De afschaffing van de contourenregeling |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht over de uitspraak van de directeur van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Schotman, over de afschaffing van de contourenregeling?1
Ja.
Juicht u dit ook toe? Zo nee, waarom niet?
NAM moet alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning vergoeden. Dit geldt ongeacht de locatie van de schade. De contourenkaart heeft daarop geen invloed. De heer Schotman gaf op 15 mei 2015 al aan dat hij de contourenkaart geen rol meer wilde laten spelen in de schadeafhandeling. Dat juich ik toe.
Hoe kunt u hieraan bijdragen? Welke acties kunt u hiertoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot het Wetsvoorstel bewijsvermoeden, waarin toch weer uitgegaan wordt van de aardbevingencontour?2
Het wetsvoorstel bewijsvermoeden gaswinning Groningen ziet op de bewijspositie van partijen. In het wetsvoorstel wordt een bewijsvermoeden geregeld voor fysieke schade aan gebouwen en werken binnen het effectgebied van het Groningenveld. Het effectgebied van de gaswinning uit het Groningenveld zal worden vastgesteld bij ministeriële regeling. De reden dat het wetsvoorstel zich beperkt tot het effectgebied van het Groningenveld is dat het gaat om een wettelijke afwijking van de hoofdregel «wie stelt, bewijst» die doorwerkt in de procesposities van private partijen. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State in haar voorlichting heeft aangegeven mogen de lasten van een dergelijke afwijking niet onevenredig zijn voor de partij tegen wie het bewijsvermoeden wordt ingeroepen. Het wetsvoorstel beoogt de bewijspositie van benadeelden te versterken, zonder tot een onevenredige situatie te komen. In gebieden waarvoor niet geldt dat sprake is van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen, waarvan het merendeel aan één oorzaak is toe te schrijven, zou een bewijsvermoeden tot een onevenredige situatie leiden. De exploitant van een mijnbouwwerk zou dan immers steeds vermoed worden de veroorzaker van schade te zijn, zonder dat voldoende aannemelijk is dat dit ook daadwerkelijk het geval is.
Het uitvoeren van equivalente maatregelen in het kader van het vijfde actieprogramma nitraatrichtlijn |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat er gevraagd is naar de uitvoering van equivalente maatregelen ten behoeve van de akkerbouw bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor het jaar 2016, onderdeel Landbouw en Natuur?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat er door de vragensteller onder andere bij het Algemeen overleg Landbouw inclusief mestbeleid op 1 juli 2015 en het Algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 3 september 2015 gevraagd is om haast te maken met de uitvoering van equivalente maatregelen?
Ja.
Sinds wanneer ligt het onderzoek door de Wageningen Universiteit in opdracht van de akkerbouwsector ten aanzien van equivalente maatregelen bij uw ministerie?
Het onderzoek naar equivalente maatregelen uitgevoerd door Wageningen University & Research Centre (WUR) in opdracht van LTO Nederland en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) is per brief gedateerd 8 april 2015 aan mijn ambtsvoorganger toegezonden.
In overleg met LTO en NAV is in september 2015 besloten om aanvullende vragen te stellen aan WUR in relatie tot de onderbouwing van de voorgestelde maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen». De definitieve versie van de notitie met het antwoord op de aanvullende vragen is per email aan mijn ministerie gezonden op 29 december 2015.
Wanneer heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie over het toestaan van equivalente maatregelen?
De Directeur-Generaal Milieu van de Europese Commissie is per brief van 2 oktober 2015 door mijn ministerie geïnformeerd over het voornemen van Nederland om drie equivalente maatregelen in het kader van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn in te voeren.
Kunt u de Kamer informeren over de reactie van de Europese Commissie en over wanneer u deze reactie heeft gekregen?
Het antwoord van de Directeur-Generaal Milieu van de Europese Commissie gedateerd 20 november 2015 op de hiervoor genoemde brief van 2 oktober 2015 is op mijn ministerie ontvangen op 26 november 2015. In de reactie staat de zorg van de Europese Commissie over eventuele negatieve milieueffecten van de equivalente maatregelen centraal. De Europese Commissie wijst erop dat op basis van de Nitraatrichtlijn geen formele toestemming vereist is voor de maatregelen onder een actieprogramma, hoewel de Europese Commissie wel actie kan ondernemen indien een lidstaat de Nitraatrichtlijn niet naleeft. De Europese Commissie plaatst een aantal kanttekeningen bij elk van de voorgestelde maatregelen in de context van het bereiken van de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Ook worden nog enkele vragen gesteld over de voorgenomen maatregelen. De Europese Commissie vraagt om een goede monitoring van de milieueffecten van de equivalente maatregelen.
Bent u zich ervan bewust dat in het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is overeengekomen dat maatwerk via bedrijf toegesneden maatregelen mogelijk gemaakt zou worden?
Ja. In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is aangegeven dat het mogelijk is om equivalente maatregelen te nemen als wetenschappelijk aangetoond kan worden dat voorgestelde maatregelen minimaal eenzelfde milieuresultaat hebben als de bestaande generieke beleidsmaatregelen. Ook moeten de equivalente maatregelen geborgd kunnen worden en dienen niet te leiden tot een wezenlijke toename van de uitvoerings- en handhavingslasten van de overheid. Als aan al deze voorwaarden voldaan is, kunnen equivalente maatregelen ingevoerd worden.
Bent u bereid om werk te maken van de mogelijkheid tot evenwichtsbemesting via bedrijf toegesneden maatregelen? Zo ja, wilt u het mogelijk maken dat er in het komende groeiseizoen gebruik van wordt gemaakt?
Invoeren van de equivalente maatregelen als voorgesteld door LTO en NAV vereist een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Om de maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen» op bouwland met de fosfaattoestand «neutraal» te kunnen gebruiken, is ook wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet noodzakelijk. Deze wijzigingen worden momenteel voorbereid en zijn in belangrijke mate gebaseerd op de onderbouwing door WUR. Ik heb hiervoor al aangegeven dat pas eind december 2015 deze onderbouwing compleet was.
De procedures om deze maatregelen in regelgeving te verankeren zullen spoedig gestart worden. Onderdeel van de procedure is publicatie ten behoeve van inspraak en een technische notificatie bij de Europese Commissie. Met de publicatie ten behoeve van inspraak wordt ook aan andere belanghebbenden dan de initiatiefnemers van de betreffende equivalente maatregelen de mogelijkheid geboden om kennis te nemen van de voorgestelde maatregelen en daar hun mening over te geven. Dit komt de kwaliteit van de regelgeving ten goede. Naar aanleiding van de technische notificatie kunnen de Europese Commissie en ook andere lidstaten vragen stellen, in het bijzonder ook in relatie tot het vrije verkeer van goederen.
De procedures om deze wijzigingen van Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet te realiseren nemen naar verwachting respectievelijk ongeveer 6 en 9 maanden vanaf het moment van publicatie voor inspraak in beslag. Pas nadat de gehele procedure voor wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet respectievelijk het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet zijn doorlopen, zijn de wijzigingen definitief. Als de gehele procedure in 2016 wordt afgerond, dan gelden de betreffende verhogingen van de gebruiksnormen bij toepassing van de equivalente maatregelen in 2016.
Wordt volgens u met de equivalente maatregelen rekening gehouden met bodemvruchtbaarheid?
De drie equivalente maatregelen die door LTO en NAV zijn voorgesteld («opbrengstafhankelijke gebruiksnormen», «vervanging drijfmest» en «rijenbemesting in mais») zijn specifiek gericht op een verhoging van de stikstofgebruiksnormen indien aan de voorwaarden als geformuleerd in de maatregelen wordt voldaan. De equivalente maatregel «opbrengstafhankelijke gebruiksnormen» heeft ook betrekking op een verhoging van de fosfaatgebruiksnormen op gronden met fosfaattoestand «laag» of «neutraal» voor bepaalde gewassen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
De voorstellen van LTO en NAV zoals onderbouwd door de WUR zijn dus specifiek gericht op het verhogen van de stikstof- en fosfaatbemesting en bevatten geen specifieke maatregelen gericht op het verbeteren van andere aspecten van de bodemvruchtbaarheid. De wens om zogenaamde bodemverbeteraars toe te staan in het kader van de voorgestelde equivalente maatregelen is mij bekend, maar er is geen onderbouwing voor de milieueffecten en dan met name de effecten op de nitraatgehaltes hiervan voorhanden. Dat betekent dat opnemen van bodemverbeteraars niet zou voldoen aan een belangrijke voorwaarde voor equivalente maatregelen, namelijk dat een milieukundige onderbouwing voor minimaal eenzelfde milieuresultaat beschikbaar is.
Ik ga er vanuit dat landbouwers een goede bodemkwaliteit en -vruchtbaarheid in hun managementafwegingen als centraal belang meenemen en vanuit dat belang ook hun keuzes maken inzake bijvoorbeeld gewasrotatie, grondbewerking en aanvoer van organische stof. Het is aan de landbouwer om al dan niet gebruik te maken van een bepaalde equivalente maatregelen als alternatief voor de generieke beleidsmaatregelen, passend bij het langjarige management op het bedrijf.
Bent u bereid om alle drie de door de landbouwsector voorgestelde equivalente maatregelen voor mei 2016 om te zetten in een regeling?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het komende Algemeen overleg mestbeleid voorzien op 10 maart 2016?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De toegankelijkheid van hoger onderwijs voor dove 30+ studenten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTL Nieuws inzake Dove student Hugo is te oud voor een gebarentolk: «Ik voel me dubbel benadeeld»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht in algemene zin met betrekking tot de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor een dove student die alleen kan studeren met behulp van een doventolk en waarbij deze voorziening niet voorhanden is voor dove studenten ouder dan 30 jaar?
Het Ministerie van OCW hanteert in algemene zin een leeftijdsgrens van 30 jaar voor het verstrekken van een tolk in het onderwijs. Vanaf de leeftijdsgrens van 30 jaar komt de verantwoordelijkheid voor onderwijs bij de persoon te liggen en niet meer bij het Ministerie van OCW. Het stelsel van studiefinanciering is immers een stelsel dat jonge mensen in staat moet stellen een initiële opleiding te voltooien. Boven de 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid.
Gaat iemand daarna op eigen kosten studeren, dan bestaat vanaf studiejaar 2017/2018 de mogelijkheid om tot 55 jaar geld te lenen voor een studie. Het gaat hier echter enkel om een krediet voor het betalen van het collegegeld of lesgeld en dus niet om kosten voor bijvoorbeeld levensonderhoud, een tolk of aangepast vervoer.
Mensen ouder dan 30 jaar kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen.
Zo kan in het kader van het bevorderen van de re-integratiekansen in het arbeidsproces het UWV een tolk vergoeden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, zoals het hebben van toestemming van het UWV om de opleiding met behoud van een uitkering te mogen volgen. Ook de gemeente kan in het kader van de Participatiewet een tolk vergoeden. Daarbij kan het ook gaan om een tolk ten behoeve van een opleiding die iemand volgt in het kader van zijn werk.
Deelt u de mening dat hier mogelijk sprake is van ongelijke situaties waarbij dove studenten van boven de 30 jaar tegen een forse extra drempel aanlopen doordat de financiering van een doventolk dan eindigt?
Tot de leeftijd van 30 jaar waarborgt de overheid dat personen toegang hebben tot het onderwijs. Vanaf de leeftijd van 30 jaar vervallen, zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, zowel voor personen met een beperking als voor personen zonder beperking, de meeste voorzieningen die de overheid biedt om te kunnen studeren. Studeren is dan de eigen individuele verantwoordelijkheid. Er is dan ook geen sprake van ongelijke situaties.
Hoe verhoudt een dergelijke situatie zich tot het VN-verdrag inzake rechten van mensen met een beperking, waarin een gelijke toegang tot onderwijs beschreven wordt?
Zie het antwoord op vraag 3. Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een beperking wordt op dit moment in Nederland geratificeerd. De Goedkeurings- en Uitvoeringswet is op 12 april 2016 behandeld in de Eerste Kamer.
Welke mogelijkheden ziet u en tot welke oplossingen bent u bereid om 30+ studenten met een beperking een gelijke kans op onderwijs te bieden als andere studenten?
Voor wat betreft de mogelijkheden om boven de 30 jaar te studeren, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak van de HIV-patiënt die zijn eigen hennep mag telen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de rechter op 10 februari jl., waarin de rechtbank Amsterdam de verdachte heeft vrijgesproken van de aanklacht dat hij een te grote hoeveelheid hennepplanten teelde en in bezit had dan wettelijk toegestaan?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de rechtbank Amsterdam in deze zaak de medische noodzaak voor het zelf kweken van cannabis zwaarder vond wegen dan het voldoen aan de vereisten van de Opiumwet?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter.
Kunt u toelichten wat de gevolgen van deze uitspraak zijn voor het zelf telen van cannabis voor medicinale doeleinden door particulieren, met het oog op de uitspraak van de Hoge Raad waar de Amsterdamse rechter zich in deze zaak op baseert? Bent u het ermee eens dat hiermee een precedent is geschapen voor deze gevallen? Ziet u noodzaak de Opiumwet aan te passen zodat patiënten zelf medicinale cannabis kunnen kweken en zij niet eerst voor de rechter moeten bewijzen dat het illegaal kweken van cannabis voor hen van levensbelang is? Waarom wel indien nee, waarom niet?
Zoals de rechtbank Amsterdam zelf ook heeft aangegeven, is de betreffende uitspraak uitzonderlijk en alleen in dit individuele geval van toepassing en wordt er dus geen precedent geschapen. Het Bureau Medische Cannabis (BMC) streeft naar een zo breed mogelijk aanbod van medische cannabis, waar zoveel mogelijk patiënten bij gebaat zijn. Het huidige aanbod bestaat inmiddels uit vijf variëteiten, die van elkaar verschillen wat betreft samenstelling en concentratie van verschillende stoffen, juist om zoveel mogelijk patiënten van dienst te kunnen zijn. Daarnaast kunnen patiënten zich wenden tot het BMC indien ze baat hebben bij specifieke varianten die nu (nog) niet aangeboden worden. Het BMC zal dan, in samenwerking met wetenschappers, bekijken wat dit voor het toekomstige aanbod kan betekenen. In 2010 en 2014 heeft dit er al toe geleid dat er na input van patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe variëteiten beschikbaar zijn gekomen. Ook heeft het BMC in samenwerking met de Universiteit Leiden analytisch onderzoek laten verrichten naar de chemische samenstelling van de variëteiten die beschikbaar zijn in de apotheek. Dit onderzoek wordt momenteel afgerond en gereed gemaakt voor wetenschappelijke publicatie medio 2016. Daarnaast heeft de Universiteit Leiden, in samenwerking met het Trimbos Instituut, ook samples van coffeeshops meegenomen in de analyse. Naar aanleiding hiervan is BMC geïnformeerd dat de variëteiten, zoals nu verkrijgbaar in de apotheek, wat samenstelling betreft goed dekkend zijn, met uitzondering van de in de coffeeshops aanwezige soort Amnesia. Momenteel wordt deze variëteit ontwikkeld en is naar verwachting medio dit jaar in de apotheek beschikbaar. In het verlengde hiervan is het BMC in contact met de Stichting Patiënten Groep Medicinale Cannabis Gebruikers (PGMCG). Deze stichting heeft een enquête uitgezet onder haar leden, onder andere om te bezien welke variëteiten eventueel nog missen in het huidige aanbod medicinale cannabis.2 Ik ga ervan uit dat dit leidt tot een goed dekkend systeem van medicinale cannabis en zie dan ook geen noodzaak tot aanpassing van de Opiumwet.
De Opiumwet verbiedt het telen van cannabis en alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Het is wettelijk dus niet mogelijk dat een dokter een ontheffing verleent, waardoor een patiënt op basis van een doktersverklaring zelf cannabis zou kunnen kweken. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medische cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is. De in de apotheek beschikbare medicinale cannabis is een product van farmaceutische kwaliteit. Het hele productieproces is vergelijkbaar met dat van andere geneesmiddelen. Naast dit kwalitatieve aspect is het contact tussen patiënt en arts en apotheek belangrijk, daar arts en apotheek de patiënt kunnen begeleiden en zicht hebben op het ziektebeeld, ziekteverloop en het gebruik van andere geneesmiddelen.
Ziet u mogelijkheden dat patiënten voortaan op basis van een doktersverklaring zelf cannabis mogen kweken? Waarom wel indien nee, waarom niet? Ziet u andere mogelijkheden om patiënten die in verband met een geneeskundige toepassing van cannabis genoodzaakt zijn medicinale cannabis zelf te kweken tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat steeds vaker rechters de bestaande wet- en regelgeving rondom cannabis zoals vastgelegd in de Opiumwet opzij schuiven, omdat zij het huidige beleid in de praktijk niet houdbaar achten, zoals ook in de zaak «Hash en wiet goed voor de schatkist» onder de Amsterdamse politierechter het geval was?2 Wat is uw mening over deze ontwikkeling? Acht u het wenselijk dat de rechterlijke macht steeds vaker aangeeft rondom de productie, teelt en verkoop van cannabis haar belangrijkste taak, namelijk het controleren van de uitvoering van wetten en regelgeving, niet te kunnen uitvoeren aangezien de wet- en regelgeving rondom de productie, teelt en verkoop van cannabis in de praktijk onuitvoerbaar is?
Het is aan de rechter om zaken die aan hem worden voorgelegd te beoordelen binnen de kaders van de wet. De bestaande wet- en regelgeving rondom cannabis waarnaar wordt verwezen behelst een zekere paradox, waarbij de aankoop van cannabis in coffeeshops wordt gedoogd en de levering aan de coffeeshop illegaal is. Die paradox bestaat evenwel al even lang als de gedoogde coffeeshops en is vanaf de aanvang van het coffeeshopbeleid onderkend. Achter dit gedoogbeleid heeft een meerderheid van uw Kamer zich meermaals geschaard.4
Kinderen en vrouwen die het slachtoffer zijn van seksueel geweld ten tijde van de ebola-epidemieën |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Liberia: The Ebola Rape Epidemic No One’s Talking About» dat begin deze maand op de website van Pulitzer Center werd gepubliceerd?1
Ja.
Heeft u eerdere signalen ontvangen, al dan niet van hulporganisaties die worden gefinancierd door Nederland, over de toename van seksueel geweld tegen vrouwen ten tijde van de ebolacrisis? Zo ja, welke stappen heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
Meisjes en vrouwen zijn ten tijde van conflict, sociale onrust, humanitaire crises en grootschalige calamiteiten extra kwetsbaar. Het is het kabinet bekend dat ook gedurende de ebolacrisis er sprake was van een toename van seksueel geweld tegen vrouwen. Vooral gedurende de quarantaine van hele woonwijken en dorpen heeft veel gender based violence plaatsgevonden. Omdat ebola tijdens de uitbraak alle aandacht opeiste en overheidsdiensten amper functioneerden, werden deze praktijken bijna niet gerapporteerd. De angst voor het virus betekende bovendien dat niemand actie durfde te ondernemen. Seksueel misbruik en zelfs uitbuiting konden daardoor ongestraft plaats vinden. Verder was ook sprake van een toename van transactie-seks als overlevingsstrategie.
In situaties als dezen onderhoudt het kabinet nauw contact met door Nederland gefinancierde hulporganisaties, waarvan wordt gevraagd speciaal aandacht te besteden aan deze problematiek. Zo besteedden uitvoerende organisaties – zoals Care Nederland, Cordaid, Plan Nederland, Save the Children, Terre des Hommes en ZOA in de Dutch NGO’s Joint Humanitarian Response for Ebola (JRE) onder leiding van Oxfam-Novib, evenals Artsen zonder Grenzen – nadrukkelijk aandacht aan voorlichting en preventie om geweld tegen vrouwen tegen te gaan. Daarbij werden lokale leiders van vrouwengroepen, kerkelijke gemeenschappen en community leadersingeschakeld om mensen beter te kunnen bereiken. Dit kan bijdragen aan verminderd geweld tegen vrouwen in de zo bereikte gemeenschappen, maar kan niet op nationaal niveau het probleem wegnemen. Ook agendeert Nederland deze problematiek op internationaal niveau.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van onder andere Save the Children dat het aantal tienerzwangerschappen in door ebola getroffen landen tussen de 10 en 65 procent is toegenomen? Ziet u een rol weggelegd voor de Nederlandse overheid om hier specifieke aandacht op te vestigen? Zo ja, op welke wijze?
De absolute cijfers zijn bij het kabinet niet bekend, maar de toename van seksueel geweld dat hier aan ten grondslag ligt is zeer te betreuren. Dit is een belangrijke reden dat het kabinet toegang tot en het respecteren van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten tot één van de vier speerpunten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid heeft gemaakt. Zowel tijdens de ebola crisis als bij de huidige zika virus epidemie, spoort het kabinet uitvoerende organisaties aan om hun beleid en de praktijk zodanig aan te passen dat de toegang tot Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten zo goed mogelijk geregeld is.
Welke rol ziet u voor Nederland weggelegd om werk te maken van het gebrek aan kennis over de kwetsbare positie van kinderen en vrouwen op het gebied van seksueel geweld tijdens en na epidemieën? Op welke wijze kan het (noodhulp)beleid dat wordt uitgevoerd tijdens epidemieën worden aangescherpt om de kwetsbare situatie van deze groepen te voorkomen?
Nederland investeert op verschillende manieren in versterking van kennis over de specifieke behoeften vanvrouwen en meisjes in humanitaire situaties en over de cruciale rol dievrouwen spelen tijdens en na crises. Ook agendeert het kabinet dit onderwerp en het belang van preventie van gender based violence bij relevante vergaderingen en multilaterale bijeenkomsten en onderhandelingen. Zo zet Nederland de rechten van vrouwen en meisjesen de toegang tot seksuele en reproductieve dienstverlening hoog op de agendatijdens deWorld Humanitarian Summit in mei aanstaande.
Door gerichte diplomatieke inzet in de dialoog met overheden en overige relevante partners draagt Nederland, eigenstandig en samen met andere landen, bij aan bestrijding van gender based violence,waaronder tijdens epidemieën en/of conflicten. Uiteraard is een belangrijke voorwaarde voor de effectiviteit van de inzet dat gezondheidssystemen adequaat (blijven) functioneren, waarbij kinderen en vrouwen toegang wordt geboden tot preventieve maatregelen en middelen die hen bescherming bieden tegen seksueel geweld en de gezondheids- en overige consequenties van epidemieën. Dit is een uitdaging die een integrale aanpak op wereldschaal vergt en waar Nederland actief aan bijdraagt. Daarbij komt Nederland met nadruk op voor de rechten van seksuele minderheden, die evenals vrouwen en meisjes vaak extra kwetsbaar zijn in sociaal fragiele omstandigheden.
Hoe bestempelt u de in het artikel geschetste situatie dat de Liberiaanse overheid zwangere meisjes en vrouwen verbiedt om naar school te gaan?
Het kabinet is van mening dat dit soort verboden onverstandig zijn. Toegang tot onderwijs is een belangrijk mensen- en kinderrecht. Het is zaak om aanstaande en jonge moeders de kans te geven zich optimaal te ontplooien. Onderwijs is daarvoor zeer belangrijk. Het uitsluiten van zwangere vrouwen en meisjes van onderwijs betekent een vermindering van hun kansen en die van hun kinderen om zich te ontwikkelen tot weerbare, economisch zelfstandige leden van de samenleving.
Het bericht “ING stopt met watervilla hypotheken” |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ING stopt met watervilla hypotheken» op de website van LWO (Landelijke Woonboten Organisatie)? Wat vindt u van dit bericht?
Ja.
Klopt het dat hiermee de grootste speler in deze nichemarkt wegvalt?
Ja, ING is de grootste speler op de markt voor woonboothypotheken.
Hoe ziet de markt van aanbieders voor woonboothypotheken er na het afhaken van ING bij woonboothypotheken uit in Nederland? Hoeveel aanbieders zijn er nog?
ING en Rabobank zijn op dit moment de enige marktpartijen die hypotheken voor woonboten aanbieden. Met het wegvallen van ING blijft de Rabobank over als enige aanbieder van woonboothypotheken.
Welke gevolgen heeft dit voor de huidige woonbootbewoners? Welke gevolgen heeft dit voor mensen die in de toekomst een woonboot zouden willen kopen?
Voor de huidige klanten van ING die een woonboothypotheek hebben afgesloten, verandert er niets. ING zal die klanten blijven bedienen. Consumenten die in de toekomst een woonboot zouden willen kopen, dienen op zoek te gaan naar een andere aanbieder van hypotheken (bestaande aanbieder of nieuwe markttoetreder) voor woonboten. De Rabobank heeft aangegeven geen aanleiding te zien om te stoppen met het verstrekken van woonboothypotheken. Door het wegvallen van de ING voor dit marktsegment ontstaat er meer ruimte voor andere aanbieders om tot deze markt toe te treden. Een andere mogelijkheid is om de aankoop op een andere wijze te financieren, bijvoorbeeld met eigen middelen of met een persoonlijke lening. De rente van een persoonlijke lening is wel hoger dan de rente voor een hypotheek, maar ook voor persoonlijke leningen geldt dat de rente aftrekbaar is als de lening bestemd is voor de aanschaf, verbetering of verbouwing van een woonboot die als hoofdverblijf dient en een vaste ligplaats heeft. De lening moet uiteraard aan alle voorwaarden voor aftrek voldoen, waaronder de voorwaarde dat deze tenminste annuïtair wordt afgelost.
Wat is de oorzaak van het feit dat er maar zo weinig aanbieders zijn in dit specifieke marktsegment?
Er zijn weinig aanbieders die zich richten op woonboothypotheken omdat woonboothypotheken complex zijn en bijzondere kennis is vereist om woonboten op de juiste waarde te kunnen taxeren. Ook is kennis nodig van de verschillende gemeentelijke regelingen die betrekking hebben op woonboten.
Hoe kan er gezorgd worden dat er meer nieuwe toetreders op dit specifieke marktsegment komen? Bent u bereid om in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken te kijken welke mogelijkheden er zijn om meer nieuwe toetreders op dit deel van de markt te krijgen?
Er zal overleg worden gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken en gevraagd worden welke ideeën zij hebben om ervoor te zorgen dat er meer aanbieders van woonboothypotheken op de markt kunnen komen.
Het ontzeggen van een tolkvoorziening aan een dove student aan een Hogeschool |
|
Enneüs Heerma (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat aan een werkloze student van de Hogeschool Fontys de voorziening voor een tolk Nederlandse Gebarentaal is ontzegd, omdat hij de leeftijd van 30 jaar heeft bereikt?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Is het waar dat een student op grond van de Wet overige onderwijssubsidies (WOOS) recht heeft op een tolk Nederlandse Gebarentaal of een schrijftolk, maar dat dit recht ophoudt als de student 30 jaar wordt?
Het Ministerie van OCW hanteert in algemene zin een leeftijdsgrens van 30 jaar voor het verstrekken van een tolk in het onderwijs. Vanaf de leeftijdsgrens van 30 jaar komt de verantwoordelijkheid voor onderwijs bij de persoon te liggen en niet meer bij het Ministerie van OCW. Het uitgangspunt daarbij is dat een persoon voor die leeftijd in staat moet zijn om een initiële opleiding te voltooien. Vanaf 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid.
Mensen van 30 jaar en ouder kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen. Zo kan in het kader van het bevorderen van de re-integratiekansen in het arbeidsproces UWV een tolk vergoeden. Hieraan zijn voorwaarden verbonden, zoals het hebben van toestemming van UWV om de opleiding met behoud van een uitkering te mogen volgen. Ook de gemeente kan in het kader van de Participatiewet een tolk vergoeden. Daarbij kan het ook gaan om een tolk ten behoeve van een opleiding die iemand volgt in het kader van zijn werk.
Deelt u de mening van deze leden dat werkloosheid zoveel mogelijk bestreden moet worden en dat dove werklozen net als andere werklozen in de gelegenheid gesteld moeten worden om een opleiding te volgen die hen perspectief op werk biedt, ongeacht leeftijd?
Ik deel de mening dat werkloosheid zoveel mogelijk bestreden moet worden en ten behoeve daarvan door werklozen zo nodig een opleiding kan worden gevolgd. Dit geldt ook door mensen die doof zijn. Zowel de Wet WIA als de Wajong bieden de mogelijkheid om voor het volgen van een opleiding een tolk in te zetten, ongeacht de leeftijd van de desbetreffende persoon. UWV beoordeelt wel eerst of de opleiding noodzakelijk is voor het verkrijgen van werk. Voorts hanteert UWV het beleid dat een scholing in principe maximaal één jaar kan duren. In individuele gevallen kan een scholing van langere duur worden toegestaan, maar niet meer dan twee jaar.
Gaat het om iemand voor wiens arbeidsinschakeling een gemeente op grond van de Participatiewet verantwoordelijk is, dan kan op grond van de Landelijke regeling tolkvoorziening voor mensen met een zintuiglijke beperking 2015 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een tolk bij de ondersteuning in werk worden ingezet. UWV voert deze regeling uit voor de gemeenten.
Hoe verhoudt in dit verband de Wet WOOS zich naar uw oordeel tot het nieuwe leenstelsel, waar de leeftijdsgrens van 30 jaar niet langer van toepassing is?
De Wet WOOS en het nieuwe leenstelsel sluiten op elkaar aan. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is er voor de tolkvoorzieningen een leeftijdsgrens van in principe 30 jaar omdat dan de verantwoordelijkheid voor onderwijs van het Ministerie van OCW zich naar de burger verplaatst. Ditzelfde geldt ook bij de studiefinanciering.
De leeftijdsgrens van 30 jaar voor het aanvragen van studiefinanciering is in het nieuwe stelsel nog steeds van toepassing. Vanaf studiejaar 2017/2018 bestaat daarnaast de mogelijkheid om tot 55 jaar geld te lenen voor een studie. Het gaat hier echter enkel om een krediet voor het betalen van collegegeld of lesgeld en dus niet om overige noodzakelijke kosten die gemaakt moeten worden voor het kunnen volgen van onderwijs, zoals levensonderhoud, reiskosten en in sommige gevallen een tolk, aangepast vervoer of een brailleregel.
Bent u voornemens om analoog aan het nieuw ingevoerde leenstelsel voor studenten, de leeftijdsgrens van 30 voor studenten die werkloos zijn te schrappen uit de wet WOOS, zodat zij perspectief krijgen op werk?
De leeftijdsgrens van 30 jaar blijft met bovenstaande onderbouwing gehandhaafd in de WOOS. Vanaf 30 jaar zijn in specifieke gevallen mogelijkheden om voor een vergoeding van een tolk in aanmerking te komen (zie ook mijn antwoord op uw vragen 2 en2.
De ondersteuning van doven in hun (arbeids)participatie heeft mijn volle aandacht. Binnenkort overleg ik met het Dovenschap. Samen met mijn ambtsgenoten van OCW en VWS onderzoeken wij de mogelijkheden voor harmonisatie van dovenregelingen in de verschillende domeinen. Dit onderzoek is in de afrondende fase. Ik verwacht in samenwerking met OCW en VWS deze zomer aan uw Kamer een beleidsreactie op de resultaten te kunnen toezenden.
Zo neen, welke maatregelen gaat u dan nemen om te voorkomen dat dove werklozen van 30 jaar en ouder de toegang tot het onderwijs wordt belemmerd?
Zie antwoord vraag 5.
De niet-reanimerenpenning |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging in uw brief d.d. 20 oktober 2015 inzake de niet-reanimerenpenning, namelijk dat u voor het einde van 2015 de Kamer nader zou informeren over de voortgang van uw gesprekken over een neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning?1
Ja.
Wat is de reden dat u de Kamer nog niet geïnformeerd heeft over de voortgang van deze gesprekken?
Ik heb diverse private partijen benaderd met het verzoek de uitgifte en verstrekking van de niet reanimeren-penning, eventueel gezamenlijk en met subsidie van VWS, te verzorgen. De in eerste instantie hiertoe benaderde private partijen waren afhoudend. Vervolgens heb ik het verzoek aan de NPCF voorgelegd. De NPCF heeft dit verzoek in beraad. Ik heb dit de Tweede Kamer d.d. 17 december 2015 laten weten in mijn brief met kenmerk 881753-145213 BPZ.
Wat is de huidige stand van zaken in het overleg inzake een neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke partijen bent u hierover in gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer op de kortst mogelijke termijn te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zodra ik meer duidelijkheid heb, zal ik u hierover informeren. De NPCF zal aan de hand van een impactanalyse (personele en financiële consequenties) over de overdracht beslissen. Ik verwacht u in dit voorjaar te kunnen berichten.
Bent u bereid en in staat de neutrale uitgifte van de niet-reanimerenpenning per 1 juli 2016 mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de NPCF besluit de uitgifte en verstrekking van de niet reanimeren-penning te gaan verzorgen, dan zal ik een kwartiermaker aanstellen om de overdracht van deze taken van de NVVE naar de NPCF zorgvuldig te laten verlopen en dit proces te faciliteren. Ik streef ernaar dit zo spoedig mogelijk maar uiterlijk per 1 januari 2017 gerealiseerd te hebben.
Hierbij wil ik nog opmerken dat de uitgifte en verstrekking van een niet reanimeren-penning geen publiekrechtelijke taak is.
Het schenden van de hoorplicht bij bezwaarprocedures inzake kinderopvangtoeslag |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op uitspraak van zowel de Rechtbank Noord Nederland als de rechtbank Oost-Brabant waarin zij in de overweging stellen dat de Belastingdienst/Toeslagen de hoorplicht op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden?1
In de uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant van 5 maart 2015, kenmerk 14/14378 en van de Rechtbank Noord-Nederland van 10 september 2015, kenmerk 14/1372 is geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen belanghebbenden ten onrechte niet heeft gehoord. De Belastingdienst/Toeslagen zal deze uitspraken in soortgelijke zaken tot richtsnoer nemen.
Bent u van mening dat een dergelijke, herhaaldelijke schending van de hoorplicht de schijn opwerpt dat de Belastingdienst/Toeslagen bezwaarmakers actief lijkt te ontmoedigen? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontmoediging tegen te gaan? Zo nee, hoe zou u het herhaaldelijk schenden van de hoorplicht dan willen duiden?
De Belastingdienst wil conform de Algemene wet bestuursrecht actief uitvoering geven aan de hoorplicht, teneinde geschillen tussen Belastingdienst en belanghebbenden tot een goed einde te brengen. Het horen draagt, net als andere contacten met de indiener van een bezwaarschrift, bij aan een zorgvuldige heroverweging van het besluit. Als er redelijkerwijs twijfel is of het bezwaarschrift niet-ontvankelijk of ongegrond is, dient een belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord. Van een actief ontmoedigen van het horen is dan ook geen sprake. Aan de zaken die hebben geleid tot beide uitspraken kan een verschil van inzicht ten grondslag liggen, maar beoordelen is ook mensenwerk en uiteraard worden daar af en toe fouten bij gemaakt. Het is aan de Belastingdienst deze fouten te erkennen, herkennen, waar nodig te herstellen en hiervan te leren. Constateert de rechter dat de hoorplicht is geschonden, dan kan hij de zaak terugwijzen en het griffierecht en/of de proceskosten vergoeden. Ik zie geen noodzaak naar aanleiding van de uitspraken van de rechtbanken een onderzoek in te stellen. Ik zie wel noodzaak om de procedure bij soortgelijke gevallen aan te passen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich aan de bezwaarprocedure houdt zoals vastgelegd in de Awb?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe vaak de Belastingdienst/Toeslagen geen hoorzitting heeft toegelaten waar zij dit wel of naar alle waarschijnlijkheid had moeten doen? Zo ja, wanneer kan de Tweede Kamer dit onderzoek ontvangen en hoe gaat u de getroffen bezwaarmakers compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn bezwaarmakers sinds de invoering van de kinderopvangtoeslag in beroep gegaan bij de rechtbank nadat zij het oneens waren met de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen, en in hoeveel van deze zaken heeft het horen van de bezwaarmaker niet plaatsgevonden?
In de periode 2009 tot en met 2015 zijn 5.854 beroepschriften kinderopvangtoeslag ingediend (exclusief de ingetrokken beroepschriften). Van voor 2009 zijn deze gegevens niet beschikbaar. De Belastingdienst/Toeslagen houdt geen cijfers bij over het aantal malen dat is gehoord, respectievelijk niet is gehoord.
De toekomst van vracht op Schiphol en de rol van de KLM hierin |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de voorzitter van de Vereniging voor Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) dat er bij KLM geen focus meer is voor vracht en de bravoure weg zou zijn?1
Ondanks de reductie van haar vrachtvloot, is en blijft luchtvracht een kernactiviteit voor Air France KLM. Het vrachtbedrijf levert in 2015 2,4 miljard euro aan inkomsten, waarvan 1,4 miljard op Schiphol, en een bijdrage van ongeveer 0,5 miljard aan het passagenetwerk op Schiphol (bron: KLM). Ik deel de indruk van de VNV niet.
De geplande reductie van haar vrachtvloot door Air France KLM is onderdeel van een bredere herpositioneringsstrategie als gevolg van de wereldwijde overcapaciteit in de luchtvrachtsector. Het aanbod van luchtvrachtcapaciteit groeit wereldwijd al enkele jaren sneller dan de vraag. De verwachting is dat dit ook de komende jaren het geval zal zijn. Air France KLM springt in op die trend met de introductie van de nieuwe generatie passagiersvliegtuigen met een grotere ruimcapaciteit voor het vervoer van luchtvracht. Het oudere 747–400 Boeing passagiersvliegtuig (de «jumbojet») kan bijvoorbeeld 12 ton vracht vervoeren onderin het ruim. Het nieuwe Boeing 777 300ER passagiersvliegtuig kan bijna het dubbele gewicht aan.
Een beperkt deel van alle goederen kan alleen maar in volledige vrachttoestellen worden vervoerd. Het overgrote deel van het huidige vrachtvervoer past ook aan boord van de passagiersvliegtuigen. Daarmee blijft Air France KLM een belangrijke speler in de wereldwijde luchtvrachtmarkt. De strategie van Air France KLM is ook gericht op kwaliteit, waarbij geïnvesteerd wordt om de rol in premium-groeiproducten, zoals E-commerce en farmaceutische producten, te versterken.
Deelt u de mening van de voorzitter van de VNV dat KLM nog steeds een belangrijke speler is voor vracht op Schiphol, dat vracht, zij het als bijproduct in de strategie van KLM, een belangrijk onderdeel vormt voor de exploitatie van de maatschappij en dat deze positie daarom niet verder ondermijnd moet worden door iedereen maar toe te laten op Schiphol via een open sky op vrachtgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met de voorzitter van de VNV eens dat KLM een belangrijke speler op Schiphol is op het gebied van luchtvracht en dat luchtvracht een belangrijk onderdeel vormt van de exploitatie van de maatschappij.
Een belangrijke doelstelling van het Nederlandse luchtvaartbeleid is het realiseren van een optimale kwaliteit van het netwerk van luchtverbindingen om de positie van de mainport te versterken. De verlening van verkeersrechten («landingsrechten») is daarbij een belangrijk instrument. Er is daarbij geen sprake van een open skies beleid op vrachtgebied. Bij het verlenen van verkeersrechten aan luchtvaartmaatschappijen uit derde landen voor zowel passage- als volledige vrachtdiensten wordt van geval tot geval getoetst wat het effect daarvan is op de netwerkkwaliteit van het bestaande geregelde vervoer van, naar, en via Nederland en op de concurrentiepositie van Schiphol op vrachtgebied.
In hoeverre bent u van mening dat de ondergang van Martinair het gevolg is van oneerlijke concurrentie van maatschappijen uit de Golfstaten die met staatssteun marktaandeel vergaren?
Er is geen sprake van een ondergang van Martinair Cargo. Martinair Cargo blijft actief als vrachtmaatschappij binnen Air France KLM. De reductie van het aantal vrachttoestellen is een gevolg van overcapaciteit in het aanbod van vrachtvervoer in de hele wereld, waaronder de Golfregio. De verkleining van de vrachtvloot is onderdeel van de bredere herpostioneringsstrategie van Air France KLM en is noodzakelijk om de positie van Air France KLM Cargo en Martinair Cargo op langere termijn zeker te stellen.
Welke rol ziet u voor Schiphol en KLM om de vrachtafhandeling op Schiphol op een hoog niveau te houden, zodat bedrijven die hiervan afhankelijk zijn zo goed mogelijk bediend worden?
Schiphol en KLM vervullen een belangrijke rol bij de afhandeling van vracht en het is van belang om deze positie te behouden. De onlangs gelanceerde vrachtstrategie van Schiphol is gericht op optimalisatie van de luchtvrachtprocessen op de grond, een leidende rol op het gebied van innovatie en technologie en het versterken van haar concurrentiepositie. Daarbij wordt ingezet op het behoud en aantrekken van distributiecentra in Nederland, waarmee bedrijven die afhankelijk zijn van luchtvracht zo goed mogelijk worden bediend. De strategie van de Air France KLM groep is eveneens gericht op kwaliteit, waarbij onder meer geïnvesteerd wordt in premium-groeiproducten, zoals E-commerce (kleine pakketjes), expresse (snelle afhandeling) en farmaceutische producten.
Hoe kijkt u aan tegen de wijze waarop het gat dat is ontstaan door het wegvallen van Martinair wordt gecompenseerd? Is hier voornamelijk een rol weggelegd voor KLM of ziet u ook ruimte voor maatschappijen van buiten de EU?
Het reduceren van vrachttoestellen past in een wereldwijde trend. De exploitatie van vrachtvliegtuigen staat wereldwijd onder druk door overcapaciteit. Dit blijkt uit de studie van Seabury die in opdracht van IenM is uitgevoerd (Seabury 2015, bijlage bij Kamerstuk 29 665, nr. 211). Air France KLM vermindert het aantal vrachtvliegtuigen om de financiële kwetsbaarheid op het gebied van vracht te verminderen en om de continuïteit van de vrachtactiviteiten te waarborgen.
Er is geen sprake van een volledig wegvallen van de vrachtvloot van Martinair. Het bedrijfsmodel is gebaseerd op vermindering van het aantal vrachtvliegtuigen tot vier Boeing 747 toestellen, maar niet op het volledig uitfaseren van de vrachtvloot. Daarnaast wordt de ruimcapaciteit van de passagevloot ingezet voor het vervoer van luchtvracht.
Slechts een beperkt deel van alle goederen heeft de vrachtcapaciteit nodig die in volledige vrachtvliegtuigen geboden wordt. Het overgrote deel van het huidige vervoer past ook aan boord van de passagiersvliegtuigen van Air France KLM. Op de routes waar op bepaalde tijden meer capaciteit nodig is, zoals de bloemenroutes van Zuid-Amerika en Afrika, zet Air France KLM de vrachtvliegtuigen in. Daarnaast opereren er meer dan 25 andere vrachtmaatschappijen via Schiphol, voor wie eveneens een belangrijke rol is weggelegd op het gebied van luchtvrachtvervoer van en naar de belangrijke wereldwijde vrachtmarkten. De studie van Seabury laat zien dat Schiphol hiermee de meeste operators van vrachtvliegtuigen heeft en het meest open regime ten opzichte van haar Europese concurrenten.
In 2015 heeft KLM al drie vrachtvliegtuigen uitgefaseerd. Toch is in die periode op Schiphol de totale capaciteit blijven groeien met meer vrachtvluchten en bestemmingen en is de druk op de prijzen niet afgenomen.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat sommige bedrijven die in Nederland gevestigd zijn toch voor luchthavens elders in Europa kiezen voor hun vrachtafhandeling, waarna deze goederen met wegtransport alsnog naar Nederland worden vervoerd?2
Er zijn inderdaad importstromen die via andere luchthavens naar Nederland komen. Die «weglekkende» importstroom moet naar mijn mening zo beperkt mogelijk blijven. Het is dus van belang dat Schiphol een sterke concurrent blijft ten opzichte van de andere Europese luchthavens die veel vracht vervoeren. Daar zetten Schiphol en vrachtpartijen op Schiphol ook op in. Ik ben in overleg met de vrachtsector om te bezien hoe ik deze partijen waar nodig kan ondersteunen.
Overigens komen er andersom ook vrachtstromen via Schiphol binnen die per vrachtwagen naar andere Europese landen vervoerd worden, voor een deel via de distributiecentra in Nederland. En daarnaast lopen er exportstromen via Schiphol die in andere landen geproduceerd zijn. Per saldo gaat het op Schiphol om meer luchtvrachtvolume dan wat alleen de Nederlandse import en export door de lucht op zou kunnen leveren. Uit het onderzoek van Seabury (2015) blijkt dat Nederland sterk presteert op het gebied van luchtvracht in vergelijking tot haar economische omvang: waar het aandeel van de Nederlandse economie gemeten in BBP 4.9% van West-Europa bedraagt, behaalt Nederland een aanzienlijk hoger Europees marktaandeel voor zowel luchtvrachtimport (17.6%) als -export (7.1%) gemeten in verhandeld gewicht.
Deelt u de mening van veel EVO-leden dat Schiphol de kwaliteit van de afhandeling van vracht moet verbeteren? Zo ja, welke maatregelen gaat u met Schiphol nemen om de vrachtafhandeling te verbeteren?
Uit het onderzoek van Seabury (2015) blijkt dat Schiphol wat betreft connectiviteit en ontwikkeling van de luchtvracht goed presteert in vergelijking tot andere Europese luchthavens. Om deze sterke positie te behouden en te versterken is het belangrijk dat de kwaliteit van de grondoperatie op Schiphol op een hoog niveau blijft. Het Schiphol Smartgate Cargo project draagt hier in belangrijke mate aan bij. Dit project is een intensief en innovatief partnerschap tussen de particuliere sector en overheidsinstanties met als doel de processen van douaneafhandeling en ander overheidstoezicht (KMar/NCTV, ILT, NVWA) sneller en efficiënter te maken. Ook de onlangs gelanceerde vrachtstrategie van Schiphol richt zich onder andere op het optimaliseren van de luchtvrachtprocessen op de grond. Op dit moment verken ik verder met de Nederlandse vrachtsector welke concrete maatregelen er als onderdeel van de Actieagenda Schiphol 2016–2025 genomen kunnen worden om de vrachtafhandeling via Schiphol nog verder te verbeteren.
De verplichte ouderbijdrage voor onderwijs aan hoogbegaafden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen (Leonardo-onderwijs) vrij toegankelijk moet zijn, ook voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Zo ja, acht u het wenselijk dat er een verplichte eigen bijdrage van € 1.145 tot € 1.200 van ouders wordt gevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik ben van mening dat het onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen net als voor andere leerlingen vrij toegankelijk en kosteloos moet zijn. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs moeten voorzien in een passend aanbod voor elke leerling, ook voor hoogbegaafde leerlingen. Passend onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen wordt in de regel langs drie lijnen ingericht. In de basisondersteuning die elke school in een samenwerkingsverband biedt, moet rekening gehouden worden met de onderwijsbehoefte van hoogbegaafde leerlingen. Voor een grote groep hoogbegaafde leerlingen zijn het aanbieden van extra verrijkingsstof, het compacter aanbieden van de lesstof of het sneller door een methode gaan en/of een klas overslaan effectieve onderwijsaanpassingen. In aanvulling op de basisondersteuning kunnen middelen ingezet worden voor bijvoorbeeld plusklassen of steunpunten hoogbegaafdheid, waar hoogbegaafde leerlingen bijvoorbeeld één dagdeel terecht kunnen voor extra activiteiten. Voor hoogbegaafde leerlingen met een bijkomende problematiek kan extra ondersteuning in voorzieningen voor speciaal of regulier onderwijs nodig zijn.
Hoe verhoudt het moeten betalen van een verplichte bijdrage voor het onderwijs aan hoogbegaafden zich met de doelstellingen van passend onderwijs? Kunt u aangeven of deze manier van werken «passend» is?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat extra curriculaire programma’s als het Leonardo-onderwijs onbereikbaar zijn voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Kunt u toelichten welke maatregelen u neemt om dergelijk onderwijs ook toegankelijk te maken voor kinderen van ouders met een laag inkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zouden er in uw ogen – in het kader van passend onderwijs – extra curriculaire programma’s voor hoogbegaafden nodig moeten zijn voor een passend onderwijsaanbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er, net als geldt voor de zwakkere leerlingen, binnen het reguliere curriculum voldoende ruimte is om te voorzien in een passend onderwijsaanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Er wordt in het kader van het Plan van Aanpak Toptalenten veel aandacht geschonken aan het herkennen van talenten, het bieden van maatwerk en het verrijken van het aanbod. Zoals ik ook in mijn brief van 14 maart over de voortgang van het Plan van Aanpak Toptalenten schreef, wordt er veel gedaan om het leerstofaanbod voor toptalenten uit te breiden. Scholen slagen er steeds beter in om uitdagender onderwijs te bieden. Steeds minder leerlingen vervelen zich en ouders geven aan dat hun kinderen gebaat zijn bij de extra uitdaging die wordt geboden. Het Plan van Aanpak Toptalenten is bedoeld voor alle kinderen en staat los van het inkomen van ouders. Er wordt voor activiteiten in dit kader, waarvoor scholen overigens ook extra middelen krijgen, geen bijdrage gevraagd.
Kunt u toelichten hoe het betalen van een verplichte bijdrage voor onderwijs aan hoogbegaafden past in het door u ontworpen zogenaamde excellentieprogramma nu blijkt dat excellentie blijkbaar alleen is weggelegd voor kinderen van rijke ouders? Hoe gaat u deze tweedeling in het onderwijs een halt toe roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend hoeveel scholen een dergelijk extra curriculair programma aanbieden en welke kosten daaraan verbonden zijn? Kunt u deze informatie aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Dat is mij niet bekend. Op de website van Novilo, dat de begeleiding van de Leonardo scholen heeft overgenomen is een lijst te vinden van ongeveer 100 Leonardo-scholen die zich bij Novilo hebben aangesloten. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Ziet u mogelijkheden om de extra middelen voor het hoogbegaafdenonderwijs in te zetten om kinderen van ouders met een laag inkomen toegang te verschaffen tot het Leonardo-onderwijs? Zo nee, waarom niet?
De extra middelen die de samenwerkingsverbanden passend onderwijs ontvangen voor het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen zijn bedoeld om te voorzien in een dekkend aanbod op alle niveaus van passend onderwijs. Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Bent u bereid om de verplichte bijdrage voor het Leonardo-onderwijs wettelijk onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Het bericht dat de werkgelegenheid in de welzijn, jeugdzorg en kinderopvang fors afneemt |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) over de arbeidsmarktontwikkelingen in de Welzijn, Jeugdzorg en Kinderopvang?1
Het rapport van de UWV schetst ontwikkelingen zoals wij deze ook zien in het Integrerend rapport (TK-2016, 29 282, nr. 244) en de Toekomstverkenning Arbeidsmarkt voor verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel 2015–2019 van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TK-2015, 34 104, nr. 83). Het beeld naar de toekomst is onzeker. Het geeft ons desalniettemin een beeld waar we met alle betrokken partijen meer inzicht door krijgen en daardoor ook kunnen gaan kijken naar oplossingen om de scenario’s niet de werkelijkheid te laten worden. En daar wordt ook beleid op gevoerd door dit kabinet.
Wat betekent het (voorspelde) baanverlies in de Jeugdzorg voor de continuïteit en kwaliteit van zorg in de jeugdzorgsector, aangezien bijna de helft van de Jeugdzorginstellingen zich nu al druk maakt over de kwaliteit van zorg?2
De afgelopen jaren – al sinds 2010 – is de werkgelegenheid in de Jeugdzorg gedaald volgens het Integrerend rapport en de Toekomstverkenning Arbeidsmarkt voor verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel 2015–2019. De werkgelegenheid is dus gedaald vooruitlopend op de bezuinigingen. De vraag is of de daling daarmee nu niet al grotendeels achter de rug is. Het blijft onzeker wat we de komende jaren nog kunnen verwachten. In de Toekomstverkenning Arbeidsmarkt voor verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel 2015–2019 (TK-2015, 34 104, nr. 83) is te zien dat het vooral om ondersteunend personeel gaat. Daarmee zorgen de instellingen voor zoveel mogelijk continuïteit en wordt ook de kwaliteit zoveel mogelijk gewaarborgd. In het sectorplan voor de Jeugdzorg zetten betrokken sociale partners in zich vanwege verwachte krimp in voor mobiliteitstrajecten en loopbaan gesprekken om mensen naar nieuw werk te begeleiden. Daarnaast zetten zij zich ook in voor behoud van vakkrachten in de jeugdzorg door hen adequate scholing te bieden.
Daarnaast zet het kabinet in op de doorstart naar nieuw werk dat op de sectorplannen volgt. Ook Jeugdzorg kan hier een beroep op doen.
Hoe kan, nadat veel jeugdzorginstellingen al hebben moeten reorganiseren, expertise behouden blijven wanneer zo een fors deel van het personeel ontslagen wordt, mede gelet op het feit dat meer dan de helft van de instellingen aangeeft dat de problematiek waarmee jongeren instromen zwaarder is geworden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de (voorspelde) gevolgen voor de wachtlijsten in de jeugdzorg nu er steeds minder hulpverleners werkzaam zijn voor kinderen en gezinnen? Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten? Zo nee waarom niet?
Omdat gemeenten de toegang verschillend organiseren en er geen eenduidig moment van start zorg bestaat, zoals in een gecentraliseerd stelsel, is het niet mogelijk landelijk eenduidig wachtlijsten in de jeugdhulp bij te houden. Er zijn soms signalen dat er lokaal wachttijden voor bepaalde vormen van jeugdhulpaanbod zijn. Uit het nader onderzoek naar de toegang in het kader van de benchmark beleidsinformatie jeugd bleek dat de gemeenten die het daar betrof waar nodig snel tot een oplossing wisten te komen.
Wel weten we dat er soms sprake kan zijn van plaatsingsproblematiek; een specifieke instelling die onvoldoende capaciteit heeft om aan de vraag te voldoen. Dit kan bijvoorbeeld doordat de instelling zijn budgetplafond heeft bereikt. In deze gevallen is het aan de gemeente (of gemeenten) die het betreft om met de aanbieder in gesprek te gaan over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Ben u bereid te onderzoeken welke kosten met de oplopende wachtlijsten in de jeugdzorg gemoeid zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek tegemoet zien?
Op basis van de Jeugdwet is de gemeente verantwoordelijk voor het bieden van adequate jeugdhulp. Het is niet mogelijk om landelijk op eenduidige wijze vast te stellen wat de omvang van de wachtlijsten is omdat gemeenten de toegang tot de jeugdhulp verschillend georganiseerd hebben en er ook geen eenduidig moment is van «start van zorg«.
Zodoende ben ik niet in staat om een onderzoek te laten doen naar welke kosten met mogelijk oplopende wachtlijsten gemoeid zouden zijn.
Wat betekent het (voorspelde) baanverlies van 12% in de periode 2011 – 2018 in de Kinderopvang voor de ingezette trajecten van kwaliteitsverbetering en harmonisatie in deze sector?
De afgelopen jaren, de economische crisis, heeft ook littekens achtergelaten in het budgettair beeld en beleid van de kinderopvangtoeslag en daarmee de sector. Door genomen bezuinigingsmaatregelen, de economische crisis en een geboortedaling daalde het gebruik van kinderopvang de laatste jaren. Het UWV raamde een daling van het aantal werknemers tussen 2011 en 2014 van circa 24 procent.
De verwachtingen voor de komende jaren laten echter een duidelijk positief beeld zien. Met het Belastingplan 2016 is sprake van een flinke intensivering van de kinderopvang in 2016 met € 290 miljoen. Daarnaast wordt een intensivering van € 200 miljoen in 2017 beoogd. Naast de extra middelen speelt ook de aantrekkende economie een positieve rol in de aantrekkende werkgelegenheid in de sector. Doordat steeds meer ouders werk vinden wordt er naar verwachting vaker een beroep gedaan op formele kinderopvang.
De harmonisatie van de peuterspeelzalen en kinderopvang, en de beoogde kwaliteitsverbetering in de sector, zal zorgen voor een toenemende vraag naar beroepskrachten met een beroepskwalificatie. De verschuiving van de inzet van vrijwilligers naar beroepskrachten zal de geraamde banengroei in de sector omhoogstuwen. Door de verwachte banengroei zal het aantal vacatures groeien. Verwachting van het UWV is dat vooral de vraag naar gespecialiseerde pedagogisch medewerkers (mbo-4) zal stijgen, omdat werkgevers hogere eisen stellen aan werknemers. Indien deze prognose uitkomt zal het overschot aan deze medewerkers afnemen en in 2016 of 2017 zelfs omslaan in een personeelstekort. De pedagogisch medewerker (mbo-3) blijft ook de komende jaren een overschotberoep.
Prognoses van de sector gaan ervan uit dat er in 2016 voor het eerst weer sprake is van groeiend aantal banen in de kinderopvang. Tussen 2015 en 2018 wordt een toename van 9 duizend werknemers voorspeld (+12 procent).
Welke kosten zijn met de uitkeringen die door deze ontslaggolf aangevraagd (gaan) worden gemoeid?
Zie antwoord op vraag 10.
Wat is de inschatting van de regering over de uitstroommogelijkheid naar de arbeidsmarkt van deze groep uitkeringsgerechtigden nu uit de cijfers van het UWV blijkt dat er een ruim tot zeer ruim aanbod van beroepskrachten voor de welzijn, jeugdzorg en kinderopvangsector?
In het UWV rapport staat aangegeven dat 64% van het aantal WW-ers uiterlijk een maand na het beëindigen van het werk in de jeugdzorg, het werk weer heeft hervat. In de welzijnsbranche is dit 53% en in de kinderopvang 62%. Er wordt aangegeven dat het raadzaam is ook buiten de zorg en het welzijn te kijken. In het rapport is dan ook te zien dat ook daar werkhervatting uit voortkomt, bijvoorbeeld in de financiële en zakelijke dienstverlening. De Toekomstverkenning (TK-2015, 34 104, nr. 83) laat zien dat er op termijn weer tekorten ontstaan in zorg en welzijn, de instroom in werk wordt dan dus hoger. Door de aantrekkende economische groei neemt de werkgelegenheid en daarmee de uitstroom naar verwachting in bijna alle sectoren toe3. Hierdoor zal de vraag naar Kinderopvang ook weer toenemen. De krimp in de Kinderopvang slaat volgens het UWV in de loop van 2016 om in groei.4
Is de regering bereid op te komen voor de werkgelegenheid van werknemers binnen deze sectoren, aangezien zij in voortdurende onzekerheid over hun baan verkeren vanwege alle bezuinigingen en beleidskoerswissels?
Het kabinet zet volop in op het ondersteunen van deze mensen. De regionale sectorplannen voor welzijn, jeugd en kinderopvang zijn gericht op op-, om- en bijscholing van zittend personeel. Daarnaast is er uit de onderbesteding van het sectorplannenbudget € 40 miljoen beschikbaar gesteld om scholingsvouchers economiebreed te kunnen gebruiken, de dienstverlening van het UWV uit te breiden, en de Brug-WW ook buiten de sectorplannen inzetbaar te maken.5
Bent u bereid om over de financiële gevolgen van de instroom en mogelijke uitstroom in uitkeringsvoorzieningen van ontslagen hulpverleners te rapporteren, zodat de Kamer ook dit effect van de bezuinigingen kan monitoren? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het UWV rapporteert maandelijks in de nieuwsflits arbeidsmarkt over de nieuwe, lopende en beëindigde uitkeringen naar sector, ook voor de sector Zorg & Welzijn6. Het is niet mogelijk van tevoren te bepalen wat de totale kosten van de uitkeringen zullen zijn, omdat niet ex ante duidelijk is wat de hoogte en de duur van de uitkeringen is. Daarnaast is het niet mogelijk de in- en uitstroom direct te koppelen aan de bezuinigingen. Het is niet mogelijk te bepalen welk deel van de in- en uitstroom conjunctureel is, en welk deel wordt veroorzaakt door bezuinigingen.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Kinderopvang voorzien op 9 maart 2016 beantwoorden?
Helaas heb ik u de antwoorden niet eerder kunnen doen toekomen.
De berichtgeving dat één op de drie artsen het falen van een collega niet meldt |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel naar aanleiding van berichtgeving op de website van het Radboudumc?1 2 3
Ja.
Wat is uw oordeel over deze berichtgeving?
In hoeverre komt de patiëntveiligheid in het geding wanneer één op de drie artsen het falen van een collega niet meldt?
Onderschrijft u de conclusie van het onderzoek dat daar waar een angstcultuur heerst de patiëntveiligheid in het geding komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke oplossing dient er volgens u te komen voor het voorkomen van een angstcultuur? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete maatregelen binnen de zorg worden genomen om hier iets aan te doen?
Kunt u naar aanleiding van eerder gestelde vragen duiden hoe het toezicht is geregeld, aangezien de Raad van Bestuur eindverantwoordelijk is?4
Deelt u de conclusie dat ondersteuning bij rehabilitatie primair moet worden georganiseerd door zorginstellingen, beroepsbeoefenaren en beroepsverenigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke wijze kan er meer aandacht komen voor de manier waarop zorgverleners kunnen omgaan met het verminderd functioneren van collega’s? Hoe kan er meer aandacht komen voor de aanspreekcultuur binnen deze organisaties?
Op welke manier kan er zorg worden gedragen voor meer ondersteuning bij het omgaan met collega’s die binnen en/of buiten de instelling minder goed functioneren?
In de afgelopen jaren is er een veelheid aan instrumenten ontwikkeld, uiteindelijk gericht op het voorkomen van fouten en disfunctioneren:
Veilig melden systeem, protocollen veilig melden, IFMS (individueel functioneren medisch specialisten), kwaliteitsvisitaties en herregistratie. Hiermee is er veel meer aandacht gekomen voor het evalueren en verbeteren van het individuele professionele handelen. Daarnaast is een belangrijke manier om fouten te voorkomen om continu te zorgen voor het up to date houden van kennis en vaardigheden. En continue aandacht in opleiding en na- en bijscholing voor veilig melden.
Dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van instellingen en professionals.
Op welke manier kan er zorg voor worden gedragen dat er in de opleiding meer aandacht wordt gegeven aan hoe om te gaan met het signaleren van disfunctioneren?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening van de onderzoeker van het rapport dat iedere zorgverlener tijdens een tuchtzaak begeleiding aangeboden moet krijgen? Zo ja, op welke wijze gaat hierin worden voorzien?
Dat vind ik een verantwoordelijkheid voor de werkgever en voor de beroepsverenigingen.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl dit eerder wel gebeurde voor het onderhoud aan de Groene Draeck zowel qua onderhoudskosten als gedetailleerde onderhoudslijst?1
Er zijn ten aanzien van de onderwerpen in de vragen 1, 2 en 3 op begrotingsartikel 2 van begroting I eerder en nu geen individuele uitgaven transparant gemaakt maar uitsluitend begrotingsposten opgenomen voor het totaal van de geraamde uitgaven hiervoor, telkens voorzien van nadere informatie over enkele onderdelen van deze totalen. De begroting voor Wonen en Rijksdienst bevat een begrotingspost die mede betrekking heeft op de verbouwing van paleis Huis ten Bosch. Dit is staatseigendom dat ter beschikking wordt gesteld aan de Koning op basis van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis. De verbouwingskosten worden niet nader gespecificeerd voor zover deze de persoonlijke levenssfeer raken (artikelen 10 en 41 van de Grondwet).
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl voor de eveneens onder dat artikel opgenomen uitgaven voor luchtvaartuigen jaarlijks een opgaaf van de kostenopbouw wordt gegeven inclusief de verschillende vaartuigen en het uurtarief daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl in de begroting voor 2016 in het kader van het materieel dienst van het Koninklijk Huis wel uitgaven ter hoogte van 392.000 euro voor zes faunabeheerders en 92.000 euro voor de exploitatie van terreinauto’s gespecificeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Gouden Koets is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waarom is dat veranderd sinds uw uitlatingen daarover bij het debat over de begroting van de Koning voor 2016?
Ja
Duidt het onderbrengen van de Gouden Koets in deze stichting er niet op voorhand op dat de Gouden Koets, en dus ook het onderhoud ervan, niet slechts een aangelegenheid betreft van het «huis» van de Koning, maar ook een publieke aangelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Nee
Duidt uw uitspraak bij de behandeling van de begroting van de Koning voor 2016 dat «als de Gouden Koets verhuurd wordt – dat zullen wij overigens niet doen – dan komt dat niet ten gunste van het inkomen van de Koning» er niet ook op dat de Gouden Koets geen aangelegenheid van de Koning zelve betreft, maar een publieke? Zo nee, waarom niet?
De geuite veronderstelling over een mogelijke inrichting van de begroting in bepaalde omstandigheden bevat geen uitspraak die in dit verband relevant is.
Waarom moet het onderhoud van de Gouden Koets zo lang duren? Het maatschappelijk belang is toch juist gediend bij snelle restauratie, zodat we er weer spoedig van kunnen genieten?
Deze vraag is op 16 februari jl. beantwoord in antwoord op de vragen 3 tot en met 6 die hierover zijn gesteld op 18 december jl.
Waarom raakt volgens u het openbaar maken van de onderhoudslijst, en het onderzoek ten grondslag liggende aan de beslissing tot onderhoud, de persoonlijke levenssfeer van het koninklijk huis? De Gouden Koets wordt toch enkel voor staatsaangelegenheden gebruikt?
Op 16 februari jl. ben ik in de beantwoording van de vragen 1 en 2 die zijn gesteld op 18 december jl. ingegaan op dit onderwerp.
Gelet op de reacties hierop en de aanvullende vragen van 17 en 18 februari jl. die nader duidelijk maakten dat bij dit onderwerp wezenlijke aspecten van onze staatkundige verhoudingen aan de orde zijn, heb ik besloten om voorlichting te vragen aan de Afdeling Advisering van de Raad van State over artikel 41 van de Grondwet en de ministeriële verantwoordelijkheid voor begrote gelden die overeenkomstig de wet financieel statuut van het koninklijk huis worden besteed. Na ontvangst van deze voorlichting zal ik u deze, voorzien van een reactie, doen toekomen.
Waarom zou het bekendmaken van de verbouwingskosten van Huis ten Bosch – het toekomstige woonpaleis van de Koning – niet zijn persoonlijke levenssfeer, maar de onderhoudskosten van een enkel voor staatsaangelegenheden gebruikte koets wel de inrichting van zijn «huis» raken?
Op welke wijze betreft – aangezien u zelf naar deze interpretatie van artikel 41 Grondwet en het relevante begrotingsartikel verwijst in uw voetnoot bij de beantwoording van vraag 1 in de eerdere set vragen – het onderhoud van de Gouden Koets het maken van zelfstandige afwegingen door de Koning en de leden van het koninklijk huis ten aanzien van een veelheid van uitgaven van zeer uiteenlopende aard, zowel ten aanzien van personele als materiële kosten, met inbegrip van kleding, geschenken en ontvangsten, die niet op zinvolle en doelmatige wijze via declaraties geadministreerd en verantwoord kunnen worden?
Kent u de tussenzin van artikel 41 Grondwet, namelijk dat de Koning de inrichting van zijn «huis» doet met inachtneming van het openbaar belang? Moet het dan in een constitutionele monarchie niet democratisch toetsbaar zijn of dit inderdaad met inachtneming van het openbaar belang gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Waarom negeert u de, nota bene door uzelf aangehaalde, voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State waarin gesteld wordt ten aanzien van artikel 41 Grondwet dat als het openbaar belang wordt geraakt inlichtingen verstrekt moeten worden, en anders niet? Indien u van mening bent dat u handelt in lijn met dat advies, waarom kent het onderhoud van de Gouden Koets dan geen enkel openbaar belang?
Kan niet al slechts uit het ceremoniële gebruik ervan bij Prinsjesdag een openbaar belang ten aanzien van het onderhoud aan de Gouden Koets afgeleid worden?
Hoe duidt u een monarchie waarin een parlement niet in staat gesteld wordt om de uitgaven ten aanzien van onderhoud van ceremoniële objecten te controleren?
Bent u naar aanleiding van de beantwoording van bovenstaande vragen alsnog bereid de eerdere vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets te beantwoorden?
Is de Glazen Koets ook ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waar dan wel?
Ja
Tegen welk bedrag en gedurende welke periode is de Glazen Koets gerestaureerd?
Deze vraag is heden beantwoord in antwoord op vragen van het lid Van Raak van 17 februari jl., kenmerk 2016Z03435.
Op welke wijzen worden de ervaringen en inzichten, opgedaan bij de restauratie van de Glazen Koets, benut bij de restauratiewerkzaamheden aan de Gouden Koets?
De restauratie van koetsen vindt plaats onder toezicht van het hiervoor verantwoordelijke onderdeel van de dienst koninklijk huis. Dit verzekert dat ervaringen en inzichten bij de restauratie van koetsen worden benut.
Op welke wijze heeft u aan uw toezegging bij de behandeling van de begrotingen voor de Koning en Algemene Zaken, dat u streeft naar transparantie uitvoering, uitvoering gegeven bij de beantwoording van deze en de eerdere set vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets?
Deze en vorige antwoorden bieden de transparantie die in overeenstemming is met de voor deze situatie geldende staatkundige verhoudingen.
Waarom was het noodzakelijk om twee maanden de tijd te nemen om schriftelijke vragen uit de Tweede Kamer te beantwoorden indien het antwoord slechts betreft dat het omwille van de Grondwet niet inhoudelijk beantwoord zou mogen worden?
De beantwoording van de vragen omvatte verschillende onderdelen en vond plaats zodra de zorgvuldigheid van de voorbereiding hiervan dit toeliet.
Bent u voornemens zich ditmaal wel aan de daarvoor reglementair vastgelegde termijnen van beantwoording te conformeren?
Ja.
Jongeren die worden omgekocht in jeugdgevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de Kinderombudsman waaruit blijkt dat klachten van jeugdige gevangenen worden afgekocht?1
Het rapport van de Kinderombudsman is gepubliceerd op 12 februari 2016. De Kinderombudsman concludeert dat het klachtrecht in de praktijk op veel onderdelen voldoet aan de eisen. De Kinderombudsman stelt daarnaast dat op een aantal punten het klachtrecht nog beter benut kan worden en doet daar aanbevelingen voor. Momenteel bereid ik samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een beleidsreactie aan de Kinderombudsman voor en een afschrift van deze beleidsreactie zullen wij uw Kamer doen toekomen.
Kunt u reageren op de verschillende aanbevelingen die zijn gedaan door de Kinderombudsman teneinde de klachtregeling in justitiële jeugdinrichtingen te verbeteren? Welke gaat u uitvoeren en op welke manier? Welke gaat u niet uitvoeren en waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u dezelfde mening toegedaan als uw voorganger, namelijk dat niet erg is dat het omkopen van jeugdige gevangenen met klachten onderdeel is van de informele wijze van klachtafdoening?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u de informele klachtenregeling aanpassen?
Ik geef u graag mijn standpunt over omkoping. Omkopen is volstrekt onwenselijk en behoort niet thuis in de praktijk van het klachtrecht voor jeugdigen in geslotenheid. In justitiële jeugdinrichtingen, waarop deze vragen zich toespitsen, is in de afgelopen jaren dan ook geen omkoping geconstateerd in de rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie, waar het klachtrecht deel uitmaakt van een doorlichting.
Het klachtrecht garandeert dat een jeugdige altijd de gelegenheid heeft om zaken waarmee hij het niet eens is, aan een onafhankelijke instantie voor te leggen. Tegelijk is het onwenselijk, zowel vanuit het perspectief van de jeugdigen zelf als voor de inrichtingen, dat er een situatie ontstaat waarbij elke klacht alleen schriftelijk formeel kan worden behandeld. Een pedagogisch klimaat en het voorbereiden van de jeugdigen op het leven buiten de inrichting houden ook in het leren omgaan met situaties waarin men ontevreden is of zich benadeeld voelt door hierover informeel het gesprek aan te gaan. De jeugdige en zijn verhaal worden serieus genomen en als er inderdaad sprake is van tekortdoening dan kan een compensatie gerechtvaardigd zijn. De fout wordt erkend en de jeugdige wordt gecompenseerd. Een formeel klachtentraject om compensatie te krijgen is in dergelijke situaties slechts nodig als partijen het niet eens kunnen worden over de oplossing. Het staat de jeugdige altijd vrij om zijn klacht formeel door te zetten.
Niet alle klachten lenen zich voor informele klachtenafhandeling. Dan is een formele klachtprocedure de geëigende weg. Op de bevindingen en aanbevelingen in het rapport van de Kinderombudsman omtrent de klachtprocedure zal ik in de beleidsreactie ingaan.
Deelt u de mening dat het aanbieden van bijvoorbeeld beltegoed of frisdrank ertoe kan leiden dat jongeren hier misbruik van zullen maken en een dergelijke vorm van klachtafdoening derhalve niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet? Wat is daarbij uw reactie op de bevindingen van de Kinderombudsman dat dit misbruik wel degelijk voorkomt?
Zijn er sinds september 2014 extra waarborgen in de procedure gekomen teneinde misbruik te voorkomen bij het afkopen van jeugdige gevangenen met klachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke waarborgen?
Kunt u zich vinden in de suggestie van de Kinderombudsman dat het zuiverder is als de informele klachtafdoening plaatsvindt door het aangaan van een gesprek door een onafhankelijk derde en niet door het aanbieden van compensatie? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het uiteindelijk voor iedereen beter is als een klacht wordt opgelost in plaats van dat jongeren compensatie krijgen teneinde te voorkomen dat zij hun klacht handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Gesjoemel met islamitisch fonds’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel met islamitisch fonds»?1
Ja.
Wat weet u van het gesjoemel in Nederland rondom deze dubieuze financieringsstromen aangaande het islamitisch fonds Europe Trust Nederland?
Het Algemeen Dagblad (AD) heeft op 3 maart jongstleden een rectificatie geplaatst naar aanleiding van het in de vraag genoemde artikel «Gesjoemel met islamitisch fonds». In deze rectificatie geeft het AD aan dat de krant het betreurt dat de indruk is gewekt dat de beschuldiging de uitkomst is van eigen onderzoek. Het AD benadrukt dat haar niets is gebleken van privéuitgaven of «gesjoemel».
Heeft u contact gehad met de autoriteiten in Koeweit over deze schimmige financieringsstromen die bedoeld zouden zijn om de islam in Nederland te promoten?
De autoriteiten in Koeweit zijn recent gevraagd naar de aard en uitkomsten van het desbetreffende onderzoek naar financieringsstromen. De uitkomst van dit onderzoek was dat de procedures voor buitenlandse financiering destijds correct zijn doorlopen en dat er geen sprake is geweest van onrechtmatigheden, corruptie of geld dat naar familie verdwijnt.
Is de bewuste financieringsstroom uit Koeweit ingezet om salafistische stromingen in Nederland te ondersteunen?
De bewuste geldstromen zijn gebruikt voor de bouw van de Blauwe Moskee in Amsterdam. Het is voor religieuze instellingen in Nederland toegestaan om gebruik te maken van financiering uit het buitenland, zolang de activiteiten die worden gefinancierd geen ondermijning van de democratische rechtsorde of van de nationale veiligheid betekenen. Om verdenkingen in deze richting weg te nemen is het van groot belang dat er op transparante wijze inzicht wordt geboden in de herkomst en toepassing van de financieringsstromen.
Deelt u de mening dat het integratie belemmerend werkt als buitenlandse mogendheden via een islamitisch fonds de islam promoten in Nederland? Wat gaat de regering hier tegen doen?
Financiering vanuit andere landen an sich is niet problematisch. Ook garandeert de Nederlandse rechtstaat voor iedereen de vrijheid om te geloven. Financiering mag niet gepaard gaan met het overbrengen van boodschappen die in strijd zijn met de rechtstaat, vrijheden van anderen belemmeren of de integratie beperken.
Het bericht ‘De kust zou leeg blijven. Toch gaat het volbouwen door’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De kust zou leeg blijven. Toch gaat het volbouwen door»?1
Ja.
Op grond van welke regelgeving wordt uitvoering gegeven aan deze bouwplannen?
De in het bericht genoemde bouwplannen betreffen Groote Keeten (Noord-Holland, gemeente Schagen), Nieuwvliet-Bad (Zeeland, gemeente Sluis), Hollum (Fryslân, gemeente Ameland). Het gaat hierbij om locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen.
Of op die locaties gebouwd mag worden, wordt bepaald door de regels van gemeenten en provincies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals het plaatselijke bestemmingsplan, de provinciale ruimtelijke verordening en de regels omtrent bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ook de waterbeheerder kan regels omtrent het bouwen hebben gesteld ter bescherming van de waterveiligheid. Voorts kan op grond van de natuurwetgeving toestemming zijn vereist voor bouwplannen.
De regels over de kust in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) hebben geen betrekking op locaties buiten het kustfundament.
Hoe beoordeelt u de juridische grondslag voor deze bouwplannen? Is hier sprake van handelen naar de geest en letter van de wet? Indien uitwegen gezocht worden, door wie gebeurt dat volgens u en wat bent u voornemens daartegen te doen?
De in het bericht genoemde projecten betreffen locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen. Deze vallen onder de bevoegdheid van de desbetreffende gemeente en provincie. Voor een toelichting op de juridische grondslag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het projecten betreft die gestart zijn vooruitlopend op de ondertussen ingetrokken voorgenomen uitbreiding tot bouwen in de duinen buiten de bebouwde kom? Zo nee, waarom niet?
Per brief van 15 februari 20162 heb ik aangegeven geen uitvoering te geven aan de voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust. Dit betekent dat de nu geldende regels voor de kust, binnen de begrenzing van het kustfundament, ongewijzigd blijven. Lopende en toekomstige plannen zullen aldus worden getoetst aan deze, nu geldende, regels.
De in het bericht genoemde projecten betreffen locaties welke buiten (landwaarts van) het kustfundament liggen. De regels over de kust in het Barro hebben geen betrekking op locaties buiten het kustfundament. Genoemde projecten vallen aldus buiten de scope van het Barro. Dit zou ook ongewijzigd blijven met de, niet tot uitvoering gebrachte, voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust.
Het bericht ‘Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting»?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan dat een gemeenteraad geld overhevelt vanuit het «rioolpotje» naar de algemene reserves? Zo nee, hoe kan het dat dit in de gemeente Overbetuwe wel is gebeurd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt dat de heffing niet meer mag bedragen dan de kosten voor het riool?
Destijds is er in de gemeente Overbetuwe voor gekozen om een egalisatiereserve in te stellen voor de rioolheffing, teneinde de hoogte van de heffing van jaar op jaar niet teveel te laten fluctueren. Deze reserve werd gevuld uit eventuele meeropbrengsten van de rioolheffing op rekeningbasis. Kostendekkendheid op begrotingsbasis is het toetscriterium, echter niet op rekeningbasis zoals in het onderhavige geval. Hierdoor kunnen overschotten ontstaan. Jurisprudentie wijst uit dat dit acceptabel is zolang dit niet meerjarig het geval is en niet meer dan een bepaald percentage, meestal 10%. In dit concrete geval oordeelde het gerechtshof dat er door het feit dat de investeringen te hoog geraamd waren en middels de onttrekking aan de reserve er een overschrijding van de kostenlimiet van meer dan 10% ontstond.
Navraag bij de provinciale toezichthouder leert dat bij de vaststelling van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2008–2012 uitgebreid stil is gestaan bij de vorming van de bestemmingsreserve in het licht van de geldende regelgeving. In dit rioleringsplan is het uitgangspunt vastgelegd dat de gemeenteraad de bevoegdheid houdt om in principe de bestemming van de gereserveerde middelen voor riolering te wijzigen. De gemeenteraad van deze gemeente had het rioleringsplan al verlengd tot 2013. Besloten is om vanwege financieel moeilijke omstandigheden en het feit dat onderhouds- en renovatiekosten door technische ontwikkelingen dalen het deel dat niet meer nodig was voor de rioolkosten uit deze bestemmingsreserve te halen en toe te voegen aan de algemene middelen. Er bleven daarna in de bestemmingsreserve riolering voldoende financiële middelen beschikbaar om toekomstige tariefsstijging van de rioolheffing nog een aantal jaren af te vlakken. Een van de argumenten daarbij was dat het deel dat wordt ingezet voor creëren van structurele financiële ruimte een tariefsverhoging van de OZB ten minste beperkt zo niet voorkomt. Deze zou anders noodzakelijk zijn om de begrotingstekorten te dekken, dan wel bijvoorbeeld een bezuiniging op andere gemeentelijke uitgaven.
Kunt u aangeven of er ook in andere gemeenten op deze wijze wordt geschoven met budgetten?
Op centraal niveau worden de redenen voor balansmutaties van gemeenten niet bijgehouden. De gemeentebesturen verantwoorden budgettaire schuiven aan de gemeenteraad bij begrotingswijzigingen en de jaarrekening.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een inwoner via de rechter zijn gelijk moet krijgen over het op deze wijze schuiven met budgetten door de gemeente?
Het stelsel van rechtsbescherming is juist bedoeld om de burger te beschermen tegen handelen van een overheidsapparaat. Het is daarbij ook gebruikelijk dat een burger die het niet eens is met zijn aanslag of de mate van kostendekkendheid van de rioolheffing dit geschil voor legt aan de rechter indien er in bezwaarfase geen overeenstemming ontstaat. Overigens is het nog mogelijk om cassatie in te stellen tegen deze uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het oordeel is nog niet definitief.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van de portefeuillehoudende wethouder in dezen, die stelt dat hij niet denkt aan terugbetalen, omdat «dat geld later via de rioolheffing of de ozb weer bij de burgers moet worden teruggehaald»?
De uitspraak van het gerechtshof is zoals gezegd nog niet definitief. In het belastingrecht is het zo dat vaak, zoals ook in dit geval, de verordening alleen ten aanzien van de belanghebbende wordt vernietigd. Dit heeft geen direct rechtsgevolg voor andere belastingplichtigen. Wel is het zo dat indien er nog zaken onder de rechter zijn, bij de uitspraak gekeken zal worden naar deze uitspraak.
Welke rol ziet u in (een) dergelijke kwestie(s) voor uzelf?
Ik heb geen rol in deze, daar de rechter als onafhankelijke macht oordeelt. Ik kan en wil daar niet in treden. De uitvoering van de regelgeving door gemeenten gaat mij wel aan. Ik blijf daar op toe zien, maar gemeenten hebben een autonome positie waarin zij binnen de regelgeving hun eigen keuzes maken die passen bij de lokale situatie.
Het bericht dat het bedrijf Raet de bovenwettelijke aanvullingen op de WW gaat uitvoeren |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u het bericht «Bedrijf Raet gaat WW-versoberingen «repareren»» bevestigen?1
Ik heb van sociale partners vernomen dat aan de hand van een drietal cao’s geëxperimenteerd gaat worden met Raet als uitvoerder, om te zien of een private uitvoering van cao-aanvullingen in de praktijk goed vorm te geven is.
Wat is de inhoud van de «uniforme regeling» die Raet gaat uitvoeren? Kunt u in een tabel uiteenzetten hoe van 1 tot 40 dienstjaren WW-rechten worden opgebouwd conform de Werkloosheidswet? Kunt u tevens uiteenzetten hoe WW-rechten worden opgebouwd conform de afspraken in het sociaal akkoord en de «uniforme regeling» die Raet gaat uitvoeren?
In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners op cao-niveau een aanvulling van 14 maanden op de wettelijke WW kunnen introduceren. Deze afspraken worden in beginsel algemeen verbindend verklaard. De verantwoordelijkheid voor het maken van dergelijke afspraken ligt bij sociale partners. Zij bepalen de inhoud van de «uniforme regeling». Ik heb daarover geen informatie. Wel kan ik u informeren over de opbouw van de wettelijke WW. Deze tabel ziet er als volgt uit:
kwartaal
>= 38
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
Worden de bovenwettelijke WW-aanvullingen in de uniforme regeling verzekerd, of wordt een sociaal fonds gecreëerd waaruit deze aanvullingen worden betaald? Wat is het gevolg als bij oplopende werkloosheid blijkt dat de premie niet kostendekkend is?
Het is mij niet bekend op welke wijze sociale partners de bovenwettelijke WW-aanvullingen exact willen vormgeven. Dat is namelijk de verantwoordelijkheid van sociale partners.
Hoe hoog wordt de premie voor de uniforme bovenwettelijke duurverlenging? Hoe hoog zijn (vanaf 2016 tot structureel) de totale kosten van deze uniforme regeling? Kunt u voor inkomens van 0,5 keer modaal, 1 keer modaal en 2 keer modaal de structurele jaarlijkse premie in euro’s weergeven? Kunt u tevens voor deze inkomens het koopkrachteffect van deze premie in procenten weergeven?
Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de vaststelling van de hoogte van de premie. In een brief van de Stichting van de Arbeid aan decentrale cao-partijen van 17 april 2015 is aangegeven dat eerste tentatieve berekeningen duiden op een jaarlijks premiebeslag voor 2016 en 2017 in de orde van grootte van 0,2%.
Wat is het eerste moment waarop een werknemer die eind 2017 24 jaar is en 2 jaar werkervaring heeft, potentieel in aanmerking komt voor bovenwettelijk aangevulde WW conform de uniforme regeling van de sociale partners? Hoeveel premie heeft hij op dat moment in totaal al betaald, als hij een modaal inkomen heeft?
Ik ken de inhoud van de uniforme regeling van sociale partners niet en kan zodoende niet aangeven in welke situatie men hiervoor in aanmerking komt.
Voor hoeveel werknemers zijn per cao bovenwettelijke aanvullingen op de WW afgesproken, zoals afgesproken in het sociaal akkoord?
Hierover wordt in de cao-rapportage gerapporteerd. De rapportage over 2015 wordt naar verwachting voor de zomer aan de Tweede Kamer aangeboden. Vanaf eind 2017 hebben de wijzigingen in opbouw en duur van de WW voor het eerst effect. Tot die tijd (en overigens ook daarna) kan het aantal cao’s en aandeel werknemers waarop cao-aanvullingen van toepassing zijn, wijzigen. Zodoende kan pas op dat moment een goed beeld gegeven worden van de werkgelegenheidseffecten van deze cao-aanvullingen.
Is de veronderstelling dat bovenwettelijke duurverlenging voor 60% van de werknemers zou worden gerealiseerd die het Centraal Planbureau heeft gehanteerd bij het berekenen van de werkgelegenheidseffecten nog actueel?2 Hoe groot is het negatieve werkgelegenheidseffect van de bovenwettelijke duurverlenging bij de huidige afspraken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u specificeren welke gegevens het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) exact gaat verstrekken aan Raet? Kunt u toelichten waarom dit niet in strijd is met de Wet Bescherming Persoonsgegevens?
Verstrekt het UWV alleen gegevens aan Raet over personen die onder een cao vallen waarin bovenwettelijke aanvullingen op de WW zijn afgesproken, of worden ook de gegevens van personen voor wie dit niet het geval is, gedeeld?
UWV mag aan de uitvoerder alleen gegevens verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bovenwettelijke aanvullingen en dus alleen over personen die daaronder vallen. Over de wijze van gegevensuitwisseling en de waarborgen waaronder deze gegevenswisseling plaats vindt dienen voorafgaand afspraken gemaakt te worden. Deze afspraken dienen te waarborgen dat zorgvuldig wordt omgegaan met de gegevens.
Op welke wijze worden mensen geïnformeerd dat het UWV hun gegevens verstrekt aan Raet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe is gewaarborgd dat Raet de gegevens alleen zal gebruiken voor het uitvoeren van bovenwettelijke aanvullingen op de WW in cao’s en niet voor andere doeleinden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke voorzieningen worden door Raet getroffen om de gegevens die door het UWV worden verstrekt te beschermen tegen inzage door derden en misbruik voor andere doeleinden?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de bescherming van de gegevens waarover Raet via het UWV de beschikking krijgt?
Is voorzien in een Privacy impact analyse dan wel ten minste een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens voor het verstrekken van gegevens door het UWV aan Raet?
Op dit moment is nog niet bekend welke gegevens de uitvoerder van de bovenwettelijke aanvullingen exact nodig heeft. De vraag of een Privacy impact analyse of een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens nodig is, kan beantwoord worden nadat hier meer duidelijkheid over bestaat.
Kunnen mensen bezwaar maken tegen het verstrekken van hun gegevens uit de administratie van het UWV aan Raet? Als mensen niet willen dat het UWV hun gegevens verstrekt aan Raet, kunnen zij dan een opt out op de bovenwettelijke aanvulling krijgen?
De inhoud van de bovenwettelijke regeling berust op afspraken in cao’s. Deze zullen op verzoek algemeen verbindend worden verklaard. Als gebruik is gemaakt van een in de cao voorziene mogelijkheid tot opt out, dan zullen geen gegevens verstrekt worden.
Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten voor het UWV om de gegevens te verstrekken aan Raet? Wie betaalt deze kosten?
De uitvoeringskosten die gemoeid zijn met gegevensverstrekking zijn nog niet bekend. De kosten worden door UWV in rekening gebracht bij de uitvoerder van de bovenwettelijke afspraken.
Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten van de uniforme regeling die Raet gaat uitvoeren? Worden deze uit de premie betaald? Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten per deelnemer?
Dit is nog niet bekend.
Is er een overeenkomst gesloten tussen UWV en Raet over het verstrekken van de gegevens uit de WW-administratie? Kunt u deze overeenkomst aan de Kamer doe toekomen? Kan het UWV deze overeenkomst met Raet om gegevens uit de WW-administratie op elk moment eenzijdig opzeggen? Zo nee, welke voorwaarden zijn er verbonden aan opzegging?
Er is nog geen overeenkomst gesloten tussen UWV en de beoogde uitvoerder.
Behouden personen die eerst onder een cao vallen waarvoor bovenwettelijke aanvullingen op de WW gelden en daarna onder een cao waarin geen bovenwettelijke aanvullingen zijn afgesproken, na de overstap hun eerder opgebouwde rechten, of komen deze te vervallen? En vice versa? Indien opgebouwde rechten bij overstap komen te vervallen, wat is hiervan het effect op de vrijwillige arbeidsmobiliteit?
Het is aan sociale partners om in cao’s afspraken te maken over het bereik van de cao-aanvullingen. Effect op de arbeidsmobiliteit is afhankelijk daarvan.
Het bericht ‘Asscher: jaarlijks 250 kindhuwelijken in Nederland’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asscher: jaarlijks 250 kindhuwelijken in Nederland»?1
Ja
Deelt u de mening dat we kindhuwelijken niet moeten willen in ons land?
Kinderen horen naar school te gaan en plezier te maken en niet te trouwen. Sinds vorig jaar is in ons land een huwelijk met een minderjarige dan ook onder geen enkele voorwaarde toegestaan. In het buitenland gesloten huwelijken met minderjarigen kunnen pas worden erkend als beide partners minimaal 18 jaar zijn. Nareis en reguliere gezinshereniging is niet mogelijk als een of beide (huwelijks)partners jonger zijn dan 18 jaar. Ook voor volwassenen geldt dat je in dit land zelf bepaalt of en met wie je trouwt. Iemand die een ander dwingt te trouwen kan rekenen op een celstraf en een geestelijke die een stel huwt zonder dat er een burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden, krijgt een boete of gevangenisstraf.
Wel blijft de kans bestaan dat minderjarigen die in het buitenland zijn gehuwd, zelfstandig inreizen en een asielvergunning aanvragen. Voor deze alleenstaande minderjarige vreemdelingen wordt voogdij aangevraagd. Ook kan het voorkomen dat (gedwongen) kindhuwelijken plaatsvinden in gesloten gemeenschappen waar we weinig zicht op hebben. We blijven daarom inzetten op voorlichting. Kennis en bewustwording vormen een belangrijke sleutel bij het tegengaan van kindhuwelijken en het verbeteren van de positie van mensen die informele huwelijken sluiten.
Het kabinet trekt tot en met 2017 jaarlijks een miljoen euro uit voor de aanpak van gedwongen huwelijken. Ik neem de problematiek van kindhuwelijken mee in de aanpak van gedwongen huwelijken. In alle bestaande voorlichting, projecten en interventies gericht op preventie, over aanpalende onderwerpen zoals huwelijksdwang, worden de onderwerpen kindhuwelijken, religieuze huwelijken en de regelgeving daarover meegenomen. Zo kunnen naast slachtoffers van gedwongen huwelijken, ook slachtoffers van kindhuwelijken terecht op www.trouwentegenjewil.nl voor hulp en informatie.
Het COA, de aanbieders van inburgeringscursussen, professionals, geestelijk bedienaren, docenten en gemeenten, krijgen informatie over kindhuwelijken aangeboden. De informatie wordt tevens uitgereikt aan maatschappelijke organisaties (waaronder vrouwen en jongeren) die zich bezighouden met deze onderwerpen en aan sleutelfiguren en voorlichters die actief zijn met het bespreekbaar maken van taboeonderwerpen in hun eigen gemeenschappen.
Kunt u bevestigen dat de per 5 december 2015 ingetreden «Wet tegengaan huwelijksdwang» ervoor zorgt dat beide partners ten minste 18 jaar moeten zijn om in Nederland te kunnen trouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen we ervan uitgaan dat er in 2016 nul kindhuwelijken plaatsvinden in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de gemeenschappen die (religieuze) kindhuwelijken (blijven) nastreven aanspreken op hun maatschappelijk onaanvaardbare gedrag? Zo ja, op welke manier? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.