Het bericht dat gehandicapten en mensen met een uitkering ingezet worden voor thuiszorg |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de gemeente Kaag en Braassem mensen met een beperking en werklozen wil inzetten voor huishoudelijke verzorging?1
In de gemeente Kaag en Braassem wordt een aantal ervaren huishoudelijke hulpen gekoppeld aan mensen met een gemeentelijke uitkering en afstand tot de arbeidsmarkt en/of met een verstandelijke beperking die graag hun mogelijkheden en kwaliteiten inzetten. Deze ervaren huishoudelijke hulpen zijn in dienst bij door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Inwoners van de gemeente kunnen met behulp van de huishoudelijke hulp toelage tegen een gereduceerd tarief deze ervaren hulpen inhuren om een aantal uren te helpen bij het huishouden. Voorwaarde voor het gereduceerd tarief is dat deze huishoudelijke hulpen tegelijkertijd iemand met een gemeentelijke uitkering en/of verstandelijke handicap begeleiden in het kader van een trainingsprogramma. Door deze werkwijze blijven aan de ene kant banen behouden voor huishoudelijke hulpen bij thuiszorginstellingen en aan de andere kant wordt de zelfredzaamheid van mensen met een verstandelijke beperking vergroot en wordt de afstand tot de arbeidsmarkt van mensen met een uitkering verkleind doordat zij werkritme opdoen, vaardigheden ontplooien en het bijdraagt aan structuur in het leven krijgen. Ik vind dit een innovatieve en goede werkwijze van de betreffende gemeente, waarbij een link wordt gelegd tussen de Wmo 2015 en de Participatiewet.
Vindt u het ook schokkend dat duizenden thuiszorgmedewerkers ontslagen worden en gehandicapten en werklozen hiervoor als goedkoop alternatief worden ingezet? Is dit in uw ogen een gewenste ontwikkeling van uw bezuinigingsbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het antwoord op vraag 1 kunt u opmaken dat bij de gemeente Kaag en Braassem er geenszins sprake is van het inzetten van gehandicapten en werklozen als alternatief voor thuiszorgmedewerkers. Het beeld dat duizenden thuiszorgmedewerkers worden ontslagen en vervangen door gehandicapten en werklozen, herken ik ook niet. Ditzelfde geldt voor het beeld dat thuiszorgmedewerkers worden ontslagen om vervolgens hetzelfde werk te doen als wederdienst voor een uitkering.
Vindt u het ook te gek voor woorden dat thuiszorgmedewerkers overal ontslagen worden om vervolgens weer hetzelfde werk te doen als wederdienst voor een uitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid uw systeemverantwoordelijkheid in te zetten om deze onwenselijke situatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u deze vorm van werkverdringing acceptabel, nu thuiszorgmedewerkers ontslagen worden en worden vervangen door goedkopere krachten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord op vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat werklozen tewerk worden gesteld zonder uitzicht op een vaste baan en inkomen en mensen die huishoudelijke verzorging nodig hebben, dit niet meer op een fatsoenlijk niveau krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het trainingsprogramma van de gemeente Kaag en Braassem is erop gericht mensen met een verstandelijke beperking meer zelfredzaam te maken en de kansen op de arbeidsmarkt voor mensen met een uitkering te vergroten door het opdoen van werkritme, het ontplooien vaardigheden en het krijgen van meer structuur in het leven. Meer in zijn algemeenheid kan ik zeggen dat het goed is om arbeidsgehandicapten en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een kans te bieden om arbeidservaring te laten op doen om zo hun afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Hierbij moet wel worden voorkomen dat er verdringing van regulier werk op oneigenlijke voorwaarden ontstaat. Het college van B&W heeft hierin een rol en de gemeenteraad controleert vervolgens het beleid van het college.
De huishoudelijke hulp wordt gedaan door de huishoudelijke hulpen in loondienst bij de door de gemeente gecontracteerde thuiszorginstellingen. Hiervoor gelden de kwaliteitswaarborgen binnen de Wmo 2015. De thuiszorginstelling draagt er zorg voor dat de hulp van goede kwaliteit is en op een veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte wijze wordt verleend. Het college draagt in algemene zin verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de hulp en houdt toezicht op de naleving van de kwaliteitswaarborgen door aanbieders.
Bent u van mening dat de gemeente Kaag en Braassem binnen de wettelijke kaders van de Participatiewet handelt? Zo ja, waarom en waarom vindt u dat er hier sprake is van additionele arbeid? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Er is sprake van een trainingsprogramma voor personen met afstand tot de arbeidsmarkt en/of met een verstandelijke beperking, die aan de slag gaan onder begeleiding van een ervaren huishoudelijke hulp. De gemeente ondersteunt daarmee mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op grond van de Participatiewet.
Is u bekend welke andere gemeenten dezelfde maatregelen nemen om thuiszorgmedewerkers te laten vervangen door goedkopere krachten? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik zie geen reden om hier onderzoek naar te doen.
Bent u bereid om de gemeente Kaag en Braassem aan te spreken op deze vorm van werkverdringing zodat zij haar beleid aanpast? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van werkverdringing.
De verkoop van Vivat (Reaal) aan Anbang |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Op welke gronden heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de overname van Nationale Nederlanden door Anbang tegengehouden?1 Waarom is een overname van Vivat (Reaal) anders dan de overname van Nationale Nederlanden?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de beoordeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, zo die in het genoemde geval zou zijn ingediend, is toezichtvertrouwelijk. Ik beschik niet over die informatie.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat ook de toestemming van de toezichthouders voor de verkoop van de Belgische tak van Delta Lloyd en de Belgische verzekeraar Fidea aan Anbang vertraging op heeft gelopen?
Geen. Ik heb geen informatie over die verkoopprocessen anders dan uit de media. Inmiddels heb ik begrepen dat de relevante toezichthouders hun toestemming hebben verleend.
Hebt u kennisgenomen van het bod dat Anbang op het Portugese Novo Banco heeft uitgebracht?
Ik heb deze geruchten in de media vernomen.
Is er overleg met de toezichthouders in bijvoorbeeld België en Portugal en de Europese toezichthouder?
Ja, DNB heeft regulier overleg met de andere Europese verzekeringstoezichthouders en binnen EIOPA.
Hoe beoordeelt u en/of DNB de overnamegolf van Anbang in Europa in het licht van de beoordeling of Anbang een stabiele partner is?
DNB heeft op 3 juli 2015 de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor de overdracht van Vivat Verzekeringen verleend. Daaruit blijkt dat de toezichthouder geen aanleiding heeft gezien de overname door Anbang niet toe te staan. Inmiddels is de verkoop van Vivat Verzekeringen afgerond. Ik heb uw Kamer daarover bij brief van 26 juli 2015 geïnformeerd.
Snapt u de bezorgdheid onder klanten van Vivat (Reaal) over het verstrijken van de deadline voor de definitieve verkoop? Hoe kunt u hen geruststellen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier is geborgd dat de pensioen- en verzekeringsrechten te allen tijde uitgekeerd worden en niet voor andere delen van het concern worden gebruikt?
De verzekeringsgroep Vivat en de individuele verzekeraars moeten voldoen aan de eisen uit alle relevante nationale (waaronder de Wet op het financieel toezicht, de Pensioenwet en de Wet bescherming persoonsgegevens) en Europese regelgeving. De Nederlandse toezichthouders, waaronder DNB, de AFM en het CBP zullen daarop toezicht (blijven) houden. Dit verandert niet nu Anbang de aandelen in Vivat verzekeringen heeft overgenomen van SNS REAAL.
Is de gegevensbescherming van de klantdata afdoende geregeld bij de overname door Anbang? Wordt dit door de Autoriteit Financiële Markten (AFM), DNB en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) getoetst?
Zie antwoord vraag 7.
De gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude die zichzelf in de uitverkoop moet doen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom acht u het wenselijk dat de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, als gevolg van uw beleid, gedwongen is om zichzelf in de uitverkoop te doen en aan te bieden aan omliggende gemeenten?1
Ik heb vernomen dat de gemeenteraad van Haarlemmerliede en Spaarnwoude onlangs unaniem heeft besloten dat het, met het oog op de toekomst, niet wenselijk is in de huidige vorm en omvang bestuurlijk zelfstandig te blijven omdat de bestuurlijke slagkracht en dienstverlening van de gemeente onder druk staan.2 Het is primair aan het gemeentebestuur en niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te oordelen over de wenselijkheid van bestuurlijke zelfstandigheid.
Welke andere gemeenten zijn als gevolg van uw beleid van bezuinigingen en decentralisaties nog meer in financiële problemen gekomen?
Er zijn bij mij geen gemeenten bekend die als gevolg van de recente taakoverdracht naar gemeenten in financiële problemen zijn gekomen. Los daarvan verwijs ik u naar mijn jaarlijkse rapportage over het aantal gemeenten dat onder preventief financieel toezicht is geplaatst en de stand van zaken rond het aantal artikel 12 gemeenten (Kamerstuk 34 000-B nr. 18), die ik rond de jaarwisseling elk jaar aan uw Kamer stuur en naar mijn brief van 10 april jl. inzake het zogenaamde financieel toezichtverslag (Kamerstuk 34 000-B nr. 23).
Wat vindt u ervan dat als gevolg van uw beleid om taken dichter bij burgers te organiseren, gemeenten die deze taken moeten uitvoeren dreigen te worden opgeheven?
Sommige van de recent gedecentraliseerde taken in het sociaal domein kunnen gemeenten zelf uitvoeren. Voor andere, meer specialistische taken, wordt van gemeenten verwacht dat zij samenwerken om de juiste schaal en slagkracht te organiseren. Gemeentebesturen hebben daarbij de vrijheid om te kiezen voor verschillende vormen van samenwerking en kunnen ook kiezen voor een herindeling als zij dat in het belang van hun inwoners noodzakelijk achten. De grootte van de gemeente is overigens niet bepalend of gemeenten hun taken dichtbij burgers organiseren: veel gemeenten kiezen, onafhankelijk van de grootte van de gemeente, voor het inrichten van sociale wijkteams die veelal bij mensen thuis komen.
Waarom erkent u niet dat herindelingen op korte termijn geen geld opleveren, maar geld kosten? Waarom deelt u niet de zorg dat de tekorten van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude na een herindeling op de schouders komen van de nieuwe gemeente?
Gemeentelijke herindelingen kosten in de eerste jaren na herindeling geld. Dat zijn noodzakelijke frictiekosten die gemaakt worden voor het ineenschuiven van de gemeentelijke organisaties. Frictiekosten zijn tijdelijk en worden gecompenseerd uit het gemeentefonds op basis van de maatstaf herindeling. Uit onderzoek blijkt dat gemeentelijke herindelingen niet leiden tot een ander uitgavenniveau van gemeenten.3 Er zijn mij ook geen herindelingen bekend die tot doel hadden om op een lager uitgavenniveau uit te komen. Doorgaans is het doel van een herindeling om met hetzelfde budget een hogere kwaliteit van dienstverlening te bieden voor de inwoners.
Momenteel laat ik een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden voor gemeenten om voor, tijdens en na het herindelingsproces actief te sturen op efficiencyvoordelen. Efficiencyvoordelen kunnen behaald worden door te sturen op betere prestaties van de nieuwe gemeente, of op kostenvoordelen (en alle combinaties daartussen). Dit onderzoek verwacht ik voorjaar 2016 aan Uw Kamer te kunnen aanbieden en zal zoveel mogelijk concrete handelingsperspectieven bevatten voor gemeenten die een herindeling overwegen.
Ten aanzien van Haarlemmerliede en Spaarnwoude acht ik het in deze fase van het herindelingsproces niet aan mij om een uitspraak te doen over eventuele (financiële) tekorten. Ik ga ervan uit dat de financiële positie van de gemeente wordt besproken met potentiële partners en het is aan de raad van de nieuw te vormen gemeente of gemeenten om tot een begroting te komen die structureel en reëel in evenwicht is (vgl. art 189, lid 2 Gemeentewet).
Zou de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude ook zonder de door u opgelegde bezuinigingen en decentralisaties in financiële problemen zijn gekomen? Bent u bereid met de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude in overleg te treden en een oplossing te vinden voor de financiële problemen van deze gemeente?
Het is aan de gemeenteraad van (van de nieuwe gemeente) om gegeven de beschikbare budgetten een begroting vast te stellen die reëel sluitend is en ook structureel aan dat criterium kan voldoen. In het stelsel van de Nederlandse financiële verhoudingen is het vervolgens zo geregeld, dat als de gemeente daaraan naar het oordeel van de provincie niet voldoet, de gemeente onder preventief financieel toezicht komt te staan. Het is bij de beoordeling van de begrotingen 2016 dan ook aan de provincie en niet aan mij om daarover een oordeel uit te spreken.
De voortgang van het centraal aandeelhoudersregister voor besloten- en (niet-beursgenoteerde) naamloze vennootschappen |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) naar aanleiding van uw brief van 7 juli jl.1 over de ontstane verdere vertraging en de dreigende kostenoverschrijding bij de instelling van het centraal aandeelhoudersregister (CAHR)?2
Ja.
Deelt u de mening dat het CAHR er zo spoedig mogelijk moet komen, in het belang van de voorkoming en de bestrijding van fraude en andere vormen van misbruik van rechtspersonen?
Het belang van beschikbare, actuele informatie over aandeelhouders voor controle toezicht en opsporing is door het kabinet bevestigd (TK 2012/13, 32 608, nr. 4). De betrokken bewindspersonen onderschrijven het belang om snel duidelijk te maken hoe dat het beste kan worden gerealiseerd.
Kunt u een schatting geven van de kostenoverschrijding die dreigt bij instelling van een CAHR bij beheer door de Kamers van Koophandel?
Dat is op dit moment nog niet mogelijk. Het technisch ontwerp van het centraal aandeelhoudersregister wordt getoetst op meerwaarde voor gebruikers en op uitvoerbaarheid en financierbaarheid. Het betreft een complexe aanpassing van ICT-systemen, zowel aan de zijde van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie als van de Kamer van Koophandel. Een mogelijke kostenoverschrijding kan niet eenzijdig worden toegerekend aan de Kamer van Koophandel.
Bent u bereid te onderzoeken of het in bovenvermeld nieuwsbericht genoemde alternatieve CAHR van de KNB, dat is gebaseerd op het Centraal Digitaal Repertorium, een reële mogelijkheid is het CAHR alsnog zo spoedig mogelijk van de grond te krijgen?
Uw Kamer is geïnformeerd dat uitvoering wordt gegeven aan het besluit dat de Kamer van Koophandel is aangewezen als beheerder van het centraal aandeelhoudersregister (TK 2013/14, 32 608, nr. 5). Ik heb u bericht dat daartoe een ontwerp is opgesteld, in nauwe samenwerking met de Kamer van Koophandel en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Dit zal eerst worden beoordeeld; andere stappen zijn op dit moment nog niet aan de orde.
Klopt het dat de KNB bij de stuurgroep CAHR en in een gesprek met u heeft aangegeven het CAHR tegen fors lagere kosten en binnen het huidige investeringsbudget te kunnen realiseren? Wat was uw reactie daarop?
Het is mij bekend dat de KNB nadenkt over een alternatief. Voor mijn reactie verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of het alternatief van de KNB tevens kan dienen als betrouwbare basis voor het Ultimate Beneficial Owner(UBO)-register?
Het onderzoek hoe het register voor uiteindelijk belanghebbenden het beste vorm kan krijgen is onlangs gestart. De Minister van Financiën heeft het voortouw bij de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn.
De instelling van een CAHR is door uw ambtsvoorganger toegezegd naar aanleiding van een initiatiefnota van het lid/de leden....in 20113; deelt u de mening dat de instelling van een CAHR en in het verlengde daarvan een UBO register al veel te lang heeft geduurd en dat nu knopen moeten worden doorgehakt? Wanneer valt de definitieve besluitvorming te verwachten?
Het belang van betrouwbare aandeelhoudersinformatie voor controle, toezicht en opsporing onderschrijf ik en ik heb begrip voor teleurstelling over het feit dat besluitvorming is uitgesteld. Over de reden van het uitstel heb ik u geïnformeerd (TK 2015/16, 32 608, nr. 7) dat na een grondige inventarisatie een scherper beeld is ontstaan van de omvang en complexiteit die gemoeid is met het realiseren van een centraal aandeelhoudersregister. Om inhoudelijk te kunnen beoordelen in welke uitwerking het centraal aandeelhoudersregister meerwaarde voor de gebruikers biedt, is meer onderzoek en dus tijd gemoeid. Daarnaast is het van belang dat de samenhang met een register voor uiteindelijk belanghebbenden kan worden bepaald. Mijn inschatting is dat dit najaar nadere besluitvorming kan plaatsvinden.
De zorgelijke situatie op school voor het speciaal onderwijs ‘de Parachute’ |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat leerlingen – die voorheen naar school voor het speciaal onderwijs «de Parachute» gingen en nu tijdelijk op een zorgboerderij (gedeeltelijk) onderwijs volgen – thuis komen te zitten, omdat het samenwerkingsverband, de inspectie en de gemeente, in het kader van de leerplicht, geen verantwoordelijkheid nemen voor een nieuwe voorziening in de regio waar leerlingen zogenaamd passend onderwijs per 1 augustus 2015 kunnen volgen?1
Ik acht het niet wenselijk dat leerlingen thuis komen te zitten. De verantwoordelijkheid om alle kinderen in de regio passend onderwijs te bieden ligt bij de scholen in het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband dient hiertoe een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen te bieden. Mocht dit aanbod niet toereikend blijken te zijn, dan kan binnen het samenwerkingsverband een extra voorziening worden ingericht, dan wel kunnen hierover afspraken worden gemaakt met het naastgelegen samenwerkingsverband.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft de school en het samenwerkingsverband aangesproken op hun verantwoordelijkheden. Verder heeft de gemeente op verzoek van de betrokken ouders ondersteuning geboden bij de organisatie en financiering van de tijdelijke tussenoplossing. Van meet af aan is de tijdelijkheid van deze invulling benadrukt. De gezamenlijke inspanningen zijn gericht op een zo spoedig mogelijke terugkeer van de leerlingen op een passende school in combinatie met adequate behandeling.
Bent u ervan op de hoogte dat de onderwijsinspectie gesprekken over (verlenging van) maatwerkoplossingen met de leerplichtambtenaar annuleert, omdat de onderwijsinspectie vindt dat er geen (gedeeltelijke) ontheffingen meer mogen worden afgegeven door de leerplichtambtenaar en tegelijkertijd het onderwijs op «de Parachute» zeer zwak is en niet passend is voor leerlingen? Wat vind u ervan dat hierdoor ouders en leerlingen in grote onzekerheid komen te zitten over het onderwijs in schooljaar 2015–2016? Acht u dit wenselijk?
De inspectie is te allen tijde bereid gesprekken te voeren met de leerplichtambtenaar over deze leerlingen. Het aangaan van een gesprek was in deze situatie echter niet nodig. Het betrof een verzoek van het bestuur van de Parachute om in te stemmen met onderschrijding van de onderwijstijd.2 Het is de taak van de inspectie om een dergelijk verzoek te beoordelen. De leerplichtambtenaar heeft hierin geen rol.
De onzekerheid waarmee ouders en leerlingen te maken hebben gehad, vind ik onwenselijk. Scholen en samenwerkingsverband moeten hun verplichtingen nakomen. Het is ook daarom dat de inspectie zowel de Parachute als het samenwerkingsverband vanaf januari 2014 heeft aangesproken om te zorgen voor een passende oplossing voor de betrokken leerlingen.
Inmiddels is voor de meeste kinderen een oplossing gevonden. Daar waar nog geen oplossing is gevonden, komt dat doordat de school en de ouders het niet eens zijn over het aanbod. In die situaties kan een onderwijs(zorg)consulent worden ingeschakeld. Als ook dat niet tot een oplossing leidt, kunnen de ouders een oordeel vragen aan de geschillencommissie passend onderwijs. De inspectie houdt komende periode vinger aan de pols om ervoor te zorgen dat zo snel mogelijk voor alle kinderen een passende oplossing komt.
Kunt u een oordeel geven over het handelen van het samenwerkingsverband (dat wel geld opstrijkt, maar zich in de hele kwestie nog niet heeft laten zien), het handelen van de inspectie (die de school verbiedt om maatwerkoplossingen voor individuele leerlingen te bekostigen) en het handelen van de leerplicht van de gemeente Zoetermeer (die alle voorstellen van ouders voor maatwerkoplossingen dwarsboomt)? Is dit in uw ogen een juiste uitvoering van het zogenaamde passend onderwijs?
Zowel de school als het samenwerkingsverband hadden sneller en proactief moeten zorgen voor een passend aanbod voor alle leerlingen. Dat aanbod dient kwalitatief goed te zijn en te voldoen aan de eisen van de wet- en regelgeving. Het plaatsen van leerlingen op een zorgboerderij voldoet daar niet aan. Het is dan ook terecht dat de inspectie niet instemt met dergelijke «oplossingen». Ook de gemeente zal in het kader van het naleven van de leerplicht bezien of de voorgestelde oplossingen passen binnen de wettelijke kaders.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat de leerlingen op school voor het speciaal onderwijs «de Parachute», of leerlingen die daar ingeschreven staan, per 1 augustus 2015 allemaal daadwerkelijk een passende onderwijsplek vinden, niet thuis komen te zitten en kunnen focussen op de toekomst óf een goede maatwerkvoorziening aangeboden krijgen zonder een ontheffing van de leerplicht?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is voor de meeste kinderen inmiddels een oplossing gevonden. Daar waar nog geen oplossing is gevonden heb ik aan de onderwijs(zorg)consulenten gevraagd of zij kunnen helpen.
Om tot een dekkend aanbod in de regio te komen, is het samenwerkingsverband in gesprek met een onderwijsinstelling en de gemeente om gezamenlijk een aanbod voor onderwijszorgarrangementen te realiseren voor het beperkt aantal leerlingen dat tijdelijk niet in staat is (speciaal) onderwijs te volgen.
De Parachute staat onder verscherpt toezicht van de inspectie. Het (versterkte) management van de school heeft maatregelen getroffen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De inspectie voert in januari 2016 onderzoek uit om vast te stellen of de school weer aan de kwaliteitseisen voldoet. Tot die tijd wordt de voortgang van de verbeteractiviteiten door de inspectie nauw gevolgd en spreekt zij het bestuur hierop aan.
Het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak bij zwanendriften |
|
Eric Smaling , Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag op 11 juli 2015 waaruit blijkt dat de politie nauwelijks handhavend optreedt tegen zwanendrifters?
Ja.
Vindt u de werkwijze van de in de uitzending getoonde zwanendrifter een vorm van dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er dan sprake van een strafbaar feit?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 7 van de Kamervragen van het lid Van Dekken (2015Z14074).
Wat is uw reactie op de aantijging, gedaan in de uitzending, dat de politie niet afkomt op meldingen en burgers ontraadt om aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de aantijging dat de zwanendrifters niet strafrechtelijk vervolgd worden, maar dat de melder zich moet verantwoorden en het risico loopt strafrechtelijk vervolgd te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de politie voor handhaving verwijst naar de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA), maar dat het NVWA noodnummer regelmatig niet bereikbaar is en dat NVWA-inspecteurs buiten werktijden niet direct ter plaatse kunnen komen? Hoe bent u van plan een betere afstemming tussen de politie en NVWA te realiseren zodat er adequaat kan worden gereageerd op meldingen?
Er is reeds sprake van een goede afstemming tussen de politie en de NVWA. Beide diensten hebben hun eigen bereikbaarheid georganiseerd en geborgd en zijn voldoende bekend met elkaars bereikbaarheidsprocedures. De NVWA is 24 uur per dag telefonisch bereikbaar via haar centrale meldnummer. Meldingen bij de NVWA over zwanendriften worden doorgeleid naar de medewerkers in het veld. Zij zijn indien nodig ook buiten kantoortijden beschikbaar. Met de politie, en overigens ook met gemeenten in het Groene Hart, vindt continu overleg plaats over samenwerking en/of assistentie bij de handhaving op dit gebied. Het is gezien de grootte van het gebied en de aard van de werkzaamheden echter niet eenvoudig voor zowel de politie als de NVWA om zwanendrifters te allen tijde actief aan te treffen en hen op heterdaad te betrappen wanneer zij strafbare feiten plegen.
Deelt u de mening dat de NVWA onvoldoende capaciteit heeft en het noodzakelijk is dat ook de politie de benodigde kennis en instructies verkrijgt en zo bij heterdaad situaties kan optreden? Zo ja, bent u bereid de capaciteit bij de NVWA uit te breiden en de kennis bij de politie te vergroten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De inzet van de NVWA is op dit moment ruim voldoende. Het toezicht is zo geregeld dat de NVWA binnen afzienbare tijd aanwezig kan zijn om de nodige kennis en expertise te leveren bij heterdaadsituaties die door de politie worden vastgesteld. Ook bij de politie is voldoende kennis en ervaring aanwezig om overtredingen vast te stellen en daartegen op te treden. Er is geen sprake van een gebrekkige handhavingsaanpak. De NVWA is sinds de start van het broedseizoen 2015 begonnen met controles in het buitengebied. Tot nu toe zijn op basis van die controles door RVO.nl 142 dieren bestuursrechtelijk in bewaring genomen bij 2 zwanendrifters en 2 afnemers. Voorts heeft de NVWA recent een last onder dwangsom van € 3.500 verbeurd verklaard bij een zwanendrifter voor het eigenhandig leewieken van 7 knobbelzwanen.
Hoe bent u van plan om op korte termijn het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak voor zwanendriften te verbeteren en te zorgen dat melders beschermd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er een onmiddellijk verbod dient te komen op het zwanendriften? Kunt u zo spoedig mogelijk een voorstel voor een verbod naar de Kamer sturen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In haar brief van 1 mei 20151 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken aangekondigd de wettelijke mogelijkheden te bezien om het zwanendriften te verbieden. Over de uitkomst zal zij u in het najaar informeren.
De uitzending van EenVandaag over zwanendrifters |
|
Dion Graus (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u het het onderdeel «Zwanendrifters: politie grijpt nauwelijks in» van het programma EenVandaag gezien?1
Ja.
Wat vindt u van het optreden, dan wel het achterwege blijven daarvan, van de politie?
Geweldsdelicten vallen onder de noemer High Impact Crimes. Wanneer mensen aangifte willen doen van bedreiging of mishandeling, dan wordt dit door de politie opgenomen. Dit is ook gebeurd en er zijn meerdere processen-verbaal ingediend bij het OM. Ook de aangifte van de dierenarts is opgenomen, onderzocht en doorgegeven aan het OM. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 7 van de Kamervragen van het lid Van Dekken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3173).
Deelt u de mening dat het volstrekt onbegrijpelijk is dat de politie niet optreedt tegen de verbale bedreiging van de betreffende dierenarts en de omwonenden die de zwanendrifters verzoeken zich niet te begeven op hun terrein? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Valt mishandeling onder de noemer High Impact Crime en is de bestrijding daarvan een topprioriteit van het kabinet? Deelt u de mening dat het dan ook volstrekt onbegrijpelijk is dat de politie niet optreedt tegen de mishandeling van de dierenarts en zelfs haar aangifte daartoe niet meteen opneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen teneinde ervoor te zorgen dat de betreffende dierenarts en de omwonenden niets meer te vrezen hebben van die criminele zwanendrifters die zich buiten de grenzen van de wetgeving en van de aan hen verstrekte vergunning begeven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 7 van de Kamervragen van het lid Van Dekken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3173).
Wat gaat u doen teneinde de dierenmishandeling door deze lieden te stoppen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat de dierenpolitie weer ingevoerd dient te worden, aangezien dat veel beter is dan slechts een algemene taakstelling waarmee er niet voldoende mankracht en deskundigheid is om adequaat tegen dergelijke dierenbeulen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Conform de wens van uw Kamer (motie Berndsen-Kuiken)2, wordt de functie van dierenpolitie ingevuld als taakaccent, zodat de agenten tevens behouden blijven voor het overige politiewerk. Zoals de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie onder meer heeft aangegeven tijdens het AO huiselijk geweld en dierenwelzijn van 16 oktober 2014, voorziet het inrichtingsplan van de politie in 180 taakaccenthouders aan het einde van de personele reorganisatie en waren er destijds al 160 taakaccenthouders. Mijns inziens zorgt dit voor voldoende mankracht en deskundigheid om adequaat op te treden tegen dierenmishandeling.
Het bericht 'Bijna oorlog met Venezuela' |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bijna oorlog met Venezuela»?1
Ja.
Waarom heeft u, naar aanleiding van eerdere vragen (specifiek vraag 2), op geen enkele wijze aangegeven dat de marine van Venezuela de Arubaanse wateren was binnentrokken?2
De Venezolaanse marine is niet door Arubaanse wateren gevaren.
Zijn er destijds naar aanleiding van de agressie van Venezuela door Nederlandse zijde militaire stappen gezet om de veiligheid van het Koninkrijk te garanderen? Zo ja welke? Zo neen, waarom niet?
Er was geen aanleiding voor het ondernemen van acties. De Kustwacht in het Caribisch Gebied en de Marine houden in het kader van hun taakuitvoering in het Caribisch gebied de scheepsbewegingen rond de eilanden nauwlettend in de gaten.
Welke rol heeft de militaire dreiging door Venezuela gespeeld in het plotselinge draaien van de Nederlandse regering inzake de politieke onschendbaarheid van socialistenspion «Carvajal»?
In antwoord op Kamervragen van Sjoerdsma en Hachchi, ingezonden 30 juli 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2686) heeft de regering aangegeven dat er geen militaire bedreigingen door Venezuela zijn geuit. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft na juridisch onderzoek de conclusie getrokken dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op basis van internationaal recht (Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). Op grond van die immuniteit is de heer Carvajal Barrios vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Welke specifieke stappen zijn er gezet door de Nederlandse regering (of op initiatief daarvan) in de kwestie «Carvajal» en welke reacties zijn daarop gekomen van Venezuela, de Verenigde Staten en Aruba? Graag een duidelijk overzicht.
Rechtshandhaving is een autonome bevoegdheid van het land Aruba. De Nederlandse regering was niet betrokken bij de arrestatie van de heer Carvajal Barrios. Venezuela heeft geprotesteerd tegen de arrestatie en aangegeven dat er sprake was van inbreuk op internationaal recht. Er is juridisch onderzoek gedaan naar de immuniteit van betrokkene. Op basis daarvan heeft de Minister van Buitenlandse Zaken geconcludeerd dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Dit is door de regering aan de Arubaanse autoriteiten gecommuniceerd. Daarnaast is aan Venezuela kenbaar gemaakt dat de heer Carvajal Barrios persona non grata werd verklaard. Aruba heeft de heer Carvajal Barrios vrijgelaten op grond van de conclusie dat hij immuniteit genoot. De Verenigde Staten heeft de regering om juridische duiding gevraagd. Deze is gegeven en geaccepteerd door de Verenigde Staten.
Ziet u inmiddels in, mede gezien de groeiende internationale spanningen, dat niet bezuinigd dient te worden op defensie, maar minimaal toegewerkt moet worden naar de afgesproken NAVO-norm van 2%?
In de brief van 7 november jl. over de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. heeft het kabinet tot uitdrukking gebracht dat de versterking van de krijgsmacht moet berusten op een meerjarig perspectief. Dit strookt met de in NAVO-verband gemaakte afspraken en ook met de intentie van dit kabinet om de trendbreuk ten aanzien van Defensie de komende jaren, waar mogelijk en nodig, voort te zetten. In de brief van 19 juni jl. over de motie heeft het Kabinet de stappen uiteengezet die het, afhankelijk van de ontwikkelingen in de internationale veiligheidssituatie de komende jaren, en de beschikbare financiële mogelijkheden, voor ogen heeft.
Het bericht dat een bestuurder voor twee weken werk ruim één ton vangt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat een zorgbestuurder voor 15 dagen werk ruim één ton toucheert? Is vanwege de Wet normering topinkomens om boekhoudkundige reden zijn ontslag over oud en nieuw heen getild? Zo ja, waarom is dat gebeurd en wat is uw oordeel daarover?
Uit de jaarstukken over 2014 van het UMC Maastricht blijkt dat de betreffende bestuurder in dat jaar een bedrag van € 40.782 aan bezoldiging heeft ontvangen en een ontslagvergoeding van € 75.000. De ontslagvergoeding heeft betrekking op zijn gehele dienstverband. Het dienstverband van deze bestuurder had volgens de jaarrekening een lengte van ruim 6 jaar. De overwegingen rond de datum van beëindiging van dit dienstverband zijn mij niet bekend, maar binnen de kaders van de Wet normering topinkomens (WNT) kan men zich niet aan de geldende normen voor ontslagvergoedingen en bezoldigingen ontrekken door betaling hiervan uit te stellen naar een later verslagjaar. De toezichthouder op de naleving van de WNT in de zorg, het CIBG, zal deze casus onderzoeken.
Vindt u het getuigen van good governance dat het UMC Maastricht een salaris van € 40.782 en een oprotpremie van € 75.000 euro heeft verstrekt aan deze bestuurder? Wat is uw oordeel over deze tegemoetkoming?1
Het kabinet wil een maatschappelijke verantwoorde beloning voor topfunctionarissen in de zorg. De normen daarvoor zijn vastgelegd in de WNT. De normen van de WNT handhaven we. Instellingen maken, binnen de kaders van die wet, hun eigen afwegingen bij hun personeelsbeleid.
Waarom ontkent het UMC het vertrek van de bestuurder vanwege bestuurlijke onenigheid? Was er nu wel of niet sprake van onenigheid in de top of is het waar dat deze bestuurder werkelijk «toe was aan een nieuwe uitdaging»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb geen inzicht in de overwegingen van deze bestuurder en zijn werkgever rond de beëindiging van het dienstverband.
Het bericht dat er opnieuw sprake is van ondermaatse zorg in De Kleine Johannes |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de zorgverlening in de Kleine Johannes opnieuw ver onder de maat is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De IGZ heeft de ontwikkelingen bij De Kleine Johannes in 2012, 2013, 2014 en 2015 intensief gevolgd. De IGZ heeft eind 2012 de organisatie voor zes maanden onder verscherpt toezicht geplaatst wegens structurele tekortkomingen in de zorg. De inspectie heeft dit toezicht opgeheven toen duidelijk werd dat De Kleine Johannes de noodzakelijke verbeteringen had getroffen. De inspectie sprak voorafgaand, tijdens en na het verscherpt toezicht meermaals met familieleden en wettelijk vertegenwoordigers. Na het opheffen van het verscherpt toezicht heeft de inspectie De Kleine Johannes gevolgd door het beoordelen van resultaatoverzichten van Amsta Karaad.
Op 1 april 2014 bezocht de inspectie De Kleine Johannes onaangekondigd om te kijken waar de organisatie stond. Op basis van dit bezoek en de wijze waarop De Kleine Johannes meldingen behandelde, kwam de IGZ tot de conclusie dat de kwaliteit van zorg bij De Kleine Johannes van voldoende niveau was, dat De Kleine Johannes op de goede weg was en dat de verbetermaatregelen systematisch en voldoende krachtdadig werden uitgevoerd. In oktober 2014 en juli 2015 bracht de inspectie bezoeken aan andere locaties van Amsta Karaad met als doel het toetsen van de verbeterkracht van het bestuur. Na het bezoek in 2014 aan de locatie Singel moest de bestuurder verbetermaatregelen nemen op het gebied van het gebruik van het cliëntendossier en de cliëntgerichtheid van de medewerkers en daarna en rapporteren over de resultaten van een interne kwaliteitstoetsing (audit).t. De resultaten van het bezoek aan de locatie Rengerskerke in juli 2015 waren goed. Amsta Karaad voldeed aan de gestelde normen.
Toen cliënten van Amsta en hun naasten in 2014 klachten hebben ingediend bij de klachtencommissie van Amsta, hebben zij aanvankelijk geen melding gedaan bij de IGZ. Conform de gebruikelijke procedure bij klachten stelt de instelling zelf een (onafhankelijk) onderzoek in. Het is belangrijk dat de instelling zelf de verantwoordelijkheid neemt en de klacht (door een onafhankelijke derde) laat onderzoeken en vervolgens adequate verbetermaatregelen neemt. Dat hoort bij de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de instelling. In februari 2015 meldden cliënten en hun naasten klachten over De kleine Johannes bij de IGZ. Hierover heeft de IGZ met deze verwanten/cliëntvertegenwoordigers en met het bestuur gecommuniceerd.
De IGZ is in een bestuursgesprek op 30 april 2015 door de raad van bestuur geïnformeerd over het onderzoek bij De Kleine Johannes door Amerpoort. Daarbij zijn afspraken gemaakt over onder meer de wijze waarop Amsta omgaat met klachten van de betreffende ouders, verwanten, cliëntvertegenwoordigers. De IGZ heeft zich daarna laten informeren over de uitkomsten van het door de instelling uitgevoerde onderzoek en de vervolgaanpak van de raad van bestuur. De uitkomsten van het onderzoek worden door de raad van bestuur onderschreven. Een belangrijk verbeterpunt is het herstel van vertrouwen tussen management, medewerkers, cliënten, verwanten en cliëntenraad. De raad van bestuur heeft al de eerste stappen gezet richting dit herstel, zo zijn er ook gesprekken geweest met familieleden en medewerkers, die contact hebben gezocht met de inspectie, om het vertrouwen te herwinnen. De cliëntenraad is blij met deze stappen, en blijft het verbeterproces kritisch volgen. Daarom is het goed dat de cliëntenraad nauw betrokken is bij het plan van aanpak dat wordt opgesteld naar aanleiding van het onderzoek.
De IGZ blijft binnen haar risicogestuurde toezicht de voortgang van de verander- en verbeteractiviteiten volgen. Daarbij kan onder meer (onaangekondigd) bezoek worden ingezet.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vorig jaar constateerde dat de kwaliteit van zorg verbeterd was, terwijl familieleden aangeven dat de situatie er eerder slechter op is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de IGZ wel kritisch genoeg de kwaliteit van de zorg, aangezien haar oordeel onjuist is gebleken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is er op initiatief van Amsta onderzoek gedaan naar de kwaliteit van zorg door zorginstelling Amerpoort en waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg geen vervolgonderzoek ingesteld? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de cliëntenraad en de ondernemingsraad betrokken geweest bij deze ontwikkelingen en, zo ja, is er naar hun oordeel geluisterd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Momenteel stelt het bestuur in samenspraak met de cliëntenraad het in het voorgaande antwoord genoemde plan van aanpak op. Zoals daar aangegeven blijft de IGZ de uitvoering van dit plan volgen. De IGZ heeft bij haar toezichtactiviteiten bij De Kleine Johannes de afgelopen jaren cliënten, cliëntvertegenwoordigers en de (centrale of decentrale) cliëntenraad betrokken. De ondernemingsraad (OC Amsta Karaad) is door de raad van bestuur geïnformeerd en daar waar nodig om advies gevraagd.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het onderzoek van Amerpoort dat Amsta te weinig personeel inzet? Waarom is dit voor de IGZ geen reden geweest om zelf nader onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het onderzoek van Amsta staat de volgende conclusie: «samengevat kan op basis van dit onderzoek niet worden gesteld dat de veiligheid van cliënten en medewerkers met de huidige personele bezetting ernstig in het geding is.»
De IGZ heeft daarbij uit haar eigen toezicht geen signalen ontvangen dat de veiligheid van de zorg in het geding is. Ten aanzien van het tekort aan personeel, waarover in het artikel gesproken wordt, is van belang dat bestuur en cliëntenraad gezamenlijk optrekken bij de verdere verbeteractiviteiten. Ik heb van de IGZ begrepen dat dit ook gebeurt.
Erkent u dat de handelwijze van de IGZ het vertrouwen in het toezicht op de gezondheidszorg schaadt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De IGZ heeft intensief toezicht gehouden en daarbij ook gesproken met familieleden en wettelijk vertegenwoordigers. De IGZ blijft actief toezien op de realisatie van de noodzakelijke verbetermaatregelen, zowel vanuit het risicogestuurde toezicht als vanuit haar toezicht op meldingen, zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 en 6. Ik zie geen aanleiding om maatregelen te nemen.
Bent u bereid te kijken naar het functioneren van de IGZ in deze situatie en bent u bereid maatregelen te nemen zodat de Inspectie alsnog haar werk gaat doen bij de Kleine Johannes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre is er nog steeds sprake van intimidatie onder personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?2
Bij IGZ zijn geen feiten bekend die wijzen op intimidatie van personeelsleden. Wanneer hier wel sprake van zou zijn, dan roep ik personeel op zich te melden bij de IGZ, zodat de inspectie dit kan meenemen bij haar toezicht.
Wat is uw reactie op de werknemer die aangeeft dat deze problemen veroorzaakt zijn door de bezuinigingen, waardoor bewoners extreem vroeg in bed worden gestopt en er een gebrek is aan zorg, persoonlijke begeleiding en persoonlijke hygiëne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 t/m 4 en 6.
De subsidieregeling beveiliging agrarische bedrijven |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u een subsidieregeling hebt ingesteld teneinde agrarische ondernemers te stimuleren te investeren in de beveiliging van hun bedrijf?
Er is een eenmalige subsidie toegekend aan de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO Nederland) voor een project dat is gericht op de bewustwording van risico’s op slachtofferschap van criminaliteit bij agrarische ondernemers. Onderdeel van de uitvoering kan, indien van toepassing en ter beoordeling aan LTO Nederland, een tegemoetkoming in de kosten zijn voor te nemen beveiligingsmaatregelen bij (maximaal 1.000) agrarische bedrijven.
Klopt het dat er bij deze subsidieregeling slechts sprake is van één geselecteerde leverancier? Zijn er voorwaarden waar een leverancier aan moet voldoen teneinde in aanmerking te komen voor deze subsidie?
In de subsidieaanvraag heeft de brancheorganisatie LTO Nederland op basis van een enquête onder de leden onderbouwd welke specifieke veiligheidsproblematiek geldt voor de land- en tuinbouwsector. Uit de enquête, die is beantwoord door 700 leden, blijkt ook de behoefte aan veiligheidsmaatregelen. Op basis van die behoefte hebben LTO Nederland en LTO Ledenvoordeel voorlichtingsmateriaal ontwikkeld en een zestal producten geselecteerd die een oplossing bieden voor de problemen. Dit betreft de volgende producten: opritverklikkers, camerabeveiligingssysteem, pinautomaten, hang- en sluitwerk, dieseltankbeveiliging en GPS voertuig volgsysteem. Deze producten worden ieder door een andere leverancier aangeboden. De keuze voor de leveranciers is door LTO Nederland gemaakt.
Deelt u de mening dat een subsidie ten gunste van één bedrijf nadelige economische effecten heeft voor overige bedrijven die gelijksoortige producten en/of diensten aanbieden?
Nee. Zoals ik hiervoor heb aangegeven heb ik een subsidie verstrekt aan de brancheorganisatie. Deze heeft, na raadpleging van haar leden, voor bepaalde producten en leveranciers gekozen. Voorwaarde om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen is het laten uitvoeren van een veiligheidsscan, waarvan een advies door een veiligheidsadviseur deel uitmaakt. Deze scan, die vooralsnog gratis wordt uitgevoerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), kan ook los van het LTO-project door ondernemers worden aangevraagd. Uiteraard staat het ondernemers vrij het advies al dan niet op te volgen en/of voor andere dan de door LTO Nederland geselecteerde producten te kiezen. Voor de goede orde merk ik op dat het LTO-project zich ook richt op niet-leden van LTO Nederland.
Deelt u de mening dat de keuze het subsidiebedrag slechts aan één leverancier toe te kennen de concurrentiepositie van overige leveranciers negatief beïnvloedt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat de keuze het subsidiebedrag slechts aan één leverancier toe te kennen de vrij keuze van consumenten negatief beïnvloedt?
Zie antwoord vraag 3.
De arrestatie van Carvajal en dreigende inval van Venezuela op Aruba |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Bijna oorlog met Venezuela» en «De oorlogsschepen rukten al op naar de Arubaanse kust»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten.
Klopt het dat Minister-President Rutte zich heeft laten ontvallen «We kunnen godverdomme geen crisis in een crisis hebben»? Zo nee, wat waren dan zijn woorden?
De kwestie is intern besproken tussen de direct betrokken leden van het kabinet. Over exacte bewoordingen doet het kabinet geen uitspraken.
Heeft het voorkomen van een diplomatieke crisis tijdens het oplossen van een andere crisis, zoals de uitspraak van de Minister-President aangeeft, voorop gestaan tijdens het afwikkelen van de zaak Carvajal? Stond deze benadering en houding van het zo snel mogelijk wegwerken van deze crisis rondom Carvajal in zulke mate bovenaan prioriteitenlijst dat het recht geobstrueerd mocht worden?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zich uitsluitend gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit bepalingen van internationaal recht (het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). Na juridisch onderzoek is door de Minister van Buitenlandse Zaken de conclusie getrokken dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot. Op grond van die immuniteit is de heer Carvajal Barrios vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Heeft de Arubaanse kustwacht op 27 juli 2014 wel of geen alarm geslagen over vier Venezolaanse oorlogsschepen die de kust naderden? Indien wel, wat heeft u met deze melding gedaan?
De Kustwacht in het Caribisch Gebied en de Marine houden in het kader van hun taakuitvoering in het Caribisch gebied de scheepsbewegingen rond de eilanden nauwlettend in de gaten. De Kustwacht heeft zondag 27 juli 2014 voor de kust van Aruba en Curaçao, buiten de territoriale wateren, Venezolaanse marineschepen gesignaleerd. De eenheden waren, door Venezolaanse territoriale wateren, in transit van Maracaibo naar hun thuishaven Puerto Cabello. Na onderzoek bleek dit een gangbare route.
Klopt het dat er sprake was van een militaire dreiging vanuit Venezuela, gezien het feit dat er verschillende Venezolaanse marineschepen richting Aruba voeren? Zo ja, kunt u toelichten waarom u een jaar geleden in antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma en Hachchi schreef dat er geen militaire bedreigingen zijn geuit?2
Er zijn geen militaire bedreigingen geuit.
Klopt het dat de Venezolaanse marineschepen zich bevonden binnen de territoriale wateren van Aruba? Zo nee, hoe ver bevonden zij zich buiten deze wateren?
De Venezolaanse marineschepen bevonden zich in Venezolaanse territoriale wateren.
Klopt de berichtgeving dat Venezuela heeft gedreigd met «verregaande diplomatieke en economische sancties»? Zo ja, welke sancties precies betroffen dit? Heeft dit dreigement een rol gespeeld in uw besluit om Carvajal weer heel snel vrij te laten?
Venezuela heeft geprotesteerd tegen de arrestatie van de heer Carvajal Barrios en heeft aangegeven dat sprake was van inbreuk op internationaal recht. Zoals gesteld in antwoord 3 heeft de regering zich uitsluitend gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit bepalingen van internationaal recht (het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). De vrijlating van de heer Carvajal Barrios door de autoriteiten van Aruba is gebaseerd op de conclusie van juridisch onderzoek naar de immuniteit van betrokkene.
Kunt u toelichten waarom er eerst op «hoog ambtelijk niveau» is aangegeven dat Carvajal «geen enkele (diplomatieke) immuniteit» genoot, en later werd besloten dat dit toch het geval was?
Er is één formele conclusie over de immuniteit van de heer Carvajal Barrios getrokken en deze is door de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken officieel gecommuniceerd aan de autoriteiten van Aruba.
Had het feit dat Venezuela de procedure met betrekking tot het verzoek tot aanstelling van Carvajal als consul-generaal incorrect heeft gevolgd, niet moeten leiden tot uitleg dat Carvajal geen diplomatieke immuniteit genoot? Zo nee, is er precedent voor de uitleg dat Carvajal toch diplomatieke immuniteit genoot, ondanks het feit dat hij niet was aangesteld als consul-generaal?
De Venezolaanse regering meende dat de nota waarin de heer Carvajal Barrios werd aangewezen als consul-generaal op Aruba via de juiste weg was ingediend. Ingevolge artikel 13 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 kan het hoofd van een consulaire post, in afwachting van de verlening van het exequatur, voorlopig tot de uitoefening van zijn werkzaamheden worden toegelaten. In dat geval geniet die persoon de immuniteiten die het verdrag aan consuls-generaal toekent. Zoals gesteld in de beantwoording van Kamervragen van Sjoerdsma en Hachchi (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2686) is de Minister van Buitenlandse Zaken na juridische duiding van de feitelijke situatie tot de conclusie gekomen dat Venezuela er, onder de omstandigheden van dat geval, op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal Barrios voorlopig tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal. Het komt zeer regelmatig voor dat een consul-generaal in afwachting van verlening van het exequatur al met zijn werkzaamheden aanvangt, en dat hij dan de immuniteiten geniet die het verdrag aan consuls-generaal toekent.
Kunt u volledig, exact en helder toelichten wat, volgens u, de gang van zaken en de beweegredenen zijn geweest om Carvajal eerst te arresteren, enkele dagen later tot het besluit te komen dat hij toch diplomatieke immuniteit genoot, op basis van welke gronden dit besluit tot stand kwam, en uw besluit om Carvajal weer vrij te laten? Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag of het klopt het dat het besluit vanuit Aruba om de heer Carvajal te arresteren, evenals de verlenging van zijn aanhouding, is afgestemd met de bevoegde instanties in Nederland? Kunt u tevens een tijdlijn schetsen van wanneer u op de hoogte was van de arrestatie van Carvajal, wanneer u besloot dat hij toch diplomatieke immuniteit genoot, en wanneer u vervolgens besloot hem vrij te laten?
De heer Carvajal Barrios is op 23 juli 2014, op basis van een verzoek om voorlopige aanhouding van de Verenigde Staten, aangehouden door de autoriteiten van Aruba. Rechtshandhaving is een autonome bevoegdheid van het land Aruba. Diplomatieke en consulaire relaties, inclusief immuniteit, zijn bevoegdheden van het Koninkrijk. Alleen de Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd daarover een beslissing te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd na aanhouding van de heer Carvajal Barrios op de hoogte gesteld van de situatie. Op basis van juridisch onderzoek heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 27 juli geconcludeerd dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Dit is door de regering aan de Arubaanse autoriteiten gecommuniceerd. Daarnaast is aan Venezuela aangegeven dat de heer Carvajal Barrios persona non grata werd verklaard. Op grond van zijn immuniteit is de heer Carvajal Barrios op 27 juli vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Kunt u volledig, exact en helder toelichten wat er precies is gebeurd met Carvajal, nadat deze werd opgepakt en er een uitleveringsverzoek kwam van de Verenigde Staten?
Zie antwoord op vraag 10. De regering heeft geen uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten ontvangen.
Is de heer Carvajal nog steeds persona non grata in het Koninkrijk der Nederlanden?
Ja.
Hoe verhoudt de diplomatieke immuniteit van de heer Carvajal zich tot het feit dat hij persona non grata is verklaard voor en door het Koninkrijk der Nederlanden? Op welke rechtsbasis is dit verenigbaar met elkaar?
De heer Carvajal Barrios genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 de immuniteit van een consul-generaal tot het moment dat hij het grondgebied van het Koninkrijk had verlaten. Op grond van artikel 23 van hetzelfde Verdrag mag het Koninkrijk te allen tijden de zendstaat ervan in kennis stellen dat een consulaire ambtenaar persona non grata is.
Vindt u het slim, verstandig en te rechtvaardigen dat u hebt besloten Carvajal vrij te laten, gezien de diverse beschuldigingen die over hem zijn geuit inzake drugshandel en criminaliteit, én het feit dat de Verenigde Staten om zijn uitlevering verzocht vanwege deze drugshandel?
Het Koninkrijk dient zich aan internationale rechten en verplichtingen te houden, inclusief het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Op grond van zijn immuniteit is de heer Carvajal Barrios op 27 juli vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Heeft het vrijlaten van Carvajal enige invloed gehad op de betrekkingen tussen Nederland en de Verenigde Staten, dan wel Aruba en de Verenigde Staten? Zo ja, welke?
Nee.
Bent u nog steeds van mening dat er geen aanleiding is voor verdere acties om de dreiging uit Venezuela het hoofd te bieden, zoals u vorig jaar antwoordde op eerdere vragen?3
Ja.
In hoeverre wordt de relatie tussen Nederland en Venezuela gedomineerd door handelsbelangen, in het bijzonder de belangen van Shell? Heeft u voldoende oog voor de mensenrechtenschendingen, de corruptie, het oppakken van oppositieleden, het ondermijnen van de democratie door president Maduro, de mensenhandel en de drugssmokkel?
In de bilaterale relatie met Venezuela zijn zowel politieke, mensenrechten- en handelselementen van belang.
Hoe vaak heeft u sinds het voorval met de heer Carvajal gesproken met uw Venezolaanse ambtgenoot, dan wel andere vertegenwoordigers van de Venezolaanse regering? Hoe vaak heeft u daarbij dit voorval ter sprake gebracht en uw ongenoegen geuit over de gang van zaken, en wat was daarop de reactie van Venezuela?
Na het verlaten van Aruba door de heer Carvajal Barrios, beschouwt de regering dit als een bilaterale zaak tussen de Verenigde Staten en Venezuela. Met Venezuela is gesproken over de te volgen procedures rondom aanmelding van consuls-generaal en de bevoegheidsverdeling binnen het Koninkrijk met betrekking tot het diplomatieke verkeer.
Kunt u zo vriendelijk zijn om al deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Ja.
De ellende in de Wmo |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schokkend dat in teveel gemeenten het nog steeds mis gaat met het toekennen van huishoudelijke verzorging en ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Een goede en zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 vind ik zeer belangrijk. Hierin verschil ik niet van opvatting met de colleges van B en W die direct verantwoordelijk zijn voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. De praktijk toont voorbeelden van gemeenten die op een goede en zorgvuldige wijze uitvoering geven aan de wet. Helaas komen tekortkomingen in de uitvoering ook voor. Soms is er sprake van onzorgvuldige communicatie met de burger. Voorbeelden zijn ook de recente rechterlijke uitspraken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet, heb ik daarom de colleges van B en W in de afgelopen periode gewezen op het belang van zorgvuldigheid en geïnformeerd over de rechterlijke uitspraken. Ik heb de colleges verzocht de lokale beleidsuitvoering te toetsen aan deze uitspraken en waar nodig het lokale beleid aan te passen. Ik constateer dat gemeenten deze rechterlijke uitspraken opvolgen en de lokale beleidsuitvoering op de orde brengen.
De komende periode blijf ik gemeenten actief volgen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015. Wanneer daar aanleiding toe bestaat, spreek gemeenten aan op het belang van een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Vindt u het ook zo triest dat een echtpaar na een keukentafelgesprek 4 tot 7 uur zorg keeg toegewezen, maar een week later te horen kreeg dat dit veranderd is in 1,5 uur, omdat de gemeente Delfzijl van mening is dat elke week de wc, badkamer en slaapkamer schoonmaken niet nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gemeenteraden zijn direct verantwoordelijk en bevoegd voor het vaststellen van het lokale beleid en het controleren van de colleges van B en W op een goede en zorgvuldige uitvoering van het lokale beleid. Gemeenteraden zijn daarom als eerste aanspreekbaar op het handelen van colleges van B en W en de controle op een goede uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie op de voorbeelden van het handelen van gemeenten in de vragen die u stelt. Desgevraagd licht ik u toe wat ik van gemeenten verwacht op basis van de uitgangspunten van de Wmo 2015 en geef ik mijn opvatting over wat ik versta onder een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Met de Wmo 2015 kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de ondersteuning waaraan behoefte is, verschilt immers van mens tot mens. Hoe gemeenten de Wmo 2015 in de praktijk organiseren, is aan gemeenten zelf. Van alle gemeenten verwacht ik dat zij de mogelijkheden benutten die de wet hen biedt om individueel maatwerk te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning. Dit betekent een persoonlijke benadering, met oog en oor voor de sociale omgeving van betrokkene en het actief betrekken van de mantelzorger bij het onderzoek dat de gemeente verricht naar de ondersteuningsbehoefte. De Wmo 2015 benoemt duidelijk de onderwerpen die een gemeente in samenspraak met betrokkene moet onderzoeken bij het beantwoorden van de vraag of hij in aanmerking komt voor ondersteuning, en zo ja, welke ondersteuning voor hem passend is gelet op zijn persoonlijke situatie. De mogelijkheden die betrokkene nog zelf heeft en de mate waarin zijn sociale omgeving kan bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene maken een belangrijk onderdeel uit van dit onderzoek, naast de mogelijke bijdrage van een algemene of een maatwerkvoorziening. Zoals in de wet is bepaald, verwacht ik van gemeenten een individuele afweging gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene als basis voor het besluit dat een gemeente neemt over de toekenning van voorzieningen.
In het voorbeeld van de gemeente Delfzijl geldt dat huishoudelijke ondersteuning niet langer in uren wordt geïndiceerd, maar in resultaten. De gemeente heeft het echtpaar op basis van een individuele afweging een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning toegekend met de resultaatsverplichting van een schoon en leefbaar huis. In een eerdere beschikking is echter per abuis een oud format gebaseerd op uren gebruikt. Inmiddels is deze omissie hersteld en wordt het resultaat dat met de maatwerkvoorziening wordt bereikt, vermeld op de beschikking die mensen thuis ontvangen. Voor mensen die aanvullend op de ondersteuning uit de maatwerkvoorziening hulp in huis willen, is tegen een gereduceerd tarief extra hulp beschikbaar op basis van de Huishoudelijke Hulp Toelage.
Worden de toiletten op het stadhuis in Delfzijl ook maar eens in de twee weken schoongemaakt omdat vaker niet nodig is?
De toekenning van Wmo-voorzieningen kent geen relatie met de frequentie waarmee een stadhuis wordt schoongemaakt.
Vindt u het wenselijk dat dit echtpaar veel geld moet betalen voor zorg, omdat de gemeente Delfzijl niet in passende zorg voorziet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De gemeente heeft het echtpaar een maatwerkvoorziening toegekend met de resultaatverplichting van een schoon en leefbaar huis. De criteria voor de eigen bijdrage voor deze maatwerkvoorziening zijn landelijk bepaald in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. In aanvulling op de hulp uit de maatwerkvoorziening voor een schoon en leefbaar huis, is desgewenst tegen een gereduceerd tarief additionele hulp in huis beschikbaar.
Wat vindt u ervan dat een 94-jarige doofblinde man die graag langer thuis wil blijven wonen een rechtszaak moet aanspannen tegen de gemeente Tiel omdat ze het hem onmogelijk maken langer thuis te blijven wonen door het wegbezuinigen van een aantal uren zorg? Vindt u dit een wenselijke uitwerking van uw beleid «langer thuis blijven wonen»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat de gemeenteraad als eerste aanspreekbaar is op het handelen van het college van B en W en de controle op een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie. Desgevraagd licht ik u toe dat uit de informatie van de gemeente blijkt dat in de afgelopen periode meerdere keren overleg heeft plaatsgevonden tussen betrokkene, zijn familie en de gemeente Tiel. De inzet van deze gesprekken is steeds geweest het maken van afspraken over het verlenen van passende hulp aan betrokkene. De gemeente heeft betrokkene en zijn familie uitgenodigd voor een gesprek gericht op een toelichting op de nieuwe werkwijze van de gemeente en van de thuiszorgaanbieders, het wegnemen van miscommunicatie en het aanbieden van excuses voor enkele misslagen. Daarna hebben gesprekken plaatsgevonden met als doel het uitwerken van het persoonlijk ondersteuningsplan van betrokkene. Het is echter ondanks deze inspanningen van alle betrokkenen niet gelukt om tot overeenstemming te komen over de wijze waarop en mate waarin hulp in huis wordt ingezet bij betrokkene. Betrokkene heeft daarom gebruik gemaakt van zijn recht om een bezwaarschrift in te dienen. Dit bezwaarschrift is nu in behandeling.
Vindt u niet dat de gemeente Tiel kwetsbare burgers gruwelijk in de steek laat? Is dit uw gedachte van verantwoord lokaal zorgbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in te grijpen bij de gemeente Tiel omdat dit soort afwijzing onherroepelijk een afwenteling van mensen op instellingszorg betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het moment dat de wet niet of onvoldoende wordt nageleefd door het college van B en W, is het in de eerste plaats aan de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken en waar nodig te corrigeren. Op basis van deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenteraad en mij past het niet bij mijn verantwoordelijkheid om een gemeente direct aan te spreken op iedere specifieke casus die zich op gemeentelijk niveau voordoet. Pas als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wet en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid daarin niet neemt, heb ik onder voorwaarden de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Krijgt u ook signalen binnen dat mensen bezwaren indienen, de bezwaarcommissie een advies afgeeft en de gemeente hier zich vervolgens niet aan houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeenten om, binnen de kaders die de wet daaraan stelt, te besluiten over aanvragen om ondersteuning van cliënten. De betrokken cliënt heeft het recht bezwaar aan te tekenen tegen een gemeentelijk besluit. De gemeentelijke bezwarencommissie adviseert het gemeentebestuur over het ingediende bezwaar, het is aan het gemeentebestuur om een beslissing op bezwaar te nemen. Mij bereiken ook signalen van situaties waarin gemeentebesturen de adviezen van de bezwaarcommissie niet overnemen. Het gemeentebestuur is echter niet gehouden het advies van de bezwarencommissie te volgen, maar zal een afwijking van het advies uiteraard wel moeten motiveren. Tegen de beslissing op bezwaar van het gemeentebestuur staat voor de cliënt beroep bij de rechter open. Nu het aan het gemeentebestuur is voorbehouden om de oordelen van de bezwaarcommissie al dan niet over te nemen en een verdere beroepsgang voor de cliënt tot de mogelijkheden behoort, zie ik geen reden om een landelijk onderzoek te starten naar gemeenten die in (individuele) bezwaarprocedures het advies van de bezwaarcommissie niet volgen.
Dit neemt niet weg dat ik het van belang vind om procedures naar aanleiding van gemeentelijke besluitvorming over maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk te voorkomen.
Dient de gemeente zich te houden aan het oordeel van de bezwaarcommissie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken welke gemeenten oordelen van bezwaarcommissies in de wind slaan, omdat dit hen makkelijker uitkomt? Zo ja, wilt u de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat in de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker kwijtraken omdat de gemeente besloten heeft elke wijk een verschillende zorgaanbieder toe te kennen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In de gemeenten Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo wordt hulp bij het huishouden in 2015, evenals de jaren daarvoor, als maatwerkvoorziening verstrekt. Vanaf 2016 wordt eenvoudige hulp bij het huishouden in deze gemeenten als een algemene voorziening georganiseerd. Voor cliënten die hulp bij het huishouden op niveau 2 ontvingen blijft een maatwerkvoorziening beschikbaar, het gaat om een kwetsbare groep die geen eigen regie heeft c.q waarbij eenvoudige hulp niet passend is. Om te beoordelen of een algemene voorziening leidt tot een passende bijdrage aan iemands zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in de Wmo 2015, worden de cliënten in kwestie, voor 1 oktober 2015 thuis bezocht om dit te onderzoeken en te bespreken met betrokkene.
De aanbesteding voor hulp bij huishouden als algemene voorziening en de hulp bij huishouden als maatwerkvoorziening is nu gaande, waarbij de maatwerkvoorziening wijkgericht wordt aanbesteed. Iedere aanbieder kan meedoen met deze aanbesteding. Aangezien de aanbesteding op dit moment niet rond is, is het nog niet duidelijk in welke mate cliënten dezelfde hulp in het huishouden kunnen behouden, dan wel een andere hulp krijgen. Of de hulp in het huishouden behouden kan worden zal naast de uitkomsten van de aanbesteding, ook afhangen van de uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd door de gemeenten en de keuze van de cliënten om al dan niet gebruik te maken van de algemene voorziening. Op grond van de wet is het college gehouden bij het verlenen aan een opdracht aan een (nieuwe) aanbieder voor het leveren van aan maatwerkvoorziening, om rekening te houden met de mate waarin deze aanbieder zorgt, draagt voor de continuïteit in de hulpverlening tussen cliënt en hulpverlener. Ook geldt de uit de wet voortvloeiende overlegverplichting, waarbij het college en aanbieders zich zoveel mogelijk inspannen om te zorgen dat opvolgende aanbieders het betrokken personeel van eerdere aanbieders overnemen. Ik heb geen aanleiding waaruit blijkt dat gemeenten en aanbieders deze wettelijke uitgangspunten niet respecteren.
Vindt u het wenselijk dat deze gemeenten een zorgaanbieder per wijk verdelen, wat ingrijpende consequenties heeft voor zorgbehoevende mensen en thuiszorgmedewerkers? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u maatregelen nemen om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 11.
In antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat u colleges herhaaldelijk opgeroepen heeft om zorg te dragen voor een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015; wat heeft dit tot nu toe opgeleverd nu teveel gemeenten zich nog steeds schuldig maken aan een onzorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel signalen zijn er nog nodig voordat u gaat beseffen dat dit niet zo langer door kan gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Pensioenopbouw van medisch specialisten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de wijziging van artikel 18ga van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (Wet Witteveen 2015)?1
Ja.
Klopt het dat op basis van bijvoorbeeld arbeidsvoorwaarderegelingen of sector cao’s de gehanteerde definitie van een «voltijdwerkweek» binnen pensioenfondsen verschilt?
Er bestaat arbeidsrechtelijk geen drempel waarboven een werkweek wettelijk wordt aangemerkt als zijnde voltijds. Of een bepaald aantal uren in een werkweek voor de werknemer als voltijd- of als deeltijddienstbetrekking wordt aangemerkt is afhankelijk van de afspraken en gebruiken die binnen de desbetreffende sector voor de werknemer van toepassing zijn. In cao’s worden hierover veelal afspraken gemaakt.
Bestaat er een absolute drempel waarboven een werkweek wettelijk wordt aangemerkt als zijnde voltijds? Zo ja, welke drempel wordt hiervoor gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Zo niet, klopt het dat een 36-, 38- of 40-urige werkweek voor de ene werknemer een voltijd dienstbetrekking is terwijl diezelfde 36-, 38- of 40-urige werkweek voor een andere werknemer een deeltijd dienstbetrekking is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werknemers waarbij een voltijdse dienstbetrekking meer dan 40 uur bedraagt hierdoor benadeeld worden ten opzichte van werknemers waarbij een voltijdse dienstbetrekking 36 of 38 uur bedraagt?
De in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen begrenzing van het pensioengevend loon is bedoeld voor werknemers die zonder deze begrenzing bij een voltijddienstbetrekking een pensioengevend loon van meer dan € 100.000 zouden hebben. Voor werknemers die in een of meerdere deeltijddienstverbanden werken, wordt het hiervoor genoemde maximum overeenkomstig de deeltijdfactor evenredig verlaagd. Daarmee wordt voorkomen dat het aantrekkelijk wordt om een dienstverband op te splitsen in meerdere deeltijddienstverbanden. Op deze manier is bovendien bewerkstelligd dat – binnen een zelfde sector – het maximale pensioengevend loon per contractuur gelijk is voor deeltijdwerkers en voltijdwerkers. De naar rato toe te passen aftopping draagt derhalve bij aan een gelijke behandeling van deeltijdwerkers ten opzichte van voltijdwerkers. Daarbij is het van belang om te kijken naar de in de branche gebruikelijke omvang van de arbeidsduur, zoals deze is vastgelegd in de cao. Als rekening zou worden gehouden met een lagere arbeidsduur dan in de branche gebruikelijk is, dan zouden werknemers met meerdere dienstbetrekkingen in die branche meer pensioen onder de omkeerregel kunnen opbouwen dan een werknemer met één voltijddienstbetrekking met in totaal hetzelfde loon. Een aanpassing van de wet acht ik daarom niet wenselijk.
Kunt u aangeven waarom er gekozen is voor de aanpassing zoals deze heeft plaatsgevonden en geen rekening is gehouden met beroepsgroepen die een full time dienstverband hebben van meer dan 40 uur? Bent u bereid naar een aanpassing van de wet te kijken?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel 'Forse kritiek op direct ontslag drugsmilitair’ |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Forse kritiek op direct ontslag drugsmilitair»?1
Ja.
Kent u de uitspraak van de militaire ambtenarenrechter van 1 juli 2015?2
Ja.
Wat is uw reactie op de overweging van de rechter waarin hij beslist dat het zero-tolerancebeleid ten aanzien van drugs niet zonder meer toegepast mag worden als er een verband tussen het drugsgebruik en uitzendgerelateerde problematiek blijkt?
Defensie heeft inderdaad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak. Ik ga daarom niet in op deze individuele casus die onderdeel is van een juridische procedure. Wel kan ik melden dat Defensie aandacht zal besteden aan de zorg voor de ontslagen militair.
Kunt u toelichten waarom er in deze zaak strikt is vastgehouden aan het zero-tolerancebeleid en niet is gekeken naar de psychische klachten van deze militair?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak? Zo ja, welke rol spelen daarbij overwegingen als de gevolgen van een hoger beroep voor de betreffende militair die weer een lange periode van onzekerheid tegemoet gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de advocaat in deze zaak, mr S.M. Diekstra, dat deze uitspraak verstrekkende gevolgen heeft voor het beleid op dit punt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit beleid aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is en blijft dat drugs en militairen niet samengaan. Als militairen zich inlaten met drugs is dat in de regel aanleiding voor ontslag. Alvorens een medewerker voor ontslag wordt voorgedragen, worden alle relevante feiten en omstandigheden bezien, zoals de rechtbank in onderhavige zaak ook overweegt. Een uitzondering op ontslag kan worden gemaakt voor een eerste maal gebruik van softdrugs zonder dat daarbij sprake is van relatie met de dienst. In die situatie wordt over het algemeen volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Als het drugsgebruik gerelateerd is aan een door de dienst veroorzaakte psychische situatie waarbij de militair als dienstongeschikt moet worden beschouwd, dan kan als mogelijke ontslaggrond het ongeschikt zijn op medische gronden gelden.
Ook het gebruik van alcohol is bij Defensie aan beperkingen gebonden, zowel tijdens missies als daarbuiten. Wanneer de richtlijnen terzake niet worden nageleefd of het gebruik van alcohol van invloed is op de uit te voeren werkzaamheden, zullen gepaste maatregelen worden getroffen.
Welk onderscheid maakt u nu tussen het gebruik van de verschillende soorten drugs? Hoe kijkt u daarbij tegen het gebruik van alcohol? Maakt u onderscheid in het gebruik van alchohol en softdrugs? Zo ja, waarom en op basis waarvan?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u op welke termijn nemen om vergelijkbare situaties, zoals deze van de ontslagen militair, te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Het vereiste inburgeringsexamen voor gezinsmigranten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat Nederland vaker vrijstelling aan gezinsmigranten moet geven voor het afleggen van het inburgeringsexamen1?
Ja.
Erkent u dat dit nu al de zoveelste keer is dat de Eueropese Unie een streng(er) toelatingsbeleid voor migranten dwarsboomt?
Het Kabinet staat voor een restrictief gezinsmigratiebeleid dat gericht is op succesvolle integratie. Uiteraard houdt het Kabinet zich wel aan de kaders die door het Europees recht worden gesteld. De Europese regelgeving komt tot stand met inbreng vanuit alle betrokken lidstaten. Bij de implementatie van Europese regelgeving heeft de Nederlandse regering altijd oog voor de toepassing daarvan in de Nederlandse context. Op Europees niveau blijft de inzet erop gericht om hierover de best mogelijke afspraken te maken. Op dit moment beraadt het Kabinet zich op de consequenties van de uitspraak.
Kunt u garanderen dat het huidige gezinsherenigingsbeleid niet verder wordt uitgehold vanwege deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid, zolang Nederland nog bij de Europese Unie is aangesloten, te zorgen voor een «opt-out» op het gebied van immigratie en asiel, zodat Nederland niet langer gebonden is aan de veel te softe Europes regels op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn eerdere beantwoording in de brief van 21 mei 2014.2
Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben een uitzonderingspositie op het terrein van immigratie en asiel bedongen voordat deze lidstaten konden worden gebonden aan de EU-wetgeving ter zake. Indien een andere lidstaat een uitzonderingspositie wenst te verkrijgen kan dat alleen wanneer het EU-verdrag hiertoe zou worden aangepast. Alle lidstaten moeten akkoord gaan met die verdragswijziging en deze moet ook in alle lidstaten geratificeerd worden. Dit is geen realistische weg en daarmee is een Nederlandse opt-out op het gebied van immigratie en asiel niet opportuun.
Het bericht dat middelbare scholen geen genoegen nemen met het schooladvies van de basisschool |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de enquête van de Vereniging Openbaar Onderwijs (VOO) waaruit blijkt dat driekwart van de ondervraagde basisschoolleerkrachten aangeeft dat het voortgezet onderwijs om aanvullende informatie vraagt?1
Ja.
Zijn alle middelbare scholen inmiddels op de hoogte dat het schooladvies leidend is en dat middelbare scholen geen andere gegevens, zoals de Cito-toets, mogen gebruiken voor plaatsing? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle middelbare scholen zijn daarvan inmiddels op de hoogte. Alle basis- en middelbare scholen zijn op verschillende manieren over de nieuwe wet- en regelgeving over de overgang van primair naar voortgezet onderwijs geïnformeerd. Zo heb ik onder andere begin maart 2015 aan alle PO- en VO-scholen een brief gestuurd waarin de nieuwe regelgeving werd uiteengezet en toegelicht. Deze brief is mede verstuurd naar aanleiding van de in het Kamerdebat van 25 februari jl. ingediende en daarna aangenomen motie-Ypma, waarin wordt gevraagd om duidelijk te communiceren over wat wel en niet is toegestaan onder de gewijzigde regelgeving.2 Op de website www.vanponaarvo.nl, een gezamenlijk initiatief van de PO-Raad en de VO-raad, kunnen scholen precies zien wat niet mag, wat wél is toegestaan en welke uitzonderingen er zijn. Op die website is ook praktische informatie te vinden om de overgang van leerlingen van de basisschool naar de middelbare school zo goed mogelijk te laten verlopen. Ook is informatie te vinden op www.rijksoverheid.nl. Daarnaast kunnen scholen bij verschillende partijen terecht met vragen, waaronder het Informatiecentrum Onderwijs van DUO, de Inspectie van het Onderwijs (verder: de inspectie), de VO-raad en de PO-raad.
Herkent u het beeld uit het onderzoek van de Vereniging Openbaar Onderwijs dat driekwart van basisschoolleerkrachten gevraagd wordt om aanvullende gegevens over leerlingen aan te leveren vanwege het schooladvies? Zo nee, hoe kunt u dat verschil verklaren?
Ik herken dit beeld in zoverre dat veel basisscholen rondom de toelating van leerlingen tot het voortgezet onderwijs, meer informatie verstrekken dan alleen het schooladvies. Het schooladvies is namelijk onderdeel van het onderwijskundig rapport dat wordt overgedragen aan de ontvangende school voor voortgezet onderwijs. Dit rapport bevat meer relevante informatie over de leerling dan alleen het schooladvies. De ouders van de leerlingen krijgen een afschrift van het rapport. Onderling kunnen de betrokken scholen afspreken of informatie uit het rapport vóór de toelating of ná de toelating wordt overgedragen. De bredere informatie uit het rapport is nuttig voor de school voor voortgezet onderwijs om meer inzicht te krijgen in de eventuele ondersteuningsbehoefte van de leerling of om te helpen beslissen in welke brugklas de leerling zal starten. Het staat scholen vrij om deze aanvullende informatie al voor de toelating over te dragen. Wat niet is toegestaan, is dat de school voor voortgezet onderwijs de toelating van leerlingen op deze informatie baseert. Het basisschooladvies is immers leidend voor de toelating. Uit het onderzoek van VOO blijkt niet dat dit gebeurt. De inspectie heeft dergelijke signalen ook niet ontvangen.
Bent u bereid in de eerder toegezegde quick-scan, die nader ingaat op de problemen die zich voordoen omtrent het schooladvies, de volgende zaken mee te nemen: de mate waarin middelbare scholen vragen naar de Citoscore; de mate waarin middelbare scholen eigen toelatingstoetsen afnemen; de mate waarin middelbare scholen vragen naar het onderwijskundig rapport of leerlingvolgsysteem of dit laten meewegen in de plaatsing?
De quick scan is een eerste onderdeel van een in gang gezette algehele evaluatie van de regelgeving die vier jaar lang loopt en is aan het onderzoek toegevoegd naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer om zo snel mogelijk over informatie te beschikken. De quick scan levert een kleinschalige, eerste indruk op: een algemeen beeld van hoe het dit jaar is gegaan met de aanmelding en plaatsing van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het is naar zijn aard echter geen representatief onderzoek op basis waarvan harde, landelijke conclusies getrokken kunnen worden over de mate waarin middelbare scholen aanvullende eisen stellen of andere gegevens laten meewegen bij de plaatsing van leerlingen.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tot wijziging van de wet verwachten vanwege de motie-Klaver c.s over het niet vooraf delen van het onderwijskundig rapport (Kamerstuk 31 289, nr. 234)?
In het plenaire debat «Omzeilen schooladvies» van 25 februari jl. heb ik deze motie ontraden. De motie is daarop aangehouden en alsnog in april door uw Kamer in stemming gebracht en aangenomen. In de aan uw Kamer toegezegde brief over de eerste ervaringen met de nieuwe eindtoetsing en schooladvisering 2015, zal ik aangeven hoe ik met deze motie zal omgaan. Deze brief ontvangt uw Kamer in de loop van oktober 2015.
De afkoopsom voor een oud-bestuurder van ggz-instelling Rivierduinen |
|
John Kerstens (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «halfjaarsalaris als afkoopsom zorgbestuurder Rivierduinen»?1
Ik ben op de hoogte van dit bericht.
Vindt u het te verantwoorden dat een zorgbestuurder met relatief weinig dienstjaren, gezien de toen geldende kantonrechtersformule, een dergelijke afkoopsom meekrijgt? Welke buitensporige inspanningen voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz) heeft onderhavige zorgbestuurder in drie dienstjaren geleverd, dan wel van welk slecht werkgeverschap was sprake, om een afkoopsom te rechtvaardigen?
Het CIBG zal onderzoeken of deze ontslagregeling conform de Wet Normering Topinkomens (WNT) is uitgevoerd. Het CIBG is toezichthouder/ handhaver waar het de uitvoering van de WNT voor de zorgsector betreft. Met de WNT wordt, naast een maximum bezoldiging een maximale ontslagvergoeding (waaronder ontslagregelingen kunnen worden geschaard) van € 75.000 of (indien een bestuurder op jaarbasis minder verdient) maximaal een jaarsalaris geregeld. Bestaande afspraken van voor de inwerkingtreding van de WNT kunnen echter wel onder overgangsrecht vallen.
In hoeverre ziet u de recente aanscherping van de Wet normering topinkomens als een instrument om de groeiende zorguitgaven te beteugelen en de afspraken in het bestuurlijk akkoord ggz na te komen?
De WNT heeft een andere doelstelling dan het beteugelen van groeiende zorguitgaven. Het doel van de wet is het tegengaan van bovenmatige beloningen en ontslagvergoedingen bij instellingen in de (semi)publieke sector.
Deelt u de mening dat zorginstellingen contracten met bestuurders die afgesloten zijn voor aanscherping van de Wet normering topinkomens ook in geest van deze aanscherping moeten behandelen? Vindt u dat instellingen dat vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid verplicht zijn aan hun patiënten en werknemers? Zo ja, hoe gaat u zorginstellingen daartoe bewegen? Zo nee, waarom niet?
De aanscherping van de WNT-norm door de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT ziet enkel op de hoogte van de bezoldiging. De normering van de ontslagvergoedingen is sinds 1 januari 2013 ongewijzigd. In een aantal gevallen kan het zo zijn dat (ontslag)regelingen onder het overgangsrecht van de WNT vallen. Hiernaast kan worden opgemerkt dat het aan de instellingen zelf is om vooruit te lopen op nieuwe wetgeving (in dit geval de genoemde aanscherping). Op dit moment handelen zij niet in de strijd met de wet. Sommige instellingen lopen vooruit op deze ontwikkelingen.
Hoe kan het zijn dat Rivierduinen goede werknemers ontslaat en ook een nieuwe ontslagronde aankondigt terwijl er afgelopen jaar 2,7 miljoen euro winst is gemaakt? Is bij de beëindigde dienstverbanden van desbetreffende medewerkers ook zo fors naar boven afgeweken van de toen geldende kantonrechtersformule? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Rivierduinen heeft aangegeven te voldoen aan de CAO GGZ voor de overige werknemers. Binnen de CAO zoals die gold voor 1 juli 2015 gold een ontslag-vergoeding van maximaal 63 maanden. Per 1 juli 2015 geldt een zogenaamde activeringsregeling, die aansluit op de per die datum vanuit de Wet werk en zekerheid geldende aanspraak op de transitievergoeding bij ontslag.
Het bericht dat tientallen miljoenen in de zorg aan onnodig fiscaal advies verspild zijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tientallen miljoenen in zorg aan onnodig fiscaal advies verspild»?1
Ja.
Klopt het dat het oprichten van medisch specialistische bedrijven om te voorkomen dat medisch specialisten door veranderende declaratieregels hun ondernemersstatus zouden verliezen, achteraf bezien niet nodig is geweest?
In het hoofdlijnenakkoord medisch specialisten is afgesproken in de medisch specialistische zorg een systeem van integrale bekostiging in te voeren. Deze afspraak is in het Regeerakkoord bekrachtigd, in lijn met de zienswijze van de commissie Meurs. Met de invoering van integrale tarieven werd beoogd om de gelijkgerichtheid tussen ziekenhuizen en medisch specialisten te bevorderen. Door die wijziging is met ingang van 2015 onder andere het zelfstandig declaratierecht van de medisch specialisten bij de zorgverzekeraars komen te vervallen. Het Ministerie van Financiën is van mening dat met het vervallen van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico de voor de medisch specialisten resterende risico’s ceteris paribus in de regel van te geringe importantie zijn om tot fiscaal ondernemerschap te kunnen concluderen.
Integrale bekostiging houdt in dat het ziekenhuis de volledige vergoeding van de verzekeraar ontvangt voor het totaal van de geleverde zorgprestaties. De medisch specialistische zorg uitgevoerd door medisch specialisten die in loondienst bij het ziekenhuis zijn of door gecontracteerde vrijgevestigd medisch specialisten, maakt onderdeel uit van de totale zorgprestatie. Op welke wijze de zakelijke relatie tussen ziekenhuis en medisch specialist verder wordt vormgegeven, is overgelaten aan de sector. Daarbij heeft voor het kabinet steeds keuzevrijheid voorop gestaan: specialisten moeten een keuze hebben tussen werken in loondienst of in vrije vestiging. Voor een overstap naar werken in loondienst is een subsidieregeling in het leven geroepen die deze stap financieel ondersteunt.
Voor het blijven werken in vrije vestiging is zoals aangegeven het behoud van fiscaal ondernemerschap een relevant element. Mede om te voorkomen dat iedere specialist individueel duidelijkheid moet zoeken over de fiscale aspecten, maar eveneens om te voorkomen dat ieder ziekenhuis met elke maatschap individueel contractbesprekingen moest voeren, is op initiatief van de Federatie Medisch Specialisten (FMS), destijds nog de Orde van Medisch Specialisten, en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) een aantal organisatie- en besturingsmodellen ontwikkeld. De NVZ en de FMS hebben deze modellen vooraf bij het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst voorgelegd. Daarbij is besproken welke (fiscale) gevolgen daaraan zouden zijn verbonden. In het vooroverleg tijdens het tweede halfjaar van 2013 zijn door de veldpartijen modellen met een nadere uitwerking daarvan aangereikt op basis waarvan ziekenhuizen en medisch specialisten met inachtneming van hun wensen zelfstandig een modelkeuze kunnen maken. Men zocht zekerheid vooraf. Ik hecht eraan nadrukkelijk op te merken dat de Belastingdienst geen enkele druk op partijen heeft gezet om een bepaald model over te nemen.
In de gezamenlijke brief van NVZ en (toen nog) de Orde van Medisch Specialisten (OMS) van 17 december 2013 aan het Ministerie van Financiën zijn de diverse organisatie- en besturingsmodellen uitgebreid beschreven en nader uitgewerkt. Bij de »transparante» modellen gaat het erom dat de ondernemersrisico’s van voldoende substantie en gewicht zijn om het oordeel «fiscaal ondernemerschap» te kunnen dragen. Het Ministerie van Financiën is zoals reeds eerder vermeld van mening dat met het vervallen van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico de voor de medisch specialisten resterende risico’s ceteris paribus in de regel van te geringe importantie zijn om tot fiscaal ondernemerschap te kunnen concluderen. Dit standpunt is richting de betrokken partijen steeds toegelicht, en ook als uitgangspunt genomen in bovenvermelde brief van de NVZ en de OMS (zie hoofdstuk 1 van die brief).
In het krantenbericht waarnaar de vraagstellers verwijzen, wordt terecht erkend dat voor artsen die in één ziekenhuis werken, geen investeringen doen en geen personele kosten dragen, niets doen geen optie was. In deze gevallen zijn er namelijk na de wijziging in de bekostigingsstructuur onvoldoende risico’s om tot ondernemerschap te komen. Dat is in besprekingen met de veldpartijen zoals hiervoor al opgemerkt ook aangegeven en kon op hun instemming rekenen. Ik sluit aan de andere kant ook niet uit dat er in een enkel geval samenwerkingsverbanden kunnen bestaan waarbij ook na 1 januari 2015 sprake is van fiscaal ondernemerschap waarbij voorheen al voldoende ondernemersrisico’s werden gelopen. In een dergelijke situatie kan worden volstaan met noodzakelijke juridische aanpassingen voortvloeiend uit de gewijzigde juridische verhoudingen tussen ziekenhuis en vrijgevestigd medisch specialisten.
Als partijen er niet in slagen het verlies van het declaratierecht te compenseren, al dan niet binnen de bestaande organisatiestructuur (veelal een maatschapstructuur), kiezen zij in de meeste gevallen voor een niet-transparante structuur (een coöperatiemodel). Ik merk wellicht ten overvloede nog op dat voor het oordeel over het fiscaal ondernemerschap wordt gekeken naar het totaalbeeld dat ontstaat bij toetsing aan alle relevante criteria zoals die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld.
In onderdeel 2.1.1. van de hiervoorgenoemde brief van 17 december 2013 is een model beschreven waarbij ook na het vervallen van het zelfstandig declaratierecht de reeds eerder bestaande maatschap gewoon intact blijft. Oprichting van een nieuw Medisch Specialistisch Bedrijf (MSB) is niet noodzakelijk, mits de bestaande maatschap na het verlies van het zelfstandig declaratierecht en het daarmee verband houdende debiteurenrisico voldoende ondernemersrisico’s loopt zodat sprake is van fiscaal ondernemerschap.
Overigens merk ik op dat een MSB op basis van bedrijfseconomische en juridische aspecten, los van de fiscale aspecten, een zorgvuldige afweging moet maken voor het meest geschikte organisatiemodel in het kader van de integrale bekostiging. Het is aan de professionaliteit van partijen om hier op een adequate wijze invulling aan te geven. Ook op dit punt gold dat niets doen derhalve geen optie was. De suggestie als zou de wijziging van de organisatiestructuur – en de daarmee gepaard gaande kosten – louter en alleen zijn ingegeven door de fiscaliteit is derhalve onjuist. Het is verstandig dat veldpartijen zich goed hebben voorbereid op de invoering van integrale bekostiging, ook als het gaat om de fiscale consequenties. Het is niet aan mij om te oordelen of en in hoeverre zij daar externe partijen bij moesten inschakelen.
Klopt de stelling van Ivo Knotnerus uit het bericht dat «die veranderende declaratieregels irrelevant zijn voor de vraag of een medisch specialist kwalificeert als ondernemer of niet»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van Nika Stegeman uit het bericht dat er genoeg maatschappen zijn die al genoeg ondernemersrisico liepen of met minimale aanpassingen aan de eisen hadden kunnen voldoen en die zich nu onder druk in onnodig ingewikkelde fiscale constructies hebben gewrongen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Belastingdienst van mening dat vanwege het verdwijnen van het declaratierecht de medisch specialist moet compenseren op het gebied van inkomensrisico’s, investeringen in personeel en investeringen in materieel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt artikel 3.5 Wet IB 2001 zich tot artikel 3.4 Wet IB 2001? Wordt aan artikel 3.5 Wet IB 2001 slechts toegekomen indien men niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 3.4 Wet IB 2001?
Bij de uitleg van het begrip «onderneming» wordt bij artikel 3.4 Wet IB 2001 door de wetgever aangesloten bij de definitie van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt beoogd door deelneming aan het maatschappelijke productieproces winst te behalen. Vervolgens heeft de wetgever invulling van dit begrip bewust overgelaten aan de jurisprudentie. Bij het zelfstandig uitgeoefend beroep zoals bedoeld in artikel 3.5 Wet IB 2001 is het element «kapitaal» in de hiervoor vermelde definitie van minder importantie. Volgens de jurisprudentie, zowel die over artikel 3.4 als die over 3.5, is relevant dat er risico’s dienen te worden gelopen die verbonden zijn aan het ondernemerschap. Zoals opgemerkt, kan voor de aanwezigheid van een zelfstandig uitgeoefend beroep de inzet van «kapitaal» (waarbij kan worden gedacht aan het investeren in bedrijfsmiddelen) beperkt blijven.
Bij de te lopen risico’s tellen alle reële ondernemersrisico’s (personeel, investeringen, debiteuren, etc.) mee voor het oordeel omtrent het fiscaal ondernemerschap. Ik merk hierbij op dat in de praktijk enige onduidelijkheid is gerezen over de omvang van de te lopen personeelsrisico’s. De praktijk wijst uit dat dienstverbanden van personeel bij het ziekenhuis niet direct beëindigd kunnen worden en aansluitend weer worden aangevangen bij het MSB. Ik kan mij daarom – gelet op de juridische complicaties – voorstellen dat een meer economische benadering mogelijk is. Dat wil zeggen dat het MSB materieel volledig de werkgeversrisico’s draagt voor het bestaande personeel. Zoals hiervoor al is opgemerkt, gaat het er om of alle risico’s gezamenlijk voldoende gewicht in de schaal leggen.
Het valt niet in het algemeen aan te geven welke eisen specifiek voor de medisch specialisten gelden om als fiscaal ondernemer te worden aangemerkt. De relevante feiten en omstandigheden zijn doorslaggevend. Wel kan worden gezegd dat deze eisen voor iedereen gelijk zijn: medisch specialist of niet. De voor het ondernemerschap relevante aspecten zijn ontwikkeld in de jurisprudentie en staan opgesomd in de brief van 17 december 2013. In ieder geval geldt ook voor een zelfstandig beroepsbeoefenaar dat deze voldoende ondernemersrisico’s moet lopen wil hij fiscaal als ondernemer kunnen worden gekwalificeerd. De in diverse media verkondigde andersluidende opvatting (elke medisch specialist is reeds op grond van art. 3.5 Wet IB 2001 fiscaal ondernemer) is dan ook onjuist. In de besprekingen met de veldpartijen is dit standpunt door het Ministerie van Financiën ook altijd ingenomen.
Welke eisen gelden er voor de medisch specialist op grond van artikel 3.5 Wet IB 2001 om als ondernemer te worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 6.
Is bij de onderhandelingen tussen het Ministerie van Financiën, de Nederlandse Verenigng van Ziekenhuizen (NVZ) en de Orde van Medisch Specialisten (OMS) en een aantal grote belastingadvieskantoren tevens artikel 3.5 Wet IB 2001 aan de orde geweest? Zo ja, wat is daarover tijdens die overleggen geconcludeerd?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen medisch specialisten hun contract met een dan wel meerdere ziekenhuizen aan de Belastingdienst voorleggen op dezelfde wijze als de opdrachtgever en opdrachtnemer dat kunnen conform de Wet deregulering arbeidsrelaties? Zo ja, is het mogelijk dat een door de Belastingdienst goedgekeurde overeenkomst op de website van de Belastingdienst wordt gepubliceerd conform genoemde wet?
Ja, opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen ongeacht de sector waarin wordt gewerkt hun overeenkomst(en) aan de Belastingdienst voorleggen. Dit is voor medisch specialisten en voor ziekenhuizen niet anders. De Belastingdienst kan sectorale beoordeelde voorbeeldovereenkomsten en individueel beoordeelde overeenkomsten anoniem en na toestemming van de individuele belastingplichtige op zijn website plaatsen. Ik merk hierbij nog wel op dat binnen sommige sectoren, zoals die waarin een medisch specialist zijn werkzaamheden verricht, de besturings- en organisatiemodellen zodanig complex kunnen zijn dat ook de beoordeling van overeenkomsten vooraf erg feitelijk van aard is, waardoor de beoordeling maatwerk vereist.
Het bericht dat patiënten zorg mijden vanwege de kosten voor het eigen risico |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt mijdt zorg om kosten eigen risico»?1
Ik heb kennis genomen van de meldpuntactie «Heeft u inzicht in uw zorgkosten?». Ieder(in), Landelijk Platform GGz en NPCF hebben deze actie in november 2014 uitgevoerd en de resultaten zijn in juli j.l. gepubliceerd.
De actie had vooral ten doel om zicht te krijgen in de mate waarin de kostenoverzichten en/of rekeningen van de zorgverzekeraars voor zorggebruikers begrijpelijk zijn, zodat zorggebruikers kunnen nagaan of de zorg wel geleverd is waarvoor de declaratie is ingediend. Daarnaast is gevraagd of het eigen risico een reden is om juist geen gebruik van de zorg te maken.
Vindt u het verantwoord dat door uw beleid 14% van de patiënten afziet van zorg?
Bent u er nu van overtuigd dat het hoge eigen risico zorgmijden in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een lager eigen risico noodzakelijk is voor goede zorgverlening? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen gaat u treffen om zorgmijden te voorkomen?