Het bericht 'Slechts één kliniek voor protonenbestraling' |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Slechts één kliniek voor protonenbestraling»?1
Ik heb aan vier centra een vergunning verleend voor protonentherapie op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV). Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen over dit onderwerp van de Kamerleden Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 590) en Bouwmeester (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1320) staat het individuele verzekeraars vrij om bijvoorbeeld slechts bij één of twee centra protonentherapie in te kopen indien zij daarmee voldoende zorg hebben ingekocht om aan hun zorgplicht te voldoen.
Deelt u de mening dat dit lijkt op een kartelafspraak door zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de mededingingsregels. Het is dan ook aan de ACM om te toetsen of sprake is van kartelafspraken die de concurrentie beperken. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat er bij hun plannen omtrent protonenbestraling geen strijdigheid met de mededingingsregels ontstaat.
Bent u bereid deze zaak aan zowel de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als de Autoriteit Consument & Markt (ACM) voor te leggen en aan te dringen op forse boetes voor deze vorm van kartelvorming? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) kan ingrijpen wanneer er sprake is van aanmerkelijke markmacht waardoor een onderneming zich onafhankelijk van concurrenten of de wens van consumenten kan gedragen. De NZa ziet echter niet toe op het kartelverbod. Het toezicht hierop is ondergebracht bij de ACM. De ACM kan bij kartelafspraken een boete opleggen aan partijen die afspraken maken waarbij de concurrentie beperkt wordt. Ik heb begrepen dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de plannen aan de ACM zal voorleggen om ervoor te zorgen dat er geen strijdigheid is met de mededingingsregels.
Waarom heeft u vier vergunningen voor de bouw van protonenbestralingscentra afgegeven?
Ik heb aan alle vier vergunningaanvragers een WBMV-vergunning afgegeven voor het verrichten van protonentherapie aangezien zij allemaal voldeden aan alle in de Regeling protonentherapiegestelde voorwaarden. Ik heb dit toegelicht in bovengenoemde antwoorden op de Kamervragen van Kamerlid Van Gerven.
Is dit de marktwerking in de zorg die u voor ogen heeft?
Protonentherapie betreft een bijzondere medische verrichting waarvoor overheidsregulering op grond van de WBMV in de rede ligt. Ik heb dan ook binnen de mogelijkheden die de WBMV biedt voorwaarden gesteld waaraan aanbieders moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de vergunning en ik heb op geleide van de door het CVZ (nu Zorginstituut Nederland) geraamde vraag het aanbod geconcentreerd. Het goed nadenken over welke zorg in welke omvang moet worden ingekocht door verzekeraars om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen maakt onderdeel uit van het reguliere proces in de zorg.
De voorgenomen aanpassing van het Sportbesluit |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat de staatssecretaris van Financiën op 21 mei 2014 aan partijen in de sport heeft aangegeven dat het kabinet van plan is het Sportbesluit (Besluit van 27 oktober 2011) verregaand aan te passen?
Op 21 mei 2014 heeft op ambtelijk niveau een overleg plaatsgevonden over diverse sportgerelateerde onderwerpen. Daarbij waren medewerkers van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Belastingdienst, vertegenwoordigers van NOC*NSF, een aantal sportbonden, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, en de Vereniging Sport en Gemeenten aanwezig. Tijdens het overleg is aangegeven dat het arrest van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) van 19 december 2013, zaaknr. C-495/12 (Bridport and West Dorset Golf Club, hierna: Bridport) aanleiding is om over de btw-vrijstelling die van toepassing is op «de diensten door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen, aan hun leden,» na te denken (artikel 11, lid 1, onderdeel e van de Wet op de Omzetbelasting 1968, hierna: Wet OB).
Voor de volledigheid merken wij op dat het voorgaande niets van doen heeft met aanpassing van de Toelichting bij Tabel I van de Wet OB voor zover het gelegenheid geven tot sportbeoefening betreft (Besluit van 27 oktober 2011, in de vraag «Sportbesluit» genoemd). In het vervolg van de beantwoording van deze Kamervragen wordt dan ook niet naar dit beleidsbesluit verwezen.
Indien ja, wat zijn volgens u de financiële gevolgen van dat besluit voor de niet-commerciële sportbeoefening in Nederland? Wat vindt u van de bewering van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) dat dit besluit alleen al voor de G32 een negatief effect gaat betekenen van € 200 miljoen op jaarbasis? Wat zijn volgens u de totale kosten voor de niet-commerciële sportbeoefening?
Wij hebben vernomen dat de Vereniging Sport en Gemeenten een inschatting heeft gemaakt van de financiële gevolgen. Een onderbouwing van het bedrag is (vooralsnog) niet met ons gedeeld. De berekening gaat naar alle waarschijnlijkheid ervan uit dat de sportvrijstelling ook gaat gelden voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties waardoor de btw op de investeringen in deze accommodaties en het onderhoud niet langer aftrekbaar is. Op dit punt verwijs ik naar het antwoord hierna op de vragen 5 en 3. Naast de juridische EU-context vragen diverse aspecten hier om een afweging die wij in alle zorgvuldigheid willen maken, juist vanwege het belang hiervan voor de sport, maar ook voor de uitvoering van de btw-wetgeving door de belastingdienst die onder andere in de sfeer van sportaccommodaties met het bestrijden van oneigenlijke constructies te maken heeft. Tot slot is er het budgettaire aspect. Wij zullen een en ander de komende tijd daarom met inachtneming van alle omstandigheden nader bezien.
Klopt het dat een interpretatie van het Bridport and West Dorset Golf Club-arrest de basis is voor initiatieven van de staatssecretaris van Financiën om het Sportbesluit verregaand aan te passen? Kunt u de overwegingen bij die interpretatie toelichten? Zijn er ook andere interpretaties mogelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u op de hoogte van de onrust bij gemeenten zoals Amersfoort, waar het verregaand aanpassen van het Sportbesluit kan leiden tot uitstel dan wel afstel van geplande investeringen in de sportinfrastructuur? Wat vindt u daarvan?
Wij zijn op de hoogte van de onrust bij gemeenten. Wij willen dan ook nogmaals benadrukken dat een weloverwogen keuze zal worden gemaakt. De resultaten hiervan kunnen bij gelegenheid van de Fiscale Verzamelwet 2015 (en dus niet bij Belastingplan 2015) aan de Kamer worden voorgelegd.
Op welke wijze heeft er afstemming tussen u beiden plaatsgevonden over de interpretatie van het Bridport and West Dorset Golf Club-arrest? Kwam u beiden onafhankelijk tot dezelfde conclusie?
Gevolgtrekkingen van Europese jurisprudentie voor de omzetbelastingwetgeving liggen primair op het terrein van de Staatssecretaris van Financiën. Het behartigen van belangen van de sport ligt primair op het terrein van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het is gebruikelijk dat beide Ministeries met elkaar overleggen over beleids- en wetswijzigingen die het terrein van de sport raken.
Het klopt dat het arrest Bridport de aanleiding is voor het nadenken over de sportvrijstelling. Wanneer mede rekening wordt gehouden met eerdere jurisprudentie en de sportvrijstelling bij voorkeur niet langer kwetsbaar zou moeten zijn voor verdere jurisprudentie ligt het voor de hand om de vrijstelling uit de btw-richtlijn in de Nederlandse wetgeving over te nemen, waarbij ook het ter beschikking stellen van sportaccommodaties onder de vrijstelling komt te vallen. Zoals gezegd, alle aspecten die samenhangen met de onderhavige problematiek worden nog onderzocht. Zo worden de juridische, financiële, organisatorische, administratieve en uitvoeringsgevolgen onderzocht.
Wat zijn volgens u de eventuele negatieve gevolgen voor de sport in Nederland van dit besluit? Hoe kunnen die eventuele negatieve gevolgen worden gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn kunt u duidelijkheid verschaffen aan gemeenten en beheersstichtingen van sportfaciliteiten, zodat exploitatieconsequenties helder zijn en investeringen in sportinfrastructuur weer kunnen worden hervat?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Gevaarlijke jihadist vaak buiten beeld’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke jihadist vaak buiten beeld»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat een bron binnen de veiligheidsdiensten spreekt van een Europese gatenkaas en het feit dat deze bron meldt dat buitenlandse jihadisten hier niet bij de diensten bekend zijn waardoor ze hier vrij kunnen bewegen?
In Europees verband wordt intensief samengewerkt door zowel inlichtingendiensten als door politie en justitie. Nederland heeft het initiatief genomen om de betrokken inlichtingendiensten intensief en in georganiseerd verband te laten samenwerken. Deze samenwerking is intensiever dan ooit. Over de aard van de samenwerking tussen inlichtingendiensten, kunnen in het openbaar geen concrete mededelingen worden gedaan.
Bent u, na deze zoveelste melding van naderend onheil, eindelijk tot het inzicht gekomen dat het direct weer invoeren van grensbewaking, het preventief oppakken van terugkerende Syrië- en Levantgangers, het oppakken en uitzetten van teruggekeerde Syrië- en Levantgangers en een immigratiestop uit islamitische landen de eerste voorwaarden zijn om jihadgangers buiten de grens te houden? Zo neen, waarom volhardt u in uw weigering deze maatregelen te nemen?
Er worden in Nederland, conform de Schengengrenscode, diverse vormen van grenscontrole toegepast. Het deelnemen aan en trainen voor terrorisme is een misdrijf. Het Openbaar Ministerie beslist over de vervolging van jihadgangers. De overige genoemde maatregelen zijn onverenigbaar met onze grondwet en verdragsrechtelijke verplichtingen.
Het nemen van gerichte maatregelen tegen de huidige jihadistische dreiging wil ik invullen op de wijze zoals ik in het actieprogramma dat ik uw Kamer dit najaar heb toegezegd uiteen zal zetten. Met het nationale actieprogramma wil ik de gemaakte afspraken met de kopgroep van Europese JBZ-Ministers, inclusief afspraken over gegevensuitwisseling tussen Europese lidstaten, implementeren2.
Een van de maatregelen in dat actieprogramma is het verzamelen en gebruiken van reisgegevens voor de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme. Ik verwacht uitreis en terugkeer van jihadisten in Nederland beter te kunnen detecteren en tegengaan met een uitbreiding van de huidige bevoegdheden en toepassing van nieuwe technologie die het verzamelen en gebruiken van reisgegevens van jihadisten door bevoegde diensten mogelijk maakt. Landen die hiervan reeds gebruik maken boeken succes met deze maatregel, waarvan ik dan ook veel van verwacht.
Deelt u de mening dat u, door het niet nemen van de in vraag 3 genoemde maatregelen, medeplichtig bent wanneer er in Nederland bloed vloeit vanwege de jihad? Zo neen, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Ter onderbouwing verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De toegang van gemoedsbezwaarden tot Nationale Hypotheek Garantie (NHG) |
|
Roelof Bisschop (SGP), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het krantenbericht «Zoektocht naar een hypotheek voor gemoedsbezwaarden», waaruit blijkt dat de mogelijkheden voor gemoedsbezwaarden om een hypotheek zonder verzekering te krijgen afnemen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat ongeveer 12.500 door de rechter erkende gemoedsbezwaarden geen toegang hebben tot maximale financiering in combinatie met NHG?
Uit informatie die de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW), de uitvoeringsorganisatie van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG), aan mij heeft verstrekt, blijkt dat verzoeken van erkende gemoedsbezwaarden niet aan de door mij goedgekeurde regelgeving voor NHG voldoen. Om de risico’s voor het garantiefonds te beperken en premies betaalbaar te houden voor consumenten is het noodzakelijk dat het WEW werkt met bepaalde standaardvoorwaarden. Het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering valt onder deze voorwaarden.
Tegelijkertijd heeft het WEW mij laten weten dat NHG verstrekt kan worden in het geval van maximale financiering zonder overlijdensverzekering, mits sprake is van een door de rechter erkende gemoedsbezwaarde die voldoet aan alle overige eisen die bij een hypotheek met NHG horen en waarbij de bank aantoonbaar het risico van overlijden draagt. Het is aan de geldverstrekker te beoordelen of zij hiertoe in voorkomende gevallen bereid is.
Is het mogelijk om NHG te ontvangen als een door de rechter erkende gemoedsbezwaarde voldoet aan alle eisen die bij een hypotheek met NHG horen, er sprake is van maximale financiering zonder overlijdensrisicoverzekering en de bank aantoonbaar het risico van overlijden draagt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn banken hier dan toe bereid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de suggestie om het mogelijk te maken om 100% van de financiering onder garanties van de NHG te verstrekken en het ontstane risico voor NHG af te dekken met een afkoopbedrag zoals dat ook gebruikelijk is bij het waarborgfonds motorvoertuigen?
Het Waarborgfonds Motorverkeer is opgericht vanwege de wettelijke verplichting voor automobilisten om een autoverzekering af te sluiten. Het Waarborgfonds Motorverkeer wordt, juist vanwege de wettelijke verplichting tot het afsluiten van een autoverzekering, gevoed door premiebetalingen van de verzekeraars en een garantie van de overheid. De afdracht vanuit de verzekeraars aan het Waarborgfonds Motorverkeer zit verdisconteerd in de verzekeringspremie van de automobilist.
Bij het kopen van een huis bestaat geen wettelijke verplichting tot het afsluiten van een verzekering. Het is hiernaast een vrije keuze van de geldnemer of men een NHG wil of niet. Voor iedere aanvrager van een hypotheek met NHG geldt dat men moet voldoen aan de regelgeving van de NHG. Het fonds van het WEW wordt gevoed uit premies van particulieren die worden bepaald aan de hand van de risico’s voor het fonds, met het Rijk als achtervang. Het past niet in de aard en de opzet van het WEW om een constructie conform het Waarborgfonds Motorverkeer te ontwikkelen.
Hoe beoordeelt u de suggestie om het mogelijk te maken om een dossier van een gemoedsbezwaarde afzonderlijk te beoordelen?
Het WEW is niet ingericht op het beoordelen van aanvragen van hypotheken met NHG. Deze toets wordt door geldverstrekkers uitgevoerd aan de hand van de gestandaardiseerde regelgeving van de NHG. Het fonds beoordeelt alleen verliesdeclaraties aan de hand van door banken ingediende dossiers.
Bent u bereid om een oplossing te zoeken voor gemoedsbezwaarden die een maximale hypotheek onder NHG willen afsluiten? Zo nee, waarom niet?
Het WEW heeft mij laten weten dat indien een bank aantoonbaar het risico van overlijden draagt, het kan instemmen met het verlenen van NHG. Aangezien het fonds gevoed wordt met premieafdrachten van particulieren ligt het niet voor de hand dat het WEW dit risico gaat dragen.
Snelheidsbeperkingen in de Drontermeertunnel en de spoortunnel Best |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Intercity Hanzelijn op halve snelheid»?1
Ja.
Herinnert u zich het rapport «Capaciteitseffecten ERTMS level 2» waarin wordt gesteld dat de potentiële reistijdwinst tussen Lelystad en Zwolle 2 tot 2,4 minuten is bij 160 kilometer per uur op 40 kilometer van dit traject, maar dat deze winst vooralsnog niet gehaald kan worden vanwege luchtdrukproblematiek in de Drontermeertunnel die nog moet worden opgelost?2
Ja. In het rapport wordt ook geschetst dat de bijdrage van de Drontermeertunnel aan de rijtijdwinst zeer bescheiden is. In bijlage 7 van het rapport is vermeld dat de rijtijdwinst afneemt met maximaal 25 seconden als in de tunnel 140 km/u in plaats van 160 km/u wordt gereden.
Hoe lang is het probleem met de Drontermeertunnel al bij ProRail bekend? Wanneer bent u hier voor het eerst van in kennis gesteld?
Het kortdurende luchtdrukverschil in de Drontermeertunnel is in de tweede helft van de zomer van 2012 aan het licht gekomen bij de door NS uitgevoerde testritten, voorafgaand aan de ingebruikname van de Hanzelijn. ProRail heeft het ministerie hiervan onmiddellijk in kennis gesteld. Naar het oordeel van NS en ProRail was er weliswaar sprake van kortdurende hinderlijke drukverschillen in de tunnel vergelijkbaar met een opstijgend vliegtuig of hoogteverschillen in bergachtige gebieden, maar niet van een gevaarlijke situatie.
Deelt u de mening dat de snelheidsbeperking door machinisten bij de Drontermeertunnel niet machinisten kan worden verweten, maar dat het hier gaat om een ontwerpfout van beide tunnelbuizen?
Er is geen sprake van verwijtbaar handelen van de machinisten omdat de in de dienstregeling vastgelegde rijtijd niet in het geding is door de snelheidsvermindering in de Drontermeertunnel. Evenmin is er sprake van een ontwerpfout. De tunnel is ontworpen conform alle op dat moment geldende regelgeving. Dit laat onverlet dat in de huidige situatie de drukverschillen als hinderlijk kunnen worden ervaren.
Kunt u aangeven of de beide buizen van de Drontermeertunnel voldoen aan alle geldige constructienormen bij 200 kilometer per uur voor reizigerscomfort, veiligheid en interoperabiliteit, zoals die gelden op basis van de Spoorwegwet en lagere regelgeving, interne ProRail-normen en normen op grond van EU-richtlijnen? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak? Zo ja, zal de regelgeving worden aangepast zodat reizigerscomfort, veiligheid en interoperabiliteit in tunnels wel goed worden verankerd ook wanneer gereden wordt met regulier materieel?3
De Drontermeertunnel voldoet aan alle constructienormen bij 200 kilometer per uur. Tijdens testritten met een ICE is vastgesteld dat bij 200km/h geen problemen met betrekking tot drukvariaties zijn opgetreden. Bij het ontwerp is er wel van uitgegaan dat bij snelheden hoger dan 140 km/uur er met aan drukverschillen aangepast materieel gereden zou worden. De geldende regelgeving voor interoperabiliteit speelt ten aanzien van luchtdruk in tunnels onvoldoende in op het gebruik van conventioneel materieel.
Hoewel de geconstateerde hinder geen aanleiding geeft tot onmiddellijke actie, is het voor mij wel aanleiding om de spoorsector te verzoeken om bij aanleg van nieuwe tunnels onderling af te stemmen en aanvullend rekening te houden met gewenste comfortnormen indien deze niet afdoende zijn opgenomen in de vigerende regelgeving.
Deelt u de mening dat de Hanzelijn door de snelheidsbeperking bij de Drontermeertunnel nog niet voldoet aan het Tracébesluit Hanzelijn waarin staat dat het hele traject (met uitzondering van de passage bij Kampen-Zuid) geschikt is voor 200 kilometer per uur?
Nee. De Hanzelijn is, met uitzondering van de bogen bij Lelystad (180 km/u) en Kampen (160 km/u) geschikt voor 200 km/u. Deze uitzonderingen zijn ook vastgelegd in het tracébesluit.
Wanneer zal ProRail deze ontwerpfout herstellen zodat het reizigerscomfort wordt verbeterd, treinen niet meer met een beperkte snelheid hoeven te rijden en ook met een snelheid van 200 kilometer per uur gereden kan worden met regulier V200-geschikt materieel?
Zoals blijkt uit de antwoorden op bovenstaande vragen is er geen sprake van een ontwerpfout.
Wordt de schade verhaald op de bouwer van de tunnel, aangezien het hier gaat om een «design and construct» contract?4
Uitgaande van de antwoorden op de eerder vragen zie ik hiertoe geen aanleiding.
Het geconstateerde probleem ontstaat in de wisselwerking tussen infrastructuur en materieel. ProRail heeft mij laten weten dat de aannames die hiervoor bij het ontwerp van de tunnel zijn gedaan, gebaseerd zijn op onafhankelijke expertise en contra-expertise.
Waarom is in het rapport «Capaciteitseffecten ERTMS level 2» slechts gerekend met 160 kilometer per uur terwijl het Tracébesluit uitgaat van 200 kilometer per uur? Kunt u alsnog aangeven wat de reistijdwinst zou zijn bij 200 kilometer per uur, inclusief de passagemogelijkheid met deze snelheid van de Drontermeertunnel?5
In het rapport «Capaciteitseffecten ERTMS level 2»is gerekend met 160 km/u omdat uitgegaan is van het rijden met het huidige conventionele materieel.
De reistijdwinst bij 200 km/u is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de eigenschappen van het materieel, het tractie-energiesysteem en het beveiligingssysteem. Deze vraag is daarom niet zonder meer te beantwoorden.
Is bij het ontwerp over de verdiepte ligging van het spoor in Vught rekening gehouden met de lessen van de Drontermeertunnel? Voor welke maximumsnelheid wordt deze nieuwe tunnel ontworpen?
Aangezien de verdiepte ligging Vught geen tunnel betreft, maar een open verdiepte bak is de situatie niet vergelijkbaar met de Drontermeertunnel. Ontwerpeisen met betrekking tot drukgolven zijn dan ook van een andere orde. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp wordt met de vigerende ontwerpeisen rekening gehouden. De verdiepte ligging wordt voorbereid om in de toekomst met een maximale snelheid van 130 km/uur te kunnen rijden. Gezien de beperkte afstand tot het station ’s-Hertogenbosch, waar alle reizigerstreinen zullen stoppen, zou de rijtijdwinst bij een hogere snelheid minimaal zijn en in geen verhouding staan tot de gevolgen voor de inpassing en de kosten.
Waarom is de spoortunnel bij Best slechts ontworpen voor 140 kilometer per uur, terwijl het traject Boxtel-Eindhoven één van de trajecten is die geschikt zijn voor 160 kilometer per uur? Is het mogelijk hier alsnog de snelheid te verhogen zodat er daadwerkelijk 160 kilometer per uur gereden kan worden op het hele traject Boxtel-Eindhoven, zodra hier ERTMS is ingevoerd?
De tunnel in Best is in 1993 op grond van de destijds geldende normen ontworpen als onderdeel van de spoorverdubbeling op het traject Boxtel – Eindhoven voor een maximum snelheid van 160 km/u.
Het bericht ‘Belasting loert op winst WK-pooltje’ |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
|
|
Meent het kabinet dit echt?1
Problemen met het Valysvervoer |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat Transvision, de uitvoerder van het Valysvervoer, geen garantie geeft op solovervoer? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het Valysvervoer is voor veel mensen een zeer belangrijke voorziening. De voorziening bevordert de participatie van mensen met een (mobiliteits)beperking in de samenleving. Ik vind het van groot belang deze voorziening in stand te houden, nu en in de toekomst, voor die mensen wiens participatie voor een deel van deze voorziening afhangt. Uitgangspunt in de overeenkomst tussen het Ministerie van VWS en de uitvoerder van Valys was en is dat dit vervoer gecombineerd mag worden uitgevoerd. Dit uitgangspunt draagt er aan bij dat – gegeven de daartoe beschikbare middelen – zo veel mogelijk mensen van Valys gebruik kunnen maken. Gecombineerd vervoer is in lijn met het «normale» openbaar vervoer. Het uitgangspunt van gecombineerd vervoer is niet nieuw en ook met het oog op de lopende overeenkomst destijds wederom opgenomen in het programma van eisen van de aanbesteding dat door mij is afgestemd met de cliëntorganisaties en ook is gedeeld met uw Kamer.
Begin dit jaar is gebleken dat door de vorige vervoerder in substantiële aantallen bijzondere indicaties, zoals «solovervoer» en «voorin zitten», zijn afgegeven aan pashouders. Ik merk op dat het hier niet om formele «indicaties» gaat. Het Vaysvervoer kent op grond van de overeenkomst tussen vervoerder en VWS niet de mogelijkheid van bijzondere indicaties. Ik betreur dat deze situatie is ontstaan zonder dat daar een juridische basis aan ten grondslag ligt en daarover overleg heeft plaatsgevonden met de opdrachtgever.
De huidige geschatte omvang in combinatie met de aanzuigende werking van dit privilege zie ik als een reëel risico voor de houdbaarheid van de voorziening en een stabiele hoogte van het beschikbare kilometerbudget voor de overige reizigers. Wanneer de budgettaire kaders van het Valysvervoer overschreden dreigen te worden ben ik genoodzaakt een verlaging van het persoonlijk kilometerbudget door te voeren, hetgeen ik zeer onwenselijk zou vinden. Ik hecht er aan dat Valys ook in de toekomst voor mensen die hierop aangewezen zijn behouden blijft. Na overleg met de vervoerder is daarom besloten om de betreffende pashouders begin april te informeren dat er binnen het Valysvervoer geen recht op dit soort privileges is. Op grond van de overeenkomst bestaat en bestond er geen recht op bijzondere indicaties. Transvision bepaalt dus niet zelfstandig of pashouders recht hebben op bijzondere indicaties, maar voert haar verplichtingen uit conform de overeenkomst met VWS.
Sinds wanneer heeft Transvision bepaald dat er geen garantie meer is op solovervoer? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Mag Transvision zelf bepalen om geen garantie meer te geven op solovervoer? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid maatregelen te treffen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u begrijpen dat mensen het heel vervelend vinden als zij voor een simpele taxirit met meerdere personen moeten reizen, waardoor de taxirit zelfs anderhalf uur of langer kan duren dan noodzakelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me goed voorstellen dat veel mensen het liefst rechtstreeks naar hun bestemming reizen. Dat geldt voor vrijwel iedereen. Echter, om deze voorziening voor voldoende mensen te behouden is het Valysvervoer, net als het «normale» openbaar vervoer, gecombineerd vervoer. Voor pashouders die in het verleden een «bijzondere indicatie» hebben ontvangen begrijp ik dat het ter discussie stellen van dit zogenaamde «verworven recht» voor hen een vervelende boodschap kan zijn. Ik vind dit echter een noodzakelijke stap. Voor de betreffende pashouders betekent dit niet dat de vervoerder geen rekening meer zal houden met zijn of haar voorkeuren en persoonlijke kenmerken. In de afgelopen maanden is gebleken dat de huidige vervoerder Transvision aan vrijwel alle verzoeken daartoe heeft kunnen voldoen. Samen met Transvision en cliëntenorganisaties zal ik dit de komende periode blijven volgen.
Kunt u begrijpen dat het heel hinderlijk is als iemand Valysvervoer nodig heeft voor een ziekenhuisbezoek, maar eigenlijk altijd in onzekerheid zit of diegene wel op tijd aankomt, zeker gezien er geen garantie meer is op solovervoer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Valysvervoer betreft sociaal-recreatief vervoer. Indien iemand voor behandeling naar een ziekenhuis moet zijn daar andere vervoersvoorzieningen voor beschikbaar. De cliënt kan zich hiervoor in de meest gevallen wenden tot zijn zorgverzekeraar op grond van de Zvw. Binnen het Valysvervoer wordt enkel bij een uitvaart, huwelijk of ketenrit (voor de overstap tussen taxi en trein) een aankomsttijd gegarandeerd door de vervoerder. Dit is tevens opgenomen in het programma van eisen dat ten grondslag ligt aan de huidige vervoersovereenkomst.
Kunt u zich voorstellen dat het voor veel mensen lastig is om een lange tijd in een taxi te zitten in verband met bijvoorbeeld incontinentieproblemen, ademhalingsproblemen, beperkte zittijd e.d.? Waarom houdt Transvision hier geen rekening mee?
Zie mijn reactie op vraag 4. De persoonlijke kenmerken van reizigers kunnen worden gemeld bij het aanvragen van een rit. Daar waar nodig en mogelijk zal de vervoerder de wensen zoveel mogelijk honoreren.
Is het waar dat als een persoon aangeeft een solorit te willen, bijvoorbeeld vanwege een bijzondere gelegenheid, Transvision op de dag van de taxirit alsnog kan bepalen om andere personen mee te nemen, ook als is dit niet afgesproken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen het Valysvervoer wordt bij een uitvaart, huwelijk of ketenrit (voor de overstap tussen taxi en trein) een aankomsttijd gegarandeerd door de vervoerder. Net als bij andere ritten kan de vervoerder in deze gevallen de ritten combineren met andere passagiers. Dit is in overeenstemming met het aan het Valysvervoer ten grondslag liggende programma van eisen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat solovervoer weer een garantie wordt in het Valysvervoer? Zo ja, wanneer gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Diplomaten die zware boetes ook aan hun laars lappen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Diplomaat lapt boete aan z’n laars»?1
Ja.
Klopt het dat ruim 54% van de diplomaten zeer zware boetes, zo zwaar dat zij door een officier van justitie zijn opgelegd, aan hun laars lapt?
Ongeveer 50% van het totaal in de jaren 2012 en 2013 vanwege verkeersovertredingen aan geprivilegieerden door middel van een strafbeschikking opgelegde geldboetes, is niet betaald. Het gaat in absolute zin om 16 onbetaalde geldboetes voor 2012 en 16 onbetaalde geldboetes voor 2013.
Bent u van mening dat we in Nederland geen behoefte hebben aan asociale, over het paard getilde diplomaten die 50 kilometer te hard rijden binnen de bebouwde kom, met teveel drank op achter het stuur zitten, helemaal geen rijbewijs hebben en toch in de auto stappen en zich ook nog eens boven onze wetten verheven voelen door de boetes die voor hun gedrag worden opgelegd naast zich neer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Conform het bepaalde in artikel 41 lid 1 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatieke relaties en conform de zetelverdragen met in Nederland gevestigde internationale organisaties behoren buitenlandse geprivilegieerden de Nederlandse wetten en regels te respecteren. Wanneer dat niet het geval is worden zij hierop door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangesproken. Het blijft echter zo dat Nederland onder het Verdrag van Wenen resp. de zetelverdragen van in Nederland gevestigde internationale organisaties geen rechtsmacht heeft over diplomaten resp. andere geprivilegieerden met een absolute immuniteit.
Deelt u de mening dat de Nederlandse samenleving beschermd moet worden tegen lieden die andere verkeersdeelnemers in gevaar brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben van mening dat de Nederlandse samenleving beschermd moet worden tegen weggebruikers die andere verkeersdeelnemers in gevaar brengen. Zie tevens het antwoord op vraag 5.
Zo ja, bent u nu eindelijk tot het heldere inzicht gekomen dat maatregelen als een zwarte lijst en een tankpas afpakken (terwijl er dan alsnog gedeclareerd kan worden alleen dan via een omweg) niet voldoende zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor de groep geprivilegieerden met absolute immuniteit heeft Nederland geen rechtsmacht, noch kan Nederland in of buiten rechte handhavend optreden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft uitvoerig gekeken naar mogelijkheden om geprivilegieerden aan te spreken op onacceptabel gedrag, zonder dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de verdragsrechtelijke verplichtingen die Nederland heeft.
De maatregelen die het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangekondigd (Kamerstuk II 33 750-V, nr. 70) maken het mogelijk om geprivilegieerden effectiever aan te sporen de Nederlandse wet- en regelgeving te respecteren en uitstaande boetes te betalen. Dit zal tevens bijdragen aan de verkeersveiligheid.
Zo ja, bent u alsnog bereid om het beleid, zoals dat in de Verenigde Staten jegens asociale diplomaten geldt, hier in te voeren, zoals verwoord in de op 21 november 2013 ingediende motie-Helder over maatregelen tegen niet-betaling van parkeerboetes door diplomaten?2 Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 23 april (Kamerstuk II 33 750-V, nr. 70) heb ik uiteengezet waarom dit beleid voor de Nederlandse praktijk niet geschikt is.
Het bericht dat de Belastingdienst winst van WK-pooltjes wil gaan belasten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Belasting loert op winst WK-pooltje»? 1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst winsten van boven de 454 euro wil gaan belasten?
De uit de Wet op de kansspelbelasting voortvloeiende belastingplicht bij (voetbal) poules houdt in, dat bij een prijs van meer dan € 454,00 in poules buiten de privésfeer het gehele bedrag van die prijs belast is en dat de organisator van de poule 29% kansspelbelasting moet inhouden en dit bedrag moet afdragen aan de Belastingdienst. Als sprake is van een poule die wordt georganiseerd onder een groep vrienden, collega’s of familieleden waar anderen buiten deze groep niet aan mee mogen doen, dan is geen kansspelbelasting verschuldigd. Over prijzen met een waarde van € 454,00 of minder hoeft daarnaast ook in poules buiten de privésfeer geen kansspelbelasting te worden betaald.
Indien u de voorgaande vraag bevestigend hebt beantwoord: is de Belastingdienst de weg nu volkomen kwijt?
Zoals ik ook in mijn antwoord op de vraag van het Kamerlid Koolmees heb gesteld, is het beslist niet zo dat de Belastingdienst nu actief jacht maakt op Nederlanders die in familie- of vriendenkring een WK-poule organiseren. De dienst heeft andere prioriteiten. Het WK voetbal in Brazilië is een groot feest, waaraan velen plezier beleven. Het invullen van een WK-poule draagt daaraan bij. De Belastingdienst gaat deze vreugde uiteraard niet bederven door nu actief op zoek te gaan naar mogelijke overtreders van de kansspelbelastingregels.
Tot slot, ook vanuit het kabinet worden de verrichtingen van ons nationale elftal met grote belangstelling gevolgd. Binnen het kabinet wordt echter geen poule georganiseerd, maar bestaat de stellige verwachting dat het Nederlands elftal wereldkampioen wordt. Wij wensen hen daarbij veel succes.
In hoeverre deelt u de visie dat het belasten van onschuldige wk-pooltjes op het werk raakt aan het belachelijke?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn bejaardenbingo’s en lotenacties van bijvoorbeeld tafeltennisverenigingen vanaf nu ook fair game voor de fiscus?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen teneinde te voorkomen dat de Belastingdienst daadwerkelijk overgaat tot het belasten van wk-pooltjes op het werk?
Zie antwoord vraag 3.
De beloning van interim-adviseur van het Kennemer Gasthuis |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat het Kennemer Gasthuis de Wet normering topinkomens (WNT) wil ontduiken door haar bestuurder «interim-adviseur» te noemen, en deze man veel meer dan 130% van het ministerssalaris betaalt?1
Zie het antwoord op vraag 2 uit de vragenset van de PvdA.
Waarop baseerde u uw antwoord dat u er vertrouwen in had dat het Kennemer Gasthuis deze man volgens de wet zou belonen? Had u dit afgestemd met het ziekenhuis? Zo neen, op welke bron baseerde u uw antwoord?2
Ten tijde van uw vraag (17 januari 2013) en ook volgens diezelfde vraag, was er toen sprake van een aanstelling als bestuurder. En het was algemeen bekend dat de Wnt op 1 januari 2013 in werking was getreden. Ik denk dat ik er van uit mag gaan dat iedereen de wet naleeft. Indien er twijfel is, is er een toezichtsinstrumentarium beschikbaar.
Hoe oordeelt u over de reactie van het ziekenhuis dat deze man zijn geld «waard» is? Erkent u dat deze reactie tekenend is voor de verziekte bestuurscultuur in de zorgsector?3
Iedere werknemer voegt waarde toe aan een organisatie. De beloning van werknemers is over het algemeen gebaseerd op hun functiezwaarte en de daaraan verbonden functiewaardering. Daardoor ontstaat een consistent loongebouw met logische onderliggende beloningsverhoudingen die gelegitimeerd worden door het verschil in functiezwaarte. Alle werknemers hebben dan een toegevoegde waarde die groter is dan hun loonkosten. Maar meestal is het onduidelijk/ondoenlijk om de toegevoegde waarde binnen een organisatie precies toe te rekenen aan de verschillende werknemers.
In dit specifieke geval speelt dan voor het loongebouw ook nog het kader mee dat in de Wnt is vastgesteld. In dat licht is de reactie van het ziekenhuis waar u aan refereert, een verkeerde.
Kunt u uitleggen dat een interimmer die 250 gedwongen ontslagen op zijn conto heeft zijn topsalaris «waard» is? Geldt tegenwoordig «hoe meer mensen je ontslaat, hoe hoger de beloning»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De relatie die u in uw vraag legt, kan ik niet delen. Voor de wijze waarop ik vind dat een beloning moet worden vastgesteld, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Klopt het dat deze interim-adviseur ook nog eigen adviseurs met hoge beloningen heeft meegenomen? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo neen, waarom niet?
Het is niet mijn taak om de bedrijfsvoering van zorginstellingen door te lichten. Het is mijn taak om er op toe te zien dat er kwalitatief verantwoorde zorg wordt geleverd, tegen aanvaardbare prijzen.
Hoeveel verdient adviesbureau Boer en Croon aan deze interim-adviseur?
Dat is mij niet bekend.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van Boer en Croon in relatie tot zijn eigen gedragscode die vermeldt: «Vergoedingen: redelijk en rechtmatig. We streven er altijd naar de geleverde prestaties in balans te laten zijn met de prijs die hiervoor wordt betaald. Een vergoeding moet redelijk en rechtmatig zijn en in verhouding staan tot de geleverde kwaliteit van onze dienstverlening en verantwoordelijkheden die wij aanvaarden.»?4
Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Wat volgens het kabinet een redelijke vergoeding voor topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren is, is inmiddels met de Wnt vastgelegd.
Hoeveel adviseurs/bestuurders detacheert Boer en Croon in de zorgsector? Hoe is het met de beloning van deze adviseurs/bestuurders gesteld? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke andere adviesbureaus leveren (interim) bestuurders aan de zorgsector? Bent u bereid hier navraag naar te doen bij de NVZ, Actiz, VGN en andere werkgeversorganisaties in de zorg?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Worden de Boer en Croon-fop-contracten om de WNT te omzeilen door meer adviesbureaus toegepast? Als u dit niet weet, wilt u dit dan uitzoeken?
Zie het antwoord op vraag 5. Ik zal bekijken of het controleprotocol voor de jaarverslagen van de zorginstellingen op dit punt aanscherping behoeft zodat degenen die als topfunctionaris optreden, ook als topfunctionaris worden verantwoord.
Vindt u dat er plaats is voor adviesbureaus die interim-adviseurs/bestuurders leveren aan zorginstellingen, terwijl zij vinden dat de Wet normering top inkomens niet voor hen geldt? Zo neen, hoe gaat u deze adviesbureaus in de toekomst weren? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Ik wil er op wijzen dat VWS geen rol heeft in de personele beslissingen die op instellingsniveau worden genomen. Het verlenen van keurmerken aan advies-, interim- en uitzendbureaus zie ik niet als een van mijn taken. Wat de toepasbaarheid van de Wnt betreft, geldt niet de mening van een adviesbureau, maar geldt de wet. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Erkent u dat door uw besluit dat de jaarrekeningen van ziekenhuizen dit jaar geen goedkeurende verklaring behoeven er geen publicatieplicht geldt, waardoor er geen inzicht in de beloningen van bestuurders bij ziekenhuizen zal komen? Vindt u dit wenselijk? Zo neen, hoe gaat u wel inzicht in de beloningen eisen? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Hier is sprake van een misverstand. De Wnt-gegevens over 2013 van alle zorginstellingen moesten gewoon op de uiterste datum in de Wnt genoemd (1 juli), worden aangeleverd, voorzien van een accountantsverklaring.
Ziekenhuizen die doorverwijzingen van het bevolkingsonderzoek darmkanker niet aankunnen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ziekenhuizen kunnen doorverwijzingen darmkanker niet aan?»1
Ja.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat bijna driemaal zo vaak wordt doorverwezen als vooraf werd verwacht?
De oorzaak voor het hoge aantal verwijzingen is drieledig.
Allereerst is de opkomst hoger dan verwacht: in de eerste maanden deed 68% van de doelgroep mee, terwijl we op basis van de proefbevolkingsonderzoeken gemiddeld 60% deelname verwachtten. Dat is dus positief.
Ten tweede zijn we begonnen met de oudste doelgroep, de 75 en 76-jarigen. Bij de oudere doelgroep komt vaker kanker voor en dus is het verwijscijfer hoger. Intussen worden ook 63, 65 en 67-jarigen uitgenodigd, maar dan blijft het verwijscijfer wat hoger dan we op termijn bij de hele doelgroep van 55–75-jarigen verwachten. We zijn met deze leeftijdscategorieën begonnen, omdat de screening voor hen het meest effectief is.
En ten derde blijkt de test gevoeliger dan gedacht. Dat zien we ook in een aantal andere landen die met een ander type test werken. Fabrikanten blijven hun testen steeds verbeteren.
Maakt u zich zorgen over ziekenhuizen die de grote vraag naar vervolgonderzoeken niet aan kunnen? Om hoeveel ziekenhuizen gaat het?
Nee, ik maak me geen zorgen. Er zijn op dit moment geen lange wachttijden bij de ziekenhuizen. Zodra in het landelijke afsprakenpunt werd gesignaleerd dat de wachttijden opliepen, is het aantal uitnodigingen teruggebracht. Dat betekent dat de monitoring werkt.
Wat betekent het onverwacht grote aantal doorverwijzingen voor de tijd tussen ontlastingstest en vervolgonderzoek? In hoeverre vindt u deze «wachttijd» redelijk voor burgers?
De wachttijd is korte tijd hoger geweest dan waarnaar we streefden. Het liep op met een uitschieter van twee maanden. Drie weken van de uitslag tot de intake voor het vervolgonderzoek, de coloscopie, is als redelijke tijd afgesproken. De wachttijd is meteen teruggebracht toen bleek dat deze opliep, door tijdelijk minder mensen uit te nodigen.
Welke maatregelen neemt u om de onzekere periode tot aan het vervolgonderzoek voor burgers met een positieve ontlastingstest te beperken?
De wachttijd is al teruggebracht door tijdelijk minder mensen uit te nodigen. Maar bij deze deelname en dit verwijscijfer zou er onvoldoende capaciteit zijn om de beoogde leeftijdsgroepen voor 2014 dit jaar uit te nodigen. Het RIVM heeft de betrokken coloscopiecentra gevraagd of ze extra capaciteit beschikbaar kunnen stellen.
Bovendien is de afkapwaarde van de test verhoogd. De test blijkt gevoeliger dan we hadden berekend. Daardoor worden weliswaar meer kankers gevonden, maar daarvoor sturen we op dit moment verhoudingsgewijs teveel mensen door voor vervolgonderzoek. We wilden weer teruggaan naar de verhouding tussen gevonden afwijkingen en foutpositieve uitslagen zoals op basis van het advies van de Gezondheidsraad werd verwacht. Dat kan met deze test door de afkapwaarde aan te passen. Uit de analyses van de eerste resultaten van het bevolkingsonderzoek bleek dat de test minder gevoelig afgesteld kan worden zonder teveel gevallen van kanker te missen. Hiermee kan het verwijspercentage omlaag.
Nu we de afkapwaarde aanpassen, verwachten we door het lagere verwijscijfer de hele doelgroep voor dit jaar ook daadwerkelijk te kunnen uitnodigen. In de komende periode kan het zijn dat mensen iets langer dan drie weken moeten wachten of iets verder moeten reizen, maar de screeningsorganisaties doen er alles aan om de beschikbare capaciteit zo goed mogelijk te vullen zonder de burgers te lang in onzekerheid te laten.
Welke daling in het aantal vervolgonderzoeken verwacht u bij de door u ingestelde verhoging van de drempelwaarde? Op welke wetenschappelijke onderbouwing is dit gebaseerd?
We verwachten dat het percentage vervolgonderzoeken in de tweede helft van 2014 daalt tot de 6% die de Gezondheidsraad adviseerde op basis van de proefbevolkingsonderzoeken, waarbij we een vergelijkbaar aantal afwijkingen hopen te vinden. Dit is onder andere gebaseerd op onderzoek van Erasmus MC en het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis op basis van de eerste resultaten van het bevolkingsonderzoek.2 Daarnaast is gekeken naar de resultaten in andere landen. In Ierland en Schotland is dezelfde oplossing gekozen.
Heeft u inzicht in de kosteneffectiviteit op lange termijn bij verhoging van de drempelwaarde voor vervolgonderzoek? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de kosteneffectiviteit van de drempelwaarde, zoals gebruikt in de proefbevolkingsonderzoeken? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Het verhogen van de afkapwaarde brengt het bevolkingsonderzoek weer in de balans tussen doorverwijzingen en gevonden afwijkingen zoals we die voor ogen hadden. Ik verwacht daarom dat deze maatregel de (kosten)effectiviteit weer meer in lijn brengt met de berekeningen op basis van de proefbevolkingsonderzoeken. Vanzelfsprekend wordt in de eerste plaats de effectiviteit gemonitord en geëvalueerd. Ik verwacht de eerste rapportage in het najaar en zal u op de hoogte houden. Daarnaast laat ik ook de kosteneffectiviteit onderzoeken.
Het bericht “VS willen meer veiligheid luchthavens Europa” |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «VS willen meer veiligheid luchthavens Europa»?1
Ja
Is het waar dat de Amerikaanse regering aandringt op verscherpte veiligheidsmaatregelen op bepaalde buitenlandse luchthavens waar rechtstreekse vluchten naar de VS vertrekken? Zo ja, vallen hier ook Nederlandse luchthavens onder?
De Amerikaanse overheid heeft luchtvaartmaatschappijen die rechtstreekse vluchten verzorgen van bepaalde buitenlandse luchthavens naar bestemmingen in de Verenigde Staten verzocht om extra beveiligingsmaatregelen te nemen. Schiphol is de enige Nederlandse luchthaven waarop dit van toepassing is.
Is het waar dat terreurbewegingen werken aan bommen die geen metaal bevatten? Zo ja, zijn er aanwijzingen dat getracht wordt om deze bommen via Nederlandse vliegvelden aan boord van Amerikaanse of Europese vliegtuigen te brengen?
Het gebruik van niet-metalen explosieven door terroristische groeperingen is een bekende methode getuige onder meer het incident op 25 december 2009 met vlucht NW 253 van Schiphol naar Detroit. Er wordt daarom al langer rekening gehouden met het mogelijk gebruik van deze methode.
Met de Verenigde Staten en andere internationale partners bestaat continu overleg over actuele ontwikkelingen en de dreigingssituatie. In het licht daarvan wordt bekeken of aanvullende maatregelen nodig zijn waarbij in de overwegingen steeds het reeds hoge beveiligingsniveau op Schiphol wordt meegenomen. Dit geldt in het bijzonder voor vluchten naar de VS, waarvoor in Nederland structureel een aantal extra maatregelen van kracht zijn.
Zijn er reeds concrete maatregelen genomen om de veiligheidsmaatregelen te verscherpen? Zo neen, waarom niet?
Per 8 juli zijn op de luchthaven Schiphol in het licht van de actuele situatie een aantal aanvullende beveiligingsmaatregelen van kracht op vluchten naar de Verenigde Staten.
Het bericht ‘Eneco laat particulieren beleggen in zijn windpark’ |
|
Teun van Dijck (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eneco laat particulieren beleggen in zijn windpark»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de risico’s voor beleggingen van particulieren in windparken toetst en hen hierover informeert?
Bij beleggingen, ook in windparken, is het primair de aanbieder die beleggers informeert. Als een aanbieder van effecten op grond van deel 5 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verplicht is een prospectus algemeen verkrijgbaar te stellen, dan wordt dit prospectus door de AFM getoetst. De AFM controleert of het prospectus volledig, consistent en begrijpelijk is. Dit geldt voor alle typen aanbiedingen van effecten die onder deze prospectusplicht vallen. Dit is niet anders voor beleggingen van particulieren in windparken.
Een prospectus is volledig als het alle informatie bevat die er volgens de Wft in moet staan, zoals de risico’s van het beleggen in de effecten. Een prospectus is consistent als de informatie die er in staat elkaar niet tegenspreekt en niet in strijd is met andere bij de AFM aanwezige informatie over de onderneming of belegging. Verder is een prospectus begrijpelijk als de informatie in het prospectus op een begrijpelijke manier is opgenomen, zodat een belegger tot wie de aanbieding van effecten gericht is de informatie snapt. Met betrekking tot de risico’s die in het prospectus beschreven worden controleert de AFM of deze volledig zijn weergegeven en te begrijpen zijn voor beleggers, zodat zij in staat zijn door middel van die beschrijving een inschatting te maken van de risico’s die zij lopen indien zij de aangeboden effecten zouden verwerven. Ten slotte controleert de AFM ook of de beschrijving van de risico’s in het prospectus consistent is met andere informatie die in het prospectus beschreven wordt of met andere informatie die bij de AFM bekend is.
Het is overigens verboden om beleggers te laten voorinschrijven op effecten waarvan het prospectus nog moet worden goedgekeurd. Het verstrekken van algemene informatie over de op handen zijnde aanbieding is wel toegestaan. Een mededeling en/of verzoek op de website aan beleggers om hun gegevens achter te laten om op de hoogte te worden gehouden over de publicatie van het prospectus is ook toegestaan voordat het prospectus is goedgekeurd.
Kunt u aangeven hoe rendementen van 8 tot 12% mogelijk zijn bij projecten die voor miljoenen euro’s aan belastinggeld worden gesubsidieerd, worden deze rendementen soms mee gesubsidieerd?
Windenergie wordt, net als andere vormen van hernieuwbare energie, via de SDE+ gesubsidieerd. Bij de bepaling van de in de SDE+ gehanteerde subsidiebedragen wordt uitgegaan van een redelijk rendement op het door de initiatiefnemer geïnvesteerde eigen vermogen en het door externe partijen verstrekte vreemd vermogen. Onlangs heeft het conceptadvies van Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) voor de te hanteren bedragen voor 2015 ter openbare consultatie voorgelegen. In dit conceptadvies wordt uitgegaan van 12% rendement op het eigen vermogen en 5% op het vreemde vermogen. Daarbij wordt een verhouding van 30% eigen vermogen en 70% vreemd vermogen verondersteld. Het is aan de initiatiefnemer hoe het rendement wordt ingezet. Ik teken daarbij aan dat ik het toejuich als daarbij voldoende aandacht komt voor participatie door de lokale gemeenschap, zoals ook in de onlangs gepubliceerde gedragscode van de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) is opgenomen.
Overigens bleek mij bij navraag dat de in het Financieel Dagblad genoemde en in uw vraag aangehaalde rendementen van 8 tot 12% voor omwonenden van het nieuwe windpark in de Noordoostpolder onjuist zijn. Initiatiefnemer Ventolines heeft voor haar aandeel in dit project (onderdeel Westermeerwind) wel het voornemen obligaties en certificaten van aandelen uit te geven, maar dit is nog in ontwikkeling en over rendementen is nog niets besloten. Essent, het energiebedrijf dat in het artikel als bron van de informatie werd opgevoerd, geeft aan dat zij (nog) geen plannen heeft voor het aanbieden van participatiemogelijkheden in haar aandeel in het project (onderdeel Zuidwester).
Kunt u aangeven wat er gebeurt met de belegging van particulieren in een windpark en hun rendement, indien door gewijzigd beleid de subsidies naar beneden worden bijgesteld of mogelijk volledig verdwijnen?
Zoals ik ook aangaf in mijn antwoord op vraag 3 is het aan de initiatiefnemer om te bepalen hoe zij de door haar behaalde rendementen inzet. Daarbij teken ik aan dat mogelijke beleidswijzigingen ten aanzien van de subsidiëring van windenergie geen effect zal hebben op windprojecten die reeds een subsidiebeschikking hebben gekregen. Die beschikking blijft van kracht gedurende de looptijd daarvan en dat is voor windenergie 15 jaar. Een wijziging van het beleid zal dus alleen effect hebben op nieuwe windparken en ik ga er vanuit dat initiatiefnemers in dat geval dat gewijzigde beleid in hun participatiemodellen zullen meenemen. Overigens heb ik geen enkel voornemen om de systematiek van de SDE+, waarbij met inachtname van een redelijk rendement op eigen en vreemd vermogen subsidie wordt verstrekt voor hernieuwbare energie, bij te stellen.
Kunt u aangeven wat er gebeurt met het rendement van deze particuliere beleggers op het moment dat de windturbines stroom opwekken terwijl er sprake is van een dusdanig overschot van elektriciteit op de markt dat de marktprijs daalt naar nul of zelfs negatief, zoals dat in Duitsland op sommige dagen het geval is?
Dat is niet aan mij, maar aan de initiatiefnemers die dergelijke beleggingsproducten willen aanbieden. Daarbij zal die initiatiefnemer ongetwijfeld rekening houden met de SDE+-systematiek. In die systematiek wordt de daadwerkelijk gerealiseerde marktprijs voor de geproduceerde elektriciteit aangevuld tot het voor de betreffende categorie geldende zogenaamde basisbedrag. Voor de marktprijs van elektriciteit wordt daarbij voor de looptijd van de subsidiebeschikking een ondergrens gehanteerd waar beneden geen aanvulling meer plaats vindt. Ingeval van dalende elektriciteitsprijzen is dit laatste een risico voor de initiatiefnemer waar, naar ik aanneem, bij het aanbieden van beleggingsproducten rekening mee zal worden gehouden. Overigens is dit risico beperkt, omdat de marktprijs voor elektriciteit slechts enkele uren per jaar in uitzonderlijke situaties nul of negatief is. Het overgrote deel van de tijd ligt de marktprijs boven de in de SDE+ gehanteerde ondergrens.
Bent u bereid om de Autoriteit Financiële Markten (AFM) particuliere beleggers op voorhand te laten waarschuwen voor deze potentiële risico’s, zodat zij hun geld niet zomaar kunnen verliezen aan deze luchtkastelen? Zo nee, waarom niet?
De consument kan een investeringsbeslissing maken onder andere op basis van verstrekte informatie zoals een prospectus, advertenties en informatie via een website. Het is belangrijk dat in deze informatie voldoende aandacht wordt besteed aan de risico’s die gepaard gaan met de investering, zodat de consument een evenwichtig beeld van de investering krijgt. De AFM houdt toezicht op reclames die betrekking hebben op aanbiedingen aan het publiek. Zo ziet de AFM erop toe dat een reclame-uiting als reclame-uiting herkenbaar is en geen informatie bevat die onjuist of misleidend is. Daarbij moet de informatie in de reclame-uiting in overeenstemming zijn met de informatie die in het prospectus is of wordt opgenomen. Dit geldt dus ook als er nog geen prospectus beschikbaar is. Bij uitstek in die situatie is het natuurlijk ook van belang dat reclame-uitingen juist en niet misleidend zijn. Immers, consumenten kunnen dan nog niet alle informatie lezen in het prospectus. Daarbij waarschuwt de AFM regelmatig in algemene zin voor de risico’s die horen bij beleggen en raadt consumenten aan altijd eerst het prospectus te lezen alvorens een investeringsbeslissing te nemen.
De aanpak van drugsafval |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opstelten: geen geld voor opruimen van gedumpt drugsafval»?1
Ja.
Welke wettelijke beperkingen zitten er aan het voorstel van de provincie Noord-Brabant om een waarborgfonds te vormen voor grondeigenaren die slachtoffer zijn van gedumpt drugsafval en dit fonds te voeden uit de opbrengsten van de Plukze-wetgeving?
Er zijn geen wettelijke beperkingen aan het vormen van een waarborgfonds, zoals de provincie Noord-Brabant dit heeft voorgesteld. Het kabinet gaat echter zeer terughoudend om met het instellen van begrotingsfondsen. Door een begrotingsfonds worden middelen uitgezonderd van integrale besluitvorming, wat de kwaliteit van besluitvorming niet ten goede komt. Daarnaast is een begrotingsfonds vooral bedoeld voor sterk fluctuerende uitgaven over de jaargrens heen (zoals bijvoorbeeld het infrastructuurfonds). Daar is hier geen sprake van. Ook kan het oormerken van ontvangsten voor bepaalde uitgaven ten koste gaan van de doelmatigheid.
De kosten waarmee grondeigenaren worden geconfronteerd om gedumpt drugsafval op te ruimen dienen primair ten laste te komen van de dader. Er wordt daarom door politie en OM bij drugsdumpingen onderzocht of die dader kan worden achterhaald, zodat de kosten op hem kunnen worden verhaald. In een zeer recente uitspraak (6 augustus 2014) van de Raad van State is bepaald dat de grondeigenaar niet zonder meer verantwoordelijk kan worden gehouden voor drugsdumpingen die buiten zijn schuld en medeweten op zijn terrein zijn gedaan. (http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=80349&summary_only)
Bent u bereid met een wetsvoorstel te komen dat deze beperkingen opheft om zo de grondeigenaren tegemoet te komen? Zo nee, welke andere oplossingen ziet u voor de dekking van de schade van de grondeigenaren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zicht op de kosten van het opruimen van drugsafval in de jaren 2012 en 2013?
Door de provincie Noord-Brabant worden de kosten van het opruimen van drugsafval in deze provincie op basis van beschikbare politiegegevens over het aantal dumpingen en de gemiddelde opruimkosten per dumping geschat op circa 1,5 miljoen euro in 2012 en circa 3 miljoen euro in 2013.
Een tbs’er die 100 euro per dag vangt door getalm van de IND |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tbs’er vangt 100 euro per dag door getalm van de IND»?1
Ja.
Waarom wacht de IND (Immigratie- en naturalisatiedienst) zo lang met het ongewenst verklaren van deze crimineel, waardoor hij in Nederland kan blijven en ook nog 100 euro per dag krijgt?
De IND heeft maatregelen genomen om dit soort situaties te voorkomen. IND-medewerkers worden door middel van een werkinstructie aangestuurd om binnen de wettelijke beslistermijn te beslissen en de werkprocessen zijn ingericht met inachtneming van de Wet dwangsom. Dit incident vormt aanleiding voor de IND om termijnoverschrijding extra onder de aandacht te brengen.
Wat doet u teneinde deze situatie en in vergelijkbare zaken zo snel mogelijk te beëindigen en de betreffende vreemdelinge(n) uit Nederland te verwijderen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Turkije geen Turkse TBS’ers terugneemt zodat Nederland waarschijnlijk met deze gevaarlijke persoon blijft zitten? Zo ja, wat onderneemt u teneinde Turkije op andere gedachten te brengen en om dit land duidelijk te maken dat het onacceptabel is de Nederlandse samenleving met illegale Turkse criminelen op te zadelen?
Er is geen reden om aan te nemen dat Turkije tbs’ers met de Turkse nationaliteit niet terugneemt. De samenwerking tussen Nederland en Turkije op het terrein van terugkeer van vreemdelingen verloopt goed.
Het bericht ‘Ziekenhuis betaalt fop-adviseur vier ton’ |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ziekenhuis betaalt fop-adviseur vier ton»?1 Herinnert u zich eerdere vragen over schijnconstructies?2
Ik ken het bericht.
De in de voetnoot genoemde bron verwijst naar eerdere, aanvullende vragen aan de Minister van VWS en die van BZK over de vertrekregelingen van enkele bestuurders in de gezondheidszorg.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
In de WNT is in artikel 5 het toezicht en de handhaving geregeld. De Minister van VWS heeft dat voor het beleidsveld van VWS verder georganiseerd en ondergebracht bij het CIBG. Naar aanleiding van het bericht is deze kwestie conform de toezichtprocedure door het CIBG onderzocht. Daarvoor is een protocol afgewerkt dat er op gericht is om alle feiten, cijfers, omstandigheden en andere relevante informatie boven water te krijgen en zorgvuldig hoor- en wederhoor toe te passen. Volgens de Minister van VWS blijkt uit het rapport van bevindingen van het CIBG dat betrokkene wel degelijk als topfunctionaris in de zin van de WNT moet worden gekwalificeerd omdat hij als zodanig heeft opgetreden, maar dat de afspraken over zijn beloning zijn gemaakt voor de inwerkingtreding van de WNT waardoor het overgangsrecht van toepassing is. Het CIBG concludeert dat er in 2013 geen feitelijke overschrijding van de WNT was en dat handhaving niet aan de orde is. Het rapport is voor de Minister van VWS aanleiding om het Kennemer Gasthuis te vragen van betrokkene alsnog op de juiste manier, dus als topfunctionaris, de WNT-gegevens te verantwoorden. Overigens wil ik er op wijzen dat de bezwaartermijn voor het rapport nog loopt.
Deelt u de mening dat, indien er werkelijk sprake is van een beloning van € 382.400 en kosten die mogelijk oplopen tot € 500 á 600.000, er sprake is van een excessieve beloning die op geen enkele wijze te rechtvaardigen valt? Zo ja, waarom vindt u dit? Zo nee, waarom vindt u dit niet?
In 2013 is er volgens de Minister van VWS inderdaad een vergoeding voor de betrokken interim-mer verantwoord van € 382.400. Een beloning van deze omvang is meer dan hetgeen een reguliere topfunctionaris zou kunnen hebben verdiend onder het normeringsregime van de WNT. De vergoeding vindt in dit geval zijn basis in een overeenkomst die voor de inwerkingtreding van de WNT is aangegaan.
Is het waar dat het Kennemer Gasthuis (KG) deze zogenoemde «interim-adviseur» € 382.400 heeft betaald? Hoe hoog is het totaalbedrag dat betaald is, dus inclusief btw en de betaling aan Boer en Croon? Hoe verhoudt deze excessieve betaling zich tot de WNT?3
Volgens de Minister van VWS blijkt uit het rapport van bevindingen dat dit het bedrag is dat aan Boer en Croon is betaald, exclusief BTW, voor de inzet van de betrokken interim-mer. Volgens de WNT hoeft de BTW niet te worden verantwoord noch een eenmalige bemiddelingsfee voor het vinden van de geschikte kandidaat.
Is het waar dat de WNT te omzeilen valt door de naam van een functie te veranderen, bijvoorbeeld in «adviseur» in plaats van «bestuurder»? Zo ja, waarom is dat zo, en wordt hierdoor niet de weg geopend naar schijnconstructies die de werking van de WNT ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
De feitelijke omstandigheden zijn leidend. Dat betekent dat iemand die als topfunctionaris optreedt, maar formeel geen bestuurder/topfunctionaris is, toch als topfunctionaris in de zin van de WNT kwalificeert en derhalve aan de in de WNT neergelegde bezoldigingsnorm moet voldoen. Dat is in een concreet geval vast te stellen, zoals ook in deze casus blijkt. De WNT is op dat punt sluitend.
Zijn de feitelijke werkzaamheden of de functienaam leidend voor het van toepassing zijn van de WNT? Indien de functienaam leidend is, wanneer kan de Kamer een aanpassingsvoorstel WNT verwachten om dit gat – met terugwerkende kracht – te dichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het feit dat de genoemde functionaris in januari 2013 nog in het kader van de versterking van de Raad van Bestuur werd genoemd, en naast vaste leden van die raad werd gepresenteerd, zich tot het feit dat hij nu ineens als interim-adviseur wordt opgevoerd?4
Zie antwoord op vraag 2.
Is hier sprake van een constructie die naar de letter van de wet- en regelgeving toegestaan is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat zijn de gevolgen van dat niet toegestane handelen?
Zie het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn juridische stappen tegen KG en de bestuurder in kwestie mogelijk? Zo ja, wie kan die stappen zetten, en welke rol kunt u daarin spelen? Zo nee, waarom niet?
Als er sprake is van overtreding van de WNT kan de Minister van VWS handhavend optreden. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat, indien de in het bericht genoemde bedragen waar zijn, en de functieomschrijving is vormgegeven met de intentie de WNT te omzeilen, het ziekenhuis, de functionaris en het genoemde bedrijf blijk geven van een wijze van denken en handelen die in geen verhouding staat tot het doel van de zorg? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De onder de WNT vallende instellingen hebben allen de verantwoordelijkheid de wet juist en volledig na te leven. De samenleving mag daar op rekenen. Om dat zeker te stellen, is er in de wet voor gekozen om een belangrijke rol toe te bedelen aan het jaarverslaggevingsdocument, het accountantstoezicht daar op en de publicatieverplichting van de jaarverslaggeving. Als sluitstuk is er een toezichtinstrumentarium beschikbaar dat in dit geval ook is ingezet. Voor de uitkomst daarvan kan worden verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Past de beloning aan bestuurder in kwestie binnen de Beloningscode Bestuurders Zorg (BBZ), zoals KG in januari 2013 meldde?5 Zo ja, deelt u dan de mening dat die code de maatschappelijke opvattingen over beloningen op geen enkele manier nog weergeeft, en welke conclusies trekt u daaruit? Zo ja, welke acties onderneemt u om deze code drastisch bij te stellen?
De BBZ is in 2009 tot stand gekomen met een zware inbreng van VWS daarin. Wanneer de WNT was ingevoerd zoals die was ingediend (dus met de zorg in regime 2, de sectorale norm) zou de BBZ in regelgeving zijn omgezet. Nu de zorg in regime 1 terecht is gekomen, kon dat niet omdat het absolute maximum in de BBZ hoger lag dan de WNT-norm. Daarom gold in de zorg in 2013 de combinatie van BBZ én het maximum van de WNT-norm. Voorzover de BBZ een hogere uitkomst kende dan de WNT-norm gold vanaf 1 januari 2013 voor oude gevallen het overgangsrecht van de WNT en voor nieuwe gevallen de WNT-norm. In 2014 zijn, met de WNT-norm als maximum, gestaffelde normen van kracht geworden in de zorg waardoor ook de BBZ-klassen lager dan de WNT-norm niet langer geldend waren voor nieuwe gevallen. Ook hier geldt weer overgangsrecht voor bestaande gevallen.
Gezien deze historie heeft de Minister van VWS dus geen aanmerkingen op de BBZ. De door u gevraagde bijstelling van de code is inmiddels niet meer aan de orde omdat die voor nieuwe gevallen dus helemaal niet meer geldt.
Handhaving op naleving van de BBZ is geen taak van de rijksoverheid. Er is dus ook niet onderzocht hoe de beloning zich verhield tot de normen uit de BBZ.
Het bericht ”Flitsfaillissement zoals bij Neckermann is illegale variant van reorganiseren” |
|
Jeroen Recourt (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Flitsfaillissement zoals bij Neckermann is illegale variant van reorganiseren»?1
Ja.
De in het bericht besproken «flitsfaillissementen» betreffen faillissementen van ondernemingen die in ernstige financiële problemen zijn geraakt waardoor zij niet langer in hun bestaande vorm en omvang voort konden gaan. Bij deze faillissementen werd gebruik gemaakt van een rechtens aanvaarde praktijk die inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast – zoals recentelijk ook het geval was bij créchebedrijf Estro. In navolging van een Engelse regeling waarmee deze enige gelijkenissen vertoont, wordt deze praktijk ook wel aangeduid met de term «pre-pack». Alvorens ik overga tot de beantwoording van de vragen die naar aanleiding van het bericht zijn gesteld, lijkt het mij goed om eerst kort uiteen te zetten wat die praktijk precies inhoudt en tegen welke achtergrond deze is ontstaan.
Wanneer een onderneming niet langer aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, kan de rechtbank het faillissement uitspreken. Daarbij wordt door de rechtbank een curator aangesteld die het beheer en de beschikking van de tot de gefailleerde onderneming behorende activa overneemt om ze te gelde te maken en de opbrengst te verdelen onder de crediteuren. Zijn er nog rendabele bedrijfsonderdelen, dan kunnen deze net als de andere activa (zoals de bedrijfsinventaris) verkocht worden en doorstarten met een nieuwe eigenaar. Daarbij kan het voorkomen dat het oude management van de gefailleerde onderneming betrokken blijft, bijvoorbeeld ter borging van de continuïteit van de bedrijfsvoering. De praktijk laat zien dat de onderneming na de faillietverklaring zeer waarschijnlijk te maken zal krijgen met negatieve publiciteit die ertoe leidt dat een onbeheersbare situatie ontstaat; financiers gaan over tot het uitwinnen van zekerheden, leveranciers weigeren nog langer te leveren, werknemers gaan op zoek naar een andere baan en klanten verliezen het vertrouwen. Dit kan ertoe leiden dat de onderneming vrijwel tot stilstand komt en dat de nog rendabele bedrijfsonderdelen in korte tijd veel van hun waarde en potentiële rendement verliezen waardoor het lastig wordt om hiervoor nog een koper te vinden die een doorstart wil wagen. Ook is het dan nog maar de vraag of een goede verkoopprijs kan worden gerealiseerd.
In reactie op dit probleem is er in de rechtspraktijk een oplossing ontwikkeld die eruit bestaat dat de rechtbank, op verzoek van een onderneming die in ernstige financiële problemen verkeert, al voor een mogelijke faillietverklaring in stilte aanwijst wie als curator en rechter-commissaris zullen worden aangesteld mocht het daadwerkelijk tot een faillissement komen. Bedoeling daarbij is de onderneming de gelegenheid te geven het aanstaande faillissement in relatieve rust, onder het toeziend oog van de toekomstig curator, voor te bereiden zodat de schade bij crediteuren (waaronder leveranciers en afnemers) en werknemers zoveel mogelijk beperkt kan worden en de kansen op een verkoop en daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen tegen een maximale opbrengst worden vergroot.
De toekomstig curator – die in de media vaak «stille bewindvoerder» wordt genoemd – wordt dus betrokken bij het voorbereidingstraject, dat in de regel niet langer duurt dan een paar weken. Hij kijkt mee, laat zich informeren en vormt zich een oordeel over de gang van zaken binnen de onderneming en over het verkoopproces dat door de onderneming is ingezet en praat in dit kader eventueel ook met potentiele overnamekandidaten.
Mocht er inderdaad een overnamepartij gevonden worden, dan is het aan de curator in het faillissement om te beslissen of hij wil meewerken aan de verkoop en zal ook de rechter-commissaris hiermee moeten instemmen. Zij zullen dit doen wanneer zij ervan overtuigd zijn dat met de voorbereide verkoop de hoogst mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke crediteuren kan worden gerealiseerd. Ook zal er oog zijn voor het behoud van werkgelegenheid voor het personeel van de gefailleerde onderneming. Doordat de curator en de rechter-commissaris – door hun betrokkenheid in het voorbereidingstraject – al goed geïnformeerd zijn, zullen zij hierover snel kunnen beslissen en kan de verkoop en de daarop volgende doorstart van de bedrijfsonderdelen relatief kort na de faillietverklaring plaatsvinden. Daarmee kan worden voorkomen dat een onbeheersbare situatie optreedt die invloed heeft op de kansen op een doorstart en de verkoopprijs van de rendabele bedrijfsonderdelen.
Tijdens het mondelinge vragenuurtje in de Tweede Kamer van 18 juni 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie – naar aanleiding van een verzoek daartoe van het lid Recourt – toegezegd dat ik een wetsvoorstel zou voorbereiden waarin ten behoeve van de rechtszekerheid de «pre-pack» een uitdrukkelijke grondslag in de wet wordt geboden. Inmiddels is dit wetsvoorstel (voor de zgn. Wet continuïteit ondernemingen I) voor advies naar de afdeling Advisering van de Raad van State gezonden.
Acht u het mogelijk dat een onderneming die financieel sterk genoeg is om boventallig personeel met een sociaal plan te laten afvloeien, een faillissement aanwendt om goedkoop van dat personeel af te komen? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit hoogst ongewenst is en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, waarom kan dit niet?
Ik acht de kans hierop gering. In de eerste plaats om de praktische reden dat het bestuur van de onderneming na de faillietverklaring vrijwel buiten spel komt te staan. De faillietverklaring leidt er immers toe dat de curator per direct het beheer en de beschikking over de onderneming overneemt van de (voormalig) bestuurders en dat zij daardoor de gang van zaken binnen de onderneming niet langer in eigen hand hebben. Bovendien ontstaat bij een faillietverklaring doorgaans de hierboven beschreven onbeheersbare situatie met alle negatieve gevolgen voor de continuïteit van de levensvatbare onderdelen van de onderneming van dien.
Daarnaast geldt dat wanneer de bevoegdheid tot het doen van een faillissementsaanvraag wordt gebruikt met een ander doel dan waarvoor zij is bedoeld – bijvoorbeeld om het personeelsbestand snel en «goedkoop» te kunnen terugbrengen – dit volgens vaste jurisprudentie misbruik van recht oplevert.2 De rechtbank zal in dat geval het verzoek tot faillietverklaring afwijzen. Na invoering van de Wet continuïteit ondernemingen I zal deze regel onverkort blijven gelden. Daarom zal de rechtbank ook bij de beoordeling van een verzoek tot aanwijzing van de toekomstig curator in de eerste plaats moeten beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van ernstige financiële problemen en een dreigend faillissement. Heeft het er alle schijn dat het verzoek tot aanwijzing van een toekomstig curator onderdeel is van een traject waarin het bestuur van de onderneming aanstuurt op een faillissement om de onderneming snel en «goedkoop» te kunnen saneren, dan zal de rechtbank hier niet aan mee willen werken. De rechtbank zal in dat geval het verzoek afwijzen.
Mocht het uiteindelijk toch op een faillietverklaring uitdraaien, dan zou het doelbewust laten aankomen op een faillissement, terwijl er reële alternatieven aanwezig zijn om de financiële problemen op te lossen, kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de bestuurders voor de schade die als gevolg daarvan is ontstaan (vlg. artikelen 2:138 of 248 BW). In de toekomst – na inwerkingtreding van de aangekondigde nieuwe regeling betreffende het civielrechtelijk bestuursverbod3 – zou dit gedrag ook kunnen uitmonden in de oplegging van een civielrechtelijk bestuursverbod aan de bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de onderneming.
In hoeverre worden crediteuren door flitsfaillissementen benadeeld?
Crediteuren hebben doorgaans juist baat bij de hiervoor beschreven «pre-pack»-praktijk.
Het doel van de aanwijzing van de toekomstig curator is om de schade bij crediteuren en werknemers als gevolg van een eventueel faillissement zoveel mogelijk te beperken en om de kansen op een verkoop – tegen een zo een hoog mogelijke prijs – en een daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen te vergroten. Het resultaat dat wordt beoogd is een hogere boedelopbrengst ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren in het faillissement en behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. De Radboud Universiteit heeft onlangs in samenwerking met BDO Consultants een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de huidige «pre-pack» praktijk op de hoogte van de boedelopbrengst. Naar verluidt gaan de onderzoekers er op basis van hun eerste bevindingen vanuit dat bij de huidige praktijk sprake is van een meeropbrengst voor de boedel die varieert van 10 tot 30%.4 Wordt een hogere boedelopbrengst gerealiseerd dan hebben de individuele crediteuren een grotere kans dat in ieder geval een deel van hun vordering in faillissement zal kunnen worden voldaan.
De Wet continuïteit ondernemingen I zal de positie van crediteuren in «pre-pack»-trajecten nog verbeteren. In die wet zullen de rol en de taken en bevoegdheden van de toekomstig curator en rechter-commissaris5 worden vastgelegd. Zo zal ten aanzien van de toekomstig curator worden bepaald dat hij in de «stille voorbereidingsfase» voorafgaand aan de faillietverklaring niet optreedt als adviseur van de onderneming, maar dat hij in die fase – net als in faillissement – tot taak heeft de belangen van de crediteuren (waaronder ook de werknemers) te behartigen. Ook zal in de wet worden bepaald hoe de toekomstig curator over de vervulling van die taak verantwoording aflegt aan de toekomstig rechter-commissaris, die toezicht op hem houdt, en na afloop van het voorbereidingstraject ook aan derden, waaronder in het bijzonder de crediteuren en de werknemers. De toekomstig curator zal kort na de faillietverklaring – die tevens het einde van het voorbereidingstraject markeert – een eindverslag moeten uitbrengen waarin hij in ieder geval zal moeten ingaan op:
De informatieverstrekking naar de crediteuren en de werknemers vindt weliswaar achteraf plaats, maar daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat het hierboven beschreven resultaat alleen bereikt kan worden wanneer het treffen van de daarvoor benodigde voorbereidingen in stilte kan plaatsvinden. Zodra bekend wordt dat een onderneming zich in financiële moeilijkheden bevindt en een faillissement aanstaande is, zal de onderneming zeer waarschijnlijk te maken krijgen met de hierboven beschreven onbeheersbare situatie die bij een «klassiek» onvoorbereid faillissement vrijwel altijd optreedt. Deze situatie zou een verkoop van bedrijfsonderdelen tegen een zo hoog mogelijke verkoopprijs, en een daarop volgende doorstart met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid, illusoir maken en daarmee leiden tot een uitkomst met vooral verliezers.
Houdt de rechter-commissaris rekening met de vraag of een faillissement gebruikt wordt voor het goedkoop ontslaan van boventallig personeel en het benadelen van schuldeisers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het in eerste instantie aan de rechtbank die een faillissementsaangifte of een daaraan voorafgaand verzoek tot aanwijzing van de toekomstig curator beoordeelt, om vast te stellen of het verzoek is gedaan op juiste gronden. Vindt er een aanwijzing van de toekomstig curator plaats en komt pas nadien aan het licht dat de onderneming nog wel alternatieven heeft om haar financiële problemen buiten faillissement op te lossen, maar dat het bestuur er desalniettemin voor kiest om het aan te laten komen op een faillissement dan zal dit in de regel aanleiding zijn voor de toekomstig rechter-commissaris om de rechtbank te verzoeken haar aanwijzing in te trekken. Het stille voorbereidingstraject komt daarmee tot een einde en de rechtbank is direct gewaarschuwd mocht nadien alsnog een faillissementsaanvraag volgen. Zij zal een faillissementsaanvraag die onder bovengenoemde omstandigheden wordt gedaan, op grond van misbruik van recht afwijzen.
Deelt u de mening dat er een spanning kan zitten tussen enerzijds een gewenste doorstart van een onderneming en anderzijds het belang van een zorgvuldige afvloeiing van boventallig personeel en een afwikkeling van schulden? Zo ja, waaruit bestaat die spanning? Welke rol hebben de rechter-commissaris en de curator om tot een zorgvuldige afweging te komen? Zo nee, waarom niet?
Het aangekondigde wetsvoorstel met betrekking tot de introductie van een civielrechtelijk bestuursverbod biedt de rechtbank de mogelijkheid om (voormalig) bestuurders of feitelijk leidinggevenden die zich tijdens of in de drie jaar voorafgaand aan een faillissement schuldig maken aan – kort gezegd – wanbeleid voor maximaal vijf jaar een bestuursverbod op te leggen. De wet zal er voorts in voorzien dat opgelegde bestuursverboden in een openbaar register zullen worden geregistreerd. Bijgevolg wordt de betrokken bestuurder als zodanig uitgeschreven en wordt tevens gewaarborgd dat hij voor de duur van het bestuursverbod noch bestuurder noch commissaris bij een andere vennootschap kan worden. Daarmee wordt voorkomen dat hij opnieuw als bestuurder van een onderneming derden kan benadelen. Dat geldt uiteraard ook in doorstartsituaties. Over de voortgang van alle wetsvoorstellen die in het kader van het programma herijking van het faillissementsrecht worden voorbereid – waaronder het wetsvoorstel tot introductie van een civielrechtelijk bestuursverbod – wordt u geïnformeerd in de voortgangsbrief van de zomer 2014.
Met de oprichting van een centraal aandeelhoudersregister wordt geregistreerd wie de aandeelhouders zijn van besloten vennootschappen (BV's) en niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen (NV's). Het centraal aandeelhoudersregister wordt onder het beheer van de Kamer van Koophandel ingericht. De Minister van Economische Zaken zal daarvoor naar verwachting in het najaar een wetsvoorstel indienen. Het is de bedoeling dat het aandeelhoudersregister eind 2015 operationeel is. Het register bevat informatie die relevant is voor de uitoefening van controle, toezicht en opsporingstaken. Die informatie biedt aanknopingspunten voor nader onderzoek, bijvoorbeeld als er een verdenking van malafide transacties is. Daarbij moet gedacht worden aan financieel-economische fraude. Bij misbruik van rechtspersonen met het doel financieel-economische fraude te kunnen plegen is het niet ongewoon dat binnen een BV eerst flinke schulden worden gemaakt om die BV vervolgens te laten «ploffen» en dat daarna dezelfde list in een nieuwe BV wordt herhaald. Het register zal kunnen bijdragen aan de bestrijding van dit type financieel-economische fraude.
Wat is de stand van zaken omtrent de invoering van een register van malafide bestuurders van vennootschappen? Wat is de stand van zaken omtrent de invoering van een centraal aandeelhoudersregister van besloten vennootschappen? Kunnen deze registers van nut zijn om doorstarts van ondernemingen te voorkomen waarbij personeel of schuldeisers worden gedupeerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat een buschauffeur een persoon in een boerka heeft geweigerd |
|
Barry Madlener (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat boerka’s een veiligheidsrisico inhouden, zeker nu de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) geconcludeerd heeft dat het risico op islamitische aanslagen enorm is toegenomen?2 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het dragen van alle gelaatsbedekkende kleding (niet alleen het dragen van een boerka) onwenselijk, op plaatsen waar die kleding de onderlinge communicatie ernstig kan belemmeren.
Ter uitvoering van het Regeerakkoord «Bruggen slaan» van 29 oktober 2012 wordt thans door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een wettelijk verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding in het onderwijs, de zorg, het openbaar vervoer en overheidsgebouwen voorbereid.
Deelt u de mening dat boerka’s in het openbaar vervoer een groot gevoel van onveiligheid veroorzaken bij andere passagiers? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u op de hoogte van de recente uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat Frankrijk de boerka mag verbieden? Zo ja, waarom is het kabinet nog steeds niet bereid om zo'n achterlijk symbool van de islam te verbieden in Nederland en de motie-Wilders3 conform de wens van de Kamer alsnog uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie ook mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid de betreffende buschauffeur een compliment te geven voor zijn of haar daadkrachtige optreden om de veiligheid en het reiscomfort van de overige passagiers te waarborgen door de vrouw in een boerka te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De vervoervoorwaarden van het betreffende vervoerbedrijf stelt geen eisen aan de reizigers ten aanzien van gelaatsbedekkende kleding. Volgens de bedrijfsregels van de vervoerder had de boerka-draagster op dezelfde manier behandeld moeten worden als alle andere reizigers. Daarom hebben de chauffeur en het vervoerbedrijf excuses voor het voorval aangeboden.
Het bericht dat het versneld afdoen van zaken door het Openbaar Ministerie op gespannen voet staat met een eerlijk proces |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel over de problemen met de ZSM-aanpak («zo spoedig mogelijk»-aanpak)?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Veel van wat hierin en in de in vraag 11 bedoelde jaarrapportage 2013 van het College van de Rechten van de Mens is gesteld, ziet op de afdoening van een strafzaak door middel van een OM-strafbeschikking. Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat deze afdoeningswijze al bestaat sinds 2008, dus ruim voor de invoering van de ZSM-aanpak in 2011. Het OM weegt steeds zorgvuldig af of een bepaalde zaak geschikt is om door middel van een strafbeschikking te worden afgedaan.
De ZSM-aanpak is een werkwijze waarbij relatief eenvoudige strafzaken waar mogelijk snel, slim, selectief, en samenlevingsgericht worden afgedaan, met oog voor slachtoffer, verdachte en maatschappij. De ZSM-werkwijze respecteert volledig de geldende regelgeving, waaronder de waarborgen voor verdachten. Zo heeft iedere aangehouden verdachte recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie, het zogenoemde Salduz-consult. Hieraan zijn voor de verdachte geen kosten verbonden. Daarnaast kan een verdachte die rechtsbijstand wenst naar aanleiding van een door de officier voorgenomen strafbeschikking, in een aantal in de wet bepaalde situaties, een toegevoegde advocaat krijgen. Daarbij gelden de reguliere draagkrachtcriteria van de Wet op de rechtsbijstand. De verdachte heeft bovendien altijd de mogelijkheid het oordeel van de rechter te vragen door verzet aan te tekenen tegen een door het OM opgelegde strafbeschikking.
De ZSM-werkwijze is nog volop in ontwikkeling. Ketenpartners werken er samen aan om het best mogelijke resultaat te bereiken. Ook een goede rechtsbijstand aan verdachten heeft daarbij de aandacht. In samenspraak met alle betrokken partijen, waaronder de advocatuur, wordt steeds bezien hoe dit binnen ZSM zo goed mogelijk kan worden georganiseerd.
Klopt het dat het OM erkent dat bij te hoge werkdruk wordt teruggegrepen op de klassieke strafrechtelijke afdoening? Welke consequenties heeft deze werkwijze voor het belang van de verdachte en de controlemogelijkheden van de samenleving ten aanzien van het beleid en de beslissingen van de officieren van justitie in ZSM-zaken?
Op dit moment is nog sprake is van een overgangssituatie: nog niet alle daarvoor in aanmerking komende misdrijfzaken in de sfeer van veel voorkomende criminaliteit (VVC) worden in ZSM afgedaan. Per 1 januari 2015 zullen naar verwachting alle VVC-zaken op de parketten via ZSM worden afgedaan. Het OM kan dan, in samenwerking met ketenpartners, te weten Slachtofferhulp Nederland, de Reclassering en de Raad van de Kinderbescherming, de beschikbare capaciteit zo inzetten dat elke ZSM-zaak op de meest passende wijze wordt afgedaan. Verder blijft er constante aandacht voor het opleiden van ZSM-medewerkers. Daarbij is aandacht voor een contextgerichte afdoening van de strafzaak met alle beschikbare afdoeningsmodaliteiten, waaronder de mogelijkheden om een zaak buiten het strafrecht om af te doen via bijvoorbeeld met HALT, mediation of doorverwijzing naar het Veiligheidshuis voor zorg.
Hoe kan achteraf worden gecontroleerd of door het OM de juiste keuze is gemaakt teneinde een zaak via de ZSM-route af te doen?
Het OM informeert bij het opleggen van een strafbeschikking de betrokkene actief over de gevolgen van de aanvaarding daarvan door middel van een bijsluiter. Daarin staat vermeld dat betrokkene binnen 14 dagen verzet kan instellen bij de officier van justitie (OvJ) en dat de OvJ de zaak dan aan de rechter zal voorleggen. Ook staat expliciet genoemd in de bijsluiter dat – indien er geen verzet wordt ingesteld – de strafbeschikking na 14 dagen ten uitvoer wordt gelegd.
In alle gevallen staat voor de betrokkene tegen wie een beslissing van het OM in een individuele strafzaak is gericht de gang naar de rechter open, ook in het geval van een OM-strafbeschikking. De rechterlijke controle op de beslissingen van het OM is zo gewaarborgd. Hiermee, en omdat er een legitiem doel is gediend met deze wijze van afdoen, is voldaan aan het recht op effectieve rechtsbescherming zoals volgt uit artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest.2
In ZSM wordt zoveel mogelijk maatwerk geleverd, zowel in belang van verdachte, slachtoffer als maatschappij. Het belang van verdachte wordt – indien deze zich van rechtsbijstand heeft voorzien – door de raadsman gewaarborgd. Daarnaast dienen ook de adviezen van de Reclassering en (bij minderjarige verdachten) van de Raad voor de Kinderbescherming over de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het belang van de verdachte. Al deze informatie wordt meegenomen aan de ZSM-tafel bij de afdoeningsbeslissing van het OM. Daarnaast heeft ook het OM zelf vanuit rechtstatelijke beginselen oog voor de rechten van de verdachte in het strafproces.
Is er voldoende tijd voor een piketadvocaat om niet alleen de verdachte te informeren over de procedure, maar ook om te onderzoeken of deze zich überhaupt wel schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit? Zo ja, hoeveel tijd krijgt een advocaat hiervoor? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
Elke aangehouden verdachte heeft recht op rechtsbijstand voorafgaand aan het eerste politieverhoor. Dit Salduz-consult voor aangehouden verdachten staat los van de piketadvocaat die rechtsbijstand verleent aan de inverzekeringgestelde verdachte. In het Salduz-consult wordt de verdachte in de gelegenheid gesteld maximaal een half uur met zijn advocaat te spreken. De ZSM-werkwijze doorkruist deze bestaande praktijk niet. Voor zaken die binnen de termijn voor ophouding voor onderzoek (6 uur zaken) worden afgedaan door middel van een directe afdoening in ZSM (een buitengerechtelijke afdoening in de vorm van een transactie, een OM-strafbeschikking of een sepot onder voorwaarden) geldt dat de raadsman gedurende deze termijn de gelegenheid heeft om te onderzoeken of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Op de ZSM-locaties is onder andere om die reden een afzonderlijk(e) telefoonnummer en mailbox beschikbaar voor de communicatie tussen advocaat en de officier van justitie.
Voor zaken waarbij de verdachte in verzekering wordt gesteld geldt uiteraard de langere termijn van de inverzekeringstelling voor het doen van onderzoek, evenals dat geldt voor zaken die om andere redenen niet binnen de termijn van 6 uur worden afgedaan.
Wat is uw reactie op de bewering dat alleen de piketadvocaat toegang kan krijgen tot informatie van de verdachte en daarmee niet alle feiten en omstandigheden kunnen worden meegenomen in de zaak?2 Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
Ervan uitgaande dat met piketadvocaat wordt bedoeld de advocaat die de aangehouden verdachte van rechtsbijstand voorziet, is het uitgangspunt dat voor zover er geen wettelijke beperkingen zijn de informatie die de officier van justitie heeft ook aan de advocaat wordt verstrekt. Dit betreft zowel de vorm als de omvang en inhoud conform artikel 30 Wetboek van Strafvordering (equality of arms). Naast de verklaring van de verdachte gaat het om alle feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de te nemen beslissing tot afdoening. De advocaat heeft recht op alle benodigde informatie om zelfstandig een oordeel over de zaak te kunnen vormen en de beslissing van de officier te kunnen toetsen, zodat hij nog in staat is het inhoudelijke gesprek met de officier te voeren voordat deze een afdoeningsbeslissing neemt.
Wordt bij de afweging om over te gaan tot de ZSM-aanpak ook rekening gehouden met de belangen die verband houden met de toekomst van de verdachte en dus eigenlijk ook met de mogelijkheid tot resocialisatie en het voorkomen van recidive? Zo ja, hoe? Zo nee, welke belangen worden meegewogen bij een dergelijke belangenafweging?
Belangrijk uitgangspunt bij ZSM is het voorkomen van recidive en het waar nodig resocialiseren van de verdachte. Juist aan de ZSM-selectietafel wordt – voorafgaand aan de te nemen beslissing – met Reclassering, Slachtofferhulp en (bij minderjarigen) Raad voor de Kinderbescherming overlegd over de juiste afdoeningsbeslissing. Zo nodig wordt de zaak doorverwezen naar of contact gezocht met het Veiligheidshuis. Dit kan zijn als er (ook) hulpverlening geïndiceerd is. Verder kan er gekozen worden voor een HALT-afdoening of een andere buitenstrafrechtelijke afdoening.
Wat is uw reactie op de redenering dat mensen vanwege de ZSM-aanpak eerder dan voorheen in aanraking kunnen komen met justitie en daardoor de gevolgen steeds verstrekkender worden? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is? Hoe wordt deze ontwikkeling bestreden of tegengegaan?
Ik onderschrijf die redenering niet. ZSM leidt er niet toe dat mensen eerder in aanraking komen met justitie. In ZSM is het juist de bedoeling dat in elke concrete zaak een op maat gesneden afdoeningsbeslissing wordt genomen. Dat kan nadrukkelijk ook een buitenstrafrechtelijke afdoening zijn.
In hoeverre wordt in ZSM-zaken door het OM puur op basis van mondelinge informatie overgegaan tot een beslissing? Deelt u de mening dat deze manier van afdoening op gespannen voet staat met artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering? Zo nee, op welke manier wordt een verdachte de mogelijkheid geboden kennis te nemen van de processtukken en de tenlastelegging?
Binnen de strafrechtketen, en dus ook binnen de ZSM-werkwijze, vindt in een aantal gevallen mondelinge informatieoverdracht plaats teneinde de OvJ in staat te stellen strafvorderlijke beslissingen te nemen. Dat kunnen beslissingen zijn over aanhouding buiten heterdaad en beslissingen in het kader van de ZSM-werkwijze. Deze informatie is evenwel steeds schriftelijk reproduceerbaar en verifieerbaar, zodat transparantie is gewaarborgd. De ZSM-werkwijze ontslaat de verbalisant immers niet van de verbaliseringsplicht. Er zijn altijd schriftelijke stukken (opgemaakte processen-verbaal) die de advocaat kan inzien. Als de officier van justitie beslist tot dagvaarden dan heeft zowel de rechter als de raadsman altijd de beschikking over het volledige schriftelijke procesdossier.
Wat vindt u ervan dat een advocaat zijn cliënt noodgedwongen moet adviseren niet akkoord te gaan met de versnelde afdoening, omdat er onvoldoende mogelijkheden zijn alle feiten en omstandigheden te toetsen en af te wegen kort na de aanhouding? Welke mogelijkheden ziet u om hierin verbetering aan te brengen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 4, 5 en 8. De advocaat heeft in het adviseren van zijn cliënt een zelfstandige verantwoordelijkheid en daarin wil ik niet treden.
In hoeveel procent van de ZSM-zaken wordt door de verdachte geen gebruik gemaakt van het recht op rechtsbijstand? Wat is doorgaans de reden voor een verdachte hier geen gebruik van te maken?
Deze percentages worden niet gemeten. Het OM heeft de indruk dat slechts een deel van de aangehouden verdachten gebruik maakt van het recht op rechtsbijstand. Een reden waarom verdachten afzien van rechtsbijstand kan gelegen zijn in de tijd die verstrijkt met wachten totdat de advocaat is gearriveerd. Het kan ook zijn dat de verdachte de bijstand van een advocaat niet nodig acht.
Deelt u de opvatting van het College van de Rechten van de Mens dat het recht op een effectieve verdediging in het geding kan komen doordat betrokkene geen gebruik kan maken van het recht op rechtsbijstand?3
Nee, ook in de huidige situatie kan een verdachte altijd gebruik maken van het recht op rechtsbijstand (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1). Hij ziet daar om uiteenlopende redenen echter vaak van af.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen van het College van de Rechten van de Mens waar het gaat om het verzekeren van het recht op een effectieve verdediging in de ZSM-procedure?4
Het kabinet zal uw Kamer een separate reactie sturen op de jaarrapportage van het College van de Rechten van de Mens «Mensenrechten in Nederland 2013».
Het bericht dat patiënten niet kunnen wisselen van huisarts |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van de Nederlandse Patiënten en Cliënten Federatie (NPCF) waaruit blijkt dat een derde van de patiënten die van huisarts zouden willen wisselen dit niet voor elkaar krijgt?
Ja, het onderzoek ken ik.
Herkent u deze problemen, en hoe kan het dat deze al zo lang spelen?
Ja, de problemen herken ik. De Nederlandse Patiënten en Cliënten Federatie (NPCF) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) hebben, naar aanleiding van eerdere signalen dat het overstappen naar een andere huisarts niet altijd vlekkeloos verloopt, een brochure1 ontwikkeld die zowel patiënten als huisartsen informatie geeft over het kiezen van een nieuwe huisarts en het overstappen naar een andere huisarts. In het AO eerstelijnszorg van 3 juli jongstleden is dit onderwerp ook aan de orde geweest. Ik heb uw Kamer toegezegd om in gesprek te gaan met de Landelijke Huisartsen Vereniging en de NPCF om gezamenlijk tot een oplossing voor dit probleem te komen. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek.
Wat kunnen patiënten doen als «stemmen met de voeten» (het kunnen kiezen van patiënten), een in het Nederlandse zorgsysteem belangrijk uitgangspunt, niet lukt?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt u over onderzoeksgegevens over de vrije huisartsenkeuze? Zo ja, zijn de conclusies van uw onderzoek in lijn met het NPCF-onderzoek? Kan de Kamer dit onderzoek ontvangen?
Nee, ik beschik niet over onderzoeksgegevens over de vrije huisartsenkeuze.
Stel dat het waar is dat patiënten, die hebben deelgenomen aan het NPCF-onderzoek, denken dat er onderlinge afspraken bestaan tussen huisartsen, dit dan ook is toegestaan?
Als er onderlinge afspraken worden gemaakt over het wel of niet inschrijven van nieuwe patiënten is er sprake van marktverdelingsafspraken, waardoor de keuzemogelijkheden van patiënten worden beperkt. Dit is op grond van de mededingingsregels in principe niet toegestaan. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de mededingingsregels en kan een boete opleggen aan partijen die marktverdelingsafspraken maken.
Wat raadt u patiënten aan die een andere huisarts willen, en telkens te horen krijgen dat de praktijk naar keuze «vol is»?
Ik raad patiënten aan om in ieder geval contact op te nemen met hun zorgverzekeraar die zich dient te houden aan zijn zorgplicht. De zorgverzekeraar kan een bemiddelende rol spelen om patiënten in contact te brengen met een geschikte huisarts.
Tevens raad ik patiënten aan om de brochure «Een andere huisarts kiezen: informatie voor patiënt en huisarts» te lezen en contact op te nemen met de instanties die daarin vermeld staan indien het overstappen niet goed verloopt. Onder meer wordt daarin genoemd het adviespunt Zorgbelang, dat op regionaal niveau patiënten hulp bieden in geval van vragen of klachten.