Het bericht 'GLB-premie fors omlaag: voorlopig bedrag basispremie € 150' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u exact aangeven hoe het kan dat er een verkeerde inschatting is gemaakt van de benodigde budgetten? Is het aantal boeren dat zich heeft aangemeld voor deelname aan het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) groter dan verwacht? Zo ja, waar was de oorspronkelijke inschatting op gebaseerd?1
De deelname aan zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling ligt hoger dan verwacht (zie ook mijn brief van 16 november 20232). Voor de basisinkomenssteun zijn meer hectares aangevraagd dan waarmee in het Nationaal Strategisch Plan rekening is gehouden. Voor de ecoregeling zijn meer hectares aangevraagd, maar is ook de verdeling van de hectares over de categorieën goud, zilver en brons anders dan verwacht. Substantieel meer boeren dan verwacht zijn voor goud gegaan. Dat verdient een compliment. Het feit dat verdeling van de beschikbare budgetten over meer hectaren en hogere medailles leidt tot verlaging van de tarieven is dan ook zuur.
De inschatting voor de basisinkomenssteun in het Nationaal Strategisch Plan was gebaseerd op de ervaringsgegevens uit de voorgaande GLB-periode. Het aantal hectares waarvoor GLB-steun wordt aangevraagd, is tot 2.023 jaar op jaar stabiel. Wat dat betreft laat 2023 een trendbreuk zien. Ik had deze trendbreuk niet voorzien. Het toevoegen van landschapselementen en het vervallen van toeslagrechten heeft vermoedelijk geleid tot meer aangevraagde hectares. Terwijl de striktere conditionaliteiten kennelijk niet hebben geleid tot een afname van de deelname.
De ecoregeling is geheel nieuw. De inschatting in het Nationaal Strategisch Plan was gebaseerd op pilotprojecten en praktijkproeven, zoals onder andere toegezonden als bijlage bij de brief van mijn ambtsvoorganger van 17 juni 20223 waarin de afgelopen jaren is getest welke maatregelen door boeren kunnen worden toegepast, welke vergoeding daarvoor moet worden gehanteerd en hoeveel animo er is. Bij de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Plan zijn ook maatschappelijke organisaties, waaronder agrarische sectorpartijen, betrokken geweest. Er is een zo goed mogelijke inschatting gemaakt met de toen beschikbare informatie. Begin dit jaar hebben sectororganisaties nog gewaarschuwd dat deelname zou achterblijven. Achteraf is de inschatting te laag gebleken.
Wat was het geschatte budget en hoe groot is het tekort als de premies blijven zoals deze waren voorgesteld?
Het beschikbare EU-budget in 2023 bedraagt 386,5 miljoen euro voor de basisinkomenssteun en 152 miljoen euro voor de ecoregeling. Het is nog niet mogelijk om een nadere inschatting te maken van het tekort, omdat het definitieve beeld nog bepaald moet worden.
Wanneer zijn de definitieve premies bekend? Is het mogelijk dat deze nog lager uitvallen dan nu de verwachting is?
In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Deze kunnen niet lager uitvallen dan de gepubliceerde voorlopige tarieven.
Kunt u toelichten hoe uw onderzoek naar de mogelijkheden voor het ophogen van het budget eruitziet? Wanneer verwacht u hier de resultaten van?
Ik zoek, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen (zie ook mijn brief van 16 november4). Dat is belangrijk omdat de subsidies van het GLB ervoor bedoeld zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Maar het is niet eenvoudig, omdat Europese regels aanvulling van het budget in de eerste pijler met nationale middelen (cofinanciering) niet zonder meer toestaan. Daarom ben ik in gesprek met de Europese Commissie over staatssteun en kijk ik naar de mogelijkheden in de begroting. In lijn met de motie-Van der Plas over «verkennen hoe de verlaging van de GLB-premies via de Landbouwbegroting kan worden opgevangen»5, zal ik uw Kamer in januari hierover informeren.
Is het denkbaar dat de eisen die worden gesteld om voor deelname in aanmerking te komen volgend jaar nog strenger worden, omdat anders het aantal aanmeldingen te groot is voor het beschikbare budget?
In 2023 is er een aanpassing van de instapeis geweest, (zie ook de Kamerbrief hierover van 14 november 20226). Deze verlaging is niet meer van toepassing in 2024, wat de facto leidt tot een beperkte verhoging van de instapeisen. Omdat het belangrijk is boeren tijdig duidelijkheid geven over de voorwaarden voor de regeling is een aanvullende verhoging voor 2024 niet meer mogelijk. Daarom wil ik nog duidelijker communiceren over de tarieven per hectare behorende bij goud, zilver en brons en de bandbreedtes die daarvoor gelden. Voor 2025 kijken we wel nadrukkelijk opnieuw naar de verhouding tussen activiteiten, waardes en punten, de instapeisen en de tarieven.
Vindt u dat dit moet worden voorkomen, omdat er dan veel boeren die zich nu wel hebben aangemeld dan zullen afhaken, terwijl we dergelijke extra inspanningen juist willen stimuleren? Zo ja, hoe gaat u daar concreet voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. Ik wil voorkomen dat boeren afhaken. Ik onderzoek daarom alle mogelijkheden om de verlaging te beperken, omdat de subsidies van het GLB ervoor bedoeld zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan echter geen garantie geven dit lukt.
Heeft u in beeld welk effect het niet nakomen van het uitbetalen van de gesuggereerde basispremie en ecopremie heeft op de bereidheid van boeren om te investeren in natuurinclusieve landbouw? Hoe gaat u voorkomen dat de bereidheid niet afneemt, maar juist toeneemt?
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. Ik betreur dat. Het gaat om voorlopige tarieven die de uitbetaling van een deel van de basispremie in december van dit jaar mogelijk maken. Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november 20237 en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen met de voorgespiegelde tarieven.
Wat vindt u ervan dat boeren investeringen hebben gedaan en hun bedrijfsplannen hebben aangepast om voor de premies in aanmerking te komen, terwijl deze plotseling veel lager uitvallen dan voorgespiegeld? Hoe verhoudt dit zich tot het herstellen van vertrouwen in de overheid en het toewerken naar langetermijnperspectief en voorspelbaar beleid?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. De subsidie van het GLB zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan mij voorstellen dat verlaging van de tarieven niet aanmoedigt.
Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt het dat beschikbare budget over meer hectares verdeeld moet worden. Zoals aangegeven onderzoek ik mogelijkheden om de verlaging te beperken.
Hoe gaat u boeren die, wederom als gevolg van een fout van de overheid, veel geld mislopen tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat er een regeling wordt opengesteld en dat pas nadat alle aanmeldingen binnen zijn, wordt gekeken hoe hoog de premies worden?
Voor elke subsidieregeling geldt dat er een plafond is. Als er meer wordt aangevraagd dan er aan budget beschikbaar is, zijn er verschillende manieren om daarmee om te gaan. Dat kan onder meer rangschikking zijn, loting, toekenning op volgorde van binnenkomst (wie het eerst komt, het eerst maalt) of evenredige verdeling. Het budget voor de hectaresteun uit het GLB wordt evenredig verdeeld over het totaal aantal hectaren, dit is niet gewijzigd met de introductie van het nieuwe NSP. Dat betekent dat er geen aanvragers afvallen maar dat de subsidie voor iedereen lager wordt. Daarom zijn plafondkortingen ook al jaren gebruikelijk in het GLB, alleen niet in deze orde van grootte.
Ziet u in dat het voor een ondernemer essentieel is om (van tevoren) te weten waar hij of zij aan toe is, om daar het bedrijfsplan op aan te kunnen passen?
Ja. Ik investeer, samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), in zo goed mogelijke communicatie met betrekking tot het GLB en de regelingen die hierin zijn opgenomen, zodat boeren geïnformeerde keuzes over hun bedrijfsvoering kunnen maken. Dit blijf ik doen. Voor dit jaar geldt dat inschattingen van de deelnamebereidheid aan de ecoregeling vooraf geen indicatie gaven van deze hoge inschrijvingen. Achteraf moet ik concluderen dat we daarom te stellig over de tarieven hebben gecommuniceerd.
Bent u met de kennis van nu tevreden over de keuze voor het systeem van regelingen zoals dat er nu ligt of had u achteraf toch liever gekozen voor een minder complex systeem, zoals voorgesteld door het CDA in het commissiedebat over de Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in oktober 2021 (Kamerstuk 28 625, nr. 299)? Bent u alsnog voornemens om het systeem te vereenvoudigen?
Subsidieregelingen in de eerste pijler (waaronder o.a. basisinkomenssteun en de ecoregeling) van het GLB zijn gebonden aan het budget wat daar voor beschikbaar is gesteld, zoals aangegeven in het NSP. Nationale cofinanciering is niet toegestaan. De totale deelname aan de regeling zal altijd invloed hebben op de definitieve vaststelling van de hoogte van de tarieven. De inschatting over de deelnamebereidheid voor 2023 kwam niet overeen met de ambitie binnen de sector. Daarom heb ik de Europese Commissie opgeroepen om meer ruimte te geven binnen het GLB. De huidige complexiteit van de regeling is nodig om een integrale verduurzaming te behalen. Deelnemers moeten een combinatie van activiteiten uitvoeren om deel te kunnen nemen. De deelnamenbereidheid geeft aan dat voor de agrariërs de complexiteit hen niet weerhoudt zich hiervoor in te zetten. Ik blijf de komende jaren werken aan verbetering van de ecoregeling, zoals ook is afgesproken in het Nationaal Strategisch Plan van het GLB. Het is belangrijk dat we daarbij leren van de ervaringen in dit eerste uitvoeringsjaar en te zorgen dat de ambitie, de vergoeding die er tegenover staat en het beschikbare budget in lijn met elkaar liggen.
Kunt u toelichten hoe u uitvoering heeft gegeven aan uw toezegging om het eerste jaar flexibel om te gaan met fouten bij het invullen van de gecombineerde opgave? Met welke fouten gaat u flexibel om en met welke niet?
Het sanctiebeleid van het GLB is per 2023 anders dan in de vorige periode omdat er uit wordt gegaan van het bewustwordingsmechanisme. Ik heb dit in mijn brief van 14 november 20228 nader toegelicht. Zo zijn bij het niet voldoen aan nieuwe voorwaarden, veelal waarschuwingen gegeven en geen sancties. Met de introductie van het nieuwe GLB zijn er voorwaarden ingevoerd waarop de boer niet tijdig kon anticiperen. In de beoordeling houdt RVO hier rekening mee en daarom is het is niet mogelijk exact aan te geven met welke fouten flexibel wordt omgegaan wanneer niet. Dat hangt onder meer af van de context en de individuele situatie van de aanvrager.
Deelt u de mening dat de simulatietool eco-regelingen voor het GLB verkeerde verwachtingen heeft gewekt, aangezien werd gesuggereerd dat ondernemers een idee van de eco-activiteiten zouden krijgen die goed passen bij het bedrijf en dat daarmee ook kon worden gezien hoeveel punten daarmee werden gehaald, inclusief een schatting van de eco-premie?
Nee, dat deel ik niet. De simulatietool was bedoeld als hulpmiddel om inzage te geven in boven genoemde zaken, als invulling op de uitvoering van de motie Van Campen9, om de agrariër te informeren over de keuzes in de ecoregeling. In het Nationaal Strategisch Plan van het GLB en bij de Gecombineerde opgave in het voorjaar is een verwacht tarief gehanteerd van 200 euro voor goud, 100 euro voor zilver en 60 euro voor brons. Vervolgens zijn er meer hectares aangevraagd dan verwacht en komen meer boeren op basis van hun aanvraag in aanmerking voor de goud-premie. Dat leidt tot lagere tarieven. Dit staat los van de eco-simulatietool.
Kunt u aangeven wat u in het vervolg exact anders gaat doen om beleid voorspelbaarder en consistenter te maken, zodat ondernemers vooruit kunnen?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld in het tweeminutendebat van 7 december, doe ik mijn uiterste best om verlaging te beperken en boeren te belonen voor hun inspanningen. Ik ben dit eerste jaar continu aan het evalueren en ga in ieder geval de communicatie verbeteren.
Het bericht ‘Kinderdagverblijven en bso's gebruiken vaker trucs om omzet te verhogen’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderdagverblijven en bso's gebruiken vaker trucs om omzet te verhogen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Is bij u bekend hoeveel de kinderopvangkosten voor ouders stijgen door dit soort situaties? Zo ja, kunt u dit delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht op welke schaal de praktijken uit het artikel worden toegepast. Ook is niet bekend wat de financiële gevolgen voor ouders zijn. Dit overzicht is er niet, omdat het gaat om privaatrechtelijke afspraken tussen kinderopvangorganisaties (KOO’s) en ouders. De ouder en de kinderopvangorganisatie sluiten een contract over onder andere het aantal uren en de kosten. Deze afspraken worden niet centraal vastgelegd en kunnen daarom niet worden gemonitord. Om een beter inzicht te krijgen in de mate waarin deze praktijken voorkomen, zal ik in samenwerking met sectorpartijen een steekproef uitvoeren naar de openingstijden. Deze steekproef sluit aan bij het bestaande uurprijsonderzoek van BOinK en Waarborgfonds Kinderopvang. Bovendien ga ik in gesprek met de Geschillencommissie Kinderopvang om meer duiding te krijgen bij de signalen over pakketaanpassingen, het uitbreiden van openingstijden, en het in rekening brengen van incidentele sluitingen.
In het NOS-artikel worden de volgende praktijken beschreven: (1) pakketaanpassingen, (2) uitbreiding van openingstijden en (3) factureren van incidentele sluitingen. Voorbeelden zijn aangeboden contracten of contractwijzigingen waarin studiedagen worden opgenomen of openingstijden worden aangepast. De ouder heeft recht op kinderopvangtoeslag (KOT) voor betaalde uren, die zijn overeengekomen in het contract en waarbij de kinderopvang daadwerkelijk de dienst aanbiedt. Praktijken 1 en 2 betreffen aanpassingen die kinderopvangorganisaties kunnen doen, ouders hebben hierbij verschillende mogelijkheden om hun standpunt te uiten (zie antwoord op vraag 5). Er is recht op kinderopvangtoeslag voor door de ouder betaalde kosten van kinderopvang. Andere door de ouder betaalde kosten, waar geen kinderopvang tegenover staat, geven geen recht op kinderopvangtoeslag. Voor praktijk 3, bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag, omdat slechts de kosten voor kinderopvang in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Er is dus geen recht op kinderopvangtoeslag op dagen waarop de opvang gesloten is, zoals bij studiedagen. Studiedagen horen verdisconteerd te zijn in het uurtarief net zoals andere personeelskosten. Sluitingen op erkende feestdagen vormen daarop een uitzondering. In de Kamerbrief van 25 februari 20132 is aangekondigd dat het recht op kinderopvangtoeslag blijft bestaan indien gecontracteerde uren op een feestdag vallen waarbij de opvang gesloten is. Over de uitzondering blijkt onduidelijkheid te bestaan. Daarom ben ik voornemens de regelgeving op dit punt te verduidelijken.
Is er een overzicht van de schaal waarop deze «trucs» worden toegepast, en wat de financiële gevolgen voor ouders zijn? Is bekend of er verschillen zijn in regio’s? Als dit overzicht er niet is, bent u dan bereid zo snel mogelijk de onthullingen uit het artikel te verifiëren en kwantificeren, en de Kamer op de hoogte te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden tariefstijgingen ook gedurende het jaar bijgehouden?
Ja, ik vind de betaalbaarheid voor ouders en toegankelijkheid van kinderopvang belangrijk en monitor tariefstijgingen gedurende het jaar via de kwartaalrapportages Kinderopvang.3Daarnaast bevat de monitor gegevens over het aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang, het gemiddeld aantal uren waarvan gebruik wordt gemaakt en het aantal locaties. Deze gegevens worden elk kwartaal gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid.
Zijn er voor ouders voldoende toegankelijke en bekende meldpunten waar zij zich (anoniem) over een kinderopvangorganisatie kunnen melden als zij verplicht uren af moeten nemen waarin hun kind niet opgevangen wordt?
Ouders kunnen ervoor kiezen om niet akkoord te gaan met een contractwijziging en hebben het recht om bezwaar te maken tegen deze wijzigingen. Desondanks bevinden sommige ouders zich in een lastige positie tegenover hun kinderopvangorganisatie. Zij zijn dagelijks afhankelijk van de kinderopvangorganisatie voor goede en vertrouwde zorg voor hun kinderen. En dat terwijl het voor veel ouders moeilijk is een plek te bemachtigen en zij soms de keuze hebben uit slechts één aanbieder. Ik kan mij goed voorstellen dat een ouder in zo’n situatie een drempel ervaart om bezwaar te maken tegen een contractwijziging. Het is de realiteit dat de krapte in de markt niet gunstig is voor de positie van ouders en dat zij een drempel kunnen ervaren om stappen te nemen. Ik heb daar ook in overleggen met de branche aandacht voor, door te benoemen welke mogelijkheden ouders hebben. Als ouders het oneens zijn met pakketaanpassingen, uitbreidingen van openingstijden of de uren die worden gefactureerd, dan is er de ruimte om dit te melden. In eerste instantie kan een ouder hierover in gesprek gaan binnen de organisatie zelf. Ook kan het signaal gemeld worden bij de oudercommissie van de betreffende organisatie. Oudercommissies hebben adviesrecht op de tarieven en openingstijden, maar kunnen geen rol spelen bij klachtenprocedures inzake overeenkomsten tussen een individuele ouder en de KOO. Ouders kunnen daarnaast een formele klacht indienen bij de kinderopvangorganisatie. Een klachtenregeling is voor iedere kinderopvangorganisatie verplicht. Als dit niet tot een bevredigende uitkomst leidt, is een volgend meldpunt het Klachtenloket Kinderopvang.4 Dit loket geeft advies en informatie, en kan bemiddelen tussen ouder en kinderopvangorganisatie. Mocht de klacht hierna nog niet zijn opgelost, dan kan deze worden ingediend door de ouder bij de Geschillencommissie Kinderopvang.5 Zij geeft vervolgens een bindend advies. Naast deze opties hebben ouders ook de mogelijkheid om, buiten de KOO om, een melding te doen bij de ACM Consuwijzer.6
Tijdens een overleg met de sectorpartijen op 14 december 2023 heb ik aangegeven dat het van groot belang is dat ouders weten wat hun rechten zijn aangaande contractwijzigingen. De oudervertegenwoordiging doet veel aan informatievoorziening. Bovendien is parallel aan deze beantwoording een nieuwsbericht uitgegaan in samenwerking met de oudervertegenwoordiging en branchepartijen. Hierin staat informatie over welke opvanguren KOT kan worden aangevraagd en welke stappen ouders kunnen zetten indien zij het niet eens zijn met een contractwijziging. Branchepartijen zullen deze informatie verder onder de aandacht brengen.
Op welke manier wordt op dit soort situaties toezicht gehouden? Als hierop reeds toezicht wordt gehouden, hoe verklaart u dat dit in toenemende mate voorkomt? Als u meent dat hierop geen, of onvoldoende toezicht wordt gehouden, bent u dan bereid om dat wel, of meer te gaan doen? Zo niet, waarom niet?
Dienst Toeslagen houdt toezicht op of het aantal uren dat kinderopvangorganisaties doorgeven, overeenkomt met wat ouders opgeven. Als er daarbij grote excessen zijn of er sprake lijkt te zijn van bewust oneigenlijk gebruik of samenspanning tussen ouder en kinderopvangorganisatie kunnen er vanuit Dienst Toeslagen controle of toezichthoudende bevoegdheden worden ingezet. Daarnaast ziet de GGD erop toe dat een kinderopvangorganisatie tijdens opvangtijden voldoet aan kwaliteitseisen. De GGD controleert niet gericht of een kinderopvangorganisatie open is op de dagen die zij vermelden. Er wordt vanuit de overheid geen toezicht gehouden op of de opvang tijdens alle gefactureerde uren daadwerkelijk open is. Het is primair aan ouders om de kinderopvangorganisaties te houden aan de afspraken die zijn gemaakt in het contract.
Ik zie graag dat de dienstverlening van kinderopvang goed aansluit bij de behoeften van ouders en aanbieders. Een situatie waarin de openingstijden worden verruimd, terwijl geen ouder daar behoefte aan heeft, acht ik zeer onwenselijk. Het is de bedoeling dat kinderopvangorganisaties enkel uren in rekening brengen waarbij er recht is op KOT. Ik vind het van groot belang dat ouders effectief hun positie als contractpartner kunnen innemen. Het is daartoe essentieel dat ouders de middelen genoemd in antwoord op vraag 5 goed kunnen benutten.
De signalen over deze praktijken heb ik 14 december 2023 met de kinderopvangbranche besproken, daarbij heb ik het belang van goede afstemming met ouders alsmede de voorwaarden voor het ontvangen van KOT benadrukt. Tevens heb ik de branche gevraagd in te zetten op: 1) verbetering van transparantie: kinderopvangorganisaties zouden uurprijzen en openingstijden op de website moeten vermelden, 2) het vergroten van de bekendheid van stappen die ouders kunnen nemen bij een geschil of klacht. De brancheorganisaties delen het belang van transparantie en hebben aangegeven zich hiervoor te zullen inspannen. Ik verwacht dat deze stappen de transparantie in de sector vergroten en daarmee ook de positie van de ouders versterken. Ik zal in gesprek blijven met de brancheorganisaties over de voortgang van deze stappen. Parallel ga ik onderzoeken of toezicht en nadere regelgeving gericht op kinderopvangorganisaties wenselijk is.
Samengevat houdt de aanpak in dat ik:
Is bekend hoe vaak, op hoeveel vestigingen en waar sluiting in de kerstvakantie (en andere momenten) plaatsvindt? Kunt u dit overzicht delen met de Kamer? Zo niet, waarom niet?
Hoe vaak en bij hoeveel vestigingen sluiting in de kerstvakantie of op andere momenten plaatsvindt, is bij mij niet bekend. Dit vereist namelijk inzicht in de sluitingsmomenten van alle kinderopvanglocaties. Er bestaat geen centraal overzicht met deze gegevens. Zoals in antwoord 2 en 3 is vermeld zal ik een steekproef naar openingstijden uit laten voeren en in gesprek gaan met de geschillencommissie om meer zicht te krijgen op deze en gerelateerde vragen.
Hoe voorkomt u dat er sluiting plaatsvindt op diverse momenten en hoe houdt u hier zicht op?
Kinderopvangorganisaties horen zich aan het contract met ouders te houden. Als kinderopvangorganisaties extra uren rekenen, dan moet voor het recht op KOT de kinderopvang ook daadwerkelijk open zijn. Een uitzondering geldt voor erkende feestdagen. Over deze uitzondering blijkt onduidelijkheid te bestaan. Daarom ben ik voornemens de regelgeving op dit punt te verduidelijken. Ook wil ik meer zicht krijgen op de genoemde zaken (zie antwoord op vraag 2 en 3) en zet ik in op communicatie richting de ouders, zodat zij weten wat hun rechten zijn aangaande contractwijzigingen (zie het antwoord op vraag 5).
Het rapport 'Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns», waaruit bleek dat ongeveer 90 procent van de uitgestoten stikstof in hogere luchtlagen van de atmosfeer terecht komt en elders neerslaat?1
Ja.
Zo ja, kunt u dan toelichten, in het kader van de wetenschappelijke conclusies in dat rapport, hoe u, met het aanwijzen van Derogatievrije Zones rondom Natura 2000-gebieden, invulling geeft aan het doel van een bufferzone rondom Natura 2000-gebieden, het beschermen tegen een teveel aan stikstofdepositie?
In de Kamerbrief over de implementatie van de derogatiebeschikking (Kamerstuk 33 037, nr. 521) heb ik toegelicht op welke wijze ik ben gekomen tot het aanwijzen van derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden. Ik heb aan Wageningen Environmental Research (WEnR) advies gevraagd wat op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeken een realistische breedte is voor een derogatievrije zone rond een Natura 2000-gebied waarin de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden. Dit advies van WEnR is toegevoegd in de bijlage bij de Kamerbrief. In het advies wordt bij de geraadpleegde referenties het door u aangehaalde wetenschappelijke rapport genoemd en is dus gebruikt om tot het advies te komen («Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns. Ecosystem and Landscape Dynamics, Institute of Biodiversity and Ecosystem Dynamics, University of Amsterdam»).
Kunt u uitleggen dat als zowel de bron als de hoeveelheid van de depositie onbekend is en derhalve ook de effectiviteit van deze opgelegde beperking aan individuele boeren, hoe u de instelling van deze derogatievrije zones rechtvaardigt?
De invoering van de derogatievrije zones volgt direct uit de derogatiebeschikking is noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden vanuit de derogatiebeschikking.
In het bovengenoemde advies van WEnR is op basis van beschikbare kennis en onderzoek beoordeeld wat een realistische afstand van een Natura 2000-gebied is waarbij kan worden vastgesteld dat een verminderde uitstoot van stikstof door veldemissies vanaf een bron effect heeft op de depositie in het naburige Natura 2000-gebied. Dit draagt bij aan de opgave die er ligt om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te verminderen.
Uit het door u aangehaalde wettenschappelijke rapport blijkt overigens niet dat de hoeveelheid stikstofdepositie in een natuurgebied op grotere afstand onbekend is of dat die depositie niet te relateren is aan een bron. In de Kamerbrief van de Minister voor Natuur en Stikstof van 29 september 20232 wordt specifiek ingegaan op dit onderwerp.
Bent u bekend met de resultaten van het rapport «Significant contributions of combustion-related sources to ammonia emissions» gepuliceerd op 22 december 2022 op Nature Communications, waar melding wordt gemaakt van een ontwikkelde isotopenmethode waardoor de bron van stikstofdepositie kan worden vastgesteld?2
Ja.
Bent u bereid deze isotopenmethode toe te laten passen zodat onomstotelijk de bron van de stikstofdepositie, humaan, dierlijk, of afkomstig van verbrandingsprocessen, wordt vastgesteld? Zo ja, bent u dan bereid de instelling van derogatievrije zones uit te stellen tot onomstotelijk vaststaat dat de (bemesting door de) grondeigenaar de oorzaak is van het niet halen van de kritische depositiewaarden (KDW’s)? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. Op 5 december 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanwijzing van de derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit aan te passen, bijvoorbeeld met de isotopenmethode. Wel blijf ik met interesse de wetenschappelijke ontwikkelingen volgen. Nieuwe inzichten worden waar mogelijk en relevant meegenomen in toekomstige beslissingen.
Deelt u de mening dat er aan de grondeigenaren een disproportionele last wordt opgelegd nu niet is vast te stellen wie de bron is van de stikstofdepositie in de door u ingestelde mestvrije zones?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 is met de huidige methodiek goed vast te stellen wat de herkomst is van de stikstofdepositie in de natuur.
Waarom baseert u opnieuw zijn maatregelen op het model-AERIUS, nu onomstotelijk vast is komen te staan dat AERIUS niet voldoet voor de vaststelling van stikstofdepositie van individuele bronnen?
Deze conclusie deel ik niet. AERIUS is het best beschikbare instrument en gaat uit van actuele wetenschappelijke kennis en inzichten.
Gaat u de gedupeerde grondeigenaren/pachters compenseren voor de schade die ontstaat door zijn mestbeperkingen die een wetenschappelijke grond missen?
Voor derogatiebedrijven bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van de Subsidieregeling Behoud grasland. Bedrijven in de derogatievrije zones die niet meer gebruik kunnen maken van derogatie, komen in aanmerking voor een hogere vergoeding, omdat de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de vermindering van de hoeveelheid plaatsingsruimte.
Waarom verwerkt u de nieuwste (ge-peerreviewde) wetenschappelijke methodes/rapporten en uitkomsten niet in uw beleid?
Zie het antwoord op vraag 2. Het door u genoemde onderzoek is gebruikt bij de advisering over het aanwijzen van derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden.
Waarom voert u deze bemestingsbeperkingen in «bufferzones» in, terwijl u daarmee overduidelijk de wetenschap negeert? Hoe rechtvaardigt u deze onwetenschappelijk en niet-onderbouwde keuzes?
Voor de aanwijzing van derogatievrije zones is gebruik gemaakt van de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeken.
Hoe kan het dat de nutriënten verontreinigde (NV)-gebieden in de noordelijke kleischil zijn aangewezen, terwijl de natuurlijke achtergrondwaarden in de bodem al hoger zijn dan de normwaarden?
Voor de aanwijzing van verontreinigde KRW-oppervlaktewaterlichamen wordt gekeken naar de oordelen van de waterschappen over de kwaliteit van het water voor onder andere totaal fosfor (P) en totaal stikstof (N) op basis van de zomergemiddelden waarden conform de protocollen die hiervoor zijn voorgeschreven in het kader van de KRW-systematiek. De gebruikte normen zijn afgeleid door de waterschappen en vastgesteld door de provincies. Als nutriënten in de achtergrondbelasting een natuurlijke oorzaak hebben, dan is er voor de waterschappen (en provincies) ruimte om dat te verwerken in hun doelen voor waterkwaliteit in de stroomgebiedbeheerplannen.
Waarom zijn NV-gebieden aangewezen op basis van 13 jaar oude data?
In de Kamerbrieven van 20 december 2023 (Kamerstuk 33 037, nr. 525) en van 22 december 2023 (Kamerstuk 33 037, nr. 526) heb ik toegelicht welke data ik heb gebruikt voor de aanwijzing van de NV-gebieden voor 2024 en 2025 en de reden waarom ik de betreffende data heb gebruikt.
Kunt u aangeven hoeveel er in de afgelopen 13 jaar is bemest op Vlieland?
Ik kan niet aangeven hoeveel er in de afgelopen jaren is bemest op Vlieland. Op Vlieland zijn in ieder geval geen agrarische bedrijven actief.
Kunt u ook aangeven hoe het kan dat er, terwijl er niet op Vlieland wordt bemest, daar toch sprake van een NV-gebied kan zijn?
Vlieland is niet aangewezen als NV-gebied.
Klopt het dat Nederland mag afwijken van een Europese Unie (EU)-richtlijn, indien de sociaal economische impact op het gebied en haar inwoners buitenproportioneel is?
Soms laat een richtlijn expliciet ruimte voor het meewegen van sociaaleconomische omstandigheden bij de op grond van de richtlijn te nemen maatregelen. Er bestaat echter geen ruimte om op basis van sociaaleconomische omstandigheden af te wijken van de Nitraatrichtlijn of derogatiebeschikking die gebaseerd is op de Nitraatrichtlijn. Wel zullen lidstaten bij de keuze van maatregelen in een op te stellen actieprogramma ter uitvoering van de Nitraatrichtlijn de sociaaleconomische impact van maatregelen meewegen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Nieuwe regels na uitspraak Raad van State: asielzoeker mag meer dan 24 weken werken' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid om in de aanpassingen van de regelgeving meteen de andere belemmeringen zoals geschetst in het onderzoek van Regioplan1 weg te nemen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit per belemmering toelichten?2
Op 29 november 2023 is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) in de uitspraak3 tot het oordeel gekomen dat de 24-weken-eis in strijd is met de Opvangrichtlijn en dat deze eis onverbindend is. Dit heeft tot gevolg dat de 24-weken-eis niet meer door UWV mag worden toegepast. In de brief van 29 november 20234 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik als gevolg hiervan de regelgeving zal aanpassen. Bij deze aanpassing zal de 24-weken-eis niet meer in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 en de ministeriële regeling worden opgenomen.
In het rapport van Regioplan5 is uitgewerkt welke belemmeringen er zijn voor asielzoekers bij het toetreden tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit betreffen drie verschillende typen belemmeringen: factoren met betrekking tot wet- en regelgeving, maatschappelijke contextfactoren en individuele factoren. Op 14 juli 2023 heb ik de kabinetsreactie6 op het rapport van Regioplan aan uw Kamer gestuurd. In deze brief heb ik per belemmering uitgewerkt welke stappen worden genomen om de belemmeringen weg te nemen of te beperken. Op 16 januari jl. heeft uw Kamer besloten dat het dossier over de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers niet langer controversieel is.
Voor de aanpak van een deel van de belemmeringen zoals opgenomen in de kabinetsreactie hoeft de regelgeving niet te worden gewijzigd. Met betrekking tot eventuele aanpassing van de regelgeving voor wat betreft de andere belemmeringen – naast de 24-weken-eis – werk ik, zoals aangegeven in de kabinetsreactie, verschillende opties uit waarover een volgend kabinet kan besluiten. Deze opties zijn er eveneens op gericht om belemmeringen voor asielzoekers bij de toetreding tot de arbeidsmarkt te beperken of weg te nemen. Dit betreft bijvoorbeeld het onderzoeken of het mogelijk is de tewerkstellingsvergunningplicht af te schaffen en een meldplicht voor werkgevers in te stellen die asielzoekers in dienst willen nemen.
Kun u een update geven van de problematiek rond de wachtlijsten in de Basisregistratie Personen (BRP-)straten? Hoe lang moeten asielzoekers op dit moment wachten op een burgerservicenummer (BSN)? Welke acties worden op dit moment nog ondernomen om deze wachtlijsten te verkorten?
Momenteel wachten circa 860 statushouders en circa 11.540 asielzoekers die langer dan 6 maanden in Nederland verblijven op een BSN. Zoals is beschreven in de Tweede Kamerbrief Actuele situatie asielketen – MPP 2023-II zullen bestaande BRP-straten in 2024 hun capaciteit verhogen8. Daarnaast zal via een pilot een extra BRP-straat worden gerealiseerd in de gemeente Amsterdam. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben in 2023 financiële middelen vrijgemaakt om dit mogelijk te maken. Het doel is dat deze achterstanden eind 2024 volledig zijn ingelopen. In dezelfde Kamerbrief9 is beschreven dat asielzoekers die werk hebben gevonden met voorrang ingeschreven worden in de BRP zoals voorgesteld in de motie Futselaar/Ceder.
Wat is de status van motie Futselaar/Ceder ten aanzien van spoed inschrijvingen voor asielzoekers die werk gevonden hebben?3
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u de komende tijd met gemeenten werk maken van de begeleiding van asielzoekers naar de arbeidsmarkt, zoals de VNG vraagt in haar brief van 30 november jl.?4
Werken draagt bij aan een goede integratie van statushouders. Hierdoor leren zij de taal, bouwen een netwerk op, doen vaardigheden op tijdens het werk en leveren een bijdrage aan onze samenleving. De arbeidsparticipatie van statushouders kan ook worden beïnvloed door eventuele belemmeringen die zij ervaren als zij nog in de asielprocedure zitten. De VNG heeft in het bericht van 30 november 2023 waarnaar u verwijst, terecht opgemerkt dat er naast de 24-weken-eis andere obstakels en uitdagingen zijn voor asielzoekers om aan het werk te gaan. De VNG geeft aan dat asielzoekers begeleiding nodig hebben om aan passend werk te komen en om het werk succesvol uit te voeren. Ook uit het rapport van Regioplan blijkt dat verschillende belemmeringen toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers beperken. Zoals aangegeven in de hierboven genoemde kabinetsreactie verken ik of het wenselijk is om een ondersteunings- of begeleidingsstructuur in te richten voor deze doelgroep. Ik breng hierbij de financiële en uitvoeringstechnische consequenties in kaart. Bij deze verkenning spreek ik ook met het UWV over een mogelijke rol die zij kunnen spelen in de bemiddeling naar werk voor asielzoekers. Daarbij kijk ik ook naar de lessen die geleerd zijn bij de begeleiding naar werk van ontheemden uit Oekraïne.11
Bent u bereid in samenspraak met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) te stimuleren dat meedoenbalies op COA-locaties zich primair richten op betaald werken en alleen in gevallen waar dit niet mogelijk is te zoeken naar vrijwilligerswerk?
Net als u vind ik het belangrijk en stimuleer ik dat asielzoekers binnen de huidige kaders zoveel mogelijk meedoen, het liefst via betaald werk. De meedoenbalies, een samenwerking van Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), spelen nu al een rol in de begeleiding van asielzoekers naar werk. Bij de meedoenbalies richt het COA zich, naast zelfwerkzaamheid binnen de opvang, waar mogelijk ook op begeleiding naar vrijwilligerswerk of naar betaald werk. NOV richt zich op vrijwilligerswerk buiten de opvanglocatie. Voor een deel van de asielzoekers is betaald werk (nog) niet haalbaar. Deelname aan activiteiten of vrijwilligerswerk vind ik dan een belangrijke eerste stap op weg naar participatie. Ook door niet-betaald werk kunnen asielzoekers tenslotte meedoen aan onze samenleving.
Bent u bereid met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in gesprek te gaan over hun mogelijke rol in bemiddeling naar werk, zoals dit ook voor Oekraïense ontheemden beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u kansen om de beschikbaarheid van asielzoekers tot de arbeidsmarkt maximaal uit te nutten, bijvoorbeeld door parallel in te zetten op het vereenvoudigen van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvraag of het verbeteren van het proces rond diploma-erkenning?
Een VOG is op dit moment voor sommige beroepen een vereiste. Er zijn meerdere manieren waarop een VOG aangevraagd kan worden, bijvoorbeeld digitaal of via de gemeente. Er zijn op dit moment geen signalen die aanleiding geven deze procedures te veranderen.
In het kader van het plan van aanpak statushouders aan het werk worden met werkgevers, brancheorganisaties en onderwijsinstanties de knelpunten ten aanzien van diplomawaardering en -erkenning in kaart gebracht voor statushouders. Het wegnemen van deze knelpunten kan ook ten goede komen aan asielzoekers in procedure. Het aanvragen van een diplomawaardering wordt door particulieren en bedrijven gedaan bij IDW (Internationale diplomawaardering). IDW had een behandelduur van vier maanden vanwege corona en een tekort aan mensen. Inmiddels zijn er nieuwe mensen aangenomen en is de termijn voor het ontvangen van de diplomawaardering zes weken vanaf het moment van de aanvraag. Dit is een normale termijn.
Beïnvloeding van en door de overheid op social media mbt de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is er contact geweest tussen overheidsorganen en sociale media platforms voorafgaand aan en tijdens de campagneperiode voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023? Zo ja, met welke platforms is er contact geweest door wie en/of welk departement van de Rijksoverheid en wat heeft dit contact behelst? Betrof dit contact (ook) specifiek de verkiezingen van 22 november zo ja, op welke manier?
Het Ministerie van BZK heeft voorafgaand aan de verkiezingen op ambtelijk niveau gesproken met vertegenwoordigers van Google, Meta, Microsoft, Snapchat, TikTok en X. Het doel van deze gesprekken was om te begrijpen hoe de platformen de risico’s van hun systemen rondom de verkiezingen beoordelen en om inzicht te krijgen in de mitigerende maatregelen die de platformen nemen en de effectiviteit daarvan. Tijdens deze gesprekken is bijvoorbeeld het beleid van platformen besproken, zoals vastgelegd in de eigen gebruikersvoorwaarden, om des- en misinformatie rondom de verkiezingen tegen te gaan.
Ook is er in het kader van de opkomstbevorderende campagne «Elke Stem Telt» van het Ministerie van BZK op Google, Meta en Snapchat geadverteerd met als doel kiesgerechtigden te attenderen op de verkiezing en hen te motiveren om te gaan stemmen. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Daarnaast hebben Google, Meta en Snapchat op eigen initiatief op hun platformen de verkiezingen gepromoot. Dit hebben zij ter kennisgeving voorafgaand aan de verkiezingen bij het Ministerie van BZK gemeld. Het initiatief hiervoor kwam van de platformen.
In de ochtend van 15 november heeft het Ministerie van BZK telefonisch contact opgenomen met een vertegenwoordiger van Meta. Reden hiervoor was de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen». Daarmee was het sociale medium een week te vroeg. Twee uur na dit telefonisch contact was het bericht op Facebook aangepast.
Op 22 november heeft het Ministerie van BZK éénmaal gebruik gemaakt van een «trusted flagger status». Dit betrof een melding bij X, gedaan via het Urgent Escalation Channel, over een bericht waarin werd opgeroepen tot het inkleuren van twee vakjes op het stembiljet. Dit leidt tot een ongeldige stem. Een rapportage over deze melding en een afschrift van de melding zelf en de reactie van X zal volgens staand protocol worden meegezonden met de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Deze wordt dit voorjaar aan uw Kamer verzonden.
Zijn er afspraken gemaakt met deze social media platforms over aan de verkiezingen gerelateerde content, de personen van wie deze content afkomstig was en de inhoud van deze content? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt, door wie en op basis van welke overwegingen? Kunt u deze afspraken gespecificeerd inzichtelijk maken?
Nee, dergelijke afspraken zijn niet gemaakt.
Is er door de overheid met social media platforms gesproken over het beperken van het bereik van bepaalde accounts/personen? Zo ja, wat is hierover besproken, om welke personen/accounts is dit exact gegaan, op basis van welke overwegingen?
Nee, daar is niet over gesproken.
Is er aan de verkiezingen van 22 november gerelateerde informatie/content onderdrukt door social media platforms en zo ja, is dit in overleg/op aandringen/advies van de overheid gebeurd en op basis van welke overwegingen en rechtvaardiging?
Waar het gaat over content van platformen zelf, heeft het Ministerie van BZK één keer contact opgenomen met een platform en wel op 15 november met Meta en geadviseerd de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen», aan te passen. Dit omdat het van belang is dat burgers juist geïnformeerd worden over de correcte datum van de verkiezingen, ook door platformen.
Waar het gaat om content van gebruikers van platformen, kan het Ministerie van BZK via haar trusted flagger status een melding doen van mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken vervolgens een eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van hun gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie noodzakelijk is. Over de inzet van de trusted flager status is uw Kamer eerder geïnformeerd.1
Is er op social media platforms gebruik gemaakt van specifieke algoritmen om aan de verkiezingen van 22 november 2023 gerelateerde content niet/minder/wel/vaker te laten zien?
Waar het gaat om de advertenties voor de opkomstbevorderende campagne heeft het Ministerie van BZK bij de inkoop ingezet op advertenties voor de volgende doelgroepen:
Het Ministerie van BZK heeft geen inzicht in de algoritmen die platformen gebruiken om deze doelgroepen te bereiken en geen zicht op algoritmen die door platformen al dan niet worden ingezet om content gerelateerd aan de verkiezing niet/minder/wel/vaker te laten zien. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing.
Hadden ambtenaren via portals toegang tot sociale media escalatie-channels of andere methodes en kanalen? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke methodes en kanalen dat waren en wat de reden was dat ambtenaren hierop actief waren?
Ja. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer heeft het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, TikTok en Snapchat. Voor X wordt sinds deze verkiezingen gebruik gemaakt van een Urgent Escalation Channel. Het Ministerie van BZK hanteert voor dit kanaal dezelfde standaard werkwijze als bij vergelijkbare trusted flagger statussen bij andere sociale media platformen. Voor informatie over de werkwijze, de verschillende kanalen en de redenen dat ambtenaren hierop actief zijn verwijs ik u graag naar de antwoorden op eerdere Kamervragen en de Kamerbrieven die ik hierover aan de Kamer heb verzonden.2
Is dergelijke inmenging van de overheid en het beïnvloeden van de berichtgeving op social media volgens u te verenigen met het uitgangspunt van eerlijke verkiezingen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uitleggen?
Er vindt geen beïnvloeding of inmenging door de overheid plaats. Het Ministerie van BZK zet de trusted flagger status zeer terughoudend in, en alleen wanneer er een risico bestaat voor de organisatie, uitvoering en integriteit van het verkiezingsproces. Het ministerie kijkt niet naar, en doet geen uitspraken over, andere onderwerpen gerelateerd aan de verkiezingen. De bedrijven waarbij het ministerie een melding doet over mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces maken vervolgens hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is.
Op welke manier waren de verkiezingen van 22 november een onderdeel van de werkbezoeken van de Staatssecretaris aan het Caribisch gebied? Kunt u vertellen welke afspraken met welke personen er tijdens die werkbezoeken hebben plaatsgevonden die te maken hadden en/of op enige manier gerelateerd waren aan de verkiezingen van 22 november en wat deze afspraken hebben behelsd?
Het onderwerp verkiezingen stond bij de bezoeken dit najaar niet op de agenda.
Het bericht ‘Zeeuwse GGD wil actie van gemeenten tegen lage vaccinatiegraad kinderen’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse GGD wil actie van gemeenten tegen lage vaccinatiegraad kinderen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zeer lage vaccinatiegraad van minder dan 75 procent in Zeeland zorgelijk is? Bent u het eens dat ook de landelijke cijfers zorgen baren, wetende dat slechts in twee regio's de norm van 90 procent wordt gehaald? Zijn er onderzoeksresultaten beschikbaar die aantonen wat de oorzaken zijn van deze lage vaccinatiegraden per regio en landelijk?
Ja, de huidige vaccinatiegraad zowel landelijk als in Zeeland is zorgelijk. De informatie over de vaccinatiegraad in Zeeland is afkomstig uit het jaarlijkse vaccinatiegraadrapport dat het RIVM opmaakt. Dit rapport heb ik samen met mijn voortgangsbrief over de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» op 29 juni jl.2 met uw Kamer gedeeld. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt. Tegelijkertijd betekent een lagere vaccinatiegraad van een bepaald geboortecohort niet dat de immuniteit van de bevolking in zijn geheel enorm daalt. De kans op een uitbraak doet zich vooral voor als de vaccinatiegraad flink daalt gedurende een aantal jaar in een groot deel van de bevolking in een regio, waardoor de immuniteit substantieel afneemt. Dat is nu niet het geval. Het RIVM voert momenteel onderzoek uit naar verschillen in en oorzaken van de lagere vaccinatiegraden, zowel op landelijk als regionaal niveau. Dit onderzoek – waarin onder andere CBS gegevens gecombineerd worden met vaccinatiegegevens – zal inzicht geven in de sociaal-demografische determinanten van vaccinatie in Nederland. Op landelijk niveau lijkt de daling van de vaccinatiegraad deels te kunnen worden toegeschreven aan een vermindering van vertrouwen in en draagvlak voor vaccinaties. Uit een peiling die is uitgevoerd door het RIVM en waarin een vergelijking is gemaakt tussen ouders in 2022 en ouders in 2013, blijkt dat wat meer ouders negatief zijn gaan denken over vaccinaties en het RVP. De COVID-19-pandemie kan hieraan een bijdrage hebben geleverd. Internationaal wordt ook een negatieve trend ten opzichte van vertrouwen in vaccinaties waargenomen.
Hoe kijkt u naar de cijfers van Nivel die een flinke toename van kinkhoest onder kinderen laten zien? Is inmiddels vastgesteld dat er een verband is tussen de dalende vaccinatiegraad en de toename in meldingen van kinkhoest? Zo ja, wat doet u met deze constatering?2
Het aantal kinderen dat voor kinkhoest de huisarts bezocht stijgt sinds september dit jaar. Voor veel infectieziekten geldt dat sinds het begin van de COVID-pandemie de incidentie erg laag was en sinds het opheffen van de COVID-maatregelen weer toeneemt. De incidentie van kinkhoest blijft in alle leeftijdsgroepen echter ruim onder het pre-COVID-niveau. Bij zuigelingen is deze lagere incidentie mogelijk het gevolg van de invoering van maternale kinkhoestvaccinatie. Daarmee is in december 2019 gestart. Het aantal kinkhoestgevallen in 2023 is relatief het hoogst bij zuigelingen (< 1 jaar). Het grootste deel van de kinderen met kinkhoest in 2023 was zelf niet gevaccineerd, of de moeder was tijdens de zwangerschap niet gevaccineerd. De vaccinatiegraad van kinderen geboren in 2023 is nog niet bekend, de eerste voorlopige cijfers voor dit geboortecohort worden bepaald in 2025. Het is dus nog niet duidelijk of de gerapporteerde dalende trend zich voortzet. Ook vanwege informed consent zal het moeilijk te bepalen zijn. Daarmee is niet te zeggen of de recente toename van het aantal kinkhoest gevallen onder zuigelingen samenhangt met een eventuele dalende vaccinatiegraad onder kinderen geboren in 2023.
Hoe beoordeelt u de dalende trend in de vaccinatiegraad in relatie tot de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties»? Ziet u reden om (onderdelen) van deze aanpak te verstevigen? Zo ja, welke verstevigingen heeft u reeds ingezet?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties», zet ik in op het versterken van het vertrouwen in vaccinaties en het weer verhogen van de vaccinatiegraad. Dit wordt onderbouwd met onderzoek naar: (1) vaccinatiegraad naar subgroepen en regio’s/(deel-)gemeenten, en (2) drijfveren achter al dan niet vaccineren. Dit zal leiden tot meer gerichte en daarmee hopelijk meer effectieve inzet op het verhogen van de vaccinatiegraad. De vaccinatiegraadcijfers, zoals recent gepresenteerd, kijken naar een cohort dat een aantal jaar geleden is gevaccineerd. Er is tijd nodig om de effecten van de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» terug te zien in de gerapporteerde vaccinatiegraad. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat vertrouwen in vaccinaties niet volledig maakbaar is vanuit de overheid. Mensen maken uiteindelijk zelf de keuze of zij een vaccinatie wel of niet willen halen. Zij hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. In mijn volgende voortgangsbrief, begin 2024, zal ik uw Kamer over de meest actuele opkomstcijfers deelnamecijfers en de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» informeren.
Hoe kijkt u nu naar uw besluit om niet te kiezen voor een maatschappelijke dialoog breder dan COVID-19 vaccinaties? Zijn (delen van) de uitkomsten ook voor andere vaccinaties relevant geweest? Bent u bereid dit besluit eventueel te herzien? Zo nee, waarom niet?
De maatschappelijke dialogen zijn opgezet om meer zicht te krijgen in de onderliggende waarden die spelen rondom vaccineren tegen COVID-19 na de acute crisis. Over deze waarden zijn mensen met elkaar en mijn ambtenaren in gesprek gegaan. Deze kennis wordt gebruikt voor verbetering van het vaccinatiebeleid. De lessen worden momenteel bijvoorbeeld bij COVID-19-vaccinatie ingezet voor fijnmazig vaccineren. De lessen zullen ook gebruikt worden om het beleid en de vaccinatieaanpak (in de toekomst) beter aan te laten sluiten op de ervaringen, wensen en behoeften van burgers door hen meer te betrekken bij het ontwikkelen van vaccinatiebeleid.
Bent u bekend met het onderzoek van Omroep Zeeland naar de uitvoering van het gemeentelijk vaccinatiebeleid? Wat is uw reactie op deze bevindingen en de reactie van wethouders dat ze wel aan de richtlijn willen voldoen, maar niet weten hoe? Bent u bereid hier als Staatssecretaris een regierol in te nemen? Zo nee, waarom niet?3
Ja, ik ben bekend met het artikel van Omroep Zeeland. De regie op de uitvoering van het lokale vaccinatiebeleid ligt primair bij gemeenten. Omdat ik de daling van de vaccinatiegraad zorgelijk vind, zet ik mij in voor de ondersteuning van gemeenten in de vorm van het faciliteren van (toegepast) onderzoek naar succesfactoren voor lokaal vaccinatiebeleid. Om meer zicht te krijgen op factoren, die de vaccinatiegraad beïnvloeden, en mogelijkheden om toegankelijkheid van vaccinatiezorg te verbeteren voert het RIVM in het kader van de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» verschillende actielijnen uit. Zo wordt er ingezet op het optimaliseren van het landelijke communicatiemateriaal en scholingsmaterialen voor JGZ professionals en wordt er epidemiologisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek gedaan. De inzichten uit deze actielijnen moeten gemeenten, de lokale JGZ organisaties, die namens hen het vaccinatiebeleid uitvoeren, en het RIVM handvatten bieden om de vaccinatiegraad te verhogen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoeksprogramma SocioVax? Wanneer worden de eerste resultaten en inzichten verwacht? Op welke termijn kan actie worden ingezet op basis van die inzichten?
In 2023 is het RIVM het sociaalwetenschappelijk onderzoeksprogramma SocioVax gestart. Het afgelopen jaar heeft literatuuronderzoek plaatsgevonden en zijn gesprekken gevoerd met JGZ-organisaties over communiceren over en aanbieden van vaccinaties. De eerste inzichten van dit onderzoeksprogramma komen in de loop van 2024. Vanaf dat jaar wordt samen met uitvoerende organisaties gekeken naar mogelijkheden om vaccinaties voor verschillende groepen in de samenleving toegankelijker te maken. Het doel is geleerde lessen uit het onderzoek direct te laten landen in de uitvoering.
Hoe verhoudt de steeds dalende vaccinatiegraad zich tot de uitvoering van de herziene Wet publieke gezondheid die stelt dat gemeenten formeel verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en financiering van de vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma? Wie is verantwoordelijk voor de controlerende taak omtrent de uitvoering en besteding van de gelden?
Allereerst wil ik graag opmerken dat de vaccinatiegraad niet «steeds dalende» is geweest. Sinds de COVID-19-pandemie blijft de vaccinatiegraad inderdaad iets achter, terwijl er daarvoor juist weer sprake was van een toename na een eerdere daling. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er een causaal verband is tussen de herziene Wet publieke gezondheid (Wpg) en de ontwikkeling van de vaccinatiegraad. De vaccinatiegraad is niet volledig maakbaar vanuit de overheid. Mensen maken uiteindelijk zelf de keuze of zij een vaccinatie wel of niet willen halen. Het beleid vanuit VWS is erop gericht een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad te bereiken, waarvoor middelen via het Gemeentefonds beschikbaar zijn gesteld. Het college van B&W legt verantwoording af over de uitvoering en besteding aan de lokale gemeenteraad. De JGZ zal financiële verantwoording moeten afleggen aan gemeenten voor de besteding van deze middelen.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel geld er naar de GGD'en gaat vanuit zowel de VWS-begroting als gemeentelijke begrotingen, uitgesplitst naar Rijksvaccinatieprogramma en jeugdgezondheidszorg? Kunt u dit overzicht geven uitgesplitst per jaar voor de jaren 2021–2024?
VWS heeft gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten geen overzicht van de verdeling van middelen, die gemeenten via het Gemeentefonds beschikbaar stellen aan JGZ-organisaties. VWS is stelselverantwoordelijk voor de Wet publieke gezondheid (Wpg). Gemeenten zijn op grond van deze wet verantwoordelijk voor het laten uitvoeren van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg, het prenataal huisbezoek en het Rijksvaccinatieprogramma door een JGZ-organisatie. Deze taken kan een gemeente in zijn geheel of gedeeltelijk bij een GGD beleggen, maar ook bij een andere organisatie, zoals een gemeentelijke dienst of private organisatie. De gemeente ontvangt voor het laten uitvoeren van deze taken een bijdrage van het Rijk via het Gemeentefonds. Voor de middelen, die via het Gemeentefonds beschikbaar komen, geldt beleids- en bestedingsvrijheid.
In onderstaande tabel zijn de overgehevelde bedragen aan het gemeentefonds wat betreft het RVP weergegeven. Er is, zoals aangegeven, geen inzicht in welk bedrag gemeenten aan het RVP uitgeven.
Vaccinaties
2021
2022
2023
2024
Uitvoering RVP (incl. informed consent)
31,7 mln.
31,7 mln.
31,7 mln
31,7 mln
MenACWY-vaccinatie
3,8 mln.
3,8 mln.
3,8 mln.
3,8 mln.
HPV-jongens
–
2,8 mln.
2,8 mln.
2,8 mln.
Maternale kinkhoestvaccinatie
–
–
–
4,4 mln.
Het artikel ‘Achterstanden lopen op: verzekeringsartsen dreigen met afsplitsing UWV’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Achterstanden lopen op: verzekeringsartsen dreigen met afsplitsing UWV» waarin wordt gesteld dat er grote achterstanden zijn bij de verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Wat is uw reactie op deze situatie?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de huidige achterstanden zijn bij de verzekeringsartsen van het UWV? Is er sprake van een structureel probleem of betreft het tijdelijke achterstanden?
In augustus 2023 wachtten bijna 14.700 mensen langer dan de beslistermijn van 8 weken op een WIA claimbeoordeling. Het aantal mensen dat langer wacht is in de periode vanaf 2015 tot en met 2022 sterk opgelopen. Het betreft een structureel probleem, met onwenselijke gevolgen voor werkgevers en werknemers die te lang in onzekerheid blijven over hun uitkering. Samen met UWV heb ik daarom besloten tot een aantal tijdelijke maatregelen om deze achterstanden terug te dringen, zoals de maatregel 60+ (waarbij voor 60-plussers onder voorwaarden een vereenvoudigde WIA claimbeoordeling plaats kan vinden). In het kader van het terugdringen van de achterstanden werkt UWV ook aan procesoptimalisaties, onder meer door te gaan werken in sociaal medische centra waarin de verzekeringsarts regievoerder is in een multidisciplinair team. Mede dankzij de ingezette maatregelen en de vrijwillige overwerkafspraken kon in de kamerbrief van 6 oktober 2023 worden gemeld dat na een stabilisatie van de achterstand in 2022 in de eerste helft van 2023 een lichte afname te zien is.
Zijn er voldoende verzekeringsartsen beschikbaar om de achterstanden bij het UWV weg te werken? Indien dit niet het geval is, hoe kijkt u aan tegen een studiekorting voor studenten die zich specialiseren als verzekeringsgeneeskundige?
Er is sprake van een mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische-beoordelingen. Die mismatch heeft verschillende oorzaken, waar onvoldoende beschikbaarheid van verzekeringsartsen er één van is. Over de mismatch is uw Kamer door mij en mijn voorgangers in diverse brieven geïnformeerd. In de «Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen en relevante WIA onderwerpen» van 6 oktober 2023 geef ik de meest recente beschrijving van de stand van zaken.2
De afgelopen periode heb ik een divers pakket aan maatregelen getroffen gericht op het terugdringen van de achterstanden. Daarbij wordt voortgebouwd op aanbevelingen die EY heeft gedaan in een onafhankelijk onderzoek naar de optimalisatie van de WIA-claimbeoordeling3.
EY concludeerde dat er bij een geoptimaliseerd proces, een forse inkorting van de tijd per beoordeling te realiseren is.
Deze procesoptimalisatie krijgt onder meer vorm door de implementatie van een nieuw regiemodel bij UWV, waarbij er gewerkt wordt in sociaal medische centra. Dit nieuwe regiemodel moet het vak van verzekeringsarts (VA) ook aantrekkelijker maken door het bieden van veel professionele ruimte aan de VA. Naast de procesoptimalisatie, heb ik (tijdelijke) beleidsmaatregelen genomen met als doel de druk op de sociaal-medische beoordelingscapaciteit te verminderen. Daarbij gaat het onder meer, maar niet uitsluitend, om de vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling voor 60-plussers. In het kader van het terugdringen van de achterstanden is op 17 november 2023 nog een nieuwe voorgenomen maatregel voor internetconsultatie gepubliceerd (de maatregel Praktisch Beoordelen).
Tegelijkertijd wordt er via verschillende trajecten gezocht naar nieuwe maatregelen om de achterstand terug te dringen. Ook maatregelen gericht op het opleiden van meer verzekeringsartsen kunnen daar onderdeel van uitmaken. UWV spant zich volop in om artsen te werven en op te leiden tot verzekeringsarts. Dat gebeurt onder andere met een landelijke wervingscampagne, samenwerking met wervingsbureaus, referral recruitment, een ambassadeursnetwerk, het aanbieden van coschappen en door in te zetten op campusrecruitment ten behoeve van de positionering als werkgever en het specialisme voor de lange termijn. Een steeds grotere groep geneeskundestudenten kiest voor oriëntatie in het sociale domein en daarop speelt UWV in. In 2023 zijn er (tot nu toe) 121 artsen geworven.
In het najaar van 2022 heb ik de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) ingesteld. Deze commissie voert een fundamentele, integrale verkenning uit om te komen tot een houdbaar stelsel voor de lange termijn, dat duurzaam uitvoerbaar is en ruimte laat voor nieuwe beleidswensen. Ik heb de commissie gevraagd te komen met oplossingsrichtingen voor hervorming van het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, zowel binnen het huidige stelsel als meer fundamenteel en afwijkend daarvan. Daarbij dient de commissie in ieder geval oog te houden voor de uitvoerbaarheid, uitlegbaarheid en betaalbaarheid van het stelsel. Ik verwacht in het eerste kwartaal van 2024 een advies van OCTAS. Ik verwacht dat de commissie onder andere zal komen met oplossingsrichtingen die een bijdrage leveren aan het verminderen van de druk op de uitvoering met betrekking tot sociaal-medische beoordelingen.
Heeft de vertraging in de beoordelingen van verzekeringsartsen gevolgen voor de mensen die afhankelijk zijn van een uitkering? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor hen en hoe gaat u hiermee om?
De achterstanden bij UWV maken dat mensen soms lang moeten wachten op een WIA-claimbeoordeling. Dit geeft onzekerheid over het mogelijke recht op een uitkering en daarmee ook over inkomenszekerheid. Ook voor werkgevers leidt de huidige situatie tot onzekerheid. De druk bij UWV is op dit moment hoog. Dat vind ik onwenselijk en het terugdringen van de mismatch heeft dan ook mijn hoogste prioriteit.
Om in de tussentijd de gevolgen en onzekerheid voortkomend uit een lange wachttijd zoveel mogelijk te beperken heb ik verschillende maatregelen getroffen, waaronder:
Naast maatregelen om de onzekerheid tijdens de wachttijd te beperken, heb ik diverse maatregelen getroffen om de achterstanden terug te dringen. Deze set maatregelen leidt er sinds de afgelopen zomer toe dat er een voorzichtige daling van de achterstanden zichtbaar is.
Voor de gehele systematiek van (het kwijtschelden van) voorschotten verwijs ik u naar mijn brief aan de kamer van 6 oktober 2023 («Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen en relevante WIA onderwerpen»).4
Kunt u bevestigen of de volgende uitspraak juist is: «Het gaat nu zelfs zover dat de Minister buitenwettelijke maatregelen heeft moeten nemen, en dat mensen uitkeringen krijgen toegekend zonder dat is beoordeeld of ze hier recht op hebben», en als dat het geval is, bent u zich ervan bewust dat mensen gratis geld ontvangen zonder dat ze worden beoordeeld?
Het klopt dat er tijdelijke buitenwettelijke maatregelen zijn getroffen. Ik heb uw Kamer daar onder meer over geïnformeerd in mijn brieven van 28 augustus 20225, 28 april 20236 en 6 oktober 20237.
Twee buitenwettelijke maatregelen licht ik hierbij toe:
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3 voor de aanpak van de onderliggende oorzaken van de ontstane achterstanden en de structurele oplossingen die gezocht worden om de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen op te heffen en de achterstanden terug te brengen.
Klopt het dat een groep verzekeringsartsen binnen het UWV dreigt met afsplitsing vanwege de aanhoudende problemen? Wat vindt u van dit signaal en het idee om de verzekeringsartsen te decentraliseren?
De NOVAG – de beroepsvereniging en vakbond van verzekeringsartsen binnen UWV – stelt inderdaad een afsplitsing voor van de medische beoordelingen van het UWV, naar een onafhankelijke medische dienst binnen de overheid. Het feit dat teveel mensen nu te lang moeten wachten op een sociaal-medische beoordeling van het UWV brengt onduidelijkheid en onzekerheid voor werknemers en werkgevers met zich mee. Dat is heel onwenselijk. Daarom heb ik – in overleg met onder meer het UWV, de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) en verzekeringsartsen – de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen en blijven we in gezamenlijkheid zoeken naar en werken aan nieuwe maatregelen. We zien dat de inzet tot nu toe resultaat begint op te leveren. Er is een voorzichtige kentering zichtbaar in de omvang van de achterstanden, zoals ik meldde in mijn meest recente Kamerbrief8. En met het werken in sociaal medische centra, is de verwachting dat het werken als verzekeringsarts (VA) aantrekkelijker wordt, omdat er binnen dit model veel professionele ruimte is voor de VA.
Tegelijkertijd meldde ik in diezelfde brief ook dat er nog meer nodig is. Daar blijf ik mij samen met UWV voor inzetten. Ik heb de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) in het leven geroepen, die de opdracht heeft te komen met oplossingsrichtingen voor een stelsel dat houdbaar is voor de toekomst. Deze commissie heeft ook specifiek aandacht voor de mismatch met betrekking tot sociaal-medisch beoordelen. Ik verwacht mogelijke oplossingsrichtingen van OCTAS aan het begin van 2024.
Ik begrijp de zorg van de NOVAG over de huidige achterstanden. Hoewel de ingezette maatregelen een voorzichtige daling laten zien, is het ook duidelijk dat er de komende tijd nog méér nodig is. Alle ideeën die kunnen helpen om de mismatch op te lossen zijn welkom en ik vind het belangrijk hierover met elkaar in gesprek te blijven. Op dit moment loopt er een traject om vanuit verschillende perspectieven te zoeken naar aanvullende passende maatregelen en structurele oplossingen. Daarbij is het essentieel dat we bij oplossingsrichtingen denken vanuit het belang van de cliënt, nu en in de toekomst.
Welke maatregelen neemt u op de langere termijn om ervoor te zorgen dat er geen herhaling plaatsvindt van de achterstanden bij de verzekeringsartsen van het UWV?
Zoals ik in mijn antwoord op de derde vraag heb aangegeven zijn de afgelopen periode verschillende maatregelen getroffen om de mismatch terug te dringen. Deze aanpak heeft effect, maar het blijft de komende jaren een grote prioriteit om de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen verder terug te dringen.
Ik heb, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, de Onafhankelijke Commissie
Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel in het leven geroepen, die de opdracht heeft te komen met oplossingsrichtingen voor een stelsel dat houdbaar is voor de toekomst. Doel daarbij is te komen tot aanpassingen of maatregelen die het stelsel duurzaam uitvoerbaar, uitlegbaar en betaalbaar maken. In het eerste kwartaal van 2024 wordt het advies van de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel verwacht.
Het wetsvoorstel maatschappelijke BV |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het werkbezoek dat wij samen hebben gebracht aan Roetz Bikes en Refugee Company in Amsterdam in de zomer van 2022 en bewaart u daar net zulke goede herinneringen aan als ik?
Ja.
Herinnert u zich het pleidooi van deze sociale ondernemers dat zij voor het voeren van een gezonde bedrijfsvoering geholpen zouden zijn met de komst van een wet die de maatschappelijke BV zou erkennen?
Het is mij bekend dat een groep ondernemers uitziet naar een wetsvoorstel inzake ondernemen met een maatschappelijke BV. Ik neem hun wens en de onderzoeken waaruit die volgt zeer serieus. Dat geldt ook voor het eveneens uit die onderzoeken volgende belang om deze ondernemers daarbij te stimuleren en te faciliteren. Ik hecht eraan dat dat waar mogelijk gebeurt. Anderzijds vind ik het even belangrijk dat voldoende aandacht wordt besteed aan de kritische geluiden die zijn geuit ten aanzien van het nut en de noodzaak van een wetsvoorstel inzake ondernemen met een maatschappelijke BV. Ook is van belang dat voldoende inzicht bestaat in hoe een eventuele regeling op dat vlak zich zal verhouden tot het al bestaande geheel van wettelijke bepalingen.
Als er een wettelijke regeling komt, moet deze voldoende toegevoegde waarde bieden zodat ondernemers er gebruik van zullen maken: zij moet ondernemers immers faciliteren. Dat vergt dat een wettelijke regeling zowel praktisch als juridisch werkbaar is en niet leidt tot overlap of inconsistenties met al bestaande wettelijke bepalingen, met name op het terrein van het vennootschapsrecht.
In de afgelopen tijd is hard gewerkt aan een voorontwerp voor een wettelijke regeling dat ondernemers die met een maatschappelijke BV willen ondernemen een eenduidig en herkenbaar juridisch kader biedt, binnen de hierboven geschetste randvoorwaarden. Dit proces is vergevorderd maar nog niet afgerond. Op een aantal vlakken blijkt het lastig om de gewenste inpassing te bereiken met behoud van praktische bruikbaarheid en juridische consistentie. Het betreft met name de eisen, beperkingen en waarborgen die moeten worden geformuleerd met betrekking tot de wijze waarop wordt omgegaan met de winst en het vermogen van de maatschappelijke BV en de wijze waarop eventuele wettelijke voorschriften kunnen worden gehandhaafd.
Ik ben voornemens om het voorontwerp zoals dat nu bestaat op korte termijn voor te leggen aan enkele deskundigen uit de wetenschap en praktijk met de vraag of dit voorontwerp als geheel naar hun inschatting een voor de praktijk nuttige en bruikbare, juridisch voldoende consistente en sluitende regeling biedt. Daarbij zal ik hen in het bijzonder de vraag stellen of de ontworpen bepalingen over winst en vermogen naar hun inschatting voldoende effectief en praktisch werkbaar zijn dan wel of zij reden zien om alternatieve/andersluidende bepalingen op te nemen.
Na raadpleging van de desbetreffende deskundigen en zo nodig in overleg met betrokken andere departementen zal een besluit worden genomen over de voortgang van dit traject. Dit proces zal naar verwachting nog enige tijd in beslag nemen. Ik zal uw Kamer berichten wanneer het is afgerond.
Weet u dat ongeveer zesduizend Nederlandse bedrijven met smart al jaren wachten op de komst van deze wet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de voorbereidingen voor het wetsvoorstel maatschappelijke BV onverwijld doorgaan en het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2024 in consultatie zal gaan, een jaar later dan eerder was toegezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ''Arnhemse Werkbrigade' slaat aan: begeleid werk via Scalabor leidt tot vaste baan' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Arnhemse Werkbrigade» slaat aan: begeleid werk via Scalabor leidt tot vaste baan» en de proef die in Arnhem heeft plaatsgevonden inzake mensen begeleiden naar regulier werk via Scalabor?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u de Kamer nader informeren over de details van de proef in Arnhem? Bijvoorbeeld over de randvoorwaarden die maakten dat de proef in Arnhem succesvol is?
Ik heb informatie ingewonnen bij de directie van Scalabor over het concept van de Werkbrigade, een initiatief dat waardevolle kansen biedt aan mensen voor wie een baan bij een reguliere werkgever niet direct binnen handbereik ligt.
Via de Arnhemse Werkbrigade ontvangen mensen die intensieve begeleiding nodig hebben en voor wie het moeilijk is om werk te vinden, een baan en een contract bij het sociaal ontwikkelbedrijf Scalabor. Hiermee krijgen zij de mogelijkheid om in deeltijd betaald werk te verrichten, vaak in het groenonderhoud, de schoonmaak of beveiliging. Dit biedt hen niet alleen werk, maar ook de kans om te leren en persoonlijk te groeien.
Binnen de Werkbrigade ontwikkelen deelnemers zich in twee jaar tijd zoveel mogelijk tot werknemers die zelfstandig kunnen werken. Het uiteindelijke doel is om hen vervolgens duurzaam aan het werk te helpen op een baan die bij ze past. Bij voorkeur bij een reguliere werkgever.
De vergoeding voor werk bij de Werkbrigade is gebaseerd op het Wettelijk Minimumloon (WML). Hiervoor dragen de gemeente Arnhem en Scalabor samen de kosten. De gemeente stelt een bedrag beschikbaar dat gelijk staat aan de kosten voor een uitkering. Scalabor vult dit bedrag aan tot het WML-niveau. Volgens Scalabor blijven de kosten voor de gemeente hiermee neutraal ten opzichte van het financieren van een uitkering. Scalabor kan de overige noodzakelijke kosten dekken uit de opbrengsten van het werk dat werknemers bij de Werkbrigade verrichten. Volgens Scalabor gaan werknemers er door een baan bij de Werkbrigade financieel op vooruit: het salaris dat zij ontvangen is hoger dan wanneer het inkomen zou bestaan uit een uitkering.
In de afgelopen twee jaar zijn via de Werkbrigade 49 langdurig werklozen in dienst genomen. Na twee jaar is 65% van hen doorgestroomd naar een vaste betaalde baan bij reguliere werkgevers. Voor de overige mensen geldt dat hun contract met een jaar verlengd wordt. Dit met als doel ook deze groep uiteindelijk naar regulier werk te begeleiden.
Op welke wijze gaat u de aangenomen motie Palland/Kathmann uitvoeren inzake een pilot of experiment met basisbanen bij reguliere werkgevers?2
De motie Palland/Kathmann beoogt de stap om vanuit langdurige bijstand in deeltijd aan het werk te gaan bij een reguliere werkgever te ondersteunen via een ingroeimodel. En vraagt daarbij ervaringen en effect in marginale druk, toeslagen en doenvermogen/leerbaarheid in kaart te brengen. Met uw Kamer onderschrijf ik het belang om die stap te vergemakkelijken. Gemeenten beschikken op grond van de Participatiewet over een scala aan instrumenten om de stap naar (deeltijd)werk te bevorderen, zoals bijvoorbeeld de inzet van leerwerktrajecten en loonkostensubsidie.
Begin 2024 ga ik in gesprek met gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven om te bezien welke ervaringen er specifiek zijn met het bevorderen van deeltijdwerk voor langdurig bijstandsgerechtigden en hoe nader invulling gegeven kan worden aan het verzoek in de motie. Daarbij worden de hierboven genoemde elementen uit de motie betrokken. Ik zal daarbij gebruik maken van de ervaringen die bij Scalabor zijn opgedaan. In het tweede kwartaal van 2024 zal ik uw Kamer nader informeren.
Bent u bereid om de ervaringen vanuit Scalabor en Arnhem te betrekken bij de toekomstscenario’s voor de sociale werkvoorzieningen/sociaal ontwikkelbedrijven en bij de uitvoering van de motie pilot basisbanen?3
Op 21 december 2023 ontving uw Kamer de brief «Infrastructuur Sociaal Ontwikkelbedrijven» (documentnummer: 2023Z20875)4, waarin ik maatregelen presenteer die ik in uitwerking heb en die bijdragen aan een toekomstbestendige infrastructuur.
In deze brief benadruk ik het belang van de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven om een veilig vangnet te bieden voor mensen die wel kunnen werken, maar voor wie dit niet, of nog niet, bij reguliere werkgevers mogelijk is. Voor deze mensen blijven sociaal ontwikkelbedrijven ook in de toekomst belangrijk. Als opstap naar werk, als een plek waar je in een beschutte omgeving kunt werken en als een plek waarop je kunt terugvallen als het even niet lukt bij een reguliere werkgever. Ook wordt in de brief benadrukt dat dit vangnet niet alleen van toepassing is op mensen die onder de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en beschut werk vallen, maar ook op andere groepen die moeite hebben met het vinden van regulier werk, vaak onder de banenafspraak. Hoewel veel van deze mensen in theorie bij reguliere werkgevers aan de slag zouden kunnen, is dit in de praktijk niet altijd direct haalbaar. In de verkenning «Uitvoeringsperspectieven voor een duurzame sociale infrastructuur» die uw Kamer bij de brief «Infrastructuur Sociaal Ontwikkelbedrijven» ontving, wordt een uitgebreider beeld geschetst van deze groep mensen.
Zoals ook uit mijn brief kan worden opgemaakt, blijft het binnen het toekomstperspectief dat ik voor ogen heb voor gemeenten mogelijk om eigen keuzes te maken over de uitvoering van initiatieven zoals de Werkbrigade. Vanuit mijn rol wil ik die mogelijkheid voor gemeenten versterken om ervoor te kiezen de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven breed beschikbaar te houden voor mensen die hiervan afhankelijk zijn. In de hierboven genoemde brief heb ik aangegeven hiervoor een pakket van maatregelen in uitwerking te hebben. Met deze maatregelen zou in de periode 2024–2034 een bedrag van in circa € 330 miljoen gemoeid zijn. Daarna bestaat de structurele investering uit jaarlijks een bedrag van € 35 miljoen. Besluitvorming over deze maatregelen en de budgettaire inpasbaarheid worden betrokken bij de voorjaarsbesluitvormig en/of afgewogen door een nieuw kabinet.
Onderdeel van deze maatregelen is de mogelijkheid van een infrastructurele opslag. Deze opslag is bedoeld voor de financiering van infrastructurele kosten die noodzakelijk zijn voor het bieden van werk aan mensen die niet regulier aan het werk kunnen komen. Het betreft kosten voor essentiële zaken waar nu in de bekostiging van de Participatiewet geen rekening wordt gehouden. Zoals kosten voor huisvesting, vervoer en gereedschap. Dit komt neer op een budget van ca. € 3.465 per plek en een structurele investering van € 34,7 miljoen.
Daarnaast stel ik in 2024 een bedrag van € 63,9 miljoen euro beschikbaar. Hiermee kunnen gemeenten eerste stappen zetten richting een duurzame infrastructuur.
Zoals in het antwoord op vraag 3 genoemd, betrek ik ook bij de uitvoering van de motie Palland/Kathmann hier gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven graag bij. Ik zal daarbij bezien hoe ik specifiek gebruik kan maken van de ervaringen die bij Scalabor zijn opgedaan.
Zijn de ervaringen zoals opgedaan door Arnhem/Scalabor met begeleid werk aanleiding voor u om ook bij regionale mobiliteitsteams (RMT’s) de positie van sociaal ontwikkelbedrijven (actiever) te betrekken?
Zoals ik uw Kamer in de brief «Afdoening moties 35 644, nr. 6 en 35 925 XV, nr. 63» (Kamerstuk 35 644, nr. 15) schreef, is er in veel regio’s al een nauwe samenwerking tussen RMT’s en sociaal ontwikkelbedrijven. Binnen het traject «uitbreiding arbeidsmarktinfrastructuur», zoals beschreven in de «Kamerbrief uitgangspunten voor de uitbreiding van de arbeidsmarktinfrastructuur» (Kamerstuk 33 566, nr. 108), wordt nauw met gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven afgestemd over de rol en positie van sociaal ontwikkelbedrijven binnen de bredere arbeidsmarktinfrastructuur. Sociaal ontwikkelbedrijven worden hierbij actief betrokken.
Een mogelijk onrechtmatige werkwijze bij RIEC & LIEC. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het RIEC-project Bloedkoraal, bij de aanpak van recreatiepark Fort Oranje in Rijsbergen?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bekend met het door u aangeduide RIEC-project Bloedkoraal.
Naar aanleiding van de sluiting van recreatiepark Fort Oranje heeft mijn ministerie ter bevordering van de kennis- en ervaringsuitwisseling op landelijk niveau de gemeente Zundert gevraagd een juridische handreiking voor gemeenten op te stellen. In het kader van de uitvoering van de landelijke Actie-agenda vakantieparken 2018–2020 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarvoor bij decembercirculaire gemeentefonds 2018 een bijdrage ter beschikking gesteld van € 75.000. De handreiking ten behoeve van de handhaving op vakantieparken is eind 2019 beschikbaar gekomen. Daarnaast heeft mijn ministerie bij meicirculaire gemeentefonds 2019 een bijdrage van € 1,5 miljoen aan de gemeente Zundert verstrekt als tegemoetkoming in de juridische kosten voor de (landelijke) pilot met betrekking tot de sluiting en beheer- overname van recreatiepark Fort Oranje.
Waarom sleept de door Bloedkoraal georganiseerde sluiting en ontruiming van de camping zich inmiddels meer dan zes jaar voort? Is er uitzicht op een oplossing?
Het is aan de gemeente Zundert om in te gaan op de aanpak van recreatiepark Fort Oranje in Rijsbergen.
Kunt u reflecteren op de situatie waarbij de gemeente Zundert zich de 24 hectare grond probeert toe te eigenen door bij de eigenaren miljoenen in rekening te brengen voor de sloop? Waarom kan de gemeente zonder bevoegdheid onteigening van burgers proberen te bewerkstelligen?
Het is niet aan mij om vanuit de rijksoverheid te reflecteren op de aanpak van de gemeente Zundert met betrekking tot recreatiepark Fort Oranje. Het is aan de lokale overheid, de gemeente Zundert in dit geval, om op de aanpak in te gaan.
Bent u ervan op de hoogte dat de aanpak van Fort Oranje voorafgaand aan de ontruiming op 7 juni 2017 tijdens een samenkomst met de Rechtbank Zeeland-West-Brabant besproken is?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde bijeenkomst.
Hoe verhoudt zich deze ontmoeting tot artikel 12 van de Wet rechterlijke organisatie, dat rechters verbiedt zich op enige wijze met (toekomstige) procespartijen in te laten en met het rechtstatelijke beginsel van machtenscheiding?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde ontmoeting. Ik kan over uw vraag dan ook geen oordeel geven.
Waarom werd de bijeenkomst van Bloedkoraal, eind oktober 2016, waarna kort daarna de Steuerfahndung in Duitsland een strafrechtelijk belastingonderzoek begon, bijgewoond door een belastingambtenaar van de afdeling Externe Overheid Samenwerking (EOS)?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde bijeenkomst en wie daar aanwezig zijn geweest.
Zijn er directe of indirecte contacten geweest met autoriteiten in Bremen over dit of andere onderzoeken tegen Jan Engel en Jeroen Pols? Zo ja, kunt u vertellen wat deze contacten hebben behelsd en alle communicatie hieromtrent openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bekend met de door u aangeduide contacten met autoriteiten in Bremen.
De verlaagde GLB premies |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft uw ministerie in mei 2023 na de aanvraag Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)/het invullen van de Gecombineerde opgave een raming gemaakt van de benodigde budgetten? Was deze raming ook hoger dan de beschikbare budgetten indien dit is gebeurd? Zo niet, waarom niet?
De Gecombineerde Opgave is dit jaar verlengd: boeren konden tot en met 30 juni nog aanpassingen doorvoeren in hun aanmelding voor de rechtstreekse betalingen van het GLB1. Vervolgens heeft mijn ministerie samen met RVO, op basis van de gegevens uit de Gecombineerde opgave, berekeningen gemaakt over de uitputting van de budgetten. Hieruit is het beeld naar voren gekomen dat er meer hectares zijn opgegeven voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling, en dat meer boeren op basis van hun aanmelding in aanmerking zouden komen voor de goud-premie van de ecoregeling. Als er meer hectares worden aangevraagd, moet het beschikbare budget over meer hectares worden verdeeld. Dat zou tot lagere tarieven leiden. In mijn brief van 16 november2 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Wijken de definitieve aanvragen van 30 november 2023 (erg) af van de eerste aanvraag van mei 2023? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak en was dit onvoorzienbaar? Zo nee, waarom is er niet eerder over een korting gecommuniceerd?
De definitieve aanvragen, die tot en met 30 november konden worden ingediend, wijken niet zodanig af van de Gecombineerde opgave dat het tekort daarmee wezenlijk is teruggebracht. Het betekent dat boeren echt de stap hebben gezet om te werken aan de verduurzaming van de landbouw en dat veel boeren het ook hebben gepresteerd om te voldoen aan de voorwaarden voor de goud-premie in de ecoregeling. Ik ben trots op dit resultaat.
Dit is het eerste jaar dat we met de ecoregeling en met deze nieuwe procedure werken. In dit eerste uitvoeringsjaar van het nieuwe GLB was niet goed te voorzien in hoeverre de uiteindelijke aanvragen zouden afwijken van hetgeen bij de aanmelding was opgegeven. Boeren konden tot en met 30 november zowel hectares als activiteiten intrekken, maar geen nieuwe hectares of activiteiten meer toevoegen.
Waarom gaat u pas nu op zoek gaat naar aanvulling van de bedragen bij de Europese Unie (EU) en heeft u dit niet eerder gedaan?
Zodra duidelijk werd dat dit probleem zich kon voordoen, heb ik de verschillende mogelijkheden geïnventariseerd hoe hiermee om te gaan. Mijn ministerie heeft daarvoor onder andere gesprekken gevoerd met de Europese Commissie.
Hoe draagt de verlaging van de GLB bij aan het verdienmodel van de Nederlandse boer en wat is het effect van de verlaging op het verdienvermogen van een gemiddeld agrarisch gezinsbedrijf?
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. Ik betreur dat. Voor boeren zijn de subsidies van het GLB een onderdeel van het inkomen. Ik benadruk dat het gaat om voorlopige tarieven om alvast een gedeeltelijke uitbetaling van de basispremie in december van dit jaar mogelijk maken. Het definitieve beeld moet nog bepaald worden daarna kan pas gekeken worden wat het effect gaat zijn op het verdienvermogen. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november3 en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen.
Had de verlaging naar uw mening voorkomen moeten worden?
Inschattingen van de deelnamebereidheid aan de ecoregeling vooraf gaven geen indicatie van deze hoge inschrijvingen. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt dat het beschikbare budget over meer hectares verdeeld moet worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Zoals ik in mijn brief van 16 november4 aan uw Kamer heb gemeld, is het nog niet mogelijk om definitieve tarieven vast te stellen omdat er nog te veel onzekerheid bestaat over de definitieve getallen.
Is er zicht op verhoging van de GLB-bedragen buiten de reeds aangekondigde verhogingen op uw eerdere verlaging?
De voorlopige tarieven zijn lager dan de later vast te stellen definitieve tarieven. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. Zodra ik de definitieve gegevens heb, kan ik de definitieve tarieven vaststellen. In het Nationaal Strategisch Plan van het GLB is afgesproken dat we in 2023 minimaal 207 euro per hectare betalen aan basisinkomenssteun. Daarnaast zet ik voor de ecoregeling in op het maximaal belonen van de investeringen die boeren hebben gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw.
Wanneer komt er hierover duidelijkheid en had dit niet vooraf gemoeten?
Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt dat het beschikbare budget over meer hectares verdeeld moet worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Ik zoek, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen (zie ook mijn brief van 16 november5.
Hoe verhoudt zich de verlaging van de GLB-bedragen ten opzichte van artikel 20 van de Grondwet met betrekking tot bestaanszekerheid?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan verduurzaming van de landbouw. De subsidies van het GLB, en de ecoregeling in het bijzonder, zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Hierbij is er geen directe relatie met artikel 20 van de Grondwet. Dat grondwetsartikel ziet op bestaanszekerheid in relatie tot door de overheid te verstrekken bijstand om ieder een sociaal minimum te verzekeren.
Mbo-nieuwkomersonderwijs |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Zijn de Ministers bekend met de aanpak van het mbo-nieuwkomersonderwijs van het Alfa-college in Groningen voor de entree en mbo-niveau 2 geïntegreerde trajecten Elektrotechniek waar extra Nederlands en Rekenen wordt geboden om aan de nieuwe talige rekeneisen te voldoen?
Ja.
Zijn de Ministers bereid hierover met het Alfa-college in gesprek te gaan en te bezien wat nodig is om het mbo-onderwijsaanbod voor anderstaligen en nieuwkomers te versterken en toegankelijker te maken?
Ja.
Zijn de Ministers bereid om voorbereidingen te treffen voor een wettelijke grondslag voor het beroepsonderwijs aan anderstaligen en nieuwkomers in het mbo?
Momenteel vindt op verzoek van uw Kamer een toekomstverkenning plaats naar het nieuwkomersonderwijs in het po, vo en mbo. De centrale vraag hierbij is: hoe bieden we nieuwkomers een zo goed mogelijke start en kansen in ons onderwijs? In het voorjaar van 2024 organiseren we hierover een brede landelijke dialoog. Daarbij kijken we onder andere naar wet- en regelgeving en de ervaringen van diverse onderwijsinstellingen, zoals het Alfa-college. Wij streven ernaar om voor de zomer van 2024 toekomstscenario’s met uw Kamer te delen.
Het onderzoek naar het overlijden van een Nederlandse staatsburger in Gaza |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel weken is het inmiddels geleden dat premier Rutte de Israëlische regering vroeg om opheldering over de dood van de 33-jarige Nederlandse Islam al-Ashqar uit Doorn in Gaza door Israëlisch militair optreden?
Op 22 oktober jl. bereikte ons het verdrietige nieuws dat de Nederlandse Islam al-Ashqar in Gaza om het leven was gekomen in Gaza. Vanaf dat moment hebben wij het overlijden van Islam al-Ashqar herhaaldelijk opgebracht bij de Israëlische autoriteiten. Bijvoorbeeld tijdens het bezoek van demissionair Minister-President Rutte aan Israël en de Palestijnse Gebieden op 23 oktober, inmiddels zeven weken geleden. Diezelfde dag vroeg ook ik opheldering aan mijn Israëlische counterpart. In mijn contact met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, Eli Cohen, op 12 december jl. heb ik gevraagd of er al meer duidelijkheid is.
Hebt u inmiddels uitleg ontvangen van de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet en hoe kwalificeert u het uitblijven van die uitleg?
De Israëlische autoriteiten hebben toegezegd alle beschikbare inlichtingen die in relatie staan tot deze verdrietige gebeurtenis aan ons te overhandigen. Op dit moment zijn deze nog niet ontvangen. Ik begrijp en deel uw behoefte aan meer duidelijkheid in deze zaak. Het kabinet blijft hierop aandringen bij Israël.
Hoe vaak, wanneer en op welk niveau hebt u inmiddels bij de Israëlische regering aangedrongen op uitleg?
Ik kan u verzekeren dat het overlijden van Islam al-Ashqar veelvuldig en tot het hoogste niveau is opgebracht bij de Israëlische autoriteiten, zowel op politiek als (hoog)ambtelijk en diplomatiek niveau. Het kabinet zal dit blijven doen totdat er meer duidelijkheid is.
Klopt het dat de Israëlische krijgsmacht bij bombardementen die het uitvoert vooraf een (schriftelijke) inschatting maakt van doelwitkeuze en te verwachten nevenschade en dat na inzet een (schriftelijke) vorm van een battle damage assessment wordt opsteld? Zo ja, waarom is de Israëlische regering dan niet in staat de door de premier gevraagde opheldering te geven?
Voor zover bekend is de besluitvorming over de doelwitkeuze tijdens militaire operaties door de Israëlische krijgsmacht onderhevig aan interne juridische toetsing, gebaseerd op de informatie die beschikbaar is onder de omstandigheden van dat moment. Daarnaast stelt Israël na afloop van militaire operaties naar verluidt «battle damage assessments» op. Deze stukken zijn echter vertrouwelijk en worden niet met andere landen gedeeld. Zoals aangegeven blijft het kabinet bij de Israëlische regering aandringen op opheldering over de dood van Islam al-Ashqar.
Is er meer duidelijkheid over het aantal Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) die zich nog in Gaza bevinden?
De afgelopen tijd hebben meerdere Nederlanders de Gazastrook kunnen verlaten. Buitenlandse Zaken heeft samen met collega’s van het Ministerie van Defensie de doorreis naar Nederland verzorgd. Buitenlandse Zaken onderhoudt op het moment van schrijven actief contact met 11 personen in Gaza met de Nederlandse nationaliteit en hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders. Aangezien de situatie elk moment kan veranderen, zijn deze cijfers op moment van publicatie mogelijk achterhaald.
Deelt u de mening dat het een schandaal is dat deze Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) Gaza nog niet hebben kunnen verlaten?
Het kabinet zet samen met andere EU-lidstaten en landen in de regio alles op alles om alle buitenlanders zo snel mogelijk veilig uit de Gazastrook te krijgen. De mogelijkheden voor het veilig verlaten van de Gazastrook zijn echter sterk afhankelijk van hoe de veiligheidssituatie zich ter plaatse ontwikkelt.
Kan het kabinet in detail uiteenzetten welke stappen het heeft ondernomen om deze Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) uit Gaza te krijgen en van wie of welke partijen het tegenwerking ondervindt?
Buitenlandse Zaken onderhoudt actief contact met Nederlanders in Gaza die zich hebben aangemeld via de BZ Informatieservice. Op basis van de door Nederland gedeelde informatie worden door autoriteiten van Egypte en Israël lijsten opgesteld, die uiteindelijk op Facebook worden gepubliceerd, zodat personen die zich in de Gazastrook bevinden weten dat zij kunnen uitreizen. Soms worden personen niet op deze lijsten geplaatst. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio onderhouden actief contact met partners in de regio en zetten zich er via alle beschikbare diplomatieke kanalen, ook in EU-verband, voor in dat alle overige bij ons bekende Nederlanders, en hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders zo snel mogelijk de Gazastrook kunnen verlaten. Gelet op de zeer uitzonderlijke en schrijnende situatie in Gaza heeft het kabinet deze week besloten deze ondersteuning ook te bieden aan personen in Gaza met een via de geëigende procedure van de IND verkregen positief besluit voor gezinshereniging. Bij de opvang na de grenspassage werkt Nederland nauw samen met EU-partners, in het bijzonder België.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, bij voorkeur voor het debat over de Europese top op 12 december aanstaande?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het gesprek met Klaus Schwab over kunstmatige intelligentie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Zoals gebruikelijk weigert de Minister-President op vragen over het World Economic Forum (WEF) inhoudelijk te antwoorden1; kan de Minister-President uitleggen waarom zoveel geheimzinnigheid wordt betracht over contacten van de Nederlandse overheid (die tot transparantie aan het Nederlandse volk verplicht is) met een buitenlandse private organisatie die zelf een groot voorstander van transparantie beweert te zijn? Zo nee, waarom niet?
De meeste bijeenkomsten tijdens het WEF worden via een live-stream uitgezonden. Daarnaast ben ik transparant over de bedrijven en regeringsleiders die ik spreek, voor zover de belangen van de staat zich daar niet tegen verzetten.
Indien de Minister-President een zwijgplicht heeft ten aanzien van wat hij bespreekt met Klaus Schwab, kan hij dan wellicht Klaus Schwab uit het oogpunt van transparantie en om het vertrouwen in de Nederlandse instituties te herstellen verzoeken om een toelichting dienaangaande te komen geven in een vergadering van de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om mensen uit te nodigen in de Tweede Kamer, dat is aan de Tweede Kamer zelf.
Waarom namen de Minister van Financiën (mevrouw Kaag), de heer Dusek, de heer Halberstadt (voormalig lid van de Bilderberg-steering committee) en de heer Sijbesma (biotechnoloog, lid van de toezichtsraad van het WEF, klimaatleider van de Wereldbank, met name gericht op CO2-beprijzing, en lid van de externe adviesraad van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), speciaal afgevaardigde van de regering tijdens corona met betrekking tot het testen, en lid van de VN Scaling Up Nutrition Movement Group) deel aan dit gesprek over kunstmatige intelligentie? Gezien hun functies en expertises is dat immers toch niet zo voor de hand liggend? Of wel?
Het gesprek had een informeel karakter en was bedoeld om vrij met elkaar van gedachten te wisselen. De aanwezigen hebben een internationaal profiel en achtergrond en zijn regelmatige bezoekers van het WEF. Het onderwerp AI sluit tevens aan bij de thematiek van de 54e jaarlijkse bijeenkomst van het WEF in januari aanstaande. De bijeenkomst zal dan mede gaan over de kansen die worden geboden door dergelijke nieuwe technologieën.
Betekent de deelname van de bovengenoemde personen dat het onderwerp kunstmatige intelligentie tijdens dit gesprek in verband is gebracht met de voorgenomen implementatie van de One Health filosofie? Zo nee waarom niet?
Tijdens dit gesprek is de One Health filosofie niet aan de orde geweest. Het betrof een informeel gesprek over de kansen en risico’s van het gebruik van Artificial Intelligence (AI).
Of betekent het wellicht dat kunstmatige intelligente in verband is gebracht met de invoering van een Europese Digitale Identiteit? Zo nee waarom niet?
Tijdens dit gesprek is de Europese Digitale Identiteit niet aan de orde geweest. Het betrof een informeel gesprek over de kansen en risico’s van het gebruik van Artificial Intelligence (AI).
Of betekent het dat kunstmatige intelligente in verband is gebracht met de invoering van biometrische identificatie op wereldniveau? Zo nee waarom niet?
Tijdens dit gesprek is biometrische identificatie niet aan de orde geweest. Het betrof een informeel gesprek over de kansen en risico’s van het gebruik van Artificial Intelligence (AI).
Of betekent het misschien dat kunstmatige intelligente in verband is gebracht met de invoering van de Central Bank Digital Currency (CBDC)? Zo nee waarom niet?
Tijdens dit gesprek is CBDC is niet aan de orde geweest. Het betrof een informeel gesprek over de kansen en risico’s van het gebruik van Artificial Intelligence (AI).
Of betekent het tot slotte dat kunstmatige intelligente in verband is gebracht met de controle op online-informatiestromen? Zo nee waarom niet?
Tijdens dit gesprek is niet gesproken over controle op online-informatiestromen. Het betrof een informeel gesprek over de kansen en risico’s van het gebruik van Artificial Intelligence (AI).
Waarom weigeren de Minister-President en zijn regering stelselmatig ruimhartig informatie te delen over wat er inhoudelijk met het WEF en Bilderberg wordt gewisseld terwijl de Minister-President zelf heeft erkend dat de «rode lijnen» worden uitgezet in Davos en Washington?2
Zie de antwoorden op de overige vragen.
Met die uitspraak van 20 januari 2023 erkende de Minister-President toch dat het WEF een belangrijke rol speelt in het uitzetten van de beleidsagenda in Nederland? Zo nee waarom niet? Zo ja, dan heeft het Nederlandse volk er toch recht op te weten wat de Minister-President en andere machtige leden van de wereldelite onderling bedisselen? Zo nee, waarom heeft het Nederlandse volk daar dan geen recht op?
Tijdens de persconferentie na afloop van de ministerraad van 20 januari 2023 sprak ik over onderwerpen die in die week of in de ministerraad aan de orde waren gekomen. In dat kader sprak ik over de term «gemeenschappelijke thema’s». Daarmee bedoelde ik dat een aantal onderwerpen op meerdere momenten in die week de revue waren gepasseerd.
Kan de premier deze vragen afzonderlijk en voor de verandering inhoudelijk (dus zonder een beroep te doen op procedurele uitvluchten) beantwoorden?
Ja.
Kan de Minister-President namens de vragensteller aan zijn ambtenaren laten weten dat de vragensteller zich er bewust van is dat de vaak bijzonder gebrekkige en zelden inhoudelijke beantwoording van Kamervragen door zijn ministerie, waarvan de ronduit onbeschofte beantwoording van Kamervragen over het hijsen van vlaggen voor publieke gebouwen van woensdag jongstleden het meest recente voorbeeld is, vanzelfsprekend uitsluitend, altijd en alleen de verantwoording van de premier is en blijft en dat de vragensteller meeleeft met de ambtenaren die deze nietszeggende antwoorden hebben moeten opschrijven?
Waarvan akte.
Het artikel ‘Tom Klaassen belandde in een zorgvacuum en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NCR-artikel «Tom Klaassen belandde in een zorgvacuum en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen» waarin wordt gesteld dat de zorg voor complexe psychiatrische patiënten tekortschiet en dat kwetsbare groepen aan hun lot worden overgelaten?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe kan het dat een patiënt zoals bovengenoemd, die al jarenlang af en aan behandeld wordt voor psychiatrische problemen en drankverslaving, te horen krijgt dat zijn behandeling wordt gestaakt en dat hij zich niet aan de afspraken houdt? Wie bepaalt of een patiënt «uitbehandeld» is?
De term «uitbehandeld» wordt door hulpverleners in de ggz meestal gebruikt voor de situatie waarin langdurige en intensieve behandelingen zijn uitgevoerd en deze geen blijvend positief effect hebben gehad. Het is in deze situatie aan een behandelaar of behandelteam om te beslissen of een zorgvraag als «uitbehandeld» kan worden beschouwd. Overigens geldt dat hiermee de zorgvraag van de persoon in kwestie niet weggenomen is en er naar alternatieven gezocht moet worden. Zo kan het zijn dat als de medische behandeling in de ggz niet werkt, ingezet kan worden op herstelzorg en ondersteuning te organiseren om de persoon te helpen omgaan met aanhoudende psychische en/of verslavingsklachten.
Wat zijn de oorzaken van het zorgtekort voor mensen met een dubbele diagnose (verslaving en psychiatrische klachten) en welke maatregelen kunnen worden genomen om dit aan te pakken?
Zoals u weet kampt de ggz al lange tijd met lange wachttijden, daarnaast is de afgelopen jaren de vraag naar geestelijke gezondheidszorg (ggz) toegenomen en dit zorgt voor toenemende druk op de toegankelijkheid van deze zorg en wachtlijsten voor een aantal ggz-behandelingen.
Bij een dubbele diagnose geldt daarbij dat er behoefte is aan een specifieke, geïntegreerde behandelaanpak, bij voorkeur uitgevoerd door een multidisciplinair team. Deze geïntegreerde behandelaanpak wordt door een beperkt aantal zorgaanbieders geleverd en de capaciteit hiervan is beperkt.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is een brede set aan maatregelen afgesproken om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten. Hierbij is specifiek voor complexe zorg het doel om de vraag naar- en aanbod van complexer zorg beter op elkaar af te stemmen. Per brief van 21 december jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die zorgaanbieders en verzekeraars hiervoor hebben gezet in het traject cruciale zorg.
Naast het vergroten van de toegankelijkheid van de ggz is het belangrijk om het tekort aan medewerkers in de ggz aan te pakken. Dit is uitgewerkt in het het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ)3.
De diagnosestelling en behandeling van patiënten met een dubbele diagnose vraagt ook om specifieke kennis. Het Landelijk Expertisecentrum Dubbele Diagnose (LEDD) is opgericht om instellingen verder te helpen en praktisch te ondersteunen bij het bieden van goede zorg aan mensen met een dubbele diagnose.4 Het LEDD stelt instrumenten beschikbaar voor de implementatie van een geïntegreerde aanpak en biedt het zorginstanties en professionals de meest actuele informatie over behandelmethodes en -instellingen voor dubbele diagnoses.
Hoe kan het dat patiënten zoals bovengenoemd, die behoefte hebben aan langdurige ondersteuning, geen vervolgzorg krijgen? Wat kan gedaan worden om passend zorgaanbod voor deze groep te realiseren?
Het artikel schetst hoe moeilijk het kan zijn om passende (vervolg)zorg en ondersteuning te organiseren voor mensen met complexe en meervoudige problematiek, zeker wanneer zij zorg mijden. Wanneer er sprake is van zorgmijding kan op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden ingezet op bemoeizorg. Voor de invulling hiervan zijn gemeenten op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk.
Om de (bemoei)zorgketen zo goed mogelijk te laten functioneren zijn er vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoering geven aan deze taak. Voorbeelden hiervan zijn het inrichten van meldpunten niet acute zorg, Streettriage en de wijk-GGD’er.
Daarnaast wordt op verzoek van de Staatssecretaris van VWS een onderzoek uitgevoerd naar het aanbod van bemoeizorg door gemeenten5. De resultaten hiervan verwacht hij dit voorjaar te ontvangen. Hiermee ontstaat ook meer inzicht in de wijze waarop gemeenten invulling geven aan hun verantwoordelijkheden betreffende bemoeizorg en de knelpunten die zij hierbij ervaren.
In hoeverre hebben de decentralisatie van de zorg en de bezuinigingen van de afgelopen jaren bijgedragen aan het tekort aan zorg voor complexe psychiatrische patiënten? Wat zijn de gevolgen hiervan?
U vraagt naar de relatie tussen enerzijds de decentralisatie van de zorg en anderzijds de zorg aan complexe patiënten. Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen en ondersteuning aan langdurig zieken en ouderen. Hierdoor kan deze zorg en ondersteuning lokaal worden georganiseerd, waarbij beter kan worden ingespeeld op de vraag van de patiënt. Een goed voorbeeld van de ondersteuning die vanuit gemeenten wordt georganiseerd zijn de zogenaamde laagdrempelige steunpunten. Laagdrempelige steunpunten dragen als middel bij aan het maatschappelijk herstel van mensen die door problemen met hun mentale gezondheid hun rollen verliezen in de maatschappij. In het IZA is een stevige ambitie afgesproken om de komende vijf jaar te komen tot een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten. Ook zijn in het IZA afspraken gemaakt om de samenwerking tussen huisartsen, het sociaal domein en de ggz te verbeteren, waardoor mensen met complexe psychiatrische problematiek eerder passende zorg en ondersteuning krijgen.
Daarnaast vraagt u naar de relatie tussen bezuinigingen van de afgelopen jaren en het tekort aan zorg voor complexe psychiatrische patiënten. In de afgelopen jaren is er binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet bezuinigd op de ggz. Sinds 2020 was er telkens sprake van een overschrijding van het macrokader ggz en in het IZA is afgesproken om de overschrijdingen van 2020 en 2021 kwijt te schelden. In het IZA is het kader ggz structureel opgehoogd met € 180 miljoen. Ook voor het wegwerken van wachtlijsten in de ggz is in totaal eenmalig € 60 miljoen toegevoegd aan het macrokader ggz. Het macrokader ggz is hiertoe opgehoogd met € 30 miljoen in 2023 en € 30 miljoen in 2024.6
Bent u op de hoogte van de problemen rondom de samenwerking tussen verschillende zorginstellingen en de afstemming tussen de betrokken instanties in de regio Amsterdam? Wat kan gedaan worden om deze samenwerking te verbeteren?
Op basis van het IZA heeft iedere regio een zogenoemd regiobeeld opgesteld. Amsterdam signaleert in haar regiobeeld dat mentale gezondheid in het algemeen en specialistische ggz in het bijzonder aandachtspunten zijn. Op basis van het regiobeeld, heeft de regio in een concreet plan geschreven over hoe zij de geconstateerde uitdagingen gaan aanpakken. In het regioplan van Amsterdam, dat rond de jaarwisseling beschikbaar is gekomen, zet de regio haar voorgestelde aanpak uiteen op het thema mentale gezondheid, waarbij ook de samenwerking in de regio aan bod komt7. Ook zijn in het regioplan afspraken gemaakt over welke partijen met welke oplossingen aan de slag gaan, op welke schaal en op welke meetbare resultaatafspraken gestuurd wordt. De partijen in de regio hebben zich gecommitteerd aan dat plan en zorgverzekeraars en gemeente houden hier rekening mee in hun inkoop.
Hoe kan voorkomen worden dat patiënten zoals genoemd, die als «zorgmijder» worden bestempeld, buiten het zicht van instanties verloederen en geïsoleerd raken door hun verslaving? Welke maatregelen zijn nodig om deze groep beter te kunnen ondersteunen?
Zoals benoemd in vraag vier ligt hier een belangrijke rol voor gemeenten. Met de inzet op bemoeizorg kan een gemeente voorkomen dat deze mensen buiten het zicht van instanties blijven terwijl hun zorg- en ondersteuningsbehoefte toeneemt. Om de (bemoei)zorgketen zo goed mogelijk te laten functioneren zijn er vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag steeds meer instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoering geven aan deze taak. Daarnaast wordt zoals hierboven vermeld op dit moment een onderzoek uitgevoerd naar het aanbod van bemoeizorg door gemeenten.
Wat vindt u van de suggestie uit het rapport om palliatieve zorg te organiseren in samenwerking met huisartsen, inclusief begeleiding bij een euthanasiewens? Hoe verhoudt zich dit tot de huidige wet- en regelgeving rondom euthanasie bij verslaving?
Het artikel verwijst naar een intern rapport dat is opgesteld vanuit de regio Amsterdam. In het artikel wordt de suggestie gewekt dat een palliatief traject, inclusief begeleiding bij een euthanasiewens, eenzijdig kan worden geïnitieerd, zonder overleg met de patiënt of diens naasten. Ik kan niet ingaan op de specifieke individuele situatie zoals geschetst in het artikel.
In algemene zin wil ik benadrukken dat het starten van palliatieve zorg een zorgvuldig proces dient te zijn, waarvoor een kwaliteitskader en richtlijnen voor professionals gelden. Principes van palliatieve zorg, zoals geformuleerd in het kwaliteitskader palliatieve zorg8, zijn onder andere gezamenlijke besluitvorming en proactieve zorgplanning. Dit vormt de basis voor de zorgverlening, waarin de patiënt en diens naasten centraal staan en waarbij zo goed als mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de waarden, wensen, behoeften en omstandigheden van de patiënt en diens naasten. Ook als zij daar zelf niet toe in staat worden geacht blijven deze principes gelden en kan bijvoorbeeld een naaste worden betrokken. Wat betreft euthanasie is het zo dat patiënten die kampen met psychiatrische en verslavingsproblematiek een arts eventueel om euthanasie kunnen vragen. Echter, slechts onder specifieke en in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) omschreven voorwaarden mag een arts gehoor geven aan een euthanasieverzoek van een patiënt. Euthanasie is en blijft namelijk een bijzondere medische handeling die met alle nodige waarborgen is omgeven.
Bent u op de hoogte van het feit dat grote geestelijke gezondheidszorg (ggz-)instellingen, zoals Arkin, en ook instellingen buiten de Randstad, te maken hebben met ernstige problemen, zoals het sluiten van de deuren voor nieuwe patiënten en het beperken van behandelingen voor bestaande patiënten?
Het klopt dat er druk staat op het aanbod van zorg binnen de ggz. Hierdoor hebben sommige instellingen moeite om patiënten tijdige en goede zorg te bieden. Ik wil er zorg voor dragen dat mensen kunnen blijven rekenen op zorg. Om deze reden heb ik in het kader van het IZA met zorgaanbieders, verzekeraars en gemeenten afspraken gemaakt over de toegankelijkheid van de curatieve ggz. Hierbij zetten we in op het vergroten van behandelcapaciteit en het voorkomen en beperken van de instroom in de ggz (onder meer door het voeren van het zogenaamde «verkennende gesprek»). Maar ook door het organiseren van beter overzicht in de wachttijden en het aantal wachtenden op regionaal niveau en het inkopen van voldoende (zeer complexe) zorg die passend wordt bekostigd.
Het beperken van behandelingen van patiënten die reeds onder behandeling zijn op niet behandelinhoudelijke gronden is mij niet bekend.
Kunt u aangeven welke maatregelen u heeft genomen om de genoemde problemen in de ggz aan te pakken? Bent u van plan om extra middelen beschikbaar te stellen om de wachtlijsten te verminderen en de benodigde behandelingen te waarborgen?
Zoals in de beantwoording van vraag negen aangegeven, heb ik in het kader van het IZA een brede set aan afspraken om de toegankelijkheid van de curatieve ggz te verbeteren. Hiervoor zijn ook middelen beschikbaar. Zo is er in totaal € 2,8 miljard aan transformatiemiddelen beschikbaar gesteld voor de IZA-afspraken9. Ook is er specifiek voor de toegankelijkheid van de ggz € 60 miljoen extra beschikbaar gesteld om wachtlijsten te verminderen.10 Daarnaast kunnen regio’s die ondersteuning nodig hebben in hun wachttijdenaanpak een beroep doen op een onafhankelijke versneller via een subsidie van ZonMW.
Wat is uw reactie op het feit dat ernstig zieke ggz-patiënten, met name degenen die suïcidaal, psychotisch of verward zijn, momenteel worden geweigerd voor behandeling bij kleinere, commerciële ggz-aanbieders omdat ze «te complex» zijn? Bent u van mening dat deze patiënten recht hebben op passende zorg en dat deze weigeringen onacceptabel zijn?
Het is aan een zorgaanbieder om te bepalen of die de juiste zorg kan bieden. In de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst»11 wordt ingegaan op de situatie waarin een zorginstelling de deskundigheid niet in huis heeft die een patiënt nodig heeft. Dit vormt dan een beletsel om een behandelingsovereenkomst aan te gaan.
De zorginstelling is in dat geval niet te verplichten tot het aangaan van een behandelingsovereenkomst. Met deze mogelijkheid mogen zorgaanbieders niet lichtvaardig omspringen.
Kunt u toelichten welke acties u heeft ondernomen om de zorgverzekeraars te controleren en ervoor te zorgen dat het geoormerkte ggz-budget daadwerkelijk wordt besteed aan ggz-zorg? Bent u bereid strengere maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dit budget op de juiste wijze wordt ingezet?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars en rapporteert hierover jaarlijks.12 Ik heb geen signalen dat er sprake zou zijn van inzet van middelen uit het macrokader ggz ten behoeve van andere zorgvormen. Naast het toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zvw door de NZa voorziet het Zorginstituut in een monitor op de uitputting van het ggz-kader.13 In de jaren 2019, 2020 en 2021 is sprake geweest van overschrijdingen van het kader.14
Wat is uw reactie op de beschuldigingen uit de psychiatrische sector van netwerkcorruptie en het gebrek aan tegenmacht tegen uw beleid? Bent u bereid om maatregelen te nemen om de onafhankelijkheid van de ggz-sector te waarborgen en ervoor te zorgen dat de belangen van de patiënten centraal staan?
Dergelijke beschuldigingen herken ik niet.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen de reguliere beantwoordingstermijn te beantwoorden.
De uitnodiging voor coronavaccinatie en de volledigheid van de informatie daarin |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de recente uitnodiging van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voor het halen van een coronavaccinatie?
Ja.
Klopt het dat de mogelijke bijwerkingen die in deze uitnodiging staan vermeld de volgende zijn: pijn op de plek van de prik, hoofdpijn, vermoeidheid, spierpijn en koorts? Klopt het dat in geen enkele andere uitnodiging voor coronavaccinatie van het RIVM meer/andere bijwerkingen staan vermeld dan de hierboven genoemde bijwerkingen?
Ja, deze (meestal kortdurende) bijwerkingen staan vermeld in een visuele uitleg over de coronaprik die als bijlage bij de uitnodigingsbrief is meegezonden.
Klopt het dat het Lareb naast bovengenoemde bijwerkingen ook nog andere mogelijke bijwerkingen meldt, te weten: ontsteking van de hartspier of het hartzakje (Myocarditis) en ontsteking van het ruggenmerg (Myelitis transversa)?
Ja. Myocarditis en pericarditis zijn bekende zeldzame bijwerkingen van de vaccins van BioNTech/Pfizer, Moderna en Novavax. Myelitis transversa is een bekende zeldzame bijwerking van de vaccins van AstraZeneca en Janssen.
Klopt het dat er inmiddels brede wetenschappelijke consensus bestaat dat coronavaccinatie mogelijk kan leiden tot nog meer andere (ernstige en langdurige) bijwerkingen, zoals onder andere trombose, «long-vax/long-COVID», auto-immuunstoornissen?
Nee, er is geen brede wetenschappelijke consensus dat coronavaccinatie kan leiden tot post-COVID-klachten of auto-immuunziekten. Vormen van trombose, zoals trombose met trombocytopenie syndroom (TTS), zijn bekende zeldzame bijwerkingen van de vaccins van AstraZeneca en Janssen. AstraZeneca en Janssen zijn respectievelijk per 1 november 2021 en per 31 juli 2023 niet langer beschikbaar in het COVID-19-vaccinatieprogramma. Na vaccinatie met een mRNA-vaccin is TTS zeer zelden beschreven.
Kunt u uitleggen waarom de bijwerkingen die het Lareb vermeldt en andere bijwerkingen die door de (medische) wetenschap als mogelijke gevolgen van coronavaccinatie worden genoemd, niet worden vermeld in de uitnodiging van het RIVM voor de coronavaccinatie?
De bijwerkingen die in de bijlage bij de uitnodigingsbrief genoemd worden zijn de meest voorkomende bijwerkingen na coronavaccinatie. Voor meer informatie wordt verwezen naar www.mijnvraagovercorona.nl.
Kunt u uitleggen waarom in de uitnodiging van het RIVM voor coronavaccinatie ook niet verwezen wordt naar een additionele informatiebron (zoals bijvoorbeeld het Lareb, of de bijsluiters van de verschillende coronavaccins) waar mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie worden vermeld?
Zie antwoord vraag 5.
Worden mensen bij hun afspraak voor een coronavaccinatie actief op de hoogte gesteld van de andere mogelijke bijwerkingen, naast de bijwerkingen die staan vermeld in de uitnodiging van het RIVM? Zo nee, waarom gebeurt dit niet? Is dit niet in strijd met het beginsel van informed consent, dat voorschrijft dat personen volledig op de hoogte moeten zijn van alle aspecten van de medische behandeling die zij op het punt staan te ondergaan?
Er is een toegankelijke visuele uitleg over de coronaprik beschikbaar als bijlage bij de uitnodigingbrief. Daarin wordt verwezen naar meer informatie op www.mijnvraagovercorona.nl. Er is gedegen, onderbouwde en begrijpelijke voorlichting en informatie beschikbaar op diverse websites van de Rijksoverheid om tot een geïnformeerde keuze te komen. Als iemand een afspraak maakt voor een vaccinatie, wordt ervan uitgegaan dat diegene zich op de hoogte heeft kunnen stellen van de bijwerkingen en de risico’s die op dat moment bekend zijn.
Is informatie over bijwerkingen van het Lareb en/of zijn de bijsluiters van de coronavaccins aanwezig op de locaties waar mensen hun coronavaccinatie ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De bijsluiters van de COVID-19-vaccins en informatie over bijwerkingen zijn online te raadplegen. Voor mensen die daar om vragen zijn op de vaccinatielocaties eventueel uitdraaien beschikbaar van het «Vaccin in het kort».
Is het personeel dat de vaccinaties toedient voorgelicht over de additionele mogelijke bijwerkingen naast de bijwerkingen die staan vermeld in de uitnodiging van het RIVM? Zo ja, over welke informatie beschikken zij, afkomstig van welke bron? Heeft het personeel dat de vaccinaties toedient de opdracht gekregen om de ontvangers volledig voor te lichten over alle mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Zorgverleners die bevoegd zijn om te vaccineren zijn bekend met de informatie in de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM1. Zij hebben niet de opdracht gekregen om mensen volledig voor te lichten over alle mogelijke bijwerkingen. Zie mijn antwoord op vraag 7.
Is er een protocol voor personeel dat de coronavaccinaties toedient dat voorschrijft hoe te handelen bij vragen van ontvangers over andere mogelijke bijwerkingen dan die vermeld staan in de uitnodiging van het RIVM? Zo ja, kunt u dit protocol inzichtelijk maken?
Zorgverleners die bevoegd zijn om te vaccineren kunnen de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM raadplegen of overleggen met de verantwoordelijk arts op de vaccinatielocatie. Personen met twijfels of vragen over de COVID-19-vaccinatie kunnen ook door zorgverleners verwezen worden naar www.mijnvraagovercorona.nl.
Is het personeel dat de coronavaccinaties toedient actief geïnstrueerd om bij vragen over mogelijke bijwerkingen slechts de bijwerkingen te noemen die vermeld staan in de uitnodiging van het RIVM, of zijn er geen informatie- en voorlichtingsrestricties opgelegd van hogerhand? Indien die er wel zijn, kunt dan uitleggen waarom dat zo is?
Nee.
Vindt u niet dat het RIVM in gebreke blijft door niet in ieder geval de twee ernstige mogelijke bijwerkingen van coronavaccinatie die door het Lareb wel worden vermeld, op te nemen in de uitnodiging voor coronavaccinatie? Verzaakt het RIVM hiermee niet de plicht om de burger goed en volledig te informeren? Zo nee, waarom vindt u van niet?
Er is gekozen om de meest voorkomende bijwerkingen na een coronavaccinatie te vermelden in de visuele uitleg over de coronaprik als bijlage bij de uitnodigingsbrief. Het risico op myocarditis of pericarditis is groter na een infectie met het coronavirus dan na vaccinatie. Zeldzame gevallen van myocarditis en pericarditis worden vooral gezien bij jongens en jongere mannen tussen 12 en 40 jaar. De burger wordt geïnformeerd over zeer zeldzame bijwerkingen als myocarditis en pericarditis via de websites van de Rijksoverheid. Myelitis transversa is een bekende zeldzame bijwerking van de vaccins van AstraZeneca en Janssen. AstraZeneca en Janssen zijn respectievelijk per 1 november 2021 en per 31 juli 2023 niet langer beschikbaar binnen het COVID-19-vaccinatieprogramma.
Bent u niet van mening dat het RIVM zich met deze uitnodiging en de summiere informatievoorziening daarin schuldig maakt aan het verspreiden van desinformatie, aangezien de verstrekte informatie niet volledig is en een vertekend beeld schetst van de (mogelijke) realiteit als gevolg van het ontvangen van een coronavaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel het beeld dat de informatievoorziening summier zou zijn niet.
Bent u voornemens het RIVM aan te spreken op de onvolledige informatie in de uitnodiging voor coronavaccinatie, teneinde ervoor te zorgen dat deze zo snel mogelijk wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen noodzaak toe.
Het persbericht ‘Griffierechten verlaagd’ om een verhoging van de griffierechten aan te kondigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Waarom probeert u een lichte verhoging (indexering) van de griffierechten in een nieuwsbericht van de rijksoverheid («Griffierechten verlaagd») te verkopen als een verlaging van de griffierechten?1
De griffierechten worden in 2023 niet geïndexeerd en in 2024 voor een klein deel (met circa 1,83%). De reguliere indexering voor 2023 en 2024 zou anders bij elkaar 15,33% zijn geweest. Hiermee zijn de griffierechten circa 13,5% lager dan dat ze waren geweest als de indexeringen over 2023 en 2024 wel volledig zouden worden doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen ingezet.
Het is toch zo dat de beloofde verlaging van de griffierechten met 25% al niet door zou gaan, louter vanwege financiële redenen; omdat er geld nodig was op het Ministerie van JenV en er andere keuzes zijn gemaakt dan het verbeteren van de toegang tot het recht door het «toegangskaartje» tot de rechtszaal betaalbaarder te maken? Is nu de beperkte indexatie (verhoging) en het intrekken van het wetsvoorstel tot verlaging van de griffierechten de reden van dit persbericht en Kamerbrief?
In mijn brief van 27 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het bedrag dat beschikbaar is voor het verlagen van de griffierechten, en daarmee het percentage waarmee de griffierechten kunnen worden verlaagd, naar aanleiding van de voorjaarsnota is verlaagd en dat de manier waarop het beste uitvoering kon worden gegeven aan de verlaging van de griffierechten, ook gelet op de tussentijdse indexeringen, nog werd bekeken. In mijn Kamerbrief van 1 december jl. geef ik aan hoe ik hier uitvoering aan geef.2 Er is voor gekozen om ook de samenleving door middel van het persbericht hierover actief te informeren. Alhoewel de verlaging minder groot is dan oorspronkelijk beoogd, zijn de tarieven voor rechtzoekenden circa 13,5% lager dan dat ze anders waren geweest. Dit is een aanzienlijk verschil.
Wie heeft dit persbericht geschreven? Hoe vindt u zelf dat deze gekozen communicatielijn («Griffierechten verlaagd») te kenschetsen is? Toont dit niet wederom aan dat er te veel communicatiemedewerkers op uw ministerie zijn, die soms meer bezig zijn met beeldvorming dan met feiten delen?
In het persbericht wordt beoogd op een kernachtige wijze de technische systematiek toe te lichten van de verlaging van de griffierechten via de indexering van de griffierechten en de achtergrond hiervan, zoals in de brief van 1 december jl. aan uw Kamer uiteengezet.
Vindt u dat u met deze demping van de indexering (dus een lichte verhoging) van de griffierechten voldoende heeft bijgedragen aan het betaalbaarder en toegankelijker maken van de rechtsgang? Zo niet, welke maatregelen kunnen we nog verwachten? Kunt u in ieder geval scenario’s of doorgerekende alternatieven met de Kamer delen zodat dat betrokken kan worden in de besluitvorming?
Met de jaarlijkse indexering worden de tarieven van de griffierechten aangepast aan de ontwikkeling van het prijspeil (uitgedrukt als de wijziging van de consumentenprijsindex). Het niet indexeren voor 2023 en het gedeeltelijk doorvoeren van de indexering voor 2024 betekent voor rechtzoekenden dat de griffierechten structureel circa 13,5% lager uitkomen – en daarmee beter betaalbaar zijn – dan wanneer de indexeringen (volledig) waren doorgevoerd. Hiervoor wordt structureel € 27 miljoen uitgetrokken.
In mijn brief van 1 december jl. heb ik uitgelegd dat wanneer deze financiële middelen waren aangewend om via een wetsvoorstel de griffierechten met 13,5% te verlagen, de indexeringen voor 2023 en 2024 alsnog volledig zouden moeten worden doorgevoerd. Het uiteindelijke effect voor rechtzoekenden zou voor beide opties, 13,5% verlagen via het (gedeeltelijk) afzien van indexeren of via een wetsvoorstel, hetzelfde zijn.
De verlaging van de griffierechten is één van de maatregelen om toegang tot het recht te versterken. Daarnaast heb ik een aanpak versterking toegang tot het recht ontwikkeld die breder is dan de verlaging van de griffierechten. De inzet is erop gericht de toegang tot het recht te versterken langs drie pijlers (1. informatie, 2. advies en ondersteuning en 3. beslissing van een neutrale instantie). De aanpak bestaat uit het nemen van concrete maatregelen om de toegang tot het recht te versterken en de ontwikkeling van een lange termijn aanpak en visie op toegang tot het recht. Naast het verlagen van de griffierechten door het (gedeeltelijk) afzien van de indexering van de griffierechten voor 2023 en 2024, zien nieuwe maatregelen onder andere op een betere informatievoorziening, het structureel maken van de startbijdrage mediation, een verkenning naar het vereenvoudigen van procesregels en procedures en aanvullende financiering voor herstelrecht en de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC). Er wordt, naast de structureel € 27 miljoen die wordt ingezet voor de verlaging van de griffierechten, structureel € 3 miljoen ingezet voor de aanpak versterking toegang tot het recht, waaruit ook de hiervoor genoemde maatregelen worden gefinancierd. Voor een uitgebreide toelichting op de aanpak en een financiële onderbouwing verwijs ik naar mijn brief van 27 juni jl. over toegang tot het recht3 en de brief voortgangsbrief toegang tot het recht van 20 december jl.4
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel verlaging griffierechten is een aantal scenario’s aan de orde geweest, namelijk om:
De oproep tot ambtenarenprotest tegen de verkiezingsuitslag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Was u op de hoogte van de oproep tot een ambtenarenprotest tegen de verkiezingsuitslag1, die op LinkedIn werd geplaatst? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Ik heb in het weekend voorafgaand aan de bijeenkomst kennisgenomen van de oproep op social media tot een samenkomst van ambtenaren om een signaal af te geven naar aanleiding van de verkiezingsuitslag.
Wat vindt u van deze oproep tot een politiek protest, specifiek gericht tot ambtenaren, waarbij hen in die hoedanigheid wordt verzocht om politiek kleur te bekennen?
Ik heb begrepen dat het geen protest tegen de verkiezingsuitslag betrof. De oproep gaat over het afgeven van een signaal dat ambtenaren de ambtseed serieus nemen, dat zij er voor alle burgers zijn en dat zij staan voor de rechtsstaat en de Grondwet. Voor het uiten van je mening zijn regels gesteld. In het antwoord op vraag 3 ga ik hierop in.
Bent u van mening dat ambtenaren in die hoedanigheid deel mogen nemen aan een protest tegen de uitkomst van een democratische politieke gebeurtenis? Zo ja, kunt u hiervoor een uitgebreide onderbouwing geven?
Ambtenaren hebben, zoals iedereen, het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering en betoging. Tegelijkertijd dienen ambtenaren zich te houden aan de Ambtenarenwet en de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR). Artikel 10 van de Ambtenarenwet stelt dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Dit kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken. Het is aan de individuele ambtenaar om deze aspecten mee te nemen in de afweging tot (openbare) uiting, zoals deelname aan een demonstratie of protest. Hiervoor hoeft geen toestemming vooraf te worden gevraagd. Dit heeft te maken met het verbod op censuur. Als daar aanleiding toe bestaat dienen ambtenaren zich jegens hun werkgever wel te verantwoorden over de afwegingen en keuzes die zijn gemaakt. De werkgever beoordeelt dit per situatie waarbij alle omstandigheden zorgvuldig worden gewogen.
Wat heeft u gedaan nadat u kennis had genomen van de oproep tot dit protest? Heeft u bepaalde actie ondernomen, of is er niets gebeurd?
Binnen de Rijksoverheid is het gesprek over ambtenaren die zich uitspreken volop gaande, al voor het desbetreffende protest. Onder meer naar aanleiding van de klimaatprotesten en het conflict Israël-Gaza. Recent is de handreiking Ambtenaar en grondrechten2 tot stand gebracht. Deze biedt medewerkers en leidinggevenden op basis van de bestaande regelgeving en gedragsregels handvatten om hiermee om te gaan.
Bent u niet van mening dat de Nederlandse overheid zich had moeten uitspreken tegen dit protest, aangezien de verkiezingsuitslag het resultaat is van een democratisch proces in Nederland, de Nederlandse Staat de plicht heeft om deze processen te faciliteren en te waarborgen en haar werknemers daarvoor dus ook verantwoordelijk te houden?
Ik heb begrepen dat het geen protest tegen de verkiezingsuitslag betrof. Zie ook het antwoord op vraag 2. Los daarvan geldt dat zolang deelname aan een protest de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst niet in de weg staat, het ambtenaren vrij staat om in hun vrije tijd deel te nemen aan openbare bijeenkomsten zoals demonstraties en protesten. Daarbij geldt ook dat ambtenaren voorafgaand aan deelname geen toestemming hoeven te vragen aan hun werkgever. Het ligt daarom niet voor de hand dat de Nederlandse overheid zich in algemene zin hierover uitspreekt. Dat zou immers een ongeoorloofde inperking betekenen van de grondrechten die ambtenaren hebben.
Kunt u reflecteren op de noodzakelijke neutraliteit van het ambtenarenapparaat in Nederland, in het licht van de reactie van dit apparaat op de verkiezingsuitslag? Moet niet geconstateerd worden dat het ambtenarenapparaat een dusdanige politieke kleur heeft (gekregen) dat dit onvermijdelijk invloed heeft op de uitvoeringsorganisatie van de Nederlandse Staat en alles wat daarmee samenhangt? Vindt u dit niet onwenselijk?
Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratische bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit, hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement. Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces. Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen. Een en ander laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen gestelde grenzen (zie het antwoord op vraag 3), uiting aan kunnen geven.
Vindt u niet dat de ambtenaren die in die hoedanigheid gehoor hebben gegeven aan de protestoproep zich schuldig hebben gemaakt aan werkweigering, aangezien de verkiezingen en de daaropvolgende uitslag onlosmakelijk en onvermijdelijk verbonden zijn met hun werk en niet geclassificeerd kunnen worden als een maatschappelijke misstand, waarvoor zij zich zouden kunnen beroepen op het demonstratierecht?
Het demonstratierecht en vrijheid van meningsuiting zijn grondrechten die ook gelden voor ambtenaren. Artikel 10 van de Ambtenarenwet stelt hieraan slechts de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Overigens voor zover bekend, heeft de bijeenkomst plaatsgevonden in de eigen tijd van de ambtenaren, en is er ook in die zin geen sprake geweest van werkweigering. Het is aan de werkgever om te beoordelen of er door deelname aan de bijeenkomst een grens is overschreden. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse overheid als werkgever ambtenaren niet actief opgeroepen, of zelfs verboden, om niet deel te nemen aan dit protest, aangezien dit in strijd is met hun werkzaamheden en verantwoordelijkheden voor de Nederlandse democratische rechtsstaat, waarvan de verkiezingsuitslag een resultaat is?
Zie antwoord op vraag 5.
Zijn er binnen de brede Nederlandse overheid departementen/afdelingen/bewindspersonen geweest die ambtenaren actief hebben opgeroepen en/of aangemoedigd om deel te nemen aan dit protest? Zo ja, waar is dit gebeurd en waarom?
Ik ben niet op de hoogte van actieve oproepen tot deelname aan deze bijeenkomst door departementen, afdelingen of bewindspersonen binnen de Rijksoverheid.
Wat vindt u ervan dat een dergelijk protest eigenlijk bekostigd wordt door de burger, aangezien de salarissen van ambtenaren worden betaald met belastinggeld? Is het wat u betreft niet onwenselijk dat de kiezer/belastingbetaler als financier van het ambtenarenapparaat opdraait voor de gevolgen en kosten van een niet-legitieme werkweigering van ambtenaren die door deelname aan dit protest bepaalde diensten niet hebben geleverd, terwijl de burger hiervoor wel betaalt en nu dus extra kosten moet maken voor het opvangen van de gevolgen hiervan?
Zie antwoord op vraag 7.
Gaat u in kaart brengen hoeveel en welke werkzaamheden er geen doorgang hebben kunnen vinden door deelname van ambtenaren aan dit protest en hoeveel en op welke manier burgers hierdoor zijn benadeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Hoe reflecteert u op de stelling van de organisatoren van dit protest, dat het «belangrijk is dat ambtenaren een signaal afgeven» tegen de verkiezingsuitslag? Deelt u de mening dat het niet aan ambtenaren in die hoedanigheid is om op een dusdanige manier stelling te nemen tegen een democratische gebeurtenis en de organisatoren hiermee dus aan stemmingmakerij doen die zorgt voor maatschappelijke onrust en polarisatie?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe reflecteert u op de stelling van de organisatoren van dit protest en de daaraan deelnemende ambtenaren dat «ambtenaren bereid moeten zijn het werk neer te leggen wanneer zij niet iedereen gelijk mogen behandelen»? Kunt u uitleggen waar deze stelling op is gebaseerd, aangezien er helemaal geen sprake van is dat ambtenaren mensen niet langer gelijk mogen behandelen?
Ambtenaren dienen zich, net als iedereen in Nederland, te houden aan de Grondwet, waarin artikel 1 bepaalt dat «allen die zich in Nederland bevinden, in gelijke gevallen gelijk worden behandeld». Ambtenaren zijn wettelijk verplicht mensen gelijk te behandelen. Voor zover mij bekend hebben de initiatiefnemers en deelnemers aan de bijeenkomst aangegeven zelf bereid te zijn het werk neer te leggen als zij in strijd met deze verplichting zouden moeten handelen. Dit betreft een hypothetische situatie, waarvan de gevolgen pas kunnen worden beoordeeld als die situatie zich daadwerkelijk voor zou doen. Los daarvan is het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak van overheden is.3
Vindt u niet dat bovengenoemde stelling classificeert als het verspreiden van desinformatie, aangezien het aantoonbaar niet waar is en dus gezien zou moeten worden als misleiding? Zo ja, hoe gaat u acteren op deze verspreiding van gevaarlijk nepnieuws en onderkent u dat dergelijke stemmingmakerij een gevaar oplevert voor de sociale cohesie en de veiligheid in de samenleving?
Zie antwoord vraag 13.
Gaat u personen die de komende tijd vergelijkbare oproepen en uitspraken doen op social media aangaande de verkiezingsuitslag en de gevolgen daarvan actief (laten) monitoren en waar nodig censureren, bijvoorbeeld door de Denktank Desinformatie, aangezien het bestrijden van desinformatie volgens de rijksoverheid de afgelopen jaren een belangrijke en noodzakelijk taak was? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik heb uiteengezet in de antwoorden op de voorgaande vragen, valt het oproepen tot een bijeenkomst onder het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting die gelden voor alle mensen. Ik ben daarom niet van plan om de sociale media te monitoren op zulke oproepen. Daarnaast doet de overheid niet aan censuur. Bovendien acht ik het juist van belang dat ambtenaren zich kunnen uitspreken binnen de daartoe gestelde grenzen, zoals hiervoor al uiteen is gezet.
De gevolgen van het aalverbod op vissen met de ankerkuil in grote wateren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is de veronderstelling juist dat het aalverbod ook van toepassing is op vissen met de ankerkuil in grote wateren als de Eems-Dollard, de Waddenzee en de Westerschelde, terwijl hier geen sprake is visserij op de aal en ook niet van bijvangst van aal?1
Op basis van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 20232 is de aalvisserij in de kustwateren, waaronder de Eems-Dollard, de Waddenzee en de Westerschelde, gesloten voor zes maanden. Hierbij is er enige ruimte voor de lidstaten om die periode zelf te bepalen, rekening houdend met het migratiepatroon van aal. In de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 20243 is dit ook bepaald. In Nederland is de gesloten periode op basis hiervan vastgesteld op 1 september tot 1 maart en nationaal opgenomen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Op grond van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2023 is het in de gesloten periode verboden om op aal te vissen of aal onbedoeld mee te vangen. In de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2024 is het weliswaar niet meer verboden aal onbedoeld mee te vangen, maar moeten lidstaten wel alle redelijke inspanningen leveren om incidentele bijvangst van aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Gebruik van een vistuig in de gesloten aalperiode kan dus alleen worden toegestaan als uit onderzoek duidelijk is dat hiermee geen aal kan worden gevangen, of hooguit als incidentele bijvangst. Daarom zijn alle vistuigen die bedoeld zijn om op aal te vissen, of die geschikt zijn om aal onbedoeld mee te kunnen vangen in die periode in de Nederlandse wateren verboden. Dit geldt ook voor de ankerkuil.
Waarom is het aalverbod in de Uitvoeringsregeling visserij op alle typen ankerkuil van toepassing verklaard, terwijl de ankerkuil die gebruikt wordt in het rivierengebied door het aanbrengen van onder meer inkelingen aangepast is op de aalvisserij en de ankerkuil die gebruikt wordt in onder meer de Eems-Dollard, Waddenzee en Westerschelde dergelijke inkelingen niet heeft en niet geschikt is voor aalvangst?
In de visserijregelgeving is slechts één type ankerkuil gedefinieerd en dat is de ankerkuil die is opgenomen in artikel 32a van de Uitvoeringsregeling visserij als aalvistuig. Er is geen definitie van een ankerkuil specifiek voor het gebruik in de kustwateren waar geen aal mee kan worden (bij)gevangen.
Klopt het dat bij het vissen met de ankerkuil tijdens het Wageningen Marine Research project (Eems, Waddenzee) hoegenaamd geen aal is (bij)gevangen?2
Het project waar u op doelt is onderdeel van een lopend onderzoek met als doel om kennis over pelagische soorten te verzamelen. In deze specifieke toepassing van de ankerkuil waarbij dit vistuig hoog in de waterkolom wordt toegepast, in combinatie met de specifieke locaties waar dit onderzoek is uitgevoerd, wordt inderdaad nauwelijks aal bijgevangen. Maar als dit vistuig op een andere wijze wordt toegepast dan in het specifieke onderzoek, of op andere locaties in de Waddenzee dan kan wel bijvangst van aal plaatsvinden. Daarom mag dit vistuig niet worden gebruikt in de gesloten periode voor aalvisserij en is nog specifiek onderzoek nodig om te komen tot een ankerkuil met specificaties waarbij in alle toepassingen aalvangst slechts als incidentele bijvangst mogelijk is.
Klopt het dat Duitse visserijbedrijven de ankerkuil zonder inkelingen wel mogen gebruiken, terwijl sprake is van dezelfde Europese aalverordening, omdat de regelgeving zich in Duitsland richt op het niet mogen (bij)vangen van aal?3
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven hoe in Nederland de gesloten periode voor aal is geregeld. Ook voor Duitsland geldt op dezelfde wijze als in Nederland de regelgeving dat geen visserij mag plaatsvinden in de gesloten periode waarbij aal kan worden gevangen. Deze bepaling, die EU breed van toepassing is, heeft zowel betrekking op gerichte vangst van aal als op bijgevangen aal. De regelgeving ziet dus op het niet mogen vangen van aal, waarbij in Nederland is bepaald dat als vistuigen meer dan incidenteel aal kunnen bijvangen deze vistuigen dan niet gebruikt mogen worden. Wanneer echter uit onderzoek blijkt dat bijvangst slechts incidenteel kan plaatsvinden dan kan dit vistuig wel worden toegepast. Mogelijk geldt dit in de Duitse visserijsituatie voor de ankerkuil.
Is de veronderstelling juist dat de Europese aalverordening gebruik van ankerkuilen zonder inkelingen, waarmee in principe geen aal kan worden (bij)gevangen, tijdens de gesloten periode voor de aalvisserij niet verbiedt?
De Aalverordening ((EU) nr. 1100/20076) bevat geen verboden voor bepaalde vistuigen. Op grond van deze verordening hebben lidstaten sinds 2009 nationale aalbeheerplannen opgesteld. In het Nederlandse aalbeheerplan is een gesloten periode voor aalvisserij ingesteld door hiervoor een verbod op het gebruik van aalvistuigen in deze periode in te stellen. Daarnaast is op grond van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2023 voor kustwateren en het zeegebied een verbod op zowel de vangst als bijvangst van aal van toepassing. In Nederland is dit verbod ingevuld door aan te sluiten op het reeds langer van toepassing zijnde verbod op het gebruik van aalvistuigen op grond van de Aalverordening, omdat met deze vistuigen hoe dan ook aal kan worden gevangen, hetzij als hoofdvangst, hetzij als bijvangst. Als met onderzoek kan worden onderbouwd dat een vistuig zodanig kan worden aangepast dat aalvangst met dit vistuig nauwelijks meer mogelijk is dan kan dit vistuig worden toegestaan in de gesloten periode. Hiervoor is dan een wetenschappelijke onderbouwing nodig en ook de regelgeving zal hier dan op moeten worden aangepast. Voor de ankerkuil ben ik voornemens om hiervoor onderzoek te starten.
Bent u bereid op kortst mogelijke termijn de regelgeving zo aan te passen dat onderscheid wordt gemaakt tussen de genoemde typen ankerkuil, waarbij ruimte wordt geboden voor genoemde ankerkuilen zonder inkelingen (in de kustwateren en zeearmen) en waarbij in principe geen aal kan worden bijgevangen, dan wel dat hiervoor ontheffingen worden afgegeven?
Het is op grond van de EU-verordeningen inzake vangstmogelijkheden en de Uitvoeringsregeling zeevisserij alleen mogelijk om een aangepaste ankerkuil toe te staan in de gesloten periode voor aal, als er geen aal mee kan worden (bij)gevangen of dat deze vangst verwaarloosbaar is. Als aal kan worden bijgevangen met de ankerkuil, zou het toestaan van dit vistuig niet in overeenstemming zijn met de verplichting van lidstaten uit de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2024 om redelijke inspanningen te leveren om incidentele bijvangst van aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Een specifiek aangepaste ankerkuil voor andere soorten dan aal zal daarom goed omschreven en gedefinieerd moeten worden. Onderzoek is nodig om tot een zodanige omschrijving en een hierbij horende onderbouwing te komen waaruit blijkt dat met de aangepaste ankerkuil geen (bij)vangst van aal meer kan plaatsvinden. Een belangrijke voorwaarde is daarbij ook dat het toezicht en de handhaving van het gebruik van dit vistuig in de gesloten periode uitvoeringstechnisch haalbaar moet zijn. Ik wil mij in het komend jaar er voor inzetten dat de mogelijkheden hiervoor binnen de gestelde kaders worden onderzocht en uitgewerkt.
De verlaagde GLB-premies |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u van mening dat een verlaging met een kwart van de basispremie en voor de betalingen voor de ecoregeling ten opzichte van eerdere bedragen, bijdraagt aan het herstellen van een «betrouwbare overheid»? Zo ja, waarom vindt u dat?1
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. De communicatie hierover is onvoldoende duidelijk geweest, ik betreur dat. Het is cruciaal dat boeren kunnen rekenen op de overheid en op het GLB als instrument om ze te ondersteunen in de transitie. Boeren rekenen daarbij ook op een deelbetaling van de GLB inkomenssteun in december.
De voorlopige tarieven maken de uitbetaling van een deel van de basispremie in december van dit jaar mogelijk. De voorlopige tarieven zijn lager dan de later vast te stellen definitieve tarieven. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. De voorlopige tarieven zijn lager dan verwacht vanwege de hogere inschrijving voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling, en om het risico op terugvorderingen te beperken.
Zoals ik in mijn brief van 16 november (Kamerstuk 28 625, nr. 354) aan uw Kamer heb gemeld, is het nog niet mogelijk om definitieve tarieven vast te stellen omdat er nog te veel onzekerheid bestaat over de definitieve getallen.
Kunnen er, gelet op de koopkrachtontwikkelingen van 2023 en voor het jaar 2024 mogelijk andere compensatiemaatregelen worden getroffen om deze verpletterende daling in Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)-subsidies voor boeren op te vangen?
Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt dat het beschikbare EU-budget over meer hectares verdeeld moet worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november (Kamerstuk 28 625, nr. 354) en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de maatschappelijke diensten te belonen.
Bent u van mening dat de verlaging van hectarepremies boeren aanmoedigt om nog verder te verduurzamen of an sich te kiezen voor een carrièrepad als (jonge) boer?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Bij jonge boeren merk ik de animo voor verduurzaming nog het meest. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. De subsidies van het GLB zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan mij voorstellen dat verlaging van tarieven niet aanmoedigt, daarom doe ik mijn uiterste best om te zoeken naar mogelijkheden om boeren alsnog voor de maatschappelijke diensten te belonen.
Deelt u de mening dat het voorlopige tarief voor aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers (2.500 euro) slechts een druppel op de hete plaat is en dat de agrarische sector snakt naar een betrouwbare overheid die boeren vertrouwen, zekerheid en eerlijke verwachtingen geeft? Zo ja, waarom kiest u er dan voor om telkens te kiezen voor onvoorspelbaar beleid?
Het Europese GLB-kader en het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB is vastgesteld voor de periode 2023–2027. Dit geeft voor een langere periode helderheid wat dit beleid beoogt op het gebied van inkomenssteun voor jonge boeren en de aanvullende regelingen. In het NSP hebben we afgesproken dat de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers wordt afgebouwd. Jonge landbouwers die onder het vorige GLB aanspraak konden maken op de aanvullende inkomenssteun, krijgen deze in de huidige periode gewoon uitbetaald totdat de standaardperiode van vijf jaar is volgemaakt, juist vanwege stabiliteit in beleid en vertrouwen in de overheid.
Ter vervanging van het afbouwen van deze vorm van inkomenssteun komt een nieuwe regeling die jonge boeren ondersteunt bij bedrijfsovername. Deze is meer gericht op verduurzaming en het moment van overname. Er is in het NSP jaarlijks een hoger bedrag voor jonge boeren gereserveerd dan in het vorige GLB. De nieuwe vorm van steun aan jonge boeren, de vestigingssteun, betreft een bedrag van 25.000 euro per jonge landbouwer vanuit EU-budget gefinancierd. In mijn brief van 19 september (Kamerstuk 30 252, nr. 128) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet om 100 miljoen euro aan het steuninstrument toe te voegen. De exacte hoogte van de bedragen moet nog worden bepaald. De voorwaarden van de regeling zullen voor openstelling met uw Kamer gedeeld worden. De openstelling is voorlopig voorzien in het tweede kwartaal van 2024.
Hoe heeft Nederland in Brussel onderhandeld over de verdeling van fondsen binnen het GLB? Wat waren voor Nederland onze «troeven» om in te zettten en waarom heeft Nederland niet met een hardere vuist op tafel geslagen om de Nederlandse, agrarische belangen te waarborgen en een groter deel van de subsidiepot toe te eigenen?
De verdeling van de fondsen binnen het GLB waren onderdeel van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 van de Europese Unie. Uw Kamer is daarover destijds per brief geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1574) en heeft op 25 februari 2021 het Eigenmiddelenbesluit van de Europese Unie goedgekeurd. Nederland ontvangt een evenredig deel van de Europese landbouwfondsen. Binnen het budget dat aan Nederland is toegewezen, zijn in het Nationaal Strategisch Plan keuzes gemaakt over de inzet van middelen.
Lidstaten kunnen, zoals Frankrijk, met nationale middelen aanvullende financiering beschikbaar stellen voor de agrarische sector om bij te dragen aan de doelen van het GLB. Dat gaat dan om maatregelen in de zogenaamde tweede pijler. De basisinkomenssteun en de ecoregeling vallen beide onder de eerste pijler. Zoals ik in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december heb aangegeven, staat het GLB niet toe dat het budget van de eerste pijler wordt aangevuld met nationale middelen. Toch ben ik met de Europese Commissie in gesprek over welke mogelijkheden er wel zijn om boeren te compenseren die hebben meegedaan met de ecoregeling.
Heeft Nederland in Brussel «gefaald» op het gebied van de toekenning van GLB-subsidies, gezien het feit dat de Europese Commissie tegelijkertijd 500 miljoen euro aan Franse boeren belooft? Hoe is dit Frankrijk wél gelukt en Nederland niet? Wat is hier misgegaan?2
Zie antwoord vraag 5.