De levenslange uitkering voor remigranten |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Run op betaalde terugkeer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onverkoopbaar blijft dat groepen immigranten die langdurig werkloos zijn, op kosten van de belastingbetaler, terug kunnen keren naar het land van herkomst met een levenslange uitkering op zak? Zo neen, waarom dient werkend Nederland op te draaien voor de mislukte integratie van deze immigranten?
De voorziening met een maandelijkse uitkering op grond van de Remigratiewet betreft migranten die hun arbeidsverleden of een substantieel deel daarvan in Nederland hebben opgebouwd. Het gaat hier om migranten die in een uitzichtloze uitkeringsafhankelijke situatie zijn geraakt en er vrijwillig voor kiezen om terug te keren naar het land van herkomst. Voorwaarde hiervoor is dat zij bereid zijn om de nationaliteit van het bestemmingsland te verwerven. Leidend principe voor de tegemoetkoming op grond van de Remigratiewet is het woonlandbeginsel, waarbij de hoogte van de uitkering is afgestemd op de kosten van het levensonderhoud in het land van herkomst. De uitkeringen zijn lager dan de uitkeringen in Nederland op grond van de sociale zekerheid.
In hoeverre acht u het rechtvaardig dat immigranten die gebruik maken van de Remigratieregeling een levenslange uitkering kunnen genieten, een vergoeding voor de ziektekostenverzekering krijgen en geen sollicitatieplicht hebben, terwijl deze luxe-regeling niet geldt voor autochtonen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alsnog de voorstellen van de PVV mee te nemen die ertoe leiden dat de levenslange uitkering en de ziektekostenvergoeding worden geschrapt en er slechts een enkeltje land van herkomst wordt betaald, op voorwaarde dat de absurde terugkeerregeling wordt geschrapt? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli aanstaande treedt de wijziging van de Remigratiewet in werking. Kortheidshalve verwijs ik u naar de parlementaire behandeling dienaangaande.
Nucleaire ontwapening en non-proliferatie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het AO over nucleaire ontwapening en non-proliferatie op 29 januari jl. dat de Amerikanen in het Nuclear Posture Review-report van 2010 heel helder hebben gesteld dat de modernisering van de B61 kernwapens «geen nieuwe militaire capaciteiten zou opleveren». En dat de Minister graag van het lid Knops hoort waar hij informatie vandaan heeft die anders luidt, «want dan zullen we die evalueren»?1
Ja.
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Defensie tijdens hetzelfde AO: «De modernisering zou tot gevolg hebben dat de kernwapens wellicht wat preciezer zijn, maar dat is wat anders dan een nieuwe militaire capaciteit; dat biedt dus geen opening voor andersoortige missies of inzet van deze wapens»?
Ja.
Hoe beoordeelt u de bewering van de Amerikaanse Rekenkamer dat de Amerikaanse «Nuclear Weapons Council» aangegeven heeft dat bij de modernisering van de B61 niet alleen gestreefd moet worden naar het opknappen van de bestaande bommen, maar ook naar mogelijkheden om de eigenschappen van de bommen te verbeteren op het gebied van veiligheid, bescherming, prestaties? En dat alternatieve ontwerp concepten onderzocht moeten worden, die niet onderzocht zijn bij eerdere levensduurverlengingsprogramma’s?2
Het Amerikaanse «Nuclear Posture Review Report» van april 2010 stelt dat levensduurverlengingsprogramma’s («Life Extension Programmes», LEP’s) geen nieuwe militaire capaciteiten zullen opleveren. Dat werd nog eens bevestigd tijdens recent contact met de Amerikaanse autoriteiten. Het kabinet heeft geen reden de Amerikaanse positie in twijfel te trekken. Het levensduurverlengingsprogramma (LEP) voor de B61 is bedoeld om de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van dit wapen blijvend te garanderen.
Het kabinet is niet verantwoordelijk voor inhoud en uitvoering van het Amerikaanse levensduurverlengingsprogramma en doet dan ook geen uitspraken over beweringen van de Amerikaanse Rekenkamer hierover.
Klopt het dat de B61 voorzien zal worden van een precisie geleide «tail kit», een geleidingsmechanisme, vergelijkbaar met het mechanisme dat de ongerichte Mk84 ongeleide bom aanpaste in de precisiegeleide Joint Direct Attack Munition (JDAM), de GBU-31?3
Het levensduurverlengingsprogramma (LEP) voor de B61 wordt uitsluitend door de Amerikaanse overheid uitgevoerd. NAVO-bondgenoten hebben geen zeggenschap over het onderhoud en de modernisering van deze wapens en zijn daarbij ook niet betrokken.
Uit recent contact met de Amerikaanse autoriteiten aangaande het levensduurverlengingsprogramma wordt bevestigd dat de gemoderniseerde B61 geen nieuwe militaire capaciteiten zal opleveren. Het vervangen van de bestaande remparachute door een meer precieze «tail kit», dat een onderdeel vormt van het levensduurverlengingsprogramma, levert een verbeterde accuratesse op en vergroot de ontsnappingstijd van het overbrengende vliegtuig. Deze verhoogde acuratesse betekent echter volgens de VS dat, om dezelfde effectiviteit op het doel te bereiken, de explosieve kracht («yield») van de B61 lager kan worden.
Klopt het dat dit JDAM-geleidingspakket GPS-technologie zal gebruiken om precisie te leveren op de schaal van enkele tientallen meters afstand of minder van het beoogde doelwit? En dat de impact van zo’n geleidingspakket substantieel veel groter is dan van ongeleide versies van de B61, en het wapen daarmee veel effectiever wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemoderniseerde B61 veel preciezer en effectiever zal zijn tegen versterkte en ondergrondse doelwitten?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemoderniseerde B61 door z’n grotere precisie en effectiviteit een minder zware nucleaire lading nodig heeft? En dat de nieuwe bom «scalable» wordt, oftewel dat de kracht van de explosie geschaald kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt volgens u door de nieuwe capaciteiten van de B61 en de verminderde nevenschade en radioactieve straling bij het eventuele gebruik ervan, de drempel om het wapen in te zetten lager?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de huidige generatie jachtvliegtuigen met een kernwapentaak, zoals de F-16, geen gebruik kunnen maken van de geleide «tail kit» op de B61, omdat de computersystemen van deze vliegtuigen niet kunnen communiceren met de B61, en dat de F-35 wel gebruik zal kunnen maken van de «tail kit»?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel extra taken, missies en mogelijkheden zal de F-35 bieden ten opzichte van de F-16 als het gaat om de kernwapentaak?
Zoals aan Uw Kamer medegedeeld in de reactie op de motie Van Dijk over de nucleaire taak van de opvolger van de F-16 (Kamerstuk BS 2013037290) staan de extra taken, missies en mogelijkheden die de F-35 biedt ten opzichte van de F-16 los van de kernwapentaak. In dit kader wordt nogmaals benadrukt dat het kabinet van mening is dat de inzet van Nederland erop gericht moet zijn dat Nederland op het moment dat de opvolger van de F-16 aantreedt geen nucleaire taak meer zou hoeven te vervullen – omdat op dat moment de internationale omstandigheden en de afspraken binnen de NAVO dat hopelijk mogelijk maken.
Klopt het dat de gemoderniseerde B61, in combinatie met de F-35, een formidabele verbetering van de nucleaire capaciteiten van de NAVO met zich mee brengt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat als de modernisering van de B-61 slechts gericht zou zijn op verlenging van de levensduur van de bommen en het in stand houden van de veiligheid ervan, de bommen hun huidige «tail kit» zouden behouden?
Zie antwoord vraag 4.
Welk signaal gaat er volgens u van de NAVO naar Rusland uit als de Verenigde Staten voor naar schatting $ 11 miljard investeren in modernisering van tactische kernwapens, hetgeen een aanzienlijke versterking van de nucleaire capaciteiten betekent? Moedigt dit de Russen aan om hun kernwapenarsenaal te reduceren?
Het levensduurverlengingsprogramma voor de B61 is bedoeld om de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van deze wapens blijvend te garanderen. Het programma levert geen nieuwe militaire capaciteiten op. Het kabinet wil niet speculeren over de vraag welke interpretatie de Russische Federatie zou kunnen geven aan het levensduurverlengingsprogramma voor de Amerikaanse B61.
Deelt u de mening dat met een dusdanige versterking van de nucleaire capaciteiten van de NAVO en in het licht van de motie Omtzigt, die zich daar tegen uitspreekt,4 een nieuw weegmoment ontstaat ten aanzien van de aantallen tactische kernwapens in Europa en de aanwezigheid van deze wapens in Nederland?
Bovenstaande antwoorden maken duidelijk dat er geen sprake is van versterking van de nucleaire capaciteiten van de NAVO. Een nieuw weegmoment ten aanzien van de aantallen tactische kernwapens in Europa is dan ook niet aan de orde.
Hoe verhoudt het bovenstaande zich tot uw beider uitspraken tijdens het AO op 29 januari jl.?
De antwoorden op deze vragen zijn volledig in lijn met de uitspraken van beide bewindslieden tijdens bedoeld AO.
Bent u bereid de in deze vragen verwoorde informatie te evalueren, conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken?
Het kabinet heeft kennis genomen van de door u aangedragen informatie en over de inhoud van het levensduurverlengingsprogramma contact opgenomen met de Amerikaanse autoriteiten. Het resultaat hiervan is terug te vinden in de antwoorden op deze Kamervragen.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het VAO Beleidsbrief nucleaire ontwapening en non-proliferatie te beantwoorden?
Ja.
De aanpassingen aan de sluis Eefde |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de bezwaren die bij de gemeente Lochem leven over de voorgenomen aanpassingen aan sluis Eefde en dan met name het elektrificeren van het pompgemaal?
Voor zover mij bekend leven bij de gemeente Lochem geen bezwaren tegen de aanleg van een tweede sluis bij Eefde en tegen het renoveren van de gemalen op het complex in Eefde. Wel weet ik dat de gemeente te kennen heeft gegeven dat met enkele (voorbereidende) werkzaamheden aan het complex gewacht zou moeten worden totdat de gemeenteraad een besluit over het bestemmingsplan heeft genomen. Rijkswaterstaat heeft aan een afvaardiging van de gemeenteraad en het college echter toegelicht dat de voorgenomen werkzaamheden niet onomkeerbaar zijn, en heeft het belang onderstreept waarom nu toch al met deze werkzaamheden te moeten starten.
De renovatie en elektrificatie is noodzakelijk vanwege de staat van de gemalen en omdat de huidige beschikbare pompcapaciteit onvoldoende is om in droge perioden op het Twentekanaal en in het achterliggend gebied het noodzakelijke waterpeil te realiseren. Met de gemeente is besproken dat RWS doorgaat met de geplande renovatiewerkzaamheden.
Deelt u de mening dat er meerdere mogelijkheden zijn om hetzelfde doel te bereiken zonder de monumentale waarde van de sluis aan te tasten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn inderdaad meerdere locaties denkbaar voor een tweede sluis bij Eefde en deze zijn voorafgaand aan mijn Voorkeursbeslissing onderzocht. Hierbij zijn alle relevante aspecten meegenomen. In de Aanvulling op het planMER is op advies van de commissie m.e.r. naast de gekozen locatie Noord, ook een geactualiseerde vergelijking met de locatie Midden-Noord opgenomen. De commissie m.e.r. heeft na de Aanvulling van de planMER aangegeven dat er voldoende en juiste informatie beschikbaar is om een goed afgewogen besluit over het bestemmingsplan en Projectplan Waterwet te kunnen nemen. Het definitieve advies van de commissie m.e.r. geeft mij geen aanleiding mijn Voorkeursbeslissing te herzien.
Bent u bereid het door bewoners aangereikte alternatief (Midden-Noord) nog eens te wegen tegen het thans voorliggende plan dat Rijkswaterstaat in uitvoering wil nemen (Noord), nu een tweede MER heeft aangetoond dat het verschil in kosten verwaarloosbaar klein is? Zo nee, waarom niet?
Mij is geen ander alternatief Midden-Noord bekend dan het alternatief dat is meegewogen in de (aanvulling op) de planMER.
In de aanvulling op de planMER is de locatie Midden-noord volwaardig beschreven, hetgeen ook is bevestigd door het definitieve advies van de commissie m.e.r.
In dit kader heeft ook een actualisatie van het geraamde kostenverschil plaatsgevonden. Het verschil in investeringskosten bedraagt € 17 mln (circa 23% van het projectbudget) en de netto-meerkosten (na aftrek van te vermijden onderhoudskosten bij een keuze voor de locatie Midden-Noord) zijn € 13 mln (circa 18% van het projectbudget). Daarmee blijft het kostenverschil groot en is er geen reden om terug te komen op mijn voorkeursbeslissing van 27 februari 2012, die werd ondersteund door de regionale overheden.
Bent u bereid een onpartijdige doorrekening en beoordeling te laten uitvoeren op het gebied van veiligheid, milieueffecten, duurzaamheid en kosten na realisatie van alle extra maatregelen? Zo nee, waarom niet?
In de aanvulling op het planMER, opgesteld door advies- en ingenieursbureau Grontmij, is een doorrekening en beoordeling opgenomen van alle relevante milieu- en kostenaspecten. De commissie m.e.r. is een onafhankelijke commissie en heeft geoordeeld dat in de planMER voldoende informatie beschikbaar is voor de besluitvorming over het bestemmingsplan en Projectplan Waterwet. Ik zie daarom geen aanleiding om een nieuwe doorrekening uit te laten voeren en het voorkeursbesluit van 27 februari 2012 te heroverwegen.
De invoering van de maximumsnelheid van 100 km/u op de A1/A35 nabij Borne en Hengelo |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de reacties, binnengekomen op het meldpunt van Twentsche Courant Tubantia, waarin melding gemaakt wordt van een toenemend aantal (bijna) ongelukken op het traject van de A1/A35 vanaf knooppunt Azelo tot de afslag Deurningen/Hengelo-Oost (A1), respectievelijk afslag Delden (A35)1? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja, daarmee ben ik bekend. Op verzoek van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu van 19 februari 2014 zal ik voor het algemeen overleg MIRT d.d. 18 juni 2014 een schriftelijke reactie over de uitkomst van het meldpunt A35 naar de Kamer zenden.
Wat vindt u ervan dat genoemd traject op een korte afstand vier op- en afritten kent, waarvan drie binnen vier kilometer? Deelt u de mening dat dit niet ten goede komt aan de verkeersveiligheid?
Het is rond grote plaatsen gebruikelijk dat er meerdere aansluitingen op korte afstand van elkaar liggen. Het traject voldoet aan de ontwerprichtlijnen en gelet op de aard van de ongevallen is er geen reden om te veronderstellen dat de op- en afritten op het traject een negatief effect hebben op de verkeersveiligheid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dit traject door een bewonersconcentratie loopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daartegen doen?
Op ca. 3 Km van het betreffende wegvak wordt deze geflankeerd door woonwijken. Deze situatie is het gevolg van diverse ontwikkelingen uit het verleden, waarbij de weg is ingepast in de omgeving en waar nodig diverse geluidsvoorzieningen zijn aangebracht. Langs de weg wordt voldaan aan normen voor luchtkwaliteit en geluid waardoor ik u mening niet deel.
Bent u op de hoogte van de schadelijke effecten op de volksgezondheid ten gevolge van fijnstof en geluidsoverlast, die beide exponentieel toenemen bij hogere snelheden? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De wettelijke normen voor luchtkwaliteit zijn in Europees verband vastgesteld op basis van een afweging van verschillende belangen, waaronder het effect ervan op de gezondheid. Deze normen zijn voor mij het uitgangspunt, en daaraan wordt voldaan. Overigens neemt de uitstoot van fijnstof en geluidsoverlast niet exponentieel toe bij hogere snelheden.
Bent u van mening dat een lagere maximumsnelheid leidt tot minder filevorming op dit traject en daarmee tot minder vertraging in de spits, wat vervolgens leidt tot minder uitstoot van onder meer NO2 en fijnstof? Zo nee, waarom niet?
Files op het wegvak Azelo – Buren worden voornamelijk veroorzaakt door terugslag van files op het wegvak Hengelo-West – Hengelo-Zuid. Hier is in de ochtendspits sprake van een lokaal doorstromingsknelpunt. Een lagere snelheid op het traject Azelo – Buren zal daarom geen effect hebben op de filevorming.
Deelt u de mening dat het tijdverlies op dit traject van ongeveer tien kilometer bij het omlaag brengen van de maximumsnelheid van 130 respectievelijk 120 km/u naar 100 km/u uiterst gering is? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 heeft een snelheidsverlaging geen effect op de doorstroming. Ook wordt voldaan aan de normen op het gebied van luchtkwaliteit en geluidsoverlast. Gelet op bovenstaande zie ik geen reden om de snelheid op dit traject te verlagen.
Bent u bereid om de maximumsnelheid op dit traject op 100 kilometer per uur vast te stellen en hiervoor op korte termijn de benodigde maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kan de Kamer hierover informatie verwachten?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Het feit dat de Raad van State de aanvullende voorschriften voor de revisievergunning van het rangeeremplacement Kijfhoek heeft vernietigd |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de aanvullende voorschriften voor de revisievergunning van het rangeeremplacement Kijfhoek heeft vernietigd1? Zo ja, wat zijn de consequenties van deze uitspraak voor de veiligheid van omwonenden?
Ik ben met deze uitspraak bekend. Voorop staat dat het emplacement Kijfhoek aan alle wettelijk gestelde eisen voor het vervoer en voor de veiligheid van de omgeving voldoet. De externe veiligheidsrisico’s van het emplacement Kijfhoek zijn gelegen binnen de wettelijke grenswaarden van het plaatsgebonden risico en liggen onder de oriënterende waarde van het groepsrisico.
De Raad van State bevestigt in zijn uitspraak dat de internationale afspraken vervat in het RID2 geen mogelijkheid bieden om voor rangeeractiviteiten lokale veiligheidsvoorschriften te stellen in een individuele milieuvergunning voor een specifiek rangeeremplacement. Over de uitspraak is inmiddels ook overleg gevoerd tussen de gemeente Zwijndrecht en het ministerie, met betrokken partijen. Uit een eerste analyse die ik heb uitgevoerd blijkt dat in een groot deel van de aanvullende extra voorwaarden die door de uitspraak zijn vernietigd reeds is voorzien op andere wijze in de vervoersregelgeving. Ook daarom blijft de veiligheid voor bewoners geborgd.
Begrijpt u dat de gemeente Zwijndrecht deze uitspraak betreurt omdat zij van mening is dat deze voorschriften een belangrijke bijdrage leveren aan de borging van de veiligheid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat voor de gemeente Zwijndrecht de veiligheid voor haar omgeving voorop staat. Dit geldt ook voor mij, de vervoerders en voor ProRail. Ik ben daarom in gesprek met alle partijen om vast te stellen of aanvullende afspraken gewenst zijn, zie ook antwoord 4.
Deelt u de mening dat aanvullende veiligheidsmaatregelen – naast de nationale en internationale normen – voor Kijfhoek noodzakelijk blijven omdat dit een zeer groot en complex rangeergebied is? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in de veiligheid op Kijfhoek. Zo is er voor Kijfhoek een gespecialiseerde bedrijfsbrandweer aanwezig. Ook is sinds januari 2014 de informatievoorziening over wagons met gevaarlijke stoffen op emplacementen sterk verbeterd met de invoering van het Informatiesysteem Gevaarlijke Stoffen. Hiermee hebben hulpdiensten in geval van een calamiteit direct inzicht in de locatie en inhoud van wagons op spooremplacementen. Daarnaast gelden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen strenge nationale en internationale regels. Ik vind het nu te vroeg om uitspraken te doen over de wens en noodzaak van eventuele aanvullende maatregelen.
Vanuit mijn bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid en het belang van de veiligheid wil ik mij een goed beeld vormen van de wenselijkheid van eventuele aanvullende voorschriften voor emplacementen bovenop de wettelijke eisen. Ik wil daarbij samen met alle betrokken partijen nut en noodzaak van aanvullende voorschriften nagaan. In de praktijk zie ik dat lokale overheden regelmatig aanvullende voorwaarden formuleren, waardoor per emplacement verschillende eisen worden gesteld.
In algemene zin vind ik het gewenst om eisen die zijn verbonden aan het vervoer zoveel mogelijk op te nemen in de daarvoor bestemde internationale en nationale regelgeving om zo aanvullende lokale voorschriften te vermijden. Daarmee sluit ik aan op de uitspraak van de Raad van State over Kijfhoek. Dit past ook in de kabinetsambitie om te komen tot vereenvoudiging, uniformering en beperking van regeldruk en lasten. Ik ben daarom bezig om rangeeremplacementen voor het spoor onder algemene regels in het Activiteitenbesluit onder de Omgevingswet te brengen, zoals vermeld in mijn brief van 14 juni 20133.
Bent u bereid om er bij ProRail en de vervoerders op aan te dringen om vast te houden aan de bestaande procedures en werkinstructies? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat de situatie bij Kijfhoek voldoet aan de wettelijke eisen. Daarbij heeft de gemeente Zwijndrecht de wens om aanvullende voorschriften te stellen.
Omdat er geen juridische grondslag is kan ProRail enige aanvullende procedures en werkinstructies die waren opgenomen in de lokale milieuvergunning niet afdwingen bij de vervoerders. Ik ben bereid mee te werken aan een bondig kader met vrijwillige werkafspraken bij Kijfhoek. Dit betreft afspraken tussen de daarbij betrokken partijen te weten de regio (gemeente, provincie, veiligheidsregio), DB Schenker (de grootste gebruiker van Kijfhoek), ProRail, Keyrail, ILT en IenM, over de bereikbaarheid van wagons bij calamiteiten en het vermijden van druppellekkages. De ambitie is een dergelijk «spelregelkader» eind april 2014 gereed te hebben. Voor de lange termijn bezie ik in overleg met partijen nut en noodzaak van eventuele aanvullende landelijke regelgeving. Naast het maken van afspraken beoog ik met het gesprek ook de dialoog te versterken tussen de partijen om te werken aan wederzijds begrip.
Bent u van plan om extra maatregelen te treffen ter vergroting van de bereikbaarheid van hulpdiensten op rangeerterreinen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen zoals chloor, radioactieve stoffen en munitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Ik constateer dat er naast de vervoerseisen ook sprake is van toenemende aanvullende voorschriften voor hulpdiensten en brandweermaatregelen in de milieuvergunningen. Dit leidt tot uiteenlopende voorzieningen voor emplacementen. Daarnaast moeten kosten, baten en effectiviteit van aanvullende voorschriften ten behoeve van hulpdiensten en brandweermaatregelen goed in kaart worden gebracht.
Ik ben voornemens om rangeeremplacementen voor het spoor onder algemene regels in het Activiteitenbesluit onder de Omgevingswet te brengen zodat er een eenduidig wettelijk kader komt. Ik zal advies vragen aan het Landelijk Expertisecentrum Transportveiligheid van de Veiligheidsregio’s om te kunnen voorzien in algemene, kosteneffectieve en eenduidige voorschriften voor de noodzakelijke voorzieningen voor hulpdiensten. Waar aanvullende eisen aan het vervoer noodzakelijk blijken, zullen deze ingebracht moeten worden in de (internationale) vervoersregelgeving conform de uitspraak van de Raad van State. Vanzelfsprekend zullen bij de uitwerking van deze aanpak de bij antwoord 4 genoemde partijen ook betrokken worden.
Overweegt u om aanvullende wetgeving, naast de Europese regelgeving, op te stellen waarmee eisen worden gesteld aan de bereikbaarheid voor hulpdiensten van wagons die geladen zijn met zeer gevaarlijke stoffen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om aanvullende wetgeving te maken waarbij blusvoorzieningen geëist kunnen worden op rangeerterreinen of in elk geval op delen van rangeerterreinen waar gevaarlijke stoffen staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat lokale gemeenten voldoende juridische mogelijkheden hebben om eisen te stellen met betrekking tot externe veiligheid bij rangeerterreinen en om hierop te kunnen handhaven? Zo ja, welke? Zo nee, welke bevoegdheden bent u bereid aan lokale gemeenten te geven?
Gelet op de uitspraak van de Raad van State is het juridisch niet mogelijk om lokaal hiervoor aanvullende voorschriften te stellen; dat kan uitsluitend in landelijke regelgeving. Zie antwoord 5, 6 en 7 waar ik dit nader heb toegelicht.
Het bericht 'Hoe een Amerikaanse zakenman miljoenen verdiende aan het failliete Aldel' |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe een Amerikaanse zakenman miljoenen verdiende aan het failliete Aldel», beschikbaar op de website?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de bedragen die in dit artikel worden genoemd met betrekking tot de overname van Aldel door Klesch, en over de winstuitkeringen die zijn toegekend door Aldel aan een bedrijf van Klesch op Malta, en over de management fees en groepskosten, betaald door Aldel, aan andere bedrijven van Klesch en kunt u reflecteren op de lening die door Aldel is verstrekt aan Basemet en of Aldel daar nog iets van heeft teruggezien?
Momenteel doen curatoren onderzoek naar Aldel. De datum van oplevering van het eindverslag van de curatoren is nog niet bekend. Pas als het eindverslag beschikbaar is, kan duidelijk worden of de in het artikel genoemde bedragen en bestemmingen correct zijn.
Is volgens u de informatie juist dat Klesch eind 2011 is gaan investeren in Aldel door middel van leningen met een totale waarde van 18,9 miljoen euro?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn aan deze leningen van Klesch alle pandrechten, die Aldel in eigendom heeft, gekoppeld, en heeft Klesch daardoor als eerste aanspraak op het onroerend goed, de achtergebleven noden en mogelijk ook de BTW-teruggaaf?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Klesch zelf ongeveer een winst van 14 miljoen euro aan het faillissement overhoudt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de kwalificatie van Albert Kuper, bestuurder bij FNV Metaal, dat er sprake is van «roof» door Klesch?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke investeringen, subsidies, kwijtscheldingen, overbruggingskredieten, garantstellingen en fiscale voordelen vanuit het Rijk en de Provincie Groningen sinds de overname van Aldel door Klesch in 2008 ten goede zijn gekomen aan Aldel?
Bij verschillende gelegenheden heb ik aan uw Kamer de maatregelen geschetst die het afgelopen jaar in gang zijn gezet voor het verbeteren van de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie, waaronder Aldel. Verder is door de provincie Groningen, in samenwerking met het Rijk, een overbruggingskrediet verstrekt aan Aldel. Ik verwijs hiervoor naar de verschillende brieven aan uw Kamer over Aldel (Kamerstukken 32 637, nrs. 83, 98, 100 en 106).
Welke voorwaarden hebben het Rijk en de Provincie Groningen gesteld aan de diverse vormen van steun aan Aldel?
In maart 2013 heb ik, gelet op de toenmalige krappe financiële situatie van Aldel, de heer Klesch gevraagd om het aflossen en de rente van de lening van de heer Klesch aan Aldel en het betalen van de management fee aan de holding, op te schorten tot 2015. Uit de laatste informatie betreffende resultaatprognoses en liquiditeitsbegroting van Aldel, die ik in december 2013 van Aldel heb ontvangen, blijkt de heer Klesch dit te hebben gedaan. Ten aanzien van de voorwaarden aan het overbruggingskrediet, dat in oktober 2013 door de provincie Groningen is verstrekt, verwijs ik u naar mijn brief van 4 oktober 2013 (TK 32 637, nr. 83).
Aan het overbruggingskrediet was de voorwaarde verbonden dat Aldel een voorstel, gericht op een sluitende exploitatie, voor het einde van het jaar 2013 afgerond zou hebben. Dit overbruggingskrediet is verstrekt in de vorm van een lening van de provincie Groningen aan Aldel. Aan deze lening ligt de verpanding ten grondslag van de toen voorziene uitkering voor ETS-compensatie aan Aldel die in de eerste helft van 2014 aan Aldel zou worden betaald.
Hebben de Rijksoverheid of de provinciale overheid de boeken gecontroleerd bij het verlenen van steun? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was de minister op de hoogte van de in het artikel van de Correspondent beschreven constructies van Klesch?
Voordat het overbruggingskrediet in oktober 2013 is verstrekt, heeft een extern bureau, in opdracht van Aldel, een (vertrouwelijke) beoordeling gegeven van de liquiditeits- en resultaatontwikkeling tot en met december 2015. Bij de afweging om een overbruggingskrediet te verstrekken is deze beoordeling zorgvuldig bekeken en meegenomen. Ten aanzien van de in het artikel van de Correspondent beschreven financiële constructies was mij bekend dat Klesch met name via leningen aan Aldel de continuïteit van het bedrijf ondersteunde. Over de verpanding van bezittingen van Aldel had ik in het najaar van 2013 geen informatie.
Hebben gelijksoortige praktijken plaatsgevonden bij andere Nederlandse bedrijven die voor korte tijd in eigendom waren van Klesch, zoals Zalco, DAF en Fokker?
Hoeveel geld van de belastingbetaler is zo beland in de zakken van Klesch en hoe kan dit in de toekomst voorkomen worden zonder dat werknemers daar de dupe van worden?
De Humanitarian Action for Children van Unicef |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Humanitarian Action for Children van Unicef en het rapport Humanitarian Action for Children 2014?1
Ja
Gaat Nederland gehoor geven aan deze oproep van Unicef?
Nederland draagt aanzienlijk bij aan UNICEF programma’s wereldwijd. Zie verder de beantwoording van vraag 4.
Herkent u zich in de analyse van het rapport?
Ja, elk kind heeft recht op een veilige toekomst, en dat zijn/haar rechten worden gerespecteerd.
Hoeveel draagt Nederland dit jaar bij aan Unicef en hoeveel daarvan is voor noodhulp? Hoe verhoudt die bijdrage zich tot bijdragen van vergelijkbare landen?
De cijfers voor noodhulp in 2014 zijn mede afhankelijk van de in dat jaar plaatsvindende humanitaire crises. Daarom is het antwoord op deze vraag gebaseerd op cijfers uit 2013.
Het is moeilijk om aan te geven hoe de Nederlandse humanitaire bijdrage zich verhoudt tot bijdragen van andere landen, omdat een vertekend beeld ontstaat, als men uitsluitend naar de geoormerkte bijdragen op humanitair terrein kijkt. De bijdrage aan het CERF, de vrijwillige bijdrage en totale bijdrage (NL 141 mln Euro in 2013), die themafinanciering omvat, moeten alle betrokken worden. In het totaal gaat ongeveer een derde van alle financiële middelen van UNICEF naar humanitaire hulp.
Is dit rapport aanleiding om de bijdrage aan Unicef of andere begrotingsposten te herzien?
Nee, de verdeling van financiële middelen is op een evenwichtige wijze tot stand gekomen.
Wat gaat u doen om de internationale gemeenschap te stimuleren de noodzakelijke financiering bij elkaar te krijgen?
Nederland werkt actief met andere donoren en actoren samen om de beschikbare fondsen zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten. In internationaal (Europees) verband wordt voor aandacht voor kinderen gepleit. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Unicef in 2013 maar 38% van de benodigde financiering bij elkaar heeft kunnen krijgen voor Mali, een van onze partnerlanden? Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat dit zich herhaalt in 2014?
We delen uw zorg. Zie het antwoord op 4. Nederland draagt bij via het CERF, met niet geoormerkte middelen, door themafinanciering en soms via additionele humanitaire bijdragen.
Deelt u de mening dat Nederland een directe rol kan spelen in projecten van Unicef m.b.t. Water en Sanitatie, zoals het creëren van Safe-WASH kampen, door middel van het leveren van expertise en financiering? Zo ja, welke middelen zouden hiervoor gebruikt kunnen worden?
Ja, Nederland financiert projecten van UNICEF m.b.t. water en sanitatie in vijftien landen in Sub-Sahara Afrika; Mozambique, Malawi, Zambia, Rwanda, Liberia, Sierra Leone, Mali, Ghana, Mauretanië, Benin, Guyana, CAR, Ivoorkust en Soedan en Zuid Soedan. Via programma samenwerkingsovereenkomsten wordt hierbij Nederlandse expertise van o.a. SNV, Practica, Akvo en IRC ingeschakeld. Nederland heeft in de waterbrief van 2012 (DME/MW004/2012 van 9 januari 2012) aangekondigd sanitatie en drinkwatervoorzieningen in noodsituaties en wederopbouw te willen verbeteren door Nederlandse kennis te bundelen en toepasbaar te maken. In overleg met de sector wordt gewerkt aan het opzetten van een pool met waterexperts. Hierbij zal ook aansluiting worden gezocht bij UNICEF als wereldwijde clusterleider voor WASH.
Steunt u de «No Lost Generation» strategie van Unicef, die zich richt op het tegengaan van een verloren generatie in Syrië, en op welke manier draagt Nederland daaraan bij of gaat daaraan bijdragen?
Het Kabinet is zeer begaan met de slachtoffers van de Syrische crisis, waaronder miljoenen kinderen. Daarom heeft Nederland tot op heden 75 miljoen EURO beschikbaar gesteld; dit is bovenop de jaarlijkse core bijdragen aan humanitaire VN-organisaties, het VN-noodhulpfonds en het ICRC van totaal ruim 150 miljoen EURO per jaar. Zoals vermeld in het beleidskader voor humanitaire hulp «Hulp aan mensen in nood» (Kamerstuk 32605–64) worden uit effectiviteitsoverwegingen bij voorkeur ongeoormerkte bijdragen beschikbaar gesteld, zodat ter plaatse bepaald kan worden waar de middelen het best kunnen worden ingezet.
Het Kabinet steunt de inzet van UNICEF en andere hulporganisaties om te voorkomen dat grote aantallen Syrische kinderen als gevolg van het conflict hun kansen op zelfontplooiing missen en later moeten worden aangeduid als een «lost generation». Met de Nederlandse humanitaire hulp worden al activiteiten gefinancierd die hieraan bijdragen. Verder worden ook in de buurlanden waar grote aantallen vluchtelingen worden opgevangen in samenwerking met de overheden daar programma’s opgezet. Deze helpen niet alleen Syrische vluchtelingenkinderen, maar zorgen er ook voor dat de kinderen van met name Libanon en Jordanië niet ook lijden onder de situatie.
Het Kabinet onderschrijft het grote belang van onderwijs voor kinderen. Uit het stabiliteitsfonds wordt een bijdrage van 3 mln EURO beschikbaar gesteld aan een EC/UNICEF/UNHCR programma voor ondersteuning van het Libanese onderwijssysteem, waarvan naast Libanese ook Syrische vluchtelingenkinderen profiteren.
Hoeveel gaat Nederland bijdragen aan de 613 miljoen dollar die volgens het Unicef-rapport nodig is voor de opvang van Syrische vluchtelingen in Egypte, Jordanië, Irak, Libanon en Turkije in 2014?
Zie antwoord vraag 9.
Volgens het rapport «The Future of Syria: Refugee Children in Crisis»2 van het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR), leven meer dan 1,1 miljoen Syrische vluchtelingkinderen in Jordanië en Libanon onder erbarmelijke omstandigheden bent u op de hoogte van dit rapport en de aantallen?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van Syrische vluchtelingkinderen in de kampen in en om Syrië? Hoe ziet u de toekomst van deze kinderen, die niet meer naar school gaan en in sommige gevallen zelfs worden uitgebuit en werken in gevaarlijke omstandigheden? Wat doet u al om deze situatie te verbeteren of gaat u nog doen?
Ik heb met eigen ogen kunnen zien onder welke moeilijke omstandigheden de Syrische vluchtelingen, waarvan ongeveer de helft kinderen zijn, in de buurlanden leven. In september 2013 bezocht ik Za’ateri, het grootste Syrische vluchtelingenkamp in Jordanië. Daar heb ik gesproken met de kampleiding, vrouwengroepen en diverse individuele vluchtelingen om mij op de hoogte te stellen van de situatie. In Libanon, waar geen formele vluchtelingenkampen zijn, heb ik in april en september 2013 gesproken met diverse Syrische vluchtelingengroepen, ook vrouwen en Christenen. Hulp aan slachtoffers van de Syrische crisis heeft voor mij een hoge prioriteit, zoals vermeld in mijn brief van 24 februari aan uw Kamer (Kamerstuk no 32623–127); zie ook het antwoord op vraag 10.
Hoe ziet u de rol van de buurlanden van Syrië in deze?
De buurlanden van Syrië verdienen veel lof voor de opvang van de ca. 2,5 miljoen Syrische vluchtelingen en hun bereidheid dit te blijven doen ondanks de hoge kosten en grote gevolgen voor lokale gemeenschappen. De komst van de vele vluchtelingenkinderen vormt een grote druk op de bestaande onderwijsfaciliteiten en o.a. in Libanon wordt onderwijs veelal in «shifts» gegeven.
Deelt u de conclusies van het UNHCR-rapport dat de internationale gemeenschap in actie moet komen en deze kinderen te hulp moet schieten? Hoe ziet u de rol van UNHCR in de hulpverlening in de vluchtelingenkampen? Hoe ziet u de rol van Unicef in deze vluchtelingenkampen?
Zoals ook tijdens de «pledging conference» op 15 januari in Koeweit voor hulp aan slachtoffers van de Syrische crisis bleek, bestaat vrijwel wereldwijde consensus dat de internationale gemeenschap de slachtoffers, en zeker de kinderen, dient te helpen. Tijdens de conferentie is voor 2014 ongeveer 2,4 miljard USD toegezegd, maar de gevraagde en benodigde fondsen voor 2014 bedragen 6,5 miljard USD. Dit is het grootste VN-noodhulpverzoek ooit, terwijl er ook mensen en kinderen in andere crises, zoals de Centraal Afrikaanse Republiek, hulp nodig hebben om in leven te blijven.
Volgens zijn mandaat is UNHCR de overall coördinerende instantie voor de vluchtelingen in de buurlanden. UNICEF is de leidende organisaties voor het cluster onderwijs binnen de hulp aan vluchtelingen in de buurlanden van Syrië.
Wat zijn de internationale plannen om de situatie van deze vluchtelingkinderen te verbeteren en er voor te zorgen dat ze niet meer moeten werken maar naar school kunnen blijven gaan? Wat doet Nederland al op dit gebied en wat gaat u nog doen?
De VN, en met name UNICEF en UNHCR, zet zich in om het lot van de Syrische vluchtelingenkinderen te verbeteren. Nederland behoort tot de 15 grootste donoren voor de Syrische crisis met ongeoormerkte bijdragen aan m.n. UNHCR. Daarnaast heeft Nederland 3 miljoen EURO beschikbaar gesteld voor onderwijs in Libanon, zie het antwoord op vragen 9 en 10. Ook wordt een project gefinancierd van de Vereniging Nederlandse Gemeenten om Nederlandse expertise beschikbaar te stellen voor het verbeteren van basisvoorzieningen van het vluchtelingenkamp Za’ateri in Jordanië met circa 80.000 inwoners en omringende gemeenten waar ook veel vluchtelingen verblijven, opdat de levensomstandigheden van de vluchtelingen en hun kinderen beter en veiliger worden.
EU-plan om Oekraïne geld te geven |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Is de regering van plan om financiële middelen aan Oekraïne ter beschikking te stellen?1
Nederland heeft in 2013 fondsen beschikbaar gesteld aan Oekraïne. Het gaat om EUR 726.000 vanuit Matra-fondsen (in dit bedrag is verdisconteerd een verhoging van EUR 250.000 die werd doorgevoerd ter uitvoering van de motie Ten Broeke-Bonis van 19 december 20122), om EUR 420.000 uit het Mensenrechtenfonds en bijna EUR 90.000 uit het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid.
Voor 2014 is EUR 400.000 geraamd vanuit Matra-middelen. Vanuit het Mensenrechtenfonds is EUR 645.000 geraamd.
Zo ja, hoeveel Euro per Nederlander wil de regering aan Oekraïne geven?
Bovengenoemde bedragen die Nederland bilateraal ter beschikking stelt behelzen een fractie van een euro per Nederlander.
Waarom besteedt de regering dat geld niet aan lastenverlichting voor Nederlanders?
Omdat deze middelen een ander doel dienen: bijdragen aan de versterking van de rechtsstaat en de bescherming van de mensenrechten in een buurland van de Europese Unie.
Kunt u garanderen dat we dat geld ooit terug zullen zien?
De in vraag 1 genoemde bijdragen betreffen schenkingen.
Deelt u de mening dat als de EU zelf geld wil geven aan Oekraïne, dit geld beter besteed kan worden aan lastenverlichting voor inwoners van de EU en dus ook voor Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is per brief van 5 maart jl. geïnformeerd over het Europese steunpakket van EUR 11 miljard dat de Commissie op 6 maart jl. aan de Europese regeringsleiders heeft gepresenteerd: zie hiervoor ook de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken van 17 maart waarin het verslag van de bijeenkomst van regeringsleiders is opgenomen. Van dit steunpakket komt EUR 3 miljard uit de EU-begroting, waarvan EUR 1,4 miljard subsidies zijn (verdeeld over een periode van zeven jaar). De Nederlandse bijdrage is ongeveer 5%. Deze middelen vallen onder het plafond van Categorie IV (Extern Beleid) van de EU-begroting, dat een slagvaardig en effectief extern beleid van de Europese Unie beoogt.
Wilt u deze vragen separaat en vóór 4 maart 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn separaat beantwoord. Ten behoeve van de volledigheid is met de beantwoording van deze vragen gewacht tot na de bijeenkomst van Europese regeringsleiders op 6 maart jl. waar de Europese Commissie haar steunpakket heeft gepresenteerd.
Wilt u – mits beschikbaar – bij uw beantwoording een verslag toevoegen van het bezoek van EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Asthon aan Oekraïne?
Bijgevoegd is de verklaring die HV Ashton aflegde na haar bezoek aan Oekraïne op 25 februari.3
Het bericht dat honderden mensen Mogadishu ontvluchten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Mogadishu de laatste weken regelmatig wordt opgeschrikt door aanslagen van Al-Shabaab?1
Het is zeer betreurenswaardig dat de situatie in Mogadishu recentelijk zo onrustig is.
Welke conclusies en consequenties verbindt u aan deze ontwikkelingen?
De situatie in Somalië, met name in Zuid- en Centraal-Somalië, is al jaren zorgwekkend en wordt gekenmerkt door gevechten en aanslagen. Ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Uit het meest recente ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van december 2013 blijkt dat het geweld in Mogadishu in de verslagperiode meer gericht van aard is geworden en dat er minder sprake is van willekeurig geweld dan daarvoor. In Mogadishu en in gebieden onder controle van Al-Shabaab lopen volgens het ambtsbericht bepaalde groepen meer gevaar dan anderen. Ik heb het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers aangepast vanwege deze gewijzigde situatie en heb deze groepen aangewezen als aandachtsgroepen.3
Recente berichtgeving bevestigt de bovengenoemde tendens van gericht geweld in Mogadishu, maar maakt ook melding van willekeurig geweld in de stad. De beleidsaanpassing die ik recentelijk heb gedaan door het aanwijzen van aandachtsgroepen in Mogadishu (en overige delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab), die te vrezen kunnen hebben van de zijde van Al-Shabaab, is daarom nog steeds aangewezen. In het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire is vanwege deze beleidswijziging wordt een toetsingskader opgenomen ten aanzien van aangewezen aandachtsgroepen.
Voor wat betreft de berichtgeving over recent willekeurig geweld in Mogadishu zie ik vooralsnog geen aanleiding om mijn beleid aan te passen.
In het bestaande beleid en ook in individuele toetsing wordt de algemene situatie in het land, en het willekeurige geweld meegewogen. Zoals ik in reactie op de motie waarnaar u verwijst heb aangegeven, vindt in de toelatingsprocedure steeds een zorgvuldige individuele toetsing plaats aan de hand van artikel 3 van het EVRM. In de genoemde brief aan uw Kamer ben ik ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van gedwongen vertrek naar Somalië en deze is nog steeds actueel.
In het najaar verwacht ik een nieuw ambtsbericht over de situatie in het land en aan de hand daarvan zal ik, zoals gebruikelijk, bepalen of een beleidswijziging geïndiceerd is. Een van de zaken die ik daarbij vanzelfsprekend bezie, is de aard en omvang van het geweld in Mogadishu en de wijzigingen die zich daarin in de verslagperiode hebben voorgedaan.
Op (de toepassing van) het buitenschuldbeleid heeft de berichtgeving geen invloed aangezien dit beleid niet ziet op de veiligheidssituatie in een land, maar op de situatie dat een vreemdeling, ondanks zijn inspanningen daartoe, niet kan terugkeren.
Zullen deze ontwikkelingen invloed hebben op het landgebonden asielbeleid, het buitenschuldbeleid en het terugkeerbeleid inzake Somalië? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid uitgeprocedeerde asielzoekers niet meer gedwongen uit te zetten zolang terugkeerders uit het westen nog het gevaar lopen door Al-Shabaab te worden verdacht van spionage?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “België wil af van ‘arme’ Nederlanders” |
|
Enneüs Heerma (CDA), Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «België wil af van «arme» Nederlanders»?1
Ja.
Wat vindt u van de berichtgeving dat in 2013 305 Nederlanders te horen hebben gekregen dat zij België dienen te verlaten omdat zij een belasting vormen voor het sociale zekerheidssysteem? Bent u ook van mening dat in Nederland vaker bekeken zou moeten worden of EU-onderdanen een belasting vormen voor het sociale zekerheidssysteem?
Op grond van de EU-richtlijn vrij verkeer van personen (RL 2004/38) kan een EU-burger het recht op verblijf verliezen, zodra hij/zij een onredelijke belasting is gaan vormen voor het sociale bijstandssysteem in een gastlidstaat. Beëindiging van het verblijf behoort tot de mogelijkheden bij een onredelijke beroep op bijstand door een EU-burger. In feite volgt Nederland wat dit betreft reeds een vergelijkbare koers als België. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Azmani/Hamer (d.d. 28 mei 2013). Voorts loopt in de gemeente Rotterdam een pilot, die mede is bedoeld om na te gaan hoe de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en IND verbeterd kan worden.
Volgens de berichtgeving zijn de voorwaarden niet strenger geworden in België voor EU-onderdanen, toch is het aantal ingetrokken verblijfsvergunningen gestegen. Uit de cijfers blijkt veel meer dan in Nederland. Hoe komt het dat de afgelopen twee jaar het aantal ingetrokken verblijfsvergunningen is gestegen in België? En is er een verschil met Nederland? Zo ja, wat is dan het verschil en hoe kan dit verschil verklaard worden?
Gebleken is dat in België beëindigingen van het verblijfsrecht de laatste jaren zijn toegenomen doordat controles op het verblijfsrecht bij het aanvragen, c.q. ontvangen van sociale bijstand («leefloon») in het land doeltreffender zijn georganiseerd dan voorheen. De relatief hoge cijfers zijn mede te verklaren uit de omstandigheid dat België bezig is met een inhaalslag. Behalve nieuwe aanvragen wordt ook het zittend bestand van EU-burgers, die korter dan vijf jaar in België verblijven en langer dan drie maanden «leefloon» ontvangen, onderworpen aan de nieuwe regels. Verwachting is dat de cijfers de komende tijd zullen dalen.
Sinds 2011 is in België sprake van een «regelmatige uitwisseling van gegevens» tussen betrokken instanties, resp. de «Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie» (POD MI) en de «Dienst Vreemdelingenzaken» (DVZ). De koppeling van databestanden van vreemdelingen (DVZ) en uitkeringsgerechtigden (POD MI) leidt tot een automatische «wake up call» om een onderzoek uit te voeren, via een zogenaamde Kruispuntbank. In totaal genereerde het systeem in 2012 en 2013, respectievelijk 59.000 en 64.000 «wake up calls». In circa 7,5% van de gevallen heeft vervolgens nader onderzoek plaatsgevonden. Of er een nader onderzoek komt, is afhankelijk van beleid op gemeenteniveau. Gemeenten bepalen uiteindelijk welke dossiers voor onderzoek aan de DVZ worden voorgelegd.
Nederland kent een andere werkwijze. De IND ontvangt meldingen over het verstrekken van bijstandsuitkeringen aan EU-burgers van de gemeente. Die meldingen verlopen niet geautomatiseerd. De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan gemeenten. Gemeenten verstrekken enkel een beperkte set van statistische gegevens aan het CBS en zijn niet verplicht aanvullende informatie te verstrekken. Zodra de IND een melding over het verstrekken van een bijstandsuitkering van een gemeente ontvangt, onderzoekt de IND of sprake is van een onredelijk beroep op de bijstand. In 2013 is in Nederland van totaal 650 EU-burgers het verblijf beëindigd. Uit handmatige registratie van de IND blijkt dat van 60 EU-burgers in 2013 het verblijf is beëindigd wegens een onredelijk beroep op de bijstand.
Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de motie Azmani/Hamer (d.d. 28 mei 2013) De resultaten van de pilot Rotterdam zijn in dit verband van belang. Ook de praktijkervaringen in België worden betrokken bij de verdere beleidsontwikkeling.
Uit de berichtgeving komt naar voren dat België sinds twee jaar werkt met een nieuw controlesysteem waarbij de samenwerking tussen de bijstand- en uitkeringsinstanties met de Dienst Vreemdelingenzaken sterk is verbeterd. Waarin verschilt dit systeem ten opzichte van de werkwijze in Nederland? Zijn de ervaringen in België ook meegenomen in de pilot van Rotterdam die 1 oktober 2013 is gestart?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn in Nederland de databanken van de bijstands- en uitkeringsinstanties automatisch gekoppeld aan de databanken van de Immigratie en Naturalisatiedienst? Zo nee, waarom niet? En als er geen koppeling van databanken (mogelijk) is op welke wijze zou de gegevensuitwisseling dan geïntensiveerd en verbeterd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Op 9 december 2013 heeft u samen met de Belgische minister Bourgeois een intentieverklaring ondertekend om beter samen te werken op onder meer de schaduwkanten van intra-EU-arbeidsmobiliteit. Neemt u in deze samenwerking ook het nieuwe, verbeterde, controlesysteem van de Belgische overheid mee? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De intentieverklaring om de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen te verbeteren ziet primair op integratie en inburgering van migranten in de samenleving. Derhalve ligt het minder voor de hand het controlesysteem van de Belgische overheid op rechtmatig verblijf bij aanvraag van een sociale bijstandsuitkering in deze samenwerking mee te nemen. Dit laat onverlet dat contacten met vertegenwoordigers van de Vlaamse deelregering waar mogelijk benut kunnen worden.
Op welke samenwerking ziet de intentieverklaring nog meer? Welke onderwerpen komen hier in aan bod?
Voor het thema «integratie en inburgering» heeft de intentieverklaring betrekking op het delen van kennis en ervaring tussen Nederland en Vlaanderen over de volgende aspecten: kennis bij migranten van waarden en normen (incl. rechten en plichten) in de samenleving; aanpak en instrumenten voor het leren en kennen van de Nederlandse taal; vergelijking en analyse van uitkomsten van studies en indicatoren. Verder pleit de verklaring voor samenwerking in Benelux-verband wat betreft het beheersen van intra-Europese mobiliteit.
Vermeende privacyschendingen door Samsung |
|
Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen van de leden Oosenbrug en Mei Li Vos over bovenstaand onderwerp en de antwoorden van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (ontvangen op 20 februari 2014) daarop?1
Ja.
Zijn de regels uit de Telecommunicatiewet en onderliggende regelgeving daarbij betreffende de bescherming van persoonsgegevens ook van toepassing op de gegevens die Samsung van gebruikers van smart-televisies verzamelt en verder gebruikt? Zo ja, welke concrete bepalingen betreft dit en leeft Samsung die na? Zo nee, waarom niet?
Wanneer iemand door middel van een internetverbinding toegang wenst te verkrijgen tot gegevens die zijn opgeslagen in de smart-televisie, of wanneer iemand gegevens wenst op te slaan in de smart-televisieontvangers's, al dan niet in de vorm van cookies, kan dat in beginsel worden aangemerkt als het verkrijgen van toegang tot of opslaan van gegevens in de randapparatuur van een gebruiker in de zin van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (verder Tw).
Dat brengt met zich mee dat toestemming van de gebruiker is vereist voor de toegang tot of de opslag van gegevens in de randapparatuur van de gebruiker, tenzij een van de uitzonderingen op die regel van toepassing is. Daarbij dient degene die deze handelingen verricht de gebruiker duidelijke en volledige informatie te verstrekken overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), in ieder geval omtrent de doeleinden waarvoor de toegang tot en de plaatsing van gegevens dienen. Of Samsung deze bepaling naleeft staat niet ter beoordeling aan mij, maar aan beide onafhankelijke toezichthouders, Autoriteit consument en markt (ACM) en het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Voor zover mij bekend, heeft geen van beide toezichthouders onderzoek gedaan naar het gedrag van Samsung. Ik zal deze casus bij hen onder de aandacht te brengen.
Is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet («cookie»-artikel) ook van toepassing op de verzameling van gegevens door Samsung? Zo ja, leeft Samsung deze wettelijke bepaling na? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk en wenselijk om op grond van de Telecommunicatiewet nadere regels te stellen aan de wijze waarop fabrikanten van smart-televisies gegevens van consumenten vergaren, verwerken en ter beschikking aan derden stellen en daarbij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer boven commerciële belangen te laten prevaleren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het niet noodzakelijk om nadere regels te stellen op grond van de Tw ten aanzien van de (verdere) verwerking van gegevens die verkregen worden via smart-televisieontvangers. De bestaande wetgeving is toereikend. De wetgever heeft in de Tw en de Wbp reeds een algemene afweging van de betrokken belangen verricht, die in concrete gevallen door de betrokken toezichthouders nader moet worden vormgegeven. Overigens is het Europeesrechtelijk niet toegestaan specifieke producteisen in Nederlandse regelgeving vast te stellen.
Acht u het mogelijk en wenselijk dat de regelgeving zodanig wordt aangepast dat consumenten enkel via «opt-in» toestemming kunnen geven voor het verzamelen van gegevens uit smart-televisies? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De bestaande regelgeving vereist dat al. Er is in artikel 11.7a Tw reeds sprake van een opt-in. Voordat toegang tot gegevens wordt verkregen, of de plaatsing en ontvangst van gegevens een feit is, moet er toestemming zijn verkregen. De voorwaarden waaronder en de wijze waarop de toestemming wordt verkregen moeten voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de Tw en de Wbp. Het komt erop neer dat de gebruiker de toestemming door middel van een actieve handeling moet verlenen.
Deelt u de mening dat consumenten, die geen toestemming geven voor gegevensverzameling via smart-televisies hun toestel gewoon moeten kunnen blijven gebruiken? Zo ja, kan de regelgeving zodanig worden aangepast dat voor consumenten die deze toestemming niet geven slechts de toegang tot die functies of diensten kan worden ontzegd die zonder die gegevens niet mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Een consument moet, als hem bij het gebruik van de smart-televisiefunctie om toestemming wordt gevraagd, zijn televisietoestel gewoon kunnen blijven gebruiken om televisie te kijken ook als hij de gevraagde toestemming niet verleent. Zoals hierboven bij de beantwoording van de vragen 2, 3, 4 en 5 al is aangegeven, is er geen noodzaak om specifieke regelgeving voor smart-televisieontvangers voor te stellen.
Acht u het mogelijk dat met de gegevens, die Samsung verzamelt, direct dan wel indirect «gevoelige» persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens worden verzameld? Zo ja, mag Samsung dan nog steeds de gegevens verzamelen en verder gebruiken op de manier waarop het dat nu doet? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Ik kan geen uitspraken doen over de aard van de persoonsgegevens die door Samsung zijn of worden verzameld. Het is niet aan mij, maar aan de door de wetgever ingestelde toezichthouders om daar eventueel onderzoek naar te doen.
Ziet u vanuit het belang van consumentenvoorlichting en -bescherming lacunes in wet- of regelgeving als het gaat om smart-televisies? Zo ja, welke lacunes betreffen dit? Zo nee, waarom niet en hebt u hierover met de Autoriteit Consument en Markt overleg gehad of gaat u dat overleg nog voeren?
Zoals bij de beantwoording van de vragen 2 tot en met 6 is aangegeven, is de regelgeving adequaat. De door de wetgever ingestelde toezichthouders zijn onafhankelijk. Het is aan hen te beoordelen of nader onderzoek of nadere voorlichting nodig zijn.
De aanhoudende Marokkaanse straatterreur in Helmond |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jongerenterreur in Aldi en Molenstraat Helmond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat Helmondse ondernemers en winkelend publiek geconfronteerd worden met geweld, handel in harddrugs, intimidatie, bedreiging en diefstal keihard moet worden bestreden? Zo ja, hoe en wanneer toont dit kabinet eens spierballen in plaats van de falende pamper-aanpak voort te zetten?
Ja. Van de lokale autoriteiten heb ik vernomen dat het toezicht door politie en stadswachten in de binnenstad van Helmond fors is geïntensiveerd. Agenten surveilleren nadrukkelijk en hanteren bij de betreffende overlastgevende jongeren een «zero tolerance»-beleid met betrekking tot strafbare feiten. Bij alle geconstateerde strafbare feiten wordt repressief opgetreden.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u aangeven waarom het wederom vrijwel allemaal Marokkaans tuig betreft?
Het aandeel verdachten onder Marokkaans-Nederlandse jongens tot 23 jaar is inderdaad veel hoger dan het aandeel verdachten onder autochtone jongeren. Om overlast en criminaliteit op straat aan te pakken, zet het Kabinet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, zowel individueel als in groepsverband. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt.
Hoe duidt u het gegeven dat 65% van de Marokkaanse jongens tot 23 jaar in aanraking komt met politie, dat Marokkanen tot acht keer vaker verdachte zijn van gewelddelicten en dat deze groep tot 22 keer vaker verdachte is van vermogensdelicten met geweld (onder andere straatroven en overvallen)?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer pakt u deze problematiek eens structureel aan door de straffen fors te verhogen en criminele vreemdelingen en criminelen met een dubbele nationaliteit op te pakken, vast te zetten en (in geval van een dubbele nationaliteit, na denaturalisatie) uit te zetten?
Jongeren die overlast veroorzaken, moeten worden aangepakt. Als daarbij bovendien sprake is van strafbare feiten dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Het gebruik van levende dieren bij militaire oefeningen. |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Brits leger houdt schietoefeningen op levende varkens»?1
Ja.
Kent u het bericht «Goats hacked apart in military training»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het gebruik van levende dieren voor militaire oefeningen zoals hier bedoeld? Deelt u de mening dat het verwonden van dieren in militaire trainingen zo spoedig mogelijk beëindigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht aan een respectvolle omgang met dieren. Dit is onder andere vastgelegd in het plan van aanpak dierproeven en alternatieven van 28 februari 2014 (Kamerstuk 32 336, nr. 27) en de Wet op dierproeven. De krijgsmacht beperkt zo veel mogelijk het gebruik van dieren voor militaire oefeningen. In voorkomend geval wordt het ongerief zo beperkt mogelijk gehouden. In overeenstemming met de wet, legt Defensie voorgenomen onderzoek met proefdieren voor aan de Dierexperimentencommissie (DEC).
Kunt u aangeven in welke landen schietoefeningen op levende dieren of traumatrainingen met gebruik van levende dieren voorkomen? Zo ja, bent u van mening dat dit past binnen de wettelijke kaders? Zo nee, waarom beschikt u niet over deze informatie?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar. Er zijn geen internationale afspraken of verplichtingen inzake dergelijke rapportages en ook in de praktijk wordt deze informatie niet uitgewisseld.
Kunt u aangeven of Nederlandse militairen, in Nederland of in het buitenland, trainingen volgen waar levende dieren gebruikt worden? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord en aangeven welke diersoorten dit betreft, hoe vaak, waar en op welke wijze dit plaatsvindt? Zo nee, waarom kunt u deze vraag niet beantwoorden?
In Nederland worden survivalopleidingen voor mariniers, commando’s en luchtvarenden gegeven. In deze opleiding leren de militairen onder zeer primitieve omstandigheden te overleven. Een onderdeel van de opleiding is het leren slachten van een kip of een konijn. Dit gebeurt onder supervisie van professionele instructeurs, die civiel zijn gecertificeerd volgens Nederlandse wet- en regelgeving. Op jaarbasis gaat het om ongeveer 300 kippen en konijnen.
Daarnaast worden jaarlijks cursussen gegeven om chirurgen, traumatologen en anesthesiologen te leren omgaan met letsels die in Nederland nauwelijks voorkomen, maar waarmee zij in de militaire praktijk wel kunnen worden geconfronteerd. In deze cursussen wordt vrijwel alleen gebruik gemaakt van alternatieven zoals slachthuismateriaal of het trainingssimulatielab. Voor de training traumachirurgie worden varkens ingezet, waarbij praktische vaardigheden worden opgedaan op stoffelijke overschotten van dieren en proefdieren onder narcose. Deze training is verplicht voor deze categorie medisch specialisten en biedt de enige mogelijkheid om levensreddende handelingen in de acute situatie na te bootsen. Het varken benadert de menselijke anatomie het dichtst. Het gaat jaarlijks om ongeveer twaalf varkens.
Deze cursussen worden gegeven in het Studiecentrum Medische Wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. Daar zijn proefdierdeskundigen in dienst die op grond van de Wet op de Dierproeven toezicht houden op de uitvoering van dierproeven en het welzijn van proefdieren. Zij adviseren de Dierexperimentencommissie (DEC) en de vergunninghouder (Radboud Universiteit Nijmegen).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bondgenoten van Nederland militaire trainingen verzorgen waarin dieren ernstig lijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw bezorgdheid hierover over te brengen aan uw ambtsgenoten in de betreffende landen?
Het al dan niet gebruiken van levende dieren bij militaire oefeningen is afhankelijk van nationaal beleid en nationale wetgeving. In voorkomend geval moet er een gedegen afweging worden gemaakt van het militaire belang en de veiligheid van de eigen militairen enerzijds en het welzijn en de intrinsieke waarde van dieren anderzijds.
Bent u bereid toe te zeggen dat trainingen zoals hier bedoeld nooit door Nederlandse militairen gevolgd of georganiseerd zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan ik niet toezeggen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Het bericht 'Zorg dat migranten onder de CAO vallen' |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorg dat migranten onder de CAO vallen»?1
Ja.
Deelt u de visie van de voorzitter van het CNV dat het op dit moment binnen de kaders van de detacheringsrichtlijn mogelijk is om Oost Europese arbeidsmigranten substantieel minder te betalen voor gelijk werk? Zo nee, waarom niet?
Op tijdelijk vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers die in het kader van het vrij verkeer van diensten in Nederland komen werken zijn de regels uit de Europese Detacheringsrichtlijn van toepassing. Dit houdt in dat deze werknemers recht hebben op de zogenaamde «harde kern» van arbeidsvoorwaarden zoals deze in de Detacheringsrichtlijn zijn geformuleerd. Deze «harde kern» betreft de maximale werk- en minimale rustperiode, het minimumaantal betaalde vakantiedagen, minimumlonen (inclusief vergoedingen voor overwerk), voorwaarden die betrekking hebben op uitzendkrachten, gezondheid en veiligheid op het werk, bescherming van zwangere vrouwen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Het gaat bij deze onderwerpen zowel om wettelijke (minimum)bepalingen als om algemeen verbindend verklaarde (avv-de) cao-bepalingen. In sectoren waarin de betreffende werknemers werkzaam zijn gelden veelal avv-de cao-bepalingen. De werknemers moeten worden beloond conform het minimum van de cao-schaal die op hen van toepassing is. Dit niveau kan in bepaalde gevallen dus lager liggen dan het betalingsniveau van een binnenlandse werknemer die al enkele jaren in dienst is en daardoor hoger is ingeschaald in dezelfde schaal.
Deelt u de mening van de voorzitter van het CNV dat hier bij niet alleen gaat om het niet naleven van de regels (schijnconstructies), maar dat de regels het wettelijk mogelijk maken om arbeidsmigranten deels buiten de CAO goedkoper te laten werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
De regels rondom het werken met vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers volgt uit het Europese wettelijk kader. Naast het feit dat op deze werknemers alleen de «harde kern» van de arbeidsvoorwaarden van toepassing is, is er verschil in de hoogte van premies sociale verzekeringen tussen het thuisland en het werkland. Dit levert een kostenvoordeel op voor de buitenlandse werkgever. Naast de ruimte in het wettelijk kader komt het voor dat werkgevers constructies hanteren om de kosten voor arbeid zo laag mogelijk te maken. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld misbruik maken van de bereidheid van Oost-Europese werknemers om tegen een lager loon te werken dan waar zij hier recht op hebben. We zien steeds vaker dat in bepaalde sectoren de binnenlandse arbeidsmarktverhoudingen worden verstoord doordat goedkopere (vanuit het buitenland gedetacheerde) werknemers het werk komen doen in Nederland. Het kabinet bestrijdt daarom met een brede aanpak van schijnconstructies de oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. De inzet is om schijnzelfstandigheid te bestrijden, ontduiking van het minimumloon en cao’s aan te pakken en misbruik van A1-verklaringen, postbusondernemingen migratieconstructies en gefingeerde dienstverbanden tegen te gaan.
In het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies zal ik concrete maatregelen presenteren om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden beter te kunnen bestrijden. Belangrijkste maatregel is de invoering van de civielrechtelijk ketenaansprakelijkheid voor loon. Het doel hiervan is dat opdrachtgevers zich inspannen voor een bonafide aanbestedingsketen waarin gelijk werk gelijk wordt beloond. Andere onderdelen van het wetsvoorstel zijn bijvoorbeeld het versterken van de publiekprivate samenwerking en gegevensuitwisseling bij de (cao-)handhaving en betere handhaafbaarheid van het wettelijk minimumloon. Mijn streven is om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk na het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden.
Bent u met de voorzitter van het CNV van mening dat de detacheringsrichtlijn om deze reden aangepast dient te worden, ook om het draagvlak voor de Europese Unie te bewaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
De huidige Detacheringsrichtlijn is het resultaat van langdurige onderhandelingen waarbij enerzijds de belangen van de binnenlandse werknemers en anderzijds de bevordering van het vrij verkeer van diensten evenwichtig in het oog zijn gehouden. Er bestaat in Europa een breed draagvlak voor de wens dat het principe van gelijk loon voor gelijk werk meer tot uitdrukking wordt gebracht in de Europese regelgeving. Vanwege dit draagvlak is in de afgelopen twee jaar hard gewerkt aan de totstandkoming van de Handhavingsrichtlijn. Naar verwachting zal deze richtlijn op 16 april aanstaande door het Europees Parlement worden aangenomen. In de Handhavingsrichtlijn staan – in aanvulling op de Detacheringsrichtlijn – stevige maatregelen om oneerlijke concurrentie bij grensoverschrijdende detachering tegen te gaan: het kunnen opleggen van administratieve eisen aan buitenlandse dienstverrichters, het tegengaan van het gebruik van postbusondernemingen, het grensoverschrijdend kunnen innen van boetes en de ketenaansprakelijkheid voor loon.
Heeft Nederland binnen de kaders van de detacheringsrichtlijn zelf meer mogelijkheden om meer gelijk loon voor gelijk werk te bewerkstelligen? Welke mogelijkheden zijn dit?
Binnen de kaders van de richtlijn kan alleen aanvullend worden bepaald dat vanuit het buitenland gedetacheerde uitzendkrachten recht hebben op meer dan de «harde kern» van de arbeidsvoorwaarden. Bij de implementatie van de Handhavingsrichtlijn wordt bezien of een dergelijke uitbreiding opportuun is.
Welke lessen kunnen we als Nederland trekken uit de wijze waarop andere EU-landen omgaan met de detacheringsrichtlijn? Zijn er voorbeelden van EU-landen die binnen de detacheringsrichtlijn effectiever zijn in het handhaven en beschermen van hun arbeidsvoorwaarden dan Nederland? Zo ja, welke?
In de afgelopen jaren is de jurisprudentie op basis van de Detacheringsrichtlijn nauwgezet gevolgd. U bent hier bijvoorbeeld over geïnformeerd bij brief van 15 mei 2008 (Kamerstukken II, 2007/08, 29 407, nr. 80). De conclusie is dat Nederland de mogelijkheden van de Detacheringsrichtlijn ten volle heeft benut maar dat deze richtlijn geen voldoende garantie biedt op een gelijk Europees speelveld. Ook wordt breder in Europa de visie gedeeld dat de Detacheringsrichtlijn onvoldoende handvatten biedt om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid tegen te gaan. Daarom is ingezet op de totstandkoming van de Handhavingsrichtlijn. Het is mijn bedoeling om deze richtlijn spoedig te implementeren als deze op 16 april aanstaande door het Europees Parlement wordt aangenomen. Daarbij wordt, zoals gebruikelijk, ook gekeken naar de wijze waarop andere Europese lidstaten de richtlijn implementeren.
De eerste stappen voor een betere effectiviteit van de handhaving en bescherming van arbeidsvoorwaarden zet ik met het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel is de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid voor loon, waarmee werknemers meer mogelijkheden krijgen om – bij onderbetaling – het loon waar zij recht op hebben te verhalen op de werkgever of hogere schakels in een keten. Dit is een eerste stap ter implementatie van de Europese Handhavingsrichtlijn.
Strafbare feiten begaan door ambtenaren |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zelden aangifte van strafbaar feit ambtenaren»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Is het waar dat er van de door Nu.nl genoemde 279 gevallen van een mogelijk strafbaar feit 45 keer aangifte is gedaan? Zo nee, wat is niet waar aan dat gestelde? Zo nee, beschikt u over andere cijfers met betrekking tot integriteitsschendingen, mogelijke strafbare feiten en het aantal aangiftes daarvan?
De publicatie van Nu.nl is gebaseerd op een Wob-verzoek aan alle ministeries en een aantal zbo’s naar integriteitsaantastingen en verdenkingen van integriteitsaantastingen in 2011 en 2012. De aan de ministeries gevraagde gegevens zijn verstrekt op basis van de registratie ten behoeve van de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, die jaarlijks aan u wordt aangeboden2. Het betreft de registratie in de sector Rijk, exclusief het Ministerie van Defensie en zbo’s.
Hoe Nu.nl tot de conclusie komt dat 279 incidenten een mogelijk strafbaar feit betroffen, is mij niet bekend. Wel maak ik uit de publicatie op dat vermoedens van schendingen in beschouwing zijn genomen en dat daarbij geen onderscheid is gemaakt in meldingen van vermoedelijke schendingen en na feitelijk onderzoek van meldingen geconstateerde vermoedens van schendingen.
De cijfers waarover ik beschik op basis van de voornoemde registratie, betreffen de (vermoedelijke) schendingen bij de sector Rijk. Daaruit is af te leiden dat er in 2011 in 34 gevallen en in 2012 in 19 gevallen aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie in verband met mogelijk strafbare feiten.
Is het waar dat «tegen ambtenaren zelden aangifte (wordt) gedaan bij politie of het Openbaar Ministerie als ze verdacht worden van het plegen van een mogelijk strafbaar feit»? Zo ja, waarom wordt er zelden aangifte gedaan? Zo nee, wat is er niet waar?
De handhaving van integriteit binnen de eigen organisatie van de overheid vindt plaats op grond van het ambtenarenrecht. Bij vaststelling van een integriteitsschending kan een overheidswerkgever wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf opleggen. Mocht op basis van het onderzoek door de werkgever blijken dat er mogelijk sprake is van een strafbaar feit, dan dient op basis van de onderzoeksinformatie te worden besloten of er aangifte wordt gedaan.
In het algemeen geldt een aangifteplicht voor personen die kennis dragen van een misdrijf als bedoeld in artikel 160 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een aangifteplicht bestaat in het bijzonder voor openbare colleges en ambtenaren als en zodra deze in de uitoefening van hun ambt, kennis dragen van misdrijven als bedoeld in artikel 162 Sv (aangifteplicht ambtsmisdrijven).
Nu.nl komt naar aanleiding van het Wob-verzoek tot een uitspraak over de frequentie van aangiftes door te stellen dat relatief zelden aangifte wordt gedaan. Op grond van de in het antwoord op vraag 2 genoemde registratie van integriteitsschendingen valt een dergelijke conclusie echter niet te trekken.
Bij hoeveel van de integriteitsschendingen die u kent is er sprake van mogelijk strafbare feiten waarbij een aangifteplicht geldt op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) of waarbij de ambtenaar gebruik heeft gemaakt van «macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken»?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 is uit de registratie ten behoeve van de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk af te leiden dat in 2011 en 2012 in totaal 53 keer aangifte is gedaan in verband met mogelijk strafbare feiten. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt in aangiften die al dan niet expliciet worden gedaan op grond van artikel 162 Sv.
Op welke gronden kan een overheidswerkgever afzien van het doen van aangifte van een mogelijk strafbaar feit gepleegd door een van zijn ambtenaren?
De overheidswerkgever is primair verantwoordelijk voor de handhaving van de integriteit binnen de eigen organisatie. Op grond van het tuchtrecht en bestuursrecht heeft hij hiertoe instrumenten tot zijn beschikking.
Een overheidswerkgever is altijd bevoegd tot het doen van aangifte van een vermoeden van een strafbaar feit, maar is niet verplicht aangifte te doen van elk strafbaar feit. De aangifteplicht van de overheidswerkgever ziet namelijk alleen op de in artikel 162 Sv. genoemde categorieën ambtsmisdrijven.
Ten aanzien van een specifieke categorie ambtsmisdrijven, te weten ambtelijke corruptie, merk ik op dat in de «Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in Nederland» (Stcr, 2011, nr. 13660) is aangegeven met welke factoren rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de opportuniteit van de opsporing en vervolging daarvan. Deze Aanwijzing kan voor de werkgever aanleiding vormen om vooraf met de officier van justitie, conform het bepaalde in lid 6 van artikel 162 Sv., te overleggen of (en zo ja, in welke mate) de aangifteplicht kan worden beperkt. Dit artikellid dient ertoe te voorkomen dat aangifte wordt gedaan in zaken die – op grond van het geldende opsporingsbeleid – zouden worden geseponeerd.
In hoeverre is het afwijken van de in artikel 162 Sv genoemde aangifteplicht mogelijk en op welke gronden? Hoe vaak wordt er van die aangifteplicht afgeweken en welke gronden worden daarvoor aangevoerd?
Voor het antwoord op de vraag in hoeverre afwijking van de in het artikel 162 Sv. genoemde aangifteplicht mogelijk is en op welke gronden, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Het is niet bekend hoe vaak van de aangifteplicht wordt afgeweken. Het Rijk registreert de interne onderzoeken op uniforme wijze (conform de interbestuurlijke afspraken over uniforme registratie3 uit 2007) waarbij een aantal categorieën voor schendingen worden gehanteerd. Het is op basis van eenvoudige categorieën als «misdragingen in de privé-sfeer» of «financiële schendingen» niet te bepalen of er sprake is van een ambtsmisdrijf. Er wordt niet apart geregistreerd of er mogelijk sprake was van een ambtsmisdrijf. Dientengevolge valt ook niet vast te stellen welke gronden in dergelijke gevallen worden aangevoerd.
Hoe vaak komt het voor dat een overheidswerkgever kennis van een integriteitsschending heeft verkregen door informatie uit een al lopend strafrechtelijk onderzoek en daarom geen aangifte meer hoeft te doen?
Dergelijke informatie wordt niet standaard door individuele organisaties op deze manier geregistreerd. Zo wordt bijvoorbeeld bij het Rijk, naar voorbeeld van het Landelijk Modelformulier Registratie Integriteitsschendingen, alleen geregistreerd of de melding vanuit de eigen organisatie is gekomen of dat er sprake is van een externe melding.
Er wordt niet standaard geregistreerd van wie de melding kwam als het een externe melding betreft. Er bestaat daarnaast geen centrale registratie van integriteits-schendingen onder gemeenten, waterschappen en provincies. Derhalve is niet bekend hoe vaak een overheidswerkgever kennis van een integriteitsschending heeft verkregen door informatie uit een al lopend strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraren dat «het vanwege de bijzondere positie van ambtenaren gewenst [is] om onderzoek eerder aan politie en justitie over te dragen»? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat de overheid alles in het werk dient te stellen om adequaat op te treden tegen integriteitsschendingen. Dit uitgangspunt ligt ook ten grondslag aan het bestaan van de wettelijke aangifteplicht in artikel 162 Sv. De burger heeft recht op een overheid die qua integriteit strenge eisen stelt en handhaaft. Ik ben me ervan bewust dat de overheid op dit punt in onze maatschappij een voorbeeldfunctie vervult.
Ook al zijn situaties denkbaar, waarin direct duidelijk is dat er conform artikel 162 Sv. aangifte moet worden gedaan, is intern onderzoek, gericht op het verzamelen van de feiten, het vertrekpunt bij een melding van een integriteitsschending. Dit onderzoek moet immers altijd plaatsvinden, onafhankelijk van de vraag of er sprake is van een mogelijk misdrijf. Dat laatste zal niet altijd het geval zijn. Ook is het mogelijk dat het pas op een later moment, na intern onderzoek naar de melding van een mogelijke integriteits-schending, duidelijk wordt dat er sprake is van een misdrijf dat valt onder artikel 162 Sv.
Voor wat betreft regels rond het doen van aangifte concludeer ik dat dergelijke regels met artikel 162 Sv. al in voldoende mate in de wet zijn gewaarborgd.
Ook stel ik vast dat al diverse regels omtrent integriteitsbeleid zijn vastgelegd in de Ambtenarenwet. Het doel van deze wet- en regelgeving is deels het stimuleren dat organisaties zelf actief bezig zijn met integriteit van de organisatie en handhaving van integriteit. Om de organisaties daarbij enige mate van richting en ondersteuning te bieden heeft het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) een aantal handreikingen opgesteld, zoals de handreiking «Zorgvuldige Handhaving». Integriteitsregels zijn daarnaast vaak opgenomen in de gedragscode, daarvoor zijn ook modelcodes beschikbaar. Aanvullende wet- en regelgeving op dit punt acht ik daarom niet opportuun.
Aanvullend hierop wil ik opmerken dat een disciplinaire afdoening niet impliceert dat een betrokkene daarmee minder zwaar bestraft wordt dan het geval zou zijn bij aangifte. Strafontslag is een zware sanctie waarbij de betrokkene doorgaans ook zijn recht op een werkloosheidsuitkering verliest.
Ik wil u er daarom ook op wijzen dat in 2011 en 2012 binnen de sector Rijk respectie-velijk in 91 en 68 gevallen onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd. Voorwaardelijke strafontslagen zijn in die jaren opgelegd aan respectievelijk 37 en 41 ambtenaren.
Deelt u de mening van deze hoogleraren dat integriteitsregels in de wet moeten worden vastgelegd? Zo ja, waarom en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat interne maatregelen tegen integriteithendingen die tevens een strafbaar feit inhouden, slechts zelden in de plaats mogen komen van het doen van aangifte? Zo ja, hoe gaat u deze mening omzetten in staand beleid? Zo nee, waarom niet en in welke gevallen acht u aangifte niet nodig?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er behoefte is aan eenduidig beleid ten aanzien van integriteit in het algemeen en het doen van aangifte van mogelijk strafbare feiten in het bijzonder? Zo ja, hoe gaat u dit beleid tot stand brengen? Zo ja, acht u daar wetgeving voor nodig? Zo nee, waarom niet?
Integriteit is een belangrijke, zo niet de belangrijkste, kernwaarde voor goed bestuur. Het staat aan de basis van een betrouwbare en legitieme overheid, vandaar dat het ook te alle tijde mijn volle aandacht heeft. De Minister van BZK probeert organisaties te stimuleren zelf actief aan de slag te gaan met integriteitsbeleid. Dat gebeurt onder meer via de reeds bestaande verplichtingen in wet- en regelgeving, maar ook via afspraken in bestuursakkoorden en via ondersteuning door BIOS. Integriteit is echter geen statisch gegeven dat compleet in regels kan worden gevangen. Voor een echt effectieve uit-werking dient integriteit ook centraal te staan in de organisatiecultuur en de dagelijkse manier van werken. De idee is dat individuele organisaties zelf, binnen de daartoe geformuleerde centrale kaders, het best in staat zijn om effectief gevolg te geven aan een integere overheid door op een dusdanige manier zorg te dragen voor het specifieke integriteitsbeleid dat optimaal past en aansluiting vindt bij de eigen organisatie (couleur locale). Ik ben daarom geen voorstander van verdere regulering.
Ook wanneer het gaat om het uniformeren van beleid rond aangifte merk ik op, dat binnen het Nederlandse systeem van de gedecentraliseerde eenheidsstaat, individuele overheidsorganisaties zélf verantwoordelijk zijn voor het opzetten en uitvoeren van een deugdelijk beleid binnen de eigen organisatie. De genoemde handreiking geeft daarvoor handvatten. Een adequate en tijdige invulling van de aangifteplicht vergt goede afstem-ming tussen het betreffende overheidsorgaan en het OM.
De aanpak van vacaturefraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het probleem van vacture- of thuiswerkfraude, waarbij mensen onder valse voorwendselen worden geworven om hun eigen bankrekening te gebruiken om transacties te doen naar het buitenland, en de uitzending over dit probleem van KRO Reporter?1
Ja. Het gaat hier om gevallen waarin individuele personen door middel van een contract worden ingeschakeld voor het verrichten van werkzaamheden tegen betaling. De werkzaamheden blijken eruit te bestaat dat gelden die op een bankrekening worden ontvangen worden overgemaakt op een buitenlandse bankrekening, al dan niet na opname in contanten. Hier lijkt sprake te zijn van het witwassen van op criminele wijze verkregen gelden door middel van een zogenaamde money mule (letterlijk: «geldmuilezel»). Dat is iemand die wordt gebruikt voor het witwassen van geld. In het meest simpele voorbeeld ontvangt de money mule geld op zijn bankrekening dat hij moet overboeken naar een andere bankrekening. In feite probeert de crimineel de criminele oorsprong van het geld te versluieren door het (meerdere keren en via tussenpersonen) van bank naar bank over te boeken.
Hoe groot is naar uw mening dit probleem? Bent u er van op de hoogte dat vacaturefraude al een jaar geleden de snelst stijgende oplichtingsvorm kon worden genoemd?2
Volgens de cijfers die de Fraudehelpdesk mij ter beschikking stelde, betrof het aantal meldingen van vacaturefraude in 2011, 2012 en 2013, respectievelijk 198, 861 en 375. In januari en februari 2014 ontving de Fraudehelpdesk 28 meldingen van personen die daadwerkelijk in aanraking zijn gekomen met het verschijnsel.
Daarnaast ontving de Fraudehelpdesk in januari en februari van dit jaar 126 e-mails met «vacature-aanbiedingen» in de speciale mailbox voor valse meldingen. Hieruit blijkt alertheid op het malafide karakter bij de ontvangers van dergelijke aanbiedingen.
Er zijn geen cijfers over het aantal strafzaken aangaande deze specifieke verschijningsvorm van fraude beschikbaar. De fraude wordt namelijk onder diverse strafbare feiten in de bedrijfsprocessensystemen van de opsporingsdiensten en het openbaar ministerie geregistreerd, bijvoorbeeld onder «oplichting» of «witwassen».
Welke maatregelen heeft u al genomen om deze vorm van fraude tegen te gaan en welke maatregelen bent u nog voornemens hier tegen te nemen? Welke mogelijkheden ziet u om de medewerkers van het UWV alerter te maken op deze vorm van fraude, zodat dergelijke «vacatures» er uit gefilterd kunnen worden en de politie hierover in kan worden geseind?
Het UWV heeft een aantal waarborgen ingebouwd om deze vorm van fraude tegen te gaan. Zo haalt het UWV alle vacatures die op werk.nl worden geplaatst door een systeem dat vacatures screent op woorden en uitdrukkingen die in strijd zijn met wet- en regelgeving en de voorwaarden van UWV. Een vacature die niet aan de voorwaarden voldoet wordt inactief gemaakt of verwijderd. Het UWV gaat onmiddellijk over tot uitsluiting van de gebruiker, indien sprake is van herhaling.
Eind 2012 heeft UWV de maatregel geïntroduceerd dat nieuwe werkgevers een account moeten aanmaken voordat zij een vacature kunnen plaatsen. Werkgevers vragen hiertoe met het fiscale nummer van het bedrijf een code aan. Na ontvangt van de code kan de werkgever terecht op werk.nl. Het aantal klachten over dubieuze werkgevers is sinds de invoering van deze maatregel duidelijk gedaald. In 2013 heeft UWV 4 à 5 werkgevers de toegang tot werk.nl ontzegd.
Het UWV kan niet op voorhand alle frauduleuze vacatures uitsluiten. Zo komt het voor dat pas bij sollicitaties blijkt dat er een geldbedrag moet worden overgemaakt, terwijl dit niet in de vacature staat. Als een klant een klacht indient, wordt de vacature verwijderd als de klacht gegrond is. Het UWV kan geen aangifte doen, alleen direct gedupeerden. Als er sprake is van ernstig misbruik dan adviseert het UWV de gedupeerden dit te doen. Tot slot geeft het UWV ook tips op werk.nl aan werkzoekenden hoe men veilig online kan solliciteren.
Voorts is voorlichting over het bestaan van deze vorm van fraude belangrijk. Door mensen te waarschuwen en alert te maken kunnen nieuwe gevallen worden voorkomen. De fraudehelpdesk speelt in het kader van deze voorlichting een belangrijke rol.
Voor meer informatie over de rijksbrede aanpak van fraude wil ik u tevens verwijzen naar onze brief van 20 december 20133 aan Uw Kamer, waarin een aantal maatregelen wordt geschetst dat naast de aanpak van fraude met publieke middelen ook de aanpak van fraude tegen burgers en bedrijfsleven versterkt.
Hoeveel organisaties die zich hieraan schuldig hebben gemaakt zijn reeds aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten? Welke problemen doen zich voor in deze aanpak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eveneens op de hoogte van de ernst en narigheid die slachtoffers van deze vorm van fraude ondervinden, juist ook vanwege het feit dat zij zich zelf ook schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten? Bestaat hiervoor enig begrip bij de politie en het openbaar ministerie? Is er ruimte voor enige coulance richting mensen die wellicht naïef dachten op een relatief eenvoudige wijze geld te verdienen, waarna zij zowel slachtoffer (van vacaturefraude) als dader (witwassen) zijn geworden, indien zij medewerking verlenen aan de opsporing van de achterliggende «echte criminelen» die de herkomst van geld proberen te versluieren? Bent u bereid deze coulance te bevorderen? Zo ja, hoe? Zo niet, waarom niet?
Degene die een contract sluit voor het verrichten van werkzaamheden dient zich er onder meer van te vergewissen dat de te verrichten werkzaamheden legaal zijn. Van burgers mag in dit opzicht enige alertheid worden verwacht. Wanneer de uit te voeren werkzaamheden bijvoorbeeld uitsluitend bestaan uit bijvoorbeeld het overmaken van (contant) ontvangen gelden naar het buitenland dan moet men zich wel de vraag stellen of er sprake is van het faciliteren van illegale activiteiten.
Als de verdenking ontstaat dat sprake is van een misdrijf dan is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of vervolging opportuun is en vervolgens eventueel aan de rechter om een uitspraak te doen. Er kan geen algemene uitspraak worden gedaan over coulance jegens plegers van strafbare feiten. De situatie zal per geval aan de hand van de omstandigheden, de toepasselijke wettelijke bepalingen en jurisprudentie worden beoordeeld.
Uitstel van het rapport van de Commissie dienstverlening aan huis |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u uitleggen waarom het Instellingsbesluit Commissie Dienstverlening aan huis is verlengd, zoals gepubliceerd in de Staatscourant op 24 februari 2014?1
Het Instellingsbesluit is verlengd vanwege uitloop van de werkzaamheden van de commissie.
Kunt u toelichten waarom de vooraf gestelde datum van het eindverslag op 31 december 2013 niet is gehaald?
De commissie heeft te kennen gegeven dat meer tijd nodig is om tot een voldragen advies te komen, gegeven de complexiteit en reikwijdte van het onderwerp. Bovendien heeft de commissie extern empirisch onderzoek laten uitvoeren, hetgeen tot enige vertraging in de oplevering heeft geleid.
Wanneer verwacht u het eindverslag met de Kamer te kunnen delen?
Het Instellingsbesluit is verlengd tot 30 april. Ik verwacht voor die datum het eindverslag met de Kamer te kunnen delen.
Deelt u de mening dat aangezien de werkzaamheden van de Commissie dienstverlening aan huis ook de zorg aan huis betreffen, het eindverslag en de kabinetsreactie daarop belangrijk zijn voor de Tweede Kamer om een afweging te maken inzake de hervormingen in de langdurige zorg, zoals het wetsvoorstel Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (Wmo 2015) (33 841) dat al in behandeling is bij de Tweede Kamer?
Nee, die mening deel ik niet. De commissie Dienstverlening aan huis onderzoekt beleidsopties voor de markt voor dienstverlening aan huis ten aanzien van de rechtspositie van bepaalde groepen werknemers in relatie tot ILO-verdrag 189 (domestic workers). Naar het oordeel van het kabinet staat dit rapport los van de visie die het kabinet heeft gegeven op de langdurige zorg, waar dit wetsvoorstel uit voortvloeit. Daarom staat het eindrapport de behandeling van het wetsvoorstel Wmo 2015 niet in de weg. In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie Dienstverlening aan huis zal het kabinet uitgaan van de wettelijke kaders die gelden vanaf 1 januari 2015 en verder, inclusief de gevolgen daarvan voor zowel de medewerkers als de cliënten in deze markt.
Deelt u de mening dat wetsvoorstel Wmo 2015 door de Tweede Kamer pas verder kan worden behandeld, wanneer het eindverslag en de kabinetsreactie daarop in de Tweede Kamer bekend zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op dit moment al in het bezit van een versie van het eindverslag of van de aanbevelingen die de Commissie Dienstverlening aan huis voornemens is te geven? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen, nog voor verdere behandeling van het Wetsvoorstel Wmo 2015?
De commissie heeft het rapport nog niet aan mij aangeboden en ik kan dit dus nog niet met de Kamer delen.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg arbeidsmarktbeleid op 6 maart 2014 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat politiechefs zinloze cursussen en trainingen volgen |
|
Louis Bontes (Bontes) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van KRO Brandpunt «Knuffelen met de korpschef»?1
Ja, ik ben bekend met de uitzending. Deze doet naar mijn oordeel geen recht aan de kwaliteit van het politie leiderschapsonderwijs in het algemeen. Leiderschapsontwikkeling bij de politie omvat meer dan alleen de in de uitzending aangehaalde onderdelen van trainingen en cursussen. De politie is «mensenwerk», en de ontwikkeling van persoonlijke leiderschapsvaardigheden is juist in een dergelijke organisatie erg belangrijk. Aandacht voor leiderschapsontwikkeling binnen de politieorganisatie draagt derhalve in grote mate bij aan de professionaliteit en effectiviteit van de organisatie en haar medewerkers.
Tegelijkertijd onderkent ook de politieorganisatie dat bij opleiden de aansluiting bij de politiepraktijk niet uit het oog verloren moet worden. Uit recente evaluaties (juni 2013: «Schoolmaken in de praktijk» en november 2013:»Tussen hei en hoofdbureau») van alle leiderschapsopleidingen bleek dat dit op onderdelen het geval was. De evaluatie «Schoolmaken in de praktijk» is onderdeel van het traject Operationeel Leiderschap dat sinds het voorjaar 2012 loopt. Dit traject is gericht op de vorming van leidinggevenden die op alle niveaus volop betrokken zijn bij het werk «op straat». Ze kennen hun mensen, hun vak en hun werkomgeving. Het accent ligt daarbij meer op het werkveld en op de nieuwe organisatie van de politie. Bovendien zijn de opleidingen korter. In de ontwikkeling naar dit nieuwe leiderschap worden beide genoemde evaluaties gebruikt als input voor de verbeteringen.
In de zomer van 2014 start er een pilot voor het nieuwe leiderschapsonderwijs. Kern van het nieuwe onderwijs is de aansluiting bij de politiepraktijk. Kennis en vaardigheden moeten in de praktijk worden gebracht en het onderwijs wordt gebaseerd op werk gerelateerde vraagstukken. Op basis van de ervaringen met deze pilot en de twee genoemde evaluaties, zal het definitieve leiderschapsonderwijs worden ingericht.
Klopt de berichtgeving in deze uitzending? Zo ja, deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat veel politiecapaciteit en geld besteed wordt aan zinloze trainingen als koeienknuffelen, gedichten schrijven en spiegelen met paarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de politiecapaciteit die hieraan verloren gaat, beter ingezet kan worden in de strijd tegen de misdaad?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u aan deze verspilling van politiecapaciteit en geld doen?
Zie antwoord vraag 1.
De groeiende groep terugkerende jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer Syriëgangers terug in Nederland»?1
Ja.
Kunt u aangeven waar de teruggekeerde islamitische terroristen zich in Nederland bevinden (per regio)?
Ik doe in het openbaar geen mededelingen over concrete gevallen. Wel kan ik melden dat inmiddels ruim twintig jihadisten zijn teruggekeerd uit Syrië.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld2, maakt de AIVD van gesignaleerde teruggekeerde jihadstrijder een dreigingsinschatting. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval of strafrechtelijk onderzoek mogelijk is. Parallel hieraan zet de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak in op personen die een risico vormen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Welk deel van de teruggekeerde jihadisten heeft ervaring als strijder en waarom worden deze tikkende tijdbommen niet direct opgepakt en vastgezet bij terugkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u het belang in van invoering van administratieve detentie in de strijd tegen het islamitisch terrorisme? Zo nee, hoe duidt u het absurde gegeven dat deze jihadisten – die medeverantwoordelijk zijn voor gruwelijke misdaden in Syrië – gewoon weer kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving?
Een bestuursrechtelijke maatregel om teruggekeerde jihadstrijders preventief in hechtenis of administratieve detentie te nemen is onder de huidige wetgeving niet mogelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het Openbaar Ministerie over voldoende wettelijke instrumenten om, samen met de politie, strafrechtelijk op te treden. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. Ik acht het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden daarom op dit moment niet noodzakelijk.
Ongunstige milieucondities in natuurgebieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Considerable environmental bottlenecks for species listed in the Habitats and Birds Directive in the Netherlands» gepubliceerd in Biological Conservation,1 waarin Wageningse wetenschappers tot de conclusie komen dat stikstof, onder meer uit de vee-industrie, en verdroging, ook al vanwege de intensieve landbouw in Nederland, de grootste problemen vormen voor de kwaliteit van de natuur in Nederland?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de onderzoekers dat een van de belangrijkste oplossingen voor het verbeteren van de natuurkwaliteit ligt in een duurzame landbouw?
Ik ben een voorstander van een verdere verduurzaming van de landbouw, dit draagt bij aan het verbeteren van de natuurkwaliteit. In mijn brief van 14 juni 2013, Kamerstuk 28 973, nr. 134, heb ik het kabinetsstandpunt inzake de omvang van de intensieve veehouderij en schaalgrootte uiteengezet en aangegeven op welke wijze het kabinet de noodzakelijke transitie tot een zorgvuldige en duurzame veehouderij de komende jaren gaat vormgeven.
En met de programmatische aanpak stikstof (PAS) worden ook bronmaatregelen in de veehouderijsector genomen, die samen met de herstel- en hydrologische maatregelen die ik met provincies heb afgesproken in het Natuurpact zorgen voor een verbetering van de natuurkwaliteit.
In het kader van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij hebben sector, maatschappelijke organisaties en overheden met elkaar 15 ambities voor de lange termijn vastgesteld voor een duurzame veehouderij. Ook EZ maakt onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Een van deze ambities is dat «gewenste soortenrijkdom in natuurgebieden niet wordt beperkt door de Nederlandse veehouderij. Ze herstelt de soortenrijkdom op eigen grond.» Op dit moment beziet het samenwerkingsverband hoe deze 15 ambities invulling kunnen krijgen in doelen per keten voor 2020.
Bent u bereid deze hoopgevende conclusie in te passen in uw natuurbeleid? Zo ja, welke beleidswijzigingen ten aanzien van de landbouw kan de Kamer tegemoet zien? Zo nee, waarom laat u zulke belangrijke kansen om de natuur in Nederland te versterken liggen?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik laat overigens geen kansen liggen om de natuur te versterken. Juist de PAS is een voorbeeld van het pakken van kansen.
Bent u bereid om een uitgebreide reactie op het artikel en de beantwoording van deze vragen zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen, zodat de Kamer deze nog kan betrekken bij de voortzetting van het debat over de wijziging Natuurbeschermingswet 1998 (Programmatische Aanpak Stikstof)?
Het artikel geeft een overzicht van de milieuproblemen in ons land en de gevolgen daarvan voor onze natuur. Dit overzicht biedt voor mij geen nieuwe inzichten. Vergelijkbare conclusies hebben juist geleid tot het besluit om met een programmatische aanpak voor stikstof te gaan werken en afspraken te maken over aanvullende hydrologische maatregelen.