De ebola-uitbraak in West-Afrika |
|
Renske Leijten , Emile Roemer |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u duiding geven van het besluit van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om de ebola-uitbraak in West-Afrika te bestempelen als een bedreiging van de internationale volksgezondheid?
De WHO verklaarde op 8 augustus de ebola-uitbraak tot «Public Health Emergency of International Concern» (PHEIC). De WHO «Emegency Committee» duidt de ebola-uitbraak als een buitengewone gebeurtenis, met een risico voor de volksgezondheid in andere landen. De mogelijke consequenties van verdere internationale verspreiding kunnen groot zijn, met name binnen West-Afrika waar de gezondheidszorgfaciliteiten onvoldoende toegerust zijn om een ebola-uitbraak te bestrijden.
Het afkondigen van een PHEIC heeft een belangrijke signaalfunctie en faciliteert een internationaal gecoördineerde respons.
De WHO heeft diverse tijdelijke maatregelen geformuleerd voor landen waar sprake is van overdracht van het ebolavirus (Sierra Leone, Liberia, Guinee, Nigeria), landen met een verdachte of besmette ebolapatiënt (bijv. Spanje en de Verenigde Staten), dan wel landen die grenzen aan een land waar het ebolavirus zich verspreidt en alle overige lidstaten. Met deze adviezen van de WHO kunnen lidstaten optimaal reageren op de uitbraak en zich optimaal voorbereiden op een eventuele patiënt.
Welke hulpvragen heeft de Nederlandse regering tot nu toe ontvangen van landen die geconfronteerd zijn met de ebola-uitbraak? Hoe is op deze vragen gereageerd?
De Nederlandse regering heeft tot op heden van de landen die getroffen zijn door het ebola virus alleen van Guinee op 14 augustus een direct hulpverzoek ontvangen. Via de Afrikaanse Unie is een algemeen verzoek gericht aan alle landen binnengekomen om onder meer financiële steun. Daarnaast heeft de WHO, die de implementatie van de hulp in de getroffen landen coördineert, een verzoek tot bijdragen ingediend bij het «Emergency Response Coordination Centre» van de Europese Unie. Momenteel wordt dit verzoek nader bekeken. Op dit moment is Nederland niet voornemens om een extra financiële bijdrage te leveren bovenop de reeds gecommitteerde bijdragen (zie antwoord op vraag 3).
Erkent u dat de landen waarin ebola is uitgebroken internationale solidariteit behoeven, omdat zij noch middelen noch kennis hebben om de uitbraak goed te bestrijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie in de getroffen landen is aangrijpend. Het is van belang dat deze uitbraak snel onder controle is en dat de slachtoffers de benodigde medische zorg krijgen. Ondersteuning van de internationale gemeenschap aan de getroffen gebieden, is daarbij onontbeerlijk. Nederland draagt 822.600 euro bij (via Artsen Zonder Grenzen (AZG) 500.000 en het Nederlandse Rode Kruis 322.600 euro) aan zorg voor patiënten en om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan de lokale bestrijding van de epidemie via de Europese Unie, het Central Emergency Response Fund (CERF) van de Verenigde Naties en de jaarlijkse algemene bijdrage aan de WHO.
Bent u bereid gevolg te geven aan de oproep van de WHO om in de internationale gezondheidscrisis ondersteuning te geven aan de landen die geconfronteerd zijn met de ebola-uitbraak? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft ervoor gekozen een financiële bijdrage te leveren aan de bestrijding van de uitbraak via AZG en het Nederlandse Rode Kruis aangezien zij daadwerkelijk in het veld opereren en op die manier direct hulp verlenen aan de patiënten. Deze organisaties werken nauw samen met de lokale medische autoriteiten die de hulp coördineren. WHO is leidend in de coördinatie van de implementatie van de hulp. Op dit moment wordt het recente verzoek van de WHO, waarin naast financiële steun ook wordt verzocht om medische experts veldziekenhuizen, etc nog bestudeerd.
Erkent u dat de landen die geconfronteerd zijn met de ebola-uitbraak niet enkel behoefte hebben aan een vaccin en/of een medicijn, maar ook aan logistieke ondersteuning en andere zaken waarin Nederland kan voorzien?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen op zo een kort mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Een demonstratie in Schilderswijk |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onrustig Den Haag: stenengooiers verstoren anti-ISIS-protest»?1
Ja.
Wat is de reden geweest dat de politie de demonstratie heeft omgeleid nadat pro-ISIS-aanhangers de doorgang blokkeerden, in plaats van hardhandig op te treden tegen het ondemocratische gespuis?
Zie het antwoord op vraag 3 van het lid Wilders over de anti ISIS demonstratie hedenmiddag (nr. 2014Z13953, ingezonden 11 augustus 2014).
Kunt u aangeven hoeveel personen er zijn opgepakt nadat er bezittingen waren vernield, er «kankerjoden» was geroepen, met stenen was gegooid en er sprake was van intimidatie en bedreiging door pro-ISIS-demonstranten?
Tijdens de demonstratie van 10 augustus jl. zijn er 6 personen aangehouden.
2 personen voor belediging, 1 persoon voor opruiing en 3 personen voor openlijk geweldpleging. Het onderzoek op grond van de videobeelden wordt voortgezet. Op 15 augustus jl. is de persoon aangehouden die er van wordt verdacht met een harde klap schade aan een camera van een journalist te hebben toegebracht.
In hoeverre erkent u dat er wijken in Nederland zijn, zoals de Schilderswijk in Den Haag, waar sprake is van ondermijning van het gezag van de Nederlandse staat? Op welke wijze bent u van plan de orde structureel te herstellen?
Zie het antwoord op vraag 2 van het lid Wilders over de anti ISIS demonstratie hedenmiddag (nr. 2014Z13953, ingezonden 11 augustus 2014).
Ziet u in dat het mislukken van de multiculturele samenleving, en met name de vrijwillige segregatie van veel immigranten met een islamitische achtergrond, een zeer gevaarlijke ontwikkeling is die een harde en kordate aanpak behoeft? Zo neen, waarom niet?
Dit kabinet maakt zich sterk voor een samenleving waarin mensen zich zonder belemmeringen kunnen ontwikkelen. Voor succesvolle integratie is het nodig dat wij kunnen bouwen op een fundament van gedeelde kernwaarden. Daarom moet iedereen niet alleen kennisnemen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving, maar deze ook verinnerlijken. Het is belangrijk dat iedereen een bijdrage levert.
Deelt u de mening dat er – onder andere gezien de groeiende onrust in de samenleving – minimaal één miljard euro dient te worden geïnvesteerd in de politie? Zo neen, waarom niet?
Nee. De politie heeft voldoende middelen beschikbaar voor de opgedragen taken. Er is dan ook voor mij geen aanleiding om te overwegen de begroting van de politie met dit bedrag te doen stijgen.
Schendingen van de privacy bij het bellen van het alarmnummer |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de vragen en de bezwaren van de PvdA fractie, over het feit dat op internet per (huis-) adres zichtbaar is of ambulance, politie of brandweer aanwezig is of is geweest?1
Ja.
Deelt u de mening dat de privacy geschonden wordt wanneer per adres nagegaan kan worden of hier een hulpdienst is geweest?
Ik vind het vanuit privacy-oogpunt onwenselijk dat informatie uit pagingberichten van de hulpdiensten langdurig zichtbaar is op internetsites. Ik streef er dan ook naar om dit in de toekomst te voorkomen.
In Noord-Nederland is ervaring opgedaan met een andere werkwijze, waarbij in de meeste oproepen geen locatie-informatie meer wordt verstrekt aan de ambulances. Deze werkwijze spreekt mij aan, daarom heb ik – met mijn ambtgenoot van VWS voor wat betreft de ambulancezorg – de hulpdiensten verzocht om ons te informeren over de landelijke toepasbaarheid hiervan.
Het is echter mogelijk dat de operationele noodzaak om locatie-informatie te gebruiken in pagingberichten blijft bestaan. Daarom wordt in het kader van een aanbesteding van een nieuw pagingsysteem ook onderzocht of versleuteling van pagingberichten financieel en praktisch uitvoerbaar is.
Later dit jaar zal ik uw Kamer over het bovenstaande nader informeren.
Waarom is in sommige veiligheidsregio’s het adres afgeschermd en in andere regio’s niet?
Meldkamers zijn op dit moment nog regionaal georganiseerd waardoor er diversiteit bestaat tussen inrichting en de werkwijze van de verschillende meldkamers. Deze diversiteit – en de nadelen die daarmee gepaard gaan – is één van de redenen om te komen tot een landelijke meldkamerorganisatie. Over de voortgang hiervan heb ik u per brief van 2 juli 2014 geïnformeerd.
Waarom bent u al meer dan een jaar aan het onderzoeken hoe deze schending van de privacy kan worden voorkomen, terwijl de oplossing in sommige regio's al wordt toegepast? Wanneer komt u met de resultaten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u er voor zorgen dat in alle veiligheidsregio's de adressen worden afgeschermd zodat de privacy van de betrokken personen op die manier wordt geborgd? Zo ja, op welke termijn kunt u hiervoor zorgen?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Miljoenenstrop door stoffen’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenenstrop door stoffen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het voornemen van de Europese Commissie om in de «Richtlijn beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur» (2011/65/EU, de RoHS II-richtlijn) vijf extra stoffen op te nemen om het gebruik van deze stoffen in elektrische en elektronische apparaten te beperken? Is Nederland hierover geconsulteerd?
Ik ben van dit voornemen van de Commissie op de hoogte. Vanaf de voorbereidingsfase is Nederland betrokken geweest, door deelname in de door de Commissie ingestelde expertgroep waarin de lidstaten worden geconsulteerd.
Klopt het dat de Europese Commissie dit voornemen heeft gebaseerd op een onderzoek, terwijl zij hiervoor eigenlijk de afspraken en procedures, zoals vastgelegd in de REACH-richtlijn, zou moeten aanhouden? Hoe beoordeelt u het proces dat tot het voornemen van de Europese Commissie om vijf stoffen toe te voegen aan de RoHS II-richtlijn heeft geleid? Bent u bereid de Europese Commissie er op aan te spreken als blijkt dat zij niet volgens de afspraken heeft gehandeld?
In de RoHS II richtlijn (hieronder «RoHS») is de bevoegdheid om extra stoffen op te nemen in de verbodslijst (Bijlage II) gedelegeerd aan de Europese Commissie. Het staat de Commissie vrij om hiertoe een onderzoek te verrichten en dit als basis te gebruiken, binnen de regels die de richtlijn stelt. Wel dient de Commissie over de methode en haar conclusies ten aanzien van de aan de lijst toe te voegen stoffen de lidstaten en belanghebbende organisaties te consulteren.
Over de nu op handen zijnde uitbreiding van de verbodslijst heeft de Commissie belanghebbende organisaties geconsulteerd via internet en in een bijeenkomst. De lidstaten zijn geconsulteerd in een expertgroep, gevolgd door een schriftelijke commentaarronde. De informatie en reactietermijnen die de Commissie aan de belanghebbenden en de lidstaten heeft gegeven beoordeel ik als voldoende.
De RoHS stelt (in artikel 6) dat het opnemen van stoffen in de verbodslijst dient aan te sluiten bij andere wetgeving betreffende chemische stoffen, met name de REACH verordening, en onder meer rekening moet houden met de bijlagen XIV en XVII van die verordening. «Aansluiten bij» (in de Engelse versie: «be coherent with») betekent niet dat exact volgens de afspraken en procedures van REACH gewerkt moet worden. In de expertgroep heeft geen enkele lidstaat steun uitgesproken voor de bezwaren van de industrie (producenten) dat de procedures en methoden van REACH onvoldoende zijn aangehouden. Mijn overwegingen bij deze opstelling licht ik hieronder nader toe.
De vijf extra stoffen die de EC in de verbodslijst van de RoHS wil opnemen zijn in de preambule van de RoHS (overweging 10) als prioriteit aangemerkt. Daarmee wisten lidstaten en belanghebbenden al sinds 2011 dat een verbod op een termijn van enkele jaren een reële mogelijkheid was. Deze vijf stoffen staan ook op REACH Annex XIV. Dat betekent dat het gebruik van deze stoffen uiteindelijk in alle producten moet eindigen. De RoHS stelt restricties specifiek aan elektrische en elektronische apparatuur (EEA) en geeft een viertal aandachtspunten waarmee de Commissie rekening dient te houden. Het gaat daarbij om de vraag of de stof (RoHS art.6):
Gegeven het bovenstaande ben ik van mening dat de Commissie heeft gehandeld conform de geldende procedure. Ik zie dan ook geen aanleiding de Commissie hierop aan te spreken.
Bent u bekend met het onderzoek dat de Duitse overheid heeft laten uitvoeren naar de kosten van eventuele uitbreiding van de RoHS II-richtlijn voor de Duitse technologische industrie? Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van eventuele uitbreiding van de RoHS II-richtlijn voor de Nederlandse technologische industrie? Heeft u een beeld van wat de baten van de wijziging van de RoHS II-richtlijn zouden zijn? Hoeveel veiliger zouden elektrische en elektronische producten worden door uitbreiding van de RoHS II-richtlijn?
Ik ken het onderzoek waarop u doelt. Het betreft echter niet de momenteel op handen zijnde uitbreiding van verbodslijst van de RoHS met vijf stoffen, waarover uw vragen gaan, maar de herziening van de RoHS als geheel in 2011, waarbij sprake was van uitbreiding met extra categorieën van apparatuur waarvoor de richtlijn ging gelden. De technologische industrie die deze categorieën van apparatuur produceert kreeg toen te maken met een verbod (op termijnen van 2014, 2016 en 2017) op het gebruik van een zestal stoffen in hun apparatuur.
De opgave waartoe de industrie door een stofverbod wordt geplaatst bestaat grofweg uit (i) het inventariseren in hoeverre hun producten de (op termijn) te verbieden stoffen bevatten en (ii) het ontwikkelen en testen van producten waarin de verboden stoffen vervangen zijn door wel toegestane stoffen. Voor het ene apparaat is deze exercitie relatief eenvoudig, voor meer complexe apparatuur is dit vaak veel moeilijker en kost het veel tijd. Daarom geeft de RoHS overgangstermijnen; de nieuwe stofverboden gaan naar verwachting medio 2017 in, voor de meer complexe medische en industriële apparatuur pas medio 2019. Bovendien heeft de Commissie de mogelijkheid om uitzonderingen op een stofverbod toe te kennen, voor een bepaalde termijn, indien er niet tijdig een marktrijp product ontwikkeld kan worden dat vrij is van de verboden stof. Uiteraard moet de betreffende industrie dit motiveren.
Nu kom ik op uw vraag naar de baten van de RoHS. De gevaareigenschappen van de onder de RoHS verboden stoffen zijn wetenschappelijk bepaald en politiek vastgesteld in andere kaders dan de RoHS, met name onder VN-verdragen en onder REACH en de daaraan voorafgaande Europese regelgeving. Omwille van de menselijke gezondheid en het milieu is besloten om bepaalde stoffen uit te faseren, d.w.z. ervoor te zorgen dat deze stoffen zo snel als technologisch en sociaaleconomisch mogelijk is uit onze producten verdwijnen. Voor het vijftal stoffen waarvoor nu een verbod onder de RoHS aan de orde is, staat buiten kijf dat ze uitgefaseerd moeten worden. De baten van deze uitbreiding van de RoHS betreffen verhoging van de veiligheid van elektrische en elektronische producten in de gebruiksfase zowel als het afvalstadium en het verdwijnen van de gevaarlijke stoffen uit de gerecycleerde materialen van deze apparatuur. Deze baten zijn echter niet eenvoudig in cijfers uit te drukken.
Het vervangen van stoffen door alternatieven brengt kosten met zich mee. Alle producenten in binnen- en buitenland (dus niet alleen de Nederlandse) hebben hiermee te maken. De kosten zullen doorberekening vinden naar afnemers, uiteindelijk de consument. Het betalen van een prijs voor een gezonder leefmilieu is een breed geaccepteerd principe.
Kunt u aangeven hoe verdere besluitvorming over dit voornemen van de Europese Commissie verloopt en op welke manier Nederland hier invloed op uit kan oefenen? Bent u, op basis van een afweging van kosten en baten, bereid deze invloed uit te oefenen? Kunt u de Kamer hierover eerst informeren, alvorens actie te ondernemen?
Het door de Commissie uitgevoerde consultatieproces onder de lidstaten is inmiddels afgelopen. De Commissie komt naar verwachting spoedig met haar voorstel. Dit kan door de Raad en het Europees parlement als hamerstuk afgedaan worden maar ook geblokkeerd worden. Op grond van de uitingen van de lidstaten tot nog toe sluit ik een blokkade in de Raad uit. Uit bovenstaande antwoorden volgt dat ik geen reden zie voor een initiatief om het Commissiebesluit nog te beïnvloeden.
De gevolgen voor de industrie hebben zeker mijn aandacht. De komende jaren zal de industrie moeten investeren in het vervangen van de verboden stoffen. Als dat voor bepaalde producten ondanks serieuze inspanning van de industrie niet lukt vóór het einde van de overgangstermijn (moment dat het stofverbod gaat gelden) kan de industrie bij de Europese Commissie een aanvraag voor een uitzondering doen. Gezien signalen uit de industrie zouden er veel van zulke aanvragen kunnen komen. Ik vertrouw er op dat de EC er alles aan zal doen om de aanvragen tijdig en weloverwogen te behandelen voordat het stofverbod ingaat. Het mag niet gebeuren dat belangrijke producten (bijv. medische apparatuur) tijdelijk van de markt gehaald moeten worden als de Commissie te laat zou zijn met haar besluiten over uitzonderingen.
Zowel het proces rond de uitzonderingen als de onderbouwing van eventuele toekomstige uitbreidingen van de verbodslijst met extra stoffen zal ik nauwlettend volgen.
Het bericht dat de Nederlandse Reddingsbrigade een ongekend drukke tijd heeft |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de zorgen van de Nederlandse Reddingsbrigade over de «afnemende zwemvaardigheid» in ons land mede omdat «kinderen minder goed of zelfs helemaal niet meer zwemmen»?1 2
Ook ik heb vernomen dat er ongelukken zijn gebeurd. Laat ik voorop stellen:
ieder ongeluk is een drama en is er een teveel.
Vanuit signalen van de Reddingsbrigades is het mij bekend dat kinderen steeds minder goed kunnen zwemmen, ook al hebben zij een zwemdiploma. Een van de oorzaken hiervan is dat kinderen steeds minder vaak gaan zwemmen. Ouders moeten hier hun verantwoordelijkheid nemen.
Ik constateer dat er scholen zijn die schoolzwemmen aanbieden en dat er lokale stimuleringsprojecten zijn om kinderen meer te laten zwemmen. Ook vanuit het Rijk vindt er stimulering plaats: via 37 Sportimpulsprojecten worden kinderen in staat gesteld om vaker te gaan zwemmen.
Onderschrijft u de constatering van de Reddingsbrigade dat hulpverleningsacties voor zwemmers «vaker rechtstreeks het gevolg zijn van onvoldoende zwemvaardigheid»?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kan het in vraag 2 gestelde mede worden toegeschreven aan het afschaffen van het verplichte zwemonderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet bewezen dat afnemende zwemvaardigheid het gevolg is van het afschaffen van het verplichte zwemonderwijs. Ondanks de afschaffing haalt 94% van de kinderen minimaal 1 zwemdiploma.4 De overgrote meerderheid die (Nationaal Zwemdiploma) A haalt, gaat door voor B.
Bent u het eens met de brancheorganisaties sport, die stellen dat het behalen van het zwemdiploma B «ontoereikend» is om kinderen veilig te laten zwemmen en dat daarvoor het zwem-ABC nodig is?4 Wilt u daarbij aangeven hoe u tot uw oordeel komt?
De overgrote meerderheid die Nationaal Zwemdiploma A haalt, gaat door voor diploma B. De stap van B naar C is in de praktijk minder vanzelfsprekend.
De branche vindt C nodig om volledig zwemvaardig te zijn, maar steeds meer ouders/kinderen haken af na diploma B.6
Ik ben bekend met de stelling van de brancheorganisatie dat zwemdiploma B ontoereikend is om kinderen veilig te laten zwemmen. Voor deze stelling is mij echter geen bewijs bekend. Daarnaast ben ik van mening dat de zwemvaardigheid van kinderen primair een verantwoordelijkheid is van de ouders. Het is in die zin dan ook aan de ouders om te bepalen wat zij een voldoende zwemniveau voor hun kind(eren) vinden.
Hoe beoordeelt u in relatie daarmee de risico’s op meer toekomstige zwemongevallen nu «minder dan de helft van de kinderen het volledige Zwem-ABC maakt»?5
Zie antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Kunt u aangeven of de verwachting van de Vereniging Sport en Gemeenten klopt(e), dat «mede door de bezuinigingen het aantal gemeenten met schoolzwemmen in de komende jaren nog verder zal dalen tot onder de 40 procent, een historisch laag percentage»?6 Wat is daarover uw oordeel?
De cijfers, verwachtingen en onderbouwing van de Vereniging Sport en Gemeenten zijn mij niet bekend. Scholen en gemeenten zijn vrij in hun keuze om schoolzwemmen aan te bieden en die keuzes worden niet geregistreerd.
Mij is wel bekend dat het aantal scholen dat schoolzwemmen aanbiedt is afgenomen. Desondanks behaalt 94% van de kinderen minimaal 1 zwemdiploma.
Hoe beoordeelt u, onder verwijzing naar de Landelijke Stimuleringsregeling Zwemvaardigheid (de Vangnetregeling 2002–2005) die in 2006 werd stopgezet, de conclusie van onderzoekers van het Mulier Instituut dat de «vangnetregeling succesvol was, omdat in de vangnetgemeenten het aandeel van allochtone kinderen met een zwemdiploma toenam, terwijl die in gemeenten zonder die regeling daalde»?7
Zoals genoemd onder vraag 3 haalt 94% van de kinderen minimaal diploma A, waarna een overgrote meerderheid van de kinderen doorgaat voor diploma B. Ondanks het stopzetten van de Stimuleringsregeling Zwemvaardigheid (de Vangnetregeling 2002–2005) is het aantal kinderen met een zwemdiploma dus zeer hoog.
Hoe vallen deze conclusies te rijmen met het stopzetten van de regeling in 2006 mede omdat de «meerwaarde onvoldoende kon worden aangetoond»?8
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat schoolzwemmen kan bijdragen aan het verminderen van het aantal verdrinkingsdoden?9 Kunt u aangeven op basis van welke onderzoeken u komt tot deze beoordeling?
Zoals gezegd is elk verdrinkingsgeval er een te veel. In antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3512, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3054 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 92) heb ik aangegeven dat de verantwoordelijkheid bij het leren zwemmen als volgt is verdeeld: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Zoals genoemd onder vraag 3 is mij bekend, uit signalen van de Reddingsbrigades, dat kinderen steeds minder goed kunnen zwemmen ook al hebben ze een zwemdiploma. Dit heeft o.a. te maken met steeds minder vaak gaan zwemmen. Ik ben van mening dat ouders hier hun verantwoordelijkheid moeten nemen.
Bent u bereid om (a) de mogelijkheden te onderzoeken voor een nieuwe actuele vangnetregeling en (b) ervoor te zorgen dat elke leerling de basisschool verlaat met een zwemdiploma op zak, bij voorkeur met het zwem-ABC?
Ik zie hier geen aanleiding toe. Zoals genoemd onder vraag 3, haalt 94% van de kinderen minimaal 1 zwemdiploma. De overgrote meerderheid die (Nationaal Zwemdiploma) A haalt, gaat door voor B. Ondanks het stopzetten van de Stimuleringsregeling Zwemvaardigheid (de Vangnetregeling 2002–2005) is het aantal kinderen met een zwemdiploma dus zeer hoog.
De besteding van de opbrengsten (€ 664 miljoen) van de veilingen van grenscapaciteit op het elektriciteitsnet |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan Tennet heeft verzocht om duidelijkheid te bieden over de besteding van de opbrengsten (€ 664 miljoen) van de veilingen van grenscapaciteit op het elektriciteitsnet?1
Ja.
Kunt u aangeven welke voorstellen Tennet inmiddels heeft gedaan om de opbrengsten van de veilingen te laten terugvloeien naar consumenten en bedrijven; is dat via tariefsverlaging en/of investeringen? Met welk bedrag gaan de tarieven omlaag, dan wel om welke concrete investeringen gaat het?
Op basis van Europese regels2 is TenneT verplicht om de veilingopbrengsten aan te wenden voor drie doelen. TenneT moet de veilinggelden aanwenden voor de instandhouding en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit met andere landen. Als er geen efficiënte besteding aan deze twee doelen mogelijk is, kunnen de veilingopbrengsten alleen worden gebruikt voor het derde doel: tariefsverlaging – onder voorbehoud van goedkeuring door ACM.
TenneT werkt op dit moment aan uitbreiding van de interconnectiecapaciteit: een nieuwe interconnector naar Denemarken (COBRA), een nieuwe interconnector naar Duitsland (Doetinchem-Wesel) en een verzwaring van een bestaande verbinding met Duitsland (Meeden-Dielen). Ten slotte wordt in samenhang met het project Zuid-West380 kV tevens de uitbreidingsmogelijkheid voor de interconnectiecapaciteit met België onderzocht. Voor de financiering van al deze projecten is TenneT voornemens gebruik te maken van de veilingopbrengsten.
De inkomsten van de veilinggelden zijn ondergebracht bij de Stichting Beheer Doelgelden Landelijk Hoogspanningsnet. Eind 2013 beheerde de stichting ongeveer € 600 mln aan veilinggelden. TenneT en ACM kwamen daarom vorig jaar tot het oordeel dat een deel van de opbrengsten van het veilen van haar grenscapaciteit kon worden ingezet voor het verlagen van de nettarieven. In het tarievenvoorstel voor 2014 is 87 miljoen in mindering gebracht op de toegestane tariefinkomsten van TenneT. Als gevolg daarvan zijn in 2014 de nettarieven lager.
In hoeverre overweegt Tennet om met de opbrengsten de leveringszekerheid in de 82 relatief kwetsbare «uitlopergebieden» te verbeteren, die voor hun stroomvoorziening afhankelijk zijn van één hoogspanningsverbinding en bij een stroomstoring niet op een snelle back-up van stroom kunnen rekenen?
Op basis van Europese regelgeving is TenneT verplicht om de veilinggelden aan te wenden voor investeringen die samenhangen met de interconnectiecapaciteit of voor verlaging van de nettarieven. Het versterken van uitlopers kan dus niet worden gefinancierd met opbrengsten uit veilingopbrengsten van grenscapaciteit.
Welke ambitie heeft Tennet om de leveringszekerheid in de uitlopergebieden (waarachter zich 29% van de Nederlandse afnemers bevindt) te verbeteren, in welk tempo en met welke concrete maatregelen?
In de Netcode Elektriciteit zijn eisen gesteld met het oog op o.a. de betrouwbaarheid van 110 kV en 150 kV hoogspanningsnetten. Om aan deze eisen te voldoen heeft TenneT in 2010 elf uitlopers geïdentificeerd die in aanmerking komen voor versterking. Dit programma is gericht op elf uitlopergebieden die nu of in de nabije toekomst een totale vraagbelasting vanaf 100 MW kennen.
Het betrof de uitlopers bij Westwoud, Rotterdam Ommoord, Rotterdam Centrum, Rotterdam Zuidwijk, Dordrecht Zuid, Arkel, Anna Paulowna, Alblasserdam, Tilburg Zuid, Eerde en Budel. Sindsdien is gebleken dat de uitloper bij Budel geen deel van het openbaar net is. Van de elf uitlopers die TenneT in 2010 heeft geïdentificeerd, resteren er dus tien.
TenneT heeft prioriteit gegeven aan uitlopers waar ook andere ontwikkelingen speelden, zoals benodigde uitbreiding van transportcapaciteit door een toename van productie. Het betreft hier de uitlopers bij Westwoud, Rotterdam Ommoord en Anna Paulowna. Daarnaast zijn plannen ontwikkeld en in gang gezet voor de uitlopers bij Alblasserdam, Tilburg Zuid en Eerde.
Het duurt vaak vijf tot zeven jaar voordat een verzwaring feitelijk is uitgevoerd. Hierbij speelt met name een rol dat het verwerven van vergunningen en het onderhandelen over grondposities meerdere jaren duurt. TenneT verwacht dat zij de eerste uitloper uiterlijk in 2017 en de laatste uiterlijk in 2021 heeft verzwaard.
In een aantal gevallen kan de leveringszekerheid in uitlopergebieden worden verbeterd door gebruik te maken van redundantie uit het middenspanningsnet. Deze oplossing wordt gebruikt om de leveringszekerheid op de uitlopers bij Rotterdam Centrum, Rotterdam Zuidwijk, Dordrecht Zuid en Arkel te verbeteren. In al deze gevallen is Stedin de regionale netbeheerder. De netontwerpen van TenneT en Stedin zijn op deze punten reeds met elkaar afgestemd waardoor het net daar voor een groot deel reeds redundant is. TenneT onderzoekt nu samen met Stedin hoe zij het netontwerp verder kan verbeteren.
Het bestaande programma van TenneT zal de leveringszekerheid voor een groot deel van de aangeslotenen op uitlopers in Nederland versterken. Wanneer andere uitlopers worden geïdentificeerd die groter zijn dan 100 MW, pakt TenneT die conform de Netcode Elektriciteit op.
Hoe ver is de uitvoering van het investeringsprogramma gevorderd dat is aangekondigd in 2010 om de kwetsbaarheid van elf uitlopergebieden te verminderen, waardoor het percentage afnemers dat achter een uitloper woont zou worden verlaagd naar 19%? Om welke gebieden gaat het precies?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een actueel overzicht geven van de resterende uitlopergebieden, de kwetsbaarheid voor stroomuitval en de (potentiële) maatschappelijke schade die daarvan het gevolg is?
Het Kwaliteits- en Capaciteitsdocument van TenneT van 2013 (KCD) geeft een goed beeld hoe het net er inclusief de uitlopers voor staat. Sinds 2010 is één extra uitloper geïdentificeerd die groter is dan 100 MW: een uitloper bij Zaltbommel. TenneT werkt aan een plan om deze uitloper aan te pakken.
Uitlopergebieden zijn voor hun stroomvoorziening afhankelijk van één hoogspanningsverbinding die dubbel is uitgevoerd (conform het N-1 principe). In een uitlopergebied leidt gelijktijdige uitval van twee circuits tot een stroomstoring bij afnemers. Ondanks dat de kans op uitval in een uitlopergebied gelijk is aan andere gebieden, bestaat er een grotere kans dat een incident leidt tot stroomuitval en duurt deze doorgaans langer. Het grootste deel van het hoogspanningsnet bestaat uit ringstructuren. Het netwerk is dan minder kwetsbaar voor stroomstoringen. Deze ringen zorgen namelijk voor vermazing van het net waardoor bij een storing in één dubbelcircuit-verbinding geen langdurige stroomuitval ontstaat.
De maatschappelijke schade van stroomuitval is in de afgelopen jaren verschillende keren onderzocht. In opdracht van TenneT is in 2004 een onderzoek uitgevoerd door Stichting Economisch Onderzoek (SEO) naar de maatschappelijke kosten van stroomuitval in relatie tot het versterken van uitlopergebieden. Het onderzoek is geactualiseerd in 2009. In 2012 is de schade door stroomuitval in opdracht van NMa onderzocht door Blauw. Dit onderzoek gaat overigens niet in op investeringen in uitlopers.
De uitkomst van het onderzoek van SEO is per brief aan uw Kamer toegelicht.3 Het onderzoek van Blauw kunt u terugvinden op de website van Autoriteit Consument en Markt4.
Bent u bereid om zich er bij Tennet voor in te zetten dat een deel van de veilingopbrengsten wordt ingezet voor een aanvullend investeringsprogramma om de leveringszekerheid voor huishoudens en bedrijven in uitlopergebieden te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Een zware aanklacht tegen een Iraanse voorganger |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht dat de Iraanse voorganger Matthias Hagnhjehad is aangeklaagd wegens «vijandschap tegen Allah» waarvoor hij de doodstraf kan krijgen?1 Hoe beoordeelt u dit bericht en de ernst ervan?
Ja. Na zijn arrestatie op 5 juli jl. is Matthias Haghnejad overgebracht naar een onbekende locatie. Over de achtergrond van de aanklacht is niets bekend gemaakt. Meer informatie ontbreekt vooralsnog.
Tussen 2006 en 2011 werd dhr. Haghnejad meerdere malen gearresteerd, onder andere op beschuldiging van Muharebeh (vijandigheid jegens God). De voorganger werd na deze aanhoudingen direct, of na vrijspraak door een rechtbank, vrijgelaten. Naar verluidt is dit de vierde keer dat dhr. Haghnejad is opgepakt.
Het kabinet deelt de zorgen over de situatie van dhr. Haghnejad en volgt de ontwikkelingen nauwlettend.
Kunt u de feitelijke achtergronden van deze aanklacht schetsen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om u in te spannen voor de belangen van deze voorganger en zijn vrijlating te bevorderen? Welke stappen wilt u zetten – waar mogelijk in internationaal verband – om te voorkomen dat deze voorganger veroordeeld wordt?
Nederland zet zich ervoor in dat elk individu de vrijheid heeft zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke identiteit vorm te geven. De Nederlandse ambassade in Iran stelt daarom in contacten met de Iraanse autoriteiten daar waar mogelijk de kwestie van godsdienstvrijheid aan de orde en brengt het onderwerp via sociale media ook onder de aandacht bij het publiek. Nederland neemt daarnaast actief deel aan voorbereidende overleggen in EU-verband en vraagt regelmatig aandacht voor godsdienstvrijheid in Iran. Nederland zal tijdens de Universal Periodic Review in oktober ook aandacht voor dit onderwerp vragen.
Voor individuele gevallen wordt het effectiever geacht in EU-verband actie richting de Iraanse autoriteiten te nemen, gezien het relatief grotere politieke gewicht van de EU als geheel. Nederland zal in EU-overleggen specifiek aandacht blijven vragen voor de situatie van minderheden, waaronder christenen als dhr. Haghnejad.
Deelt u de waarneming van de Amerikaanse organisatie Christian Solidarity Worldwide (CSW) dat deze aanklacht een nieuwe stap is in de vervolging van Iraanse christenen? Welke trends ziet u hier? Is er inderdaad in Iran sprake van een verscherping op dit terrein?
Er zijn geen aanwijzingen dat er de laatste tijd sprake is van een verscherping van de vervolging van traditionele christenen (etnische Armeniërs, Assyriërs en Chaldeeën die behoren tot de orthodoxe, katholieke en protestante «oude kerken») in Iran. Daarentegen wijst het Algemeen Ambtsbericht Iran2 er wel op dat vooral de «nieuwe kerken» – met name de evangelische stromingen en pinksterbewegingen – meer repressie ondervinden, omdat ze actief mensen proberen te bekeren. Gelovigen moeten in het geheim hun godsdienst belijden, vaak in huiskerken. Onder president Rohani is het toezicht op het houden van kerkdiensten in het Farsi en het bijwonen van diensten door moslims toegenomen.
Regimegezinde media in Iran karakteriseren huiskerken als illegale netwerken en zionistische propaganda-instellingen. De aanhouding van dhr. Haghnejad – vertegenwoordiger van de non-Trinitaire kerk- is tekenend voor de harde aanpak van voorgangers en pastors van deze «nieuwe kerk»- stromingen.
Deelt u de opvatting van CSW dat er aanleiding is voor de internationale gemeenschap om meer actie te ondernemen met het oog op de positie van Iraanse christenen en de bescherming van de godsdienstvrijheid in Iran? Bent u bereid hiertoe in internationaal verband het voortouw te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aanduiden op welke wijze vanuit de Europese Unie aandacht is voor de godsdienstvrijheid in Iran en voor de specifieke positie van Iraanse christenen in het bijzonder en welke concrete acties hieromtrent jegens Iran worden ondernomen? Acht u deze inzet voldoende?
De Europese Unie besteedt op diverse manieren aandacht aan godsdienstvrijheid in Iran en meer specifiek aan de moeilijke positie van christenen. Het onderwerp wordt door de EU in contacten met de Iraanse autoriteiten, maar ook tijdens de VN Mensenrechtenraad opgebracht. De EU zal ook tijdens de bovengenoemde Universal Periodic Review in oktober Iran aanspreken op de mensenrechtensituatie en de implementatie van de door Iran eerder aangenomen aanbevelingen, zoals het waarborgen van civiele en politieke rechten van minderheden.
Er worden voorzichtige stappen gezet om de EU mensenrechtendialoog – die in 2006 door Iran werd afgebroken – met Iran te hervatten. Een dergelijke dialoog zou een goed podium bieden om vrijheid van godsdienst bij de Iraanse autoriteiten op te brengen.
Het bericht dat de Portugese overheid de Banco Espírito Santo (BES) redt |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Senior obligaties veilig bij redding BES»?1
Ja.
Is de steun aan de Banco Espírito Santo door de Europese Commissie getoetst op de geldende staatssteunregels?
Ja, zie het antwoord op de vragen 3 en 4 van lid van Hijum.
Zo ja, is in deze toets ook meegenomen dat de Europese Commissie vooruitlopend op de inwerkingtreding van de BRRD-richtlijn (Bank Recovery and Resolution Directive) de onderdelen van deze richtlijn, waaronder een vereiste bail-in, reeds heeft verwerkt in de staatssteuntoets?
Nee. De vereiste bail-in regels uit de BRRD treden pas uiterlijk 1 januari 2016 in werking. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 van lid van Hijum is aangegeven heeft de Commissie op 4 augustus jl. geoordeeld dat de resolutie van BES in lijn is met de Europese staatssteunregels zoals die momenteel van toepassing zijn (zie eerdere verwijzing naar de verklaring van de Commissie).
Waarom lijkt er bij de steun aan de Banco Espírito Santo geen sprake van een diepe bail-in, inclusief junior debt houders?
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 4 van lid van Huijm staat beschreven heeft de Portugese Centrale Bank aangegeven dat de verliezen die voortvloeien uit de afwikkeling van BES voor rekening zullen komen van de aandeelhouders en achtergestelde obligatiehouders van BES. Doordat verliezen op de slechte activa neerslaan bij de aandeelhouders en achtergestelde obligatiehouders vindt er bail-in plaats van private crediteuren confom de staatssteunregels.
Kunt u, onder verwijzing naar het verslag van de Eurogroep en ECOFIN-Raad van 19 en 20 juni 20142 waarin u schrijft: «Indien een bank onverhoopt niet in staat is om het kapitaaltekort op eigen kracht op te lossen kunnen pas publieke middelen worden ingezet nadat bail-in volgens staatssteunregels heeft plaatsgevonden», aangeven hoe u beoordeelt of en hoe met de steun aan Banco Espírito Santo aan deze afspraken is voldaan?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3, heeft de Europese Commissie geconcludeerd dat de resolutie van BES in lijn is met de Europese staatssteunregels, met inbegrip van de afspraken over bail-in hierbinnen. Zie tevens het antwoord op de vragen 3 en 4 van lid van Hijum.
Het bericht dat de Velsertunnel onveilig is |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Velsertunnel onveilig is?1
Ja.
Kunt u aangeven welke maatregelen en acties ondernomen zijn naar aanleiding van het inspectierapport, welke tekortkomingen nog niet verholpen zijn en op welke termijn dat wel wordt gedaan?
Het inspectierapport is in opdracht van Rijkswaterstaat in 2011 opgesteld. Het heeft aan de basis gelegen van het onderhoud dat de afgelopen jaren aan de tunnel is uitgevoerd en nog uitgevoerd gaat worden. Gebreken welke een directe invloed hebben op de veiligheid van de tunnel zijn onmiddellijk hersteld. Dit zijn onder andere:
Installaties waarvoor op termijn geen onderdelen meer beschikbaar zouden zijn, of waar het risico op frequente uitval hoog was, zijn conform het advies uit het inspectierapport vervangen. Dit zijn onder andere:
Voorts zijn inspectiefrequenties verhoogd en is het onderhoud geïntensiveerd voor onder andere:
Tijdens de renovatie, die in 2016 is voorzien, worden alle overgebleven bevindingen uit het inspectierapport opgelost. Het gaat hier onder andere om:
herstel betonschade’s;
Rijkswaterstaat draagt hiermee zorg voor een veilige tunnel voor nu en in de toekomst. Eventuele bevindingen uit toekomstige inspecties worden direct opgelost en indien noodzakelijk worden installaties eerder dan de geplande renovatie vervangen.
Kunt u aangeven of de veiligheidssituatie thans wel voldoet aan alle eisen van de vigerende wetgeving, aan welke eisen niet wordt voldaan en welke eisen onder overgangsrecht vallen?
De Velsertunnel voldoet aan de wet (Warvw). Zoals ik eerder heb gemeld, voldoet de tunnel echter nog niet aan de veiligheidsnorm waaraan de tunnel moet voldoen op 1 mei 2019. Aanvullend geldt, dat de vluchtroute niet volledig voldoet aan het Bouwbesluit 2012. De benodigde maatregelen om de Velsertunnel aan de norm te laten voldoen en aan de eisen van het Bouwbesluit, zijn voorzien in de geplande renovatie in 2016. De Velsertunnel voldoet dus ruim vóór het in de Warvw genoemde tijdstip van 1 mei 2019.
Kunt u aangeven hoe de veiligheidssituatie in de Velsertunnel zo in het gedrang is gekomen? Doen dergelijke situaties zich ook voor bij andere tunnels en betreffen dat tunnels die onder de overgangsregeling van de Tunnelwet vallen?
De veiligheid van de Velsertunnel is nooit in het gedrang geweest. Dit geldt evenmin voor andere tunnels die in beheer zijn bij het Rijk. Het is hierbij niet van belang of de tunnels al dan niet onder de overgangsregeling van de Tunnelwet vallen. De tunnels zijn veilig te gebruiken en voldoen aan de Warvw.
Kunt u aangeven of en op welke wijze het gemeentebestuur en de veiligheidsregio betrokken is of wordt bij dergelijke inspectierapporten?
Het gemeentebestuur en de veiligheidsregio worden direct geïnformeerd zodra er een onveilige situatie is of dreigt te ontstaan (acuut falen van veiligheidskritische systemen) of hulpverlening in het gedrang komt. In deze specifieke situatie is hiervan geen sprake geweest.
De NAVO-vrees voor een Russische inval |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kiev en NAVO vrezen Russische invasie in Oekraïne»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat er bij de NAVO een serieuze zorg bestaat dat de Russen Oekraïne zullen binnenvallen?
De Russische Federatie heeft een aanzienlijke troepenmacht aan de grens met Oost-Oekraïne samengetrokken. Deze eenheden hebben een hoge gereedheid en moeten in staat worden geacht om, wanneer daar het bevel toe zou worden geven, binnen korte tijd Oekraïne binnen te vallen. Tot op heden heeft Rusland niet of zeer beperkt gereageerd op oproepen tot de-escalatie en meer in het bijzonder het terugtrekken van deze eenheden van locaties dichtbij de Oekraïense grens naar hun kazernes elders in Rusland. Mocht Rusland Oekraïne binnenvallen dan zal dit leiden tot verdere escalatie van het conflict. De Navo blijft de ontwikkelingen aan de Oekraïense grens nauwgezet volgen.
Hoe oordeelt u over het cynische voorstel van Rusland voor een humanitaire missie in Oekraïne?
De situatie in Oost-Oekraïne is en blijft fragiel. De gevechten tussen de Oekraïense eenheden en de separatisten duren voort en het einde van de strijd is, mede gezien de continue stroom wapens en strijders vanuit Rusland, vooralsnog niet in zicht. De voortdurende gevechten hebben ook hun weerslag op de humanitaire situatie in het land.
De internationale gemeenschap is bezorgd over de humanitaire situatie en daarom heeft de EU 2,5 miljoen euro toegezegd voor de financiering van humanitaire hulp in het gebied. Ook Nederland heeft in totaal 0,7 miljoen euro beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp. De Oekraïense bevolking kan blijven rekenen op internationale en Nederlandse steun.
Nederland betreurt het dat Rusland zich niet heeft gehouden aan afspraken die waren gemaakt tussen het Internationale Rode Kruis, Oekraïne en Rusland over de levering van Russische hulpgoederen aan Oekraïne. Het ongeautoriseerd passeren van een Russisch hulpkonvooi over de Oekraïense grens afgelopen vrijdag is de zoveelste Russische schending van de soevereiniteit van Oekraïne. Het kabinet waardeert dan ook de terughoudendheid waarmee Oekraïne hierop heeft gereageerd.
Voorts acht het kabinet het van groot belang dat alle hulp geschiedt met instemming van Oekraïne en voldoet aan de internationale standaarden. Alleen als aan die voorwaarden is voldaan, is volgens Nederland humanitaire assistentie acceptabel.
Wat zullen de volgende stappen in NAVO-verband zijn als reactie op de Russische dreigingspolitiek?
Nadat in maart jl. de hoogste Navo-commandant in Europa, SACEUR, al een aantal maatregelen had genomen, gaf de ministeriële Noord-Atlantische Raad (NAR) op 1 april jl. de militaire autoriteiten van de Navo de opdracht om op korte termijn militaire opties uit te werken om bondgenoten gerust te stellen die zich door de crisis in Oekraïne bedreigd voelen (zie de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 9 april 2014, Kamerstuk 28 676, nr. 199).
Op 16 april nam de NAR hierover een besluit (zie de brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie van 16 april 2014, Kamerstuk 28 667, nr. 201) en op 23 mei heb ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd over een additionele Nederlandse bijdrage aan het geruststellingspakket in de vorm van het aanbieden van vier F-16’s voor de versterking van Baltic Air Policing (Kamerstuk 28 667, nr. 203).
Momenteel wordt binnen de Navo gewerkt aan maatregelen voor de middellange en lange termijn. De Navo-top in Wales op 4 en 5 september zal hierover besluiten nemen. Nadere informatie over die maatregelen en het zogenoemde Readiness Action Plan ontvangt u in de geannoteerde agenda en het verslag van de Navo-Top.
Wanneer en op welke wijze zult u als Minister van Defensie nu eindelijk een visie presenteren op de ontstane problematiek?
De aandacht van het kabinet gaat in eerste instantie uit naar geruststelling (reassurance) van de bondgenoten die dicht bij Oekraïne en Rusland liggen. In de aanloop naar de Navo-top van begin september in Wales bespreken de lidstaten of op langere termijn aanpassingen nodig zijn van de defensiecapaciteiten van de Navo. Op de Top zullen staatshoofden en regeringsleiders hierover besluiten nemen. Vervolgens zal moeten worden bezien wat dit betekent voor de Nederlandse krijgsmacht.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk toe te werken naar een situatie waarin Nederland 2% van het Bruto Nationaal Product besteedt aan Defensie, zoals ook in NAVO-verband is afgesproken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat verdere bezuinigingen op Defensie, gegeven de zich ontwikkelende veiligheidssituatie in de Euro-Atlantische regio, niet voor de hand liggen. Of, en zo ja in welke mate, in de nabije toekomst weer ruimte ontstaat voor verhoging van de Nederlandse defensie-uitgaven, zal duidelijk worden op Prinsjesdag.
Het onaanvaardbare geweld van Israël in Gaza |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kunt u aangeven of naast een mededeling in de krant van uw kant over onaanvaardbare Israëlisch aanvallen op burgerdoelen in Gaza ook op een andere wijze de Israëlische regering van dit oordeel op de hoogte gesteld zal worden, bijvoorbeeld door het ontbieden van de Israëlische ambassadeur?1 Zo nee, waarom niet?
Naast het telefonische gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met de Israëlische Minister Lieberman op 11 juli jl. en dat van Minister-President Rutte op 1 augustus met de Israëlische premier Netanyahu, hebben de afgelopen weken verscheidene gesprekken plaatsgevonden tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Israëlische ambassade in Den Haag. Ook door de Nederlandse ambassade in Tel Aviv zijn de afgelopen tijd gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de Israëlische autoriteiten. In deze gesprekken zijn ernstige zorgen geuit over de escalatie van het geweld en het hoge aantal slachtoffers. Voorts is Israël opgeroepen tot het betrachten van maximale terughoudendheid om slachtoffers te voorkomen.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om de vertegenwoordiger van Israël noch die van de PA te ontbieden omdat dit een zekere escalatie impliceert die niet past in de constructieve dialoog die op dit moment nodig is voor beëindiging van het geweld.
Bent u voornemens de Kamer te informeren over de gronden onder het oordeel dat Israël onaanvaardbaar geweld in Gaza heeft gebruikt en met het parlement te overleggen welke gevolgen aan dit onaanvaardbaar handelen verbonden zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Israël heeft het recht op zelfverdediging met inachtneming van de grenzen die het humanitair oorlogsrecht hieraan stelt. Israël hanteert het uitgangspunt dat burgerslachtoffers zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Desondanks en ondanks de modernste wapens, is een zeer hoog aantal burgerslachtoffers gemaakt. De consequenties van de aanvallen op Gaza zijn dat hierbij VN-scholen en zelfs een ziekenhuis zijn geraakt. Dat is onaanvaardbaar en in strijd met de zorgvuldige handelwijze die het Israëlische leger zegt na te streven.
De EU en Nederland zijn voorstander van een internationaal, gebalanceerd en onafhankelijk onderzoek naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht en van de mensenrechten gepleegd door alle betrokken partijen. De voorkeur van de EU en het kabinet gaat uit naar een onderzoek door gebruik te maken van bestaande mechanismen van de VN, in plaats van de onlangs door de Mensenrechtenraad ingestelde Commission of Inquiry.
In het kader van het EU-Israël Associatieakkoord zijn fora opgezet waarin dialoog en samenwerking concreet vorm wordt gegeven, waaronder het Associatie comité, sub-comités en werkgroepen. In deze fora komt ook de bescherming van mensenrechten als een van de basisbeginselen van de associatie aan de orde, en kunnen bovengenoemde incidenten besproken worden.
Denkt u bij mogelijke gevolgen ook aan het toepassen van die bepalingen in het Associatieverdrag tussen Israël en de Europese Unie, waarin gesproken wordt over de verplichting mensenrechten te respecteren?
Zie antwoord vraag 2.
Is de regering van plan steun te verlenen aan een eventuele toetreding van Palestina tot het Internationaal Strafhof?
Het kabinet heeft kennis genomen van berichten over een mogelijk Palestijns voornemen om toe te treden tot het Statuut van Rome. Nederland is voorstander van, en zet zich in voor, universaliteit van het Statuut van Rome. Echter, alleen staten kunnen de jurisdictie van het Strafhof aanvaarden door partij te worden bij het Statuut van Rome of een daartoe strekkende verklaring af te leggen overeenkomstig de bepalingen van het Statuut van Rome. Nederland erkent de Palestijnse staat niet.
Deelt u de opvatting van de Mensenrechtencommissaris van de VN dat nader onderzoek naar mogelijke oorlogsmisdaden in Gaza gewenst is?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat hackers 1,2 miljard inloggegevens en 500 miljoen e-mailadressen hebben gestolen |
|
Magda Berndsen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hackers stelen 1,2 miljard inloggegevens en 500 miljoen e-mailadressen»?1
Ja.
Kunt u de claim van cybersecurity bedrijf Holden Security bevestigen?
Deze claim kan ik bevestigen noch ontkennen. Behalve de mediaberichten is vooralsnog geen feitelijke informatie beschikbaar.
Zijn er ook Nederlandse bedrijven, organisaties of overheidsinstellingen getroffen door de Russische hackers? Zo neen, kunt u ervoor zorgdragen dat het Nationaal Cyber Security Centrum dit zo snel mogelijk uitzoekt zodat de getroffen partijen de kwetsbaarheden op hun websites kunnen verhelpen en gebruikers geïnformeerd kunnen worden?
Het NCSC heeft direct contact gezocht met Hold Security om meer informatie te krijgen. Tot dusverre is door Hold Security geen gedetailleerde informatie gedeeld met het NCSC over de buitgemaakte data.
Buiten de mediaberichten is geen feitelijke informatie beschikbaar waardoor de precieze impact van de datadiefstal niet is vast te stellen. Het is daarmee onbekend welke organisaties en individuen mogelijk zijn geraakt, of hier Nederlandse partijen tussen zitten en via welke websites de gegevens zijn buitgemaakt.
Het NCSC staat conform haar reguliere rol in nauw contact met haar internationale partners om aanvullende informatie te verkrijgen. Op basis van de beperkt beschikbare feitelijke informatie heeft het NCSC haar doelgroep van rijksoverheid en vitale sectoren geïnformeerd.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot het wetsvoorstel meldplicht datalekken?2 Moeten getroffen partijen dergelijke datalekken melden na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel?
Het wetsvoorstel meldplicht datalekken strekt ertoe de huidige Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) te versterken. Naast de bestaande verplichtingen om persoonsgegevens op behoorlijke en zorgvuldige wijze te verwerken en op passende wijze tegen verlies of onrechtmatige verwerking te beveiligen, zal de Wbp – na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel – een verplichting bevatten om inbreuken op de beveiliging van persoonsgegevens te melden aan de toezichthoudende instantie (College bescherming persoonsgegevens) en aan de getroffen personen. Van belang is dat deze meldingen onverwijld geschieden, opdat zo snel mogelijk duidelijk wordt welke maatregelen de getroffen organisatie heeft genomen of voorstelt te nemen om de negatieve gevolgen van de inbreuk te verhelpen. Daarnaast dient de getroffen organisatie aan te geven welke maatregelen de getroffen personen zelf kunnen nemen om de nadelige gevolgen van de inbreuk te beperken. Hierbij kan worden gedacht aan het wijzigen van wachtwoorden. Niet ieder denkbaar datalek valt onder de wettelijke meldplicht. Of een datalek moet worden gemeld is afhankelijk van de aard en de omvang van de inbreuk en de aard van de getroffen persoonsgegevens. Dit is ter beoordeling van de individuele verantwoordelijke. In zijn algemeenheid geldt dat bij een hack als waarvan in de berichtgeving sprake is, waarbij inloggegevens en emailadressen zouden zijn buitgemaakt, een melding al snel gepast zal zijn in verband met risico’s op misbruik van deze persoonsgegevens, zoals identiteitsfraude en andere vormen van (financiële) fraude.
Kunt u aangeven of het Nationaal Cyber Security Centrum reeds op de hoogte is van de kwetsbaarheden die mogelijk aanwezig zijn geweest zowel voor het aanleggen van het botnet als voor de extractie van database gegevens via SQL-injectie? Gaat het hier om voorheen onbekende kwetsbaarheden of reeds bekende kwetsbaarheden die nog niet verholpen waren?
Buiten de mediaberichten is geen feitelijke informatie beschikbaar waardoor niet aan te geven is of de informatie daadwerkelijk via SQL-injectie verkregen is. In de media wordt aangegeven dat criminelen de gegevens zouden hebben verkregen van ruim 400.000 verschillende websites afkomstig uit zowel de VS als daarbuiten. De gegevens zouden onder andere zijn buitgemaakt door misbruik te maken van SQL-injectie, een veel voorkomende kwetsbaarheid die aanwezig was (en mogelijk nog is) in de betreffende 400.000 websites.
In hoeverre kan een eventuele vorm van terughacken een rol spelen bij het beperken van de schade als deze van botnet?
Gezien de tot nu toe bekende informatie is weinig te zeggen of in dit bijzondere geval binnendringen in deze geautomatiseerde werken een rol zou kunnen spelen bij het beperken van de schade die is ontstaan door het gebruik van het botnet. In het algemeen kan wel gesteld worden dat de uitbreiding van de mogelijkheden voor politie en Openbaar Ministerie die deel uitmaken van het wetsvoorstel Cybercrime III in de toekomst bij zullen dragen aan de bestrijding van botnets. In het bijzonder het binnen dringen in een geautomatiseerd werk geeft de mogelijkheid om bijvoorbeeld command en controlservers van botnets te onderzoeken en zonodig uit te schakelen. Daarna kan ook in kaart gebracht worden welke computers in het botnet zitten en kan verdere actie genomen worden om deze computers daar uit te (laten) verwijderen. Dit zal dan zeker bijdragen aan het beperken van de schade.
Misstanden in het verleden bij spermabanken |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Misstanden bij spermabanken»1, «Onjuiste informatie in donorpaspoorten aan het licht door Fiom KID-DNA-databank»2 en «Gesjoemel met sperma en donorpaspoorten»3?
Ja.
Is het waar dat er in verleden is «gesjoemeld met donorpaspoorten, waarin gegevens staan van spermadonoren», en dat daardoor «broers en zussen die dachten dat ze verwekt waren met het zaad van dezelfde spermadonor, toch verschillende biologische vaders (blijken te) hebben»? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Wie was hiervoor verantwoordelijk? Wie hield toezicht op spermabanken en de voorlichting aan donorkinderen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het bovengestelde?
De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) is tot stand gekomen vanwege het belang dat gehecht wordt aan de mogelijkheid voor kinderen om kennis te kunnen nemen van hun afstammingsgegevens. Op basis van deze wetgeving is sinds 2004 anoniem doneren van geslachtscellen niet meer mogelijk en moeten donorgegevens bekend zijn.
In 2007 is de Wet veiligheid kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl) in werking getreden. Fertiliteitinstellingen hebben sindsdien een Wvkl-erkenning nodig van de Minister. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voert in het kader van de Wvkl bezoeken uit bij de fertiliteitinstellingen. De instellingen zijn verplicht de relevante afstammingsgegevens van donormateriaal vast te leggen.
Vóór 2004 was het toezicht voornamelijk gericht op het signaleren van situaties die voor de veiligheid van patiënten of de gezondheidszorg een ernstig risico kunnen zijn.
Ik zal in overleg treden met Fiom over hun bevindingen. Daarnaast zal ik overleg voeren met de IGZ of zij nog aanleiding ziet om nader onderzoek te doen. Dan zal ik bekijken of nadere stappen nodig zijn.
Zijn de gegevens die door Fiom (een organisatie gespecialiseerd in hulpverlening rondom zwangerschap, abortus, kinderwens, vruchtbaarheidsproblemen en ongewenste kinderloosheid) zijn verzameld ook voor u aanleiding te veronderstellen dat kinderen die vóór 2004 zijn verwekt met spermadonoren voor een groot deel verkeerd zijn ingelicht over hun biologische vader? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikte u al eerder over gegevens of indicaties waaruit blijkt dat kinderen die zijn verwekt met behulp van sperma dat vóór 2004 door spermabanken is verstrekt, verkeerd zijn voorgelicht over hun biologische vader? Zo ja, welke gegevens of indicaties zijn dat? Zo nee, acht u het van belang om hier onderzoek naar te laten doen?
Naast haar toezichthoudende taak in het kader van de Wdkb en de Wvkl, ontvangt de IGZ ook meldingen. De IGZ heeft in 2012 en 2013 enkele meldingen ontvangen op het terrein van de Wdkb. De meldingen hadden betrekking op situaties die zich voordeden voordat de Wdkb en de Wvkl van kracht werden. Hierdoor kon de inspectie niet handhavend optreden. Wel zijn na het van kracht worden van de Wvkl de activiteiten van het betreffende centrum op last van de inspectie gestopt en is het centrum sinds 1 januari 2009 officieel gesloten. Zoals reeds aangegeven zal ik overleg voeren met de IGZ of zij nog aanleiding ziet om nader onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat ook, of zelfs juist, voor kinderen die geboren zijn uit sperma van een anonieme donor het van groot belang is om naar waarheid ingelicht te worden over de achtergrond van hun biologische vader? Zo ja, gaat u die kinderen daarbij helpen, en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het inderdaad van groot belang dat kinderen de mogelijkheid krijgen tot het kunnen kennen van hun afstamming. Klinieken hebben daarom ook de verplichting donorgegevens aan te leveren aan de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (SDKB). Dit geldt ook voor de gegevens van vóór 1 juni 2004, als zij daar tenminste nog over beschikken. Echter, niet van alle donoren van vóór 1 juni 2004 zijn de persoonsgegevens beschikbaar, omdat klinieken bijvoorbeeld ophielden te bestaan en de administratie is vernietigd. Ik zie geen mogelijkheden deze gegevens alsnog te achterhalen.
Sommige kinderen besluiten daarom zich in te schrijven in de KID-DNA-databank van Fiom. Een beslissing die ik goed kan begrijpen. Daarom ondersteun ik de Fiom ook financieel bij het opstarten van de Fiom KID-DNA Databank. De eigen bijdrage van kinderen betreft € 250,– en van donoren € 150,–.
Zijn er kosten voor anonieme zaaddonoren of donorkinderen om zich in de Fiom KID-DNA Databank op te laten nemen, en daar informatie uit te krijgen? Zo ja, wat kost dit?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, net zoals voor kinderen die na 2004 met behulp van spermadonoren zijn geboren, zeker gezien de nu bekende misstanden, ook donorkinderen die vóór 2004 zijn geboren gratis informatie zouden moeten kunnen krijgen over de achtergrond van hun spermadonor? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom zou er op dit vlak verschil moeten zijn tussen donorkinderen die vóór, dan wel na 2004 zijn geboren?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre is het initiatief van Fiom met de genoemde DNA-databank afdoende om kinderen die vóór 2004 uit een spermadonor zijn geboren te helpen bij het achterhalen van de achtergrond van hun spermadonor? Hoe verhoudt het aantal van 40.000 kinderen die uit anonieme donoren zijn geboren, zich tot de omvang van de genoemde databank?
Op het moment hebben 434 donorkinderen en 207 donoren zich ingeschreven in de Fiom-databank. Dat betekent dat er een beperkt aantal matches kunnen worden gemaakt tussen kind en donor en tussen halfbroers en -zussen. Het is echter aan de kinderen en de donoren zelf om zich in te laten schrijven in de databank.
Bent u voornemens zelf een DNA-databank te organiseren voor anonieme zaaddonoren en kinderen die uit anonieme zaaddonoren zijn voortgekomen, dan wel het bestaande Fiom-initiatief te faciliteren en te laten uitbreiden? Zo ja, hoe gaat u dat doen, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet voornemens. De initiatieven die in gang zijn gezet sluiten goed aan bij de behoeften van donorkinderen en donoren. Ten aanzien van het intiatief van Fiom lever ik reeds een financiële bijdrage aan het opstarten van de Fiom DNA-databank.
Wordt er nu nog sperma gebruikt dat vóór 2004 is gedoneerd? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat dit sperma niet meer gebruikt zou mogen worden?
De Wdkb bepaalt dat natuurlijke personen of rechtspersonen die kunstmatige donorbevruchting verrichten of doen verrichten verplicht zijn om gegevens van de donor te verzamelen en ter beschikking te stellen aan de SDKB. Deze gegevens omvatten onder meer medische gegevens, fysieke kenmerken, gegevens omtrent de sociale achtergrond en naam, geboortedatum en woonplaats. Personen of rechtspersonen die handelen in strijd met deze verplichting zijn in overtreding. Alleen geslachtscellen, waarvan de gegevens kunnen worden overlegd aan de SDKB, mogen worden gebruikt voor kunstmatige bevruchting.
Het is bij mij bekend dat er in uitzonderlijke situaties in de periode na 2004 nog anoniem semen is toegepast. Dit gold naar mijn informatie slechts voor een specifieke cliëntgroep, namelijk cliënten met de wens een volgend kind te krijgen met behulp van semen van dezelfde donor als van wie ze al één of meerdere kind(eren) hadden gekregen.
Mocht er nog anoniem semen verstrekt zijn aan anderen dan de bovengenoemde cliëntengroep, dan ontvangt de IGZ hierover graag een melding.
De introductie van de dienst UberPOP in Amsterdam |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de introductie van de dienst UberPOP in Amsterdam op 30 juli jl.?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in de pers heeft aangekondigd streng op te treden tegen particulieren die via de Uber taxi-app klanten vervoeren zonder vergunning?2 Kunt u uiteenzetten op welke wettelijke gronden de UberPOP dienst niet toegestaan is? Kunt u hierbij, naast de wetgeving inzake de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000), ook de fiscale wetgeving en wetgeving inzake aansprakelijkheid (verzekeringen) betrekken? Kunt u daarbij ook ingaan op onder andere de diverse fiscale aftrekposten, maar ook de wijze waarop moet worden omgegaan met de eventuele inkomsten van particulieren verkregen uit de werkzaamheden verricht voor UberPOP?
Op grond van de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000) wordt personenvervoer per auto tegen betaling gezien als taxivervoer. Op grond van de artikelen 75 en 76 van de Wp2000 is dit zonder een vergunning niet toegestaan. Daarnaast moeten chauffeurs van voertuigen waarmee personenvervoer tegen betaling wordt verricht, op grond van de Wp2000 en het daarop gebaseerde Besluit personenvervoer 2000 in het bezit zijn van een geldige chauffeurskaart. Hieraan zijn minimaal noodzakelijke kwaliteitseisen gekoppeld, die verband houden met vakbekwaamheid en betrouwbaarheid (bijvoorbeeld een actuele relevante VOG). Dit is een afgewogen regelgevend kader in het belang van de consument. Particuliere chauffeurs die zonder een vergunning en chauffeurskaart opereren, ook via UberPOP, verrichten als gevolg daarvan illegaal taxivervoer. De inspectie treedt hier terecht tegen op.
De fiscaliteit verzet zich niet tegen het tegen betaling verrichten van (neven)werkzaamheden zoals het zonder vergunning vervoeren van klanten door particulieren via de Uber taxi-app.
Inkomsten van particulieren verkregen uit werkzaamheden verricht voor UberPOP zijn dan ook inkomsten waarover afhankelijk van de omstandigheden inkomsten- of loonbelasting verschuldigd is. In hoeverre daarbij een beroep kan worden gedaan op fiscale aftrekposten is afhankelijk van het feit of de inkomsten moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking, winst uit onderneming of resultaat uit een werkzaamheid. Op basis van feiten en omstandigheden wordt dit van geval tot geval beoordeeld. Alleen in het geval de behaalde inkomsten worden aangemerkt als «winst uit onderneming» of «resultaat uit een werkzaamheid», mogen onder meer de zakelijke kosten en afschrijvingen in mindering worden gebracht op de opbrengsten.
Zelfstandig opererende personen die zich richten op het tegen betaling vervoeren van personen, worden voor de btw-heffing aangemerkt als ondernemer en moeten over de ontvangen vergoeding 6% btw afdragen.
Taxivervoerders in de zin van de Wp2000 kunnen onder voorwaarden gebruikmaken van tegemoetkomingen in de BPM en de MRB.
Gelet op de onverkort geldende bestaande (aansprakelijkheids)kaders van het burgerlijk recht (Burgerlijk Wetboek) zijn chauffeurs die via UberPOP opereren aansprakelijk jegens de klant indien een dergelijke rijder in dat verband een onrechtmatige daad zou begaan. Dit aansprakelijkheidskader is verder een aangelegenheid tussen de betrokken burgers onderling.
Betekent het feit dat de ILT bij haar eerdere standpuntbepaling inzake Uberdiensten bepaald heeft dat alleen de feitelijke vervoerder onder de Wp2000 valt en de vervoersmakelaar niet, dat dit reguliere taxicentrales met zzp-chauffeurs ook de mogelijkheid biedt om niet het wettelijk maximumtarief te hanteren? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat, door nieuwe ontwikkelingen zoals Uber, het wettelijk maximumtarief überhaupt niet achterhaald is? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor straattaxivervoer geldt dat er een wettelijk maximumtarief is vastgesteld. Dit geldt zowel voor individuele ritten, als voor ritten via een taxicentrale of een tussenpersoon. Indien chauffeur en klant van te voren een prijsafspraak maken, gelden de maximum tarieven niet. Eind 2015 evalueer ik het systeem van maximum tarieven en de jaarlijkse indexering daarvan.
Hoeveel handhavingscapaciteit zal de ILT in gaan zetten de komende periode om overtredingen, zoals verwoord in vraag 2, op te sporen? En wat betekent dit voor de handhavingsinzet op andere terreinen?
Zoals ik u in mijn 2e voortgangsrapportage over illegaal taxivervoer van 14 april 2014 (kenmerk 31 521, nr. 75) reeds heb uiteengezet, geeft de ILT bij het toezicht op het taxivervoer prioriteit aan de bestrijding van illegaal taxivervoer. Aangezien het gebruik van de UberPOP-app kan leiden tot illegaal taxivervoer is het toezicht hierop een belangrijk onderdeel van de totale handhavingscapaciteit op taxivervoer. Vooralsnog is dit nog niet van invloed op de inzet op andere prioriteiten in het taxitoezicht, maar bij voortduring van de intensivering van het toezicht op illegaal taxivervoer gaat dit mogelijk ten koste van het reguliere toezicht taxivervoer. In een volgend voortgangsbericht zal ik u daarover zo nodig informeren.
Hoe ziet u, in het licht van de beantwoording van eerdere vragen van de VVD-fractie d.d. 2 mei 2014 inzake de Boordcomputer Taxi (BCT)3, waarin u op vragen inzake de reikwijdte van de evaluatie van de Taxiwet (vraag4 heeft aangegeven dat «de evaluatie van de Taxiwet als accenten heeft de verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer en de toepassing van gemeentelijke bevoegdheden voor extra kwaliteitseisen», de introductie van de drie geïntroduceerde Uber-diensten? Op welke wijze zullen deze diensten worden betrokken in de evaluatie? Bent u bereid om ruimte te geven aan innovaties in de taxibranche? En zo ja, hoe ziet u deze diensten zich verhouden tot een gelijk speelveld binnen het personenvervoer dan wel de taxibranche?
De initiatieven die Uber eerder lanceerde, UberLUX en UberBLACK, zijn interessante innovaties, zolang daarbij voor het taxivervoer gekwalificeerde taxichauffeurs en gekwalificeerde taxivoertuigen worden gebruikt. Zolang aanbieders van taxivervoer zich houden aan de regelgeving is er een gelijk speelveld.
Ik onderzoek momenteel of er voor deze initiatieven belemmeringen zijn in de huidige regelgeving. De beoordeling van de initiatieven loopt mee met de evaluatie van de Taxiwet.
Innovaties in de taxisector juich ik toe. Daarbij is het huidige regelgevend kader uitgangspunt. Ik verwijs voorts naar de antwoorden die Minister Kamp op 27 mei 2014 heeft gegeven op vragen over de alternatieve taxidienst Uber (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2095).
Hoe verhoudt de voorgenomen evaluatie van de Taxiwet zich tot de toepassing van gemeentelijke bevoegdheden en nieuwe diensten van vervoersmakelaars? Deelt u de mening dat het – juist door deze ontwikkelingen – noodzakelijk is om een fundamentele discussie over de toekomst van het taxivervoer/personenvervoer te voeren? Zo nee, waarom niet? En zo ja, bent u bereid om te kiezen voor een verdere versoepeling van regels, gericht op een gelijk speelveld in plaats van op een verdere stapeling van regels?
Op rijksniveau geldt slechts een beperkt aantal kernregels in het belang van een minimaal noodzakelijke taxikwaliteit en in het belang van de consument. Deze regels zijn met name gericht op de vervoerders en taxibestuurders en dus niet op instanties zoals Uber en taxicentrales die vraag en aanbod bij elkaar brengen. Gemeenten kunnen aanvullende regels stellen, indien zij dat gelet op de plaatselijke omstandigheden noodzakelijk achten. Deze systematiek beoogt onnodige stapeling van regelgeving juist te voorkomen. Deze afgewogen wetssystematiek (Wp2000) is nog maar kort geleden, eind 2011, ingevoerd na een uitvoerige parlementaire behandeling in het kader van de uitvoering van de zogenoemde Taxivisie. Met de invoering van de gemeentelijke TTO’s (toegestane taxi organisaties) is ook een verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer in gang gezet. Deze ontwikkeling is nog in volle gang.
Tegen deze achtergrond en met het oog op de lopende evaluatie van de Taxiwet ben ik van mening dat de gevraagde discussie over het taxivervoer het beste gevoerd kan worden nadat ik u omstreeks de komende jaarwisseling de resultaten van de evaluatie van de Taxiwet heb toegestuurd. Dan kan ook worden geoordeeld of bijstelling resp. versoepeling van regelgeving aan de orde is.
Kunt u aangeven of er, gelet op de lopende invoering en aparte evaluatie van de BCT eind 2015 en de recente aanpassing van de regels voor rij- en rusttijden in de taxisector, nu sprake zal zijn van een toekomstbestendig wettelijk kader? Bent u van mening dat de huidige verplichtingen, zoals de BCT en de rij- en rusttijden opnieuw beoordeeld moeten worden op wenselijkheid om te bezien of deze nog passen in het huidige tijdsgewricht en toekomstige ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan om deze, in het kader van een fundamentele discussie inzake de toekomst van de taxibranche, alsnog te betrekken in de komende evaluatie van de taxiwetgeving?
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven is de Taxiwet weloverwogen regelgeving. Samen met de andere regelgeving op taxigebied, zoals over de BCT en (binnenkort) over de rij- en rusttijden, geeft de Taxiwet nu een toekomstbestendig wettelijk kader, gebaseerd op de Taxivisie uit 2009. In dit licht vind ik niet dat de huidige verplichtingen voor taxiondernemers en taxibestuurders nu opnieuw moeten worden beoordeeld op wenselijkheid. De evaluatie van de Taxiwet biedt de gelegenheid de taxiregelgeving te toetsen op robuustheid. Bij de beoordeling daarvan, begin 2015, kunnen ontwikkelingen op andere terreinen, zoals de BCT en rij- en rusttijden, worden betrokken.
Kunt u aangeven wat de planning van de evaluatie is, welke partijen er betrokken zijn bij de evaluatie en op welke wijze, wanneer de Kamer hierover geïnformeerd zal worden en hoe tot die tijd wordt omgegaan met innovaties, mede in relatie tot een gelijk speelveld, dan wel verzoeken tot pilots?
De evaluatie vindt dit najaar plaats en wordt volgens de planning uiterlijk in december afgerond. Het voornemen is om rond de jaarwisseling de Tweede Kamer schriftelijk te informeren over de resultaten van deze evaluatie en over eventuele beleidsvoornemens tot aanpassing van beleid of regelgeving met betrekking tot het taxivervoer.
Het bericht “Hoe Buurtzorg miljoenen misloopt door willekeur zorgverzekeraars” |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hoe Buurtzorg miljoenen misloopt door willekeur zorgverzekeraars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat goede prestaties in de zorg niet worden beloond maar afgestraft wanneer een organisatie succesvol is, en daardoor gedwongen wordt cliënten door te verwijzen naar de concurrent? Vindt u dit niet de omgekeerde wereld? Zo nee, waarom niet?
Voor mij staat de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg aan cliënten centraal. Zorgaanbieders en zorgkantoren maken daartoe afspraken omtrent de te leveren zorg aan cliënten. Het is aan zorgkantoren om de partijen te contracteren die een goede prijs/kwaliteit verhouding leveren. Zorgaanbieders dienen binnen die afspraken de zorg te leveren.
Is er sprake van een toename van zorgvragen? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, zou de groei van Buurtzorg elders dan tot een afname van zorg moeten leiden? Kan Buurtzorg niet gefinancierd worden uit de onderproductie van andere organisaties? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In de loop der tijd is er sprake van een toename van de zorgvraag vanwege de toenemende medische mogelijkheden, toenemend aantal mensen met een chronische ziekte en de vergrijzing. De groei die Buurtzorg de afgelopen jaren heeft doorgemaakt hangt hier deels mee samen. De zorgkantoren geven niet aan dat de groei van Buurtzorg wordt gecompenseerd door een afname van zorglevering bij andere zorgaanbieders. Op dit moment vindt een onderzoek plaats naar de doelmatigheid van de zorglevering door Buurtzorg.
Bent u ervan op de hoogte dat waar andere instellingen de productie neerwaarts bijstellen, daar bij Buurtzorg geen sprake van is, en dat ook andere partijen afwegingen hebben te maken hoe om te gaan met een instroom van cliënten die kan leiden tot overproductie? Is de instroom dan niet het gevolg van het neerwaarts bijstellen van de productie van andere organisaties?
Deze signalen zijn mij niet bekend.
Wanneer kunnen de resultaten van het doelmatigheidsonderzoek worden verwacht?2
De resultaten van het doelmatigheidsonderzoek worden in het najaar verwacht.
Vindt u dat geleverde geïndiceerde zorg te allen tijde betaald moet worden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid het systeem, zoals neergelegd in de beleidsregels van de Nederlandse Zorgautoriteit, aan te passen nu uit de praktijk blijkt dat deze regels de groei van succesvolle en innovatieve organisaties in de weg staan? Zo nee, waarom niet?
Het zorgkantoor heeft de zorgplicht in een regio en bepaalt in hoeverre (extra) productieafspraken gezien de zorgvraag bij een zorgaanbieder noodzakelijk zijn. Een zorgkantoor kan verschillende redenen hebben om geen aanvullende productieafspraken te maken met een zorgaanbieder. Het zorgkantoor moet immers met alle zorgaanbieders productieafspraken maken waardoor extra productie bij een zorgaanbieder ten koste kan gaan van de afgesproken capaciteit van een andere zorgaanbieder. Niet van te voren afgesproken overproductie leidt dus niet automatisch tot bijstelling van het budget. Bij zorgaanbieders is overigens bekend dat productie boven de productieafspraak voor eigen risico kan zijn. Zorgaanbieders kunnen hier dus rekening mee houden bij hun zorglevering.
De gevolgen van de uitbraak van het ebolavirus in West-Afrika |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de steeds verdere uitbreiding van het ebolavirus in Liberia, Siera Leone, Guinee en Nigeria, waarbij inmiddels al bijna 900 mensen overleden zijn en ruim 1.600 mensen besmet?1
De beelden van de uitbraak in West-Afrika zijn aangrijpend. De situatie is ernstig, vooral voor de getroffen inwoners en hulpverleners in het gebied. Het is van belang dat aan de verspreiding van het virus een halt wordt toegeroepen.
Het risico op ebola in Nederland is (onverminderd) laag.
Op welke wijze houdt u de uitbraak van het ebolavirus in de gaten? Is er Nederlandse betrokkenheid bij het bestrijden van de epidemie en/of behandeling van patiënten?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) volgt nauwlettend de ontwikkelingen via de dagelijkse updates van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Nederland overlegt via de Health Security Committee (HSC) met de Europese Commissie en andere EU-lidstaten over acties van verschillende overheden.
Nederland draagt € 822.600 bij uit middelen voor humanitaire hulp voor zorg aan patiënten en om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Van dit bedrag ontvangt Artsen zonder Grenzen MSF € 500.000. Het Nederlandse Rode Kruis heeft een bijdrage van € 322.600 ontvangen. Daarnaast draagt de Nederlandse overheid bij aan de lokale bestrijding van de epidemie via de Europese Unie en de WHO. De WHO coördineert met de betrokken overheden en internationale hulporganisaties de huidige activiteiten. Ik verwijs u ook naar antwoorden 3 en 4 op vragen van het lid Van Laar (PvdA) aan de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken over de ebola-ziekte in West-Afrika (ingezonden 4 augustus 2014).
Wat zijn de mogelijke risico’s van de uitbraak van het ebolavirus in deze landen voor de volksgezondheid in Nederland en Europa? Hoe groot acht u die risico’s?
De uitbraak in West-Afrika is de grootste ebola-uitbraak ooit. Dat is zorgelijk en vraagt om meer en adequate bestrijding ter plaatse. De WHO coördineert deze bestrijding.
Het risico dat het ebolavirus met een patiënt afkomstig uit de landen die nu getroffen worden geïmporteerd wordt in Nederland en Europa is klein, maar niet uitgesloten. De kans dat het virus zich – na introductie in Europa/ Nederland – zal verspreiden is klein. Het virus wordt alleen overgedragen door direct contact met lichaamsvloeistoffen van patiënten die symptomen van de ziekte vertonen. In Nederland is er een relatief hoge standaard van gezondheidszorg en preventie van infectieziekten, hetgeen verspreiding op grote schaal onwaarschijnlijk maakt. Ik verwijs u voor een uitgebreidere toelichting naar antwoord 2 op de vragen van het Kamerlid Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) over de recente ebola-uitbraak in Afrika (ingezonden 4 augustus 2014).
Via de bovengenoemde Health Security Committee vernemen wij dat ook andere Europese lidstaten de voorbereiding van een eventuele introductie van ebola geregeld hebben. In dit comité wordt overlegd over bilaterale samenwerking tussen lidstaten indien nodig bij specifieke situaties. Lidstaten kunnen bovendien de Europese Commissie verzoeken om specifieke ondersteuning.
Worden extra maatregelen genomen ter bescherming van de volksgezondheid in Nederland en Europa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het RIVM heeft met haar samenwerkingspartners diverse maatregelen ter voorbereiding genomen. Ik verwijs u naar de uitgebreidere toelichting in antwoord 2 op de vragen van het Kamerlid Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) over de recente ebola-uitbraak in Afrika (ingezonden 4 augustus 2014)
Liggen er duidelijke draaiboeken klaar voor het geval er in Nederland (of in een van onze buurlanden) een besmetting wordt geconstateerd? Hoe is in die draaiboeken rekening gehouden met de incubatietijd en de mogelijke besmettingen van anderen?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend hoeveel Nederlanders momenteel in Liberia, Siera Leone, Guinee en Nigeria verblijven, en welk risico zij lopen op besmetting? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Niet alle Nederlanders in het buitenland registreren zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daarom geen zicht op het exacte aantal Nederlanders in deze landen. Registreren en afmelden is vrijwillig en een verantwoordelijkheid van de reiziger zelf. Op dit moment hebben zich tussen de 20 en 30 Nederlanders ingeschreven in Guinee, Liberia en Sierra Leone, en iets meer dan 300 in Nigeria. Het daadwerkelijke aantal ligt waarschijnlijk hoger. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen heeft Buitenlandse Zaken via het postennetwerk in de regio Nederlanders geïnformeerd over de stand van zaken en is er onder andere via social media meer aandacht besteed aan de standaard oproep aan Nederlanders om zich te registreren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verwijst in de reisadviezen, voor de landen waar ebola is uitgebroken, naar de websites van het RIVM, het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR) en de WHO. Deze organisaties gaan ook in op het besmettingsgevaar en geven experts adviezen over het nemen van voorzorgsmaatregelen.
Hoe wordt omgegaan met mensen die uit het besmettingsgebied naar Nederland (en Europa) komen? Worden zij na aankomst gecontroleerd of gevolgd om een mogelijke besmetting tijdig te constateren?
Op Schiphol worden passagiers van directe vluchten van en naar Nigeria geïnformeerd middels een brief over de ebola-uitbraak, waarin adviezen zijn opgenomen hoe besmetting kan worden voorkomen, en wat te doen indien men tijdens de reis, of na terugkeer in Nederland, symptomen passend bij ebola zou ontwikkelen.
Er vindt – in lijn met de adviezen van de WHO – geen screening plaats van mensen die uit gebieden waar de ebola uitbraak heerst terugkomen in Nederland. De WHO acht «entry-screening» niet effectief, duur en disproportioneel voor het reizigersverkeer. De kans dat een ebolapatiënt gedurende een entry-screening wordt herkend is heel klein, terwijl duizenden reizigers zouden moeten worden gecontroleerd.
De WHO en ECDC adviseren om personeel werkzaam aan de grenzen van de Europese Unie en hulpverleners in de Europese lidstaten optimaal te informeren, zodat zij een patiënt met klachten passend bij ebola herkennen en weten wie zij moeten bellen om de patiënt op te vangen en de directe contacten van de patiënt te volgen. Het RIVM en de GGD zorgen voor deze voorlichting.
Kunt u uitleggen waarom de Verenigde Staten een negatief reisadvies voor Liberia, Siera Leone, Guinee en Nigeria hebben afgegeven en Nederland niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich op de deskundigheid van de WHO, het LCR en het RIVM bij het benoemen van gezondheidsrisico’s in reisadviezen. In de reisadviezen van het ministerie wordt ook doorverwezen naar deze organisaties voor alle relevante gezondheidsinformatie. De WHO heeft tot op heden geen reisbeperkingen afgekondigd vanwege de ebola-epidemie. LCR en RIVM sluiten zich daarbij aan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal een eventueel reisadvies dat wordt afgegeven door deze organisaties als gevolg van de ebola-uitbraak verwerken in het Nederlandse reisadvies.
Inmiddels heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de reisadviezen voor een aantal door ebola getroffen landen wel aangescherpt vanwege de indirecte gevolgen van de ebola-epidemie. Het besluit om het reisadvies aan te scherpen hangt samen met de verslechtering van de veiligheidssituatie, sociale onrust, de slechte toegang tot veilige gezondheidszorg en de afnemende mogelijkheden om deze landen te verlaten.
De reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn niet bindend. Het blijft de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf en van de desbetreffende reisorganisatie om een reis wel of niet te laten doorgaan.
Klopt het dat het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering zich in haar advies baseert op de World Health Organisation (WHO) die evenmin een negatief reisadvies geeft?2 Wat is uw reactie op het feit dat de toch al vrij algemene reizigersinformatie van de WHO van april 2014 is? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De LCR en het RIVM sluiten aan bij de WHO adviezen, die sinds het begin van de uitbraak onveranderd zijn. Op 8 augustus jl. herbevestigde de WHO haar eerdere advies voor wat betreft reizigers. Reizen naar de landen is mogelijk doordat je goede voorzorgsmaatregelen tegen de ziekte in acht kunt nemen. Deze maatregelen zijn terug te vinden op de site van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (http://www.lcr.nl/).
En op de site van het RIVM: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/E/Ebola/Ebola_uitbraak_West_Afrika_2014
Heeft u overleg met Nederlandse luchtvaartmaatschappijen die direct, dan wel indirect, vliegen op risicogebieden over eventuele maatregelen en het mogelijk schrappen van vluchten, zoals enkele andere maatschappijen besloten hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Nee. De WHO adviseert op dit moment geen reis- of handelsbeperkingen. Nederland volgt op dit moment de adviezen van de WHO. Zie ook antwoord 3 op de vragen van het Kamerlid Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren) over de recente ebola-uitbraak in Afrika (ingezonden 4 augustus 2014). Zie ook vraag 7 met betrekking tot voorlichting reizigers op vluchten van en naar Nigeria.
Hoe verhoudt de uitspraak van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin zij stelt dat mensen alleen ziek worden door direct contact met patiënten, zich tot de uitspraak van de WHO dat men voor verrassingen staat in verband met de ontwikkeling van het virus?5 6
De uitspraken van de Directeur- Generaal van de WHO moeten worden gezien in de context van de grootste ebola-uitbraak ooit, die nu voortgaat in West-Afrika. Hulp moet gericht zijn op het bestrijden van de uitbraak in West-Afrika. De bestrijding wordt bemoeilijkt door een gebrek aan middelen en een gebrek aan vertrouwen van de bevolking in zowel de bestrijdingsmaatregelen als de autoriteiten betrokken bij de implementatie van de maatregelen. Daardoor krijgt het virus de kans om zich verder te verspreiden.
Het RIVM communiceert over het risico van overdracht van het ebolavirus tussen mensen, in lijn met de inschatting van internationale experts. Het ebolavirus wordt overgedragen door direct contact met lichaamsvloeistoffen van besmettelijke patiënten en niet, zoals bij het griepvirus, via de lucht.
Het bericht 'Alleen ruimen bij risico voor volksgezondheid' |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u bericht «Alleen ruimen bij risico voor volksgezondheid»?1
Ja.
Is het waar dat er een gebrek aan rechtstreekse informatie was door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aan dierenartsen? Zo ja, deelt u de opvatting dat communicatie essentieel is in tijden van crisis zodat iedere schakel zijn verantwoordelijkheid kan nemen?
Ik deel de mening dat zowel interne als externe communicatie essentieel is in tijden van crisis. In eerste instantie is de communicatie erop gericht om de direct betrokkenen op de hoogte te brengen van de stand van zaken en de aanpak van het incident. De NVWA-dierenartsen zijn middels sms-alert geïnformeerd over de stand van zaken. Op de website van de NVWA wordt de informatie over furazolidon, inclusief de Kamerbrieven en de adviezen van bureau, verstrekt. Vanuit de brancheorganisatie van dierenartsen, de KNMvD, hebben mij geen signalen bereikt over een gebrek aan communicatie.
Kunt u toelichten hoe de informatievoorziening was richting de betrokken veehouders en betreffende brancheorganisaties?
Betrokken veehouders zijn via een beschikking geïnformeerd over de blokkade van hun bedrijf, de reden daarvan en wat er van hen verwacht werd. Daarnaast is door de NVWA drie maal (17 juli, 24 juli en 1 augustus 2014) een informatief overleg georganiseerd met betrokken brancheorganisaties. Tijdens deze bijeenkomsten zijn zij geïnformeerd over de stand van zaken van het incident, de acties van de NVWA en andere beleidsmatige aspecten. Daarnaast was de NVWA aanwezig op een bijeenkomst van getroffen veehouders, georganiseerd door de NVV en LTO. Hier heeft de NVWA de achtergrond en de aanpak van het incident gepresenteerd. Tijdens deze bijeenkomst zijn door de aanwezige veehouders opmerkingen gemaakt over de communicatie. Deze opmerkingen worden door de NVWA meegenomen bij de evaluatie van dit incident met furazolidon.
Tenslotte heeft de NVWA de betrokken varkenshouders 31 juli jl. telefonisch ingelicht om hen persoonlijk te laten weten dat hun bedrijven weer werden vrijgegeven. Een aantal van hen was op dat moment niet bereikbaar. Zij zijn vrijdagochtend telefonisch ingelicht door de NVWA.
Klopt het dat furazolidon overal te verkrijgen is?2 Zo ja, hoe kunnen dergelijke crises voorkomen worden als het overal beschikbaar is?
Nee dat klopt niet, zie mijn beantwoording van de Kamervragen over furazolidon in diervoeder van de PvdD van 20 augustus jl.
Verrassingsrekeningen na bezoek aan spoedeisende hulp in het ziekenhuis |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herkent u signalen dat mensen onnodig op de spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis komen, terwijl de huisartsenpost een passender alternatief is qua behandeling en kosten, maar zij daar niet over worden geïnformeerd?
Samenwerking tussen Huisartsenpost (HAP) en spoedeisende hulpafdeling van ziekenhuizen (SEH) is speerpunt van mijn beleid. In het Regeerakkoord (2012) is een passage opgenomen over integratie van HAP en SEH. Ook in het Convenant met Huisartsen (2012) zijn over substitutie van SEH naar HAP specifieke afspraken gemaakt die de verdere implementatie en financiële verschuiving van tweede naar eerste lijn bevorderen. Er is al veel in gang gezet door zorgaanbieders en verzekeraars, maar ik ben het met u eens dat aan de informatievoorziening over behandeling en kosten van HAP en SEH nog meer aandacht gegeven kan worden. Daarom besteed ik hier samen met veldpartijen in diverse trajecten expliciet aandacht aan. Zowel in de informatievoorziening van de aanbieders, de verzekeraars, de patiëntenverenigingen als van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport richting de patiënten wordt dit punt de komende periode expliciet opgepakt. Zie hiervoor ook mijn voortgangsbrief «Kostenbewustzijn» van 2 juli 2014 en mijn voortgangsbrief «Aanpak verspilling in de zorg» van 28 mei, waarin hierop ingegaan wordt.
Herkent u ook de signalen dat mensen van tevoren de kosten van de SEH voor henzelf niet kennen, waardoor zij achteraf worden verrast door een hoge rekening?
Ik herken de signalen van mensen die onvoldoende inzicht hebben in de kosten voorafgaand aan een behandeling. Zoals ik in mijn voortgangsbrief kostenbewustzijn van 2 juli 2014 beschrijf ben ik met partijen aan de slag om hier meer helderheid in te creëren. Hierbij dient wel het onderscheid te worden gemaakt tussen electieve behandelingen, waarbij patiënt de tijd heeft om zich in de kosten te verdiepen en een vergelijking tussen aanbieders te maken, en spoedeisende vraagstukken, waarbij direct gestart moet worden met de behandeling. Zo zal het opzetten van een site of omgeving waarin patiënten inzicht krijgen in (gemiddelde) prijzen, patiënten helpen bij besluitvorming rond electieve behandelingen. Voor spoedeisende zorg ligt er vooral een verantwoordelijkheid bij de zorgaanbieders en zorgverzekeraars om de zorg zo te organiseren dat patiënten automatisch bij de juiste professional terecht komen en de patiënt vooraf afdoende geïnformeerd wordt over de kosten.
Op welke manier kunnen patiënten beter worden geïnformeerd over waar zij terecht kunnen met een zorgvraag, en welke kosten hieraan verbonden zijn? Wat is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar en de zorgverlener hierin, en hoe gaat u hierop sturen?
Patiënten kunnen op verschillende manieren worden geïnformeerd over waar zij terecht kunnen met een acute zorgvraag en de daaraan verbonden kosten. Ik zie zowel een verantwoordelijkheid voor de verzekeraars als de zorgaanbieders.
Er zijn goede voorbeelden van huisartsenposten die op hun website of in de wachtruimte prijslijsten hebben opgehangen van de kosten die in rekening worden gebracht. Ook zijn er voorbeelden van zorgverzekeraars die een informatiefolder hebben ontwikkeld over waar en wanneer men terecht kan met een acute zorgvraag (bijvoorbeeld Achmea). Zo is er ook een app beschikbaar (www.thuisarts.nl) waarbij de patiënt zelf beter kan inschatten of spoedeisende hulp nodig is.
Wat de prikkels betreft merk ik het volgende op. Ik zie vooral een rol voor verzekeraars als contracterende partij en als vertegenwoordiger van de belangen van de patiënt om met zorgaanbieders afspraken te maken over de toegang tot de acute zorg. Zorgverzekeraars Nederland heeft mij enige tijd geleden al laten weten dat zij ernaar streven dat er in de toekomst geen toegang tot de SEH meer is zonder dat de patiënt fysiek eerst huisartsgeneeskundig wordt getrieerd. Daarbij zal de patiënt zo mogelijk huisartsgeneeskundig worden behandeld. Zorgverzekeraars zetten in op de HAP/SEH met één poort/loket.
Bent u ervan op de hoogte dat er gemeenten zijn waarin goede samenwerking bestaat tussen de huisartsenpost en de SEH, of waarbij deze onder één dak werken, waardoor de patiënt op de juiste plek behandeld wordt, en niet verrast wordt door een onnodig hoge rekening? Welke prikkels zijn mogelijk om deze voorbeelden leidend te laten zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend welke ziekenhuizen geen afspraken hebben gemaakt met huisartsen over het terugdringen van het onnodig gebruik van SEH in ziekenhuizen? Zo ja, kan de Kamer daarvan een overzicht ontvangen?
In 2013 is er onderzoek gedaan naar samenwerking tussen HAP en SEH (Gupta Strategists). Daaruit bleek dat er 76 huisartsenposten en spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen zijn in Nederland, die op één locatie zijn gesitueerd. Daarvan werkt 70% samen. Op 31 locaties is sprake van geïntegreerde of seriële samenwerking (HAP vóór SEH). In nog eens 8 gevallen is de samenwerking in 2013 gereed en in 9 gevallen zal die na 2013 zijn gerealiseerd. Er zijn 5 locaties waar uit het Gupta-onderzoek uit 2013 bleek dat er geen plannen voor samenwerking waren.
De informatie in welke ziekenhuizen geen afspraken zijn gemaakt met huisartsen over het terugdringen van het onnodig gebruik van de SEH is mij niet bekend.
Is via spiegelinformatie of anderszins bekend welke SEH-posten van ziekenhuizen in verhouding meer patiënten behandelen, zodat zorgverzekeraars gaan sturen op het behandelen van mensen op de juiste plek?
Zorgverzekeraars beschikken over declaratiegegevens die inzicht bieden in het aantal en soort behandelingen van patiënten in ziekenhuizen. Voor wat betreft de SEH gegevens ligt dit moeilijker omdat er geen aparte DBC/DOT is voor een SEH consult. Maar het doelmatig inrichten van de spoedeisende zorg is een belangrijk thema waar zorgverzekeraars momenteel veel aandacht aan schenken.
Zij zijn druk bezig vergelijkende gegevens te verzamelen en de contractering met (huisartsen)posten en spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen daarop aan te passen.
Het bericht ‘NVWA veegt fouten onder het tapijt’ |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het rapport van de Nationale Ombudsman (2013/204) waaruit blijkt dat het Ministerie van Economische Zaken niet transparant is geweest in het verstrekken van gegevens over besmette varkens door het hormoon Medroxyprogesterone-acetaat in varkensvoer?
De Nationale ombudsman voert zijn werkzaamheden onafhankelijk en onpartijdig uit. Het is niet aan mij om te oordelen over de inhoud van rapporten van de Nationale ombudsman.
Kunt u aangeven of u de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman hebt opgevolgd en of u met de desbetreffende varkenshouder in gesprek bent geweest? Zo ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten waren van dit gesprek? Zo nee, waarom niet en bent u nog voornemens om dit gesprek te voeren?
De aanbeveling van de Nationale ombudsman is opgevolgd. Er heeft een gesprek plaatsgevonden met de betreffende varkenshouder in bijzijn van een medewerker van de Nationale ombudsman. De uitkomst hiervan is vertrouwelijk. Op basis van dit gesprek heeft de Nationale ombudsman het onderzoek afgerond.
Bent u naar aanleiding van de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman bereid om alsnog opening van zaken te geven over de testresultaten? Zo nee, waarom niet?
Alle beschikbare informatie is gedeeld, ik verwijs hiervoor dan ook naar de beantwoording op Kamervragen1 2, 3, 4, 5 en 8 van 7 maart 2013.
Kunt u aangeven, naar aanleiding van uw brief aan de Kamer dd. 27 maart 20141, wat de stand van zaken is met betrekking tot het onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar de mogelijke fraude in het gebruik van illegale hormonen? Wanneer bent u voornemens de resultaten hiervan naar de Kamer te sturen?
Het onderzoek naar de handel in en het gebruik van illegale groeibevorderaars is gaande. Eén van de resultaten van dit onderzoek is de vondst van het verboden antibioticum furazolidon in de veehouderij, waarover uw Kamer 26 juni3 jl. voor het eerst is geïnformeerd. Op dit moment zijn er geen andere resultaten te melden uit het lopende onderzoek naar de handel in en het gebruik van illegale groeibevorderaars. Indien er resultaten zijn zal ik de Kamer hierover informeren.
De situatie in Gaza |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u nog altijd van mening dat u geen «gefundeerd oordeel» kan geven over aanvallen van het Israëlisch leger op scholen en ziekenhuizen in Gaza?1
Het kabinet heeft met afschuw kennis genomen van het feit dat op 3 augustus opnieuw een UNRWA-school is geraakt. Dat is een onaanvaardbaar gevolg van de aanvallen die van Israelische zijde werden uitgevoerd. Het kabinet betreurt het grote aantal burgerslachtoffers ten zeerste en roept beide partijen op om de gewelddadigheden definitief te staken. Het kabinet beschikt niet over de benodigde feitelijke informatie over aanvallen op scholen en ziekenhuizen om een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de toedracht van deze aanvallen. Het kabinet roept daarom op tot een internationaal en onafhankelijk onderzoek naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht en van de mensenrechten gepleegd door alle betrokken partijen.
In hoeverre hebben de gebeurtenissen van de afgelopen dagen, waarbij opnieuw een school van de Verenigde Naties (VN) in Rafah met 3000 vluchtelingen gebombardeerd werd en het aantal burgerslachtoffers verder opliep, geleid tot een bijstelling van dit oordeel?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u nog steeds uit van de verwachting dat Israel zich houdt aan de principes van noodzakelijkheid en proportionaliteit, zoals bepaald door het humanitair oorlogsrecht? Zo ja, waar baseert u deze verwachting op?
Het kabinet verwacht dat Israël, bij het hanteren van het recht op zelfverdediging, zich aan de principes van het humanitair oorlogsrecht houdt; de Israëlische autoriteiten hebben zich hier ook aan gecommitteerd. Voor zover de aanvallen op de UNWRA-scholen vragen oproepen inzake de toepassing van de beginselen van onderscheid en proportionaliteit, zou een internationaal en onafhankelijk onderzoek, zoals door de Nederlandse regering bepleit, hierover eveneens uitsluitsel kunnen geven.
Hoe beoordeelt u de verklaring van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin de Verenigde Staten stellen geschokt te zijn door de «schandalige beschietingen» van de VN-school in Rafah en stelt dat Israel meer moet doen om aan zijn eigen standaarden te voldoen?2 Bent u bereid een vergelijkbare boodschap aan Israel af te geven?
Het kabinet heeft kennis genomen van de verklaringen van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Secretaris-Generaal van de VN. Zie verder de beantwoording op vragen 1 en 2.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de Secretaris-Generaal van de VN, die de aanval een «moreel verwerpelijke en criminele daad» noemt en stelt dat sprake is van een «grove schending van internationaal humanitair recht»?3 Bent u bereid een vergelijkbare boodschap aan Israel af te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de gezamenlijke verklaring over Gaza van de voorzitters van de Europese Raad en de Europese Commissie van 3 augustus jl. waarin, in tegenstelling tot bovengenoemde verklaringen, verwijzingen naar de aanval op de VN-school en naar de schending van het internationaal recht ontbreken?4 Is Nederland vooraf geconsulteerd over deze EU-verklaring? Zo ja, wat was daarbij de Nederlandse input?
Het kabinet steunt de boodschap van de voorzitters van de Europese Raad en de Europese Commissie. Nederland is niet geconsulteerd over dit EU-statement.
Hoe beoordeelt u het feit dat de naam van Hoge Vertegenwoordiger Ashton in de EU-verklaring ontbreekt? Hoe beoordeelt u de keuze van Hoge Vertegenwoordiger Ashton om dezer dagen het «Pacific Island Forum» op Palau bij te wonen in plaats van een uiterste inspanning te leveren om in de regio een staakt-het-vuren dichterbij te brengen?
HV Ashton heeft wel degelijk contact met de partijen, maar doet dit telefonisch. Een van haar hoge ambtenaren was de afgelopen dagen in de regio. Er zijn op verschillende momenten verklaringen van de HV of namens de HV gepubliceerd over de crisis in Gaza. In een verklaring op 31 juli werd de aanval op een UNRWA-school en de markt in Gaza in scherpe bewoordingen veroordeeld. Op 5 augustus bracht de woordvoerder van Ashton een verklaring uit waarin het staakt-het-vuren werd verwelkomd en werd benadrukt dat de EU klaarstaat om bij te dragen aan een alomvattende en duurzame oplossing die voldoet aan de legitieme veiligheids-, socio-economische en humanitaire noden van zowel de Israëliërs als de Palestijnen.
Heeft u of hebben andere leden van het kabinet sinds de telefoongesprekken van 11 juli jl. van de minister van Buitenlandse Zaken met zijn Israëlische evenknie Lieberman nog contact gehad met leden van de Israëlische regering? Zo ja, welke boodschappen zijn daarbij afgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Minister-President Rutte heeft op 1 augustus telefonisch contact gehad met de Israëlische premier Netanyahu. De Minister-President heeft in dat gesprek onder andere aangegeven dat Israël maximale terughoudendheid moet tonen. Hij riep Israël op transparant te zijn over de aanvallen die het uitvoert in Gaza.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.