verwerking van de financiële consequenties van de grondexploitatie in de begroting en jaarrekening:2
Voor zover ik kan beoordelen op basis van informatie van provinciale toezichthouders, houden gemeenten zich aan de regels van het BBV en de uitleg van de commissie BBV. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de waarneming dat sommige gemeenten verliezen maskeren door investeringen uit de grondexploitatie onder een andere post op de balans te zetten (vaste materiële activa), waardoor deze investeringen geleidelijk kunnen worden afgeschreven in plaats van als verlies te worden afgeboekt? Acht u een dergelijke tussentijdse «stelselwijziging» om financiële redenen met terugwerkende kracht verenigbaar met het Besluit Begroting en Verantwoording gemeenten en provincies (BBV)?
In de notitie «Toerekening kosten van bestedingen in de openbare ruimte aan grondexploitaties» geeft de commissie BBV nadere uitleg over het activeren van investeringen in de openbare ruimte.
Investeringen die direct gerelateerd zijn aan de grondexploitatie moeten worden toegerekend aan de grondexploitatie en kunnen niet worden geactiveerd onder vaste materiële activa. Ten aanzien van de indirecte kosten bestaat beleidsvrijheid inzake het wel of niet toerekenen aan de grondexploitatie.
Het is enkel onder voorwaarden toegestaan om investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut (alsnog) uit de grondexploitatie te halen, te activeren en de jaren erna door middel van afschrijvingen ten laste van de exploitatie te brengen. Het mag hierbij uitsluitend gaan om indirecte kosten en de stelselwijziging vereist een expliciet raadsbesluit en een begrotingsbesluit. Een dergelijke stelselwijziging brengt met zich mee dat bepaalde investeringskosten ten laste komen van de reguliere exploitatie en begroting. De financiële gevolgen en mogelijke risico’s hiervan, moeten binnen de reguliere begroting worden opgevangen.
Op basis van de bij mij beschikbare informatie houden gemeenten zich aan deze regels.
Over de casus Breda die in het artikel wordt genoemd zijn eind vorig jaar vragen gesteld aan de Minister van BZK door het lid van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2494). Ik heb daarbij duidelijk gemaakt, verwijzend naar de notities van de commissie BBV, onder welke voorwaarden sprake kan zijn van een zogenaamde stelselwijziging.
Daarbij vermeld ik dat de casus Breda betrekking had op een stelselwijziging in het begrotingsjaar 2012. In de loop van 2013 publiceerde de commissie BBV de betreffende notitie o.a. naar aanleiding van vragen uit de praktijk en antwoorden hierop van de commissie, hoe hier mee diende te worden omgegaan.
De provincie Noord-Brabant, als financieel toezichthouder, heeft de gemeente Breda voor het moment van besluitvorming kenbaar gemaakt onder welke voorwaarden investeringen uit de grondexploitatie gehaald kunnen worden. Op basis van het door de gemeenteraad van Breda op 15 april genomen besluit was de provincie van oordeel dat de verwerking in de jaarrekening 2012 niet rechtmatig was, vanwege het feit dat er sprake was van een besluit tot de stelselwijziging na 31 december 2012.
De provincie was daarnaast van mening dat het raadsbesluit te algemeen was geformuleerd. De onderbouwing voor het besluit (gewijzigde omstandigheden en inzichten) ontbrak. De accountant van Breda was echter van mening, dat de stelselwijziging rechtmatig verwerkt was in de jaarrekening 2012. Ten eerste omdat deze wel overtuigd was van de gewijzigde omstandigheden waarvan sprake moet zijn. Ten tweede omdat de notitie van de commissie BBV van 26 april 2013 in de ogen van de accountant op zijn vroegst relevant was voor het begrotingsjaar 2013 dan wel 2014.
De provincie Noord-Brabant was daarop van mening dat de gemeenteraad van Breda het oordeel toekomt om de redenering van de accountant al dan niet te volgen. De provincie was daarnaast van mening dat het College van B&W van Breda op een serieuze wijze een aanvang had gemaakt van de gezondmaking van het grondbedrijf. Daarom zag de provincie, kijkend naar de (meerjaren)begrotingspositie van Breda, geen aanleiding tot een interventie.
Deelt u de waarneming dat sommige gemeenten de rentekosten verlagen die zij toerekenen aan bouwprojecten? Klopt het dat de toegerekende rente voor langlopende projecten soms lager ligt dan de betaalde rente? Acht u dit verantwoord?
Ik heb er kennis van genomen dat gemeenten hun rentetarieven aanpassen. Voor zover ik kan beoordelen, handelen gemeenten binnen de kaders van het BBV.
De commissie BBV heeft in 2013 de eerder genoemde notitie «Rente» gepubliceerd. Deze notitie laat de gemeenten redelijk vrij in het bepalen van de toegerekende rente. Hierbij geldt dat een lage rekenrente geen verliezen met zich meebrengt zolang die rente ten minste gelijk is aan de rente die de gemeente betaalt.
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om over individuele gevallen een oordeel te hebben. In algemene zin lijkt het verstandig dat gemeenten naar aanleiding van gewijzigde marktomstandigheden, hun rentebeleid gemotiveerd aanpassen. Dit draagt ook bij aan het meer transparant maken van de geldstromen rondom het grondbedrijf.
Deelt u de waarneming dat sommige gemeenten de periode oprekken waarin ze verwachten hun grond nog te kunnen verkopen? Welke spelregels gelden er ten aanzien van de tijdshorizon die gehanteerd moet worden?
Het BBV stelt geen strikte termijnen aan de periode waarin gemeenten verwachten hun grond te verkopen. In zijn algemeenheid kan ook niet worden gezegd dat het onverstandig is de exploitatietermijn van grondexploitaties te verlengen. Dat hangt af van het marktperspectief. In sommige regio’s zal de bouw- en vastgoedmarkt zich relatief snel herstellen wanneer de economische crisis ten einde komt. In andere regio’s zal ook economisch herstel geen uitkomst bieden en moeten gemeenten plannen schrappen of verkleinen. Colleges maken zelf de keuze en moeten deze motiveren. Gemeenteraden nemen op basis daarvan een beslissing.
Ook de provincie heeft in haar coördinerende en regisserende rol in het ruimtelijke domein een rol in het plannen en bij- en vaststellen van structuurvisies en bestemmingsplannen.
Binnen dit kader is het aan de accountants en de financiële provinciale toezichthouders om te beoordelen of de gemeente uitgaat van een reëel en met onderzoek onderbouwd marktperspectief.
Deelt u de waarneming dat een deel van de risico’s buiten de balans wordt gehouden door de deelname in publiek-private gebiedsontwikkelingsprojecten? Hoeveel van deze PPS-verbanden bestaan er en aan welke financiële risico’s staan gemeenten in dat kader bloot? Bent u van mening dat gemeenten ook deze risico’s zichtbaar zouden moeten maken in de jaarrekening?
Het BBV verplicht gemeenten niet om publiek-private samenwerkingsverbanden in de balans van de begroting op te nemen. Strikt genomen blijft daarmee een mogelijk risico buiten de balans.
Echter de informatie over de mogelijke risico’s moet wel bekend zijn. Het BBV vereist dat informatie over doel en aard van dergelijke samenwerkingsverbanden wordt opgenomen in de paragraaf verbonden partijen van de begroting en verantwoording. Daarnaast moeten gemeenten in de verplichte paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing informatie opnemen over de mogelijke hiermee gepaard gaande risico’s en hoe de weerstandscapaciteit van de gemeente zich daartoe verhoudt. Het Rijk beschikt niet over cijfers over het totaal aan PPS-verbanden.
Welke bedragen zullen gemeenten naar uw inschatting nog moeten afboeken op de waarde van de grond die zij in bezit hebben? Deelt u de inschatting van Deloitte (december 2013), die een extra afboeking raamt van 0,5 tot 2,7 miljard euro, exclusief publiek-private projecten? Deelt u de inschatting van hoogleraar Priemus die – inclusief publiek-private gebiedsontwikkeling – uitkomt op een afboeking van 3 tot 4 miljard euro (Reporter Radio, 5 januari)?
De Minister van I&M heeft, mede namens de Minister van Wonen en Rijksdienst en de Minister van BZK, met de brief van 20 december 2013 (TK, 2013–2014, 27 581 nr. 47) de kamer geïnformeerd over de resultaten van het door Deloitte Real Estate uitgevoerde vervolgonderzoek naar de financiële effecten van de financiële crisis bij gemeentelijke grondbedrijven. Ik verwijs u kortheidshalve naar deze brief. Er zijn op dit moment geen andere of nieuwe gegevens beschikbaar.
Het Rijk beschikt niet over informatie over PPS-constructies van decentrale overheden.
In hoeverre vullen provincies en accountants hun toezichthoudende rol richting gemeenten voldoende scherp in? Bent u van mening dat gemeenten voldoende worden aangespoord om verliezen in grondposities transparant te maken en ook daadwerkelijk direct te nemen?
Zoals hiervoor aangegeven is de Minister van BZK verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving inzake het financiële beheer van provincies en gemeenten. Vanuit die hoedanigheid is er regelmatig vakoverleg met de provinciale financiële toezichthouders. In dit vakoverleg komen de financiële situatie bij gemeentelijke grondbedrijven en de verslaggevingregels herhaaldelijk aan de orde.
Ik heb het algemene beeld dat de financiële toezichthouders zich bewust zijn van de problematiek en de nodige aandacht besteden aan dit dossier in hun toezichtwerk. Zij wijzen de gemeenten daarbij op de juiste toepassing van het BBV. Het oordeel van de accountant wordt daarbij betrokken. Ook kan ik in dit verband vermelden dat er jaarlijks overleg is tussen de commissie BBV en de Nederlandse Beroepsgroep van Accountants om een eenduidige toepassing en uitleg van het BBV te bevorderen.
Voorts wil ik vermelden dat het rijk geen toezicht houdt op het toezicht houden van de provincies op gemeenten. De Wet revitalisering generiek stelt dat:
Welke gevolgen heeft deze extra afboeking voor de financiële positie van gemeenten in relatie tot de verplichting om een meerjarig sluitende begroting te hebben en de wens om de stijging van de lokale lastendruk te beperken? Acht u in dit kader de decentralisatie van taken op het gebied van de jeugdzorg, werk en ondersteuning – inclusief een bezuiniging van ruim 3 miljard euro – verantwoord?
Gemeenteraden dienen volgens de gemeentewet een sluitende begroting voor het komende jaar vast te stellen en indien dat niet mogelijk is dient in ieder geval het laatste jaar van de meerjarenraming weer structureel en reëel sluitend te zijn. Binnen dit algemene kader dient ook omgegaan te worden met verliezen van grondexploitatie.
Het afboeken van grondverliezen betekent niet direct dat gemeenten in financiële moeilijkheden komen. Dit hangt onder andere af van de reserves waarover gemeenten beschikken of de ombuigingsmogelijkheden binnen de begroting. Zoals in de brief van 20 december 2013 (TK, 2013–2014, 27 581 nr. 47) aangegeven, is de verwachting dat de meeste gemeenten de te verwachten verliezen kunnen opvangen uit de algemene reserve. Gemeenten zetten ook een scala van instrumenten in om de verliezen op grondexploitaties te beperken. De oplopende verliezen op gemeentelijke grondposities hebben niet geleid tot een toenemend beroep op een aanvullende uitkering uit het gemeentefonds (artikel 12).
Indien verliesnemingen leiden tot een negatieve algemene reserve, dan dient die negatieve algemene reserve binnen de termijn van de meerjarenraming (4 jaar) weggewerkt te worden. Lukt dat niet dan is dit reden voor Gedeputeerde Staten om de gemeente onder preventief toezicht te stellen. Gedeputeerde Staten kan besluiten een langere termijn van 10 jaar te hanteren wanneer de tekorten worden veroorzaakt door verliezen van grondexploitatie. Dit beleid waarborgt dat gemeenten een maximale eigen inspanning leveren in het oplossen van de problematiek. Dit kan betekenen dat gemeenten de OZB (verplicht) dienen te verhogen.
De verliezen van grondexploitatie staan los van de drie decentralisaties. Met deze decentralisaties wordt niet een vaststaand pakket aan taken, maar een samenstel van verantwoordelijkheden overgeheveld. Gemeenten hebben daarbinnen voldoende mogelijkheden om die verantwoordelijkheden in te kunnen vullen. Daarbij wordt een passend budget ter beschikking gesteld.
Bent u van mening dat burgers/belastingbetalers er recht op hebben om voor de raadsverkiezingen van maart 2014 te weten hoe hun gemeente er financieel voor staat? Deelt u de zorg dat sommige gemeenten een forse rekening naar de toekomst schuiven? Ziet u aanleiding om naar aanleiding van de berichtgeving over boekhoudtrucs actie te ondernemen, dan wel de Autoriteit Financiële Markten te vragen om nader onderzoek?
Uiteraard hecht ik groot belang aan inzichtelijke en actuele informatie voor de burgers over de staat van de gemeentelijke financiën in hun gemeente. De basis daarvoor ligt besloten in de gegevens in de jaarrekening, jaarverslag en begroting. Vrijwel elke gemeenten maakt er werk van om die gegevens voor hun inwoners op eenvoudige, begrijpelijke en beknopte wijze ter beschikking te stellen. Waarmee dit zijn functie kan hebben in het lokale debat.
Het kabinet realiseert zich daarbij dat grondbeleid en grondexploitatie één van de meer complexe dossiers is. Ik wijs er daarom op dat het kabinet samen met de VNG eind 2013 een handreiking grondbeleid voor raadsleden heeft gepresenteerd. Het kabinet hoopt daarmee dat dit in de toekomst kan bijdragen aan een verder versterkende kaderstellende en controlerende rol van de gemeenteraad in dit dossier.
Voor wat betreft de vraag over het mogelijk doorschuiven van de financiële problematiek door gemeenten, merk ik op dat het eerder genoemde onderzoek van Deloitte er van uit gaat dat er nog een te nemen verlies te verwachten is. De brief van 20 december van de Minister I&M meldt dat de onderzoekers van Deloitte Real Estate van mening zijn dat gemeenten vooral te optimistisch zijn over de bouw in de jaren 2013 en 2014 en het daarmee te behalen resultaat. Het kabinet verwacht dan ook dat sommige gemeenten over 2013 en 2014 nog verliezen zullen moeten nemen.
Het geheel overziend zie ik dan ook geen aanleiding tot nadere acties of onderzoek al dan niet door instanties zoals de AFM.
De verandering in de wijze van bekostiging van de waterschapslasten |
|
Henk van Gerven , Ronald van Raak |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur «burger krijgt rekening waterschappen» waarin bericht wordt over het feit dat er sinds 2000 een lastenverschuiving gaande is, waardoor boeren 65 miljoen euro minder aan waterschapslasten betalen, terwijl de lasten voor burgers met 650 miljoen euro stegen?1
Ja.
Is het waar, zoals het onderzoeksinstituut Coelo meldt, dat waterschappen stellen dat zij meer zijn gaan doen voor stedelijke gebieden en dat huishoudens dus meer moeten gaan betalen? Welke cijfers onderbouwen deze verschuiving? Kunt u deze cijfers aan de Kamer doen toekomen?
Het is inderdaad zo dat de taakuitoefening van de waterschappen de laatste decennia ingrijpend is veranderd en dat zij meer maatregelen zijn gaan treffen die in het belang van het stedelijk gebied en daarmee van de huishoudens zijn.
Dit proces werd ingezet naar aanleiding van de bijna rampen als gevolg van de hoogwatersituaties in 1993 en 1995 en de grote schade na hevige regenval in 1998. De waterschappen zijn vanaf dat moment maatregelen gaan nemen om dit soort situaties te voorkomen. Deze maatregelen richten zich voor een belangrijk deel op de bescherming van de stedelijke omgeving. In dezelfde periode hebben de waterschappen het waterbeheer in het stedelijk gebied van veel gemeenten overgenomen, gingen zij in alle stedelijke gebieden steeds meer activiteiten ontplooien en zijn zij in het landelijk gebied steeds meer rekening gaan houden met natuurontwikkeling en recreatie. Om die reden werden er ook meer kosten aan de categorieën gebouwd en ingezetenen toegerekend.
Een en ander is inherent aan het principe dat ten grondslag ligt aan één van de twee grote waterschapsbelastingen, de watersysteemheffing. Deze belasting kent het beginsel dat belastingplichtigen betalen naar rato van het belang dat zij hebben bij de taken die via deze belasting worden bekostigd. Omdat het belang van de verschillende groepen belastingplichtigen in de afgelopen jaren is verschoven, is de wetgeving enige malen aangepast om de waterschappen de mogelijkheid te bieden de betaling beter in overeenstemming te brengen met dat belang.
Bij de laatste grote wijziging van het belastingstelsel in 2007 is tijdens de parlementaire behandeling aangegeven dat wijzigingen in de taakuitoefening van waterschappen een wijziging van de kostentoedeling aan betalende categorieën noodzakelijk maakten, en dat de optredende lastenverschuivingen te verdedigen waren vanuit het toenemende belang van het stedelijk gebied bij het waterbeheer. (Kamerstukken II 2005–2006, 30 601, nr. 3 en nr. 6). De wetswijziging is derhalve gebaseerd op een verschuiving in de taakuitoefening door de waterschappen.
Is de extra heffing van waterschapslasten, die was bedoeld om een scheefgegroeide situatie in het waterschap Delfland te repareren, overgenomen door andere waterschappen? Zo ja, door welke? Is de door de waterschappen opgestelde kostentoedelingsverordening ter goedkeuring voorgelegd aan de provincies? Hebben alle provincies ingestemd met genoemde verordening? Zo nee, welke provincies hebben om welke reden niet ingestemd?
Bij de beantwoording van vraag 3 ben ik er vanuit gegaan dat deze doelt op de in 2012 bij amendement geïntroduceerde mogelijkheid om de zogenoemde tariefdifferentiatie wegen te verruimen. Inmiddels hebben de volgende waterschappen hiervan gebruik gemaakt:
Al deze waterschappen hebben hun kostentoedelingsverordening vooraf gewijzigd en ter goedkeuring aan de provincies voorgelegd. De provincies hebben hier in alle gevallen mee ingestemd.
Was het de bedoeling van de wetgever om de extra ruimte alleen in bijzondere omstandigheden te gebruiken? Wat is de definitie van genoemde bijzondere omstandigheden?
De betreffende wetswijziging is in 2012 bij amendement op initiatief van uw Kamer tot stand gekomen. Het amendement geeft waterschapsbesturen die op 1 juli 2012 al gebruik maakten van de mogelijkheid tot tariefsdifferentiatie voor wegen de bevoegdheid deze binnen bepaalde grenzen ruimer toe te passen (maximaal 400% hogere tarieven i.p.v. maximaal 100%). De bedoeling van het amendement was om hen de mogelijkheid te geven om «onevenredige tarieven voor agrariërs» te voorkomen. Vervolgens hebben waterschappen elk autonoom in een democratisch proces afgewogen of en zo ja in welke mate zij gebruik zouden gaan maken van deze mogelijkheid.
Bent u van mening dat het nieuwe belastingstelsel van de waterschappen de weeffout in de huidige Waterschapswet herstelt, waardoor hogere kosten in de komende jaren evenredig worden verdeeld over belastingbetalers? Zo ja, waaruit blijkt dit? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, wat wordt dan ondernomen om het belastingstelsel aan te passen?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoorden hiervoor, is het principe dat belanghebbenden naar rato betalen. Destijds is in uw Kamer via een amendement een aanpassing mogelijk gemaakt naar aanleiding van de problematiek die in Delfland werd geconstateerd. De waterschappen passen dit wettelijk kader nu toe, waardoor het onbedoelde verdelingseffect is verminderd.
Kunt u ter vergelijking de Kamer een lijst doen toekomen met alle percentages per belastingcategorie per waterschap over 2010 en per 2013?2
Het gevraagde overzicht, waarvan de informatie afkomstig is van de Unie van Waterschappen, is hieronder opgenomen.
Aa en Maas
11,7
11,7
0,14
0,10
59,1
59,2
29,0
29,0
Amstel, Gooi en Vecht
3,6
3,6
0,01
0,01
36,4
36,4
60,0
60,0
Brabantse Delta
9,5
9,5
0,10
0,10
60,4
60,4
30,0
30,0
De Dommel
8,2
8,2
0,10
0,10
56,7
56,7
35,0
35,0
De Stichtse Rijnlanden
8,8
8,8
0,10
0,10
53,1
52,1
38,0
39,0
Delfland
4,9
4,9
0,01
0,01
35,1
35,1
60,0
60,0
Fryslân
21,4
21,4
0,30
0,30
51,3
51,3
27,0
27,0
Groot Salland
15,5
15,5
0,10
0,10
57,2
57,2
27,2
27,2
Hollands Noorderkwartier
11,3
11,3
0,10
0,10
54,6
54,6
34,0
34,0
Hollandse Delta
11,8
11,2
0,03
0,04
48,2
43,8
40,0
45,0
Hunze en Aa's
20,3
20,3
0,20
0,20
54,5
54,5
25,0
25,0
Noorderzijlvest
18,2
18,2
0,20
0,20
56,6
56,6
25,0
25,0
Peel en Maasvallei
14,3
14,3
0,20
0,20
55,5
55,5
30,0
30,0
Reest en Wieden
18,0
18,0
0,30
0,30
46,7
46,7
35,0
35,0
Regge en Dinkel
12,6
11,7
0,10
0,20
57,3
58,1
30,0
30,0
Rijn en IJssel
13,6
13,6
0,10
0,10
59,3
59,3
27,0
27,0
Rijnland
7,3
6,6
0,10
0,10
42,6
38,3
50,0
55,0
Rivierenland
12,8
12,8
0,04
0,04
52,1
52,1
35,0
35,0
Roer en Overmaas
8,3
7,9
0,06
0,08
51,6
52,0
40,0
40,0
Scheldestromen1
19,6
18,7
0,18
0,20
55,2
54,8
25,0
26,3
Schieland en de Krimpenerwaard
7,0
7,0
0,01
0,01
43,0
43,0
50,0
50,0
Vallei & Veluwe1
9,1
8,5
0,30
0,30
53,6
51,2
37,0
40,0
Velt en Vecht
20,7
20,7
0,10
0,10
51,2
51,2
28,0
28,0
Zuiderzeeland
23,6
20,9
0,40
2,20
51,0
51,9
25,0
25,0
deze waterschappen zijn in 2011 resp. 2013 uit een fusie ontstaan en hadden hierdoor geen kostentoedeling in 2010. Voor deze waterschappen zijn voor 2010 de gemiddelde aandelen (rekenkundig gemiddelden) van de fusiepartners vermeld.
Het betalen van het eigen risico bij ongevraagde hulpverlening |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het eigen risico bij mensen in rekening wordt gebracht, terwijl het ongevraagde zorg betreft?1
Voor alle zorg die wordt geleverd vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) geldt, behoudens enige uitzonderingen (o.a. huisarts en verloskundige zorg), het verplicht eigen risico. Dit betekent dat, als er sprake is van Zvw-zorg, de kosten daarvan in principe meetellen voor het verplicht eigen risico. Het verplicht eigen risico draagt bij aan het zo breed mogelijk houden van het draagvlak voor de ziektekostenverzekering. In dat kader is het belangrijk dat de gebruiker van de zorg ook zelf een deel van de kosten draagt. Zodat er ook draagvlak is onder de groep verzekerden die geen gebruik maken van zorg.
Hoewel er bij bemoeizorg of gedwongen opname geen vrije keuze is voor de verzekerde, maakt hij wel degelijk gebruik van Zvw-zorg. Als gebruiker van deze Zvw-zorg betaalt de verzekerde dan een deel zelf via het verplicht eigen risico.
Is het naar uw mening terecht dat iemand die ongevraagd met bemoeizorg in aanraking komt een eigen risico moet betalen? Maakt u daarin nog onderscheid of het achteraf terecht of onterecht bleek te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van bemoeizorg kan zowel vanuit het sociale domein als vanuit de Zvw zorg geleverd worden. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vragen 1 en 6 geldt voor de zorg die valt onder de Zvw het verplicht eigen risico.
In dit kader wil ik opmerken dat er niet zo maar wordt overgaan tot bemoeizorg. Bemoeizorg wordt ingezet wanneer sprake is van complexe problematiek, waarbij psychische problematiek en verslaving vaak aanwezig is. Het tegengaan van verloedering en ook het tegengaan van overlast speelt hierbij een rol. Vaak is het doel om de persoon toe te leiden naar reguliere zorg.
Voor het bepalen of er sprake is van Zvw-zorg wordt doorgaans geen onderscheid gemaakt of (achteraf) de bemoeizorg terecht of onterecht heeft plaatsgevonden. In een beperkt aantal gevallen blijkt achteraf dat bemoeizorg onterecht was ingeroepen. Dit is vervelend voor de verzekerde. Echter, de zorg valt nog steeds onder de Zvw en daarmee onder het verplicht eigen risico. Indien de verzekerde het hier niet mee eens is kan hij een klacht indienen bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). De SKGZ kan beoordelen of de zorgverzekeraar terecht de zorg heeft aangemerkt als Zvw-zorg.
Overigens geldt ook voor bemoeizorg het principe van stepped care. Uit sommige aangeleverde casussen wordt niet duidelijk waarom direct wordt gekozen voor tweedelijns zorg in plaats van huisartsenzorg. Mijn beleid is er juist op gericht onnodige instroom in de tweedelijns zorg te beperken en de basis GGZ en huisartsenzorg te versterken. Doordat per 2014 meer geld beschikbaar is voor de praktijkondersteuner GGZ (POH GGZ) die voor de huisartsenzorg werkt, stimuleer ik ook de zorg aan de voorkant van de keten. De huisartsenzorg valt buiten het eigen risico. Het is aan de behandelend professional om te beoordelen welke zorg nodig is en hoe en waar deze het beste geleverd kan worden. Onder andere kwaliteits- en behandelrichtlijnen en zorgpaden kunnen de professional bij deze diagnostiek helpen.
Is het naar uw mening terecht dat bij iemand die gedwongen wordt opgenomen naderhand het eigen risico in rekening wordt gebracht? Maakt u daarin nog onderscheid of het achteraf terecht of onterecht bleek te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er bestaan verschillende vormen van gedwongen opname. Als de gedwongen opname wordt gedaan in het kader van de forensische zorg, valt dit niet onder de Zvw. Hiervoor geldt dan geen verplicht eigen risico. Overige vormen van gedwongen opname vallen in principe onder de Zvw-zorg. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vragen 1 en 6 geldt voor de zorg die valt onder de Zvw het verplicht eigen risico.
In dit kader wil ik opmerken dat er niet zo maar wordt overgegaan tot het aanvragen van een gedwongen opname. Er moet in dat geval sprake zijn van een ernstige psychische stoornis die leidt tot gevaar voor betrokkene zelf of voor anderen. De gedwongen opname is dan de enige manier om dat gevaar af te wenden.
Ook bij het bepalen of een gedwongen opname noodzakelijk is, kan Zvw-zorg geleverd worden. Indien de gedwongen opname niet wordt afgegeven, en de aanvraag dus achteraf onterecht lijkt te zijn, valt deze voorbereidende Zvw-zorg wel onder het verplicht eigen risico. Hier kunnen dan kosten aan verbonden zijn voor de verzekerde. Voor het bepalen of er sprake is van Zvw-zorg wordt doorgaans geen onderscheid gemaakt of (achteraf) de voorbereidende Zvw-zorg tot gedwongen opname terecht of onterecht heeft plaatsgevonden. Indien de verzekerde het hier niet mee eens is kan hij een klacht indienen bij de SKGZ. De SKGZ kan beoordelen of de zorgverzekeraar terecht de zorg heeft aangemerkt als Zvw-zorg.
Is het naar uw mening terecht dat bij iemand die gegronde redenen heeft om ontevreden te zijn met de geboden zorg, en om die reden wil stoppen met de behandeling het eigen risico, in rekening wordt gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als iemand stopt met een behandeling wordt de tot dan geleverde Zvw-zorg in rekening gebracht voor het verplicht eigen risico. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 en 6 dient een verzekerde, indien hij gebruik maakt van Zvw-zorg, hiervoor een deel zelf te betalen via het verplicht eigen risico.
Kunt u op alle in de brief genoemde cases afzonderlijk reageren, en aangeven of u het terecht of onterecht vindt dat in die gevallen het eigen risico in rekening wordt gebracht? Kunt u dit per casus motiveren? Kunt u per casus aangeven of het is toegestaan om het eigen risico in rekening te brengen?
Op basis van de aangeleverde informatie is het niet mogelijk om in te gaan op de casuïstiek. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 en 3, geldt in het algemeen dat er een verplicht eigen risico geldt voor de Zvw-zorg die wordt gegeven in het kader van bemoeizorg of gedwongen opname. Overigens geldt voor bemoeizorg het principe van stepped care, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is om bij ongevraagde zorg, zoals bemoeizorg of gedwongen opname, het eigen risico in rekening te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat dit in de toekomst opnieuw voorkomt?
Zie antwoord vraag 1.
De negatieve gevolgen van de geldverdelingsystematiek bij de VU voor goede beta-opleidingen |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de situatie van enkele beta-opleidingen bij de Vrije Universiteit?1
Ja.
Kunt u reageren op de ontstane situatie?
Het is de verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur de begroting en in het verlengde daarvan de interne verdeling van beschikbare middelen vast te stellen met inachtneming van het wettelijk kader inzake te voeren overleg. Ditzelfde geldt voor het voeren van adequaat financieel beheer. Ik kan niet treden in de inhoudelijke keuzes die daarbij zijn of worden gemaakt en de conclusies die aan het gevoerde overleg zijn of worden verbonden. Ik neem kennis van de bezorgdheid die bij betrokkenen bestaat over het kunnen blijven verzorgen van kwalitatief hoogwaardig onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Ik stel evenzeer vast dat keuzes om dit mogelijk te blijven maken dienen te geschieden binnen het gegeven budget en dat maakt dat er geen oneindige keuzemogelijkheden zijn.
Wat vindt u van de kritiek op het allocatiemodel van geld binnen universiteiten dat grote massale studies lijkt te bevoordelen door opleidingen enkel te financieren voor bepaalde ECTS? Hoe verhoudt zich dit tot uw visie op kwalitatief hoogstaand onderwijs? Hoe verhoudt zich dit tot de visie van het kabinet op het belang van bèta-onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de bewering van de universiteitsleiding dat zowel centrale als facultaire studentenraden geen instemmingsrecht noch adviesrecht hebben? Hoe verhoudt zich dit tot 9.33a, lid 2, sub a van de WHW inzake de adviesbevoegdheid van de universiteitsraad?
Uit de stukken waarnaar de onderstaande links verwijzen, valt een dergelijke bewering niet op te maken. Deze zou overigens voorbijgaan aan de wijze waarop advies- en instemmingsrechten van de universiteitsraden en faculteitsraden in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn vastgelegd. De WHW stelt personeel en studenten in staat de medezeggenschap effectief uit te voeren. Zo bepaalt artikel 9.33a, lid 2, sub a een adviesbevoegdheid inzake het algemeen personeels- en benoemingsbeleid. Verder is er een adviesbevoegdheid van de universiteitsraad ten aanzien van aangelegenheden die de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen (artikel 9.33a, lid 1). Hierbij kan gedacht worden aan financiële aspecten, zoals aangelegenheden of werkzaamheden die gevolgen hebben voor de continuïteit van de instelling, maar ook zaken die direct gevolgen hebben voor de uitvoering van het primaire proces van de instelling zoals het onderwijs- en onderzoeksbeleid van de instelling. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het beëindigen of belangrijk inkrimpen of uitbreiden van werkzaamheden van de instelling of van een belangrijk onderdeel ervan. zoals het beëindigen of belangrijk inkrimpen of uitbreiden of het vervallen van voor de instelling wezenlijke onderzoeksfaciliteiten en/of onderzoeksgroepen. Daarbij kan ook gedacht worden aan het beëindigen van voor de instelling beeldbepalende opleidingen. En verder wijs ik erop dat de universiteitsraad adviesrecht heeft op de begroting (artikel 39a, lid 1, sub b).2
Welke verantwoordelijkheid heeft een universiteit voor studenten die met bepaalde beloftes en verwachtingen aan een opleiding zijn begonnen? Vindt u dat deze voldoende worden nagekomen?
De wet en de uitgangspunten van goed bestuur vragen van de universiteiten om hun beloften jegens de studenten na te komen. In mijn brief over versterking van de governance in de praktijk (Kamerstukken 2013/2014, 33 495 nr. 35) wijs ik daar nog eens nadrukkelijk op. Dit betekent ook dat universiteiten ervoor moeten zorgen dat studenten die aan een opleiding zijn begonnen, in staat worden gesteld deze te voltooien. Mij hebben geen signalen bereikt dat hiervan geen sprake is.
Deelt u de mening dat deze situatie nog een argument is voor instemmingsrecht van een medezeggenschap op de begroting omdat dit mogelijkheden geeft om kritisch te zijn op verdeelsystematieken?
Neen. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn brief over versterking van de governance in de praktijk (Kamerstukken 2013/2014, 33 495 nr. 35). Ten aanzien van het financiële bestuur van de hogeronderwijsinstellingen stelt de overheid de randvoorwaarden vast. Hoe de instellingen ten aanzien van de hoofdlijnen van de begroting de checks and balances vormgeven, is de verantwoordelijkheid van de instellingen. In elk van de onderwijssectoren bestaan voor medezeggenschapsorganen mogelijkheden om over de hoofdlijnen van de begroting en het financieel beleid te spreken met het bestuur.
Medische zorg voor vreemdelingen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoeveel asielzoekers doen in Nederland, hangende de asielprocedure, een beroep op medische zorg?
Iedereen die in Nederland verblijft heeft recht op medische zorg. Dit geldt ook voor asielzoekers. Asielzoekers ontvangen deze zorg op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) en de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA). Asielzoekers ontvangen op grond hiervan curatieve gezondheidszorg die vergelijkbaar is met de verstrekking uit het basispakket Zvw en de AWBZ. Daarnaast wordt ook aanvullende zorg geleverd, zoals hulpmiddelen en de vergoeding van eigen bijdragen en eigen risico. Er wordt binnen de vreemdelingenketen niet bijgehouden hoeveel mensen – in welke fase van de procedure – een beroep doen op de medische zorg. Het is echter aannemelijk dat elke bewoner gedurende het verblijf in de opvangcentra van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) wel eens een beroep heeft gedaan op de medische zorg. Al is het maar via de verplichte screening op tuberculose of het proactief aangeboden medisch advies, de medische intake door het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A) of via het vaccinatieprogramma in de Jeugdgezondheidszorg.
In totaal bedroegen in 2012 de kosten voor medische zorg voor asielzoekers € 72 miljoen. Deze totale kosten zijn als volgt verdeeld:
De kosten voor het basispakket en het aanvullende pakket zijn inclusief de kosten voor mondzorg. De kosten voor mondzorg bedragen circa € 3 miljoen.
Er wordt in de registratie geen onderscheid gemaakt naar acute en niet-acute zorg.
Aan hoeveel van deze asielzoekers wordt medische zorg verstrekt en wat zijn de kosten hiervan voor de samenleving? Wordt alleen medische zorg uit het basispakket verstrekt of wordt ook aanvullende zorg verleend? Zo ja, welke? Kunt u de verleende zorg uitsplitsen naar acute zorg, basiszorg, zorg uit het aanvullend pakket en tandartszorg?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel asielzoekers keren na de medische behandeling, maar hangende de asielprocedure, terug naar de landen van herkomst of raken uit beeld van de Immigratie- en Naturalisatiedienst of het Centraal Orgaan opvang asielzoekers?
Welke medische zorg een asielzoeker heeft ontvangen valt onder het medische beroepsgeheim en is daarom niet inzichtelijk voor het niet-medische personeel van de vreemdelingenketen. Om die reden is het antwoord op deze vraag niet te geven.
Aan hoeveel uitgeprocedeerde vreemdelingen wordt medische zorg verleend en wat zijn de kosten hiervan?
Er wordt niet bijgehouden aan welke vreemdeling met welke vreemdelingrechtelijke status medische zorg wordt verleend. De kosten aan medische zorg in de gezinslocaties en in de vrijheidsbeperkende locaties – hierin verblijven voornamelijk uitgeprocedeerde asielzoekers – worden voor 2014 geschat op circa € 8 miljoen.
De begroting voor de financiering van de zorg aan onverzekerbare vreemdelingen (op grond van artikel 122a Zvw) bedraagt voor 2014 € 29 miljoen. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) monitort alleen de kosten en geen aantallen gebruikers. Wel is bij het CVZ bekend dat de door het CVZ gecontracteerde apotheken in 2012 voor 7.430 onverzekerbare vreemdelingen een bijdrage hebben ontvangen. Dat aantal vormt de meest betrouwbare indicatie voor het aantal onverzekerbare vreemdelingen die gebruik maken van deze regeling.
Aan hoeveel vreemdelingen is in 2013 een verblijfsvergunning verstrekt op medische gronden en hoe vaak is een verblijfsaanvraag ingediend met dit doel?
In 2013 hebben 250 vreemdelingen een verblijfsaanvraag ingediend voor het ondergaan van een medische behandeling in Nederland. In hetzelfde jaar is deze verblijfsvergunning aan 60 vreemdelingen toegekend1.
Betalen asielzoekers een eigen bijdrage en eigen risico? Zo ja hoeveel? Zo neen, waarom niet?
Asielzoekers betalen noch een eigen bijdrage, noch eigen risico. De reden hiervoor is dat asielzoekers in het algemeen zeer beperkt over middelen beschikken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg medische zorg voor vreemdelingen op 20 maart 2014? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Een jihadistische radiozender |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «NCTV: «Radiozender predikt jihad»?1
Ja.
Klopt het dat de islamitische zender Radio Ghurabaa naast de verheerlijking van Al Qaida en de verkettering van het westen tevens een boodschap van geweld predikt?
De aard van de programmering wijst er op dat het hier gaat om een jihadistisch propagandakanaal. Het uitdragen van een antiwesterse ideologische opvatting kan op den duur individuen legitimering verschaffen voor het plegen van gewelddaden in en tegen het Westen.
Zijn er naast deze radiozender nog andere islamitische zenders die in Nederland oproepen tot geweld? Zo ja, welke?
Voor zover bekend zijn er geen islamitische (radio)zenders die in Nederland concreet oproepen tot geweld.
Wanneer zorgt u ervoor dat deze geweldszender uit de lucht wordt gehaald en de eigenaren worden vervolgd voor het oproepen tot geweld?
De NCTV attendeert door middel van een duiding Internet Service Providers op jihadistisch georiënteerde websites die op hun systemen draaien of waar zij diensten aan verlenen. Het verzoek aan deze providers of registrars is dan om zelf de inhoud van de website of samenwerking te toetsten aan de eigen gebruikersvoorwaarden. Hiermee doet de NCTV een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de providers om de verspreiding van ongewenste of schadelijke content op het internet tegen te gaan. De beslissing tot eventuele vervolging ligt bij het OM.
Erkent u inmiddels het gewelddadige karakter van de islam?
Nee. Er zijn evenwel groepen en personen die zich op selectieve wijze beroepen op islamitische begrippen om gebruik van terroristisch geweld te legitimeren. De dreiging die hiervan uitgaat, alsmede de onrust en onveiligheidsgevoelens die dit zowel buiten als binnen de moslimgemeenschap veroorzaakt, neem ik uiterst serieus.
Het bericht dat Britse wedkantoren azen op de Nederlandse onlinegokmarkt |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Britse wedkantoren azen op Nederlandse onlinegokmarkt»?1
Ja.
Is het waar dat de net gestarte brancheclub van kansspelbedrijven Speel Verantwoord mede op verzoek van de overheid is opgericht en dat de regering het prettig vindt om, zeker met de komst van de buitenlandse partijen, één aanspreekpunt te hebben? Zo ja, heeft u dat verzoek gedaan, waarom hebt u dat verzoek gedaan en aan wie hebt u dat verzoek gericht? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde?
Nee, Speel Verantwoord is niet op verzoek van de overheid opgericht. De online sector heeft laten weten al enige tijd na te denken over een brancheorganisatie. Een brede brancheorganisatie kan wel meerwaarde hebben. Het is eenvoudiger een dialoog te voeren met de sector over de totstandkoming van wet- en regelgeving, in plaats van met individuele aanbieders. Ook in Nederland bestaan al brancheorganisaties, bijvoorbeeld de VAN (speelhallen en exploitanten speelautomaten) en de DAGP (speelautomaten ontwikkelaars).
Heeft u dan wel de Kansspelautoriteit al contacten met partijen die mogelijk in aanmerking komen voor een vergunning voor het te zijner tijd aanbieden van online-kansspelen? Zo ja, waar bestaan die contacten uit? Zo ja, deelt u de mening dat die contacten niet de schijn mogen wekken dat een van die partijen meer kansen op een online-vergunning gaat maken dan een andere partij?
Zoals gebruikelijk bij wetgevingstrajecten, is bij de totstandkoming van het wetsvoorstel kansspelen op afstand overleg gevoerd met diverse stakeholders. Zo is overleg gevoerd met huidige vergunninghouders, verslavingszorg, banken, internet service providers, en ambtenaren van Europese landen waar kansspelen op afstand al gereguleerd zijn. Daarnaast is ook overleg gevoerd met aanbieders van online kansspelen. Dit is nodig omdat zij kennis en ervaring hebben die nodig is om tot een effectieve regulering te komen. In dat licht breng ik binnenkort een werkbezoek aan de Maltese overheid, waar ik onder andere spreek met de verantwoordelijk bewindspersoon en de Maltese kansspelautoriteit. Ook zal ik spreken met enkele van hun vergunninghouders.
Aangezien de kansspelautoriteit op grond van de wet vergunningen zal verstrekken en toezicht zal gaan houden op deze aanbieders is ook de kansspelautoriteit betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel.
Aan de betrokkenheid bij de totstandkoming van het wetsvoorstel kan een potentiële aanvrager echter geen enkel recht ontlenen als straks ook in Nederland een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand wordt ingericht. Dat was ook een van de redenen waarom de kansspelautoriteit «op afstand» van de overheid is geplaatst. Alle aanbieders die te zijner tijd in aanmerking willen komen voor een vergunning zullen aan dezelfde strikte voorwaarden moeten voldoen.
Deelt u de mening dat, in lijn met uw uitleg van de motie-Bouwmeester c.s. (Kamerstuk 32 264, nr. 19) dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van online kansspelen gericht op Nederland, te zijner tijd uitgesloten zullen worden van een vergunning, hiertoe ook bedrijven behoren die illegale Nederlandse onlinecasino’s overnemen of over gaan nemen? Zo ja, waarom? Zo ja, bieden of boden Oranje Casino en Kroon Casino online kansspelen gericht op de Nederlandse markt aan? Zo ja, wat zegt dat over de kansen van het Zweedse Betsson om tezijner tijd eventueel in aanmerking te komen voor een vergunning? Zo nee, waarom niet? Zo nee, betekent dit dat illegale casino’s via overnames, fusies en dergelijke als het ware onder de werking van de genoemde motie kunnen uitkomen?
Als staatssecretaris draag ik de stelselverantwoordelijkheid voor de kansspelen. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 20122 heb geïnformeerd, ben ik voornemens aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland.
Het is echter aan de kansspelautoriteit om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de kansspelautoriteit gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
De kansspelautoriteit zal te zijner tijd, wanneer een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand is ingericht, ieder bedrijf dat een vergunning aanvraagt toetsen aan allerlei strikte eisen, waaronder een betrouwbaarheidstoets. Deze betrouwbaarheidstoets is vergaand. De betrouwbaarheid van de aanbieder en van degenen die zijn beleid (mede) bepalen moet buiten twijfel staan om een verantwoorde deelname aan kansspelen mogelijk te maken. De betrouwbaarheid van een aanbieder wordt derhalve mede bepaald door de betrouwbaarheid van de bij zijn organisatie betrokken personen. Het feit dat bedrijven onlangs zijn overgenomen of in de toekomst worden overgenomen beïnvloedt deze beoordeling niet.
Een zware crimineel die vrijkomt door een tikfout |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Gangster vrij na tikfout»?1
Ja.
Klopt het dat door een ongekende blunder van de Utrechtse rechtbank een zware Turkse crimineel vorige maand is vrijgelaten terwijl hij nog vijf en een half jaar gevangenisstraf tegoed heeft?
Er is een administratieve fout gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland in een zaak waarin een verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaar is veroordeeld. In het administratieve computersysteem waarmee de rechtbank communiceert met het openbaar ministerie (OM) is abusievelijk door een medewerker van de rechtbank zes maanden gevangenisstraf ingevoerd in plaats van zes jaar. Bij de binnen de rechtbank voorgeschreven controle is deze fout niet opgemerkt. Dit heeft ertoe geleid dat betrokkene op 20 december 2013 in vrijheid is gesteld nadat hij zes maanden in voorlopige hechtenis had gezeten.
Hoe kan het dat een medewerker zes maanden in plaats van zes jaar in het systeem invoert en een tweede controlerende medewerker dit ook niet opmerkt? Waarom volgt er geen sanctie voor deze medewerkers?
De Raad voor de rechtspraak (RvdR) heeft mij meegedeeld dat er volgens de rechtbank menselijke fouten zijn gemaakt en dat de teamvoorzitter administratie van de rechtbank met de betrokken administratieve medewerkers een indringend gesprek heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank was dit gezien de aard van de gemaakte fouten een passende reactie. De rechtbank heeft ondertussen de eigen werkprocessen op dit gebied aangescherpt, na hierover met het OM contact te hebben gehad. Binnen de rechtspraak zullen deze aangepaste werkwijze en de aanleiding daartoe op landelijk niveau worden besproken. Het doel daarvan is om daar waar nodig ook de werkwijze van andere gerechten aan te scherpen.
Een goed opgezette en toegepaste werkwijze van de gerechten is cruciaal, opdat de ketenpartners van de juistheid van de ingevoerde informatie kunnen uitgaan. De procedure die de penitentiaire inrichtingen (PI) hanteren bij de afhandeling van onmiddellijke invrijheidstellingen, en die ook in dit geval is gevolgd, omvat onder meer het bellen van het parket waar de zaak in behandeling is, ter verificatie van de melding over een onmiddellijke invrijheidstelling. Het parket handelt daarbij op grond van de informatie die door de rechtbank is ingevoerd. Een extra controle door de PI heeft tegen die achtergrond geen toegevoegde waarde, omdat dan door de PI dezelfde informatie zou worden geraadpleegd.
Waarom is er geen belletje gaan rinkelen bij de gevangenismedewerkers, zeker gezien het feit dat de crimineel nog rustig zijn potje voetbal afmaakte, de medegedetineerden het hilarisch vonden en de crimineel na anderhalf uur jubelend uitgeleide werd gedaan?
Voor de medewerkers van de betreffende penitentiaire inrichting waren er geen aanwijzingen dat zich iets ongebruikelijks voordeed. Gedetineerden zijn vaker uitbundig bij het vertrek van een medegedetineerde.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit in de toekomst nooit meer zal gebeuren? Bent u bijvoorbeeld bereid een extra controle door gevangenismedewerkers in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat naast de blunder op zich, het een tweede grove schande is dat justitie deze fout niet eens zelf heeft ontdekt, maar er pas een week later achter kwam door anderen, waardoor de criminele Turk inmiddels waarschijnlijk in Turkije zit, waar Nederland geen uitleveringsverdrag mee heeft? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad betreurenswaardig dat de onterechte invrijheidstelling heeft kunnen plaatsvinden en ook achteraf niet eerder is geconstateerd. Het is van groot belang dat de samenleving erop kan vertrouwen dat vonnissen en beschikkingen van de rechtbank correct worden uitgevoerd. Ik hecht dan ook sterk aan de hiervoor genoemde stappen die binnen de rechtspraak zijn en worden ondernomen om herhaling te voorkomen.
Deelt u de mening dat deze blunder het vertrouwen van de burger in justitie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om deze zware crimineel per direct weer achter slot en grendel te krijgen?
De verdachte staat nationaal en internationaal gesignaleerd. De politie en het Openbaar Ministerie zijn actief op zoek naar deze verdachte.
Het hoge collegegeld voor een tweede studie |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Tweede studie nog duurder», waaruit blijkt dat universiteiten het collegegeld voor een tweede studie opnieuw fors hebben verhoogd, tot wel 20.000 euro?1
Ik heb in 2013 onderzoek laten doen naar de hoogte van instellingscollegegelden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen, die ik u op 4 december 2013 tezamen met mijn beleidsreactie heb toegezonden (Kamerstuk 2012–2013, 24 724, nr. 121).
Uit dit onderzoek blijkt dat de hoogte van het instellingscollegegeld zeer gevarieerd is: van de hoogte van het wettelijk collegegeld (€ 1.835) tot maximumtarieven die variëren van € 7.747 tot € 32.000 per jaar. Deze maximumtarieven komen voornamelijk voor in de gezondheidszorg, landbouw, techniek en economie (een enkele masteropleiding). In de meeste gevallen is dat verklaarbaar, omdat die opleidingen in het algemeen meer kosten met zich meebrengen.
Ik heb echter geen reden bezorgd te zijn over het veelvuldig voorkomen van veel te hoge instellingscollegegelden. Ik weet dat de instellingen een zeer gedifferentieerd beleid voeren en de overgrote meerderheid van de studenten volgt een tweede bachelorstudie waarvan de gemiddelde instellingscollegegelden niet veel afwijken van het bedrag dat de instellingen ontvangen voor een bekostigde studie.
In mijn beleidsreactie op de tweede monitor beleidsmaatregelen heb ik een aantal acties aangekondigd, die inmiddels worden uitgevoerd:
Hoe kan het dat sommige universiteiten steeds hogere bedragen vragen, terwijl andere universiteiten de tarieven juist verlagen? Geven instellingen inmiddels de gewenste openheid over de totstandkoming van het collegegeld voor een tweede studie?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Zijn deze tariefstijgingen voor u voldoende bewijs om te erkennen dat zelfregulering niet werkt? Zo nee, vindt u de genoemde bedragen van tienduizenden euro’s redelijke tarieven?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat juist in tijden van crisis en werkloosheid doorleren en bijscholing gestimuleerd zouden moeten worden?
De verantwoordelijkheid van de overheid is afgebakend op één bachelor en één master. Voor deze eerste opleiding en diploma geldt bekostiging en wettelijk collegegeld. Het volgen van twee of meer studies is voor eenieder mogelijk, maar behoort tot de verantwoordelijkheid van de student, werknemer of werkgever.
Hierop zijn enkele uitzonderingen: het volgen van een tweede opleiding gezondheidszorg of onderwijs is bekostigd als daarin nog geen diploma is behaald. Ook mag een tweede opleiding tegen wettelijk collegegeld worden afgerond, als die gestart is tijdens een eerste opleiding en ononderbroken wordt gevolgd.
Daarnaast zijn er met betrekking tot tweede opleidingen voor studenten meerdere financiële voorzieningen:
Deelt u de mening dat een collegegeld van tienduizenden euro’s neerkomt op een ambitieboete en dat minder vermogende jongeren extra hard worden getroffen?
Nee. De instellingen voeren een zeer gedifferentieerd beleid en het instellingscollegegeld is zeer gevarieerd. Bovendien zijn er enkele uitzonderingen op de maatregel tweede studies en zijn er meerdere financiële voorzieningen. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Herinnert u zich dat u in het debat op 23 april 2013 zei: «Ik wil in overleg met de koepels om te bekijken wat een redelijk richtbedrag is»? Hoe staat het met dit overleg?3
Om inzicht te verkrijgen in het beleid van de instellingen ten aanzien van de hoogte van het instellingscollegegeld heb ik in 2013 onderzoek laten doen naar de hoogte van instellingscollegegelden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen.
Uit dit onderzoek blijkt dat de hoogte van het instellingscollegegeld een grote variatie kent. Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding het instellingscollegegeld te maximeren. In mijn beleidsreactie op de tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen heb ik dit toegelicht.
Wanneer komt u met voorstellen om het collegegeld voor een tweede studie te maximeren zoals u heeft beloofd bij de behandeling van de Wet Kwaliteit in Verscheidenheid? Wat is volgens u een redelijk maximum?4
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Het niet toelaten van kinderen tot sportverenigingen van op basis van achternamen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Keklik Yücel (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen rondom het inschrijven van kinderen bij de Rotterdamse voetbalvereniging Neptunus-Schiebroek?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de participatie in sport door jongeren van groot belang is dat ieder kind, ongeacht zijn of haar herkomst of achternaam, mogelijk moet zijn te kunnen sporten bij de club van zijn of haar voorkeur?
Ja, een lidmaatschap van een sportvereniging bevordert de participatie, integratie en de sociale cohesie in de maatschappij en in de buurt. Kinderen – en hun ouders – komen op de sportclub vaak weer andere mensen tegen dan ze in hun dagelijkse woon, school- of werkomgeving tegenkomen.
Heeft u zicht op het aantal keren dat kinderen op basis van hun herkomst, achternaam of anderszins oneigenlijke grond, geweigerd worden bij sportclubs? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen 5 jaar voorgevallen? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar het aantal keren dat kinderen op basis van deze, of anderszins oneigenlijke gronden, geweigerd worden bij een sportclub?
Nee, binnen de sport wordt niet op etniciteit of afkomst geregistreerd. Ook de KNVB doet dergelijke registraties niet. Een onderzoek naar het aantal keren dat kinderen op basis van oneigenlijke gronden worden geweigerd, ga ik niet laten uitvoeren omdat ik er liever samen met de sport voor zorg dat bij dit soort signalen adequaat wordt gehandeld. Ouders kunnen in het geval van discriminatie aangifte doen bij de politie en bonden kunnen hun verenigingen aanspreken als blijkt dat er bij de aanname van leden wordt gediscrimineerd. Sport moet toegankelijk zijn en blijven voor iedereen, ongeacht afkomst.
Bent u bereid de KNVB kritisch te bevragen over dit soort weigeringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dit gesprek?
Naar aanleiding van deze berichtgeving is er direct contact opgenomen met de KNVB. De KNVB gaf aan het stuitend te vinden als blijkt dat deze jongen op basis van zijn nationaliteit niet werd toegelaten tot de vereniging. Dat is absoluut niet in lijn met het beleid van de KNVB. Als meest populaire sport van Nederland vindt de KNVB het belangrijk dat voetbal toegankelijk is voor iedereen, ook voor allochtonen of mensen met een bijzondere achternaam. De KNVB heeft zelf direct contact gezocht met de ouders en de gemeente. Op basis van die informatie, is de KNVB bij voetbalvereniging Neptunes-Schiebroek langs gegaan om opheldering te vragen. Tijdens het bezoek bleek dat ongeveer 30% van hun leden een buitenlandse achtergrond heeft. Van structurele discriminatie lijkt daarom geen sprake. Toch heeft de KNVB aangegeven precies te willen weten hoe in dit specifieke geval de vork in de steel zit. Daarom heeft de KNVB het bestuur van betreffende voetbalclub gevraagd een schriftelijke verklaring over de gang van zaken te sturen. De KNVB wacht die verklaring af, voordat eventueel verdere actie wordt ondernomen.
Deelt u de mening dat de KNVB met het invorderen van de licentie van de voetbalvereniging een krachtig signaal af zou geven, wanneer blijkt dat bepaalde voetbalverenigingen bij herhaling kinderen op achternaam, herkomst of anderszins oneigenlijke grond weigeren? Zo nee, waarom niet?
Het amateurvoetbal werkt niet – zoals het betaald voetbal – met licentiesystemen. Het invorderen van een licentie is bij een amateurvereniging derhalve niet mogelijk. Indien noodzakelijk heeft het KNVB-bestuur wel de mogelijkheid om teams of een gehele vereniging uit de competitie te nemen. In dit geval is dit (nog) niet aan de orde. Als blijkt dat er sprake is van systematische discriminatie keurt de KNVB dit hard af en zal ze passende maatregelen nemen.
Het bericht dat de spoedeisende hulp (SEH) van het Lange Landziekenhuis gaat verdwijnen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat zorgverzekeraars van plan zijn om de SEH en intensive care van het LangeLand Ziekenhuis te sluiten?1
Ja. In het Hoofdlijnenakkoord van juli 2011 is afgesproken dat zorgverzekeraars, waar nodig om redenen van kwaliteit en doelmatigheid, overgaan tot herinrichting van het zorglandschap. In navolging van deze afspraken heeft Zorgverzekeraars Nederland begin 2013 het rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» gepubliceerd. Verzekeraars zetten vanuit kwaliteits- en doelmatigheidsoverwegingen in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Dit betreft traumazorg, spoedeisende neurologische zorg, spoedeisende cardiologische zorg, spoedeisende vaatchirurgische zorg en spoedeisende geboortezorg. Op basis van deze visie zijn er door zorgverzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. In elke regio is een coördinerend verzekeraar die zorg draagt voor het verloop van het proces. Ook in de regio Den Haag/Leiden zijn er scenario’s ontwikkeld die momenteel met de betrokken partijen worden besproken. Het is de bedoeling dat er uiteindelijk in gezamenlijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, rekening houdend met belangen van alle betrokken partijen een regioplan wordt vastgesteld. Het uiteindelijke doel is betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de patiënt. Dit zal vervolgens in de loop van een aantal jaren tot uitvoering worden gebracht via de contractering tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen.
Deelt u de mening dat naast concentratie van gespecialiseerde zorg juist ook spreiding van acute basiszorg belangrijk is?
De concentratie zoals beschreven onder het antwoord op vraag 1 is met name gericht op complexe acute zorgstromen en betreft slechts een beperkt deel van het ziekenhuisaanbod. Daarnaast is spreiding van acute basiszorg erg belangrijk, om de bereikbaarheid van cruciale zorg, zoals de Spoedeisende Hulp (SEH), binnen 45 minuten na een spoedmelding met een ambulance te kunnen garanderen.
Beschouwt u de eis dat een patiënt maximaal 45 reisminuten onderweg mag zijn naar een SEH in dunbevolkte gebieden als een maximum of als een streefnorm? In hoeverre is dit maximum verantwoord in dichtbevolkte gebieden zoals de Randstad, waar veel meer mensen nadelen zullen ondervinden van langere reistijden naar de eerste hulp?
De 45 minuten norm en de bijbehorende rekenmodellen betreffen een spreidingstoets. Het rekenmodel berekent, op basis van een aangenomen meld-, uitruk- en behandeltijd, of Nederlandse inwoners, gegeven de rijsnelheden die volgen uit het rijtijdenmodel en een actueel overzicht van SEH locaties en ambulancestandplaatsen, binnen 45 minuten per ambulance op een SEH gepresenteerd kunnen worden. Het rekenmodel is niet bedoeld om de werkelijke meld- en uitruktijd en de werkelijke behandeltijd te toetsen. In de berekeningen van de analyse gevoelige ziekenhuizen wordt hierover een aantal aannames gedaan. Zo wordt gewerkt met 3 minuten meld- en uitruktijd, parallel aan de opbouw van de 15 minutennorm zoals deze door de ambulancesector zelf is gesteld met betrekking tot de aanrijdtijd van spoedritten. Daarnaast wordt gerekend met 5 minuten inlaadtijd. Ook is het model niet bedoeld voor toetsing van de werkelijke aanrijdtijd en vervoertijd. Er kunnen redenen zijn om in het belang van de patiënt niet met volle snelheid naar een SEH te rijden en er kunnen ook redenen zijn om niet naar de dichtstbijzijnde SEH te rijden. De aanrijdtijd en vervoerstijd die in het model worden gehanteerd volgen uit het rijtijdenmodel en zijn afhankelijk van de plaats van incident, de locatie van de standplaats en de locatie van de SEH.
De 45-minutennorm zorgt ervoor dat de spreiding van de zorg over Nederland goed is. Iedereen heeft basis medisch specialistische zorg en basis spoedeisende hulp op vrij korte afstand ter beschikking. De mogelijkheden om al in de ambulance te starten met de behandeling van de patiënt zijn toegenomen. Dit maakt het in sommige gevallen mogelijk om op een verantwoorde en veilige wijze met de patiënt door te rijden naar een SEH met een specifiek profiel, die misschien op langere afstand is gelegen, maar waar de patiënt wel op de aandoening afgestemde zorg ontvangt.
Wat voor toekomst ziet u voor een basisziekenhuis zonder eerste hulp, intensive care, en mogelijk als gevolg daarvan ook het wegvallen van afdelingen zoals verloskunde?
Ik zie een belangrijk rol voor basisziekenhuizen, ze kunnen zich ontwikkelen tot buurtgerichte locaties waar laagcomplexe zorg in samenspraak met ketenpartners in de buurt plaats vindt. De zorg wordt dichtbij geleverd als het kan en verder weg als het moet. SEH’s bij basisziekenhuizen zullen zeker niet overal verdwijnen, maar vooral anders ingericht worden. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH. Zo kan het bijvoorbeeld doelmatiger zijn om in de nachtelijke uren, bij een gering aanbod aan patiënten, niet zowel de SEH als de HAP naast elkaar open te houden, maar alleen de HAP. Via triage op de HAP kunnen ernstig zieke patiënten nog steeds worden opgenomen in het ziekenhuis.
Welke gevolgen zou een eventueel verdwijnen van de SEH en intensive care van het LangeLand Ziekenhuis hebben voor de kwaliteit van zorg voor patiënten in Zoetermeer en omgeving?
De plannen zijn nog te prematuur om hier op in te gaan. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten, dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft.
Wat vindt u van de uitspraak van de wethouders van Zoetermeer en de voorzitter van de raad van bestuur van het LangeLand Ziekenhuis dat het verdwijnen van de spoedeisende hulp leidt tot een lagere kwaliteit van zorg door schade van niet tijdig behandelen, een groter overlijdensrisico en tot meer kosten vanwege de toename van onder andere ambulanceverkeer?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke gevolgen heeft het verdwijnen van de SEH voor de samenwerking tussen de huisartsenpost en andere eerstelijnsprofessionals, zoals verloskundigen, en de spoedeisende hulp in Zoetermeer als het gaat om juist patiënten met acute klachten adequaat te kunnen helpen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wat is uw oordeel over de twee recente studies in opdracht van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen dat het kostenbesparende effect van concentratie en spreiding van acute zorg beperkt is?
De onderzoeken van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) stellen een scenario waarin uitgegaan wordt van sluitingen van een groot aantal SEH’s. Maar SEH’s bij basisziekenhuizen zullen zeker niet overal verdwijnen maar vooral anders ingericht worden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Daarnaast gaat het bij concentratie zeker niet alleen om het kostenbesparende effect maar, nog belangrijker, om de kwaliteitswinst die te behalen valt bij het concentreren van complexe acute zorg.
Wanneer komt u met de visie op de spreiding van algemene basisziekenhuizen en de mogelijkheden tot realisatie van die visie naar aanleiding van de motie Flierman c.s.?2
Ik zend u deze visie in april.
De bescherming van maritiem historisch erfgoed naar aanleiding van het bericht dat de SS Rosalie is verkocht en zal worden versleept naar Turkije |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het historische stoomschip SS Rosalie is verkocht en zal worden versleept naar Turkije?1
Ja.
Is het waar dat dit schip uit 1873 is opgeknapt met onder meer subsidie van het Mondriaanfonds?
Ja.
Gelden er restricties aan deze subsidie, zoals het behouden van het schip voor Nederland?
Het behouden van het schip voor Nederland was geen subsidievoorwaarde.
Ziet u mogelijkheden om dit historische vaartuig, mede gelet op deze verstrekte subsidies, te behouden voor Nederland?
Nee.
Is de verkoopprijs die genoemd wordt (50.000 euro) de werkelijke prijs, of is deze gebruikt om onder restricties uit te komen om bv. op eenvoudige wijze toestemming van de douane te verkrijgen tot export?
Ik zie het niet als mijn taak om de hoogte van de verkoopprijs, waar ik overigens niet van op de hoogte ben, en die door een particuliere transactie is bepaald, openbaar te maken. Het staat de voormalige eigenaar natuurlijk vrij om dat wel te doen.
De Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Belastingdienst heeft, nadat de Erfgoedinspectie heeft aangegeven geen bezwaar tegen de uitvoer van SS Rosalie naar Turkije te hebben, een uitvoervergunning verleend aan de voormalige eigenaar. Er is dus conform de wet gehandeld.
De Erfgoedinspectie kijkt in dit soort gevallen in de eerste plaats of het gaat om een voorwerp dat onder de beschermende werking van de Wet tot Behoud van Cultuurbezit valt. Is dat niet het geval (zoals in het geval van SS Rosalie), dan wordt de vergunning verstrekt. Daarnaast kan er een controle plaatsvinden in de database van gestolen kunstvoorwerpen van Interpol. Betreft het een voorwerp dat uit een andere lidstaat afkomstig is en dat in die lidstaat mogelijk valt onder een wettelijke regeling, dan consulteert de Erfgoedinspectie bovendien de autoriteiten van de betreffende lidstaat.
Klopt het dat varend cultuurhistorisch erfgoed, zoals dit soort monumentale schepen, weinig tot geen bescherming kent? Kunt u de verschillen tussen de beschermde status die aan (onroerende) rijksmonumenten wordt toegekend en dit soort voorbeelden van varend cultuurhistorisch erfgoed verklaren?
Het staat eigenaren van roerende erfgoederen in principe vrij om te doen met het eigendom wat hun goeddunkt. Slechts voorwerpen die op de zogeheten Wbc-lijst staan, komen in aanmerking voor bescherming. De SS Rosalie staat niet op die lijst.
De Wbc-lijst vloeit voort uit de Wet tot behoud van cultuurbezit, die tot doel heeft om te voorkomen dat roerende voorwerpen van bijzondere cultuurhistorische betekenis verloren gaan voor het Nederlandse cultuurbezit. Zulke voorwerpen komen aan de hand van beschermingscriteria (zoals onvervangbaarheid en uniciteit) op een lijst te staan en worden beschermd, bijvoorbeeld om te voorkomen dat ze worden uitgevoerd naar het buitenland.
De bescherming van onroerende zaken is geregeld in de Monumentenwet uit 1988. Roerende zaken, zoals mobiel erfgoed, vallen buiten de kaders van die wet.
Acht u het tijd worden om meer beschermende maatregelen te treffen? Ziet u mogelijkheid een register te maken voor varende dan wel mobiele Rijksmonumenten die bijvoorbeeld door de Erfgoed Inspectie worden beheerd en waarin in voorkomende gevallen een toets op de cultuur-historische waarde voor Nederland bij verkoop en/of export kan worden gebaseerd?
De mobiele erfgoedsector is op dit moment zelf bezig met het ontwikkelen van een Nationaal Register Mobiel Erfgoed en een Nationaal Register Varend Erfgoed. Ik zie geen aanleiding om daarnaast en naast de mogelijkheden die de Wbc biedt, een specifiek op mobiel erfgoed gericht wettelijk beschermingsregime in het leven te roepen.
Kunt u, in afwachting van de beantwoording van deze vragen, de export van de ss Rosalie opschorten?
Dat is niet mogelijk. Voor zover mij bekend zijn de verkoop en de uitvoer van het schip binnen de kaders van de wet geregeld. Ook is mijns inziens geen wetgeving van toepassing op basis waarvan de uitvoer van het schip voor bepaalde tijd tegengehouden kan worden.
Zzp’ers in de zorg die geen VAR-wuo krijgen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Net sluit zich rond zzp’ers in de zorg»1 2? Wat is uw reactie hierop?
Ja, het artikel is bekend. De in het artikel besproken situatie is het gevolg van het feit dat arbeidsrelaties worden beoordeeld wanneer een VAR (verklaring arbeidsrelatie) wordt aangevraagd. Daarbij wordt gekeken naar de feiten en omstandigheden bij de werkzaamheden van de aanvrager. De Belastingdienst en het UWV komen dan, meestal, op basis van wet en jurisprudentie, tot de navolgende conclusie.
Naar de mening van de Belastingdienst en het UWV voldoet in het algemeen de arbeidsrelatie tussen de individuele zorgverlener en de toegelaten instelling/zorgaanbieder, die op grond van een contract met het zorgkantoor AWBZ-thuiszorg in natura levert, aan de criteria van de dienstbetrekking uit artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 leidt dit ook fiscaal tot een dienstbetrekking en tot een inhoudingsplicht voor de instelling/zorgaanbieder.
Dit standpunt is onder meer af te leiden uit het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 juli 2006, nr. DBG2006/857M, Stcrt. 141, Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking. In dit besluit geven de Belastingdienst en het UWV aan hoe zij omgaan met beoordelingen inzake het aanwezig zijn van een dienstbetrekking in het kader van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen en verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. In dit verband kan ook verwezen worden naar een in 2010 door de ministeries van Financiën en van VWS op www.rijksoverheid.nl gepubliceerde informatie over de positie van de zorgverlener in de AWBZ-thuiszorg.
Dit standpunt dragen de Belastingdienst en het UWV al geruime tijd uit naar de zorgbranche, ook na een poging in 2008 om het, via een convenant samen met de branche, VWS en UWV, voor instellingen mogelijk te maken om te werken met zzp‘ers. Na deze poging zijn zorginstellingen, op een aantal na, in de loop der tijd overgegaan tot het (weer) in dienst nemen van de zorgverleners.
Er is geen sprake van een wijziging in de regelgeving, maar een samenloop van de kabinetsdoelstelling om schijnzelfstandigheid aan te pakken en voorafgaand standpunt.
Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst eind 2013 bij circa 257 zorgverleners de VAR-WUO’s herzien in een VAR-Loon.
Aanvullend op deze actie zijn in de periode oktober/november 2013 in totaal 1.500 (nieuwe) aanvragen VAR met als omschrijving van de werkzaamheden «Zorg» (in algemene zin) geselecteerd voor nader onderzoek. Aan 900 aanvragers is een VAR loon afgegeven in tegenstelling tot waar de aanvraag op was gericht namelijk het verkrijgen van een VAR-WUO. Aan 150 aanvragers is alsnog een VAR-WUO afgegeven.
Zie verder de nadere duiding bij dit vraagstuk in de gezamenlijke aanbiedingsbrief.
Om welke reden beoordeelt de Belastingdienst werkzaamheden die zelfstandige zorgverleners met tussenkomst van een zorginstelling of bemiddelingsbureau uitvoeren als werk in dienstbetrekking en niet als winst uit onderneming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke wijziging van regelgeving ligt ten grondslag aan het feit dat verschillende zelfstandige zorgverleners eerder wel, maar nu geen Verklaring arbeidsrelatie-winst uit onderneming (VAR-wuo) meer krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverleners kunnen, vanwege het feit dat zij -in tegenstelling tot voorgaande jaren- geen VAR-wuo meer krijgen, hun werkzaamheden niet meer uitoefenen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel patiënten krijgen hun vertrouwde hulp niet meer omdat «hun» zorgverlener geen VAR-wuo krijgt van de Belastingdienst?
De Belastingdienst noch VWS hebben informatie over aantallen patiënten die door de getroffen groep van zorgverleners van zorg worden voorzien.
Kunt u zich voorstellen dat zzp'ers steeds meer het gevoel krijgen dat zij ongewenst zijn in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik kan mij de zorgen van de zorgverleners voorstellen. De Belastingdienst en het UWV hebben hun visie echter reeds lange tijd geleden kenbaar gemaakt aan de branche. De regels omtrent indeling van arbeidsrelaties gelden voor iedereen op dezelfde wijze, zowel in de zorg als daarbuiten. De bemiddelingsbureaus die zzp‘ers in de zorg bemiddelen worden ook geacht de regels te kennen. Zij hebben daarbij rekening te houden met de wet- en regelgeving in de zorg en de fiscale en arbeidsrechtelijke regelgeving omtrent de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Wie de regels omtrent arbeidsrelaties goed toepast en navolgt, kan wel degelijk als zzp‘er in de zorg aan de slag. Hierbij merk ik wel op dat veel «bemiddelingsbureaus» inmiddels wel een dienstbetrekking aangaan met de zorgverleners; een kleine groep heeft gemeend dat het werken met zzp’ers op de omstreden wijze toch kan worden voortgezet.
Gelet op de respons (vragen, klachten, bezwaar) op de beschikkingen VAR-loon is inmiddels een actueel bericht op de internetsite van de Belastingdienst geplaatst. Daarmee verwachten we de VAR-houders actuele en ter zake doende informatie te kunnen verschaffen.
Naast het aanwenden van rechtsmiddelen kunnen zzp-ers in de zorg er ook voor kiezen direct te contracteren met een zorgkantoor. In 2012 heeft VWS het, via aanpassing van de betreffende wet-/ regelgeving, mogelijk gemaakt dat een zzp-er direct met het zorgkantoor kan contracteren. Daardoor werd het – indien aan de voorwaarden werd voldaan- mogelijk om buiten dienstbetrekking werkzaam te kunnen zijn. Om dit in de praktijk te testen is in 2012 samen met de Belastingdienst gestart met een regionale pilot. Thans is deze pilot uitgegroeid tot een landelijke en nemen daar ca. 700 zorgverleners aan deel.
Zorgverleners die uitsluitend werken in of overeenkomstig de pilot in de zorg en die door het toezicht ook geraakt worden, kunnen contact opnemen met de Belastingtelefoon. De zorgverlener kan aangeven dat hij deelneemt aan de pilot en contracteert met het zorgkantoor.
De medewerker van de Belastingtelefoon zorgt ervoor dat het team VAR wordt geïnformeerd waarna afgifte van de VAR, met een omschrijving van de werkzaamheden die passend is bij het werken in de pilot, direct zal plaatsvinden.
Zie verder de nadere duiding bij dit vraagstuk in de gezamenlijke aanbiedingsbrief.
Bent u van mening dat de Belastingdienst voldoende duidelijk is geweest in zijn communicatie richting de zelfstandige zorgverleners? Zo ja, hoe verklaart u dan het feit dat velen van hen verrast werden door het feit dat zij niet de door hen gewenste VAR-verklaring hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke oplossingen zijn voorhanden voor zelfstandige zorgverleners die worden geconfronteerd met het niet langer verkrijgen van een VAR-wuo?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat EBS buslijnen met een sociale functie schrapt |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekent met de berichten: «Miljoenenverlies EBS door inschattingsfout bij aanbesteding»1, Nieuwe vervoersplan EBS lijkt verbetering voor reizigers»2 en EBS schrapt buslijnen met sociale functie?3
Ja.
Klopt het dat er cruciale fouten bij de aanbesteding zijn gemaakt die achteraf gerepareerd moesten worden, waarbij lijnen zijn aangepast en geschrapt?
Het klopt dat EBS een miscalculatie heeft gemaakt tijdens het maken van de aanbieding tijdens de aanbesteding van de concessie Waterland. Momenteel voert EBS overleg met de Stadsregio Amsterdam over een efficiënter vervoerplan binnen de bestaande concessieafspraken.
Kunt u als eindverantwoordelijke voor het Openbaar Vervoer in Nederland garanderen dat deze aanpassingen, die blijkbaar in eerste instantie als niet noodzakelijk en gewenst waren ingeschat, niet zullen leiden tot minder service voor de reiziger?
Zoals ik op 12 februari jl. heb aangegeven in mijn beantwoording van de vragen van het lid Van Tongeren (Groen Links) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1191) over de gevolgen van miscalculatie van de busvervoerder EBS, heeft het Rijk in het kader van de decentralisatie een faciliterende rol bij het regionaal openbaar vervoer. Het Rijk verstrekt middelen (in de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer) en zorgt voor wet- en regelgeving, met name ten behoeve van de marktordening. Provincies en WGR-plusregio’s dragen zorg voor een betrouwbaar, vlot, toegankelijk, sociaal veilig en doelmatig regionaal openbaar vervoer dat past bij hun specifieke regionale situatie. In deze kwestie ligt de verantwoordelijkheid dan ook bij de stadsregio Amsterdam als concessieverlener en bij het busbedrijf EBS als de concessiehouder. Ik heb van de stadsregio Amsterdam begrepen dat zij inschatten dat de aanpassingen in de dienstregeling voor veel reizigers een verbetering kunnen betekenen.
Wordt er een ontheffing op het oorspronkelijke programma van eisen verleend om goedkoper te kunnen rijden? Zo ja, wat zijn daarvan de gevolgen voor de reiziger?
Nee. De Stadsregio Amsterdam beoordeelt de voorstellen van EBS binnen het toepasselijk wettelijk kader, het oorspronkelijke Programma van Eisen van de aanbesteding en de verleende concessie. De Stadsregio geeft aan dat in het geval van Waterland de huidige wijzigingen van de dienstregeling binnen de concessieafspraken blijven.
Zijn de consumentenorganisaties betrokken bij de wijzigingen van de dienstregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn zij akkoord gegaan met wijzigingen of hadden ze kritiek?
Ja. De Stadsregio Amsterdam geeft aan dat in het geval van Waterland de huidige wijzigingen van de dienstregeling zijn besproken met de consumentenorganisaties in het reizigersoverleg en met de gemeenten. De consumentenorganisaties in de Reizigersadviesraad zijn in grote lijnen positief over het vervoerplan. Vanzelfsprekend hebben zij nog een paar aandachtspunten die EBS meeneemt in haar definitieve plan.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse cao’s worden nageleefd in deze concessie? Zo nee, bent u bereid om de concessieverlener daar dan op aan te spreken?
Zoals ik heb aangegeven in mijn beantwoording van de vragen van het lid Van Tongeren (Groen Links) is de wijze waarop de vervoerder personeel inzet in het algemeen geen zaak van de Rijksoverheid. Het personeelsbeleid van de vervoerder is gerelateerd aan het CAO voor het streekvervoer, hetgeen een zaak is tussen vervoerders en vakbonden.
Kunt u aangeven wat de totale kosten van deze aanbestedingsprocedure waren?
De Stadsregio Amsterdam heeft aangegeven dat de totale kosten voor de aanbesteding Waterland circa € 400.000 bedroegen. Deze kosten betreffen alle kosten met betrekking tot de diensten/inhuur van externen, en zijn dus exclusief de kosten van de medewerkers van de Stadsregio Amsterdam die aan het project hebben gewerkt. Grofweg zijn deze kosten te verdelen in: inhoudelijke (o.a. vervoerkundige) ondersteuning: € 60.000, ondersteuning bij het opstellen van de aanbestedingsdocumenten € 125.000 en juridische ondersteuning € 215.000. De aanbestedingskosten bedroegen hier ongeveer 0,3% van de totale contractsom.
Wat zijn naar schatting de gemiddelde kosten van een aanbestedingsprocedure zoals deze?
De Stadsregio Amsterdam heeft aangegeven dat voor een concessie van de omvang van Waterland het bedrag van € 400.000 voor deze Stadsregio een gemiddeld bedrag is.
Waren er nog meer aanbieders van EBS? Zo ja, is het risico nu aanwezig dat zij juridische claims in gaan dienen omdat de oorspronkelijke aanbesteding is aangepast?
Ja, er waren meer aanbieders. De Stadsregio Amsterdam geeft aan dat het oorspronkelijke Programma van Eisen van de aanbesteding niet is aangepast, dus het geschetste risico is niet aan de orde. De Stadsregio beoordeelt de voorstellen van EBS binnen het toepasselijk wettelijk kader, het Programma van Eisen van de aanbesteding en de verleende concessie.
De fusie van woningcorporaties Ymere en De Woningbouw (Weesp) |
|
Paulus Jansen , Eric Smaling |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Herinnert u zich de motie Depla c.s.1, waarin de Kamer uitsprak dat de minister die verantwoordelijk is voor het wonen bij het beoordelen van fusies van woningcorporaties tot een omvang boven 10.000 verhuureenheden, moet uitgaan van het nee-tenzij principe? Voert u deze motie nog steeds uit en zo nee, bij welke gelegenheid heeft u de Kamer bericht dat u fusies voortaan op andere gronden beoordeelt?
Ja. Zoals toenmalig minister Van der Laan in zijn brief van 12 juni 2009 (TK 2008–2009, 29 453, nr. 118) aangaf, kan de toetsing van fusies zich echter beter richten op de inhoudelijke belangen die met een fusie moeten worden gediend en gewaarborgd. De beoordelingscriteria inzake fusies tussen corporaties zijn vastgelegd in de Beleidsregels fusies corporaties van 11 juli 2002; MG 2002–18 (Stcrt. 2002, 136) (hierna: MG 2002–18).
Klopt het dat u toestemming heeft gegeven voor de fusie van de woningcorporaties Ymere en De Woningbouw? Wanneer en waarom?
Ja. Bij brief van 29 november 2013 heb ik het fusievoornemen van de woningcorporaties Ymere en De Woningbouw goedgekeurd.
Het initiatief voor deze fusie werd genomen door De Woningbouw, omdat deze corporatie tot de conclusie was gekomen dat zij niet zelfstandig – zowel organisatorisch als financieel – in staat was om in het gewenste tempo en met de gewenste kwaliteit haar ambities in haar werkgebied te realiseren. De Woningbouw is tot de conclusie gekomen dat een fusie met Ymere het meeste perspectief biedt om de volkshuisvestelijke opgaven in Weesp en in Muiden tot stand te brengen.
De voornaamste argumenten om deze fusie goed te keuren waren het optimaliseren van de inzet van de investeringscapaciteit, de verbetering van de doelmatigheid van de organisatie, de verbetering van de dienstverlening en de versterking van de lokale binding. Tevens ben ik na toetsing van de beoordelingscriteria voor fusies tussen corporaties in, die zijn vastgelegd in de MG 2002–18 tot de conclusie gekomen dat het belang van de volkshuisvesting zich niet verzet tegen deze fusie.
Bij de beoordeling van het fusievoornemen heb ik de zienswijzen van de betrokken gemeenten, huurdersorganisaties en die van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting meegewogen.
Is er een «maatschappelijke meerwaarde» toets uitgevoerd in het kader van de voorgenomen fusie en is er een toegevoegde waarde op volkshuisvestelijk gebied aangetoond? Zo ja, bent u bereid deze ter inzage te geven aan de Kamer?
Nee. Een «maatschappelijke meerwaarde» toets en een «aantoonbare toegevoegde waarde op volkshuisvestelijk gebied» zijn geen beoordelingscriteria die zijn opgenomen MG 2002–18.
Zijn er alternatieven voor de fusie onderzocht? Zo ja, welke en waarom zijn deze afgevallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de MG 2002–18 is het onderzoek naar alternatieven niet opgenomen als een beoordelingscriterium voor fusies. De beoordeling van de alternatieven is een verantwoordelijkheid van woningcorporaties.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op schriftelijke vragen van de leden Jansen, Depla en Van Bochove over de uitvoering van de motie Depla c.s.?2 Hoeveel fusieverzoeken tot vorming van woningcorporaties met meer dan 10.000 eenheden zijn sinds de antwoorden op genoemde vragen afgehandeld en hoeveel zijn er op grond van het nee-tenzij-principe afgekeurd?
Ja. Sinds de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Jansen, Depla en Van Bochove over de uitvoering van de motie Depla c.s. door mijn ambtsvoorganger op 28 januari 2008 zijn er 24 fusieverzoeken tot vorming van woningcorporaties met meer dan 10.000 eenheden afgehandeld en zijn er geen fusieverzoeken afgekeurd.
Wordt systematisch nagegaan of de vooraf voorspelde fusievoordelen ook gerealiseerd worden? Bent u bereid om het initiatief te nemen tot dergelijk onderzoek?
Nee. Het nagaan of de vooraf voorspelde fusievoordelen gerealiseerd worden en het eventueel bijsturen van het proces wanneer dit niet het geval is, is primair de verantwoordelijkheid van de corporatie, het interne toezicht en de belanghouders die eerder hun zienswijze hebben gegeven over het fusievoornemen. Wel kan er door mijn toezichthouder om een evaluatie gevraagd worden, die bijvoorbeeld via de visitatie kan plaatsvinden.
Onderschrijft u de conclusie dat fusies waarbij de beoogde maatschappelijke meerwaarde niet gerealiseerd wordt, of zelfs sprake is van verslechtering van de maatschappelijke prestaties, zinloos zijn? Bent u bereid om uw toestemming voor megafusies voortaan te koppelen aan de ontbindende voorwaarde dat, indien de beloofde meerwaarde niet binnen twee jaar gerealiseerd wordt, de fusie van rechtswege ongedaan gemaakt wordt?
Ik ben van mening dat schaalgrootte geen probleem hoeft te zijn. Grote instellingen kunnen zich zodanig organiseren dat de lokale binding sterk is. Het PBL-rapport Schaalvergroting in de corporatiesector (2013), concludeert dat het niet behalen van schaalvoordelen of -nadelen eerder veroorzaakt wordt door de bedrijfscultuur en manier waarop de organisatie is ingericht dan door schaalvergroting. Dit kan zowel bij een te kleine schaal als een te grote schaal spelen. Fusieaanvragen worden daarom getoetst op de toegevoegde waarde op volkshuisvestelijk gebied, zoals in de MG 2002–18 beschreven, binnen de kaders van financiële continuïteit en met bijzondere aandacht voor de lokale binding. Ik ben bovendien voornemens via de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting te regelen dat aannemelijk gemaakt moet worden dat een fusie te prefereren is boven andere vormen van samenwerking.
Indien uit de fusietoets blijkt dat de fusie volgens de betrokken gemeente(n) en huurdersorganisatie(s) een positieve toegevoegde waarde kan leveren op volkshuisvestelijk gebied, weegt dit voor mij zwaar bij het beoordelen van de voorgenomen fusie.
Indien mij nadien signalen bereiken dat de toegelaten instelling willens en wetens de voorwaarden waaronder met de fusie is ingestemd niet naleeft, zal ik niet aarzelen het bestuur hierop aan te spreken.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat «we zeer kritisch moeten zijn op fusies» zich tot het toestaan van schaalvergroting in de corporatiesector? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 7.