Het bericht dat de Portugese overheid de Banco Espírito Santo (BES) redt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Portugal redt bank met miljarden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom Banco Espírito Santo juist nu steun nodig heeft?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van lid van Hijum.
Op welke wijze is er de afgelopen jaren opgetreden door de Portugese toezichthouder?
In het algemeen zijn er, volgens de Centrale Bank van Portugal, gebaseerd op het risicoprofiel van BES, in voorgaande jaren diverse kwetsbaarheden gesignaleerd die geleid hebben tot de implementatie van diverse voorzorgsmaatregelen. Meer specifiek heeft de Portugese Centrale Bank in een audit in 2013 onregelmatigheden in de rekeningen van het moederbedrijf van Espírito Santo International (ESI) geconstateerd. Aanvullend heeft de Portugese Centrale Bank BES verplicht een deel van de taken af te splitsen van de niet-financieel tak van Grupo Espírito Santo. In de loop van 2014, toen er onzekerheid ontstond over de financiële positie van BES op de kapitaalmarkten, heeft de Portugese Centrale Bank BES gevraagd om de totale blootstelling van BES op alle takken van Grupo Espírito Santo bekend te maken. Vervolgens heeft de Portugese Centrale Bank BES verzocht scenario’s op te stellen om risico’s te beperken die zouden kunnen voortvloeien uit wanbetaling van een van de takken van Grupo Espírito Santo. Ook heeft de Portugese Centrale Bank BES gevraagd om herkapitalisatieplannen te presenteren in het licht van de ECB stresstesten en het interne governance model te versterken.
Was er bij de bank sprake van fraude, witwassen en andere malversaties?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van lid van Hijum.
In welke mate dragen private partijen, waaronder aandeelhouders en obligatiehouders, bij aan de redding? Worden spaarders ontzien?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4 van lid van Hijum.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de President van de Centrale Bank van Portugal, Carlos da Silva Costa, dat de Portugese overheidsfinanciën en belastingbetalers geen risico’s lopen bij deze transactie? Vindt u die uitspraak evenzeer moeilijk navolgbaar?2
De president van de Portugese Centrale Bank heeft aangegeven dat de operatie geen gevolgen heeft voor de tekort- en schuldpositie van de Portugese overheid, omdat de reeds uitgekeerde leningen van het EFSF, het EFSM en het IMF aan de Portugese staat al eerder zijn meegenomen in de overheidsschuld.
De Portugese Minister van Financiën heeft aangegeven dat de lening van de Portugese staat aan het Portugese resolutiefonds een maximale looptijd heeft van twee jaar. De lening zal dus voor die tijd vervangen worden door leningen van de Portugese bancaire sector aan het Portugese resolutiefonds om daarmee het aandeelhouderschap van het resolutiefonds in Novo Banco te kunnen financieren totdat Novo Banco verkocht wordt. Op termijn kan de lening terugbetaald worden door de verkoop van Novo Banco en contributies van de bancaire sector aan het Portugese resolutiefonds gedurende de tijd. Volgens de Portugese Minister van Financiën zal bij een tegenvallende opbrengst van de verkoop van Novo Banco de Portugese bancaire sector en niet de belastingbetaler opdraaien voor de kosten. Hiermee zijn de risico’s voor de Portugese belastingbetalers beperkt.
In welke mate neemt de schuldenpositie van Portugal toe door deze redding? Is de Troika betrokken bij de genomen maatregelen? Zo ja, wat is haar oordeel?
De operatie heeft geen gevolgen voor de overheidsschuld van de Portugese overheid, omdat de reeds uitgekeerde leningen van het EFSF, het EFSM en het IMF aan de Portugese staat al zijn meegenomen in de overheidsschuld.
De Trojka van IMF, ECB en Europese Commissie is in die hoedanigheid niet betrokken geweest bij de resolutie van BES. De Europese Commissie is wel betrokken geweest om te toetsen of de resolutie van BES in lijn was met de Europese staatssteunregels. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 van lid van Hijum is aangegeven heeft de Commissie op 4 augustus jl. geoordeeld dat de resolutie in lijn is met de staatssteunregels (zie eerdere verwijzing naar de verklaring van de Commissie).
Is er sprake van besmettingsgevaar naar andere Europese banken, aangezien bekend is dat diverse investeerders, waaronder Franse banken, aandelen hebben in Banco Espírito Santo?
Zoals in de antwoorden op vragen 3 en 4 van lid Van Hijum is aangegeven, zullen de verliezen die voortvoeien uit de bad bank voor rekening zijn van de aandeelhouders en achtergestelde obligatiehouders van BES. Zo heeft de Franse bank Crédit Agricole bijvoorbeeld reeds bekend gemaakt een verlies te hebben genomen op BES. Er zijn op dit moment echter geen aanwijzingen voor besmettingsgevaar richting andere Europese banken.
Zijn er im- of expliciet risico’s voor de Nederlandste staat verbonden aan deze reddingsoperatie?
De steun uit het leningenprogramma van het EFSF, EFSM en IMF is verstrekt aan de Portugese overheid en de Portugese overheid draagt daarmee de volle verantwoordelijkheid voor de terugbetaling van de leningen. Nederland loopt hierdoor indirect risico via het EFSF, het EFSM en het IMF. De totale blootstelling van Nederland op de noodfondsen is niet veranderd door de reddingsoperatie van Banco Espírito Santo door de Portugese staat.
Het afsluiten van lopende behandelingen in de eerstelijns geestelijke gezondheidszorg vanwege het bereiken van het inkoopplafond van zorgverzekeraars Menzis en Achmea |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel meldingen u c.q. uw ministerie en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hebben gekregen over het moeten afsluiten van lopende behandelingen van therapieën omdat het inkoopplafond van de zorgverzekeraar is bereikt?1
Door enkele koepelpartijen is onlangs aangegeven dat bij sommige aanbieders het inkoopplafond is bereikt of binnenkort bereikt zal worden. Het is niet duidelijk om hoeveel aanbieders dit gaat. Dergelijke signalen zijn alleen bij het ministerie binnengekomen, niet bij de NZa. Het bereiken van het omzetplafond is geen reden om een behandeling te staken. Wel kan het zijn dat een zorgverlener die het omzetplafond heeft bereikt geen nieuwe cliënten van een verzekeraar meer kan aannemen. In dat geval kan de verzekerde zelf een andere gecontracteerde zorgverlener zoeken. Eventueel bemiddelt de verzekeraar de verzekerde naar een andere zorgverlener. Dit kan zowel via een tool op de website (bij onder andere Achmea en DSW) als via telefonisch contact met de klantenservice.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars Menzis en Achmea het goed vinden dat behandelingen van hun verzekerden worden afgesloten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Achmea en Menzis hebben aangegeven zich niet in dit signaal te herkennen. Achmea heeft in de zorgverlenersovereenkomsten specifiek opgenomen dat het bereiken van een omzetplafond geen reden kan zijn om een behandeling tussentijds te beëindigen.2
Menzis heeft aangegeven het niet goed te vinden als door aanbieders van de Generalistische Basis GGZ reeds gestarte behandelingen omwille van het eventueel bereiken van een budgetplafond worden stopgezet. Dit is niet hetgeen Menzis met de zorgaanbieders heeft afgesproken. Bovendien wordt in de Generalistische Basis GGZ de gehele behandeling in één prestatie gedeclareerd met één afgesproken maximumtarief. De behandeling kan dus niet worden opgeknipt of stopgezet omdat het budgetplafond is bereikt. De zorgaanbieder dient aan het begin van de behandeling ervoor zorg te dragen dat de te verwachten (gehele) prestatie past binnen het plafond. Indien vooraf blijkt dat dit niet het geval is, kan de zorgaanbieder geen nieuwe cliënten meer aannemen. De verzekerde kan dan zelf een andere zorgverlener zoeken of er kan contact worden opgenomen met de verzekeraar die in het kader van zijn zorgplicht zal aangeven welke zorgaanbieders in de Generalistische Basis GGZ wel beschikbaar zijn.
Menzis heeft aangegeven dat sommige aanbieders inderdaad hun budgetplafond dreigen te gaan overschrijden, en om die reden cliënten via de zorgadviseurs van Menzis hebben laten bemiddelen naar andere Generalistische Basis GGZ aanbieders.
Vindt u het wenselijk dat mensen die behandeld worden in verband met traumatisch seksueel misbruik tijdens hun behandeling moeten veranderen van therapeut, en opnieuw een vertrouwensrelatie moeten opbouwen?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1. Het bereiken van een omzetplafond is geen reden om een behandeling te staken.
Vindt u het wenselijk dat mensen die behandeld worden vanwege ernstige suïcidale neigingen tijdens hun behandeling moeten veranderen van therapeut, en opnieuw een vertrouwensrelatie moeten opbouwen?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1. Het bereiken van een omzetplafond is geen reden om een behandeling te staken.
Vindt u het wenselijk dat mensen die behandeling willen voortzetten bij hun vertrouwde eerstelijns psycholoog dit zelf moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nogmaals benadruk ik dat het bereiken van een omzetplafond geen reden is om de behandeling te staken. De zorgaanbieder mag niet vragen aan de patiënt om een behandeling zelf (in zijn geheel) te betalen als het omzetplafond is bereikt. De zorgaanbieder dient de behandeling gewoon af te maken of de patiënt vóór dat de behandeling is begonnen naar een andere zorgaanbieder te sturen die wel nog budgettaire ruimte heeft om de zorg te verlenen. Eventueel bemiddelt de verzekeraar de verzekerde naar een andere zorgverlener.
Kunt u aangeven welk voordeel het stoppen van een lopende behandeling heeft voor het slagen van een therapie? In welke richtlijn is het voordeel van het tussentijds stoppen met een behandeling omschreven als effectieve zorgverlening?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vorige vragen.
Hoe verwijzen zorgverzekeraars patiënten met een gestaakte behandeling door naar een andere psycholoog? Gebeurt dit zonder wachttijd, en in de regio? Kunt u een overzicht geven?
Zoals in de beantwoording van de vorige vragen is aangegeven, worden behandelingen niet gestaakt vanwege een budgetplafond. Indien het budgetplafond is bereikt, neemt de zorgaanbieder nieuwe cliënten niet meer aan en kan de verzekeraar een andere zorgaanbieder zoeken voor zijn verzekerde. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en dienen daarom voldoende zorg te contracteren, zodat verzekerden ook elders terecht kunnen.
Wordt er bij het doorverwijzen naar een psycholoog of eerstelijnspraktijk rekening gehouden met gelijkwaardige deskundigheid? Zo nee, wat vindt u hiervan? Zo ja, kunt u aangeven hoe zorgverzekeraars dat doen?
Bij het zoeken naar een alternatieve zorgaanbieder wordt door alle verzekeraars aangegeven dat er wordt bemiddeld naar een andere gecontracteerde zorgverlener met dezelfde deskundigheid. Menzis heeft aangegeven dat er vaak ook een voorkeur is bij de verzekerde voor een «mannelijke» of «vrouwelijke» zorgaanbieder en dat ook hiermee – en eventueel andere klantenwensen – rekening wordt gehouden.
Klopt het dat geen enkele zorgverzekeraar zich houdt aan de NZa-beleidsregels dat eerstelijns geestelijke gezondheidszorg onbeperkt wordt aangeboden? Zo nee, welke zorgverzekeraar koopt in zonder plafond (maximum)? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Verzekeraars kopen over het algemeen in met omzetplafonds per zorgaanbieder. Het totaal aan gecontracteerde zorg moet voldoende zijn om in de geïndiceerde zorgvraag te kunnen voorzien. Als het totale volume aan ingekochte zorg onvoldoende blijkt te zijn moeten verzekeraars in het kader van hun zorgplicht aanvullend contracteren. Er is geen strijdigheid tussen de NZa-beleidsregels en het stellen van omzetplafonds. Verzekeraars kunnen met aanbieders afspraken maken over de totaalomzet binnen de gestelde regels van de NZa.
Welke zorgverzekeraar heeft in zijn polisvoorwaarden opgenomen dat mensen tijdens een behandeling in de geestelijke gezondheidszorg van behandelaar moeten kunnen wisselen in verband met bereikte inkoopplafonds? Kunt u een overzicht verschaffen?
Ik verwijs hierbij naar de antwoorden van de vorige vragen.
Vindt u het ook onwenselijk dat behandelingen afgesloten worden zonder dat de therapie ten einde is? Zo ja, gaat u hier een einde aan maken? Zo nee, kunt u uitleggen wat hier wenselijk aan is?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vorige vragen.
De verminderde psychologische hulp aan partners van kankerpatiënten |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de psychologische hulp voor partners van kankerpatiënten?1
Uit de berichtgeving blijkt hoe ingrijpend het kan zijn om geconfronteerd te worden met de ziekte van een partner en wat de impact daarvan is op een relatie. Ik kan mij ook voorstellen dat mensen die met een dergelijke situatie geconfronteerd worden, behoefte kunnen hebben aan psychische hulpverlening of psychosociale begeleiding bij deze moeilijke situatie. In het artikel wordt het probleem geschetst dat per 2013 de psychische zorg voor deze personen niet meer vergoed wordt, terwijl de behoefte daaraan juist groot is.
Rouw- en relatietherapie zijn geen onderdeel van de verzekerde geneeskundige GGZ, indien daar geen stoornis aan ten grondslag ligt. Geneeskundige GGZ is gericht op het herstel of het voorkomen van verergering van een psychische stoornis (of psychiatrische aandoening). Psychische stoornissen worden met behulp van de DSM-IV-classificatie (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 4th Edition) gegroepeerd. In de beschreven situaties is veelal geen sprake van een stoornis.
De zorg zou via de aanvullende verzekering vergoed kunnen worden, afhankelijk van de voorwaarden die de verzekeraar daaraan stelt. Daarnaast is het voor partners van mensen met kanker ook mogelijk om zorg te ontvangen van de huisarts of de praktijkondersteuner GGZ. In steeds meer huisartsenpraktijken biedt een praktijkondersteuner GGZ psychosociale ondersteuning of kunnen zij mensen helpen om een internettherapie te vinden voor de problemen waar zij tegenaan lopen. Zo heeft de Universiteit Twente bijvoorbeeld een online cursus ontwikkeld speciaal voor de partners van kankerpatiënten. Ook kan de huisarts verwijzen naar bijvoorbeeld inloophuizen voor mensen met kanker en hun naasten. Deze inloophuizen bieden, naast informatie, activiteiten en de gelegenheid tot lotgenotencontact. In sommige inloophuizen wordt er ook professionele psychosociale begeleiding aangeboden, gericht op de ondersteuning bij de verwerking van de ziekte, de behandeling en de gevolgen ervan in het dagelijkse leven, en het leren begrijpen en erkennen van gevoelens bij het leven met kanker. Er zijn in Nederland zestig inloophuizen, waar jaarlijks ongeveer 35.000 mensen gebruik van maken.
Is het de bedoeling dat partners van mensen met kanker, die evenveel stress en somberheid kunnen ervaren als de patiënt zelf, sinds 1 januari 2014 minder psychologische hulp kunnen krijgen via de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Vindt u het een gewenst resultaat als partners van mensen met kanker door psychologische klachten risico hebben op uitval van werk of zwaardere zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het vanzelfsprekend niet gewenst als partners van mensen met kanker het risico hebben op uitval van werk of in een later stadium van zwaardere zorg gebruik zullen maken. Het is daarom belangrijk dat zij tijdig terecht kunnen bij zorgverleners met hun problemen of instanties die daar ervaring mee hebben. Zoals ik in de beantwoording op vraag 1 heb aangegeven, kunnen deze mensen terecht bij de huisarts of de praktijkondersteuner GGZ. De huisarts kan eventueel verwijzen naar inloophuizen die ondersteuning bieden aan mensen met kanker en hun naasten of er kan verwezen worden naar de juiste internettherapieën. Ik ga er vanuit dat deze hulpverlening voldoende ondersteuning kan bieden voor deze mensen en kan voorkomen dat mensen zwaardere zorg nodig hebben. Uiteraard kan er, indien er toch sprake blijkt te zijn van een stoornis, bijvoorbeeld een depressieve stoornis, doorverwezen worden naar de Basis GGZ of gespecialiseerde GGZ.
Heeft u inzicht in het aantal partners van kankerpatiënten dat afziet van psychologische hulp, omdat daarvoor sinds 1 januari 2014 zelf voor betaald moet worden? Zo nee, bent u bereid die gegevens te achterhalen en te delen met de Kamer? Zo ja, kunt u de Kamer informeren?
Nee, er is geen inzicht in het aantal partners van kankerpatiënten dat afziet van psychologische hulp. Zij hoeven ook niet af te zien van hulp, aangezien ze bij de huisarts of POH GGZ terecht kunnen of andere instanties die zich bezig houden met dergelijke problematiek, zoals inloophuizen. Ik zal met de Landelijke Huisartsen Vereniging in gesprek gaan, zodat zij de mogelijkheid van inloophuizen voor mensen met kanker en hun naasten, maar ook het aanbod van internettherapieën die er zijn, verder onder de aandacht brengen bij hun leden. Dit vergroot de kans dat mensen ook daadwerkelijk de hulp krijgen die ze nodig hebben.
Klopt de indruk dat er een verschuiving plaats vindt naar de specialistische geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Zo nee, bent u bereid die gegevens te achterhalen en te delen met de Kamer?
Er is mij niet bekend dat er een verschuiving plaatsvindt naar de specialistische GGZ. Begin juli heb ik u een quickscan monitor Basis GGZ toegestuurd en daaruit blijkt ook niet dat die verschuiving heeft plaatsgevonden. Wel werd geconstateerd dat de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ meer zorg zijn gaan leveren, en dat de substitutie van de specialistische GGZ naar de Basis GGZ nog niet goed op gang is gekomen. In september 2014 komt er een vervolgrapport monitor Basis GGZ. Daarin wordt ook de zorg in de gespecialiseerde GGZ gemeten en of er een verschuiving plaatsvindt. U zult daarover in het najaar worden geïnformeerd.
Vindt u dat mensen die kampen met een aanpassingsstoornis doordat hun partner kanker heeft (gehad) zich aanstellen, en dit met een goed gesprek met de buurvrouw kunnen oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het krijgen van kanker is ingrijpend voor de patiënt zelf, maar ook voor de naasten die daarmee te maken krijgen. Natuurlijk kunnen familie en vrienden van mensen met kanker en hun naasten ondersteuning bieden. Als psychologische hulp of psychosociale ondersteuning noodzakelijk is, moeten deze mensen daar ook gebruik van kunnen maken. Zoals ik in mijn vorige antwoorden heb aangegeven, ben ik van mening dat de huisarts en de POH GGZ deze zorg kunnen verlenen of instanties als inloophuizen of internettherapieën. Daarnaast vergoeden veel verzekeraars via de aanvullende verzekering hulp bij aanpassingsstoornissen.
Wat vindt u van het oordeel van KWF Kankerbestrijding dat mensen met kanker en hun partners door de bezuinigingen in de ggz onevenredig hard getroffen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u de dekking in de basisverzekering herzien?
Ik ben van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn om mensen met kanker en hun naasten te ondersteunen in dit moeilijke proces. In mijn vorige antwoorden heb ik aangegeven op welke wijze dit kan.
Het opheffen van het locatieverbod en enkelband voor Volkert van der Graaf |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «OM in beroep tegen opheffen locatieverbod en enkelband Van der G»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter verbijsterend is?
Het is niet aan mij om te oordelen over uitspraken van een rechter. Ik wijs er voor de volledigheid op dat het hier een voorlopige voorziening betreft. Inmiddels is het Openbaar Ministerie, dat verantwoordelijk is voor het besluit over het verlenen van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de daaraan verbonden voorwaarden, in beroep gegaan tegen de door de rechter getroffen voorlopige voorziening. Ik wacht de uitspraak in hoger beroep af.
Bent u bereid u uit te spreken tegen deze verzachtende maatregelen voor de moordenaar van Pim Fortuyn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat deze moordenaar niet genoeg in zijn bewegingsvrijheid kan worden beperkt en dat er hier sprake is van een rechterlijke dwaling? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om deze gevaarlijke rechterlijke uitspraak tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Modernisering van de liquidatieverliesrekening |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoog tijd voor modernisering liquidatieverlies-rekening»?1
Ja.
Wat vindt u van de stelling dat een doorstart van in zwaar weer verkerende activiteiten, en het verstrekken van extra aandeelhoudersfinanciering om een moeilijke periode door te komen, worden ontmoedigd door de huidige regelgeving?
Zie antwoord 4.
Wat vindt u van de uitspraak dat bij de huidige regelgeving een liquidatie van een dochtervennootschap leidt tot een fiscale bonus, en dat bovendien een prikkel bestaat om niet alleen de in zwaar weer verkerende activiteiten te beëindigen, maar ook de eventuele andere activiteiten van de betreffende dochtervennootschap te staken of over te dragen buiten de groep?
Zie antwoord 4.
Deelt u de mening dat onnodige liquidaties niet moeten worden gestimuleerd, maar moeten worden tegengegaan om daarmee onnodige vernietiging van kapitaal en werkgelegenheid te voorkomen?
De liquidatieverliesregeling vormt een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling. De deelnemingsvrijstelling zorgt ervoor dat winsten binnen een concern slechts eenmaal worden belast. Op grond van de deelnemingsvrijstelling worden de voordelen uit een dochtermaatschappij (door de dochtermaatschappij uitgedeelde winsten, alsmede positieve en negatieve waardeveranderingen van die dochtermaatschappij) niet bij de moedermaatschappij in de belastingheffing begrepen, omdat de winsten (of verliezen) reeds bij de dochtermaatschappij in de heffing zijn betrokken. Verliezen van de dochtermaatschappij c.q. negatieve waardeveranderingen van de dochtermaatschappij kunnen op grond van de deelnemingsvrijstelling dus niet bij de moedermaatschappij in aanmerking worden genomen. Met de liquidatieverliesregeling wordt voorkomen dat bij liquidatie een verlies noch bij de ontbonden dochtermaatschappij, noch bij de moedermaatschappij in aanmerking zou kunnen worden genomen en het verlies op een investering dus (fiscaal) voor het concern verloren gaat.2 De aftrekbaarheid van een liquidatieverlies is hierbij gegrond op de gedachte dat bij liquidatie voorgoed de mogelijkheid verloren gaat de verliezen van de geliquideerde maatschappij nog met winsten van haarzelf te compenseren.3 Bij de vormgeving van de liquidatieverliesregeling is bewust gekozen voor een robuuste regeling die goed uitvoerbaar is.
Een wezenlijk onderdeel van de liquidatieverliesregeling vormt het «niet-voortzettingsvereiste». Door dit vereiste kan het liquidatieverlies nog niet worden genomen indien een deel van de onderneming (van de geliquideerde dochtermaatschappij) binnen concern wordt voortgezet. Dit vereiste is opgenomen omdat de liquidatieverliesregeling tot doel heeft een tegemoetkoming te bieden in de situatie «dat de desbetreffende vennootschap wordt geliquideerd omdat de daarin uitgeoefende activiteit niet succesvol is gebleken».4 Indien het niet-voortzettingsvereiste zou worden losgelaten, wordt het aan de vrije keuze van de belastingplichtige overgelaten of hij de bij (gedeeltelijke) voortzetting van de activiteiten normaliter toepasbare verliescompensatiemogelijkheden bij de dochtermaatschappij wil benutten (door de dochtermaatschappij te laten voortbestaan), dan wel of hij «tussentijds» een liquidatieverlies wil nemen (door de dochtermaatschappij te liquideren, terwijl de activiteiten die door de dochtermaatschappij werden uitgevoerd (gedeeltelijk) worden voortgezet binnen het concern). Dit laatste is niet wenselijk, omdat niet de onderneming maar slechts de juridische huls is geliquideerd; materieel gezien is er niets veranderd (de onderneming wordt immers voortgezet).5 Het niet-voortzettingsvereiste is daarom opgenomen om willekeur en misbruik te voorkomen.
Uiteraard deel ik in algemene zin het standpunt dat onnodige liquidaties niet moeten worden gestimuleerd en dat onnodige vernietiging van kapitaal en werkgelegenheid moet worden voorkomen. De liquidatieverliesregeling is een tegemoetkoming voor belastingplichtigen en stimuleert in beginsel werkgelegenheid en investeringen doordat winsten op de investering (voordelen uit de dochtermaatschappij) zijn vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling, terwijl een eventueel verlies bij liquidatie (onder voorwaarden) wel kan worden genomen. Mij is niet gebleken dat het niet-voortzettingsvereiste in de praktijk aanleiding geeft tot veel discussie. Ook hebben mij tot nu toe geen signalen bereikt dat belastingplichtigen zich genoodzaakt zien activiteiten te beëindigen omwille van een liquidatieverlies, terwijl men die activiteiten had willen voortzetten.
In dit verband wijs ik er, wellicht ten overvloede, op dat er tegemoetkomend beleid is ontwikkeld ten aanzien van het niet-voortzettingsvereiste, zodat in gevallen waar minder dan 5% van de activiteiten wordt voortgezet het liquidatieverlies kan worden genomen (mits aan de overige voorwaarden is voldaan).6 Daarnaast is er in artikel 13e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geregeld dat bij voortzetting binnen concern het liquidatieverlies in beginsel niet verloren gaat. Verder kan in geval van een belang van ten minste 95% in een binnenlands belastingplichtige dochtermaatschappij gebruik worden gemaakt van de fiscale eenheid, waardoor de verliezen van een dochtermaatschappij direct bij de moedermaatschappij in aanmerking kunnen worden genomen.7 Het voortzetten van activiteiten binnen fiscale eenheid c.q. in de moedermaatschappij na liquidatie van de dochtermaatschappij binnen de fiscale eenheid vormt daarbij geen beletsel. Mochten bovenstaande mogelijkheden geen soelaas bieden dan kan de belastingplichtige de activiteiten voortzetten in de bestaande vennootschap en als gevreesd wordt dat met deze activiteiten niet de gehele verliezen van de dochtermaatschappij kunnen worden ingelopen, staat het een concern vrij om (binnen de kaders van de wet) andere winstgevende activiteiten in de entiteit te ontplooien.
Wat vindt u van het voorstel om voor het niet-voortzettingsvereiste een pro rata benadering te hanteren, zodat het voortzetten van een deel van de onderneming niet langer een volledig verlies van de aftrek betekent?
Zie antwoord 7.
Waarom is er voor gekozen om het te verrekenen liquidatieverlies afhankelijk te laten zijn van de prijs waarvoor aandelen in de dochtermaatschappij worden verkocht? Deelt u de mening dat dit een veel hogere of lagere tegemoetkoming voor verliezen kan opleveren dan op basis van de daadwerkelijke geleden verliezen het geval zou zijn? Vindt u dit onwenselijk? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
In de eerste plaats wordt aansluiting gezocht bij het door de belastingplichtige voor de deelneming opgeofferde bedrag omdat dit bedrag na aftrek van het totaal van liquidatie-uitkeringen grosso modo het bedrag is waarvoor door het concern een verlies is geleden. Het sluit aan bij de ratio van de deelnemingsvrijstelling dat winsten en verliezen van een concern slechts eenmaal voor de vennootschapsbelasting in aanmerking dienen te worden genomen. Het is mogelijk dat de dochtermaatschappij meer verliezen heeft, maar deze kunnen bijvoorbeeld ook uit interne leenverhoudingen voortvloeien. Indien deze onbetaald blijven zullen de crediteuren van de dochtermaatschappij dit verlies in beginsel fiscaal in aanmerking kunnen nemen. Er is dan geen reden om dit verlies ook bij de moedermaatschappij (nogmaals) in aanmerking te nemen.
Ten tweede is destijds aansluiting gezocht bij het door de belastingplichtige voor de deelneming opgeofferde bedrag omdat het aansluiten bij de daadwerkelijk geleden verliezen van de dochtermaatschappij praktische bezwaren oplevert.8 Als wordt aangesloten bij de daadwerkelijk geleden verliezen van de dochtermaatschappij worden mogelijk verliezen overgenomen uit het buitenland die, indien de dochtermaatschappij in Nederland was gevestigd, nooit in aanmerking zouden worden genomen.
Op grond van het bovenstaande zie ik geen aanleiding de liquidatieverliesregeling op dit punt aan te passen.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling om verliesneming ook zonder liquidatie mogelijk te maken?
Bij de vormgeving van de liquidatieverliesregeling is gekozen voor een robuuste regeling waarbij een van de uitgangspunten is dat voorkomen moet worden dat een belastingplichtige naar eigen invulling kan bepalen wanneer en op welk niveau het nemen van een fiscaal (liquidatie)verlies gewenst is, terwijl er materieel niets verandert. Het strookt niet met dit uitgangspunt om een pro rata benadering toe te staan dan wel verliesneming zonder liquidatie mogelijk te maken.
Daarbij is de liquidatieverliesregeling zo vormgegeven om misbruik, onder meer in de vorm van dubbele verliesverrekening, te voorkomen. Naar mijn mening zal zowel de mogelijkheid van verliesneming zonder liquidatie als de pro rata benadering misbruik eerder mogelijk maken en de eenvoud van de regeling niet ten goede komen, met extra uitvoeringslasten tot gevolg.
Het mogelijk maken van verliesneming zonder liquidatie is daarbij een inbreuk op de ratio van de deelnemingsvrijstelling. Hierbij wijs ik tevens op het met ingang van 1 januari 2006 afschaffen van artikel 13ca van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op grond waarvan het mogelijk was om een afwaarderingsverlies op een deelneming te nemen (gedurende de eerste vijf jaren na de verwerving van de deelneming). Reden voor deze afschaffing was het consequenter en eenvoudiger maken van de deelnemingsvrijstelling en een positief budgettair effect (om daarmee het vennootschapsbelastingtarief te verlagen).9
Bent u bereid om de huidige liquidatieverliesrekening te herzien? Bent u bereid daarbij te onderzoeken hoe de liquidatieverliesrekening zo optimaal mogelijk kan worden vormgegeven om prikkels te geven die het bedrijfsleven stimuleren?
De liquidatieverliesregeling is een tegemoetkoming voor belastingplichtigen in deelnemingssituaties die bij liquidatie van de deelneming een verlies op die deelneming hebben geleden. Bij de totstandkoming van de regeling is een afweging gemaakt tussen enerzijds het in aanmerking nemen van een door een belastingplichtige reëel geleden verlies en anderzijds eenvoud, uitvoerbaarheid en het voorkomen van misbruik. Een verdere verruiming van de tegemoetkoming zou niet alleen tot een budgettaire derving leiden, maar zet ook de deur open voor mogelijk misbruik en het dubbel in aanmerking nemen van verliezen. Ik zie dan ook onvoldoende aanleiding de huidige liquidatieverliesregeling op dit punt te herzien.
Botresten op de begraafplaats in Bladel |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat nabestaande worden geconfronteerd met botresten, zoals afgelopen maanden is gebeurd op de begraafplaats in Bladel?1
Ik ben het met u eens dat bezoekers van een begraafplaats niet geconfronteerd mogen worden met botresten. Het opgraven en ruimen dient met respect en piëteitsvol te gebeuren.
Deelt u de mening dat op deze wijze de waardigheid van onze doden wordt aangetast?
Zie antwoord vraag 1.
Neemt u afstand van de opmerking van de betrokken pastoor dat dit «overal» zou voorkomen?
Ja.
Kent u de «Handleiding opgraven en ruimen» die in december 2010 op verzoek van de SP door de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen (LOB) is opgesteld?2
Ja, voornoemde Handleiding is op eigen initiatief uitgebracht door de LOB, de BVOB en de VNG en is destijds door mijn ambtsvoorganger aan Uw Kamer aangeboden.
Waarom houdt deze begraafplaats in Bladel zich niet aan de regels zoals die in deze handleiding zijn afgesproken?
Het is in beginsel aan de beheerder van een begraafplaats, gemeentelijk dan wel bijzonder, om te bepalen of graven worden geruimd en zo ja welke werkwijze daarbij wordt gehanteerd.
De recente ebola-uitbraak in Afrika |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Panic as deadly Ebola virus spreads across West Africa»1 en «Growing concerns over «in the air» transmission of Ebola»?2
Ja.
In hoeverre is de Nederlandse overheid voorbereid op de mogelijke komst van ebola naar het Europese continent? Welke draaiboeken en direct in te voeren maatregelen liggen er klaar?
Wij proberen te voorkomen dat ebola in Nederland wordt geïntroduceerd. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft contact met onder andere enkele hulpverleningsorganisaties en grote Nederlandse bedrijven die aanwezig zijn in het gebied waar het ebolavirus zich verspreidt. Het RIVM adviseert deze organisaties hoe een besmetting kan worden voorkomen en wat zij geacht worden te doen bij een verdenking op ebola. Met hulpverleningsorganisaties en repatriëringorganisaties heeft het RIVM overleg over de opvang van hulpverleners die zijn blootgesteld aan het ebolavirus, omdat hulpverleners een groter risico op besmetting hebben. Ebola is namelijk pas besmettelijk als iemand daadwerkelijk klachten heeft.
Alle overige Nederlanders (werknemers en reizigers) in Sierra Leone, Guinee, Liberia en Nigeria hebben slechts een zeer klein risico om besmet te raken met het ebolavirus, zolang zij zich houden aan de voorzorgsmaatregelen: het vermijden van direct contact met ebolapatiënten, het niet aanraken van (zieke) dieren en het niet consumeren van «bushmeat» (rauw apen- of vleermuizenvlees). De reizigersadviezen worden gecommuniceerd via de website van de Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Mocht toch iemand naar Nederland komen die besmet is met het ebolavirus, dan is de kans op verdere verspreiding ook weer klein. Een patiënt is pas besmettelijk als hij symptomen van de ziekte heeft. De patiënt wordt dan zo ziek dat hij medische behandeling nodig heeft. In Nederland is het dan gebruikelijk om contact op te nemen met een arts. Sinds het begin van de uitbraak in maart 2014 heeft het RIVM de professionals werkzaam in de Nederlandse infectieziektebestrijding geïnformeerd over de uitbraak. Infectieziekteprofessionals in Nederland zijn alert op patiënten met bepaalde ernstige infectieziekten, zeker bij koorts na terugkomst uit de tropen. Ebola is een virale hemorragische koorts, en dus een groep A meldingsplichtige infectieziekte. Dit houdt onder andere in dat artsen verplicht zijn om bij een verdenking van een ebolapatiënt dit telefonisch te melden aan de GGD, waarna er direct actie ondernomen wordt. Hiervoor liggen draaiboeken klaar waarin staat wie wat moet doen. De patiënt wordt dan geïsoleerd verpleegd en de GGD en het RIVM brengen alle mensen die contact hebben gehad met de patiënt in kaart. Zij worden gedurende 21 dagen gevolgd. Als zij klachten ontwikkelen, worden ook zij geïsoleerd verpleegd. Dit is een effectieve manier om de verspreiding tegen te gaan. Dit heeft zich in Nederland bewezen bij een patiënt met het marburgvirus in 2008. Het marburgvirus is nauw verwant aan het ebolavirus.
Er zijn – afhankelijk van de situatie – diverse richtlijnen en draaiboeken beschikbaar voor GGDen, ziekenhuizen, ambulances, Schiphol, de Rotterdamse Haven en repatriëringorganisaties. Het RIVM volgt de dagelijkse updates die het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) uitgegeven. Op geleide van de nieuwe informatie worden de richtlijnen direct aangepast. Nederland overlegt via de Health Security Committee met de Europese Commissie en andere EU-lidstaten over acties die door verschillende overheden worden ondernomen.
Wordt het blokkeren van vluchten uit huidige ebola-landen, zoals bijvoorbeeld Ghana al doet, momenteel overwogen? Zo neen, op welk moment wordt dat voor u wel een optie?
De WHO adviseert op dit moment geen reis- of handelsbeperkingen. De WHO implementeert met de betrokken overheden «exit-screening» in de landen waar het ebolavirus zich verspreidt. Daarbij worden vertrekkende passagiers gescreend op symptomen passend bij ebola. Nederland volgt op dit moment de adviezen van de WHO.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat ebola Nigeria heeft bereikt via een lijnvlucht en het feit dat meerdere dragers van het virus inmiddels zijn getransporteerd naar de Verenigde Staten, de hoogst mogelijke alertheid geboden is betreffende de verdere bestrijding van deze epidemie? Zo ja, op welke wijze geeft u daar nu al concreet handen en voeten aan?
Zoals aangegeven bij vraag 2, volgt het RIVM volgt de ontwikkelingen in West-Afrika nauwlettend. Door de vrijwel dagelijkse updates vanuit het ECDC en de WHO is dit ook goed mogelijk. Via regelmatige updates vanuit het RIVM worden alle betrokken professionals in de Nederlandse infectieziektebestrijding op de hoogte gehouden van de nieuwe ontwikkelingen.
Het bericht 'Cameron beperkt uitkeringen voor EU-migranten' |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cameron beperkt uitkeringen voor EU-migranten»?1
Ja.
Bent u van mening dat Nederland het voorbeeld van Groot-Brittannië kan volgen en eveneens de periode waarin migranten uit de EU recht hebben op een uitkering kan halveren? Zo ja, bent u daar ook toe bereid? Zo nee, waarom is dat niet mogelijk?
Cameron wil dat EU-burgers die zich in Groot-Brittannië vestigen en geen duidelijk vooruitzicht hebben op een baan maximaal drie maanden gebruik kunnen maken van Britse uitkeringen, in plaats van de huidige zes maanden. Hij heeft hierbij – blijkens een artikel in the Daily Telegraph van 29 juli 2014 – het oog op jobseeker’s allowance (een met bijstand vergelijkbare werkloosheidsuitkering) en child benefit (kinderbijslag).
In het Verenigd Koninkrijk hebben werkzoekenden (jobseekers) recht op een met bijstand vergelijkbare uitkering. In Nederland geldt voor werkzoekenden dat zij geen recht krijgen op bijstand. Doordat een EU-burger die geen eigen bestaansmiddelen heeft en als werkzoekende naar Nederland komt, hier geen recht heeft op een bijstandsuitkering, kan halvering van de periode van de bijstandsuitkering in dat geval niet aan de orde zijn.
Voorts geldt dat EU-burgers die zich in Nederland vestigen en geen duidelijk vooruitzicht hebben op een baan niet meteen recht hebben op een bijstands-, werkloosheidsuitkering of op kinderbijslag.
Een EU-burger die naar Nederland is gekomen en hier werk heeft (werknemer is), behoudt onder bepaalde omstandigheden de status van werknemer, ook als hij werkloos wordt. Voor werkloze werknemers zijn de lidstaten gebonden aan de bepaling in de Richtlijn Vrij verkeer van personen (artikel 7, derde lid, onder c, van de Richtlijn 2004/38/EG) dat om in een andere lidstaat te verblijven voor een periode langer dan drie maanden:
In dat geval blijft de status van werknemer, en daarmee recht op bijstand, ten minste zes maanden behouden. Deze termijn is vastgelegd in de Richtlijn Vrij verkeer van personen.
Een EU-burger die naar Nederland komt en geen vooruitzicht heeft op een baan kan niet meteen zonder meer in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Hij zal in ieder geval in Nederland gewerkt moeten hebben. Als een EU-burger nog niet in Nederland heeft gewerkt, heeft hij geen recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
Ook bij het recht op kinderbijslag is het van belang een onderscheid te maken tussen de situatie dat iemand in Nederland als werknemer komt werken en de situatie dat iemand hier werk komt zoeken. Als iemand naar Nederland komt en hier als werknemer gaat werken, is hij verzekerd voor de volksverzekeringen en voor de werknemersverzekeringen.
Als iemand naar Nederland komt en hier niet als werknemer gaat werken maar werk zoekt, heeft hij slechts recht op kinderbijslag als hij ingezetene is in Nederland. Om ingezetene te zijn moet hij in Nederland wonen, dat wil zeggen dat het middelpunt van zijn maatschappelijk leven zich in Nederland moet bevinden. Of dat het geval is, dient beoordeeld te worden aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De intentie van betrokkene is daarbij niet doorslaggevend. Als er sprake is van wonen in Nederland heeft de betrokkene recht op kinderbijslag en deze uitkering kan niet beperkt worden. Betrokkene moet op grond van de coördinatieverordening 883/2004 namelijk gelijk behandeld worden als de andere ingezetenen in Nederland.
Iemand die naar Nederland komt en geen vooruitzicht heeft op een baan hoeft dus niet meteen – zoals dat in Groot-Brittannië wel het geval is – zonder meer in aanmerking te komen voor kinderbijslag. Er zal sprake moeten zijn van wonen in Nederland of onderworpen zijn aan belastingheffing.
Als een EU-burger eenmaal voldoet aan de voorwaarden in de wetgeving van een lidstaat om in aanmerking te komen voor een werkloosheidsuitkering of voor kinderbijslag, dient hij gelijk behandeld te worden als een onderdaan van die lidstaat op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Onderscheid binnen de uitkeringsvoorwaarden tussen migranten en Nederlanders is op grond van het discriminatieverbod niet toegestaan.
De Ebola-ziekte in West-Afrika |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving over de ergste Ebola-epidemie uit de geschiedenis die nu Guinee, Liberia en Sierra-Leone teistert?1
Ja.
Is het waar dat er geen vaccin tegen de ziekte is en geen effectieve behandeling van de ziekte mogelijk is?
Het klopt dat er nog geen vaccin of effectieve behandeling van Ebola is. Er wordt gewerkt aan een vaccin om mensen te beschermen tegen een infectie met het Ebolavirus. Dit vaccin is formeel nog niet getest op mensen en bevindt zich in een experimenteel stadium. De veiligheid en effectiviteit van het vaccin zijn getest op dieren (zoals apen). Ook een serum dat kan worden gegeven om de gevolgen van een infectie met het Ebolavirus te beperken als iemand ziek is geworden, bevindt zich in een experimenteel stadium. Recente mediaberichtgeving stelt dat het serum zou zijn toegepast bij de hulpverleners uit de Verenigde Staten die bij hun werkzaamheden in Liberia besmet zijn geraakt. Verder wordt de werkzaamheid van enkele andere medicijnen getest. Concluderend kan worden gesteld dat er vooralsnog geen middel geregistreerd is voor de preventie of behandeling van Ebola bij de mens. Door adequate ondersteuning van de patiënt (rehydratie, bloedtransfusie, voeding) is soms wel herstel mogelijk.
Heeft u contact gehad met de regeringen van de getroffen landen, internationale organisaties en particuliere organisaties die de ziekte bestrijden? Wat doen deze actoren om de ziekte te bestrijden? Is er vraag naar assistentie bij het bestrijden van de (symptomen van de) ziekte of het ontwikkelen van een vaccin?
Via onder meer onze ambassades onderhouden wij contacten met autoriteiten en internationale organisaties in de getroffen landen – zoals de WHO, het Rode Kruis, Artsen Zonder Grenzen (MSF) en ECHO. Zij werken gezamenlijk aan het bestrijden van deze ziekte ter voorkoming van verdere verspreiding, en richten zich daarbij op vier hoofdaspecten: behandeling en isolatie van besmette gevallen, biologisch laboratoriumonderzoek, het traceren van de recente contacten van besmette personen en communicatie en bewustwordingscampagnes.
Bestrijding van de ziekte is de eerste prioriteit. De WHO ondersteunt in samenwerking met MSF en UNICEF de lokale overheden bij het geven van voorlichting om infectie te voorkomen, het isoleren en verzorgen van patiënten en het opsporen van mensen die in contact zijn geweest met besmette mensen. In sommige gevallen worden grenzen gesloten om verspreiding tegen te gaan. Bij grensovergangen die wel open zijn, worden medische controles uitgevoerd. Ook op vliegvelden worden medische controles uitgevoerd.
Op 2 juli jl. vond een ministeriële conferentie in Accra plaats van de betrokken landen, de WHO en enkele donoren. Deze bijeenkomst heeft geleid tot meer aandacht voor Ebolabestrijding in Sierra Leone, Liberia en Guinee. De WHO opende eind juli een «Sub-regional Outbreak Coordination Centre» in Conakry, Guinee; de organisatie levert regionaal expertise, actuele documentatie en voorlichting over Ebola. Tevens publiceerde de WHO op 31 juli een response plan om de uitbraak in West-Afrika te stoppen. Afgelopen week was de Directeur Generaal van de WHO op bezoek in West-Afrika en hebben diverse «high-level» bijeenkomsten geleid tot draagvlak voor dit plan bij de betrokken overheden en een oproep door de WHO voor additionele gelden t.w.v. US$100 miljoen ter bestrijding van de epidemie. Op dit moment zie ik geen concrete mogelijkheden die aanvullend zijn op de acties die nu worden gecoördineerd door de WHO.
Welke mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse regering om een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar en de bestrijding van de (symptomen van de) ziekte? Welke van deze mogelijkheden gaat u al dan niet benutten en om welke reden wel of niet?
Binnen de begroting van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn er geen mogelijkheden om bij te dragen aan vaccinontwikkeling. Voor de mogelijkheden van de Minister van VWS verwijs ik naar de antwoorden op KV 2014Z13840.
Bestrijding van de (symptomen van de) ziekte vindt via diverse kanalen plaats. Zo heeft het RIVM afspraken met hulpverleningsorganisaties en repatriëringsorganisaties om mensen die risico liepen goed op te vangen. Het RIVM wordt door de WHO en het «European Centre for Disease Prevention and Control» dagelijks geïnformeerd over de stand zaken in West-Afrika. Daarnaast kunnen experts van het RIVM deelnemen aan multidisciplinaire missies van de WHO via het «Global Outbreak and Response Network» (GOARN): een samenwerkingsverband waarin een pool van experts op het terrein van infectieziekten op oproepbasis beschikbaar is om wereldwijd lokale overheden te ondersteunen met publieksvoorlichting en technische ondersteuning.
Diverse instanties (World Bank, African Development Bank, EU en VN) hebben in de afgelopen maanden totaal meer dan US$265 miljoen ter beschikking gesteld.
Nederland draagt € 722.600 bij uit middelen voor humanitaire hulp voor zorg aan patiënten en om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Van dit bedrag ontvangt MSF op korte termijn € 500.000. Het Nederlandse Rode Kruis heeft een bijdrage van € 222.600 ontvangen.
Voor hetzelfde doel levert de EU een additionele bijdrage van € 2 miljoen waarmee de totale EU bijdrage aan de bestrijding van de Ebola epidemie in West-Afrika op € 3,9 miljoen komt. Deze bijdrage gaat naar de WHO, MSF en IFRC.
Bijdragen uit het CERF (Central Emergency Response Fund, het noodhulpfonds van de VN) t.b.v. Ebola bestrijding zijn (afgerond): Guinea US$1.319.000, Liberia US$617.000 en Sierra Leone US$234.000 (totaal US$2.170.000). Aangezien Nederland ruim 10% van het CERF budget financiert, zou dit een indirecte bijdrage inhouden van US$217.000.
Waarom wordt in de reisadviezen voor Liberia en Sierra-Leone niet ingegaan op de ebola-epidemie en het risico dat deze epidemie voor reizigers vormt en in het reisadvies voor Guinee wel? Bent u bereid deze informatie in alle drie de reisadviezen op te nemen?
In de reisadviezen voor Liberia, Nigeria en Sierra-Leone is sinds vrijdag 1 augustus jl. een verwijzing naar de Ebola uitbraak opgenomen. Daarin adviseert het ministerie Nederlanders zich te laten informeren bij het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering, bij een arts of vaccinatiebureau en bij (de Engelstalige) site van de WHO (http://www.who.int/csr/disease/ebola/en/).
Het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR) heeft sinds het begin van de uitbraak actuele informatie beschikbaar via www.lcr.nl. GGD-en en anderen die Nederlandse reizigers adviseren, baseren hun voorlichting op de LCR reisadviezen.
Op welke manier worden Nederlanders, die in de getroffen landen wonen of daar familie hebben, geïnformeerd over de ziekte en betrokken bij de bestrijding ervan?
Nederlanders in getroffen landen die zijn ingeschreven bij de ambassades worden geïnformeerd via e-mails, websites (reisadvies) en sociale media. Middels het reisadvies worden alle Nederlanders geïnformeerd. Het reisadvies is ook bestemd voor Nederlanders die in de getroffen gebieden verblijven of daar familie hebben.
Het bericht dat steeds meer buschauffeurs worden vervangen door vrijwilligers |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat steeds meer buschauffeurs worden vervangen door vrijwilligers?1
Ik spreek van werkverdringing als werknemers door oneerlijke concurrentie hun baan verliezen. Bij oneerlijke concurrentie kan gedacht worden aan ontduiking van het minimumloon, het cao-loon of de werknemersverzekeringen. Wanneer werknemers hierdoor hun baan verliezen vind ik dat onacceptabel. Of er in concrete gevallen sprake is van werkverdringing is mede afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval. Zoals Kamerlid Karabulut (SP) heeft verzocht in de procedurevergadering van de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ben ik in de brief van 1 oktober jl dieper ingegaan op dit onderwerp.
Bent u het eens met de stelling dat er sprake is van werkverdringing wanneer vrijwilligers bussen gaan rijden op lijnen waar dit voorheen door betaalde chauffeurs werd gedaan? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de plannen van gemeenten en provincies om vrijwilligers in te zetten op (voorheen) reguliere buslijnen?
Zoals hierboven geschetst is het moeilijk algemene uitspraken te doen. De gemeenten en provincies zijn zelf verantwoordelijk om het openbaar vervoer – binnen de geldende wet- en regelgeving – in hun gebied vorm te geven. Het is niet aan mij om daarover te oordelen.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat meer dan 10% van de buschauffeurs vrijwilliger is? Zo, ja waarom? Verwacht u dat in de komende jaren meer buschauffeurs hun baan verliezen en worden vervangen door vrijwilligers?
Of de komende jaren meer buschauffeurs hun baan verliezen en meer vrijwilligers dit soort werkzaamheden gaan doen, kan ik niet inschatten.
Bent u bereid om met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) afspraken te maken over hoe het begrip «vrijwilligerswerk» moet worden gedefinieerd en wat «perspectief op werk» betekent? Bent u bereid om gemeenten en provincies die buslijnen door vrijwilligers laten rijden, hierop aan te spreken? Wilt u uw antwoord motiveren?
Het UWV is verantwoordelijk voor uitvoering van een aantal werknemersverzekeringen. In het kader van de WW ben ik in overleg met het UWV om te komen tot verruiming van de huidige regels omtrent het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering zoals aangekondigd in mijn brief van 10 juli jongstleden3. Daar maken we afspraken over hoe vrijwilligerswerk in de zin van de WW wordt gedefinieerd. Werkverdringing houd ik daarbij scherp in het oog.
Zoals aangegeven zijn gemeenten en provincies zelf verantwoordelijk voor de organisatie van het openbaar vervoer in hun gebied.
Wilt u in overleg treden met de vakbonden en de Tweede Kamer van de resultaten van dit overleg op de hoogte stellen?
Ja, ik zal dit bespreken in mijn overleg met sociale partners en uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Onveilige sleutelkluisjes bij ouderen |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het NOS-journaalitem «Oplossing voor onveilige sleutelkluisjes bij ouderen», d.d. 30 juli 20141 en het artikel «Unie KBO op NOS Journaal en Radio 1 n.a.v. rechtszaak «sleutelkluisjesbende», gepubliceerd op de website van Unie KBO?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat er ca. 150 000 ouderen een onveilig sleutelkastje naast hun voordeur hebben hangen en dat er in het afgelopen jaar ruim 200 inbraken hebben plaatsgevonden door middel van een onveilig sleutelkastje?
Deze situatie vind ik zeer onwenselijk.
Hoe beoordeelt u het bericht dat onveilige sleutelkluisjes veel goedkoper zijn dan kluisjes met een politiekeurmerk?
Ik vind dat er geen afweging zou moeten plaatsvinden tussen prijs en veiligheid. De dienstverlenende organisatie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aangeboden sleuteloplossing en zou alleen veilige kluisjes moeten aanbieden.
Bent u het ermee eens dat in de keuze voor een sleutelkastje prijs geen belangrijker criterium mag zijn dan veiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid thuiszorgorganisaties een dwingende richtlijn op te leggen om alleen sleutelkluisjes met een PolitieKeurmerk Veilig Wonen te accepteren?
De sleutelkastjes worden ingezet bij personenalarmering en thuiszorg. Ik vind het vanzelfsprekend dat de aanbieders van deze diensten afzonderlijk en als branches in hun beleid en bij het maken van afspraken met de cliënt over het leveren van de dienst rekening moeten houden met het inbraakrisico van de woning van de cliënt. Deze aanbieders dragen zelf een verantwoordelijkheid, ik vind het dan ook te ver gaan om dit in wet- en regelgeving vast te leggen.
Welke andere acties gaat u ondernemen om ouderen én zorgorganisaties bewust te maken van de risico’s van onveilige sleutelkluisjes?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Unie KBO om ouderen persoonlijk voor te lichten over veilig thuiswonen?
Ik heb grote waardering voor dit initiatief.
Herinnert u zich de motie Baay-Timmerman inzake een veiligheidsadviseur voor ouderen, ingediend tijdens de behandeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat de veiligheid van thuiswonende ouderen zo goed mogelijk wordt geborgd, zeker nu steeds meer ouderen met een zorgvraag langer thuis (moeten) blijven wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in verschillende overleggen met uw Kamer heb aangegeven, gaat de veiligheid van ouderen mij zeer ter harte. Daarom zet ik in op de aanpak van ouderenmishandeling door het Actieplan «Ouderen in veilige handen» dat ik samen met de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) uitvoer. Dit plan richt zich op mishandeling in huiselijke kring of in de professionele setting.
Waar het gaat om misbruik of mishandeling door onbekenden (zoals babbeltrucs of woningovervallen) – de situaties die in de (verworpen) motie Baay-Timmerman worden genoemd – heeft de Minister van VenJ het voortouw. Het Ministerie van VenJ heeft diverse acties op touw gezet om ouderen in hun eigen omgeving voor te lichten over de risico’s met betrekking tot een babbeltruc, overval of inbraak. Daarvoor wordt onder andere samengewerkt met de Unie KBO. Ook wordt samengewerkt met een groot aantal gemeentes en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Er worden dus verschillende instrumenten ingezet om de veiligheid van ouderen te bevorderen. Daarbij spelen, onder regie van de gemeente, verschillende partijen een rol, zoals de sociale wijkteams, de wijkverpleegkundige, de wijkagent en de ouderenbonden. Het gaat dan om een integrale aanpak, met expliciet aandacht voor veiligheid. Het biedt geen meerwaarde om daar bovenop een aparte functionaris voor veiligheid te benoemen.
Bent u het ermee eens dat een veiligheidsadviseur voor ouderen in hoge mate kan bijdragen aan de veiligheid van ouderen thuis, en daarmee aan de maatschappelijke veiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke veiligheidsadviseur een belangrijke coördinerende rol kan spelen hierin? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u in het licht van dit nieuwsbericht inmiddels wel bereid om gemeenten expliciet te wijzen op instrumenten die de veiligheid en weerbaarheid van thuiswonende ouderen vergroten, bijvoorbeeld een veiligheidsadviseur voor ouderen, zoals in genoemde motie werd voorgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
De berichten ‘Crimineel bedreigt Joden’, ‘Joodse vrouw zwaar mishandeld om Israëlische vlag’ en ‘Hamas-vlag aan de Admiraal de Ruijterweg’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Crimineel bedreigt Joden», «Joodse vrouw zwaar mishandeld om Israëlische vlag» en «Hamas-vlag aan de Admiraal de Ruijterweg»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Said C.? Deelt u de mening dat onderzocht moet worden of hier sprake is van oproepen danwel aanzetten tot geweld?
De uitspraken die in het filmpje worden gedaan, zijn door het Openbaar Ministerie (OM) onderzocht. Deze kunnen volgens het OM worden gekwalificeerd als opruiing. De verdachte is in verband daarmee op 14 augustus 2014 voorgeleid aan de rechter-commissaris.
Kunt u aangeven of de uitspraken van Said C. door het Openbaar Ministerie (OM) worden onderzocht? Zo nee, kunt u het OM opdracht geven dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de mishandeling van de Joodse vrouw in Amsterdam? Wat doet de politie om de veiligheid van Joodse inwoners te garanderen?
Door racisme of antisemitisme gedreven geweld van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat en wordt hard aangepakt door het kabinet.
De politie heeft goed contact met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap en Joodse instellingen en is scherp op aangiften. In eerste instantie zijn personen, en indien van toepassing hun werkgever, zelf verantwoordelijk voor hun beveiliging. Uiteraard worden door de overheid direct aanvullende maatregelen getroffen als de dreiging dusdanige vormen aanneemt dat van personen en de organisaties waartoe zij behoren, redelijkerwijs niet meer kan worden verwacht dat zij hier zelf weerstand tegen bieden. In dat verband verwijs ik verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Hoe beoordeelt u het gebruik van symbolen van terroristische organisaties in het straatbeeld? Beschikt het lokale gezag over mogelijkheden om terroristische symbolen van terroristische organisaties zoals Hamas en ISIS uit het straatbeeld te weren? Kan hiervoor wellicht dezelfde grond gebruikt worden waarop nu al onder bepaalde omstandigheden de gemeente het dragen van kleding van voetbalclubs of het dragen van kleuren en logo’s van motorbendes kan verbieden? Zo nee, bent u bereid de nodige stappen te zetten die dit mogelijk maken?
Het OM heeft medio augustus het landelijk standpunt ten aanzien van de strafbaarheid van symbolen, vlaggen en andere uitingsvormen nader bepaald. Daarbij is rekening gehouden met de meest recente ontwikkelingen nadat lokaal reeds eerder beleid was afgestemd. Het standpunt houdt in dat, nu IS (voorheen ISIS/ISIL) en Hamas (door de EU en de VN) verboden, terroristische organisaties zijn die tot doel hebben geweld te plegen tegen bepaalde bevolkingsgroepen, het in het openbaar tonen van deze vlaggen van deze organisaties naar het oordeel van het OM, mede afhankelijk van de omstandigheden waaronder dit plaatsvindt, strafbaarheid oplevert op grond van artikel 137d en 137c Wetboek van Strafrecht. Tegen het in het openbaar tonen van deze vlaggen zal dan ook worden opgetreden.
Acht u het noodzakelijk opnieuw te bekijken of de beveiliging van Joodse instellingen voldoende is om de veiligheid van de gemeenschap te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de aanslag in Brussel zijn er direct aanvullende maatregelen getroffen en is sprake van intensief contact met de joodse gemeenschap. De lokaal bevoegde gezagen, de politie eenheden en de joodse gemeenschap bekijken op dit moment samen met de NCTV naar de lange termijn maatregelen die genomen kunnen worden. Zoals altijd wordt de situatie nauwlettend gemonitord en wordt voortdurend bezien of de getroffen maatregelen toereikend zijn.
De enorme geweldsterreur door Marokkaanse criminelen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel ««Honderden» Marokkaans-Nederlandse jongeren betrokken bij liquidaties»?1
Ja.
Kunt u aangeven om hoeveel criminelen het gaat en wat er concreet bekend is over de mate van organisatie en samenhang tussen de genoemde overvallen, drugsdelicten en moorden?
In het betreffende artikel wordt gemeld dat de groep Marokkaans-Nederlandse jongeren die betrokken zouden zijn bij tenminste zes liquidaties in Nederland en Antwerpen en bij een reeks extreem gewelddadige overvallen, veel groter is dan gedacht. Het zou drugshandelaren, schutters, uitvoerders en faciliteerders betreffen die allemaal met elkaar zouden zijn verbonden. Het klopt dat bij strafbare feiten zoals genoemd in het krantenartikel een veelvoud aan rollen denkbaar is, zoals het stelen van voertuigen, het leveren van vuurwapens of valse kentekens, het tijdelijk bieden van onderdak aan andere deelnemers of het witwassen van de opbrengst. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij bericht dat concrete aantallen van betrokken personen hieraan echter niet kunnen worden verbonden. De kennis die het OM heeft over de mate van organisatie en samenhang tussen de genoemde overvallen, drugsdelicten en levensdelicten betreft opsporingsinformatie. Het onderzoek naar, en de eventuele strafrechtelijke vervolging van, deze strafbare feiten kan worden geschaad door in dit stadium informatie naar buiten te brengen.
Welke oorzaak ziet u voor het gegeven dat Marokkanen tot 22 keer vaker verdachte zijn van vermogensdelicten met geweld dan autochtonen, wetende dat ook na correctie van sociaal-economische factoren Marokkanen fors oververtegenwoordigd blijven?
Ik verwijs naar mijn antwoord2 op eerdere schriftelijke vragen van de leden Van Klaveren, Helder en Bontes van uw Kamer.
Deelt u de visie dat met het invoeren van minimumstraffen en een forse verhoging van de maximumstraffen het gewelddadig schuim beter bestraft zou kunnen worden? Zo neen, waarom niet?
Nee, het huidige kader biedt rechters voldoende mogelijkheden om een passende strafmaat te bepalen.
In hoeverre deelt u de mening dat criminele immigranten en criminelen met een dubbele nationaliteit (na denaturalisatie) altijd zouden moeten worden uitgezet in geval van zware geweldsdelicten en dus zeker ook moord?
Als sprake is van schuld aan een strafbaar feit, is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven, zoals overvallen en levensdelicten, is niet mogelijk. Voor zover het vreemdelingen betreft, is voor het beëindigen van het rechtmatig verblijf een onherroepelijke veroordeling nodig waarna aan de hand van de glijdende schaal wordt beoordeeld of het rechtmatig verblijf kan worden beëindigd. Het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM speelt bij deze beoordeling een belangrijke rol. Als het rechtmatig verblijf van een vreemdeling wordt beëindigd, krijgt hij een inreisverbod opgelegd of wordt hij ongewenst verklaard en moet hij Nederland direct verlaten. Als de vreemdeling dat niet doet, kan hij worden uitgezet.
Bent u bereid 1 miljard euro extra te investeren in de politie om zo de slagkracht te vergroten en deze groeiende geweldsterreur eindelijk een halt toe te roepen?
Nee. De politie heeft voldoende middelen beschikbaar voor het bestrijden van overvallen, drugsdelicten en liquidaties. Er is dan ook voor mij geen aanleiding om te overwegen de begroting van de politie te doen stijgen.
De aanhoudende antisemitische golf die ons land overspoelt |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Joodse vrouw zwaar mishandeld om Israëlische vlag»?1
Ja.
In hoeverre ziet u het snel groeiende gevaar van het islamitisch gelegitimeerde antisemitisme in ons land?
Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Ieder mens moet zich in Nederland veilig en gerespecteerd voelen. Door racisme of antisemitisme gedreven geweld van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat die hard wordt aangepakt door het kabinet.
De stijging van het aantal meldingen van antisemitisme in de afgelopen weken lijkt vooral voort te komen uit versterkte tegenstellingen als gevolg van de affiniteit van mensen in Nederland met één van de strijdende partijen in het Midden-Oosten. Het is goed invoelbaar dat mensen in Nederland uiting geven aan zorgen, verdriet en woede over wat elders in de wereld gebeurt. We zijn er echter met elkaar voor verantwoordelijk dat conflicten die zich elders in de wereld afspelen niet leiden tot antisemitische en anderszins discriminatoire uitingen of oplopende spanningen en conflicten tussen bevolkingsgroepen in onze Nederlandse samenleving en dat wij elkaar met wederzijds respect tegemoet blijven treden. Vanuit dat perspectief zal er door het kabinet ook een interreligieuze bijeenkomst worden georganiseerd in november.
Het kabinet zal, zoals ook is aangekondigd in de gemeenschappelijke verklaring na het overleg met de Joodse organisaties op 4 augustus jongstleden, in navolging van verschillende gemeenten, het initiatief nemen met alle betrokken partijen om de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. Dit zal onder meer gebeuren in de eerstvolgende Ronde Tafel antisemitisme bijeenkomst op 24 september a.s.
We juichen het initiatief toe van de Raad van Moskeeën en de Unie van Marokkaanse Moskeeën Nederland om in moskeeën op te roepen tot tolerantie en zetten het gesprek graag voort. De Joodse gemeenschap vormt een onlosmakelijk onderdeel van Nederland, net als andere minderheidsgroeperingen. Wij zijn het erover eens dat de gesprekken tussen de vertegenwoordigers uit al deze gemeenschappen van grote waarde zijn.
Deelt u de mening dat de schrikbarende ontwikkelingen van de afgelopen periode escaleren, zeker ook gezien het gegeven dat er sprake is van doodsbedreigingen, het gooien van brandende fakkels en inmiddels zelfs grof geweld tegen Joodse medeburgers?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer spreekt u zich klip en klaar uit tegen het steeds extremer wordende antisemitisme in Nederland?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3. Ook in de verklaring die is uitgegaan naar aanleiding van het gesprek op maandag 4 augustus jl. met de Joodse gemeenschap staat dat er in Nederland geen plaats is voor discriminatie en antisemitisme.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de tien aangedragen actiepunten om te zetten in beleid ten einde deze golf van antisemitisme tegen te gaan?2 Zo neen, waarom niet?
Met u onderschrijft het kabinet de noodzaak om hard op te treden tegen antisemitisme en discriminatie.
Waar het gaat om het tegengaan van Jihadisme bericht ik u binnenkort, samen met de Minister van Veiligheid en Justitie, over de aanpak van het kabinet.
Naast alle reeds op discriminatie ingezette maatregelen waarover uw Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd middels de voortgangsbrief, zal door inzet op de sporen educatie, opvoeding en rolmodellen (peer education) een impuls worden gegeven aan de preventie en bestrijding van discriminatie en antisemitisme. In dat kader, en als vervolg op het Catshuisoverleg van 4 augustus jongstleden, zijn de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik in een overleg met het Centraal Joods Overleg ook overeengekomen om op korte termijn op lokaal niveau rondetafelgesprekken met gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties te organiseren.
Eerder zijn in 2013 twee Ronde Tafels georganiseerd t.b.v. de aanpak van antisemitisme onder jongeren welke onder meer geleid hebben tot acties om handelingsverlegenheid onder onderwijzers tegen te gaan, leermiddelen beter beschikbaar te maken en antisemitisme bespreekbaar te maken in Turkse kring. Over deze aanpak is de Kamer 16 januari jongstleden geïnformeerd.3
Het artikel “Absurde bezuiniging zorg ouderen” en “Conflict tussen zorgverzekeraars en aanbieders van langdurige zorg” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Absurde bezuiniging zorg ouderen»1 en «Conflict tussen zorgverzekeraars en aanbieders van langdurige zorg»2, gepubliceerd in het Eindhovens Dagblad op 31 juli 2014?
Ja.
Is het waar dat zorgverzekeraars op eigen gezag de tarieven verlagen, omdat zij niet willen opdraaien voor de ingeboekte bezuinigingen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De korting op de contracteerruimte vanwege extramuralisering is door het kabinet geraamd op basis van de verwachte geleidelijke afbouw van het aantal lage zorgzwaartepakketten. De omvang van deze korting is in goed overleg met de zorgkantoren tot stand gekomen. Ik heb met de zorgkantoren afgesproken dat zij zich bij de inkoop 2015 op landelijk niveau houden aan deze landelijke volumeontwikkelingen en dat er daarom geen aanvullende tariefskorting uit hoofde van extramuralisering nodig is.
Voorts heb ik afgesproken dat ik de volumeontwikkelingen nauwgezet zal monitoren. Daar wordt dit najaar mee gestart. Indien zich afwijkingen van de ramingen voordoen die financiële consequenties hebben, dan zal ik het initiatief nemen om dat met betrokken partijen (NZa, zorgkantoren en zorgaanbieders) te bespreken.
Hoe beoordeelt u het bericht dat zorgaanbieders aangeven de korting «absurd» te vinden, omdat zij hiermee niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen?
Mede naar aanleiding van deze berichten, heb ik overleg gevoerd met Actiz, die mij via brieven van 17 juli en 6 augustus 2014 op de hoogte hebben gesteld van hun zorgen over het inkoopproces. In dit overleg heb ik uitgelegd dat de korting op de contracteerruimte aansluit bij de verwachte geleidelijke afbouw van het aantal lage zorgzwaartepakketten in 2015. Ook heb ik gewezen op de afspraken die ik heb gemaakt met zorgkantoren dat zij zich op landelijk niveau zullen houden aan de veronderstellingen van het kabinet over de geraamde volumeontwikkelingen en dat we de ontwikkelingen nauwgezet zullen monitoren. De conclusie van het gesprek met Actiz was dat het inkoopproces 2015 kan plaatsvinden op basis van deze uitgangspunten.
Gaat u zorgverzekeraars aanspreken op de opgelegde kortingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, heb ik goede afspraken gemaakt met zorgkantoren. Zorgkantoren zullen als gevolg van het extramuraliseringsbeleid in 2015 een minder groot volume aan lage zorgzwaartepakketten inkopen. Zij zullen op grond daarvan niet op voorhand tot kortingen op de tarieven overgaan.
Hoe kan voorkomen worden dat de betreffende kortingen een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van zorg aan ouderen, met alle risico’s van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals blijkt uit mijn eerdere antwoorden is er op voorhand geen sprake van kortingen op de tarieven als gevolg van langer thuis wonen. De geschetste mogelijk negatieve gevolgen zijn dan ook niet aan de orde.
Hoe kan voorkomen worden dat de betreffende kortingen van negatieve invloed zijn op de bedrijfsvoering van zorginstellingen, met alle risico’s van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De artikelen 'Nederlandse Joden huren bewaking in', Angst onder Rotterdamse joden na bedreiging op straat', 'Gesprek moet helpen' en 'Antisemitisme: 'Zo doen wij dat in Amsterdam-Oost' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Nederlandse Joden huren bewaking in»1, «Angst onder Rotterdamse joden na bedreiging op straat»2, «Gesprek moet helpen»3 en «Antisemitisme: «Zo doen wij dat in Amsterdam-Oost»»?4
Ja.
Bent u van plan woningbouwvereniging Rochdale ter verantwoording te roepen vanwege het sommeren tot het weghalen van een Israelische vlag, terwijl Palestijnse vlaggen ongemoeid blijven? Zo neen, waarom niet?
Uit de berichtgeving van Rochdale5 hierover blijkt dat Rochdale, in een poging om langdurige wederzijdse irritatie tussen twee buren op te lossen, beide bewoners een brief heeft gestuurd waarin zij gesommeerd werden een Israëlische respectievelijk Palestijnse vlag weg te halen. Rochdale geeft aan dat zij zich achteraf realiseert dat de toon van de brieven niet passend was en dat zij daarmee de indruk heeft gewekt de vrijheid van meningsuiting in de weg te willen staan. Rochdale betreurt het sommeren tot het verwijderen van de vlaggen en heeft beide bewoners een excuusbrief gestuurd. Gezien de intenties van Rochdale en de stappen die zij inmiddels heeft gezet, wordt actie richting de woningcorporatie niet overwogen.
Bent u, nu de islamitische Jodenhaat zo ongegeneerd door de straten van Nederland klinkt, alsnog bereid een op zichzelf staand uitgebreid onderzoek te doen naar antisemitisme binnen de islamitische bevolking in Nederland? Zo neen, waarom niet?
Een onderzoek naar mogelijke voedingsbodems en triggerfactoren voor antisemitisme, aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 16 januari 2014 over de «Ronde tafels antisemitisme»6 zal begin 2015 worden opgeleverd. In dit onderzoek wordt onder meer gekeken naar persoonlijke- en omgevingskenmerken die zorgen voor ontvankelijkheid voor discriminatie en antisemitisme. Religieuze overtuigingen maken deel uit van dit onderzoek.
Kunt u aangeven hoeveel moslims in Nederland, uit angst voor bedreiging door niet-moslims, hun hoofddoek of djellaba niet durven dragen op straat?
Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) van januari 2014 blijkt dat veel moslims discriminatie ervaren.7 Bijna twee op de drie moslims rapporteren tenminste één negatieve discriminatie-ervaring in het afgelopen jaar. Van de ondervraagde moslims geeft 22 procent aan dat zij op straat nageroepen wordt of uitgescholden. Van de moslims uit dit onderzoek heeft 7 procent te maken gehad met bedreiging en geweld. De vraag in hoeverre zij uit angst hun hoofddoek of djellaba niet meer durven dragen op straat maakt geen onderdeel uit van dit onderzoek van het SCP.
Wanneer verschijnt u in het Jeugdjournaal om alle Joodse kinderen in Nederland te vertellen dat ze zich geen zorgen hoeven maken over hun veiligheid of durft u hen die garantie niet te geven? Zo neen, waarom niet?
Op 4 augustus jongstleden heb ik, samen met de Minister-President en de Minister van Veiligheid en Justitie, gesproken met de Joodse gemeenschap. Naar aanleiding van dit gesprek is een verklaring uitgegaan waarin duidelijk is gemaakt dat de Nederlandse overheid alle beschikbare maatregelen neemt om antisemitisme en discriminatie tegen te gaan, en minderheidsgroepen de benodigde bescherming te bieden. Verder zijn momenteel aanvullende en verscherpte maatregelen getroffen bij verschillende Joodse instellingen. U kunt er van uitgaan dat bescherming van de joodse gemeenschap, waaronder joodse kinderen, geboden wordt zolang dat nodig is.
Wanneer knikkert u dat pro-ISIS- en pro-Gazatuig eindelijk eens Nederland uit, na inname van het Nederlands paspoort, en sluit u degenen zonder dubbel paspoort op?
Extremisme van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat en wordt hard aangepakt door het kabinet. Onder verwijzing naar de Integrale Aanpak Jihadisme, is het kabinet voornemens van onderkende uitreizigers, die zich aansluiten bij een terroristische strijdgroepering, het Nederlanderschap te ontnemen.
In de huidige situatie is het zo dat indien iemand een strafbaar feit heeft begaan, het aan de rechter is om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk. Wel kan de Nederlandse nationaliteit afgenomen worden indien sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf dat is gepleegd na 1 oktober 2010. Na het intrekken van het Nederlanderschap, wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
Voor zover het vreemdelingen betreft, is voor het beëindigen van het rechtmatig verblijf een onherroepelijke veroordeling nodig waarna aan de hand van de glijdende schaal wordt beoordeeld of het rechtmatig verblijf kan worden beëindigd. Het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM speelt bij deze beoordeling een belangrijke rol. Als het rechtmatig verblijf van een vreemdeling wordt beëindigd, krijgt hij een inreisverbod opgelegd of wordt hij ongewenst verklaard en moet hij Nederland direct verlaten. Als de vreemdeling dat niet doet, kan hij worden uitgezet.
De berichten ‘Nederlandse Marokkanen nu ook in Marokko berecht’ en ‘Luxe auto’s en appartementen: daar gaat het geld naartoe’ |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Nederlandse Marokkanen nu ook in Marokko berecht» en «Luxe auto’s en appartementen: daar gaat het geld naartoe»?1
Ja.
Hoeveel personen met een dubbel (Nederlands en Marokkaans) paspoort zitten in Nederland en Marokko vast op verdenking van (zware) misdrijven? Hoeveel daarvan ontvangen een uitkering van de Nederlandse staat, ondanks het feit dat een uitkering behoort te worden ingetrokken bij het uitzitten van een gevangenisstraf?
De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft mij bericht dat eind juli 2014 ruim 150 personen, waarvan geregistreerd is dat zij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten, in Nederland gedetineerd waren vanwege (zware) misdrijven. Verder waren eind juli 2014 minstens ruim 150 personen met zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit gedetineerd in Marokko vanwege (zware) misdrijven. Dit zijn personen die bij het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend zijn omdat zij consulaire bijstand hebben gevraagd. Het totaal aantal in Marokko gedetineerden met zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit kan dus groter zijn.
Indien een persoon in detentie verblijft en een uitkering van de Nederlandse staat ontvangt, wordt deze uitkering beëindigd. Met betrekking tot personen van wie bekend is dat zij of in Nederland of in het buitenland in detentie verblijven vindt gegevensuitwisseling plaats tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Sociale Verzekeringsbank, UWV en gemeenten. Op basis van deze gegevensuitwisseling beëindigen de uitvoeringsorganen bij samenloop tussen detentie en het ontvangen van een uitkering in voorkomende gevallen de uitkering. Voor het beëindigen van de uitkering zijn gegevens over de nationaliteit of plaats van detentie niet van belang en deze maken dan ook geen deel uit van de eerder genoemde gegevensuitwisseling.
Deelt u de mening dat het in het artikel genoemde aantal van honderden schrikbarend is? Passen deze aantallen in het beeld van de culturele verrijking die de islamitische massa-immigratie ons land volgens overheidsrapporten heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het arrondissementsparket Amsterdam heeft op de dag van het verschijnen van het in vraag 1 aangehaalde bericht via een persbericht2 laten weten dat het onjuist is dat honderden Nederlands-Marokkaanse jongeren betrokken zouden zijn geweest bij liquidaties. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Van Klaveren en Bontes van uw Kamer (kenmerk 2014Z13817, ingezonden 1 augustus 2014).
Bent u bereid criminelen met een dubbel paspoort, in Nederland of in het buitenland berecht, financieel kaal te plukken, te denaturaliseren en ervoor te zorgen dat ze de toegang tot Nederland voortaan wordt ontzegd? Zo nee, waarom niet?
Als in Nederlandse strafzaken de mogelijkheden tot het afpakken van criminele winsten benut kunnen worden, zal dat gebeuren. Ook de Marokkaanse wetgeving kent de mogelijkheid van het afpakken van criminele winsten in strafprocedures. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de samenwerking met Marokko meteen te gebruiken voor intensieve controles op bezit van vastgoed van uitkeringstrekkers? Zo nee, waarom niet?
Controles op het bezit van vastgoed in Marokko zijn reeds mogelijk in het kader van de controle op de rechtmatigheid van in Nederland verstrekte bijstandsuitkeringen. Deze controles vinden plaats op grond van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko en het daarbij behorende Administratief Akkoord. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer op 3 juni jl.3 geïnformeerd over de actuele stand van zaken met betrekking tot controles in Marokko.
Deelt u de mening dat het goed voor Nederland zou zijn als hier minder Marokkanen zouden wonen, door vrijwillige remigratie te stimuleren, Nederlandse paspoorten van veroordeelde criminelen af te pakken, hen verplicht uit te zetten en pas uitkeringen toe te staan als er een arbeidsverleden van minimaal tien jaar in Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinetsbeleid is erop gericht mensen in de Nederlandse samenleving te laten integreren en participeren, niet om teweeg te brengen dat mensen die hier rechtmatig verblijven terugkeren naar het land van herkomst of vertrekken naar het land van herkomst van hun voorouders.
Als sprake is van het begaan van een strafbaar feit is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is. Het in vraag 1 aangehaalde bericht gaat over liquidaties, overvallen en drugsdelicten. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor dergelijke commune misdrijven is niet mogelijk. Verder laat het gelijkheidsbeginsel uit artikel 1 van de Grondwet niet toe dat bij uitkeringen een onderscheid wordt gemaakt op basis van het arbeidsverleden.
Verslechterde arbeidsvoorwaarden na de overname van Estro |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de signalen over verslechterde arbeidsvoorwaarden na overname van kinderdagverblijf Estro door Smallsteps?1
Naar aanleiding van de signalen over verslechterde arbeidsvoorwaarden heeft mijn departement contact opgenomen met Smallsteps en de curator. Smallsteps en de curator hebben aangegeven dat met het faillissement alle medewerkers van Estro door de curator ontslagen zijn (vlg. artikel 40 van de Faillissementswet). Vervolgens hebben – volgens opgave van Smallsteps – zo’n 2.600 medewerkers een nieuwe arbeidsovereenkomst ontvangen. Smallsteps geeft aan dat de arbeidsvoorwaarden voor deze medewerkers ongewijzigd zijn gebleven. Hun brutoloon, inschaling, periodiektoekenning en arbeidsuren zijn niet veranderd.
Wat klopt er van berichten dat oudere vaste krachten worden ontslagen en jonge flexkrachten hen vervangen?
Volgens Smallsteps is het niet zo dat oudere vaste krachten systematisch worden ontslagen en worden vervangen door jonge flexkrachten. Zij stelt dat per locatie naar het totale team gekeken is, waarbij gekozen is voor een evenwichtige leeftijdsopbouw. Smallsteps geeft daarbij aan dat de leeftijdsopbouw en aantal dienstjaren van medewerkers binnen Smallsteps uiteindelijk niet erg verschilt van de leeftijdsopbouw en dienstjaren van medewerkers binnen Estro.
Zoals bekend, is de vakbeweging echter ontevreden over deze uitleg van Smallsteps en is dit mede aanleiding voor het voornemen om de rechter te vragen om een oordeel.
Welke (arbeids)rechten hebben de werknemers die door Smallsteps of een andere organisatie worden overgenomen? Is het bijvoorbeeld geoorloofd om hen te laten solliciteren op hun eigen functie, hen minder uren aan te bieden dan het huidige contract of hen een tijdelijk contract aan te bieden, terwijl er nu nog sprake is van een vast contract?
Als gevolg van het faillissement van Estro zijn alle medewerkers door de curator ontslagen. Bij een doorstart na faillissement mag een overnemende partij in principe vervolgens een contract aanbieden met andere arbeidsvoorwaarden, zolang die passen binnen de wettelijke eisen en de cao kinderopvang. Wel heeft de Hoge Raad bepaald dat als de nieuwe werkgever gezien moet worden als «opvolgend werkgever» in de zin van de wet, het arbeidsverleden van de overgenomen werknemers moet worden gerespecteerd.2 De Hoge Raad heeft bepaald dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap in de zin van artikel 7:668a lid 2 BW, indien:
De ketenbepaling loopt dan dus door; voorafgaande (vaste en tijdelijke) arbeidsovereenkomsten bij de gefailleerde werkgever tellen mee in de keten van arbeidsovereenkomsten. Als de werknemer vervolgens langer dan 36 maanden in dienst is, is het contract bij de nieuwe werkgever een vast contract. Daarnaast kan geen nieuwe proeftijd worden overeengekomen als de werknemer geen wezenlijk andere functie gaat uitoefenen dan tijdens het dienstverband met de gefailleerde werkgever. Een groot deel van de vestigingen is overgenomen door Smallsteps. Medewerkers van Smallsteps hebben dezelfde arbeidsovereenkomst aangeboden gekregen als die ze bij Estro hadden.
In hoeverre is er sprake van een overgang van onderneming van Estro naar Smallsteps, en in hoeverre moet Smallsteps dus als nieuwe eigenaar de arbeidsvoorwaarden en alle opgebouwde rechten van de werknemers direct overnemen?
In de wet (artikel 7:666 BW) en de richtlijn over behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen (Richtlijn 2001/23/EG) is bepaald dat de regels over overgang van onderneming niet gelden voor een overname van een onderneming na de faillietverklaring van de verkoper. Uit de media blijkt dat de FNV heeft aangekondigd een procedure te starten tegen Smallsteps, de koper van een belangrijk deel van Estro. De FNV is van mening dat de overname van Estro wel onder het bereik van de regels over overgang van onderneming valt. Naar ik begrijp, komt FNV tot die mening omdat de overname van Estro naar haar oordeel reeds voor de faillietverklaring tot stand is gebracht. FNV vindt daarom dat Smallsteps als nieuwe werkgever verplicht is alle werknemers over te nemen. Een oordeel over deze specifieke situatie is voorbehouden aan de rechter mocht deze daarom inderdaad door de FNV worden gevraagd.
Is er al meer bekend over de situatie van de 130 vestigingen en duizend daarbij betrokken werknemers die niet door Smallsteps worden overgenomen? Wanneer verwacht u de uitkomsten van het onderzoek naar het faillissement?
Zoals bekend is vanuit het faillissement ongeveer twee derde van de vestigingen overgenomen door Smallsteps. Naast deze overname zijn er nog meer – kleinere – overnames gerealiseerd door de curator. Na de overname door Smallsteps heeft de curator een lijst gekregen met 138 vestigingen. Van deze 138 vestigingen was er een aantal waar al geen opvang meer plaatsvond. Uiteindelijk zijn er van de vestigingen die te koop zijn aangeboden 30 vestigingen niet overgenomen.
De curator heeft aangegeven onderzoek te verrichten naar onder meer de oorzaken van het faillissement en de gang van zaken binnen Estro in de periode voorafgaande aan het faillissement. De omvang van dit onderzoek hangt samen met hetgeen feitelijk bij Estro heeft plaatsgevonden. Daaromtrent heeft de curator zich nog geen oordeel kunnen vormen en om die reden is op dit moment niet te zeggen wanneer het onderzoek gereed zal zijn.
Het bericht dat er nauwelijks verkeer is voor de dure snelweg naar Almere |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er nauwelijks verkeer is voor de dure snelweg naar Almere?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de bijgestelde prognoses geen aanleiding geven om de plannen tot wegverbreding bij te stellen, zowel ten aanzien van het traject van de A1, A6 als de A9?
Het besluit om de A1, de A6 en de A9 te verbreden is een weloverwogen besluit geweest, op basis van de best beschikbare informatie destijds en na veelvuldig overleg met de regio en uw Kamer. De regio Amsterdam is van groot economisch belang voor Nederland, met de een belangrijke logistieke functie (haven, Schiphol) en zakelijke dienstverlening voor een groot aantal topsectoren (waaronder de Creatieve Industrie en Life Sciences and Health). Verbetering van de bereikbaarheid is daarvoor essentieel. De meest actuele prognoses, waarin de vertraging in de groei door de crisis is meegenomen, laten een stijging zien van het aantal motorvoertuigen tot 130.400 per etmaal. In 2013 reden er 59.000 motorvoertuigen per etmaal over de A9 Gaasperdammerweg. Er is dus sprake van een forse, structurele toename (meer dan een verdubbeling) van het verkeer, dat in de toekomst (2020–2030) van de A9 Gaasperdammerweg gebruik gaat maken. De verbreding van de A9 blijft daarom noodzakelijk.
Dit jaar is in de verkeersmodellen het basisjaar aangepast van 2004 naar 2010. Hierdoor is de vertraging in de groei tijdens de crisis in de modellen meegenomen. Dat betekent dat de tragere ontwikkeling in de groei verwerkt is in de meest actuele prognose voor 2030. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar het rapport van het PBL:
Kijkend naar de lange termijn (2040) laten de woningbehoefte prognoses voor Almere nog steeds de verwachte groei zien. Dit sluit ook aan bij de resultaten van het onderzoek naar de «Houdbaarheid Woningbehoefte prognoses Noordvleugel» (Kamerstuk 31 089, nr. 88) dat mede naar aanleiding van de motie De Rouwe (Kamerstuk 31 089, nr. 80) is uitgevoerd.
De groei van het verkeer hangt af van verschillende factoren, waaronder de groeicijfers van Almere. Maar andere factoren, zoals de economische groei en de keuzes in mobiliteit, zijn mede bepalend. Het tempo van de economische ontwikkeling bepaalt voor een groot deel de groei van meerdere sectoren, waaronder de bouw, de woningmarkt en in de ontwikkeling van arbeidsplaatsen op verschillende locaties. Die ontwikkelingen hebben weer consequenties voor verkeer en vervoer.
Wat is de stand van zaken van planningen en prognoses van overige wegverbredingen? Kunt u daar een overzicht van geven?
Een overzicht van de projecten en hun planningen treft u aan in de voortgangsrapportages van de Tracéwetplichtige projecten, die periodiek aan de Kamer worden verstuurd. De laatste is 24 april jl. aan de Kamer verstuurd en betrof de periode juli-december 2013. De volgende rapportage zal in het MIRT projectenboek, als bijlage bij de begroting voor 2015, worden opgenomen.
Het bezorgen van pakketten op zondag door PostNL |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat PostNL pakketten ook op zondag gaat bezorgen?1
Ja.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling dat de zondag steeds meer ingeschakeld wordt als werkdag, waardoor steeds meer mensen op zondag moeten werken en het karakter van de zondag als bijzondere en vrije dag afbreuk wordt gedaan?
Leef- en arbeidspatronen wijzigen, evenals consumentenvoorkeuren, en daarmee kunnen ook de daaraan verbonden afspraken veranderen. Bijzondere werkdagen of werktijden en welke specifieke aanvullende beloningen daarbij passen worden bepaald in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) door cao-partijen (werkgevers en vakbonden). De overheid is daarbij geen partij. Op grond van de Arbeidstijdenwet heeft arbeid op zondag een bijzondere positie. Arbeid op zondag is alleen toegestaan als dat voortvloeit uit de aard van de arbeid of als de bedrijfsomstandigheden daartoe nopen en er toestemming is van zowel de Ondernemingsraad en/of de personeelsvertegenwoordiging als van de individuele werknemer. In artikel 670 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is expliciet geregeld dat weigering om op zondag te werken, niet mag leiden tot ontslag.
Is het wettelijk toegestaan om gekochte goederen op zondag af te leveren of te laten leveren bij particulieren en hoe verhoudt zich dit tot onder meer artikel 6 van de Zondagswet?
Op grond van artikel 6 van de Zondagswet is het verboden om op zondag door arbeid in beroep of bedrijf zonder genoegzame reden de openbare rust te verstoren. PostNL start, in samenwerking met webwinkel Coolblue, vanaf 31 augustus 2014 met een proef waarbij consumenten kunnen aangeven dat zij hun pakket op zondag willen ontvangen. Of er dan sprake is van verstoring van de zondagsrust in de zin van voornoemde bepaling zal in een voorkomend geval door de rechter moeten worden bepaald. In de Winkeltijdenwet zijn eisen gesteld aan de openingstijden van winkels waar koop en verkoop van goederen plaatsvindt en aan de tijden waarop in de uitoefening van een bedrijf goederen worden aangeboden of verkocht aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren. Pakketbezorging is een vorm van dienstverlening en valt buiten de toepassing van de Winkeltijdenwet.
Hoe verhoudt het voornemen van PostNL zich tot de Winkeltijdenwet, op grond waarvan het in principe verboden is om op zondag in een winkel of op een andere wijze goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan particulieren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien er op dit moment onvoldoende wettelijke regels zijn om dit te voorkomen, bent u dan bereid om de wettelijke maatregelen voor te stellen die nodig zijn om het karakter van de zondag als collectieve dag van rust te beschermen?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kunnen leef- en arbeidspatronen wijzigen, evenals consumentenvoorkeuren. PostNL denkt dat pakketbezorging op zondag een goede optie kan zijn voor mensen die doordeweeks vaak niet thuis zijn. Ik vind het goed dat consumenten deze optie krijgen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat niet iedereen behoefte heeft aan deze optie.
Wat betekent dit voornemen van PostNL voor de werknemers en onderaannemers die voor dit bedrijf werken?
Op grond van de Postwet 2009 is PostNL verplicht om op maandag rouw- en medische post te bezorgen. Voor een goede uitvoering van deze verplichting is het voor PostNL noodzakelijk om deze poststromen op zondag te collecteren. De voorgenomen pakketbezorging op zondag zal vooralsnog nagenoeg uitsluitend worden verzorgd door de personen die momenteel de rouw- en medische post op zondag collecteren. Voor ZZP’ers heeft het al dan niet werken op zondag geen contractuele gevolgen; ZZP’ers bepalen zelf of zij op zondag willen werken of niet. Voor medewerkers in dienst van PostNL zijn over het werken op zondag afspraken vastgelegd in een cao. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft arbeid op zondag daarbij een bijzondere positie (op grond van de Arbeidstijdenwet) en is in het Burgerlijk Wetboek expliciet geregeld dat weigering om op zondag te werken niet mag leiden tot ontslag.
Welke wettelijke of andere mogelijkheden hebben zij om te weigeren op zondag voor dit bedrijf te werken, zonder dat dit voor hen arbeidsrechtelijke of contractuele gevolgen heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt voorkomen dat werknemers of onderaannemers die niet op zondag willen werken gedupeerd worden, doordat zij niet in dienst genomen worden of er met hen geen contract afgesloten wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Indien er geen wettelijke mogelijkheden zijn om het bezorgen van pakketten op zondag tegen te gaan, hoe wordt dan gegarandeerd dat dit voornemen niet ten koste gaat van de gemeentelijke autonome bevoegdheid om de winkeltijden op zondag in hun gemeente vast te stellen?
Op basis van de Winkeltijdenwet zijn gemeenten bevoegd om in hun gemeente regels te stellen over de openingstijden van winkels op zondag. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4 is de Winkeltijdenwet niet van toepassing op pakketbezorging, omdat pakketbezorging een vorm van dienstverlening betreft. Er zijn geen algemene regels gesteld over de mogelijkheid tot dienstverlening op zondag. In beginsel kan een gemeente in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels stellen met betrekking tot (onder meer) verstoring van de openbare orde of veiligheid. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en is ter beoordeling aan de desbetreffende gemeente. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat een activiteit als pakketbezorging op zondag een zodanige uitstraling heeft in het publieke domein dat dit het stellen van regels bij APV rechtvaardigt. Het is echter aan de rechter om dat in een voorkomend geval te beoordelen.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten dan om bezorging op zondag via de algemene plaatselijke verordening, de winkeltijdenverordening of op andere wijze tegen te gaan, omdat zij grote waarde hechten aan het behoud van de zondag als collectieve dag van rust?
Zie antwoord vraag 9.
Welke garanties zijn er dat mensen, die via webwinkels goederen bestellen en die niet willen dat deze goederen bij hen op zondag afgeleverd worden, kunnen aangeven dat zij bezorging op een andere dag willen laten plaatsvinden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 vind ik het goed dat consumenten, indien zij daar behoefte aan hebben, de optie krijgen om op zondag pakketten in ontvangst te nemen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat niet iedereen behoefte heeft aan deze optie. Bij de betreffende proef van PostNL moet een consument bij het bestellen van een product zelf actief aangeven dat hij of zij het product op zondag wil ontvangen. PostNL heeft aangegeven dat, indien een consument die gebruik maakt van deze optie niet thuis is op zondag, het pakket niet bij de buren zal worden bezorgd. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft arbeid op zondag op grond van de Arbeidstijdenwet een bijzondere positie en is in het Burgerlijk Wetboek expliciet geregeld dat weigering om op zondag te werken niet mag leiden tot ontslag.
Bent u bereid in gesprek te gaan met PostNL om te voorkomen dat dit voornemen wordt uitgevoerd danwel dat er goede garanties zijn dat niemand gedwongen kan worden op zondag goederen te bezorgen of in ontvangst te nemen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 20 augustus 2014 te beantwoorden?
Ja.