Het bericht dat ook vogels lijden onder bijengif |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat ook vogels lijden onder het gebruik van neonicotinoïden als Imidacloprid en dat het tijdelijk verbod op deze insecticiden te beperkt is?1
Voor de antwoorden op de vragen 1 tot en met 4 verwijs ik u naar de Kamerbrief (Kamerstuk 27 858, nr. 276) «Nature publicatie imidacloprid en afname van vogelpopulaties» van 27 oktober 2014.
Wat betekent volgens u de uitkomst van het onderzoek door vijf Nederlandse biologen dat niet alleen bijen maar ook vogels te lijden hebben van dit gewasbeschermingsmiddel voor het toepassen van deze middelen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorg dat het huidige EU-moratorium op de toepassing van deze middelen mogelijk te beperkt is om ook vogels te beschermen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om ook de vogels beter te beschermen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid dit onderzoek onder de aandacht te brengen van de Europese Commissie, de L&V-raad en de Milieuraad?
Zie antwoord vraag 1.
De Nederlandse Publieke Omroep die stelselmatig met honderden websites de Wet bescherming persoonsgegevens overtreedt |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht «CBP: publieke omroep schendt privacy van bezoekers websites»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over het rapport over de Nederlandse Publieke Omroep (hierna: NPO) dat het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna: CBP) heeft opgesteld. Het CBP ziet als zelfstandig bestuursorgaan toe op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over een besluit van een onafhankelijke toezichthouder in een individueel geval.
De NPO verschilt op enkele punten met het CBP van mening over de wijze waarop de wet op de situatie van de NPO moet worden toegepast. Wel heeft de NPO naar aanleiding van het rapport van het CBP maatregelen genomen. Zoals gezegd is het niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de vraag of de NPO daarmee in overeenstemming met de Wbp handelt, dat is aan het CBP.
Wat vindt u van het stelselmatig overtreden van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)? Wat gaat u ondernemen richting de NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat blijkens de diverse onderzoeken van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) de NPO al bijna drie jaar lang slecht uitvoering geeft aan de Wbp, eerst door het opwerpen van cookiemuren, vervolgens door op onjuiste en/of onduidelijke wijze toestemming te vragen aan bezoekers van de honderden NPO-websites en nu door het zonder toestemming vooraf al plaatsen van trackingcookies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen tegen de recidiverende NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de NPO zich niet aan de wet houdt en haar eigen belangen laat prevaleren boven de privacy van bezoekers van websites van de NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de NPO het goede voorbeeld moet geven en op consistente, transparante en eenvoudige wijze vooraf om toestemming moet vragen voor het plaatsen van onder andere tracking cookies? Zo ja, bent u van mening dat de NPO dat nu doet? Zo nee, gaat u de NPO verzoeken te stoppen met het stelselmatig overtreden van de Wbp?
Net als elke andere website dienen de websites van de publieke omroep in overeenstemming met de wet te zijn.
Kunt u het CBP-onderzoek voorzien van een kabinetsreactie naar de Kamer sturen zodat het na het zomerreces gelijktijdig met de aangekondigde nieuwe cookiewet behandeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 tot en met 4 geeft het kabinet geen oordeel over besluiten van een toezichthouder in individuele gevallen. Naar aanleiding van de publicatie op NRC.nl heeft het CBP het rapport op 8 juli openbaar gemaakt via http://www.cbpweb.nl/Pages/pb_20140708_npo-cookies-publieke-omroep.aspx.
Gouden handdrukken bij woningcorporatie Rochdale |
|
Sadet Karabulut , Sander de Rouwe (CDA), Martine Baay-Timmerman (50PLUS), Kees Verhoeven (D66), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het jaarverslag 2013 van Rochdale, waaruit blijkt dat voor € 4,5 mln aan vertrekpremies is betaald waarvan € 1,5 mln terecht is gekomen bij vijf personen?1 2
In het jaarverslag 2013 van Rochdale is opgenomen dat Rochdale in 2013 een ingrijpende reorganisatie heeft doorgevoerd. De formatie is daarbij met 90 personen ingekrompen. Dit heeft voor circa 65 mensen geleid tot gedwongen ontslag. In het jaarverslag is gerapporteerd over de vergoeding van 5 medewerkers (een directeur, een manager uitvoering, een administratief medewerker, een onderhoudsadviseur en een participatiemedewerkster), omdat voor deze medewerkers de ontslagvergoeding boven de bezoldigingsnorm van de WNT uitsteeg. Het betreft geen topfunctionarissen.
Ik stel vast dat op de betreffende betalingen geen wettelijke kaders van toepassing zijn.
Waarom heeft Rochdale gekozen voor het geven van gouden handdrukken boven de norm van € 228.599 en wist u, of wisten uw medewerkers hiervan? Zo ja, heeft u iets gedaan om te voorkomen dat dergelijke hoge ontslagvergoedingen zouden worden uitgekeerd?
Rochdale heeft hiervoor gekozen op basis van een bedrijfsmatige afweging (reorganisatie en inkrimping personeelsbestand met 20%) binnen de kaders van een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan. Bij het berekenen van de ontslagvergoedingen is volgens Rochdale stringent voor alle medewerkers dit sociaal plan gevolgd.
Mijn medewerkers noch ik zijn hierover vooraf geïnformeerd en er zijn derhalve geen stappen ondernomen om dit te voorkomen. Vanuit de wettelijke kaders zou daartoe ook geen grond hebben bestaan.
Vindt u het politiek en moreel aanvaardbaar dat een huurder van Rochdale omgerekend € 112 heeft meebetaald aan de hoge ontslagvergoedingen?
De ontslagvergoedingen van de 5 medewerkers die in het jaarverslag zijn vermeld zijn volgens Rochdale conform en in ieder geval niet hoger dan de uitkomst van de kantonrechterformule zoals vastgelegd in het sociaal plan.
Ik vind in algemene zin voor maatschappelijke organisaties, waaronder woningcorporaties, een matiging van bedrijfslasten van groot belang. In verband daarmee wijs ik op het kabinetsvoornemen om de reikwijdte van de WNT, waarmee sinds 2013 ook ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen zijn genormeerd, te verbreden naar alle werknemers in de (semi)publieke sector.
Deelt u de mening dat, in een tijd waarin huurders zich geconfronteerd zien met huurverhogingen, het onacceptabel is dat mismanagement in feite beloond wordt met gouden handdrukken door Rochdale? Zo nee, waarom niet?
Door Rochdale is in 2013 een reorganisatie in gang gezet om te besparen op de organisatiekosten. Er is naar mijn weten geen relatie met eventueel mismanagement.
Is er een mogelijkheid om te hoge ontslagvergoedingen terug te vorderen opdat deze middelen ten goede komen aan de huurders van Rochdale? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mogelijkheid is er niet, omdat er geen sprake is van te hoge ontslagvergoedingen in relatie tot de Wet Normering Topinkomens of de Woningwet. Het betreft hier betalingen aan zogenaamde niet-topfunctionarissen. Voor deze categorie geldt enkel een publicatieplicht als een bepaalde grens in een bepaald jaar wordt overschreden. Rochdale heeft met publicatie van de vertrekpremies in haar jaarverslag aan deze plicht voldaan.
Kunt u de Kamer informeren of in Duitsland en Denemarken bestuurders van woningcorporaties ook rijkelijk beloond worden?
Ik beschik niet over informatie waarmee ik deze vraag op korte termijn kan beantwoorden. Ik zeg uw Kamer toe dat alsnog in kaart te brengen.
Het rapport Dark side of Coal van PAX |
|
René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de kritische reacties van Glencore en Drummond op het rapport de Dark side of Coal van PAX?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aantijging van de betrokken bedrijven dat PAX geen hoor- en wederhoor heeft toegepast en het bedrijf niet in staat heeft gesteld om inhoudelijke bemerkingen voor publicatie kenbaar te maken?
Alle betrokken partijen onderschrijven expliciet het principe van hoor- en wederhoor. Ik heb kennis genomen van de opvatting van Drummond en Glencore dat zij zich niet gehoord voelen in het rapport van PAX. Tevens begrijp ik dat Pax deze mening van Drummond en Glencore niet deelt2. Hoor- en wederhoor is van groot belang voor de effectiviteit van maatschappelijke dialoog.
Deelt u de mening dat de wijze waarop PAX deze twee internationale mijnbouwbedrijven verdacht maakt een negatief effect kan hebben op hun bereidwilligheid om toekomstige stakeholdergesprekken te voeren met Nederlandse NGO’s en samen te werken met Bettercoal (kennelijk zijn deze bedrijven bij voorbaat verdacht en handelen zij niet juist)?
Ik zie een dialoog als een belangrijk, constructief en toekomstgericht instrument om problemen op te lossen. Ik moedig (lokale) overheden, bedrijven en ngo’s aan om zich open en eerlijk op te stellen.
Ik zie het als de verantwoordelijkheid van zowel de bedrijven als Pax om zich actief in te blijven zetten voor de dialoog.
Deelt u de mening dat PAX geen extra subsidie van de overheid zou moeten ontvangen om de kosten van een rechtszaak te kunnen financieren als blijkt dat PAX inderdaad geen hoor- en wederhoor heeft toegepast, ook niet als dit leidt tot een faillissement van PAX?
In extra subsidie om kosten van een rechtszaak te financieren is niet voorzien.
Kunt u toelichten wat de gedragscode voor niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zegt over hoor- en wederhoor bij de publicatie van gegevens over bedrijven die een bedrijf ook schade toe kunnen brengen?
De Nederlandse niet gouvernementele ontwikkelingsorganisaties die lid zijn van branchevereniging Partos hebben een eigen (gedetailleerdere) Partos gedragscode3 ontwikkeld en ondertekend. In deze code (met nalevingsprocedure en klachtenregeling) staat onder meer dat hoor en wederhoor moet worden toegepast waar dit geboden is voor het verwerven van feiten.
Er is geen algemeen geldende – en juridisch afdwingbare – gedragscode voor niet-gouvernementele organisaties.
Op internationaal niveau zijn maatschappelijke organisaties de «Istanbul Principles for Civil Society Organizations» Development Effectiveness»4 overeengekomen. Deze principes vormen een nuttige leidraad voor transparantie, wederzijdse verantwoording en integriteit.
Als de eigen gedragscode niet wordt nageleefd, zou dit dan gevolgen moet hebben voor de subsidieverstrekking vanuit het ministerie?
Leidend bij subsidieverstrekking zijn de rechten en plichten van maatschappelijke organisaties en bedrijven zoals die zijn verwoord in subsidiebeschikkingen. Het al dan niet naleven van die verplichtingen is mede bepalend voor eventuele gevolgen in de financiering vanuit het ministerie. Naar analogie van de plaats die de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen hebben binnen het bedrijfsleven-instrumentarium zullen de (door de VN erkende) Istanbul Principles een plaats krijgen in het toekomstige subsidie-instrumentarium voor maatschappelijke organisaties. Daarmee doe ik recht aan het toegezegde tijdens het Algemeen Overleg over internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op 2 juli jl. om bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan vergelijkbare principes te houden.
Statiegeld op bierflesjes |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bierflesjes zonder statiegeld probleem op recreatieterreinen»?1
Ja.
Waardoor bent u ervan overtuigd dat statiegeld op bierflesjes ook in de toekomst zal blijven bestaan, nu steeds meer bierproducenten dit omzeilen door flesjes zonder statiegeld uit te brengen?
Het heffen van statiegeld op bierflesjes in eenmalige of hervulbare flessen is reeds vele jaren een vrije keus van de producent. Een groot aantal brouwerijen heeft de keus gemaakt om hervulbare glazen bierflessen te gebruiken. Deze keuze wordt ingegeven door milieuoverwegingen, economische overwegingen en door de markt, omdat de consument bij voorkeur bier in een krat wil kopen. Enkele brouwers hebben zelfs kort geleden grote investeringen gedaan in het ontwikkelen en op de markt brengen van een eigen hervulbare fles. Wanneer de brouwer een hervulbare fles op de markt brengt, wordt daar statiegeld op geheven om de fles retour te ontvangen. De fles blijft in dit geval eigendom van de brouwerij. De hervulbare fles is in verhouding tot eenmalige flessen duur in aanschaf en dat wordt terugverdiend door meermalig gebruik. Er is dus een economische reden om de fles weer terug te krijgen.
Via de productschappen is alleen geregeld dat er statiegeld wordt geheven op de hervulbare bierflessen en niet dat de bierflessen hervulbaar moeten zijn.
De Nederlandse brouwers dekken 85% van de markt. Zij hebben mij laten weten dat er bij hun de laatste jaren geen verschuivingen zijn opgetreden tussen het aantal hervulbare en eenmalige flessen. Er lijkt dus geen significante toename in het aandeel eenmalige flessen.
Samenvattend is er nu dus geen plicht om statiegeld te heffen op deze flesjes en is er zonder deze plicht een goed functionerend systeem dat stabiel werkt.
Deelt u de mening dat in de praktijk nu is aangetoond dat het schrappen van statiegeld leidt tot meer zwerfafval?
Het is naar mijn mening niet mogelijk om hier een uitspraak over te doen. Allereerst is statiegeld op bierflessen niet afgeschaft. Er worden eenmalige flessen op de markt gebracht waar geen statiegeld op zit. De motivatie voor het gebruik van eenmalige flesjes is divers en kan komen vanuit vragen uit de markt. Zo zijn er bijvoorbeeld logistieke of economische aspecten die een retoursysteem onrendabel maken voor kleinere brouwerijen en/of buitenlandse brouwerijen. Op hervulbare flessen wordt nog steeds statiegeld geheven. Daarnaast is er een dieper en breder inzicht nodig in de omvang van de problematiek van zwerfafval. Zoals in het Algemeen Overleg van 18 juni jl. aangegeven, zal ik hier onderzoek naar doen en daarbij ook kijken hoe ons omringende landen zwerfafval aanpakken. De resultaten zal ik ook betrekken bij de gesprekken die ik voer met de gemeenten en andere partijen over het stimuleren van het gebruik van kansrijke inzamelsystemen met een positieve prikkel op lokale schaal.
Bent u bereid producenten te verplichten niet alleen gemeenten te vergoeden voor het extra zwerfafval maar ook terreineigenaren, zolang dergelijke flesjes zonder statiegeld op de markt worden gebracht? Zo nee, hoe past dit volgens u onder het principe «de vervuiler betaalt»?
Voor het bestrijden van zwerfafval zijn er in de Raamovereenkomst Verpakkingen afspraken gemaakt. De gemeenten krijgen extra geld ten opzichte van de jaren tot en met 2022 voor de bestrijding van zwerfafval. Het is aan de gemeenten om dit geld efficiënt en effectief in te zetten. Daarnaast is de terreineigenaar een private ondernemer die de verplichting heeft om zich via een inzamelaar te ontdoen van zijn bedrijfsafval.
Zoals reeds in de eerste termijn van het Algemeen Overleg Grondstoffen en afval van 18 juni gezegd, kijk ik samen met gemeenten en andere betrokken partijen hoe we het gebruik van kansrijke inzamelsystemen met een positieve prikkel op lokale schaal kunnen stimuleren.
Bent u bereid met producentenorganisaties overeen te komen dat zij ook statiegeld op bierflesjes van 25 ml invoeren? Bent u bereid, als zij hier niet toe overgaan, statiegeld voor bierflesjes van zowel 33 als 25 ml te verplichten in het Besluit beheer verpakkingen 2014?
Zoals eerder in Kamerdebatten aangegeven, stuur ik op doelen en zijn de middelen, zoals statiegeld, daaraan ondergeschikt. Statiegeld op bierflessen zal ik om die reden niet verplichten in het Ontwerpbesluit beheer verpakkingen 2014. Het statiegeld op hervulbare bierflessen zal overigens wel blijven bestaan, dankzij private borging binnen de sector.
De mogelijke sluiting van de Spoedeisende Hulp in Weert |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat er inmiddels 22.000 handtekeningen verzameld zijn voor het behoud van de eerste hulp van het Sint Jans Gasthuis (SJG) in Weert?1 Kunt u toelichten wat de stand van zaken rond deze specifieke spoedeisende hulp is?
Ja.
In het begin 2013 gepubliceerde rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» is door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een landelijk kader van criteria voor de herinrichting van de spoedeisende zorg opgesteld. In dit kwaliteitskader staat voor meerdere complexe acute aandoeningen wat de kwaliteits- en volumecriteria zouden moeten zijn om de kwaliteit te kunnen garanderen. Op basis van deze criteria zijn scenario’s ontwikkeld en is een inventarisatie gemaakt toegespitst op de specifieke situatie per regio.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft zorgverzekeraars er inmiddels op gewezen dat hun plannen voor gezamenlijke inkoop van deze spoedeisende zorg nog onvoldoende onderbouwd zijn om dit gezamenlijk optrekken op dit moment toe te staan. Op basis hiervan heeft ZN op 16 juli laten weten het gezamenlijke traject rond complexe spoedeisende zorg op dit moment niet door te zetten. Er is op dit moment dus geen sprake meer van een gezamenlijk traject van de zorgverzekeraars om genoemde zorg niet meer in te kopen bij het St. Jans Gasthuis. Het is nu aan iedere zorgverzekeraar afzonderlijk om hier het eigen inkoopbeleid op te formuleren. Het inkoopbeleid van zorgverzekeraars is een individuele verantwoordelijkheid, waarbij de zorgverzekeraar moet voldoen aan de zorgplicht jegens zijn verzekerden.
Klopt het dat het uiteindelijke doel van de regioplannen betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger is? Hoe wordt bepaald en getoetst dat de spoedeisende zorg voor de burger daadwerkelijk beter wordt met het regioplan?
Het doel van de regioplannen van zorgverzekeraars is naast een betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger ook een doelmatiger inrichting van de acute zorg. Dit gebeurt aan de hand van de eerder genoemde Kwaliteitsvisie waarin een landelijk kader van criteria voor de herinrichting van de spoedeisende zorg is neergelegd. Er zijn scenario’s opgesteld toegespitst op de specifieke situatie van de betreffende regio. Deze regiovisies zijn in samenwerking met de regionale zorgaanbieders opgesteld. Het regionaal overleg acute zorg (ROAZ) speelt een belangrijke rol. Dit proces moest er toe leiden dat de spoedeisende zorg voor de burger/patiënt daadwerkelijk verbetert. De ACM heeft inmiddels zorgverzekeraars opgeroepen hun plannen met onafhankelijke kwaliteitsstandaarden te onderbouwen.
Ben u ervan op de hoogte dat het SJG op de kwaliteitscriteria ten aanzien van de zes functies die op basis van de (concept)regio plannen mogelijk geschrapt worden, gemiddeld of hoger scoort dan landelijk (op basis van de normen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en wetenschappelijke instituten)? Bent u er tevens van op de hoogte dat het SJG deze zes functies tegen marktconforme tarieven kan bieden? Hoe kijkt u er tegenaan dat Zorgverzekeraars Nederland het aantal behandelingen ten aanzien van deze zes functies meetelt in haar toetsing op kwaliteit, terwijl het niet om hoogcomplexe zorg gaat? Deelt u de mening dat uit de scores op de kwaliteitscriteria verondersteld kan worden dat er niet meer behandelingen nodig zijn om meer kwaliteit te kunnen bieden?
De afweging die zorgverzekeraars maken in hun inkoopbeleid is een eigen verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar, waarbij zorgverzekeraars zich moeten houden aan de zorgplicht, waaruit voortvloeit dat zorg binnen redelijke afstand en redelijke termijn aan de verzekerde geleverd dient te worden. Voor acute zorg dienen zorgverzekeraars en aanbieders van zorg er voor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde norm van 45 minuten in de regio geborgd blijft (inclusief verloskundige zorg). De NZa kan optreden indien de zorgverzekeraar zijn zorgplicht niet nakomt.
Vindt u dat zowel prijs als kwaliteit in de huidige beleidsvoering door zorgverzekeraars op de juiste wijze beoordeeld worden? Bent u bereid het «prijs-kwaliteit»-criterium dat Zorgverzekeraars Nederland hanteert ter discussie te stellen, zodat er meer op kwaliteit ingekocht gaat worden?
Ik ben er een voorstander van dat de prijs een belangrijke rol speelt bij contracteren van zorg, we moeten de zorg immers voor iedereen betaalbaar houden. Maar ook de kwaliteit van de zorg moet bij de inkoop worden betrokken. Dat is een belangrijk onderdeel voor het goed werken van het stelsel.
Ik ben dan ook blij dat verzekeraars daar steeds meer aandacht aan besteden. Daarvoor is het nodig dat er meer en transparante kwaliteitsrichtlijnen en standaarden worden ontwikkeld. Het Zorginstituut Nederland kan voor het stimuleren en onderbouwen daarvan ondersteuning bieden. In het wetsvoorstel «verbod op verticale integratie» staan nieuwe eisen aan verzekeraars om transparant te zijn op basis waarvan ze inkopen. Het wetsvoorstel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer voor.
Op welke wijze zou volgens u de sluiting van de eerste hulp van het SJG in Weert bij kunnen dragen aan de verbetering van de kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger?
Zie mijn antwoord op vraag 3 waar ik inga op de verantwoordelijkheidsverdeling.
Herinnert u zich dat in het regeerakkoord Rutte-II is afgesproken dat de dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en Spoedeisende Hulp (SEH) wordt afgebouwd, hetgeen lijkt te suggereren dat er momenteel overlap is, en dat er met het sluiten van een HAP of SEH geen verslechtering van de spoedeisende zorg zal zijn? Kunt u garanderen dat geen enkele burger er op achteruit gaat, als het gaat om de kwaliteit van de spoedeisende zorg? Kunt u in uw antwoord de afstand en reistijd naar de spoedeisende zorg betrekken?
In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en Spoedeisende Hulpen (SEH’s) afgebouwd wordt, door integratie van HAP en SEH. Het maakt het kiezen van de juiste zorg voor de patiënt ook gemakkelijker. Van belang is een goede triage aan de poort, om patiënten niet onnodig het ziekenhuis in te sturen. Uitgangspunt daarbij is dat de wettelijk gestelde bereikbaarheidsnorm van 45 minuten geborgd blijft waarmee de basisspoedzorg dicht bij de burger beschikbaar blijft. De IGZ ziet toe op de randvoorwaarden voor verantwoorde (spoedeisende) zorg.
Heeft u een beeld van het geheel aan regioplannen dat in dit kader wordt opgesteld? Weet u al wanneer deze regioplannen openbaar zullen worden? Kunt u zich ervoor inzetten dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet rond het mogelijk sluiten van een SEH, zolang de regioplannen niet openbaar zijn en besproken zijn met alle betrokkenen, waaronder de gemeenten Weert, Nederweert, Cranendonck en Leudal? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet op de hoogte van het geheel aan regioplannen. Het is ook niet aan mij om deze plannen openbaar te maken. Het gezamenlijk optrekken door verzekeraars bij inkopen van acute zorg is als gevolg van het bericht van de ACM (17-7-2014) over de herstructurering van de complexe acute zorg op dit moment niet doorgezet door de verzekeraars. Het is aan de individuele zorgverzekeraar om acute zorg te contracteren voor hun verzekerden. Het is dan ook niet aan mij om plannen openbaar te maken. Ik ga er overigens wel van uit dat over de inhoud en mogelijke gevolgen voor betrokkenen en belanghebbende partijen (zoals gemeenten) van eventuele plannen altijd gecommuniceerd zal worden in de regio.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 25 maart 2014 (Kamerstuk 29 274, nr. 188) aangeeft dat u verantwoordelijk bent voor de continuïteit van cruciale zorg en dat u de benodigde stappen zult zetten als er sprake van is dat deze in het gedrang komt? Aan wat voor mogelijke stappen denkt u dan? Heeft u naast uw strikt wettelijke rol ook nog andere middelen om uw systeemverantwoordelijkheid invulling te geven? Is de 45 minutennorm naar uw mening de enige norm die hierbij van belang is?
Ja, het is juist dat de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid draagt voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder SEH-zorg, maar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen. Wanneer zorgverzekeraars niet in staat zijn om de continuïteit van cruciale zorg voor hun verzekerden te borgen is het aan de zorgverzekeraar om melding te maken van deze overmacht bij de NZa. Constateert de NZa dat deze melding van overmacht terecht is, dan is het de verantwoordelijkheid van de overheid om een tijdelijke vangnetstichting op te richten met het oog op de continuïteit van cruciale zorg. Een andere verantwoordelijkheid heeft de overheid niet. Ten aanzien van de beschikbaarheid van SEH-zorg en acute verloskunde geldt de 45-minuten norm. Zorgverzekeraars dienen er in beginsel voor te zorgen – gelet op hun zorgplicht – dat verzekerden deze zorg binnen genoemde normtijd ontvangen. Deze 45-minutennorm zorgt ervoor dat de spreiding van deze zorg over Nederland goed is. Iedereen heeft basis spoedeisende hulp op vrij korte afstand ter beschikking. De 45 minutennorm is hierbij van essentieel belang.
Ontwijken van de Verhuurderheffing |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u de praktijk van het liberaliseren van huurwoningen om onder de verhuurdersheffing uit te komen?1
Ik heb geen signalen dat er huurwoningen worden geliberaliseerd met als doel om onder de verhuurderheffing uit te komen. Het liberaliseren van een huurwoning bij mutatie is toegestaan wanneer de woning voldoende punten heeft.
Is het u bekend welke omvang deze praktijk reeds heeft aangenomen, welke omvang deze praktijk kan krijgen en welke bedragen en aantallen woningen daarmee gemoeid zijn?
Het al dan niet liberaliseren van een vrijkomende woning betreft een afweging van individuele verhuurders waarbij verschillende factoren een rol spelen zoals de lokale woningmarkt en de verdiencapaciteit van de verhuurder.
Bij de door mij toegezegde evaluatie van de verhuurderheffing voor begin 2016 wordt gekeken naar de effecten van de heffing op de beschikbaarheid van betaalbare woningen. Mocht de door u geconstateerde praktijk zich veelvuldig voordoen, dan zal dit in de evaluatie zichtbaar worden.
Deelt u de mening dat een aanbod aan een huidige huurder om het huidige gereguleerde huurcontract om te zetten in een geliberaliseerd contract ongewenst is? Zo ja, op welke wijze wilt u een halt toeroepen aan een dergelijke handelswijze?
Een verhuurder heeft de mogelijkheid om een huurder een dergelijk voorstel te doen. De huurder is niet verplicht om hier op in te gaan en kan daarin dus een eigenstandige afweging maken. Ik ben niet voornemens een halt toe te roepen aan een dergelijke handelswijze, aangezien hier vrijheid van contract geldt.
Het bericht ‘Ex-manager ziekenhuis krijgt 3,4 ton mee’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «ex-manager ziekenhuis krijgt 3,4 ton mee»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo niet, wat klopt er dan niet van?
Uit de Wnt-melding van het ziekenhuis (zie www.jaarverslagenzorg.nl) blijkt dat er inderdaad een manager een afkoopsom heeft meegekregen ter hoogte van € 340.0000.
Valt betreffende «lager geplaatste manager» onder de Wet normering topinkomens? Zo ja, hoe verklaart u de hoge vertrekpremie? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel verwachten dat regelt dat alle functionarissen die met publiek geld betaald worden niet meer verdienen dan een minister?
Is het waar dat de betaalde vertrekpremie veel hoger ligt dan de reguliere kantonrechtersformule? Mogen ziekenhuizen met managers (en bestuurders) deze riante vertrekpremies (hoger dan 75.000 euro) overeenkomen? Zo nee, gaat u het te veel betaalde bedrag terugvorderen?
Uit het artikel blijkt dat er sprake is van een vergoeding conform de kantonrechtersformule waarbij de variabele factor, wegens verwijtbaarheid van de werkgever, op een hoger getal is vastgesteld dan «normaal» (1). Uit de melding blijkt niet of de vergoeding door de rechter is vastgesteld of niet.
Omdat de betrokkene geen topfunctionaris is in de zin van de Wnt, is het normeringsregime de Wnt niet van toepassing, ook niet voor de ontslagvergoeding. Voor alle duidelijkheid, de Wnt verbiedt partijen een hogere ontslagvergoeding overeen te komen dan € 75.000 (art. 2.10). De kantonrechter kan, indien hij een ontslagzaak voorgelegd krijgt van een organisatie die onder de Wnt valt, echter naar eigen inzicht een vergoeding vaststellen.
Onderneemt u stappen tegen dit ziekenhuis, mede gezien het verleden van het ziekenhuis op het terrein van interne conflicten, absurde salarissen en vertrekregelingen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen regels overtreden, dus er is geen aanleiding om stappen te overwegen/nemen.
Welke stappen onderneemt u in algemene zin om het aantal excessieve salarissen en vertrekpremies in de zorg snel terug te dringen? Deelt u de mening dat dit niet alleen van belang is vanuit beloningsperspectief, maar zeker ook voor het noodzakelijke maatschappelijke draagvlak voor de hervormingen in deze sector?
Ook in de zorg is de Wnt van toepassing verklaard. De Wnt is het onlangs (1 januari 2013) van kracht geworden instrument waarmee ervoor wordt gezorgd dat de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren meer aansluiten bij het maatschappelijk gevoelen. Dat wordt bereikt door toepassing van de Wnt-norm, op dit moment overeenkomend met 130% van het huidige ministerssalaris. Een wetsvoorstel om de norm terug te brengen tot 100% van het huidige ministersalaris (we hebben het dan over Wnt2) is onlangs bij de Tweede Kamer ingediend. Voor een verder toekomstperspectief zie het antwoord op vraag 3.
Verder beoogt het kabinet ook om met de Wet Werk en Zekerheid de ontslagvergoedingen tot een aanvaardbaarder niveau terug te brengen.
Het artikel ‘Bijkomen van de bijstand’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bijkomen van de bijstand»1
Ja.
Klopt het getal in het artikel dat volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 25 procent van de werklozen, ruim 100.000 personen, permanent vrijgesteld is van sollicitatieplicht? Wat zijn daarvan de exacte redenen? Zo nee, wat is dan het percentage?
Volgens de meest recente gegevens van het CBS had in december 2012 22% van de huishoudens met een bijstandsuitkering en waarvan de oudste aanvrager tussen de 27 en 65 jaar was, een ontheffing van de arbeidsverplichting. In totaal ging het om 67.940 huishoudens. Op dit moment zijn geen gegevens beschikbaar over de exacte redenen van de ontheffing van de arbeidsverplichting. Ik zal het CBS verzoeken om bij een volgend CBS-onderzoek ook de redenen van de ontheffing van de arbeidsverplichtingen te betrekken.
Klopt het dat gemeenten naast deze formele vorm van vrijstelling ook nog veelvuldig informeel vrijstellingen geven? Om welke aantallen gaat het naar uw schatting dan en wat zijn hiervan de redenen?
Uit het onderzoek «De invloed van ontheffingen op de arbeidsparticipatie van WWB’ers»2 van de Inspectie SZW blijkt dat er naast de formele ontheffingen ook informele ontheffingen van de arbeidsverplichtingen voorkomen. Ik hecht eraan te benadrukken dat bij het tijdelijk ontheffen van de arbeidsverplichtingen in de WWB, individueel maatwerk het uitgangspunt is en dat het een gemeentelijke bevoegd- verantwoordelijkheid betreft.
In hoeveel van voornoemde gevallen van formele en informele vormen van vrijstelling gaat het om vakantie (kort en langdurig) waardoor bijstandsontvangers niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en ook niet zelf actief zoeken?
Zoals ik heb toegezegd in het Algemeen Overleg WWB onderwerpen d.d. 26 juni 2014 zal ik met betrekking tot het onderwerp «WWB en vakantie» nagaan hoe gemeenten hiermee omgaan en vervolgens uw Kamer hierover informeren.
Wat zijn de gevolgen van het voornoemde groot aantal vrijstellingen voor de kans op werk voor de bijstandsontvangers inclusief de kans op tijdelijk werk en seizoenswerk?
Het uitgangspunt van de Wet werk en bijstand is «werk boven uitkering». Dit impliceert dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen dient te participeren en een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen tot het hoogst nodige beperkt dient te worden. Overigens is wel bekend dat een deel van de ontheffingen om medische reden wordt verleend en een ander deel de doelgroep alleenstaande ouders met jonge kinderen tot 5 jaar betreft. Daarbij merk ik op dat een tijdelijke ontheffing uitsluitend de arbeidsverplichtingen betreft, maar de re-integratieverplichtingen onverlet laat. Hierdoor kan voorkomen worden dat de afstand tot de arbeidsmarkt wordt vergroot.
Wat zijn de gevolgen voor de uitstroom naar betaald werk?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u eraan doen om het groot aantal vrijstellingen terug te dringen overeenkomstig het advies van de inspectie SZW uit 2013?
Uit CBS-cijfers blijkt dat in de afgelopen jaren de (tijdelijke) ontheffing van de arbeidsplicht is gedaald van 35% in 2008 tot 22% in 2012. In dit verband is verder de wetswijziging in het kader van de WWB maatregelen, die per 1 januari 2015 in werking treedt, van belang. Immers hierbij worden de spelregels met betrekking tot de algehele arbeids- en re-integratieverplichting alsmede de arbeidsverplichtingen en maatregelen geharmoniseerd en geüniformeerd. Ook is geregeld dat personen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn, worden uitgezonderd van de arbeids- en re-integratieplicht alsmede de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie. Met de genoemde wetswijziging komen op uitvoeringsniveau extra instrumenten beschikbaar, teneinde de WWB beter te kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Inspectie SZW waaruit blijkt dat ongeveer tweederde van de bijstandsontvangers om uiteenlopende redenen niet aan het werk wil, daar niet actief naar op zoek is of daar niet beschikbaar voor is?
Zie antwoord vraag 7.
Het onderzoek ‘Spookjongeren: quickscan naar uitgeschreven jongeren in Amsterdam Nieuw-West’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek «Spookjongeren: quickscan naar uitgeschreven jongeren in Amsterdam Nieuw-West», dat is uitgevoerd in opdracht van het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West?1
Ja.
Is het waar dat probleemjongeren zich massaal laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie om zo van deurwaarders en justitie af te komen?
Dit rapport betreft een quickscan. De onderzoekers geven aan dat nader onderzoek noodzakelijk is. In het rapport wordt een schatting gegeven van het aantal probleemjongeren en aangegeven dat naar schatting een deel daarvan «spookjongere» is, waarbij volgens de onderzoekers is bedoeld uitgeschreven als geëmigreerd naar het buitenland of op een ander adres geregistreerd dan waar zij wonen (in Nederland). In het rapport wordt de voorzichtige conclusie getrokken dat dit mede wordt veroorzaakt doordat de jongere zich daarmee wil en kan onttrekken aan deurwaarders en justitie, maar de conclusie wordt zeker niet getrokken dat dit massaal of (alleen) om die reden gebeurt.
Van welk aantal «spookjongeren» in heel Nederland gaat u uit?
In eerdere Kamerbrieven en overleggen heb ik toelichting gegeven over het begrip «spookjongere» of «spookburger». Het betreft personen die staan geregistreerd in de Basisregistratie personen (BRP) als geëmigreerd naar het buitenland, maar waarvan signalen zijn dat ze toch feitelijk voor langere tijd in Nederland wonen. Ik heb destijds op basis van bestandsvergelijkingen de schatting van in totaal 100.000 personen gedaan. Voor wat betreft de groep 18–26 jarigen gaat het naar schatting om ruim 10.000.
Deelt u de conclusie van het onderzoek, dat de betreffende jongeren en ouders vaak geen zicht hebben op de ingrijpende gevolgen van uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie voor de maatschappelijke toekomst van jongeren of bent u van mening dat het probleem van «spookjongeren» veel meer is dan een informatieprobleem?
De onderzoekers hebben geconcludeerd dat er meer onderzoek zou moeten worden gedaan voordat er een valide uitspraak gedaan kan worden of de betreffende jongeren en ouders vaak geen of niet genoeg zicht zouden hebben op de ingrijpende gevolgen van uitschrijving uit de BRP. Los daarvan ben ik van mening dat het informeren van burgers over de gevolgen van het niet goed ingeschreven staan bij de overheid een belangrijke taak is. In dit geval zouden gemeenten kunnen overwegen om burgerzaken-ambtenaren in contact te brengen met jongereninstellingen en jongeren om proactief uit te leggen wat de gevolgen kunnen zijn als je niet goed ingeschreven staat bij de overheid. In het kader van de campagne «Voorkom gedoe, kijk het na» van eind 2013 is aan gemeenten een toolkit beschikbaar gesteld waarmee ze burgers kunnen informeren. De toolkit is beschikbaar via www.bprbzk.nl.
BZK zal via de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken nogmaals aandacht vragen voor de gevolgen van onjuiste registraties.
Op welke wijze wordt in de handhaving rekening gehouden met de uiteenlopende factoren die in het onderzoek worden genoemd zoals problematische schulden, criminaliteit en detentie, huisvestingsnood en thuisproblematiek die de belangrijkste redenen voor jongeren om zich uit te schrijven uit de gemeentelijke basisadministratie zouden zijn, naast psychische stoornissen, verstandelijke beperking en frauduleus handelen?
Gemeenten hebben een handhavingsinstrument als het gaat om de verplichtingen van burgers in het kader van de BRP, de bestuurlijke boete en kunnen zelf bepalen hoe deze wordt toegepast en of er verzachtende omstandigheden zijn. Als het gaat om de verantwoordelijkheid van gemeenten om de BRP correct bij te houden hebben gemeenten meerdere instrumenten, die ook aan de voorkant zijn in te zetten. De burger kan naar het loket geroepen worden om nadere inlichtingen te verstrekken; dat is de aangewezen weg ingeval ouders aangifte doen van vertrek van een kind. Dan wordt de aangifte niet meteen doorgevoerd maar eerst in onderzoek gezet en ondertussen worden nadere inlichtingen gevraagd van het kind en de ouders. Zo laat de gemeente Amsterdam haar burgerzaken-ambtenaren gericht doorvragen naar informatie over de verblijfplaats van het kind als een ouder aangifte komt doen van vertrek.
Stadsdeel Nieuw-West is een aanpak van het verschijnsel spookjongeren aan het ontwikkelen, waarbij optimaal wordt gemaakt van de capaciteit van bestaande voorzieningen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten nemen om te voorkomen dat jongeren zich ten onrechte laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie?
Zie het antwoord op vraag 5.
Zijn instanties die te maken hebben met «spookjongeren» verplicht de gemeentelijke basisadministratie te infomeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komen zij die verplichting na?
Bestuursorganen zijn vanaf 1 januari 2010 verplicht om terug te melden op authentieke en historische gegevens. Voor niet-bestuursorganen (derden) gelden deze verplichtingen niet maar ze mogen het wel doen. Gemeenten kunnen hier eigenstandig nadere afspraken over maken, met inachtneming van regels op het gebied van privacy en geheimhouding.
Deelt u de conclusie van het rapport, dat recente aanscherping van wet- en regelgeving op het gebied van bijstand en huurtoeslag oorzaak kan zijn van een toename van het verschijnsel «spookjongere»? Zo ja, wordt bij de uitvoering van die wet- en regelgeving rekening gehouden met de gevolgen voor de gemeentelijke basisadministratie en de daaruit voortvloeiende problemen voor de handhaving?
Ik merk op dat er bij de huurtoeslag geen sprake is van recente aanscherping van wet- en regelgeving op dit punt, maar van beleid dat sinds 1997 ongewijzigd is. Zoals in het geciteerde rapport terecht wordt opgemerkt, kan het inwonen van kinderen ook leiden tot meer in plaats van minder huurtoeslag, zeker indien het gaat om kinderen zonder belastbaar inkomen of kinderen onder de 23 jaar met een laag inkomen.
Met betrekking tot de invoering van de kostendelersnorm in de bijstand; de kostendelersnorm wordt per 1 januari 2015 ingevoerd, maar voor de huidige bijstandspopulatie is er een overgangsrecht van 6 maanden tot 1 juli 2015. De kostendelersnorm leidt er niet toe dat bijstandsgerechtigden hun uitkering verliezen als er een volwassen kind inwoont; alleen de hoogte van de uitkering houdt, meer dan in de huidige situatie, rekening met het delen van kosten. De verwachting is dat het risico op toename van het aantal spookjongeren niet groter wordt door invoering van de kostendelersnorm. Wel zal het Ministerie van SZW, naar aanleiding van motie Heerma en Van Weyenberg (Kamerstukken II, 2013–14, 33 801, nr 52) in overleg treden met gemeenten om te borgen dat de kans op ontwijking van de kostendelersnorm geminimaliseerd wordt.
Het EU-advies om onder andere belastingen op consumptiegoederen te verhogen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «EU: Nederlandse belasting op arbeid moet omlaag»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de ministers van Financiën van de eurozone vinden dat elf eurolanden, waaronder Nederland, de belasting op consumptiegoederen of milieubelastingen dienen te verhogen om belasting op arbeid iets te kunnen verlagen?
In een gezamenlijke verklaring van 8 juni jl. pleit de Eurogroep inderdaad voor een lagere belasting op arbeid en suggereert zij om daar tegenover onder andere een verhoging van de belasting op consumptiegoederen en/of milieubelastingen te stellen.2 Of en hoe verschuiving van belastingen plaatsvindt, is gezien de soevereiniteit van de Lidstaten op fiscaal gebied aan de Lidstaten zelf.
Op 6 juni jl. heb ik uw Kamer per brief gemeld voornemens te zijn om na de zomer een brief met mijn bredere beschouwing op het belasting- en toeslagenstelsel te sturen.3 Daarin zal ook aandacht worden besteed aan dit onderwerp en wissel ik naar aanleiding daarvan graag van gedachten met uw Kamer hierover.
Deelt u de analyse dat Nederland geen verschuiving van belastingen nodig heeft maar forse belastingverlagingen over de hele linie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom werkt u niet toe naar een situatie van een zeer lage vlaktaks (inkomstenbelasting) en het verlagen van de vennootschapsbelasting teneinde meer werkgelegenheid en economische groei te bewerkstelligen, in plaats van het schuiven met belastingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid toe te zeggen dat dit kabinet tot en met 2017 geen enkele belasting meer zal laten stijgen? Zo neen, kunt u aangeven wat de VVD-bewindspersonen, als de salonliberalen die het inmiddels zijn, nog onderscheidt van hun sociaal-democratische collega's in het kabinet?
Zie antwoord vraag 2.
De afhandeling van overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg door de NZa totdat het nieuwe samenwerkingsprotocol met het OM in werking is getreden |
|
Renske Leijten |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kan u aangeven hoe de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg zal afdoen tot het nieuwe samenwerkingsprotocol met het Openbaar Ministerie (OM) in werking is getreden?1 2
De NZa behandelt zaken conform de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), haar handhavingsbeleid en de boetebeleidsregels die de NZa hanteert. Zoals wij u reeds hebben bericht in antwoord op de aanvullende vragen d.d. 30 juni 2014, geeft de NZa in haar beleidsregel «Handhaving» meer informatie over de invulling van haar handhavingsbeleid. Naast bestuurlijke boetes, kan de NZa een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang, of een aanwijzing opleggen. De keuze voor een eigen handhavingsinstrument dan wel overdracht aan een collega-toezichthouder hangt af van de omstandigheden van het geval, maar wordt onder meer bepaald door de aard van de overtreding, de effectiviteit en efficiëntie van het middel.
Per 1 maart 2014 is het tripartiteoverleg (TPO) tussen NZa, FIOD en Functioneel Parket (OM) omgevormd tot een breder Centraal Selectie Overleg voor zorgfraude (CSO Zorg). Zoals eerder aangegeven in antwoord op de aanvullende vragen d.d. 30 juni 2014 is binnen het CSO Zorg het uitgangspunt dat de inzet van strafrecht plaatsvindt in betekenisvolle zaken. Dit zijn in het algemeen de zaken waarin het tenminste gaat om opzettelijk handelen. Dit is een in de praktijk gegroeide werkwijze tussen de deelnemers aan het CSO Zorg, waarmee tevens invulling wordt gegeven aan art. 5:44 van de Awb. Het protocol is een afspraak van de deelnemende partners onderling, het is aan de partners zelf om elkaar op werkafspraken aan te spreken.
In het debat met uw Kamer d.d. 1 juli 2014 hebben wij aangegeven dat wij het wenselijk vinden dat de partners bij het CSO Zorg het samenwerkingsprotocol actualiseren. Het Openbaar Ministerie heeft het initiatief genomen om, samen met de betrokken partners, het bestaande samenwerkingsprotocol met betrekking tot het oorspronkelijke TPO te actualiseren. Tot het geactualiseerde protocol in werking treedt, blijft men werken conform de onderling gemaakte afspraken. Zoals toegezegd in voornoemd debat zal het geactualiseerde samenwerkingsprotocol voor 1 oktober 2014 tot stand zijn gekomen, en zal het protocol aan uw Kamer worden toegezonden.
Acht u het mogelijk dat de NZa overtredingen, waarbij sprake is van samenloop van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke elementen, zal behandelen volgens de «gegroeide werkwijze»? Zo ja, vindt u het wenselijk dat zij boetebesluiten niet afstemt met het OM in de komende periode?
Zie antwoord vraag 1.
Welke criteria hanteert de NZa om, tot aan het verschijnen van het herziene protocol, te beoordelen of de handhaving van wet- en regelgeving in gevallen van mogelijke samenloop juist verloopt? Kunt u aangeven hoe deze criteria zijn opgesteld, en de weging van criteria kan worden gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke zaken hebben bijgedragen aan de «gegroeide werkwijze», waarbij de NZa beslist of samenloop van een overtreding (of een serie aan overtredingen) wel of niet aan het OM wordt voorgelegd ter beoordeling welke vervolging (bestuursrechtelijk of strafrechtelijk) het meest wenselijk is?
De gegroeide werkwijze als geschetst in ons antwoord op de vragen 1, 2 en 3 is werkende weg ontstaan. In onze brief van 1 juli 20143 heeft u een overzicht ontvangen van het aantal zaken dat in het TPO/CSO Zorg aan de orde is geweest en vervolgens is afgedaan in ofwel het bestuursrecht ofwel het strafrecht. Het is het geheel van deze zaken dat heeft bijgedragen aan de ontwikkeling en bestendiging van de gegroeide werkwijze.
Acht u het wenselijk dat er tot aan het verschijnen van het herziene protocol onduidelijkheid blijft bestaan over de werkwijze van de NZa en het OM op het gebied van handhaving van wet- en regelgeving in gevallen van mogelijke samenloop? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ons antwoord op de vragen 1, 2 en 3. Van onduidelijkheid is geen sprake.
Deelt u de opvatting dat, zolang er niet meer duidelijkheid is over het protocol tussen de NZa en het OM, alle lopende en nieuwe zaken van vermeende fraude door het OM inhoudelijk moeten worden beoordeeld? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zie ons antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 5.
Hoe gaat u voorkomen dat het onderzoek naar fraude op de kinderafdeling van het VUmc uitmondt in een boetebesluit van de NZa, zonder dat er afstemming is geweest met het OM? Vindt u het ook wenselijk dat deze zaak inhoudelijk door het OM beoordeeld zal worden op samenloop met mogelijk strafrechtelijke vervolging?3
Het staat ons niet vrij om over deze individuele zaak uitlatingen te doen, aangezien sprake is van een lopend onderzoek. Ook is het niet aan ons om te beoordelen of een individuele zaak moet worden ingebracht op het CSO Zorg. Zoals wij in de beantwoording van de voorgaande vragen hebben vermeld, is deze afweging aan de deelnemers aan het CSO Zorg.
Actieve levensbeëindiging bij kinderen tussen 1 en 12 jaar |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de discussie die gestart is binnen de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK) over actieve levensbeëindiging bij kinderen tussen 1 en 12 jaar?1 2
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van professor Eduard Verhagen van het Universitair Medisch Centrum Groningen dat het op dit moment ontbreekt aan mogelijkheden tot actieve levensbeëindiging bij kinderen onder tussen 1 en 12 jaar, en dat «actieve levensbeëindiging bij deze leeftijdscategorie een optie moet zijn»? Wat vindt u van zijn pleidooi dat het «niet meer dan logisch is om de leeftijdsgrens te verhogen en het Gronings protocol voor alle kinderen te laten gelden»?
Het is juist dat levensbeëindigend handelen bij kinderen tussen de 1 en de 12 jaar op dit moment niet is toegestaan. De Regeling late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen is van toepassing op pasgeborenen, te definiëren als de leeftijdscategorie tot 1 jaar. Op basis van de evaluatie en het kabinetsstandpunt dat ik recent aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 110) is een dergelijke wijziging van de Regeling niet aan de orde.
Wel zal op een aantal onderdelen in de Regeling meer duidelijkheid worden geboden. Dit zal de komende periode worden uitgewerkt in samenwerking met de betrokken beroepsgroepen. Het is ons voornemen de nieuwe regeling in het voorjaar van 2015 gereed te hebben.
De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) komt aan het eind van dit jaar met een standpunt over euthanasie bij kinderen en gaat tevens bezien hoe het gebruik van de recent opgestelde richtlijn palliatieve zorg bij kinderen beter kan worden geborgd. Daarnaast zullen zij onderzoek opzetten om in kaart te brengen hoe de levenseindezorg bij minderjarigen plaatsvindt, welke knelpunten daarin worden ondervonden en welke handelingsopties daarbij mogelijk als aanvulling meerwaarde zouden bieden. VWS ondersteunt dit inventariserende onderzoek met een financiële bijdrage. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek en het standpunt van de NVK af.
In algemene zin bieden de richtlijn palliatieve zorg bij kinderen en de richtlijn actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen van de NVK artsen houvast bij de complexe besluitvorming over de wijze waarop ernstig lijden van een pasgeborene kan worden verlicht. Het is niet aan mij om over het medisch handelen in een individuele casus te oordelen.
Wanneer is sprake van aanpassing van de richtlijn palliatieve zorg of van actieve levensbeëindiging, zoals uit het voorbeeld van de ouders van het 9 maanden oude kindje in Nieuwsuur?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt het ontbreken van een regeling voor actieve levensbeëindiging bij kinderen onder de 12 jaar op dit moment tot problemen in de medische praktijk? Zo ja, welke signalen heeft u hierover ontvangen en waaruit bestaan deze signalen?
Zoals dhr. Verhagen in de uitzending aangeeft, lijkt het te gaan om een zeer beperkt aantal situaties waarin de vraag om actieve levensbeëindiging bij artsen wordt neergelegd. In geval er sprake is van zeer ernstig lijden dat niet anderszins is te verlichten is actieve levensbeëindiging in die gevallen op dit moment niet mogelijk. Het inventariserende onderzoek zal meer inzicht bieden in de huidige medische praktijk en de eventuele problemen die zich daarin voordoen.
Waarom worden euthanasieverzoeken bij kinderen tussen 1 en 12 jaar niet geregistreerd? Hoe wordt op dit moment hiermee omgegaan? Deelt u de mening dat het bijhouden van euthanasieverzoeken voor deze leeftijdsgroep belangrijk is voor het nemen van maatregelen en voor het wel of niet aanpassen van de wet- en regelgeving? Bent u bereid hierover met de NVK in overleg te treden en de Kamer hierover te informeren?
Er is geen centrale registratie van euthanasieverzoeken, ongeacht of die afkomstig zijn van minderjarigen of meerderjarigen. Wel leggen artsen in het medisch dossier de gesprekken vast die over dit onderwerp hebben plaatsgevonden. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 2, gaat de NVK een inventariserend onderzoek opzetten waarin ook de omvang en inhoud van verzoeken om levensbeëindigend handelen worden meegenomen.
Hoe komt het dat sinds 2006 de commissie-Hubben, die levensbeëindiging bij pasgeborenen toetst, slechts één melding heeft gekregen van een overleden baby? Deelt u de mening dat artsen moeten kunnen melden zonder angst voor eventuele sancties en dat melden belangrijk is voor externe toetsing? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om het melden te bevorderen?
Het is van belang dat de discussie over levensbeëindiging bij minderjarigen met grote zorgvuldigheid wordt gevoerd. Ik wil dan ook niet op de uitkomsten van het onderzoek en het standpunt van de NVK vooruitlopen. Ik wacht de resultaten hiervan af. Ten aanzien van meldingsbereidheid van artsen in het kader van de regeling over levensbeëindiging bij pasgeborenen, verwijs ik u naar het kabinetsstandpunt dat ik recent aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 110).
Deelt u de mening dat deze discussie zeer zorgvuldig dient te worden gevoerd en dat er rekening wordt gehouden met de gevoeligheid hiervan voor andere groepen die tot de categorie «wilsonbekwaam» behoren? Deelt u de angst van sommige artsen en ouders van kinderen met een verstandelijke handicap voor een eventuele «glijdende schaal»? Zo ja, bent u in het geval deze problematiek tot maatregelen zou moeten leiden, bereid een commissie in het leven te roepen bestaande uit kinderartsen, ouders, ethici, juristen en eventueel andere deskundigen die zich hierover gaat buigen?
Zie antwoord vraag 6.
De nog steeds niet uitgevoerde motie over het uitwisselen van informatie over in het buitenland veroordeelde zedendelinquenten, zodat ze niet in Nederland in de kinderopvang kunnen werken |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de motie-Omtzigt die stelt dat de Nederlandse regering niet altijd op de hoogte is van veroordelingen van Nederlanders voor zedendelicten in het buitenland, dat deze delinquenten daardoor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen krijgen in Nederland en aan de slag kunnen in bijvoorbeeld de kinderopvang en waarin de regering wordt verzocht in kaart te brengen welke informatie uitgewisseld wordt en met welke landen, binnen vier maanden met dit overzicht te komen en een plan van aanpak met Memorandums of Understanding en verdragen om deze informatie altijd te ontvangen, zodat kinderen in Nederland en elders beter beschermd worden?1
Ja.
Herinnert u zich dat genoemde motie als kabinetsadvies het oordeel Kamer kreeg en dat de motie unaniem aangenomen is? Herinnert u zich voorts dat u naar aanleiding van deze motie op 3 december 2013 aan de Kamer schreef dat ten aanzien van de uitwisseling van informatie geldt dat dit in beginsel met alle landen mogelijk?2
Ja.
Kan uit de antwoorden op eerdere vragen afgeleid worden dat er nochtans met geen enkel land buiten de EU structureel informatie over veroordeelde zedendelinquenten uitgewisseld wordt?3 Zo ja, waarom duurde het dan meer dan 7 maanden om die informatie aan de Kamer te sturen?
Zoals in de eerdere beantwoording van de Kamervragen is gemeld4, wordt in tegenstelling tot de afspraken die gelden binnen EU-verband, niet op structurele wijze strafrechtelijke informatie uitgewisseld met landen buiten de EU. De informatie-uitwisseling met landen buiten de EU vindt plaats op gevalsbasis. In voorkomend geval wordt strafrechtelijke informatie uit een niet EU-land bij de beoordeling van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) betrokken.
Juist omdat het sluiten van bilaterale verdragen met bronlanden van kindersekstoerisme over de uitwisseling van strafrechtelijke gegevens zo complex is, is de afgelopen maanden in nauwe samenhang met de integrale aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme verkend op welke wijze de motie kan worden uitgevoerd. In dit verband heb ik uw Kamer gemeld dat in samenwerking met Interpol wordt onderzocht of het alerteringssysteem van Interpol beter kan worden benut ter voorkoming van kindersekstoerisme. Ik verwacht uw Kamer vóór het einde van 2014 te informeren over de voortgang van dit onderzoek.
Binnen welke termijn kan de Kamer het plan van aanpak uit de motie tegemoet zien waarbij informatie over veroordeelde Nederlanders structureel uitgewisseld zal worden, te beginnen met risicolanden?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat Nederlandse kinderen voldoende beschermd zijn tegen Nederlanders die in het buitenland veroordeeld zijn voor zedendelicten en hier nu een VOG kunnen aanvragen en verkrijgen?
Ondanks de noodzaak om de internationale informatie-uitwisseling inzake seksueel misbruik van kinderen met niet EU-landen te bevorderen, zal de VOG als integriteitsinstrument misbruik nooit volledig kunnen uitsluiten. Daarom wordt in kwetsbare sectoren als de kinderopvang en het onderwijs een breder integriteitsbeleid gevoerd, onder meer door referenties van nieuwe werknemers na te vragen, gedragscodes, risicoanalyses en door het «vier ogen principe» te hanteren. Vóór het einde van dit zomerreces ontvangt uw Kamer de eerstvolgende voortgangsrapportage van alle maatregelen ten behoeve van de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme.
Het bericht ’Poolse chauffeurs raken op’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Poolse chauffeurs raken op», waarin wordt gesteld dat er een schaarste is aan goede chauffeurs die lange internationale ritten willen rijden, waardoor bedrijven wel gedwongen zijn om chauffeurs buiten de Europese Unie te zoeken?1
Binnen de Europese Unie is voldoende aanbod van mensen die graag willen werken. Het is daarom niet nodig hiervoor derdelanders aan te trekken.
Het is wel belangrijk om ook in Nederland chauffeurs te blijven opleiden. Hier wordt met het sectorplan ook op ingezet.
Klopt het dat deze chauffeurs van buiten de EU een werkvergunning krijgen en hoe zet u dat af tegen het feit dat in Nederland ook chauffeurs werkloos thuis zitten?
Sinds het ingaan van het vrij werknemersverkeer voor mensen uit Midden- en Oost-Europa in mei 2007 is slechts een enkele aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor de functie van chauffeur ingediend. Er zijn de afgelopen jaren dan ook vrijwel geen tewerkstellingsvergunningen verstrekt voor de functie van chauffeur.
Overigens merk ik op dat de Wet arbeid vreemdelingen met ingang van 1 januari 2014 is aangescherpt. Voor chauffeurs worden geen tewerkstellingsvergunningen meer afgegeven, omdat er voldoende prioriteitgenietend aanbod aanwezig is.
Kunt u aangeven hoeveel werkvergunningen zijn afgegeven voor chauffeurs van buiten de EU?
Er is de afgelopen jaren één tewerkstellingsvergunning verleend voor een chauffeur uit Turkije. Daarnaast is er één tewerkstellingsvergunning verleend voor een chauffeur uit Wit Rusland. Deze vergunning is later ingetrokken. Één aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor een chauffeur uit Armenië is geweigerd omdat er prioriteitgenietend aanbod beschikbaar was voor de functie.
Deelt u de mening van FNV Bondgenoten dat er sprake is van »sociale dumping», doordat bedrijven telkens op zoek zijn naar nog goedkoper personeel, ten koste van Nederlandse werknemers? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De signalen over oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de transportsector zijn ons bekend. Bij de aanpak van schijnconstructies wordt ook speciaal aandacht besteed aan de transportsector.
In de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) zal een aantal voorstellen worden gedaan die ook helpen schijnconstructies in de transportsector aan te pakken. De belangrijkste zijn:
Bij kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr 484)
heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang in de aanpak van schijnconstructies. Daarin is de WAS, dat nu voor advies voorligt bij de Raad van State, op hoofdlijnen beschreven.
Vindt u het een wenselijke situatie dat een groep chauffeurs de weekendrust doorbrengt op parkeerplaatsen in en rondom de vrachtwagen?
In zijn algemeenheid is het niet wenselijk dat vrachtwagenchauffeurs de weekendrust doorbrengen op verzorgingsplaatsen langs de snelwegen, omdat deze in beginsel bedoeld zijn voor een korte rust en omdat het voorzieningenniveau van deze verzorgingsplaatsen niet is afgestemd op een langer verblijf.
Deelt u de mening dat er spoedig een verbod moet komen op het doorbrengen van de weekendrust op parkeerplaatsen en dat dit ook moet worden gehandhaafd? Zo ja, op welke termijn gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Europese Verordening 561/2006 is het een chauffeur toegestaan alléén zijn dagelijkse en verkorte wekelijkse rusttijden in het voertuig door te brengen, indien het voertuig over behoorlijke slaapfaciliteiten beschikt en het voertuig stil staat. Indien bij wegcontroles een vermoeden ontstaat dat een chauffeur deze regel overtreedt, wordt waarschuwend opgetreden en bij administratieve controles het desbetreffende bedrijf erop aangesproken. De chauffeur mag zijn rusttijd doorbrengen waar hij wil. Het is derhalve niet goed mogelijk om te controleren of een chauffeur de wekelijkse rust in de cabine heeft doorgebracht. De bepaling uit de Europese Verordening is ook vooral bedoeld als stimulans voor werkgevers om chauffeurs voor hun wekelijkse rust naar huis te laten terugkeren.
Het is een verplichting van de werkgever om het werk zodanig te organiseren dat de rij- en rusttijden kunnen worden nageleefd. Een bedrijf dient hier ook controle op uit te oefenen. Indien bij administratieve controles door de ILT wordt geconstateerd dat de normale wekelijkse rusttijden structureel in het voertuig worden doorgebracht, wordt handhavend opgetreden indien voldoende kan worden aangetoond dat in strijd met de rij- en rusttijden regels is gehandeld.
In het komend najaar zal een gesprek plaatsvinden tussen FNV bondgenoten en de ILT over door het FNV gesignaleerde knelpunten.
Het bericht dat steeds meer agenten kampen met schulden |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer agenten met schulden kampen?1
Ik vind het, vanuit de mogelijke risico's die dat met zich mee kan brengen voor de uitvoering van de politietaak, onwenselijk als politieagenten problematische schulden hebben. De politie helpt medewerkers daarom bij het voorkomen en oplossen van problematische schulden. In mijn antwoorden op onderstaande vragen ga ik hier verder op in.
Kunt u een overzicht vanaf 2005 verstrekken van het aantal agenten dat jaarlijks in de schulden terecht komt? Hoe vaak is daarbij sprake van loonbeslag?
Een dergelijk overzicht kan ik niet verstrekken aangezien deze cijfers niet beschikbaar zijn. Uit een recente analyse van loonbeslagen blijkt dat het aantal loonbeslagen op circa 600 medewerkers ligt.
Kunt u aangeven hoe de procedures geregeld zijn rondom het melden van schulden door agenten? Is deze hetzelfde voor de gehele nationale politie?
In het nieuwe beleidskader schuldhulpverlening voor de nationale politie, dat begin dit jaar in werking is getreden, is het melden van en de hulpverlening rondom problematische schulden geüniformeerd. Belangrijk hierin is de toegenomen inzet op preventie door goede voorlichting en het stimuleren van openheid en bespreekbaarheid van schuldproblemen. Voorts is de medewerker met problemen primair zelf verantwoordelijk, zowel voor het melden als voor de oplossing. De hulpstructuur start bij de leidinggevende van de medewerker. De Nationale Politie ondersteunt de medewerker en wijst de weg naar gekwalificeerde hulpverlening. Daarbij wordt uitsluitend gewerkt met organisaties die zijn aangesloten bij de Nederlandse vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren.
Herkent u het beeld dat politieagenten zeer terughoudend zijn met het melden van schulden omdat dit consequenties kan hebben voor hun loopbaan en zelfs kan leiden tot ontslag?
Nee, dit beeld herken ik niet. De organisatie spant zich in om vroegtijdig signalen van financiële problemen op te pikken. Te denken valt aan signalen als een verzoek tot het eerder uitbetalen van vakantiegeld of het willen maken van meer overuren. Bij financiële problemen wordt samen met de medewerker gezocht naar oplossingen onder andere om loonbeslag te voorkomen. In geval van loonbeslag worden er afspraken gemaakt met de medewerker over het oplossen van deze problematiek. Ontslag is slechts een uiterste maatregel.
Is het waar dat het in sommige politieregio’s praktijk is dat agenten ontslagen worden bij een tweede loonbeslag? Kunt u aangeven waar en hoe vaak dit is gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat agenten zich te allen tijden vrij moeten voelen schulden te melden? Deelt u voorts de mening dat zij daarnaast op alle noodzakelijke ondersteuning moeten kunnen rekenen vanuit de politieorganisatie?
Ja, die mening deel ik. Het beleid en de communicatie daarover is erop gericht om medewerkers voldoende mogelijkheden en ruimte te bieden om vrijuit te kunnen spreken in het geval van financiële problemen. Voorts zijn leidinggevenden toegerust om signalen bij van financiële problemen te herkennen, hierover in gesprek te gaan of te verwijzen naar de juiste instanties. Daarnaast zullen op korte termijn de huidige 16 regionale sociale fondsen samengaan in een landelijke stichting Sociaal Fonds Politie. Dit fonds wordt toegankelijk voor alle medewerkers die in financiële problemen zijn gekomen.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal agenten dat naast het werk bij de politie een bijbaan heeft? Kan het hebben van een bijbaan volgens u een risico vormen voor de kwaliteit van het politiewerk, bijvoorbeeld door oververmoeidheid?
Ik kan u een dergelijk overzicht niet verstrekken omdat het hebben van een bijbaan niet standaard wordt vastgelegd. Het besluit algemene rechtspositie politie verplicht politiemedewerkers melding te maken van die nevenwerkzaamheden die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken. Het is politiemedewerkers niet toegestaan nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van hun functie in gevaar komt.
Deelt u de mening dat politieagenten dusdanig voor hun belangrijke werk moeten worden betaald dat zij niet in de schulden terecht komen? Vindt u in dat perspectief dat de jarenlange nullijn moet worden losgelaten?
De politie heeft een belangrijke taak in de bescherming van de maatschappelijke veiligheid en in de handhaving van de rechtsorde in Nederland. Ik heb grote waardering voor het politievak. Politiemedewerkers verdienen dan ook een passende beloning voor hun belangrijke werk te krijgen. Ik ben van mening dat er sprake is van een dergelijke passende beloning en dat politiemedewerkers in het algemeen een dusdanig inkomen hebben zij niet in de schulden hoeven te komen.
Het bericht dat er gigantische onrust heerst onder alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering vanwege fors inkomensverlies in 2015 |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Begrijpt u de heersende onrust onder alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering als gevolg van een enorme inkomensachteruitgang in 2015?1 Zo ja, gaat u dit inkomensverlies ongedaan maken in de begroting 2015 en de uitkeringen juist verhogen opdat mensen weer kunnen rondkomen?
Ik ben me ervan bewust dat aankomende veranderingen onrust met zich mee kunnen brengen bij gezinnen met kinderen in de bijstand. Een tijd van verandering brengt namelijk de nodige onzekerheid met zich mee. Dit proberen we bij huishoudens weg te nemen door, samen met onder andere gemeenten, duidelijk en tijdig te communiceren over de komende veranderingen.
De maatregelen in de Wet hervorming kindregelingen zullen met name in 2015 in werking treden en dus in samenhang met andere maatregelen zichtbaar worden in de koopkrachtontwikkeling in 2015. Dit zal weergegeven worden in de begroting van SZW voor 2015. Het kabinet zal dit koopkrachtbeeld wegen in haar besluitvorming voor de begroting van de komende jaren, waarbij ook bijzondere aandacht zal zijn voor de koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in sociaalminimumuitkeringen. Over de besluitvorming zal in de begroting 2015 worden gerapporteerd.
Klopt de constatering van de FNV dat alleenstaande ouders in de bijstand er jaarlijks 500 euro op achteruit gaan? Zo nee, kunt u dit ontkennen?
Alleenstaande ouders met een minimumuitkering hebben vanaf januari 2015 minder inkomen. Echter de inkomensgevolgen staan nog niet vast en hangen mede samen met de augustusbesluitvorming. Uw Kamer wordt hierover op Prinsjesdag geïnformeerd.
Hoeveel alleenstaande ouders in de bijstand hebben te kampen met een inkomensachteruitgang in 2015, en hoeveel kinderen, als gevolg van welke wetten en maatregelen en welk (totaal)bedrag aan bezuinigingen? Welke maatregelen ter compensatie worden er in 2015 getroffen? Wat is het gemiddelde bedrag dat alleenstaande ouders in de bijstand erop achteruit gaan in 2015 met 1, 2 en 3 of meer kinderen?
De Wet hervorming kindregelingen harmoniseert de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders en maakt de stap om te gaan werken vanuit de bijstand financieel lonend.
De aanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen vervalt, evenals de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting. In de plaats daarvan komt er een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget. Ook worden de eerste en tweede kindbedragen in het kindgebonden budget verhoogd. Desalniettemin is de verhoging van het kindgebonden budget – middels alleenstaande ouderkop en verhoging kindbedragen – niet voldoende om het wegvallen van de aanvulling in de minimumregelingen te compenseren. In het wetsvoorstel is opgenomen dat het afschaffen van de aanvulling voor alleenstaande ouders betrekking heeft op circa 78.500 alleenstaande ouders in de bijstand. Dat wil overigens niet zeggen dat zij er allemaal op achteruit gaan. Er zijn namelijk meer factoren die van invloed zijn op het koopkrachtbeeld. In 2015 geldt voor circa 5.000 van deze alleenstaande ouders in de bijstand een overgangsrecht waardoor de verlaging van de uitkering in de bijstand wordt uitgesteld tot 1 januari 2016.
De mate van inkomensachteruitgang van alleenstaande ouders in de bijstand is afhankelijk van enkele factoren, zoals het aantal minderjarige kinderen, maar ook de leeftijd van deze kinderen. Bovendien staan de inkomensgevolgen nog niet vast en hangen mede samen met de augustusbesluitvorming. Uw Kamer wordt hierover op Prinsjesdag geïnformeerd.
Wat is de gerealiseerde koopkracht van alleenstaande ouders in de bijstand met 1,2 en 3 of meer kinderen in de jaren 2006 tot en met 2013?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de gerealiseerde koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand. Noch het CBS noch het CPB maakt deze uitsplitsing. Wel publiceert het CPB jaarlijks in de Macro Economische Verkenning de statische koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand. Tabel 1 toont deze informatie, afgezet tegen de statistisch mediane koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens.
Mediaan koopkracht alle huishoudens
Alleenstaande ouders in de bijstand
2006
1,8
2,6
2007
1,7
1,2
2008
– 0,1
– 0,3
2009
1,7
3,3
2010
– 0,5
– 0,5
2011
– 1,0
– 0,6
2012
– 2,4
– 2,0
Welk effect hebben deze maatregelen op de omvang van de groep mensen met een risico op armoede? Worden alleenstaande ouders in de bijstand rijker of armer door de verschillende kabinetsmaatregelen in 2015? In welke mate? Wat vindt u hiervan?
Het SCP heeft in opdracht van de regering de maatschappelijke effecten van het oorspronkelijke Wetsvoorstel hervorming kindregelingen voor gezinnen onderzocht. Aanleiding hiervoor was een ingediende motie van het lid Ester van de Eerste Kamer. Het SCP concludeert in haar rapport dat door de hervorming van de kindregelingen het armoedepercentage bij kinderen (volgens de niet-veel-maar-toereikend-grens van het CBS) naar verwachting met 0,2% afneemt. Het percentage volwassenen in armoede stijgt daarentegen met 0,1%. Op de totale armoede is naar verwachting per saldo geen effect. Een reden hiervoor is dat het totale inkomenseffect klein is. Het SCP concludeert verder dat de maatregelen naar verwachting nauwelijks gevolgen hebben voor de mate van sociale uitsluiting. De Begrotingsafspraken 2014 hebben de inkomensgevolgen van het eerder ingediende wetsvoorstel verzacht, waardoor daar waar negatieve effecten van de hervorming werden gesignaleerd, deze naar verwachting van de regering kleiner zijn dan het SCP heeft geraamd.
Werk is de beste manier om – duurzaam – uit de armoede te raken. Door de financiële positie van ouders te verbeteren en te versterken wordt de kans dat kinderen opgroeien in armoede verkleind. Dit doet het kabinet door werken voor alleenstaande ouders meer lonend te maken en het verhogen van de arbeidskorting.
Klopt het dat achter deze maatregelen het idee schuilt gaat dat de overheidsfinanciën op orde gebracht moeten worden en alleenstaande ouders in de bijstand door een lager inkomen sneller aan het werk zullen gaan? Zo ja, hoeveel alleenstaande ouders worden in 2015 aan een betaalde baan – dus niet het werken zonder loon principe dat u ook hanteert voor uitkeringsgerechtigden – geholpen? Bent u bereid dit te monitoren en de Kamer hierover nadien te informeren?
Oogmerk van de hervorming is het stelsel van kindregelingen te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardst nodig is. Daarnaast is de hervorming ook een versobering om te zorgen dat het stelsel ook in de toekomst houdbaar blijft. Wel is de regering ervan overtuigd dat het voorliggende wetsvoorstel een positief effect op de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders zal hebben en de positieve trend rondom de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders ook de komende jaren stand zal houden.
Conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) worden de artikelen van de begroting periodiek doorgelicht en daarmee onderzocht op doelmatigheid en doeltreffendheid. Volgens planning zal artikel 10 (tegemoetkoming ouders, waaronder AKW en WKB) in 2018 worden doorgelicht. De evaluatie van het wetsvoorstel zal daarin meelopen. Daarnaast publiceert het CBS frequent statistieken over de arbeidsparticipatie, waarbij ook aandacht is voor de samenstelling van huishoudens. In de Monitor Arbeidsmarkt, die tweemaal per jaar door de Minister van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden wordt, zal voortaan ook aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie uitgesplitst naar de samenstelling van het huishouden.
Erkent u dat het verarmen van mensen die toch al geen cent te makken hebben pervers is en leidt tot maatschappelijke onrust en sociale uitsluiting? Zo ja, gaat u daarmee stoppen?
Het SCP heeft de maatschappelijke effecten van het oorspronkelijke Wetsvoorstel hervorming kindregelingen voor gezinnen onderzocht. Het SCP concludeert hieruit dat door de hervorming van de kindregelingen armoede onder gezinnen met kinderen niet of nauwelijks wordt beïnvloed.
De armoedeproblematiek heeft onverminderd de aandacht van dit kabinet. Zeker als het om kinderen gaat. Gezinnen die worstelen om het hoofd boven water te houden, worden niet aan hun lot overgelaten. Naast het generieke inkomensbeleid, bieden ook gemeenten ondersteuning. Gemeenten kunnen gezinnen extra ondersteunen en door het leveren van maatwerk armoede en sociale uitsluiting tegengaan. Dit kabinet trekt dit jaar en de komende jaren meer geld uit voor de bestrijding van armoede- en schuldenproblematiek. Dit jaar gaat het om een bedrag van € 80 miljoen en vanaf 2015 gaat het om € 100 miljoen per jaar. Het leeuwendeel van deze middelen – € 70 miljoen dit jaar en € 90 miljoen vanaf 2015 – wordt ter beschikking gesteld aan gemeenten. Gemeenten zijn gevraagd om de middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn en zich met name in te zetten voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen.
Bent u bereid gemeenten en alleenstaande ouders zo snel als mogelijk te informeren over de hoogte van de door hen te ontvangen kindgebondenbudget? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
Vanaf eind juli is een rekentool voor alleenstaande ouders beschikbaar op zowel rijksoverheid.nl als op het gemeenteloket. Gemeenten is gevraagd de betreffende doelgroep tijdig te informeren over de voorgenomen maatregelen. Ook zal de doelgroep zelf op zoek gaan naar informatie. Eind december komt de Belastingdienst met een rekentool voor het kindgebonden budget die de tool van mijn departement vervangt.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te verschaffen van de groepen die als gevolg van inkomensachteruitgang door kabinetsbeleid in 2015 bij de gemeente moeten aankloppen voor inkomensondersteunende voorzieningen? Kunt u hierbij een inschatting geven van het aantal personen en kinderen alsmede om welk bedrag het in theorie zou kunnen gaan? Zo nee, bent u bereid dit te monitoren en de Kamer hierover in 2016 te informeren?
De maatregelen in de Wet hervorming kindregelingen zullen met name in 2015 in werking treden en in samenhang met andere maatregelen zichtbaar worden in de koopkrachtontwikkeling in 2015. Dit zal weergegeven worden in de begroting van SZW voor 2015. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 5 volgt uit het rapport van het SCP dat het totale inkomenseffect als gevolg van de hervorming van de kindregelingen klein is.
In mijn brief van 16 juni 2014 aan de Eerste Kamer heb ik aangegeven in het overgangsjaar 2015 samen met gemeenten en andere partners de verstrekking van bijzondere bijstand te monitoren als gevolg van de gewijzigde regelgeving aan nieuwe instroom in deze categorie. Op basis van deze monitoring zal worden bezien of aanvullende middelen voor bijzondere bijstand na 2015 nodig zijn. Op de uitkomsten van deze monitoring kan ik niet vooruitlopen. Uw Kamer en de Eerste Kamer zullen hierover tijdig geïnformeerd worden.
Durfkapitalisten in de kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de grootste keten in de kinderopvang failliet is gegaan, nadat het door durfkapitalisten in 2010 met leningen en schulden werd «volgehangen» en in 2012 werd overgenomen door speculatieve investeerders? Bent u van mening dat durfkapitalisten de branche schade hebben toegebracht?1
In mijn brief van 9 juli jl. (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 322, nr 246) heb ik de Tweede Kamer mijn eerste reactie op het faillissement van Estro reeds gegeven.
Wat de rol van durfkapitalisten in deze zaak is geweest, is onderdeel van het onderzoek dat de curator doet naar het faillissement. Durfkapitalisten spelen in de sector kinderopvang een ondergeschikte rol. Vanuit de overheid is de fiscale constructie die dit soort investeringen aantrekkelijk maakte inmiddels onmogelijk gemaakt. De investeerder die bij Estro van deze constructie gebruik heeft gemaakt, heeft zich met groot verlies moeten terugtrekken. Ik verwacht dan ook niet dat dit soort constructies nog vaak zullen voorkomen. Het gaat me daarom te ver om te stellen dat de hele branche schade is toegebracht. Het overgrote deel van de kinderen in de kinderopvang wordt door de situatie bij Estro niet geraakt.
Wat gaat er gebeuren met de 130 kinderopvanglocaties die niet worden overgenomen door Smallsteps en met 1000 medewerkers die hierdoor mogelijk hun baan verliezen?
Zoals bekend is vanuit het faillissement ongeveer twee derde van de vestigingen overgenomen door Smallsteps. Na de overname door Smallsteps heeft de curator een lijst gekregen met 138 vestigingen. Van deze 138 vestigingen was er een aantal waar geen opvang meer plaatsvond. Daarna zijn door de curator een aantal kleinere overnames gerealiseerd. Uiteindelijk zijn er ca 30 vestigingen niet overgenomen. Deze vestigingen zijn gesloten.
Acht u het wenselijk dat er onzekerheid is over 5000 kindplaatsen, omdat Smallstepts hiervoor niets heeft geregeld? Op welke wijze gaat u de onzekerheid bij ouders en bij het personeel wegnemen?2
Ik vind het vervelend als ouders, kinderen en leidsters enige tijd in onzekerheid hebben gezeten. Tegelijkertijd is het wel goed om te benoemen dat Smallsteps in overleg met de curator tot 1 augustus zorg heeft gedragen voor het openhouden van alle locaties. Dit juist om de betrokkenen de tijd te geven naar alternatieven te zoeken. Voor ouders die met vragen zitten is er ook een speciale website en callcenter opgezet door Estro. Daar kunnen ouders terecht met vragen. Inmiddels heb ik begrepen dat van de 350 vestigingen er 30 niet zijn meegegaan of overgenomen worden door een andere geïnteresseerde partij. Voor ouders en kinderen van deze locaties hoop ik dat ze snel elders een plek vinden. Gelet op het veelal ontbreken van wachtlijsten in de sector zal dit vaak goed te realiseren zijn.
Acht u het in zijn algemeenheid wenselijk dat durfkapitalisten de kinderopvang volhangen met schulden die «sprinkhanen» moesten maken om de bedrijven op te kopen? Wat is u visie op dit vraagstuk?3
Ik denk dat de sector het meest gebaat is bij langetermijninvesteerders. De fiscale constructies die korte termijn investeringen stimuleerden zijn inmiddels bij Belastingplan 2012 aangepast, waardoor dit soort constructies niet meer vaak zullen voorkomen. Fiscaaltechnisch was het tot dat moment mogelijk om de rentekosten over de schuld weg te strepen tegen de winst van de ondernemer, waardoor er weinig belasting over de winst hoefde te worden afgedragen. In het Belastingplan 2012 zijn maatregelen opgenomen waardoor de rente over de overnameschuld niet de facto onbeperkt in aftrek kan worden gebracht op de winst van de overgenomen BV. De maatregel uit het Belastingplan 2012 heeft dergelijke constructies zoals durfkapitalisten hanteren onaantrekkelijker gemaakt. Een uitgebreidere toelichting staat in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2012 (2011/12, 33 003, nr.4.
Het voorbeeld van Estro vormt een uitzondering binnen de kinderopvangsector. Over het algemeen is er sprake van investeerders met een langetermijnvisie. Private investeerders hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de sector. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk geweest om het aantal vestigingen in de afgelopen jaren uit te breiden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal kinderdagverblijven en crèches dat in Nederland in handen is van durfkapitalisten, het aantal dat in handen is van maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk en het aantal dat in handen is van particuliere partijen? Is het waar dat vanaf 2008 per jaar ongeveer 10% van de rechtsvorm stichtingen is gewijzigd in een BV of NV? Welk effect het dit op het aantal kinderdagverblijven en crèches met winstoogmerk?4
Recentelijk heeft Buitenhek Management & Consult in een artikel van Trouw op basis van een analyse van het LRKP aangegeven dat ongeveer de helft van alle crèches in Nederland wordt geleid door maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk (Trouw, 7 juli, «Durfkapitaal moet crèches failliet Estro redden»). De andere helft is in handen van particuliere partijen. Slechts 1 procent van de eigenaren van crèches in Nederland zijn durfinvesteerders, 5 procent van de markt. In het LRKP zijn begin juli 2014 6.324 dagopvang locaties geregistreerd met 218.251 kindplaatsen. De verdeling naar rechtsvorm is als volgt:
Locaties
Kindplaatsen
% kindplaatsen
BV
2.661
113.175
52%
Stichting
2.088
65.285
30%
VOF, Maatschap, eenmanszaak
1.221
27.383
12%
Overig, bekend
354
12.408
6%
De constatering dat vanaf 2008 10% van de rechtsvorm stichtingen is gewijzigd in een BV of NV komt uit het onderzoek van het CPB. Als echter dieper wordt gekeken naar de eigenaren dan blijkt dat de eigenaar in veel gevallen nog een stichting is, maar dat vanuit bedrijfseconomisch oogpunt ervoor is gekozen om de vestigingen die eronder hangen als BV of NV in te schrijven. In veel gevallen acteren deze partijen nog steeds als waren zij een stichting, dus zonder winstoogmerk.
Wat is uw mening over de uitspraak van de Leidse promovenda Claudia Werner dat de kwaliteit van de kinderopvang sinds 1995 is afgenomen en deze maar langzaam verbetert, omdat je «al snel stuit op de marktwerking, op directeuren en grote organisaties met allerlei belangen. De wetenschap wordt jammer genoeg vaak buiten de deur gehouden»?5
Het belang van kwalitatief goede kinderopvang is evident. De signalen die ik de afgelopen jaren uit de sector heb gekregen is dat ook grote organisaties inzetten op kwaliteitsverbetering. Ze investeren in kwaliteit en halen de wetenschap in huis om de pedagogische kwaliteit te onderzoeken. Zo hebben bijvoorbeeld Partou, voorheen Kinderopvang Nederland, DAK Kindercentra en Kinderrijk het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) opdracht gegeven om met behulp van de Kwaliteitsmonitor de pedagogische kwaliteit te meten bij de kinderdagverblijven. De verschillende instrumenten die gebruikt worden voor kwaliteitsverbetering (het pedagogisch kader, NCKO kwaliteitsmonitor) zijn ontwikkeld door wetenschappers. In deze instrumenten is de visie van de wetenschap op kwaliteit geborgd. De uitspraak dat de wetenschap buiten de deur wordt gehouden is voor mij dan ook geen herkenbaar beeld. Ik streef ernaar om het toezicht op de kinderopvang zodanig in te richten dat de GGD per locatie een kwalitatief eindoordeel geeft. Daarbij betrek ik de huidige wetenschappelijke inzichten ten aanzien van het observeren van pedagogische kwaliteit (waaronder de methodiek van het NCKO). Hierop pas ik het instrumentarium van de toezichthouder aan.
Ook vind ik het van groot belang om goed zicht te hebben op de feitelijke ontwikkeling van de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang. Juist daarom zal ik de mogelijkheid van een jaarlijkse kwaliteitsmeting verkennen, zoals de Algemene Rekenkamer heeft geadviseerd.
Hoe beoordeelt u de reactie van de CNV Publieke Zaak die aangeeft niet op de hoogte te zijn geweest van het faillissement en dat er geen ontslagen zouden vallen onder de pedagogische medewerkers? Blijft de belofte van geen ontslagen onder pedagogische medewerker overeind staan?6
Ik heb hierover geen oordeel. Dit is iets dat tussen CNV en Estro speelt. Het is aan Estro en Smallsteps om met alle betrokkenen goed te communiceren over de genomen stappen. De overheid is hierin geen partij.
Bent u van mening dat in zijn algemeenheid het nastreven van hoge winstmarges in de kinderopvang ten koste gaat van de continuïteit en kwaliteit van de kinderopvang?7
Om continuïteit in de bedrijfsvoering te verzekeren is het voor alle instellingen – publiek en privaat- van belang om een zekere winstmarge te realiseren. Ik vind het een slechte zaak wanneer ondernemers inboeten op kwaliteit om een zo hoog mogelijke winstmarge te realiseren. Ik zie liever dat ondernemers deze rendementen aanwenden voor bijvoorbeeld kwaliteitsverbetering, prijsverlaging of verbetering van de dienstverlening voor ouders en kinderen. In de huidige markt zien we ook dat ouders steeds scherper kwaliteit van de ondernemer vragen.Een ondernemer die uitsluitend gaat voor winstmaximalisatie zal het – dat is mijn overtuiging- in de huidige markt niet redden.
Bent u bereid om constructies met durfkapitalisten in de kinderopvang te verbieden, nu blijkt dat het onaantrekkelijk maken van durfkapitalisme in de kinderopvang onvoldoende oplevert? Kunt u uw standpunt uitgebreid toelichten?8
Het kabinet heeft reeds maatregelen genomen door overnames met geleend geld fiscaal minder aantrekkelijk te maken, zie hiervoor het antwoord bij vraag 4. Ik deel niet de opvatting dat dit onvoldoende heeft opgeleverd. Sinds de aanpassing in de fiscale regels zijn mij geen nieuwe vergelijkbare gevallen bekend van overnames in de kinderopvang met geleend geld.
De doorstart onder de naam Smallsteps biedt vooralsnog continuïteit aan de opvang voor 85% van de kinderen en is mogelijk doordat een private investeerder bereidt is te investeren in deze organisatie. Fiscaaltechnisch bezien vindt het kabinet dat dit soort constructies niet financieel gestimuleerd hoeven te worden, maar vanuit het oogpunt van investeringsmogelijkheden is het wel wenselijk dat kinderopvanginstellingen niet alleen van banken, maar ook van private investeerders geld kunnen aantrekken.
Bent u bereid om – net als in de jeugdzorg – alleen kinderopvanginstellingen te financieren die geen winstoogmerk hanteren, zodat het geld beschikbaar voor de kinderopvang ook daadwerkelijk ten goede komt aan een veilige opvang van kinderen en niet op de bankrekening van private investeerders terecht komt?9
In de kinderopvang wordt kwalitatief goede kinderopvang niet alleen geleverd door non-profit organisaties. Het belang van ouders en hun kinderen staat voorop; ook organisaties met winstoogmerk blijken vaak in staat daar op een goede en efficiënte manier op in te spelen. Daarbij komt dat de jeugdzorg en de kinderopvang een andere ontstaansgeschiedenis kennen. In de kinderopvang is er reeds vanaf eind jaren »80 van de vorige eeuw een rol voor private investeerders. Deze private investeerders hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de opbouw van de sector en hebben laten zien evenzeer kwaliteit te kunnen leveren. Om alleen voor kinderopvanginstellingen zonder winstoogmerk een financiële tegemoetkoming vanuit de overheid te geven acht ik niet wenselijk. Alle kinderopvang dient aan de wettelijke kwaliteitseisen te voldoen. Daarbinnen is vrije keuze van ouders voor de kinderopvang die het beste past bij hen en hun kinderen, leidend.
Wat is uw oordeel over de onderzoeksresultaten die erop duiden dat de markt voor de kinderopvang zich heeft ontwikkeld van een gelijkmatig verdeelde markt naar een markt met een scheve verdeling, waarin in 2010 de kleinste 75% van de ondernemingen maar 24% van de capaciteit in handen had en de 5% grootste kinderdagverblijven 44% van de markt beheersten? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?10
In vergelijking met andere belangrijke markten, is de markt voor kinderopvang tamelijk divers. De grote spelers hebben toch maar een bescheiden marktaandeel. Er is veel concurrentie. Veel nieuwe vestigingen in combinatie met teruglopende vraag hebben ervoor gezorgd dat wachtlijsten zijn vervangen door een situatie met ruime keus voor ouders. Vanuit de overheid bezien dient er fysieke en financieel toegankelijke kinderopvang te zijn die bovendien kwalitatief goed moet zijn.
Wat is uw reactie op de onderzoekresultaten die erop duiden dat het toegenomen aantal aanbieders in de markt voorlopig nog niet hebben geleid tot effectieve concurrentie op bijvoorbeeld prijzen en kwaliteit?11
Het onderzoek waarnaar wordt verwezen heeft betrekking op de situatie in 2010, waarin er nog sprake was van wachtlijsten en een hoge tegemoetkoming in de kosten. Hierdoor waren ondernemers niet gedwongen te concurreren op prijs en kwaliteit. Als gevolg van het toegenomen aantal aanbieders zijn wachtlijsten inmiddels vervangen door een situatie van ruime keus voor ouders. Bovendien zijn ouders kritischer t.a.v. de prijs van het product, mede als gevolg van de bezuinigingen. Hierdoor is er meer keuze mogelijk voor ouders en zie ik wel degelijk dat er steeds meer eisen worden gesteld door ouders. Ondernemers spelen hierop in door steeds meer flexibiliteit aan te bieden en te concurreren op enerzijds de prijs en anderzijds door het bieden van extra kwaliteit bovenop de basiskwaliteit die is vereist.
Wat gaat u doen met het advies van de belangenvereniging van ouders in de kinderopvang die ervoor pleiten om een deel van de bezuinigingen op de kinderopvang terug te draaien? Kunt u toelichten waarom u dit advies wel of niet gaat overnemen?12
Zoals ik eerder ook in het debat met de vaste Kamercommissie SZW bij het jaarverslag 2013 heb aangegeven zal er in augustus integrale besluitvorming plaats vinden. Daarbij wordt naar de hele begroting van het Rijk gekeken om te bepalen wat er met mee- en tegenvallers gebeurt en waar intensiveringen dan wel extensiveringen nodig zijn.
Wat is uw visie op het wettelijk onmogelijk maken van het doorverkopen van kinderopvangorganisaties? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Het doorverkopen van kinderopvangorganisaties ga ik niet verbieden. Het biedt in tijden van crisis en in tijden van overcapaciteit juist mogelijkheden om de onderneming voort te zetten. Het verbieden zou ervoor zorgen dat er minder geïnvesteerd kan worden in de sector.
Bent u bereid om het geld dat door de bezuinigingen en door de daling van de vraag – vanwege vermindering van koopkracht en stijging van de werkloosheid – naar kinderopvang wordt bespaard terug te laten vloeien in de branche?
Zie antwoord op vraag 13
De bevindingen van FNV Bondgenoten, dat op de Nederlandse wegen opmerkelijk veel vrachtwagenchauffeurs van buiten de EU zijn aangetroffen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herkent u zich in de bevindingen van FNV Bondgenoten, dat tegenwoordig opmerkelijk veel vrachtwagenchauffeurs van buiten de EU – voornamelijk Moldaviërs, Oekraïners en Macedoniërs – op de Nederlandse wegen rondrijden?1
Er zijn geen cijfers beschikbaar waaruit blijkt dat opmerkelijk veel vrachtwagenchauffeurs van buiten de Europese Unie op de Nederlandse wegen rondrijden.
Kunt u uitzoeken in hoeverre het klopt dat veel van deze chauffeurs een Poolse werkvergunning hebben? Kunt u eveneens uitzoeken of hier sprake is van een schijnconstructie?
In 2013 zijn in Polen voor werkzaamheden in de transport- en opslagsector 2123 tewerkstellingsvergunning afgegeven voor de transportsector voor Oekraiëners (1926), Moldaviërs (191) en Macedoniërs (13). Daarnaast werden in 2013 ruim vier duizend aanvragen ingediend voor korte werkzaamheden in de transport- en opslagsector voor Oekraïeners (90%) en Moldaviërs (10%). Het is niet bekend hoeveel mensen daarvan in Nederland hebben gewerkt.
Het feit dat chauffeurs een tewerkstellingvergunning hebben in Polen ontheft de werkgever niet van het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning indien arbeid in Nederland wordt verricht tenzij de vrijstelling van artikel 1 lid 1 onder b van het BuWav van toepassing is. Er is geen tewerkstellingsvergunning nodig indien: de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft, geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever en uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer.
Herinnert u zich de antwoorden op mondelinge vragen, waarin de minister van Infrastructuur en Milieu aangaf dat wat betreft het aanpakken van misstanden het haar voorkeur heeft «om dat direct te doen bij de vrachtauto's die je aanhoudt, daar waar de overtreding ook wordt begaan»?2
Ja.
Bent u bereid om, mede op basis van deze bevindingen van FNV Bondgenoten, de controles van de Inspectie Leefomgeving en Transport uit te breiden?
Bij brief van 5 maart jl. heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) u geïnformeerd over de resultaten van het inventariserend onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ILT naar overtreding van de cabotageregels. De Minister van I&M heeft u daarbij aangegeven in elk geval tijdelijk de extra inzet van de ILT, welke was ingezet in het kader van dit onderzoek, te continueren.
Bent u in het kader van naleving eveneens bereid nauw(er) te gaan samenwerken met sociale partners c.q. vakbonden?
Over de aanpak van schijnconstructies in het transport vindt onder andere met sociale partners overleg plaats in de Werkgroep transport.
Het speciale team van de Inspectie SZW dat is opgezet naar aanleiding van het sociaal akkoord, ondersteunt ook de sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden. Om deze rol goed te kunnen vervullen heeft de Inspectie SZW vanaf eind 2013 diverse vertegenwoordigers van de sociale partners geïnformeerd over de rol en taken van de Inspectie bij de ondersteuning van cao-handhaving en zijn zij uitgenodigd om meldingen te doen. Dit heeft tot op heden geleid tot twaalf verzoeken om ondersteuning. Het eerste rapport van bevindingen is inmiddels afgerond en overgedragen aan de verzoekende instantie, die de resultaten van dit onderzoek kan gebruiken in een civiele procedure om daarmee correcte naleving van de cao-voorwaarden af te dwingen.
Wat doet u in EU-verband om de misstanden in de transportsector aan te pakken? Ziet u mogelijkheden om de samenwerking te intensiveren?
Onlangs hebben een groot aantal voor de transportsector verantwoordelijke EU-Ministers een gezamenlijke verklaring uitgebracht, gericht aan de Europese Commissie, waarin aangedrongen wordt op een meer uniforme interpretatie en handhaving van de bestaande voorschriften, met name op het gebied van cabotage. Speciale aandacht wordt gevraagd voor het verschijnsel van postbusbedrijven en het ontduiken van de regelgeving. Ook de Nederlandse Minister van I&M heeft deze verklaring ondertekend.
Daarnaast vindt samenwerking plaats tussen de inspectiediensten in het kader van de Euro Control Route (ECR), waarin initiatieven worden genomen om ten behoeve van een uniforme handhaving te komen tot een eenduidige interpretatie en toepassing van cabotageregels.
Gaat de aangekondigde Wet Aanpak Schijnconstructies helpen om de de misstanden in de transportsector aan te pakken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dan de naleving van wet- en regelgeving in de transportsector verbeteren?
In de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) zal een aantal voorstellen worden gedaan die ook helpen schijnconstructies in de transportsector aan te pakken. De belangrijkste zijn:
Bij kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstuk 17 050, nr. 484) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang in de aanpak van schijnconstructies. Daarin is de WAS, dat nu voor advies voorligt bij de Raad van State, op hoofdlijnen beschreven.
De gevolgen van het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) en Trade in Services Agreement (TISA) voor financiële regulering |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het gelekte voorstel van de EU dat betrekking heeft op «regulatory coöperation» op het gebied van financiële regulering?1
Ja.
Klopt het dat de EU de VS onder druk zet omdat de VS de regulering van financiële dienstverlening wil uitzonderen van TTIP, aangezien deze in de VS (mede door de invoering van de Dodd-Frank Act) op diverse terreinen strenger is dan in de EU?2
Nee, dat klopt niet. De EU heeft bij de VS aangegeven interesse te hebben om in TTIP bepalingen op te nemen over de regulering van financiële dienstverlening. Tot nu toe is de reactie van de VS terughoudend, omdat de VS van mening is dat afspraken hierover beter in andere bilaterale fora aan bod kunnen komen, zoals het bestaande Financial Markets Regulatory Dialogue (FMRD). De EU vindt dat, gezien de vele veranderingen en nieuwe regelgeving sinds de crisis, er een modern raamwerk moet komen om snel en transparant samen te kunnen werken aan een stabiel financieel systeem.
Deelt u de mening dat uit het voorstel blijkt dat de EU via de «regulatory cooperation»-bepaling in TTIP inzet op het terugdringen van bestaande regulering (bijvoorbeeld met betrekking tot de handel in derivaten in het buitenland) en het voorkomen van toekomstige regulering die de belangen van financiële bedrijven in de EU en VS zou kunnen schaden?3
Nee, ik deel deze mening niet. Het doel van de EU is niet om in TTIP internationale standaarden op het gebied van financiële regulering op te stellen of af te zwakken. Deze standaarden worden in internationale fora als de G20, de Financial Stability Board en het Basel Comité afgesproken. TTIP verandert deze situatie niet.
Het doel van de EU in TTIP is om een institutioneel raamwerk te creëren waarin regelgevende autoriteiten van de EU en de VS kunnen samenwerken en elkaar kunnen consulteren bij de uitwerking van deze internationaal afgesproken standaarden op het gebied van financiële regulering. Door potentiële conflicten eerder op te merken en samen op te pakken, is de inzet juist een versterking van de financiële stabiliteit.
Erkent u dat het risico bestaat dat wanneer het voorstel van de EU wordt overgenomen in TTIP, regelgeving die in de EU juist strenger is dan in de VS (zoals bijvoorbeeld op het terrein van High Frequency Trading (HFT) en hedge fondsen) mogelijk wordt verzwakt?4
Nee.
De inzet van de EU is niet om in TTIP afspraken te maken over de inhoud van financiële regelgeving.
Kunt u aangeven wat uw inzet is wat betreft TISA, het verdrag over Handel in Diensten?
De Nederlandse inzet in TISA (Trade in Services Agreement) is gericht op een verbeterde toegang voor onze dienstverleners tot buitenlandse markten, het recht op gelijke behandeling van buitenlandse en binnenlandse dienstverleners, en het maken van eenduidige afspraken over onderwerpen die de handel in diensten faciliteren en nu nog niet in de GATS (General Agreement on Trade in Services, 1994) geregeld zijn, zoals e-commerce en overheidsaanbestedingen.
Wanneer zich voldoende partijen bij de TISA-onderhandelingen hebben aangesloten, zal ik mij bovendien inzetten om TISA onder het raamwerk van de WTO te brengen om zo de continuïteit van het mondiale handelssysteem te waarborgen. Tenslotte zal ik mij hard maken om de Minst Ontwikkelde Landen zonder tegenprestatie gebruik te laten maken van de voordelen uit dit akkoord wanneer het is afgerond.
Klopt het dat de voorlopige bepalingen in TISA aangaande financiële dienstverlening veel ingrijpender zijn dan de huidige General Agreement on Trade in Services (GATS)-regels als het gaat om het in stand houden van de bestaande liberalisatie en regulering («standstil»), waardoor het in de toekomst moeizaam en kostbaar zal worden om liberalisatie terug te draaien?5
Nee, voor Nederland zijn de voorlopige bepalingen in TISA aangaande financiële dienstverlening niet ingrijpender dan de huidige GATS-regels.
Nederland en veel andere EU-landen hebben zich sinds 1994 in de GATS verplicht aan de principes van vrije markttoegang voor en gelijke behandeling van buitenlandse financiële dienstverleners. Deze principes zullen door Nederland in TISA worden herbevestigd en niet worden uitgebreid of afgezwakt. Regulering van de financiële sector blijft uiteraard mogelijk, indien dit op non-discriminerende wijze gebeurt.
Daarnaast heeft Nederland zich in 1997, net als de andere landen van de toenmalige Europese Gemeenschap, gebonden aan de Understanding on Commitments in Financial Services, waarin WTO-leden extra verplichtingen op het gebied van financiële diensten aan zijn gegaan. In deze Understandingis al een zogenaamde «standstill»-bepaling opgenomen. Dit wil zeggen dat het in principe niet mogelijk is om bestaande liberalisering in de financiële sector terug te draaien. Dezelfde «standstill»-bepaling is ook onderdeel van het huidige TISA-voorstel over financiële dienstverlening. Niet alle landen die deelnemen aan de TISA-onderhandelingen hebben zich in 1997 namelijk gebonden aan de Understanding.
Een belangrijke uitzondering op deze «standstill»-bepaling is de vrijheid die WTO-leden hebben om prudentiële maatregelen te nemen om de integriteit en stabiliteit van hun financiële systeem te waarborgen. Deze bepaling is terug te vinden in artikel 2 van de Annex on Financial Services van de GATS en is ook onderdeel van de huidige TISA voorstellen over financiële dienstverlening. Alle WTO-leden, en in de toekomst naar verwachting ook de deelnemers aan TISA, behouden het recht om de handel in financiële diensten aan banden te leggen om het eigen financiële systeem stabiel te houden, of consumenten of investeerders te beschermen.
Klopt het dat het resultaat van TISA waarschijnlijk zal worden overgenomen in TTIP?6
Het zal niet zo zijn dat het resultaat van TISA één op één zal worden overgenomen in TTIP, vanwege de grote verschillen tussen deze twee onderhandelingen.
In TISA onderhandelen 23 zeer verschillende landen uitsluitend over handel in diensten. TTIP is een bilaterale onderhandeling tussen alleen de EU en de VS en bestrijkt veel meer handelspolitieke onderwerpen dan alleen handel in diensten. Het is nog niet te voorspellen welk akkoord eerder zal zijn afgerond.
Mijn verwachting is dat de afspraken over diensten in TTIP op het gebied van markttoegang en aanvullende bepalingen verder zullen gaan dan in TISA. De TISA-onderhandelingen worden immers gedaan door een groep van landen die erg van elkaar verschilt qua ontwikkelingsniveau, waardoor het moeilijker is om een ambitieus resultaat te bereiken.
Kunt u aangeven in hoeverre de voorlopige bepalingen aangaande «regulatory coöperation» in TISA en TTIP verschillend dan wel overeenkomstig zijn?
De TISA-voorstellen zijn met name gebaseerd op de bestaande Annex on Financial Services en de Understanding on Commitments in Financial Services. De EU voldoet al aan beide verdragen. Wat betreft regelgevende samenwerking gaat het om voorstellen die een inspanningsverplichting geven ten aanzien van transparantie. Dit betekent dat partijen bijvoorbeeld beloven zich in te spannen om nieuwe financiële regelgeving kenbaar te maken aan het brede publiek en hen de mogelijkheid geven hier commentaar op te geven.
Het voorstel van de EU voor regelgevende samenwerking in TTIP gaat verder. Dit verplicht partijen bijvoorbeeld om elkaar vooraf te consulteren wanneer zij internationaal afgesproken standaarden gaan implementeren. Daarnaast stelt de EU voor onderzoek te doen naar de opties voor wederzijdse erkenning van elkaars regelgevend kader, om zo onder meer onnodige handelsbarrières en inconsistenties voor bedrijven weg te nemen. Het gaat hier nadrukkelijk niet om een vooraf in TTIP opgelegde wederzijdse erkenning van elkaars financiële regels, maar slechts een eerste verkenning naar de mogelijkheden en uitwerking van dit principe.