Het bericht ‘Hoeder privacy: gemeente laks met veiligheid data’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hoeder privacy: gemeente laks met veiligheid data»?1
Ja.
Is het waar dat twee op de vijf gemeenten nog gebruik maken van computers die draaien op Windows XP, ook als Microsoft geen updates meer levert vanaf 8 april a.s.?
Er zijn gemeenten die nog gebruik maken van computersystemen die voorzien zijn van Windows XP,Office 2003 en Exchange na 8 april aanstaande. Dit aantal vermindert, omdat de uitfasering van Windows XP bij gemeenten gaande is. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) heeft gemeenten geïnformeerd over de migratie van Windows XP en wijst gemeenten op de eigen verantwoordelijkheid passend invulling te geven aan de adviezen die zij samen met het NCSC uitbrengt.
Deelt u de zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) over de beveiliging van gegevens van burgers, te meer nu gemeenten steeds meer privacygevoelige gegevens in beheer krijgen door de decentralisatie van taken in het sociaal domein?
De zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) begrijp ik. Belangrijke zorgtaken worden naar gemeenten overgeheveld. Daarbij is informatieveiligheid een zeer belangrijk aandachtspunt. Dit kabinet hecht aan het belang van informatieveiligheid bij gemeenten.
De bescherming van persoonsgegevens heb ik hoog in het vaandel. Burgers moeten er te allen tijde op kunnen vertrouwen dat er zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens. Om bestuurders en topmanagers in het openbaar bestuur hiervan te doordringen, mede in het licht van de decentralisaties in het sociaal domein en mijn ambitie om in 2017 zoveel mogelijk zaken met de overheid digitaal te regelen, heb ik de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening (Taskforce BID) ingesteld per 13 februari 2013 (vergaderjaar 2012 – 2013, Kamerstuk 26 643, nr. 269).
In het kader van de discussie over Privacy heeft het Cbp gesuggereerd om een Privacy Impact Assessment (PIA) uit te voeren met betrekking tot de decentralisaties. In mijn brief aan de Kamer van 10 februari jl. (vergaderjaar 2013 – 2014, Kamerstuk 33 750 VII, nr. 45) heb ik aangegeven dat een PIA over het sociale domein mijns inziens het beste uitgevoerd kan worden op de gemeentelijke praktijk. De decentralisatiewetten bieden immers juist de ruimte aan gemeenten om dat domein zelf vorm te geven. Op dit moment wordt voor die gemeentelijke praktijk een beperkt aantal modellen ontwikkeld betreffende de wijze waarop gemeenten hun uitvoering organiseren. Het lijkt mij goed om wanneer deze wat meer concreet zijn, een PIA uit te (laten) voeren op deze modellen. Ik zal hierin het voortouw nemen.
Op dit moment legt een interdepartementale werkgroep, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de laatste hand aan een beleidsvisie op gegevensuitwisseling en privacy in het kader van de decentralisaties. Ik verwacht de visie dit voorjaar naar uw Kamer te kunnen sturen.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de overheden in het algemeen, en gemeenten in het bijzonder, afhankelijk zijn van een softwareleverancier als Microsoft?
Autonome overheidsorganisaties, zoals de gemeenten, zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij passend invulling geven aan hun ICT- beleid, alsook voor afspraken die zij maken met leveranciers van hun soft- en hardware. Groepen gemeenten maken soms gezamenlijk afspraken met leveranciers (de zogeheten gebruikersverenigingen).
Deelt u de stelling van de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD), dat gemeenten actief bezig zijn met de beveiliging van hun systemen? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, welke maatregelen neemt u om te bevorderen dat gemeenten meer prioriteit geven aan de beveiliging van hun systemen?
Ja, zowel de IBD, de VNG (en ook in samenwerking met gemeentelijke organisaties als VDP, NVVB, VGS, VIAG, et cetera) als de Taskforce BID werken er sinds begin vorig jaar samen naartoe informatieveiligheid bij gemeenten naar een hoger plan te tillen.
De IBD is begin vorig jaar opgericht door en voor gemeenten. De IBD is er voor alle gemeenten en richt zich op bewustwording en concrete ondersteuning om gemeenten te helpen hun informatieveiligheid naar een hoger plan te tillen. DeVNG heeft de Resolutie «Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» opgesteld en aan haar leden voorgelegd tijdens de Buitengewone Algemene Ledenvergadering eind vorig jaar. Uitkomst is dat deze Resolutie met bijna 95% van de stemmen is aangenomen. In grote lijnen betekent deze resolutie dat iedere gemeente zich heeft gecommitteerd aan de afspraak informatieveiligheidsbeleid vast te stellen aan de hand van een zogeheten basisnormenkader voor informatieveiligheid: de Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten (BIG). Samen met de Taskforce BID wordt uitwerking gegeven aan de implementatie van de Resolutie van de VNG en de Taskforce adresseert het belang van informatieveiligheid aan de bestuurlijke tafels in het openbaar bestuur.
Het bericht dat Nederlandse bedrijven voor een miljard in het krijt staan bij de fiscus |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse bedrijven staan bij fiscus voor miljard in het krijt»1 en «Hoge schuld verrast curator»?2
Ja.
Herkent u het in voornoemde berichten geschetste beeld dat de Belastingdienst door de uitstelregeling ten minste voor een miljard misloopt? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit beeld niet. Ten eerste is niet duidelijk waar het bedrag van € 1 miljard op is gebaseerd. Het bedrag is mij niet bekend. Ten tweede blijkt uit cijfers over de afgelopen jaren een andere trend. Het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend loopt weliswaar op, maar het bedrag dat oninbaar wordt geleden wegens faillissement daalt. De Belastingdienst loopt het geld waarvoor uitstel van betaling is verleend dus niet mis, maar krijgt het op een later moment binnen3. Onderstaande tabel4 illustreert deze trend.
748
749
765
740
650
685
595
832
971
1.162
1.512
1.501
1.612
1.682
4.304
3.955
3.965
4.285
4.280
4.201
4.503
Is het waar dat de betalingsachterstand door de uitstelregeling na 2011 niet meer is bijgehouden? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe groot was de betalingsachterstand in de jaren 2012 en 2013? Hoe groot is de huidige betalingsachterstand?
De stand van het verleende uitstel van betaling wordt gemonitord, zoals blijkt uit bovenstaande tabel. Ultimo februari 2014 is er voor een bedrag van € 1.659 mln. uitstel van betaling verleend.
Sinds medio 2011 wordt niet langer (handmatig) bijgehouden voor welk bedrag uitstel van betaling is verleend op grond van het destijds geldende tijdelijke «crisisuitstel»5. De regeling is medio 2011 intern geëvalueerd. Uit de evaluatie bleek dat deze vorm van uitstel niet leidde tot meer belastingverliezen. Om die reden en vanwege het voortduren van de crisis is het tijdelijke beleid gecontinueerd.
Inmiddels heeft het van oorsprong tijdelijke uitstel als bijzonder uitstel een vaste plaats gekregen binnen het vigerende uitstelbeleid6. Uw Kamer heeft hiervan kennis kunnen nemen in de memorie van toelichting op het Belastingplan 20137.
Is het waar dat een bedrijf volgens de regels alleen uitstel krijgt als aan de fiscus onderpand wordt gegeven, maar dat dit in de praktijk niet altijd gebeurt? Zo ja, hoe vaak kwam dit voor in 2013? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Er zijn verschillende vormen van uitstel van betaling voor ondernemers wegens betalingsproblemen. In de regel, bij regulier uitstel, moet er volledige zekerheid worden gesteld voor de schuld waarvoor uitstel van betaling wordt verleend. Bij bijzonder uitstel kan hiervan, onder voorwaarden, worden afgeweken. Bij bijzonder uitstel moet het gaan om levensvatbare ondernemingen die tijdelijke betalingsproblemen ondervinden. Om in aanmerking te komen voor bijzonder uitstel moet een verklaring van een derdedeskundige worden overlegd8.
Het is niet na te gaan in hoeveel gevallen regulier uitstel of bijzonder uitstel wordt verleend. In de systemen van de Belastingdienst wordt dit niet afzonderlijk geadministreerd. Er wordt alleen geregistreerd dat er uitstel van betaling wegens betalingproblemen is verleend. Een onderzoek op dossierniveau bij de kantoren van de Belastingdienst zou noodzakelijk zijn om dat inzichtelijk te maken.
Herkent u het in voornoemde berichten geschetste beeld dat de Belastingdienst zich door een gebrek aan relevante kennis te passief opstelt bij een faillissement en hierdoor bij faillissementen vaak aan het kortste eind trekt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u op welk moment om dit te verbeteren? Is een afdeling «Bijzonder Beheer» een te overwegen optie? Zo nee, waarom niet?
Ik herken deze berichten niet. Uit de cijfers blijkt dat er, ondanks een stijging van het aantal faillissementen, minder oninbaar wordt geleden wegens faillissement. Hieruit kan worden afgeleid dat de medewerkers bij het verlenen van (bijzonder) uitstel van betaling over het algemeen een juiste inschatting maken over de levensvatbaarheid van een onderneming. Ik acht het niet opportuun om de huidige werkwijze aan te passen.
Het bericht dat Nederlandse websites massaal de privacywet schenden door het ongevraagd plaatsen van tracking cookies |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Nederlandse websites schenden massaal de privacywet», waarin wordt belicht dat Nederlandse websites massaal privacywetgeving schenden door het ongevraagd plaatsen van tracking cookies?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en het College bescherming persoonsgegevens (CBP) bevestigen dat er websites zijn die niet naar behoren informeren en/of toestemming van de gebruiker verkrijgen alvorens zij cookies plaatsen op de randapparatuur van een gebruiker en/of deze uitlezen. Dat wil echter nog niet zeggen dat er sprake is van ernstig falen bij de handhaving. Voor de handhaving is belangrijk dat de toezichthouders zo optreden dat het komt tot een blijvende gedragsverandering bij bedrijven waarop de wet van toepassing is. Van belang daarbij is ook dat bedrijven oplossingen ontwikkelen die gebruiksvriendelijk zijn. Zo moet, bijvoorbeeld, voorkomen worden dat websites gebruik maken van voor gebruikers hinderlijke cookiemuren. De ACM geeft daarbij aan dat er zichtbaar beweging is in de markt is en dat er steeds meer websites zijn die voldoen aan de wet. Ook is de verwachting dat het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (de «cookie»-bepaling) de markt definitief de goede kant op zal laten bewegen, waarbij aan zowel de belangen van de markt als van de consumenten recht wordt gedaan.
Deelt u de mening dat de handhaving van de privacywetgeving ernstig faalt, nu blijkt dat 28 procent van de Nederlandse websites tracking cookies plaatst nog voordat de internetgebruiker expliciet toestemming heeft gegeven? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze handhaving wel naar behoren gaat plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er al boetes gegeven aan bedrijven die de cookiewetgeving overtreden hebben? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
De ACM heeft nog geen boetes opgelegd en beschouwt het opleggen van boetes als een laatste middel. Op dit moment zijn de inspanningen van ACM er, zoals hiervoor aangegeven, vooral op gericht om in overleg met alle betrokkenen te komen tot gebruiksvriendelijke oplossingen en een blijvende gedragsverandering te bewerkstelligen bij de bedrijven.
Ook het CBP heeft nog geen handhavingsmaatregelen genomen. Het CBP heeft in november 2013 de resultaten van zijn onderzoek gepubliceerd naar de nieuwe privacyvoorwaarden van Google. Een van de conclusies van het CBP is dat Google met behulp van tracking cookies persoonsgegevens verwerkt, en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) overtreedt door hiervoor geen ondubbelzinnige toestemming te verkrijgen. In de zomer van 2013 heeft het CBP de resultaten van zijn onderzoek gepubliceerd naar het gebruik van cookies op Philips Smart tv's. In dat onderzoek is door het CBP geoordeeld dat de Wbp wordt overtreden door het gebruik van tracking cookies zonder voorafgaande ondubbelzinnige toestemming te verkrijgen van de tv-kijkers. In beide zaken wordt door het CBP nog bekeken of er handhavingsmaatregelen moeten worden genomen.
Bent u het eens met de stelling van onderzoeker van de Universiteit van Amsterdam de heer Borgesius dat de wereld van de online marketing volstrekt intransparant is waardoor het amper te controleren is of advertentiebedrijven identificeerbare gegevens over surfgedrag verzamelen?
Ik onderken het probleem van intransparantie op de markt van online marketing. Tussen de plaatser van de advertentie (de online uitgever) en de adverteerder zijn veel partijen actief, zoals mediabureaus en advertentienetwerken, maar ook leveranciers van software voor bijvoorbeeld webstatistieken. Hierdoor is voor de internetgebruiker vaak niet duidelijk wie welke gegevens verzamelt en eventueel verder verwerkt en voor welke doeleinden dat precies plaatsvindt. Om dit voor de internetgebruiker transparant te maken is in artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet niet alleen een toestemmingsvereiste maar ook een informatieplicht opgenomen. Deze informatieplicht houdt in dat internetgebruikers moeten worden voorzien van adequate informatie over de gegevens die worden verzameld of verder worden verwerkt, welke partijen dit doen en wat het doel van de verwerking is.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de juridische afdeling van NU.nl die stelt dat zij niet in strijd handelt met de wet, aangezien de door hen geplaatste tracking cookies pas uitgelezen worden op het moment dat de gebruiker toestemming geeft tracking cookies te accepteren? Deelt u de mening dat de doelstelling van de wetgeving is dat een tracking cookie hoe dan ook pas geplaatst mag worden nadat de internetgebruiker expliciet toestemming heeft gegeven?
Ja. Op grond van artikel 11.7a, eerste lid, van de Telecommunicatiewet mogen cookies pas worden geplaatst, nadat daarvoor toestemming is verkregen van de internetgebruiker, behoudens de in de wet opgenomen uitzonderingen. Het toestemmingsvereiste ziet zowel op het plaatsen van cookies als op het uitlezen van cookies.
Bent u van mening dat de huidige wet- en regelgeving afdoende is om deze mistanden tegen te gaan? Zo nee, bent u voornemens te bevorderen dat de huidige wet- en regelgeving wordt aangescherpt?
De bestaande wetgeving is toereikend. Zo is in de Telecommunicatiewet bepaald dat (tracking)cookies pas mogen worden geplaatst als de internetgebruiker daarover afdoende is geïnformeerd en daarvoor toestemming heeft gegeven. Het onlangs aanhangig gemaakte wetsvoorstel tot aanpassing van artikel 11.7a Tw brengt hier geen verandering in. In het geval er bij het plaatsen van (tracking)cookies ook persoonsgegevens worden verwerkt dan is bovendien de Wbp van toepassing.
Een jihadist uit Almere die poseert met 5 afgehakte hoofden |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met onderstaand twitterbericht?1
Ja.
In hoeverre deelt u de walging dat de betreffende islamitische terrorist – die voorheen in Almere verbleef – poseert met 5 afgehakte hoofden nadat hij eerder al zo ziek was op de foto te gaan met een enkel afgehakt hoofd?
Ik heb met afschuw kennisgenomen van deze foto.
Erkent u inmiddels het gevaar van de islam als gewelddadige ideologie? Zo neen, hoe duidt u de islam dan?
Nee. Er zijn evenwel groepen en personen die zich op selectieve wijze beroepen op islamitische begrippen om gebruik van terroristisch geweld te legitimeren. De dreiging die hiervan uitgaat, alsmede de onrust en onveiligheidsgevoelens die dit zowel buiten als binnen de moslimgemeenschap veroorzaakt, neem ik uiterst serieus.
Op welke wijze gaat u zorgen dat de Irakese jihadist nooit meer voet op Nederlandse bodem zet en mocht dat wel gebeuren, dat deze islamitische terrorist wordt vastgezet, maximaal gestraft en ons land wordt uitgezet?
Het verblijfsrecht van betrokkene is beëindigd en hem is door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) een inreisverbod opgelegd voor de duur van 20 jaar. Als betrokkene toch terugkeert naar Nederland zal tevens het OM bezien of er aanknopingspunten zijn om hem bijvoorbeeld voor oorlogsmisdrijven te vervolgen.
Wanneer en op welke wijze worden vanuit Nederland vertrokken islamitische terroristen nu eindelijk aangepakt?
Met betrekking tot vanuit Nederland vertrokken jihadstrijders kan qua maatregelen gedacht worden aan het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het bevriezen van tegoeden of het nemen van paspoortmaatregelen. Ik kan echter in het openbaar geen nadere mededelingen doen over toepassing van voornoemde maatregelen op individuele basis. Wel kan ik melden dat van alle bij mij bekende jihadgangers de uitkeringen zijn gestopt. Ook zijn onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tegoeden bevroren van personen waarvan bekend is dat zij betrokken zijn (geweest) bij jihadistische strijd.
Aansluitend maakt, zoals eerder aan uw Kamer gemeld2, de AIVD van gesignaleerde teruggekeerde jihadstrijder een dreigingsinschatting. Parallel hieraan zet de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak in op personen die een risico vormen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen. Deelname aan de jihadistische strijd of training voor terrorisme is strafbaar. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval wat de mogelijkheden tot vervolging zijn.
Het verstrekken van jodiumpillen in verband met het beperken van effecten van een nucleaire ramp |
|
Paulus Jansen , Agnes Mulder (CDA), Esther Ouwehand (PvdD), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Weet u dat het Internationale Groene Kruis overheden adviseert huishoudens jodiumpillen te verstrekken, waardoor bij een nucleaire ramp de gezondheidsschade sterk beperkt kan worden, terwijl uit de ervaringen in Tsjernobyl en Fukushima blijkt dat bij centrale opslag de pillen te lang onderweg zijn om tijdig te kunnen worden ingenomen?1
Inmiddels weet ik dat.
Overweegt u ook in Nederland standaard jodiumpillen te distribueren? Zo nee, waarom negeert u de ervaringen die zijn opgedaan bij de twee grootste incidenten met kerncentrales uit de historie?
Dat overweeg ik voor een aantal zones in Nederland, maar een besluit daarover heb ik nog niet genomen. De Minister van Economische Zaken heeft u eerder laten weten dat hij ernaar streeft om de zogenoemde «interventiewaarden bij nucleaire incidenten» te harmoniseren met België en Duitsland. Het gaat dan om de niveaus van blootstelling aan straling en radioactieve stoffen die maatregelen noodzakelijk maken. Mogelijke maatregelen zijn schuilen, evacueren en jodiumprofylaxe. Uit die harmonisatie volgt waarschijnlijk dat we in Nederland voor grotere zones de maatregel jodiumprofylaxe gaan voorbereiden. Een van de opties die ik daarvoor wil onderzoeken is huis aan huis distributie. De komende maanden wil ik in overleg met de Ministers van Economische Zaken en Veiligheid en Justitie en de betrokken regionale partners een voorstel uitwerken voor een effectieve en efficiënte distributie van jodiumtabletten.
Welke bepalingen over de distributie van jodiumpillen zijn er in de rampenplannen voor Borssele en andere nucleaire installaties in Nederland, dan wel nabij de Nederlandse grens in onze buurlanden opgenomen?
De regionale crisisplannen en eventuele specifieke rampenbestrijdingsplannen van de veiligheidsregio’s zijn openbare documenten, de meeste kunt u vinden op hun websites. Het Ministerie van VWS heeft een voorraad van iets meer dan 5 miljoen jodiumtabletten die is opgeslagen bij het Instituut Fysieke Veiligheid. Daarnaast heeft VWS tabletten beschikbaar gesteld aan enkele regio’s. Bij mij is onder andere bekend dat de GHOR en GGD Zeeland jodiumtabletten hebben verspreid naar huishoudens in elf gemeenten rond de kerncentrales van Borssele en Doel. In Zuid-Limburg (kerncentrale Tihange) zijn afspraken gemaakt met apothekers voor de distributie van tabletten. De GHOR Twente (kerncentrale Emsland) werkt met omliggende regio’s vanuit een decentrale opslag. Zoals ik hierboven al heb beschreven, ga ik hierover op korte termijn met de betrokken regio’s in overleg.
Is ooit onderzocht hoe lang distributie van jodiumpillen kost op de wijze zoals nu voorzien in de rampenplannen? Welk percentage van de bevolking in de fall-outzone kan niet bereikt worden door de chaos na een groot incident?
Mij is geen onderzoek bekend dat daar een uitspraak over doet. Uit overleggen met vertegenwoordigers van veiligheidsregio’s en evaluaties van eerdere incidenten heb ik echter begrepen dat getwijfeld wordt over de mogelijkheden om na de melding van een incident op een goede manier voor de distributie te zorgen. Dat is ook de reden dat ik in overleg met de betrokken regio’s de haalbaarheid en de voor- en nadelen van verschillende strategieën wil onderzoeken.
Schade die kinderen oplopen tijdens het verblijf in asielzoekerscentra |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van een recente uitspraak van een rechtbank1 waarin uw gemachtigde stelt dat onderzoek aantoont dat kinderen schade oplopen verblijf in asielzoekerscentra?
Ja, ik ken de uitspraak waarnaar u verwijst.
Wat is uw reactie op de visie van de rechter die het belang hiervan onderkent en stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geboden opvang in een asielzoekerscentrum? Hoeveel kinderen bevinden zich op dit moment in deze schadelijke omstandigheden? Wat is hun gemiddelde verblijfsduur in de asielopvang?
Het standpunt, zoals dat namens mij ter zitting is ingenomen is genuanceerder dan uw vraag suggereert. Dat geldt ook voor het door u in de eerste vraag genoemde onderzoek. De betreffende zaak ziet op de Regeling langdurig verblijvende kinderen (de RLVK). Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een bewuste keuze gemaakt om de RLVK alleen van toepassing te laten zijn op vreemdelingen die eerder een asielaanvraag hebben ingediend, en niet op reguliere vreemdelingen of vreemdelingen die louter illegaal in Nederland hebben verbleven. Het kabinet heeft hiervoor meerdere argumenten en deze zijn tijdens de zitting nader toegelicht. Eén van de argumenten is dat kinderen die een asielprocedure hebben doorlopen zich in een wezenlijk andere situatie bevinden dan kinderen zonder deze achtergrond.
De Nederlandse overheid is vanzelfsprekend verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geboden opvang in asielzoekerscentra, die wordt verzorgd door het COA. Deze opvang dient, op zijn minst, te voldoen aan de standaarden zoals beschreven in de Opvangrichtlijn 2003/9/EG. Een belangrijk gegeven is dat de Nederlandse overheid voor asielzoekers een andere verantwoordelijkheid heeft dan voor reguliere of illegale vreemdelingen. Ook de positie van asielzoekers verschilt van die van overige vreemdelingen. Voor kinderen brengt het verblijf in Nederland gedurende een asielprocedure een andere vorm van onzekerheid met zich mee omtrent het verblijf en de terugkeermogelijkheden naar het land van herkomst, dan voor kinderen die zich niet in een dergelijke situatie bevinden. Dergelijke onzekerheden manifesteren zich tijdens het verblijf in de opvang gedurende de asielprocedure en zeggen als zodanig niets over de kwaliteit van de opvang.
Diverse bronnen bevestigen dat kinderen bij verblijf in de opvang onzekerheid, stress en angstgevoelens kunnen ervaren. Dit kan het gevolg zijn van eigen ervaringen, de onzekerheid omtrent het verblijfsrecht, als ook de confrontatie met andere asielzoekers die eveneens in een onzekere situatie zitten. Juist voor kinderen van asielzoekers geldt dat zij niet altijd een reële inschatting kunnen maken van de gegrondheid en kansrijkheid van de asielaanvraag van hun ouders en dat aldus gedurende de asielprocedure en het verblijf in de opvang onzekerheid kan ontstaan omtrent de mogelijkheid om terug te keren naar het land van herkomst. Zonder alle gevolgtrekkingen in de diverse rapporten waarop gedoeld wordt in vraag 1 te onderschrijven, wordt hier naar mijn oordeel wel door onderstreept dat asielkinderen in een andere positie verkeren dan kinderen zonder die achtergrond.
De rechtbank heeft zich over mijn argumentatie gebogen en ik zie in de formulering van de uitspraak ook geen bevestiging van de stelling in uw eerste vraag dat asielzoekerskinderen volgens onderzoek schade oplopen (louter) door verblijf in een asielzoekerscentrum.
Zoals uit mijn antwoord blijkt, ben ik niet van mening dat kinderen zich in «schadelijke omstandigheden» bevinden. Het aantal minderjarige vreemdelingen (exclusief amv’s) in de opvanglocaties bedraagt 3.580, waarbij de gemiddelde verblijfsduur 333 dagen is. Het aantal minderjarige vreemdelingen (exclusief amv’s) in de onderdaklocaties bedraagt 1.100, waarbij de gemiddelde verblijfsduur inclusief verblijf in de onderdaklocatie 940 dagen is. Het aantal amv’s in de opvang (alle opvangmodaliteiten) bedraagt 390 en de gemiddelde verblijfsduur is 397 dagen.2 Momenteel verblijven er relatief veel vergunninghouders in zowel de opvanglocaties als de onderdaklocaties.
Wat gaat u ondernemen teneinde de kwaliteit van de opvang in asielzoekerscentra te verbeteren zodat kinderen door het verblijf daar geen extra schade oplopen in hun ontwikkeling?
Het is mijn streven dat de opvang en de asielprocedure zo kort mogelijk duren en hiertoe zijn in de afgelopen jaren u reeds bekende maatregelen genomen. De opvanglocaties voldoen uiteraard aan de standaarden die zijn neergelegd in (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals de Opvangrichtlijn 2003/9/EG en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
De laatste jaren is er, onder meer met behulp van Europese financiering, ingezet op verdere verbetering van de opvang van met name asielzoekerskinderen, waarover u uitgebreid bent geïnformeerd3. Het COA heeft onder andere met het project Kind in de Opvang vele activiteiten ondernomen om de situatie van kinderen in de opvang structureel te verbeteren en hun positie te versterken, mede door betrokkenheid van veel organisaties die het welzijn van kinderen nastreven.
Bent u bereid, gezien uw opvatting over dit wezenlijk risico voor kinderen, een onafhankelijk orgaan te belasten met toezicht op de kwaliteit van deze opvang zoals gebruikelijk is voor alle andere vormen van opvang van kinderen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb betoogd ben ik niet van mening dat kinderen in de asielopvang een wezenlijk risico lopen.
Het COA heeft een Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht houdt mede toezicht op de kwaliteit van de opvang. Daarnaast houdt de Inspectie Jeugdzorg onafhankelijk toezicht op het COA voor wat betreft de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Voorts bereidt de Inspectie Veiligheid en Justitie, in het kader van een verbreding en bundeling van het toezicht op het vreemdelingendomein, de inrichting van het toezicht op het COA voor, waarmee het toezicht verder wordt versterkt. Vanaf 2015 is in het kader van de nieuwe Jeugdwet naast de Inspectie Jeugdzorg, ook de Inspectie Veiligheid en Justitie belast met het toezicht, ieder vanuit de eigen invalshoek. Zij werken dit momenteel gezamenlijk uit waar nodig met de Inspecties van Samenwerkend Toezicht Jeugd en bespreken daarbij tevens hoe zij op het vreemdelingendomein invulling geven aan het toezicht. Daarnaast wordt het COA geadviseerd door organisaties als GGD’en, Pharos en de kinderombudsman over het welzijn van kinderen.
Bent u bereid te onderzoeken of kinderen op één vaste kindvriendelijke locatie opgevangen kunnen worden omdat hiermee de ontwikkelingsschade aanzienlijk teruggebracht zou kunnen worden?2
Onder verwijzing naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 benadruk ik dat ik niet van oordeel ben dat kinderen louter door verblijf in een asielzoekerscentrum ontwikkelingsschade oplopen. Voorts zijn er naar mijn mening voldoende maatregelen en faciliteiten voor kinderen in de huidige opvanglocaties.
Deelt u de mening dat gezinslocaties nog risicovoller zijn voor kinderen aangezien het regime daar nog soberder is dan in een asielzoekerscentrum? Bent u bereid deze gezinslocaties om te vormen tot reguliere asielzoekerscentra teneinde te voorkomen dat nog meer schade wordt toegebracht? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik in antwoord op uw eerdere vragen heb opgemerkt, ben ik niet van mening dat verblijf in een asielzoekerscentrum risicovol is en dit geldt evenzo voor de gezinslocaties. Ik ben mij ervan bewust dat het hier om uitgeprocedeerde gezinnen gaat in een specifieke situatie. Het voorzieningenniveau voor kinderen in een gezinslocatie onderscheidt zich niet van het niveau voor kinderen in een AZC.
In de bovengenoemde zaak is namens u gesteld dat de overheid niet verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de opvang buiten de asielzoekerscentra; hoe verhoudt zich deze stellingname tot artikel 27 lid 3 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin de verplichting voor de Staat is opgenomen ouders bij te staan als zij niet kunnen voorzien in een levensstandaard (waaronder opvang wordt begrepen) die toereikend is voor een gezonde ontwikkeling van het kind?
Bij de rechtbank zijn de omstandigheden aan de orde gekomen waaronder de betreffende vreemdelingen hebben verbleven toen zij buiten de opvang, zoals die door de Staat wordt geboden, verbleven. U haalt in uw vraag het oordeel van de rechtbank aan, waar ik mij als zodanig in kan vinden.
De verplichting voor de Staat om ouders bij te staan als zij niet kunnen voorzien in een toereikende levensstandaard ten behoeve van de gezonde ontwikkeling van hun kind, wordt voor vreemdelingen zonder verblijfsstatus met minderjarige kinderen ingevuld met de mogelijkheid te verblijven op een gezinslocatie voor zover dat nodig is om te voorkomen dat zij in een humanitaire noodsituatie zouden komen.
Het faillissement van de private schuldbemiddelaar Bureau Integraal in Groningen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het faillissement van Bureau Integraal in Groningen1 en in het bijzonder de handelswijze van betrokken eigenaar? Is de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) betrokken bij deze zaak? Hoeveel onderzoeken lopen momenteel naar malafide schuldbemiddelaars, hoe verhoudt dit aantal zich tot de afgelopen jaren en wat hebben de onderzoeken opgeleverd?
Zoals gebruikelijk doe ik over individuele gevallen geen specifieke uitspraken. Wel ga ik meer in algemene zin in op de geldende regelgeving en de handhaving daarvan.
In geval van Bureau Integraal lijkt sprake te zijn van een combinatie van verschillende vormen van dienstverlening, waaronder in ieder geval schuldbemiddeling en budgetbeheer. Dat heeft tot gevolg dat zowel de regels inzake schuldbemiddeling uit de Wet op het consumentenkrediet (Wck) als de regels uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) gelden voor zover sprake is van het aantrekken en beheren van gelden van mensen (budgetbeheer).
Op grond van de Wck mag schuldbemiddeling tegen betaling slechts worden aangeboden door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken en bepaalde gereguleerde beroepen zoals advocaten en notarissen. Overige private partijen is het op dit moment slechts toegestaan om schuldbemiddeling te verrichten indien daarvoor geen vergoeding wordt gevraagd. Op de naleving van de regels voor schuldbemiddeling uit de Wck wordt toegezien door de Belastingdienst/Bureau Economische Handhaving.
Ik beschik niet over informatie over het aantal lopende onderzoeken. In 2012 en 2013 heeft de Belastingdienst/Bureau Economische Handhaving in 45 respectievelijk 68 gevallen onderzoek gedaan naar mogelijke overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling. In beide jaren heeft dit in 2 gevallen geleid tot het opmaken van proces verbaal.
Bij budgetbeheer is kenmerkend dat mensen aan hun werkgever of uitkeringsinstantie de opdracht geven om (een deel van) hun inkomen over te maken naar een budgetbeheerrekening en deze gelden laten beheren door een budgetbeheerder. Als deze rekening op naam staat van de budgetbeheerder vallen de budgetbeheeractiviteiten onder de reikwijdte van artikel 3:5 van de Wft. Op grond van dit artikel is het, zonder een bankvergunning of ontheffing van De Nederlandse Bank (DNB), verboden om geld van mensen te beheren op een rekening die niet op naam van de cliënt staat. DNB is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van artikel 3:5 van de Wft en beschikt over handhavinginstrumenten waaronder de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen of een last onder dwangsom.
Ik beschik niet over informatie over het aantal lopende onderzoeken door DNB of het aantal onderzoeken over de afgelopen jaren. Wel heeft DNB begin 2013 een projectmatig onderzoek gedaan naar de budgetbeheeractiviteiten door private schuldhulpverleners. In 7 van de 13 onderzochte gevallen werd een overtreding van artikel 3:5 van de Wft geconstateerd. DNB heeft met de desbetreffende schuldhulpverleners afspraken gemaakt om de overtreding te beëindigen en het is slechts in één geval nodig gebleken om formele handhavingmaatregelen te treffen.
Acht u het toelaatbaar dat private schuldbemiddelaars (zoals Bureau Integraal), de door klanten aan hen toevertrouwde middelen gebruiken om te investeren in de uitbreiding van de eigen organisatie? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze denkt u deze handelswijze te voorkomen?
Nee, dit acht ik niet toelaatbaar. De Belastingdienst/Bureau Economische Handhaving en DNB zien toe op de naleving van relevante regelgeving (zie antwoord vraag 1). Door in het geval van budgetbeheer het geld op een rekening op naam van de cliënt te beheren met een machtiging aan de budgetbeheerder om vanaf die rekening bepaalde betalingen te verrichten, kan overigens eenvoudig worden voorkomen dat het geld bij een faillissement in het vermogen van de budgetbeheerder valt.
Mensen hebben daarnaast ook een eigen verantwoordelijkheid. Het is van belang dat zij niet zomaar met een willekeurig bedrijf in zee gaan maar kiezen voor kwalitatief goede en betrouwbare dienstverlening. Dit kan onder meer door zich te wenden tot een gecertificeerd bedrijf of persoon2, de gemeentelijke schuldhulpverlening, een lid van de NVVK (branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren) of van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI).
Veel ellende kan worden voorkomen door mensen beter te informeren over waar zij terecht kunnen. Het Ministerie van SZW zal in nauwe samenwerking met de meest betrokken partijen bespreken hoe daaraan verdere invulling kan worden gegeven.
Biedt de huidige regeling volgens u voldoende garanties om te voorkomen dat malafide schuldbemiddelaars met hun handelswijze klanten duperen? Zo ja, waaruit bestaan die garanties en waarom kan het in de praktijk dan toch fout gaan? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens de regeling hierop aan te passen?
Ik onderschrijf de noodzaak om dergelijke praktijken te voorkomen en waar nodig te bestrijden. In mijn ogen biedt de bestaande regelgeving hiertoe voldoende handvatten. Wel denk ik dat het belangrijk is om in nauwe samenwerking met de meest betrokken partijen te bezien hoe gewaarborgd kan worden dat eventuele problemen in een vroegtijdig stadium worden gesignaleerd. Daarnaast kan, zoals hiervoor al aangegeven de informatievoorziening worden verbeterd.
Zo kan nog duidelijker worden gemaakt dat mensen met financiële problemen een beroep kunnen doen op gemeentelijke schuldhulpverlening. De gemeente is dan verantwoordelijk voor de private schuldbemiddelaar die zij inschakelt. Deze weg biedt voldoende zekerheid dat mensen met een betrouwbare schuldbemiddelaar van doen hebben.
Als mensen besluiten om elders hulp te zoeken en niet naar de gemeente te gaan, geldt de regelgeving waarnaar ik in mijn antwoord op vraag 1 heb verwezen, aangevuld door betere informatievoorziening.
Onderschrijft u met oog voor de grote gevolgen voor gedupeerde klanten, de noodzaak om praktijken zoals bij Bureau Integraal te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat private schuldbemiddelaars zouden moeten voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen? Zo ja, bent u bereid deze kaders bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) te stellen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wck is schuldbemiddeling op dit moment voorbehouden aan gemeenten, gemeentelijke kredietbanken en bepaalde gereguleerde beroepen zoals advocaten en notarissen. Overige private partijen is het op dit moment slechts toegestaan om schuldbemiddeling te verrichten indien daarvoor geen vergoeding wordt gevraagd. Artikel 48, eerste lid, onderdeel d, van de Wck biedt de mogelijkheid om hiervan af te wijken voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen situaties. Thans is een maatregel in voorbereiding door de Minister van Economische Zaken die private schuldbemiddelaars in staat stelt om hun activiteiten tegen betaling te verrichten. Private partijen kunnen, als aanvulling op integrale schuldhulpverlening door gemeenten, mogelijk een nuttige bijdrage leveren om mensen te helpen bij de oplossing van hun (problematische) schulden. Teneinde schuldenaren in hun kwetsbare positie te beschermen, zal de vergoeding die schuldbemiddelaars in rekening mogen brengen, moeten worden betaald uit het gedeelte van het inkomen dat beschikbaar is voor aflossing van de schulden, waardoor de vergoeding in de praktijk zal worden betaald door de schuldeisers. Ook zullen in deze algemene maatregel van bestuur verschillende eisen inzake de kwaliteit van schuldbemiddeling worden gesteld. Zoals toegezegd aan uw Kamer, zult u in de gelegenheid worden gesteld op de voorgenomen maatregel te reageren voordat deze voor advies wordt voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Daartoe zal een ontwerp van de algemene maatregel van bestuur nog voor het zomerreces aan de Staten-Generaal worden gestuurd.
Deelt u de mening dat private schuldbemiddelaars geen mogelijkheid dienen te krijgen tot het vragen van een vergoeding voor hun diensten zoals nu is geregeld in de wet op het consumentenkrediet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de aangekondigde AMvB terzake in te trekken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van wachtlijsten voor schuldhulpverlening bij gemeenten? Op welke wijze waarborgen gemeenten de kwaliteit en toegankelijkheid van de schuldhulpverlening nu het aantal mensen met schulden groeit?
Ik beschik niet over een overzicht van wachtlijsten voor schuldhulpverlening. Schuldhulpverlening is met ingang van 1 juli 2012 een wettelijke taak van gemeenten. Gemeenten moeten op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) in een plan aangeven hoe zij de integrale schuldhulpverlening voor hun burgers hebben vorm gegeven en hoe de kwaliteit daarvan is geborgd. Bij de evaluatie van de Wgs, die is voorzien voor 1 juli 2016, zullen de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk aan de orde komen. Belangrijke aspecten daarvoor zijn onder meer de mate waarin brede toegankelijkheid is gerealiseerd en de kwaliteit van de schuldhulpverlening.
Het bericht dat er in de regio Hoogeveen onrust is ontstaan over het afschalen van de Intensive Care (IC) in het Bethesda Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven , Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er in de regio Hoogeveen onrust is ontstaan over het afschalen van de Intensive Care (IC) in het Bethesda Ziekenhuis?1
Ik heb begrepen dat het om een conceptplan gaat dat nog moet worden besproken met de stakeholders. Er spelen in deze regio twee ontwikkelingen tegelijk: de herinrichting van complexe spoedzorg op initiatief van de zorgverzekeraars als uitvloeisel van het hoofdlijnenakkoord en de ontwikkeling van een nieuw profiel door de drie ziekenhuizen die deel uitmaken van ZLM (Zorggroep Leveste Middenveld).
Is het waar dat er plannen bestaan om de IC in het Bethesda Ziekenhuis af te schalen? Zo ja, hoe concreet zijn deze plannen? Zo nee, hoe gaat u de onrust in de regio wegnemen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de status van het Adviesrapport Regieraad van 18 januari 2014? Kunt u dat rapport openbaar maken, zodat er in Hoogeveen in alle openheid een maatschappelijk debat kan worden gevoerd over de toekomst van de IC?
Ik heb begrepen dat het om een rapport van het ziekenhuis gaat. Bovendien zijn de regioplannen de verantwoordelijkheid van partijen en is het niet aan mij deze aan de Tweede Kamer te zenden.
Is het waar dat in dat rapport wordt gesteld dat de level 2 IC-zorg wordt geconcentreerd in Emmen, en dat de overige twee locaties (Refaja in Stadskanaal en Bethesda in Hoogeveen) het moeten stellen met een «acute opname afdeling» die opvang vanuit de eerste lijn en het beddenhuis mogelijk maakt»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het waar dat in dat rapport wordt gesteld dat het «voor de hand ligt om ook de perifere vaatchirurgie in Emmen te concentreren»? Zo ja, hoe concreet zijn deze plannen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is er voor het overige nog sprake van plannen om zorg te concentreren op één van de drie locaties van Zorggroep Leveste Middenveld? Zo ja, om welke disciplines gaat het?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke rol speelt de zorgverzekeraar bij deze plannen? Hebben zorgverzekeraars zich op enigerlei wijze bemoeid met de betreffende plannen? Zo ja, hebben zij druk uitgeoefend op het ziekenhuis om de IC-afdeling af te schalen?
De verzekeraars zetten naar aanleiding van de ontwikkelingen in het veld en de afspraken in de hoofdlijnen akkoorden vanuit kwaliteit en doelmatigheid in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Ook in deze regio zijn er door de verzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst van de acute zorg, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. Deze plannen zijn nog in concept en worden nu besproken met de ziekenhuizen en andere stakeholders.
Daarnaast speelt in deze regio de ontwikkeling van een nieuw profiel door de drie ziekenhuizen die deel uitmaken van ZLM (Zorggroep Leveste Middenveld).
Deelt u de mening dat er in Hoogeveen een volwaardig ziekenhuis moet blijven bestaan, inclusief IC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Indien er voornemens zijn om de acute zorg in een regio anders in te richten, dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Ik heb wettelijk gezien alleen een rol als de bereikbaarheid van cruciale zorg binnen 45 minuten met de ambulance of de veiligheid van de zorg in het geding lijkt te komen.
Gemeentelijk voorrangsbeleid bij het uitgeven van bouwkavels |
|
Eddy van Hijum (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Raalte in de fout met regels huisvesting»?1
Ja
Is het waar dat u nadere beperkingen oplegt aan de gemeente Raalte ten aanzien van het stellen van de eis dat gegadigden voor bouwkavels een sociale of economische binding met een dorp moeten hebben? Betreft de geconstateerde strijdigheid met landelijke huisvestingsregels vooral de juridische basis van het beleid of ook de inhoudelijke voorwaarden?
Het raadsbesluit van Raalte van 31 oktober 2013 bevat een aantal kaders die voor de uitgifte van woningbouwkavels en nieuwbouwwoningen gehanteerd kunnen worden. Overeenkomstig de vigerende Huisvestingswet mogen sociale of economische bindingseisen bij de uitgifte van kavels uitsluitend worden gehanteerd indien de gemeenteraad een huisvestingsverordening heeft vastgesteld waarin deze toewijzingscriteria zijn opgenomen. De Huisvestingswet bevat een uitputtende regeling ten aanzien van de verdeling van woonruimte. Dit betekent dat een gemeente geen andere regels mag stellen bij de verdeling van woonruimte, dan waartoe zij bevoegd is op basis van de Huisvestingswet. Volgens de Huisvestingswet kan de gemeenteraad besluiten tot het opstellen van een huisvestingsverordening indien dat noodzakelijk is ter bevordering van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte.
Gebleken is dat er in de gemeente Raalte geen huisvestingsverordening is vastgesteld. De vastgestelde kaders staan daarom op gespannen voet met de Huisvestingswet.
Indien de gemeente alsnog sociale of economische bindingseisen wil stellen ten aanzien van de uitgifte van kavels en dit noodzakelijk is ter bevordering van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte kan dit uitsluitend door middel van het vaststellen van een huisvestingsverordening. Er worden geen nadere beperkingen opgelegd aan de gemeente Raalte, anders dan de vereisten opgenomen in de Huisvestingswet, zoals die ook voor alle andere gemeenten gelden.
Bij brief van 6 maart 2014 (kenmerk: 2014–0000088953) heb ik het college van burgemeester en wethouders van Raalte gevraagd om aan te geven of zij voornemens is de sociale of economische bindingseisen bij de uitgifte van woningbouwkavels en nieuwbouwwoningen, zoals vastgesteld in het besluit van 31 oktober 2013 in een huisvestingsverordening op te nemen dan wel deze bindingseisen buiten toepassing te laten.
Bij brief van 19 maart 2014 (zaaknummer: 4963) heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte laten weten zich te zullen conformeren aan de geldende regelgeving.
Deelt u de visie dat het stellen van voorrangsregels bij de uitgifte van bouwkavels door gemeenten onderdeel is van gemeentelijke autonomie? Welke ruimte heeft de gemeente bij het opstellen van een huisvestingsverordening om desgewenst voorrangsbeleid te voeren? Klopt de suggestie in het artikel dat deze ruimte in plattelandsgemeenten beperkter is dan in grote steden met achterstandsproblemen?
Gemeenten zijn vrij om al dan niet kavels uit te geven. Echter bij de toewijzing van deze kavels zijn ze gebonden aan de Huisvestingswet. Uitgangspunt is de vrijheid van vestiging. Deze vrijheid van vestiging kan uitsluitend worden beperkt op basis van de Huisvestingswet indien dat noodzakelijk is ter bevordering van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte. Dit is een algemene lijn die ook in de jurisprudentie is bevestigd.2 Indien de situatie op de woningmarkt dat vergt kan de gemeenteraad besluiten een huisvestingsverordening op te stellen binnen de kaders van de Huisvestingswet. In die huisvestingsverordening kunnen naast onder meer passendheids- en urgentiecriteria ook regels gesteld worden waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen woningzoekenden die al of niet een economische of maatschappelijke binding met de regio, gemeente of kern hebben. In de Huisvestingswet wordt geen onderscheid gemaakt tussen plattelandsgemeenten of grote steden.
Kunt u aangeven of u voornemens bent om de Huisvestingswet op dit onderdeel aan te passen en wat de toegestane ruimte wordt om bouwkavels toe te wijzen aan mensen met sociale of economische binding? Wat dient daarbij de verdeling tussen lokale, regionale en generieke uitgifte te zijn?
In de Tweede Kamer, is het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, met als titel «Nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2014)» (Kamerstukken II, 32 271), op 3 maart 2014 uitvoerig besproken. Op 11 maart 2014 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel en momenteel is het aanhangig in de Eerste Kamer. In dat wetsvoorstel is vrijheid van vestiging het uitgangspunt en kan deze vrijheid uitsluitend beperkt worden op basis van de in dat wetsvoorstel opgenomen maatregelen. Indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven, is gemeentelijke (publiekrechtelijke en privaatrechtelijke) regelgeving inzake de toewijzing van bouwkavels en koopwoningen niet toegestaan.
Heeft u signalen dat meer gemeenten een groter deel van uitgifte van kavels met voorrang willen geven aan mensen met een sociale en economische binding met de gemeente? Zo ja, heeft dat gevolgen voor de voorgestane regelgeving?
Deze signalen zijn mij niet bekend.
De wijze van klachtafhandeling van de Inspectie voor de Gezondheidszorg inzake vermeend seksueel misbruik in Zorgresidentie Villa de Luchte te Lochem |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de situatie van mevrouw V. waarin zij strijdt voor gerechtigheid inzake het vermeende seksueel misbruik van haar demente moeder in zorgresidentie Villa de Luchte te Lochem? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Van de IGZ heb ik begrepen dat mevrouw V. bij de IGZ in 2012 een klacht heeft ingediend over de kwaliteit van zorg bij Villa de Luchte en dat zij daarbij enkele weken later vermoedens geuit heeft van seksueel misbruik van haar moeder in deze instelling. Wanneer klachten van mensen zulke ernstige signalen bevatten als die van mevrouw V., dan is actie nodig. Daarom is het een goede zaak dat de IGZ bij vermoedens van seksueel misbruik altijd een toezichtsonderzoek start. Dat is na de melding van mevrouw V. ook gebeurd.
Acht u het wenselijk dat mevrouw V. bijna anderhalf jaar moet wachten op een fatsoenlijke afhandeling van haar klacht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Wat is volgens u een redelijke termijn waarop een klacht dient te worden afgehandeld door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mevrouw V. heeft gedurende de afgelopen anderhalf jaar drie zaken bij de IGZ gemeld. Twee daarvan zijn door de IGZ afgehandeld. De derde, die gaat over de afhandeling van haar klachten door de directie van Villa De Luchte, is – na een gesprek met mevrouw V. op 22 juli 2013 – heropend en weer in behandeling. De IGZ heeft tijdens de behandeling van deze melding, mede op verzoek van de Nationale ombudsman, meerdere malen contact gehad met mevrouw V.
Ik vind het niet wenselijk wanneer burgers die een melding doen bij de IGZ bijna anderhalf jaar moeten wachten op de afhandeling van hun melding. Daarom heb ik in oktober 2013, mede naar aanleiding van de adviezen uit de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager, een maximale termijn voor het afhandelen van meldingen van burgers vastgesteld. In de nieuwe «Leidraad Meldingen IGZ 2013» staat dat de IGZ maximaal acht maanden de tijd heeft om een onderzoek naar een complexe burgerklacht af te ronden. Ik vind dat een redelijke termijn, gezien de soms zeer ingewikkelde en gevoelige situaties die onderzocht moeten worden. Helaas moet ik constateren dat het in het geval van mevrouw V. niet gelukt is om haar melding af te ronden binnen de termijn die daarvoor is opgenomen in de Leidraad Meldingen IGZ 2013. Het overnameproces rondom Villa de Luchte heeft daarin een rol gespeeld. Ik heb de IGZ gevraagd zich tot het uiterste in te spannen om het onderzoek naar aanleiding van de melding van mevrouw V. alsnog zo snel mogelijk af te ronden.
Wat vindt u van de ontstane situatie waarbij zelfs de Nationale ombudsman geen bevredigend antwoord krijgt van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar aanleiding van de klacht van mevrouw V.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de situatie die u schetst niet. De IGZ heeft de Nationale ombudsman op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen en heeft hem meerdere malen informatie en antwoorden op zijn vragen gegeven. Er is sprake van een goed onderling contact tussen de IGZ en de Nationale ombudsman in deze casus.
Daarnaast wijs ik u op het verslag over 2013 dat de Nationale ombudsman recent aan uw Kamer gestuurd heeft. Daarin maakt de Nationale ombudsman melding van een aantoonbare kwaliteitsverbetering van de dienstverlening van de IGZ aan burgers en zorgverleners. Dit blijkt volgens hem ondermeer uit een afname van het aantal klachten over de IGZ en de ervaringen bij interventies die uitgezet worden door de Nationale ombudsman.
Wat zijn de oorzaken waardoor de Nationale ombudsman en de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar elkaar wijzen als het gaat om een klachtafhandeling en op elkaar blijven wachten? Is deze situatie volgens u wenselijk?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Het beeld dat de Nationale ombudsman en de IGZ naar elkaar wijzen voor de behandeling van de klacht van mevrouw V. herken ik niet. Wel heeft mevrouw V. de Nationale ombudsman laten weten dat zij niet tevreden is met de gang van zaken. De Nationale ombudsman heeft mevrouw V. daarom uitgenodigd om deze onvrede met hem te bespreken.
Bent u van mening dat het lange tijd uitblijven van eventuele maatregelen tegen Zorgresidentie Villa de Luchte, de kans op vervolging van de mogelijke dader aanzienlijk verkleint? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de beginfase van het onderzoek dat de IGZ in 2012 gestart is, heeft de IGZ begrepen dat de klacht van mevrouw V. over het vermeende seksuele misbruik aan de zedenpolitie is voorgelegd en dat de politie geen aanleiding heeft gezien de klacht nader te onderzoeken. Gedurende haar gehele onderzoek heeft de IGZ geen aanwijzigen aangetroffen dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. Het opleggen van maatregelen door de IGZ of vervolging door het OM was dan ook niet aan de orde.
Bent u bereid erop toe te zien dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de klacht voor 1 april 2014 afhandelt zodat mevrouw V. verder kan? Kunt u de Kamer informeren over de afhandeling van deze specifiek klacht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Mevrouw V. wordt uiteraard geïnformeerd over de afhandeling van haar melding. De IGZ maakt rapporten die de afronding vormen van een toezichtsonderzoek naar een melding niet openbaar. Eén van de redenen daarvoor is dat dit type rapporten vaak informatie bevat die (voor burgers) privacy-gevoelig is. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld2, onderzoek ik momenteel samen met de IGZ of aanpassing van de huidige werkwijze wenselijk is. Ik zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk informeren.
Zijn er bij u nog meer situaties bekend van seksueel misbruik of andere misstanden bij zorgresidentie Villa de Luchte? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over deze situaties en over de wijze waarop deze klachten zijn afgehandeld en welke eventuele maatregelen zijn genomen?
Begin oktober 2012 ontving de IGZ signalen over mogelijke structurele tekortkomingen in de zorgverlening, onder andere van de AbvaKabo. Dit was reden voor de IGZ om Villa De Luchte op 19 oktober 2012 onaangekondigd te bezoeken. Mevrouw V. diende in november 2012 haar klacht in bij de IGZ. Naast de melding van mevrouw V. zijn nadien nog twee meldingen van burgers binnengekomen bij de IGZ over de zorgverlening in Villa De Luchte. Deze meldingen gingen niet over mogelijk seksueel misbruik. Alle drie de meldingen zijn als signaal meegenomen in het onderzoek van de IGZ naar Villa de Luchte (en daarnaast is de IGZ, zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, naar aanleiding van de melding van mevrouw V een toezichtsonderzoek gestart.).
Naar aanleiding van het onaangekondigde bezoek van 19 oktober 2012 heeft de IGZ Villa de Luchte opdracht gegeven verschillende maatregelen te treffen. De meeste van deze maatregelen zijn, zo bleek uit het vervolgonderzoek van de IGZ op 14 februari 2013, door Villa De Luchte opgepakt. Wel signaleerde de IGZ nog risico’s voor onder andere het zorgleefplan en de professionele kwaliteit van medewerkers. Daarom heeft de IGZ aangedrongen op verdere verbeteringen en deze verbeteringen getoetst op 13 december 2013.
Op 22 januari 2014 is er vanwege de overnamesituatie die toen speelde met de toenmalige directie en de toenmalige overnemende partij gesproken. Op dat moment was de toenmalige overnemende partij al actief binnen Villa de Luchte om de risico’s terug te brengen. Dit heeft geresulteerd in een plan van aanpak dat in samenwerking met de toenmalig overnemende partij is opgezet. De IGZ heeft de voortgang van het overnameproces actief gevolgd, omdat zo’n proces invloed kan hebben op de kwaliteit van de zorg die geleverd wordt. De overname heeft inmiddels, op 28 februari 2014, plaatsgevonden. De nieuwe organisatie Martha Flora had op dat moment alle voorwaardenscheppende stappen genomen, waardoor er reeds verbeteringen hebben opgetreden. De nieuwe directie heeft tot 2 mei 2014 om de verbeteracties verder te implementeren.
Bent u bekend met het rapport dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft opgesteld over zorgresidentie Villa de Luchte? Zijn de daarin genoemde risicovolle situaties verbeterd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer situaties bekend waarin mensen vastlopen bij het indienen van een klacht bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Nationale ombudsman? Indien ja, om hoeveel klachten gaat het en wat gaat u eraan doen om dit voortaan te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren zijn er relatief veel mensen geweest die ontevreden waren over de wijze waarop de IGZ met hun melding omging. Soms had dat te maken met het feit dat de IGZ hun melding niet onderzocht. In andere gevallen onderzocht de IGZ de melding wel, maar vonden deze melders dat dit te lang duurde. Deze signalen kwamen ondermeer bij de Nationale ombudsman terecht. In maart 2012 heeft de Nationale ombudsman, in samenwerking met TROS Radar, een zwartboek aangeboden met daarin 334 klachten. Kort daarop heeft de Minister de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager beide de opdracht gegeven een onderzoek naar de IGZ in te stellen. Mevrouw Sorgdrager heeft bij haar onderzoek het zwartboek ook nadrukkelijk betrokken. Als reactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager is ervoor gekozen een Landelijk Meldpunt Zorg op te richten. Dit meldpunt, dat niet onder de IGZ valt maar wel een intensieve samenwerking met de IGZ zal hebben, gaat ondermeer mensen met klachten en (klachtgerelateerde) vragen over de zorg adviseren en begeleiden. Wanneer een klacht van een burger aanleiding geeft tot een toezichtsonderzoek door de IGZ, gaat het Landelijk Meldpunt Zorg monitoren of de IGZ dat onderzoek tijdig afrondt. Waar nodig rappelleert het Landelijk Meldpunt Zorg de IGZ. Het Landelijk Meldpunt Zorg gaat rond 1 juli 2014 van start.
Zoals in het antwoord op vraag 3 al is aangegeven, ziet de Nationale ombudsman inmiddels aantoonbare kwaliteitsverbetering in de dienstverlening van de IGZ aan burgers en zorgverleners. Dat doet mij deugd. Op een later moment zal ik uw Kamer een nadere reactie geven op het verslag over 2013 van de Nationale ombudsman.
Hoe beoordeelt u de vergevorderde plannen met betrekking tot de overname van zorgresidentie Villa de Luchte door een andere organisatie? Acht u het wenselijk dat de huidige eigenaar van Villa de Luchte elders mogelijk een nieuwe zorginstelling onder een andere naam begint? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie voor de eerste vraag mijn antwoord op vraag 7 en 8. Zolang een (oud-) bestuurder geen strafrechtelijk bestuursverbod opgelegd heeft gekregen, kan een (oud-)bestuurder een nieuwe (zorg)instelling starten. Van zo’n verbod is in het geval van de voormalige bestuurder van Villa de Luchte geen sprake. Uiteraard geldt bij elke zorgaanbieder dat het van belang is dat de relevante stakeholders (zoals de raad van toezicht, de cliëntenraad, de ondernemingsraad, de verzekeraar en de bank) hun rollen met betrekking tot het toezicht goed uitvoeren.
De voorwaarden voor uitstel van betaling voor ondernemers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de webpagina van de Belastingdienst over uitstel voor ondernemers, gebaseerd op de Invorderingswet en de Leidraad Invordering?1
Ja.
Kunt u aangeven onder welke voorwaarden de Belastingdienst uitstel van betaling kan verlenen?
De Belastingdienst kan in verschillende situaties uitstel van betaling verlenen2. Zo ook in geval van betalingsproblemen. De vormen van uitstel van betaling wegens betalingsproblemen voor ondernemers worden hieronder toegelicht. Van oudsher geldt er een restrictief uitstelbeleid voor ondernemers. Reden is dat het in veel gevallen gaat om zakelijke schulden – omzetbelasting en loonbelasting – waarvoor de ondernemer feitelijk optreedt als houder van door derden verschuldigde en aan hem toevertrouwde belastinggelden.
Een ondernemer kan voor maximaal één jaar uitstel van betaling krijgen onder de voorwaarden dat nieuw opkomende fiscale verplichtingen worden bijgehouden en er zekerheid wordt gesteld.
In bijzondere omstandigheden kan een ondernemer uitstel van betaling krijgen voor een periode langer dan één jaar of kan worden afgeweken van de zekerheidseis. Voorwaarde is dat aan de hand van de verklaring van een derdedeskundige voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat:
De ontvanger moet er kortweg vertrouwen in hebben dat het om een levensvatbare onderneming gaat die in de toekomst aan zijn fiscale verplichtingen kan voldoen. De Belastingdienst zal ook bij deze vorm van uitstel zoveel mogelijk zekerheid verlangen. Anders dan bij het regulier uitstel concentreert het beleid zich op de bedrijfseconomische gezondheid van de onderneming.
Een ondernemer kan, zonder nader onderzoek en op schriftelijk of telefonisch verzoek, uitstel van betaling krijgen gedurende maximaal vier maanden indien (onder andere), de schuld minder dan € 20.000 bedraagt, er geen dwangbevelen zijn betekend, er geen sprake is van een aangifteverzuim en er geen vergrijpboete is opgelegd. Kortlopend uitstel is, in tegenstelling tot de hierboven beschreven vormen van uitstel, ook mogelijk voor een MRB3-schuld. De ondernemer komt, nadat hij van dit kortlopend uitstel gebruik heeft gemaakt, niet meer in aanmerking voor een andere vorm van uitstel.
Is het waar dat de Belastingdienst in verband met de crisis extra ruimte geeft voor betalingsregelingen voor ondernemers?
In 2009, op het dieptepunt van de economische crisis, heeft de toenmalig Staatssecretaris van Financiën besloten om ondernemers een steun in de rug te geven door het uitstelbeleid te verruimen. De verruiming is vervat in een tijdelijk beleidsbesluit4. Doel van de tijdelijke versoepeling was om bedrijfseconomisch gezonde bedrijven, die tijdelijk liquiditeitsproblemen hadden, voor een beperkte periode meer ruimte te geven. Deze extra ruimte kon de onderneming benutten om zich verder aan te passen aan de door de economische crisis gewijzigde omstandigheden en maatregelen te treffen om de ontstane betalingsachterstand weer in te lopen. Het uitstel was bedoeld voor ondernemingen die te kampen hadden met tijdelijke betalingsmoeilijkheden die niet via zakelijke kredietverlening konden worden opgelost. Aannemelijk moest bovendien zijn dat de betalingsmoeilijkheden het directe gevolg waren van de economische crisis. Te denken valt aan de situatie waarin debiteuren van een gezonde onderneming failleren en derhalve de verplichtingen aan hun crediteuren niet meer (ten volle) nakomen. Daardoor lopen die crediteuren het risico «meegetrokken» te worden in het faillissement van hun debiteuren. Dit wordt wel het domino-effect genoemd.
In de memorie van toelichting op het Belastingplan 2013 heeft het kabinet het voornemen gedeeld om het tijdelijke uitstelbeleid structureel te maken5. Deze definitieve versoepeling van het uitstelbeleid hing samen met het constructiebestendig maken van het bodem(voor)recht, teneinde een evenwichtig invorderingsbeleid voor ondernemers te creëren. Met ingang van 1 januari 2013 heeft dit van oorsprong tijdelijke beleid, een vaste plaats gekregen binnen het uitstelbeleid6. Anders dan in het tijdelijke besluit, hoeft op grond van het huidige beleid de relatie met de economische crisis niet te worden aangetoond.
Het kortlopend uitstel is eveneens met ingang van 1 januari 2013 onderdeel gaan uitmaken van het uitstelbeleid van de Belastingdienst. Ook deze maatregel is aangekondigd in de memorie van toelichting op het Belastingplan 2013 en moet in samenhang met het constructiebestendig maken van het bodem(voor)recht worden gezien7. De oorsprong van deze vorm van uitstel van betaling ligt niet bij de economische crisis.
Geldt dit uitstel alleen voor kort telefonisch uitstel of ook uitstel van betaling voor ondernemers met betalingsproblemen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke voorwaarden gelden er voor deze extra ruime uitstelmogelijkheid?
Voor de voorwaarden waaronder bijzonder uitstel wordt verleend verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de voorwaarden op eenduidige wijze door de ontvanger moeten worden getoetst om te voorkomen dat de ene ondernemer gunstiger behandeld wordt dan de andere ondernemer?
Ja.
Zijn er interne richtlijnen om te voorkomen dat er willekeur optreedt binnen de Belastingdienst, waarbij een ambtenaar naar eigen inzicht een ruime betalingsregeling toestaat omdat hij meent dat aan de voorwaarden voldaan is, dan wel vergaande invorderingsmaatregelen treft?
In de Leidraad Invordering 2008, die de toepasselijke beleidsregels bevat, is zowel voor particulieren als voor ondernemers nauwkeurig geregeld wanneer en onder welke voorwaarden uitstel van betaling kan worden verleend. Met deze beleidsregels – waarin duidelijk en eenduidig is aangegeven in welke gevallen de ontvanger moet of mag overgaan tot het verlenen van uitstel van betaling – wordt de rechtsgelijkheid bevorderd. Onder omstandigheden kan worden afgeweken van beleidsregels. In de Leidraad Invordering 2008 is een verwijzing opgenomen naar artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. In die bepaling is vastgelegd dat kan worden afgeweken van beleidsregels als toepassing van de regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de regels dienen.
Bij een beroep op het bijzonder uitstel laat de Leidraad Invordering 2008 meer ruimte voor het oordeel van de betrokken medewerker dan bij een beroep op het regulier uitstel. De medewerker moet immers de verklaring van de derdedeskundige wegen en een besluit nemen op basis van het voorliggende geval. Het is om die reden niet geheel uitgesloten dat verschillende medewerkers tot een verschillende conclusie komen; het blijft mensenwerk. De medewerker moet zich een oordeel vormen van de levensvatbaarheid van de onderneming en de gegeven verklaring duiden.
Hoe vindt het toezicht plaats op de individuele betalingsregelingen die door invorderingsambtenaren worden overeengekomen?
Er wordt gewerkt onder hiërarchisch toezicht van leidinggevenden. Medewerkers kunnen zich met inhoudelijke vragen of ingewikkelde dossiers wenden tot vaktechnisch specialisten, bijvoorbeeld omdat ze vragen hebben naar aanleiding van de verklaring van de derdedeskundige. De vaktechnisch specialisten van de verschillende kantoren voeren periodiek overleg om de eenheid van beleid en uitvoering te waarborgen.
Indien uw vraag is gericht op de nakoming van de afgesloten betalingsregeling, is het volgende van belang. Bij de afgesloten betalingsregelingen wordt een selectiedatum in het systeem ingevoerd. Op deze datum wordt de betalingsregeling zichtbaar en kan de medewerker beoordelen of de overeengekomen betalingsregeling wordt nageleefd.
Hoe worden klachten over de behandeling van uitstelaanvragen behandeld en op welke wijze wordt voldoende rekening gehouden met functiescheiding?
Indien een verzoek om uitstel van betaling (gedeeltelijk) wordt afgewezen of wordt beëindigd, staat administratief beroep bij «de directeur» open tegen deze beslissing. De directeur is in dit verband de directeur van kantoor Utrecht. In beroep toetst een andere functionaris, die bovendien op een ander kantoor werkt, of de medewerker zich aan de beleidsvoorschriften heeft gehouden en of hij in redelijkheid tot zijn beslissing is gekomen.
Klopt het dat de ontvanger bij invorderingsmaatregelen bij grote ondernemingen toestemming dient te vragen aan het ministerie van Financiën?2
Ja. De ontvanger heeft, op grond van de Leidraad Invordering 2008, vooraf toestemming van het Ministerie van Financiën nodig als hij invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan van een onderneming met meer dan vijftig werknemers kunnen bedreigen. De medewerker dient een gemotiveerd verzoek te richten aan het ministerie.
Op welke wijze wordt door het ministerie van Financiën afgewogen of wel of geen toestemming verleend wordt voor de invordering? Welke richtlijnen gelden hierbij?
De toets die door het Ministerie van Financiën wordt aangelegd strekt ertoe om optimale zorgvuldigheid te bewerkstellingen. Door het Ministerie van Financiën wordt gekeken naar de proportionaliteit en evenredigheid van de voorgestelde maatregelen, de eventuele alternatieve wijzen van (dwang)invordering en mogelijke herstructurering van de onderneming. Voorts wordt bekeken onder welke condities de ontvanger zijn medewerking zou kunnen verlenen aan een herstructurering. Tot slot wordt gekeken naar de gevolgen van een eventuele beëindiging van de onderneming door middel van dwanginvordering of faillissement en de bredere maatschappelijke consequenties van een beëindiging.
Een conceptwet over kindhuwelijken in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iraq: Don’t legalize marriage for 9-year-olds»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Iraakse ministerraad vorige maand heeft ingestemd met conceptwetgeving waarin onder meer is vastgelegd dat meisjes vanaf negen jaar kunnen trouwen, dat verkrachting van de vrouw binnen het huwelijk is toegestaan en dat vrouwen zonder toestemming van hun man niet hun huis mogen verlaten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Is u bekend wanneer het Iraakse parlement zich over deze conceptwetgeving zal buigen?
Volgens recent ontvangen informatie zal de conceptwet voorlopig niet aan het parlement worden voorgelegd. De exacte redenen hiervan zijn niet bekend en evenmin of dit slechts uitstel of definitief afstel betekent. Nederland zal de ontwikkelingen rond dit proces nadrukkelijk op de voet blijven volgen. De conceptwet is ook onderwerp van overleg met EU-partners.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat deze wetgeving in strijd zou zijn met internationale verdragen waarbij Irak zelf partij is, namelijk het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van het kind?
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de ministerraad goedgekeurde conceptwet ten opzichte van de huidige Iraakse wetgeving? Deelt u de opvatting van de mensenrechtenorganisatie dat de nieuwe wetgeving desastreus zou zijn en discriminerend en een stap terug voor vrouwen en kinderen?
De conceptwetgeving is in strijd met zowel de relatief liberale Iraakse Family Law uit 1959, die de huwelijksleeftijd op 18 jaar vastlegt, als met de Iraakse grondwet die spreekt over bescherming van kinderen. Als de conceptwetgeving van kracht zou worden, zou dit een sterk negatieve invloed hebben op de positie van vrouwen en kinderen in Irak.
Bent u bereid op korte termijn contact met uw Iraakse collega’s op te nemen om uw zorgen te uiten over de conceptwetgeving en er op aan te dringen dat de wetgeving in overeenstemming is met de door het land zelf ondertekende internationale verdragen? Indien neen, waarom niet?
Ja, Nederland zal zijn zorgen over deze conceptwetgeving aan de orde stellen bij de Iraakse autoriteiten. Als zou blijken dat het Iraakse parlement alsnog hierover zal beraadslagen, zal het kabinet in EU-verband en met andere partners in Irak overleggen welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat dit voorstel daadwerkelijk tot wet wordt verheven.
De hypotheek van de president van de Nederlandsche Bank |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de president van de Nederlandsche Bank (DNB) een hypotheek tegen gunstige personeelscondities heeft afgesloten?1
Ja.
Hoe hoog bedraagt deze hypotheek, wanneer is deze afgesloten, voldoet deze aan de GHF (gedragscode hypothecaire financieringen) en wat zijn de gunstige personeelscondities?
In het jaarverslag van DNB over 2013 is te lezen dat de hypothecaire lening van de president van DNB € 1.200.000,- bedraagt. Het vorige huis van de heer Knot was bij het opstellen van de Jaarrekening over 2013 nog niet verkocht. Inmiddels is dat wel het geval en de heer Knot zal in verband daarmee een deel van het hypotheekbedrag aflossen. Het hypotheekbedrag zal in het volgende jaarverslag dan ook navenant lager zijn. De hypotheek voldoet aan de hypothecaire leennormen, zoals vastgelegd in de ministeriële regeling hypothecair krediet (en de Gedragscode hypothecaire financiering), dit is één van de voorwaarden voor deelname aan de hypotheekregeling die DNB aanbiedt als onderdeel van haar arbeidsvoorwaardenpakket. Hiervoor heeft DNB een externe partij geselecteerd via openbare aanbesteding (ABN Amro). Deze kan gedurende het dienstverband van een medewerker een rentekorting geven op de afgesloten hypothecaire lening ter grootte van 1/3 deel, die DNB vervolgens vergoedt aan ABN Amro. Op een rentetarief van bijvoorbeeld 4,5% betekent dit een korting van 1,5%. Deze rentekorting is overigens gemaximeerd.
Voorwaarden voor deelname aan de DNB-hypotheekregeling zijn:
Deze voorwaarden zijn gelijk voor medewerkers en directieleden. Afwijking van de voorwaarden is niet mogelijk. Directieleden zijn verplicht hun hypothecaire lening af te sluiten via de personeelsregeling (op het moment dat er een nieuwe lening aangegaan wordt of wanneer een lening verlengd moet worden). De reden hiervoor is dat DNB het niet wenselijk acht dat directieleden met onder toezicht staande instellingen moeten onderhandelen over hun hypothecaire lening omdat daarbij tegenstrijdige belangen kunnen optreden. De hypotheekoffertes worden getoetst door DNB en zijn onderhevig aan goedkeuring van de voorzitter van de RvC.
Klopt het dat de rentekorting van een derde de heer Knot een bruto voordeel oplevert van ongeveer 15.600 euro per jaar? Hoeveel loopt de Belastingdienst als gevolg van deze personeelscondities mis?
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen staat er aan in de weg om informatie over individuele belastingplichtigen publiekelijk bekend te maken. Voor een toelichting op de fiscale behandeling van kortingen voor werknemers op de rente voor hun eigenwoningschuld in algemene zin wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Vindt u dat de president van DNB het goede voorbeeld geeft, als hij een hypotheek financiert met een rentekorting waar gewone burgers alleen maar van kunnen dromen?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, is de president van DNB als lid van de directie verplicht zijn hypothecaire lening af te sluiten via de personeelsregeling.
Het voordeel van de rentekorting dient te worden aangemerkt als bezoldiging in de zin van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Het totaal van de bezoldiging van topfunctionarissen mag het wettelijke bezoldigingsmaximum van de WNT niet te boven gaan en is daarmee genormeerd.
Deelt u de mening dat gunstige hypotheekcondities bij banken moeten worden afgeschaft en/of gewoon in de inkomstenbelasting als loon in natura dienen te worden betrokken?
Kortingen voor werknemers van banken op de rente voor hun hypotheek en andere personeelskortingen als arbeidsvoorwaarde zijn een toegestane vorm van belonen, zoals het ook bij andere bedrijven toegestaan is om het eigen personeel korting te geven op de eigen producten. Sociale partners kunnen gezamenlijk bepalen hoe het pakket arbeidsvoorwaarden wordt vormgegeven. Wel ben ik van mening dat de arbeidsvoorwaarden in de financiële sector in het algemeen versobering behoeven. Ik heb uw Kamer daarover in mijn brief van 17 maart jongstleden geïnformeerd2.
De reden voor het achterwege laten van het belasten van het voordeel van de rentekorting in de loonbelasting, omdat dit voordeel daarin op nihil wordt gewaardeerd, is dat het wel belasten van dit voordeel per saldo geen invloed zou hebben op de te betalen belastingen. Dit komt doordat op basis van jurisprudentie het als loon te waarderen voordeel van de rentekorting in de loonbelasting, vervolgens in de inkomstenbelasting zou mogen worden afgetrokken als kosten met betrekking tot een eigen woning. Tegenover de hogere af te dragen loonbelasting (en daarna ook inkomstenbelasting3) zou dan een gelijke verlaging van de verschuldigde inkomstenbelasting staan. Oftewel, de waarde van de rentekorting zou bijvoorbeeld tegen een tarief van 42% belast worden in de loonbelasting (en inkomstenbelasting), maar ook tegen een tarief van 42% aftrekbaar zijn in de inkomstenbelasting. Per saldo maakt de nihilwaardering van de rentekorting voor de totale belastingopbrengst dus geen verschil. Door de recente wijzigingen in de eigenwoningregeling vindt in bepaalde gevallen de aftrek van de rente in de inkomstenbelasting niet meer plaats tegen hetzelfde tarief als waartegen het voordeel in de loonbelasting belast zou zijn. Hierdoor krijgt het al dan niet belasten van de rentekorting in de loonbelasting wel gevolgen voor de te betalen belasting. De gevolgen van de nihilwaardering acht ik daarmee onwenselijk geworden en daarom zal bij het Belastingplan 2015 worden bezien hoe de fiscale behandeling van de rentekorting op dit punt kan worden aangepast.
Naast de nihilwaardering bestaat voor werkgevers uiteraard de mogelijkheid om binnen de werkkostenregeling loonbestanddelen, waaronder rentekortingen, onder te brengen in de vrije ruimte. De vrije ruimte is een generieke vrijstelling van 1,5% van de loonsom die iedere werkgever kan benutten.
Welke maatregelen gaat u nemen om gunstige hypotheekcondities voor werknemers in de financiële sector te verbieden en/of te belasten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
De uitvoering van de motie over flitsen op trajecten waar staat aangegeven dat er trajectcontrole is |
|
Farshad Bashir |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat de Minister van Infrastructuur en Milieu tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg Maximumsnelheid autosnelwegen d.d. 23 maart 2011, in reactie op de later aangenomen motie-Bashir1, heeft gezegd dat zij het ermee eens is dat mensen bij een trajectcontrole uitgaan van een gemiddelde maximumsnelheid en niet de maximumsnelheid op één punt, dat er voortaan op trajecten waar staat aangegeven dat trajectcontroles gehouden worden geen flitscontroles zullen worden gehouden (en dat anders de borden over de trajectcontrole worden afgeplakt of weggehaald) en dat er langs de weg duidelijk wordt gemaakt waar het begin- en het eindpunt van de trajectcontroles is?
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft tijdens het betreffende plenaire debat aangegeven dat er geen puntmetingen plaatsvinden op locaties waar trajectcontrolesystemen worden aangekondigd met een zogeheten mottobord. Het begin van trajectcontrolesystemen wordt door een mottobord aangekondigd. Hiermee worden passanten erop gewezen dat daar 24 uur per dag gehandhaafd wordt.
Waarom is er, ondanks de motie-Bashir en de mondelinge reactie van de Minister van Infrastructuur en Milieu daarop, op 4 maart 2014 op de A4 bij Hoofddorp toch geflitst terwijl er langs de weg duidelijk stond aangegeven dat er een trajectcontrole was? Hoeveel mensen hebben een bekeuring gekregen? Bent u bereid om de wens van de Tweede Kamer en de belofte van de Minister van Infrastructuur en Milieu na te komen en aan handhavers nogmaals duidelijk te maken dat wat ze op 4 maart hebben gedaan niet de bedoeling is?
Op de A4 was ter hoogte van het brugrestaurant een ANPR-controle ingericht. Veelal worden dergelijke controles gecombineerd met snelheidscontroles met een radaropstelling, zo ook hier. Het daar aanwezige trajectcontrolesysteem was op dat moment weliswaar niet in werking, maar het mottobord dat de trajectcontrole aankondigt was niet afgeplakt. De radarcontrole was op dat punt niet in overeenstemming met de in vraag 1 aangehaalde toezegging aan uw Kamer. De geconstateerde overtredingen zijn om die reden niet verwerkt, en derhalve heeft niemand een bekeuring gekregen.
Het OM heeft mij bevestigd dat de politie blijft werken volgens de instructie om geen puntmetingen uit te voeren op plaatsen waar met een mottobord een trajectcontrole wordt aangekondigd.
Het bericht dat de “wijkverpleegkundige onvoldoende is voorbereid op wijk” |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Wijkverpleegkundige is onvoldoende voorbereid op wijk»?1
Ja.
Is het de bedoeling dat de wijkverpleegkundige de spil moet worden voor zorggebruikers in de wijk? Zo ja, waarom zou zij zich dan bezig moeten houden met het opstellen van preventieplannen, coachen en meer van dat soort administratieve geleuter?
Ik zie de wijkverpleegkundige inderdaad als de spil in de wijk. De wijkverpleegkundige heeft de belangrijke rol – samen met de huisarts en professionals uit het sociale domein – om mensen zo lang als mogelijk thuis te helpen. De (wijk)verpleegkundige is in de eerste plaats een zorgverlener, zoals ook is toegelicht in het expertisegebied wijkverpleegkundige dat door de beroepsvereniging V&VN is opgesteld. Het gaat bij deze zorg om verpleegkundige handelingen, zoals wondverzorging of injecteren. Het overgrote deel van het werk van de (wijk)verpleegkundige zal worden ingevuld met het verrichten van deze verpleegkundige handelingen. Daarnaast vormt de (wijk)verpleegkundige de schakel tussen de cliënt, zijn of haar sociale omgeving en de verschillende professionals zoals huisarts, medisch specialist en de professionals uit het sociaal domein. Een (wijk)verpleegkundige verricht binnen de zorgverlening dus ook extra taken, zoals signaleren en coachen. Dit betreft een klein gedeelte van de taken die de wijkverpleegkundige verricht. In het programma «zichtbare schakel» zijn al goede ervaringen opgedaan met deze coördinerende, regisserende en signalerende taken waarvoor in de AWBZ geen bekostigingstitel bestaat.
De wijkverpleegkundige zal bepalen wat de cliënt nodig heeft en wie de zorg uitvoert, omdat de huidige indicatiestelling die door het CIZ wordt uitgevoerd, voor deze zorg vervalt. Hiermee leg ik meer verantwoordelijkheid en meer vrijheid bij de beroepsgroep terug en ga ik uit van de professionele autonomie van de zorgverlener. Binnen de Zorgverzekeringswet is de zorgverlener altijd degene die de indicatiestelling doet. Daarmee zal het voor de wijkverpleegkundige niet anders zijn dan voor bijvoorbeeld een huisarts. Deze taken die de wijkverpleegkundige naast de daadwerkelijke zorgverlening verricht, acht ik nodig voor samenhangende zorg en ondersteuning, wat van groot belang is voor de cliënt.
Vindt u het belangrijker dat de wijkverpleegkundige over ondernemersvaardigheden beschikt, zoals onderhandelen, indiceren, innoveren, vernieuwingen implementeren, of dat zij gewoon goede zorg levert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat dit de nieuwe rol voor de wijkverpleegkundige moet worden? Zo ja, hoe kunnen deze wijkverpleegkundigen over een paar maanden van start gaan als er nu pas een nieuwe opleiding geïntroduceerd wordt? Zo nee, hoe ziet u dit dan? Kan de overheveling dan nog wel per januari 2015 plaatsvinden, als de afgestudeerde wijkverpleegkundigen nog onvoldoende op deze nieuwe rol zijn voorbereid?
Ik ben van mening dat de wijkverpleegkundige in eerste instantie een zorgverlener is en daarnaast extra taken doet zoals de coördinatie van zorg en ondersteuning. De nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw zal per 1 januari 2015 van kracht zijn. De wijkverpleegkundigen worden op verschillende manieren op hun nieuwe rol voorbereid. Er wordt geïnvesteerd in extra wijkverpleegkundigen, € 40 mln. in 2015 oplopend tot structureel € 200 mln. vanaf 2017. Ervaringen met de nieuwe rol die wijkverpleegkundigen hebben, worden en zijn al opgedaan in het programma «zichtbare schakel» dat al in 2009 is gestart. Binnen de resterende middelen van dit programma wordt er ook geïnvesteerd in een opleidingsimpuls voor de jaren 2014 en 2015. Het gaat om het ontwikkelen van een inwerktraject voor verpleegkundigen die ingezet gaan worden als wijkverpleegkundigen. Ook omvat de impuls een scholing voor huidige wijkverpleegkundigen. Tevens wordt er een traject ontwikkeld met een leerroute voor MBO verpleegkundigen naar HBO verpleegkundigen met aandacht voor wijkverpleging. Ten slotte wordt er een impuls gegeven aan de opleiding verpleegkundige, passend bij het nieuwe beroepsprofiel van de verpleegkundige en het daarop gebaseerde «expertisegebied wijkverpleegkundige».
Met deze maatregelen ben ik van mening dat wijkverpleegkundigen voldoende op hun nieuwe rol worden voorbereid.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat de wijkverpleegkundige verantwoordelijk wordt voor heel de wijk, als zij alleen bij zorgbehoevende huishoudens komt? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De wijkverpleegkundige opereert namelijk niet als solist, maar zal nauw samenwerken met de huisarts en professionals uit het sociale domein. Samen zijn zij er op gericht op mensen in de wijk zo lang mogelijk thuis te helpen. De zorg kan, naast de daadwerkelijk zorgverlening, ook inhouden achter de voordeur van iemand komen om poolshoogte te nemen, bijvoorbeeld omdat er verontrustende signalen zijn ontvangen over de gesteldheid van de persoon door iemand uit zijn omgeving, door gemeenten of door sociale teams. De wijkverpleegkundige komt daarmee niet alleen bij huishoudens die al zorg ontvangen. De wijkverpleegkundige heeft medische kennis, maar kan ook beoordelen wat voor overige ondersteuning nodig zou kunnen zijn. De gemeente kan gebruik maken van de bevindingen van de wijkverpleegkundige. Om de verbinding tussen welzijn en zorg te realiseren, zal de verpleegkundige functie vertegenwoordigd zijn in een sociaal team of een vergelijkbaar verband.
Het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag?1
Met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) ben ik kritisch over de plannen van ING. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig schaden. De AFM heeft de banken opgeroepen om met hun klanten de dialoog aan te gaan over dit onderwerp.2 Wij ondersteunen deze oproep.
In hoeverre is de pilot van ING in strijd met privacywetgeving en gedragscodes? Vindt u dat er bij deze proef sprake is van verwerking van persoonsgegevens op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de Kamervragen die zijn gesteld door de leden Schouw en Verhoeven (beiden D66) geldt voor het verwerken van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan de uitvoering van de overeenkomst als sectorale uitwerking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Deze Gedragscode is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft voor deze Gedragscode in april 2010 een goedkeurende verklaring afgegeven. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
De Gedragscode bevat geen bepalingen over het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden in de vorm van verstrekkingen aan derde partijen. Dit betekent niet dat het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden daarmee categorisch is uitgesloten. De Wbp opent in elk geval de mogelijkheid om een rechtvaardiging daarvoor te zoeken in toestemming van de klant (artikel 8a). Die toestemming zal wel aan specifieke eisen moeten voldoen. Voor een nadere uiteenzetting over deze voorwaarden zij verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden De Vries en Van Oosten (beiden VVD, ingezonden 13 maart 2014).
Het is niet aan mij noch aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een uitspraak te doen over de verenigbaarheid met de Gedragscode of de Wbp. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het Cbp kan, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek instellen. Het Cbp doet in beginsel geen uitspraken over lopende en mogelijke onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in ieder geval is uitgesloten in deze proef?
Uit de informatie in het interview kan ik niet afleiden of de proef ook betrekking zou hebben op betaalgegevens van klanten die als bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 16 van de Wbp zijn aan te merken.
Hoe duidt u de uitspraak van directeur Particulieren Hans Hagenaars «Stel dat iemand jaarlijks een paar honderd euro uitgeeft bij tuincentrum A, dan kan het voor tuincentrum B heel interessant zijn om diegene een scherp aanbod te doen» in het licht van de toezegging van ING om nooit individueel herleidbare klantdata door te geven aan derden?
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Ik sta voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Het is echter zeer de vraag in hoeverre het gebruik van betaalgegevens van klanten voor advertentiedoeleinden voor derden in het belang is van de klant en in hoeverre de bank de veiligheid van de klantgegevens kan waarborgen. Het is uiteindelijk aan de banken om aan te tonen dat zij voldoen aan hun (wettelijke) verplichtingen. Naar ik heb begrepen is ING echter niet van plan om klantdata aan derden te verstrekken.
Vindt u dat banken de betaalgegevens van klanten moeten kunnen gebruiken voor advertentiedoeleinden voor derden, ook als de klantgegevens niet bij derden terecht komen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?2 3
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de klant degene moet zijn die uiteindelijk bepaalt wat er met zijn data gebeurt, met andere woorden dat de klant degene is die eigenaar is van zijn data, behoudens het gebruik van de data door de bank voor het afhandelen van de geldtransacties en het beheer van de rekening?
De klant heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens en mag ervan uitgaan dat een bank zich bij verwerking van zijn persoonsgegevens houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving, de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Wat de klant als «eigenaar» van zijn gegevens betreft, merk ik op dat in juridische zin niet van eigendom van persoonsgegevens kan worden gesproken. Persoonsgegevens zijn immers geen voor menselijke beheersing vatbare zaken of vorderingsrechten.
Wat wordt bedoeld met «expliciete toestemming», waarover een woordvoerder van het Ministerie van Financiën aangaf dat deze nodig is voor een dergelijk handelen door ING?
In dit geval werd verwezen naar de ondubbelzinnige toestemming van de cliënt zoals verwoord in artikel 8a van de Wbp. Voorzover betaalgegevens als bijzondere persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt is uitdrukkelijke toestemming vereist (artikel 23a Wbp).
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat klanten door te pinnen bij een bepaalde vestiging per definitie – onvrijwillig – meewerken aan het te gelde maken van hun data? Deelt u de mening dat een klant bij het betalen met zijn pinpas altijd en overal de mogelijkheid moet hebben om gevrijwaard te blijven van de door ING in nieuwsberichten voorgestelde handeling?
Ja, zie het antwoord op vraag 2. Als de bank voor commercieel gebruik van betaalgegevens gebruik maakt van de rechtvaardigingsgrond van artikel 8 onder a Wbp, moet de cliënt zijn ondubbelzinnige toestemming hebben gegeven, moet de toestemming in alle vrijheid gegeven kunnen worden en te allen tijde kunnen worden ingetrokken.
Welke voorwaarden gaat u stellen aan de informatie welke de klant van de bank krijgt over mogelijke verzameling van data, de wijze waarop de klant deze krijgt en de wijze waarop aan de klant duidelijk wordt gemaakt hoe hij hierin een keuze kan maken voor dan wel tegen medewerking aan het te gelde maken van zijn data?
De uitgangspunten voor het verzamelen van persoonsgegevens en het informeren van de klant zijn bepaald in de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Vooralsnog lijkt het niet noodzakelijk om de huidige wetgeving ten aanzien hiervan aan te passen. De ministeries houden echter de vinger aan de pols of dit door gedragingen van banken aanpassing behoeft.
Is er onderzoek van het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) naar dergelijk (potentieel) handelen door banken voorhanden?
Voor zover mij bekend is dergelijk onderzoek niet voorhanden.
Hoe gaat u erop toezien dat ING bij het gebruik van Big Data altijd vanuit het klantbelang zal handelen?4
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Daarom is het belangrijk dat de bancaire sector goed en integer functioneert en dat de klant centraal staat. Deze uitgangspunten gelden te alle tijde en voor alle soorten banken. De banken dragen hun eigen verantwoordelijkheid en (de activiteiten van) andere commerciële bedrijven doen hier geen afbreuk aan.
Deelt u de mening dat de uitspraak «Als wij het niet doen doet Google het wel» van directeur Particulieren Hans Hagenaars weinig tot niets te maken heeft het centraal stellen van het klantbelang?5
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat «customer intelligence» niet alleen bedoeld zou zijn om klanten extra financieel voordeel te bieden, maar ook een bron van inkomsten vormt voor banken en hun concurrentiepositie beschermt? Is het in uw ogen noodzakelijk dat banken hun activiteiten op deze manier uitbreiden voor de versterking van hun (financiële) positie?6
Ik ben door de banken en de Nederlandsche Vereniging van Banken niet geïnformeerd over projecten binnen banken waarbij «customer intelligence» wordt gebruikt. Dat laat onverlet dat eventuele huidige projecten binnen de kaders van de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen kunnen vallen. Het onafhankelijke Cbp is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Ik vertrouw erop dat het Cbp, als het daartoe aanleiding ziet, een uitspraak zal doen over de verenigbaarheid van dergelijke projecten met de Gedragscode of de Wbp.
Zoals vermeld sta ik voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Banken zijn commerciële entiteiten die hun concurrentiepositie wensen te beschermen. Vanuit een prudentieel perspectief is een duurzaam verdienmodel van banken bovendien een noodzakelijke voorwaarde voor een beheerste en integere bedrijfsvoering. Hierbij dienen banken echter te alle tijde in overweging te houden dat deze commerciële activiteiten niet ten koste dienen te gaan van de consument en dat het vertrouwen in de bancaire sector niet wordt aangetast. Of dit het geval is, zullen de banken die volledig op de hoogte zijn van de omvang en aard van de activiteiten zelf moeten aantonen. DNB houdt expliciet toezicht op de integriteit van financiële instellingen.
Kunt u de uitspraak van Bouwe Kuik (adviesbureau IG&H Consulting),«Er is geen bank die geen project heeft lopen om customer intelligence te gaan gebruiken», bevestigen? Kunt u inzicht geven in deze projecten per bank?7
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt de pilot van ING zich tot het beoogde vertrouwensherstel van de burgers in de banken? Wat is uw oordeel over deze pilot vanuit het perspectief van de vertrouwensherstelvraag?
Nederland heeft een solide, integere en concurrerende bankensector nodig. Daarom is gekozen voor een bankenvisie met een brede aanpak die de bankensector weer sterk en stabiel maakt en die bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in de sector. Dergelijke projecten brengen veel maatschappelijke onrust met zich mee. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig kan schaden.
Wifi- en bluetooth tracking |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht ««Waarom zet Apple steeds ongevraagd Bluetooth aan»?1 Herinnert u zich voorts uw eerdere antwoorden op vragen over wifitracking?2
Ja.
Hoe wordt uitgemaakt of op grond van artikel 8, sub f, Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) het verzamelen van gegevens als een gerechtvaardigd eigen belang van degene die die informatie verzamelt (bijvoorbeeld een winkelier) kan worden gezien dat opweegt tegen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Wie kan die afweging maken en wie bepaalt wanneer het verzamelen van die gegevens gerechtvaardigd is?
Artikel 8, onder f, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geeft aan dat degene die daarop een beroep doet twee aspecten moet toetsen. In de eerste plaats moet worden vastgesteld of er een gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke of van een derde bestaat aan wie de gegevens worden verstrekt. Ook moet de verwerking noodzakelijk zijn voor het nagestreefde belang. Aan dit noodzakelijkheidsvereiste wordt uitsluitend voldaan als het nagestreefde belang niet anderszins of met minder ingrijpende middelen kan worden gediend. Bij een gerechtvaardigd belang kan worden gedacht aan de noodzaak voor de verantwoordelijke om de gegevens te verwerken om zijn reguliere bedrijfsactiviteiten te kunnen verrichten. In de tweede plaats moet het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of de derde worden afgewogen tegen het belang van de betrokkene en diens fundamentele rechten en vrijheden, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Verantwoordelijke en betrokkene kunnen immers een onderling tegengesteld belang bij de verwerking van gegevens hebben. Maar ook de aard van de gegevens en van de verwerking, de verwachtingen die betrokkenen redelijkerwijs kunnen hebben, de waarborgen die zijn getroffen bij de verwerking van deze gegevens, en andere relevante omstandigheden behoren bij de afweging te worden betrokken. Een voorbeeld van een dergelijke waarborg is het onmiddellijk en onomkeerbaar anonimiseren en aggregeren van de gegevens die met wifitracking worden verzameld (bijvoorbeeld door de identificerende kenmerken van de telefoons of andere apparaten van de betrokkenen direct te verwijderen), op zodanige wijze dat individuele gebruikers niet door de tijd heen kunnen worden herkend of onderscheiden. Hoewel artikel 8, onder f, van de Wbp een objectief geformuleerde norm is, is het in de praktijk de verantwoordelijke die de geschetste afwegingen als eerste verricht. De toezichthouder en de rechter kunnen het proces en het resultaat van die afwegingen toetsen.
Deelt u de mening dat niet ieder commercieel belang achter het verzamelen van gegevens een gerechtvaardigd belang is als men het afweegt tegenover de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Zo ja, hoe en door wie worden uiteindelijk de grenzen bepaald? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het resultaat van de afweging zoals geschetst in antwoord op vraag 2 kan zijn dat een commercieel belang niet rechtvaardigt dat gegevens worden verzameld, of dat de afweging tussen de belangen van de verantwoordelijke of de derde enerzijds, en de belangen van de betrokkene anderzijds in het voordeel van de laatste uitvalt. Het is niet mogelijk in abstracto aan te geven hoe die belangenafweging moet worden verricht. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is een en ander primair de taak van de verantwoordelijke.
Wordt er in geval van wifitracking ingevolge de artikelen 33 en 34 van de Wbp kenbaar gemaakt dat er sprake is van verwerking van persoonsgegevens? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat zijn de gevolgen voor degene die die persoonsgegevens verzamelt zonder dat kenbaar te maken?
Indien door middel van wifitracking persoonsgegevens worden verzameld, gelden voor de verantwoordelijke de verplichtingen van de artikelen 33 en 34 van de Wbp. De verantwoordelijke kan op tal van manieren aan deze verplichtingen voldoen. Uitgangspunt is dat de informatie zodanig moet worden verstrekt dat de betrokkene daarover daadwerkelijk beschikt. Denkbaar is een aankondiging op het pand of object waar de wifitracker is geïnstalleerd. In aanvulling daarop zouden een voldoende duidelijke privacyverklaring op een website of een vastgestelde gedragscode ook denkbaar zijn. Wat de meest in aanmerking komende methode is, is afhankelijk van de omstandigheden in een concreet geval. Wie nalaat aan de verplichtingen van de Wbp te voldoen, stelt zich bloot aan een sanctie door het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Heeft u inmiddels overleg gehad met het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) over wifitracking van passanten op de openbare weg? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg? Zo nee, wanneer gaat dit overleg plaatsvinden en wilt u de uitkomst daarvan met de Kamer delen?
Ik heb overlegd met het CBP. Het College geeft aan dat in het geval van wifi-tracking op de openbare weg, artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is, in het bijzonder onderdeel a en f. Dat betekent dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien de betrokkene voor de verwerking ondubbelzinnig zijn toestemming heeft verleend of als een beroep op onderdeel f mogelijk is, zoals in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven. Het ligt in de rede dat de voornoemde belangenafweging anders uitpakt bij gegevens die op de openbare weg zijn verzameld dan bij gegevens die zijn verzameld in de winkel, omdat betrokkenen op de openbare weg in algemene zin vaak niet adequaat zullen kunnen worden geïnformeerd over de gegevensverwerking. Het belang van de betrokkene zou dan zwaarder kunnen wegen dan dat van de winkelier, waarbij ook meespeelt dat passanten er niet op verdacht hoeven te zijn dat zij mogelijk worden gevolgd. Door het ontbreken van de benodigde informatie kunnen deze personen ook geen maatregelen nemen om het verzamelen van de gegevens te voorkomen, zoals het uitschakelen van Bluetooth en WiFi.
Gelden voor het volgen van klanten via een bluetoothverbinding dezelfde regels als voor wifitracking? Is er verschil in de aard en de omvang van persoonsgegevens die verwerkt worden?
Kern van de zaak is dat wanneer door middel van het opvangen van signalen van mobiele telefoons persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt, de relevante bepalingen uit de Wbp moeten worden nageleefd. Of er technisch gezien bij het volgen van klanten via een ingeschakelde bluetoothverbinding op dezelfde technische manier gegevens kunnen worden opgevangen als bij wifitracking is mij niet bekend.
Moeten gebruikers van mobiel besturingssysteem iOS die bluetooth standaard hebben uitgeschakeld bij een update van dat systeem op de hoogte worden gesteld dat bluetooth weer ingeschakeld is? Zo ja, gebeurt dat ook en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er is geen wettelijke regel die verplicht om de gebruikers van iOS software op de hoogte te stellen van het herstel van sommige fabrieksinstellingen in hun apparatuur.
Deelt u de mening dat het gewenst is dat gebruikers van iOS die bluetooth standaard hebben uitgeschakeld bij een update van iOS op de hoogte worden gesteld dat bluetooth weer ingeschakeld wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het primair de verantwoordelijkheid van gebruikers van alle apparaten, ook de apparaten die werken met het iOS besturingssysteem, zelf regelmatig de privacy instellingen te controleren. Bij vernieuwing of vervanging van de besturingssoftware is dat zeer aan te bevelen.
Heeft iBeacon de aandacht van het Cbp? Zo ja, wat zijn de bevindingen van het Cbp? Zo nee, waarom niet?
Daar kan ik geen uitspraken over doen. Uit de door het CBP gepubliceerde jaarlijkse onderzoeksprioriteiten blijkt dat het volgen van gebruikers op internet of via draadloze verbindingen hoog op de agenda staat van het CBP. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder die als regel geen mededelingen doet over lopende of mogelijke onderzoeken of andere werkzaamheden.
Het bericht dat de Raad van Commissarissen van DNB zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe heeft de Raad van Commissarissen richting de aandeelhouder zijn zorgen geuit over de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector?1 2
De Raad van Commissarissen heeft haar zorgen geuit in een brief. Daarnaast heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen deze zorgen aan mij kenbaar gemaakt in een gesprek.
Wat is uw reactie op de zorgen die de Raad van Commissarissen van DNB richting de aandeelhouder heeft geuit over het niveau van de toekomstige bezoldiging?
Ik deel de zorgen van de Raad van Commissarissen niet. In generieke zin ben ik van mening dat de WNT-norm voldoende ruimte biedt voor DNB, net als voor de rest van de (semi) publieke sector, om geschikte bestuurders aan te trekken. Daarmee is het uitgangspunt dat de bezoldigingen voor de bestuurders van DNB binnen de reguliere WNT-norm passen. Onderdeel van de WNT is artikel 2.4 WNT, dat op individuele basis na akkoord van de ministerraad een uitzondering toestaat. Hiermee blijft het mogelijk om indien specifieke kennis uit de markt nodig is, in individuele gevallen een andere afweging te maken. Alleen in deze gevallen zal ik de ministerraad verzoeken om een uitzondering op de WNT-norm toe te staan. Voor zittende bestuurders van DNB geldt een bijzondere situatie vanwege de Europeesrechtelijke verankering van haar onafhankelijke positie voor de uitvoering van monetaire taken als onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken. Om deze positie te respecteren zal ik de bezoldiging van de zittende directieleden van DNB niet verminderen gedurende hun huidige zittingstermijn.
Heeft de Raad van Commissarissen bij het uiten van zijn zorgen over de bezoldiging onderscheid gemaakt tussen de bezoldiging van topfunctionarissen en het salaris van de overige medewerkers?
De Raad van Commissarissen heeft aangegeven zich zorgen te maken over de gevolgen van de WNT in relatie tot het personeelsbeleid zowel voor topfunctionarissen als voor overige medewerkers.
Naar mijn mening biedt de WNT-norm voldoende ruimte om een passend loongebouw in te richten.
Bent u van mening dat bezorgdheid over een te laag salaris van de directie van DNB gegrond is?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt door de commissarissen van DNB bij het vaststellen van de bezoldiging van directieleden rekening gehouden met het feit dat een groot deel van het toezicht verschuift naar de Europese Centrale Bank (ECB) en dat de verantwoordelijkheid die directieleden van DNB dragen daardoor kleiner wordt? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De WNT zal een forse versobering betekenen van de salarissen bij DNB. Binnen de kaders die de WNT daarvoor bepaalt, is het op grond van artikel 12, lid 7, van de Bankwet 1998 aan de Raad van Commissarissen van DNB om de hoogte van de salarissen van de directie vast te stellen. Bij een nieuwe benoeming of bij een herbenoeming van een directielid zal daarvan sprake zijn. Dat zal ik vervolgens beoordelen. Ik ga er vanuit dat de Raad van Commissarissen alles overwegende een passend besluit aan mij zal voor leggen, binnen de kaders van de WNT en met inachtneming van het takenpakket van het betreffende lid van de directie.
Bent u van mening dat het gegeven dat de ECB een groot deel van het toezicht van DNB zal overnemen, van invloed dient te zijn op de hoogte van de bezoldiging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Jongeren die identiteitskaarten vervalsen om aan alcohol te komen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Jongeren vervalsen ID voor drank»?1
Ja.
Herkent u het beeld, zoals dat uit de NOS-peiling komt, dat 1/3 van de 70% minderjarige scholieren gebruik maakt van een geleende of vervalste identiteitskaart om drank te kopen? Zo nee, welk beeld hebt u dan wel van deze praktijken?
Dat beeld was mij niet bekend. Het gaat hier om een enquête die scholieren op eigen initiatief op een website hebben ingevuld. Onduidelijk is in hoeverre deze cijfers representatief zijn. Het Openbaar Ministerie is bekend met signalen dat sommige jeugdigen identiteitskaarten vervalsen of identiteitskaarten van anderen gebruiken om alcoholhoudende drank te kunnen kopen. Wanneer een dergelijk feit bij de politie wordt gemeld, wordt hiertegen opgetreden. In ieder geval wordt het document in beslag genomen.
Waaruit bestaan de signalen die Officieren van Justitie afgeven over valse identiteitskaarten in kroegen? Wat doen het Openbaar Ministerie en de politie met die signalen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat ID-kaarten door middel van algemeen toegankelijke scanners en printers te vervalsen zijn en kunnen dienen voor het aannemen van een valse identiteit? Zo ja, wat zegt dit over de veiligheid van de ID-kaart? Zo ja, wat zegt dit over de controle van ID-kaarten in het algemeen en in horecagelegenheden in het bijzonder? Zo nee, wat is er niet waar?
De Nederlandse identiteitskaart is niet met algemeen toegankelijke scanners en printers te vervalsen. De materialen, technieken en echtheidskenmerken die voor de vervaardiging van de identiteitskaart gebruikt worden, zijn hoogwaardig, niet vrij op de markt te verkrijgen en vereisen speciale kennis en technieken voor de productie. Het probleem ligt dan ook niet bij het document, maar bij de controles; daarbij moet goed gelet worden op de echtheidskenmerken. Door controle van de echtheidskenmerken is het herkennen van vervalsingen namelijk mogelijk. Het vraagt wel om zorgvuldigheid en enige basale kennis van zaken om deze echtheidskenmerken te kunnen herkennen. Van de in omloop zijnde paspoorten en identiteitskaarten is voor iedereen informatie over de echtheidskenmerken beschikbaar op de website van het Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (http://www.bprbzk.nl/Reisdocumenten/Echtheidskenmerken ). Het is de verantwoordelijkheid van de sectoren zelf om deze informatie te gebruiken. Het NOS-bericht laat zien dat hier in de horeca meer aandacht voor moet zijn.
Welke strafbare feiten kunnen worden begaan op het moment dat een ID-kaart wordt vervalst, of een ID-kaart van een ander wordt gebruikt, of een kaart aan een ander wordt uitgeleend? Welke straffen zijn daarbij maximaal mogelijk?
Het vervalsen van een Nederlandse identiteitskaart of het opzettelijk gebruik maken van de identiteitskaart van een ander is een strafbaar feit in de zin van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. Dat geldt ook voor het ter beschikking stellen van een identiteitskaart aan een ander. Op deze strafrechtelijke gedragingen staat een maximale gevangenisstraf van zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie.
Worden deze strafbare feiten actief opgespoord en vervolgd?
Het gebruik van valse identiteitsbewijzen door jeugdigen wordt veelal ontdekt bij controles van deze documenten, bijvoorbeeld bij het betreden van een horecagelegenheid. Indien de ontdekking bij de politie wordt gemeld, kan deze optreden op de hiervoor omschreven wijze.
Zijn jongeren die deze strafbare feiten begaan er voldoende van doordrongen welke straffen hun boven het hoofd kunnen hangen inclusief het risico dat zij geen Verklaring omtrent het gedrag meer zullen kunnen krijgen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, wat gaat u doen om jongeren hiervan wel te doordringen?
Uit de reportage van de NOS blijkt dat ondervraagde jongeren zich ervan bewust zijn dat zij een strafbaar feit plegen door met een vervalste of geleende identiteitskaart alcohol te kopen. Of zij zich van de in het antwoord op vraag 5 genoemde strafmaat en de mogelijke gevolgen van een strafrechtelijke sanctie bewust zijn, is mij niet bekend. Bij een eerste overtreding volgt meestal een waarschuwing of HALT-straf. Dit heeft geen gevolgen voor het afgeven van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), maar hiermee worden de betreffende jongeren er wel van doordrongen welke gevolgen een volgende overtreding kan hebben. Het beleid van politie en Openbaar Ministerie is erop gericht om jongeren zodanig te confronteren met de door hen gepleegde strafbare feiten, dat hiervan een preventieve werking uitgaat.
Kunnen kroegbazen controleren op de echtheid van ID-kaarten? Zo ja, hoe kunnen zij dat? Zo nee, wat zegt dat over de mogelijkheid om de leeftijd van alcohol en 18 jaar effectief te handhaven?
Zoals ik bij vraag 4 heb geantwoord, is de informatie over de echtheidskenmerken van alle in omloop zijnde paspoorten en identiteitskaarten voor iedereen beschikbaar op de website van het Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten. Ook horeca-uitbaters kunnen dus aan de hand van deze informatie de authenticiteit van identiteitskaarten eenvoudig (laten) controleren.
Controleren kroegbazen ook op de echtheid van ID-kaarten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, als zij dat niet doen, in hoeverre dragen zij dan bij aan het instandhouden van deze praktijken van ID-fraude?
Indien de uitkomst van dit onderzoek representatief is, dan controleren horeca-uitbaters onvoldoende op de echtheid van identiteitskaarten en wordt deze vorm van identiteitsfraude dus onvoldoende bestreden. Het is de taak van degene die alcohol verstrekt om de identiteitskaart goed te controleren; onder andere door te letten op de pasfoto en de geboortedatum, maar vooral ook op de echtheidskenmerken. Dat door scholieren gemaakte, geplastificeerde kaarten niet als vervalsing worden herkend, geeft aan dat er meer aandacht moet zijn voor het controleren van deze documenten. Het is dus van belang dat er ook in de horeca meer aandacht wordt besteed aan een effectieve controle van identiteitskaarten.
In hoeverre kan ID-fraude met de nieuwe ID-kaart worden voorkomen of bemoeilijkt?
De nieuwe identiteitskaart bevat enkele echtheidskenmerken die identiteitsfraude nog moeilijker maken. Zo bevat deze een tweede foto met 3D-effect en zijn het geboortejaar en de geboortemaand door middel van gaatjes rechts naast de foto aangebracht. Ook is het geboortejaar op beide foto’s weergegeven. Deze echtheidskenmerken zijn eenvoudig te controleren.
Het bericht dat het nieuwe handelsverdrag met de VS het Nederlandse schaliegasverbod bedreigt |
|
Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Schaliegasverbod in Haaren en Boxtel door handelsverdrag VS bedreigd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport van Friends of the Earth Europe?2
Het rapport geeft een analyse van de risico's van het gebruik van de techniek grootvolumehydrofracturering (fracking) bij het winnen van onconventionele fossiele brandstoffen zoals schaliegas. Het beschrijft de zorgen die daarover leven in zowel de EU als in de VS. Dit zijn herkenbare zorgen die ook in Nederland onderwerp zijn van maatschappelijk debat.
Het rapport spreekt tevens de zorg uit dat het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) de mogelijkheden zal verminderen voor overheden om regels te stellen aan het gebruik van fracking. In de antwoorden op Kamervragen drie tot en met zeven zal ik hier nader op ingaan.
Erkent u dat de clausule over ISDS (Investor State Dispute Settlement mechanism) gevolgen kan hebben voor milieuwetgeving in Europa, bijvoorbeeld op het gebied van schadevergoedingen wanneer bedrijven menen (toekomstige) winsten te zijn misgelopen door ingevoerde milieuwetgeving?
Nee. De clausule over ISDS heeft geen gevolgen voor de vrijheid van overheden om milieuwetgeving in te voeren. ISDS zal een uitzondering bevatten op het beginsel van compensatie bij onteigening, namelijk bij «indirecte onteigening». Deze houdt in dat een verdragspartij niet tot schadevergoeding verplicht is in geval van algemene, niet-discriminatoire maatregelen die de bescherming van publieke belangen dienen. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP dan zal dit onderdeel zijn van deze bepaling.
Kan het Nederlandse parlement na het sluiten van TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) nog steeds zelf besluiten over een verbod op schaliegaswinning, zonder de dreiging van schadeclaims door buitenlandse bedrijven die interesse hebben in of bezig zijn met het ontwikkelen van schaliegas in Nederland?
Ja, ook na het sluiten van TTIP, kan het Nederlandse parlement nog steeds een besluit nemen over een verbod op schaliegaswinning. Dat valt binnen de beleidsvrijheid van de overheid, die geborgd wordt door de eerder genoemde uitzondering.
Krijgen Amerikaanse bedrijven na het sluiten van TTIP meer kans om misgelopen inkomsten als gevolg van milieuwetgeving aan te vechten bij een private arbitragecommissie, waarbij Nederland mogelijk voor de schade opdraait? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de juridische mogelijkheden niet worden uitgebreid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in het onderzoek naar de gevolgen van ISDS voor Nederland expliciet mee te nemen welke mogelijke gevolgen op kunnen treden voor milieuwetgeving en voor een eventueel verbod op schaliegasboringen?
Zoals toegezegd aan uw Kamer laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren naar de positieve en negatieve effecten van ISDS in TTIP, onder andere op de beleidsruimte van de overheid. Deze studie wordt op dit moment uitgevoerd. De resultaten van de studie zullen volgens huidige planning voor de zomer naar uw Kamer gestuurd worden. Op basis van deze resultaten, zal het Nederlandse standpunt over ISDS in TTIP bepaald worden, ook in relatie tot mogelijke gevolgen voor milieuwetgeving.
Bent u bekend met de brief van het Amerikaanse bedrijf Chevron aan de United States Trade Representative van mei 2013?3 Deelt u de analyse dat blijkt dat Chevron (actief in schaliegaswinning buiten Nederland en in Nederland in conventionele olie- en gaswinning) sterk voorstander is van het ISDS? Kunt u garanderen dat Chevron het ISDS mechanisme in TTIP niet zal gebruiken om een eventueel Nederlands schaliegasverbod aan te vechten?
Ik ben bekend met deze brief. Chevron geeft in deze brief aan voorstander te zijn van het opnemen van ISDS in TTIP. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP, kan ik niet garanderen dat Chevron geen gebruik zal proberen te maken van het ISDS-mechanisme. Elk bedrijf in de VS of de EU kan zelf besluiten of het al dan niet gebruik gaat maken van ISDS. Gezien de opname van de uitzonderingsbepaling en het feit dat het momenteel niet mogelijk is om in Nederland naar schaliegas te boren, acht ik een succesvolle claim echter niet realistisch.