Fiscaal onderdak Rostec |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat Rosoboronexport, 100% dochterbedrijf van Rostec, wapens verkoopt van alle Russische fabrikanten, waaronder de BUK-luchtdoelraketten waarmee de MH17 is neergeschoten?
Op de openbaar toegankelijke website van OSJC Rosoboronexport, een in Rusland gevestigd bedrijf, staat vermeld dat dit bedrijf is opgericht door middel van presidentieel decreet 1834 van de Russische Federatie d.d. 4 november 2000, dat dit bedrijf een beschermde status als exclusief bemiddelingsbedrijf voor wapenexport/import van en naar Rusland geniet, en dat deze bemiddeling alle typen conventionele wapens, militair en dual-use materieel en diensten betreft.
Op de openbaar toegankelijke website van Rostec, een eveneens in Rusland gevestigd bedrijf, staat vermeld dat Rostec 100% bezit van de aandelen van OJSC Rosoboronexport.
Kunt u bevestigen dat de directeur van Rostec, de heer Sergey Chemezov, op de sanctielijst van de Verenigde Staten is geplaatst in 2014, omdat het bedrijf de leverancier van Russische wapens is?
De EU en de VS hebben gerichte sancties ingesteld tegen personen en entiteiten die bij hebben gedragen aan en/of hebben geprofiteerd van de ondermijning of bedreiging van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne.
De heer Chemezov is op 12 september 2014 op de EU-sanctielijst geplaatst, waarbij de volgende motivering is opgenomen (uitvoeringsverordening (EU) Nr. 961/2014 van de Raad van 8 september 2014): «Sergei Chemezov is een trouwe bondgenoot van Poetin. Beiden waren zij KGB-officieren in Dresden, en hij is lid van de Hoge Raad van „Verenigd Rusland». Dankzij zijn banden met de Russische president kon hij worden bevorderd in hoge functies in bedrijven onder zeggenschap van de staat. Hij is voorzitter van Rostec, het belangrijkste conglomeraat op het gebied van defensie en industriële productie onder zeggenschap van de Russische staat. Ingevolge een besluit van de Russische regering is Technopromexport, een dochteronderneming van Rostec, voornemens energiecentrales op de Krim te bouwen, waardoor de integratie van deze regio in de Russische Federatie wordt bevorderd. Daarnaast heeft Rosoboronexport, een dochteronderneming van Rostec, haar steun verleend aan de integratie van defensie-ondernemingen van de Krim in de Russische defensie-industrie, en op die manier de illegale inlijving van de Krim in de Russische federatie geconsolideerd.»
De heer Chemezov is op de VS-sanctielijst geplaatst op basis van Executive Order (presidentieel decreet) nr. 13661. Dit werd op 28 april 2014 bekend gemaakt door middel van een verklaring van het Ministerie van Financiën van de VS, met een onderbouwing die vergelijkbaar is met de hierboven weergegeven EU-motivering.
Wat is de aanleiding geweest om te besluiten Sergey Chemezov in 2014 (alsnog) op de Europese sanctielijst te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de uitkomsten van het door u in september 2014 toegezegde onderzoek naar Rostec en Sergey Chemezov?1
In het debat over de uitkomsten van de Europese Raad op 2 september 2014 zegde de Minister-President toe dat Nederland (en de EU) niet zal nalaten individuen op de sanctielijst te plaatsen indien er op basis van de sanctiecriteria redenen hiertoe zijn. Op 12 september 2014 is de heer Chemezov op de EU-sanctielijst geplaatst.
Klopt het dat Rostec nog steeds een brievenbus heeft op de Zuidas?2
Het bedrijf Rostec is in Rusland gevestigd, niet in Nederland. In het mediabericht waar onder voetnoot (2) naar wordt verwezen, wordt melding gemaakt van een minderheidsbelang van Rostec in een in Nederland gevestigde joint venture genaamd Alliance Rostec Auto BV. Dit minderheidsbelang staat ook vermeld op de openbaar toegankelijke website van Rostec.
Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet geen verdere informatie verstrekken over individueel belastingplichtige (rechts)personen.
In het algemeen kan worden bevestigd dat onderdeel van de substance-vereisten is dat de bestuursbesluiten in Nederland worden genomen. Hiervoor dienen de bestuursvergaderingen regelmatig fysiek in Nederland te worden gehouden. Hierbij zij opgemerkt dat, hoewel de substance eisen daarvoor natuurlijk wel een indicatie zijn, de vestigingsplaats van een onderneming niet afhankelijk is van die substance-vereisten. Een bedrijf dat niet voldoet aan de substance-vereisten kan nog steeds in fiscale zin inwoner zijn in Nederland. Wel kunnen er consequenties volgen bij het niet voldoen aan de substance-vereisten. Zo kan er geen zekerheid vooraf worden verkregen in de vorm van een APA (Advance Pricing Agreement) of ATR (Advance Tax Ruling) en kan er, in het geval van een dienstverleningslichaam, informatie over dit lichaam worden uitgewisseld met het buitenland.
Klopt het dat Sergey Chemezov als aandeelhouder verplicht is om jaarlijks een aandeelhoudersvergadering bij te wonen? Hoe kan hij aan deze eis voldaan hebben met de aan hem opgelegde sancties?
Zie antwoord vraag 5.
Indien Chemezov niet aan deze eis voldaan heeft, kan Rostec toch niet langer voldaan hebben aan de zogenaamde «substance-eisen»? Hoe is het in dat geval mogelijk dat Rostec nog steeds fiscaal onderdak krijgt in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is precies het effect geweest van het plaatsen van Sergey Chemezov op de Europese sanctielijst? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen Chemezov als persoon en als directeur van Rostec? Wat waren de effecten op de bedrijven Rostec en Rosboronexport?
Door de plaatsing van dhr. Chemezov op de EU-sanctielijst is hij onderworpen aan reisbeperkingen naar en door het grondgebied van EU-Lidstaten. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen voorgenomen privé of zakenreizen. Verder moeten eventuele bezittingen van dhr. Chemezov in de EU worden bevroren, en mogen geen middelen of tegoeden aan hem ter beschikking worden gesteld. De sancties tegen de persoon van dhr. Chemezov zijn niet van toepassing op andere personen die werkzaam zijn voor de bedrijven waarvan hij bestuurder is, noch op deze bedrijven zelf als rechtspersoon.
Kunnen bedrijven waarvan vast staat dat zij zich medeplichtig maken aan oorlogsmisdaden (of deze mogelijk maken), uit Nederland worden geweerd?
Een vestigingsplaats van een bedrijf wordt vastgesteld op basis van nationaal recht en verdragen met andere landen. De vestigingsplaats in Nederland is niet afhankelijk van de soort werkzaamheden die het bedrijf, dan wel een verbonden bedrijf in het buitenland, uitvoert. In algemene zin kan gezegd worden dat Nederland in nationaal en in internationaal verband vorderingen maakt met maatregelen om belastingontwijking aan te pakken.
Bent u bereid het (fiscaal) huisvesten van deze bedrijven definitief te beëindigen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt dat uitgerekend de verkoper van de BUK raket, het wapen waarmee de MH17 werd neergeschoten, extra winst maakt dankzij belastingparadijs Nederland?
Nee, het kabineet deelt deze mening niet. Er is nog niet vastgesteld wie (mede)verantwoordelijkheid draagt voor het neerhalen van vlucht MH17. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande.
Turkse luchtaanvallen op Koerdische doelen in Syrië |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Parijs: stop aanvallen op Syrische Koerden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije de afgelopen dagen een aantal keren Syrische Koerden, die een belangrijke bondgenoot zijn van het Westen in de strijd tegen Islamitische Staat, in het noorden van Syrië heeft aangevallen? Welke informatie heeft u hierover?
De Verenigde Staten en Rusland bereikten op 22 februari jl. een wapenstilstandsovereenkomst ten aanzien van Syrië, die op 26 februari jl. is bekrachtigd door middel van VN-Veiligheidsraadresolutie 2268. De wapenstilstand is op 27 februari jl. ingegaan.
Het kabinet acht het van groot belang om dit belangrijke momentum vast te houden, de wapenstilstand te bestendigen en de intra-Syrische politieke besprekingen te hervatten. Het kabinet onderstreept in dit verband dat alle betrokken partijen, inclusief Turkije, hun verantwoordelijkheid dienen te nemen om deze wapenstilstand stand te laten houden.
Deelt u de opvatting van Frankrijk en de Verenigde Staten dat Turkije de aanval op Koerdische doelen dient te beëindigen?2 Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid per direct hiertoe op te roepen bij uw Turkse collega’s? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De toegankelijkheid van Mijnoverheid.nl en apps van de overheid |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de website Mijnoverheid.nl en andere apps van de overheid niet voldoende toegankelijk zijn?1
Ja. Er zijn over de toegankelijkheid van MijnOverheid klachten binnengekomen bij de Ooglijn van de Oogvereniging en de Maculavereniging. De website van MijnOverheid voldoet aan de richtlijnen voor toegankelijkheid. De berichtenbox echter zou met bepaalde schermleessoftware (JAWS) niet goed te benaderen zijn. In andere gevallen is deze wel te raadplegen maar zou nog beter toegankelijk kunnen worden gemaakt. Daarnaast is er een klacht binnengekomen over een particuliere afvalwijzerapp. Dit is geen overheidsapp, maar een particulier initiatief dat gebruik maakt van open data van de overheid.
Bent u het eens dat dat overheidsportalen en apps van de overheid voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook voor mensen met een beperking, en kunt u uw antwoord toelichten?
Websites van de overheid dienen te voldoen aan de open standaard Webrichtlijnen.
Deze Webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniekonafhankelijke toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Webgebaseerde mobiele applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549 en in de nationale standaard de Webrichtlijnen.
WCAG 2.0, EN 301 549 en de Webrichtlijnen zijn echter noch geschreven voor, noch automatisch van toepassing op niet webgebaseerde mobiele applicaties, de zogenaamde native apps en op hybride vormen tussen web en native apps, die vanuit app stores geïnstalleerd dienen te worden op specifieke tablets, smartphones en andere apparaten. Er bestaat voor deze apps op dit moment geen breed geaccepteerde internationale standaard.
Een standaard is belangrijk. Onder het Nederlands voorzitterschap heb ik recent het initiatief genomen om een verkenning te laten uitvoeren naar de toepasbaarheid van de internationale en Europese open standaard voor websites (WCAG en EN 301 549) op niet webgebaseerde apps. Zodra de standaard voor niet webgebaseerde apps in internationaal dan wel Europees verband is vastgesteld, zal ik maatregelen kunnen nemen om deze standaard ook voor de Nederlandse overheid verplicht te stellen. Ik kan deze dan laten aanwijzen als voor de overheid verplicht te gebruiken open standaard via de procedure van het Forum Standaardisatie.
Bent u het ermee eens dat Mijnoverheid.nl voldoende toegankelijk moet zijn voor iedereen, ook voor mensen met een visuele of auditieve beperking, voordat burgers alleen van dit portaal gebruik kunnen maken om hun zaken met de overheid te regelen, en kunt u uw antwoord toelichten?
Natuurlijk moet MijnOverheid ook toegankelijk zijn voor mensen met een visuele of auditieve beperking. De toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid is een prioriteit bij doorontwikkeling van deze belangrijke generieke voorziening. We zijn daarom met de signalen van de Oogvereniging direct aan de slag gegaan. Na het ontvangen van dit signaal hebben de toegankelijkheidsitems de hoogste prioriteit gekregen voor de volgende functionele release. Er wordt tevens extra getest op de werking van MijnOverheid met screenreaders.
Het verbeteren van de toegankelijkheid is een continu proces. MijnOverheid voldoet nu aan de webrichtlijnen (WCAG 2.0) versie 2 met twee sterren. Jaarlijks wordt getest of en in welke mate MijnOverheid aan de webrichtlijnen blijft voldoen. Ook vindt er jaarlijks gebruikersonderzoek plaats onder de doelgroepen naar de wensen en verwachtingen ten aanzien van MijnOverheid. Daarnaast wordt twee keer per jaar gebruiksonderzoek uitgevoerd in een labomgeving met willekeurig geselecteerde burgers. Ook wordt in 2016 begonnen met twee maal per jaar een gebruikerspanel MijnOverheid waar vertegenwoordigers van belangorganisaties vertegenwoordigd zijn. De Oogvereniging wordt hiervoor uitgenodigd.
Tevens zal de Berichtenbox-app – die in 2016 gelanceerd wordt – in samenwerking met Stichting Accesibility worden getest op onder meer screenreaders en toegankelijkheid voor mensen met een visuele beperking.
Kent u het amendement van het lid van Otwin van Dijk (TK 33 990, nr. 17) over de uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169), waarin algemene toegankelijkheid geborgd wordt, ook van overheidsdiensten en websites?
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen er gezet worden om de algemene toegankelijkheid van Mijnoverheid.nl en apps van de overheid te verbeteren en de algemene toegankelijkheid van digitale overheidsdiensten te waarborgen?
Zie mijn antwoord onder 2, 3 en 4. Er is veel aandacht voor de toegankelijkheid van (digitale) overheidsdiensten. Veel overheidsorganisaties hanteren het click-call-face principe, waarbij het eerste contact digitaal is, vervolgens een informatienummer beschikbaar is en indien nodig persoonlijk contact plaatsvindt. Overheidsorganisaties doen gebruikersonderzoek. Doorontwikkeling van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek.
Voor het zoeken en vinden van hulp bij het gebruik van digitale overheidsdiensten zijn er verschillende (lokale) mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de i-shops in Den Haag of de spreekuren in bibliotheken. Voor het (digitaal) zaken laten doen door een ander is er de mogelijkheid van DigiD machtigen. Voor mensen die zelf digivaardiger willen worden is het Digitaal Hulpplein in het leven geroepen, waarmee het makkelijker wordt om een cursus op maat te vinden. De Belastingdienst heeft met de Koninklijke Bibliotheek een convenant gesloten om mensen via 800 openbare bibliotheken de beschikking te geven over gratis gebruik van computers met internet en printfaciliteiten, en om hen in staat te stellen daar kosteloos digivaardigheidscursussen te volgen.
Digitalisering maakt het ook makkelijk voor mensen die moeite hebben met informatie op papier, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van het laten voorlezen van teksten, en de mogelijkheid om vooringevulde formulieren te maken en aan te bieden. Daardoor hoeven mensen zelf minder informatie te verstrekken. Dit heeft ook positieve effecten op de vermindering van administratieve lasten.
Is het mogelijk er voor te zorgen dat Mijnoverheid.nl voldoende toegankelijk is voor mensen met een handicap, voordat burgers al hun zaken digitaal moeten afhandelen en geen gebruik meer kunnen maken van andere mogelijkheden? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dit het geval is en hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Op welke wijze kunnen burgers met een beperking communiceren met de overheid wanneer digitale communicatie de enige mogelijkheid is, maar deze kanalen onvoldoende toegankelijk zijn voor burgers met een beperking?
Voor de mensen die niet in staat zijn op papier zelfstandig zaken te doen met de overheid verandert er in principe niets. Op dit moment zijn er bij de meeste overheidsorganisaties verschillende communicatiekanalen. Overheidsorganisaties zorgen zelf voor alternatieve kanalen wanneer digitale communicatie niet mogelijk is. Zo zorgt de Belastingdienst er voor dat mensen die geen beschikking hebben over een computer en internet, niet digitaal vaardig zijn en geen ondersteuning in hun omgeving kunnen krijgen, altijd een oplossing op maat kunnen krijgen. Dat kan ook een papieren kopie zijn.
Op welke wijze gaat u garanderen dat nieuwe websites en apps die gelanceerd worden direct toegankelijk zijn voor iedereen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zoals onder 3 beschreven, heb ik het initiatief genomen om deze in Europees verband te laten ontwikkelen en vervolgens vast te stellen. Vooruitlopend op de adoptie van een internationale of Europese standaard, zal ik bij het Forum Standaardisatie de vraag neerleggen welke standaarden en of richtlijnen nu al kunnen worden gehanteerd voor niet webgebaseerde apps van de overheid en hoe het gebruik daarvan kan worden bevorderd. Wel merk ik daarbij op dat toepassing van de richtlijnen voor toegankelijke websites (de open standaard Webrichtlijnen) op niet webgebaseerde apps niet alle specifieke toegankelijkheidskwesties voor mobiele apparaten zal oplossen, omdat deze richtlijnen daarvoor niet specifiek ontwikkeld zijn. Denk bijvoorbeeld aan specifieke problemen gerelateerd aan kleine beeldschermen, touch screen of zoomen en uitvergroten, zoals in de hierboven beschreven klacht over de particuliere afvalwijzer app. Mogelijk biedt hergebruik van bestaande standaarden geen oplossing voor zulke elementen en is de ontwikkeling en vaststelling van extra richtlijnen in Europees verband, specifiek voor mobiele apparaten, noodzakelijk om maximale toegankelijkheid te bevorderen.
Kunt u aangeven op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de garantie van algemene toegankelijkheid van mijnoverheid.nl en apps van de overheid, en op welke wijze de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, als coördinator van de ratificatie van het VN Verdrag inzake rechten van personen met een handicap, betrokken is bij dit proces?
De uitvoering van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is een rijks- en daarmee kabinetsbrede verantwoordelijkheid. Voor de toegankelijkheid van de website MijnOverheid ben ik primair verantwoordelijk. Andere bewindspersonen en bestuursorganen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van hun eigen websites en apps.
In het Algemeen Overleg over Open data op 8 december 2015 heb ik uw Kamer toegezegd u dit voorjaar te informeren over de voortgang van de toegankelijkheid van overheidswebsites. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Ongewenste sms-dienstabonnementen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over ongewenste sms-dienstabonnementen?1
In de uitzending komen enkele consumenten aan het woord die worden geconfronteerd met extra bedragen die in rekening zijn gebracht voor sms-diensten en aangeven dat zij niet weten waarop ze hebben geklikt of vermoeden dat dit te maken heeft met een valse e-mail die zij hebben ontvangen. Ook wordt er een voorbeeld gegeven waarbij de kosten voor een sms-dienst ongemerkt hoog oplopen. Ik wil graag voorop stellen dat ik iedere vorm van misleiding afkeur. Het uitgangspunt van mijn beleid is dat consumenten in staat worden gesteld om weloverwogen beslissingen te nemen.
Valt de in de uitzending belichte wijze waarop een sms-dienstabonnement wordt verkocht volgens u binnen de wettelijke kaders of valt niet uit te sluiten dat de gehanteerde methoden oneerlijke handelspraktijken zijn zoals beschreven in de Wet Oneerlijke Handelspraktijken (WOHP)?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de wetgeving omtrent oneerlijke handelspraktijken. Het is niet aan mij om te beoordelen of in deze specifieke gevallen sprake is van methoden die in strijd zijn met wettelijke bepalingen. Dit is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder op deze regels en uiteindelijk aan de rechter. De ACM doet geen mededelingen over individuele zaken.
In geval er mogelijk sprake is van oneerlijke handelspraktijken: op welke wijze is de zaak in beeld van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), hoe wordt de zaak onderzocht en op welke wijze wordt er gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Indien partijen die initieel het contact met consumenten leggen zich schuldig maken aan oneerlijke handelspraktijken, bijvoorbeeld door middel van het sturen van frauduleuze e-mails die zogenaamd uit naam van een gerenommeerd bedrijf zijn waarin mensen gratis diensten en producten worden beloofd die nooit zullen worden uitbetaald, zijn andere partijen dan ook schuldig aan oneerlijke handelspraktijken indien zij in zee gaan met eerdergenoemde partijen en de diensten van deze partij faciliteren, doorgeven, in rekening brengen en delen in de opbrengsten ervan?
Het verbod op oneerlijke handelspraktijken richt zich tot handelaren. De definitie van handelaar zoals die is opgenomen in artikel 6:193a lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (in de afdeling over oneerlijke handelspraktijken) betreft niet alleen degene die handelt, maar ook degene die ten behoeve van hem handelt. Of daarvan sprake is in het geval van bedrijven die sms diensten voor anderen in rekening brengen of delen in de opbrengsten, hangt af van de omstandigheden van het geval. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 al aangaf, is het aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om dit te beoordelen.
Wanneer is sprake is van fraude, kunnen gedupeerden aangifte doen bij de politie. Het Openbaar Ministerie kan vervolgens beslissen om al dan niet over te gaan tot vervolging.
Is u bekend hoeveel abonnementen op sms-diensten jaarlijks worden verkocht zonder dat dit de uitdrukkelijke wens is van de consumenten aan wie ze worden verkocht en hoeveel winst hiermee door diverse partijen wordt gemaakt?
Deze gegevens zijn mij niet bekend. Wel ontvangt de ACM regelmatig meldingen van consumenten over ongewenste sms-dienstabonnementen. Het aantal meldingen lijkt overigens beperkt te zijn.
Is u bekend hoe vaak een dergelijke dienst feitelijk wordt verkocht aan een minderjarige, dat wil zeggen dat een minderjarige degene is die de handeling verricht waardoor het abonnement tot stand komt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt zich het afsluiten van sms-dienstabonnementen door minderjarigen zich tot de motie Gesthuizen (Kamerstuk 31 412, nr. 37), waarin is opgeroepen tot het verplichten van aanbieders van premium sms-diensten dat zij zich ervan vergewissen dat gecontracteerde partijen meerderjarig zijn en dit ondubbelzinnig kunnen aantonen?
Op grond van de bestaande wetgeving is een minderjarige bekwaam rechtshandelingen te verrichten, mits hij met toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger handelt. In bepaalde gevallen wordt de toestemming aan de minderjarige verondersteld te zijn verleend, namelijk indien het een rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van zijn leeftijd deze zelfstandig verrichten (artikel 1:234 leden 1 en 3 BW). Het is afhankelijk van de omstandigheden of toestemming voor het afsluiten van een abonnement verondersteld mag worden. Uit de rechtspraak blijkt dat dit niet heel snel wordt aangenomen, zeker als sprake is van aanzienlijke kosten waaraan de minderjarige zou zijn gebonden. De dienstverlener of dienstaanbieder kan er dus niet zomaar van uit gaan dat de ouders toestemming hebben gegeven.
Bij een «dure» sms-dienst (meer dan € 1,50) moet de consument bovendien hebben verklaard de sms-dienst via de telefoonrekening te zullen betalen. Indien niet aan deze voorwaarden is voldaan, kan de consument niet worden afgesloten van de telefoondienst als hij (ongewild) tóch een premium sms-dienst heeft afgenomen die via de telefoonrekening in rekening is gebracht en hij weigert de sms-kosten te betalen (artikel 3.10 Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen). Naast de mogelijkheid om te allen tijde de afname van sms-diensten te laten blokkeren, moeten de telecomproviders ook abonnementen aanbieden waarbij het van meet af aan niet mogelijk is om sms-diensten af te nemen. Dit biedt (bijvoorbeeld) ouders de keuze om een abonnement af te sluiten waarmee hun kinderen helemaal geen premium sms-diensten kunnen afnemen.
Met bovengenoemde regels wordt zeer nauw aangesloten bij hetgeen de motie Gesthuizen beoogt.
Bent u ervan op de hoogte dat in de Gedragscode Mobiele Diensten duidelijk omschreven staat dat een consument moet kiezen voor de keuze «Betalen» alvorens hij of zij de overeenkomst aangaat (art. 14 en 15), en dat voor sms-diensten over het algemeen geldt dat de consument de keuze wordt voorgelegd door middel van de term «ok»? Deelt u de mening dat, gezien de terugloop van het aantal klachten over mobiele internetdiensten sinds de duidelijke term «betalen» is geïntroduceerd, het absoluut de voorkeur zou genieten als ook voor sms-diensten de keuze aldus zou worden voorgelegd aan consumenten? Zo ja, bent u bereid dit kenbaar te maken aan de Stichting Gedragscode Mobiele Diensten?
Ik ben daarvan op de hoogte. Ik kan mij voorstellen dat in bepaalde gevallen de term «betalen» ertoe kan leiden dat er een meer bewuste beslissing wordt genomen, in het bijzonder in gevallen waarin de consument zich niet bewust is van het feit dat hij zich verplicht tot het verrichten van betalingen. Gelet daarop deel ik uw mening dat de term «betalen» de voorkeur geniet. Uit berichten in de media leid ik af dat mobiele aanbieders inmiddels het initiatief hebben genomen om te pleiten voor verandering van de betreffende gedragscode.
Ik ondersteun dit initiatief en ik ben bereid dat ook kenbaar te maken aan de Stichting Gedragscode Mobiele Diensten. Overigens wil de term «betalen» nog niet per definitie betekenen dat de consument inderdaad verplicht is te betalen.
Dat blijft mede afhankelijk van de vraag of de relevante wettelijke regels zijn nageleefd.
Deelt u de mening dat, als zelfregulering op dit punt niet leidt tot een zeer sterke vermindering van het aantal ongewild afgesloten abonnementen op sms-diensten, er uiteindelijk wettelijke regels zullen moeten worden gesteld aan de handelwijze van de marktpartijen?
Ik vind het verstandig om eerst te bezien welke effecten een aanpassing van de Gedragscode oplevert. Daar wil ik niet op vooruitlopen. Verder zijn er, zoals u in de beantwoording van de eerdere vragen kunt lezen, al verschillende wettelijke regels van toepassing die er enerzijds op zijn gericht om te voorkomen dat er ongewild sms-dienstabonnementen worden afgesloten en anderzijds achteraf de mogelijkheid geven om problemen zelf op te lossen.
Deelt u de mening dat werk dient te worden gemaakt van preventie zodat consumenten zich meer bewust zijn van de risico's van hoge kosten bij het reageren op zogenaamde aanbiedingen die veelal via mail, meestal spam, bij hen terechtkomen? Zo ja, wiens primaire verantwoordelijkheid is dit in uw ogen?
Preventie kan op verschillende wijzen worden vormgegeven. In zijn algemeenheid is er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. Consumenten zijn en blijven primair verantwoordelijk voor de rechtshandelingen die zijzelf verrichten. Ook moeten zij zelf gepaste actie ondernemen als zij ten onrechte worden geconfronteerd met hoge kosten. Ik zie het als een taak voor de wetgever om te zorgen voor een juridisch kader dat consumenten in staat stelt om weloverwogen beslissingen te nemen en een toezichthouder die kan optreden wanneer dit niet het geval is. Ook wordt de consument voorgelicht via de website www.veiliginternetten.nl. Op handelaren rusten de wettelijke verplichtingen die erop zijn gericht dat zij de consument informatie verstrekken die hem in staat stellen weloverwogen beslissingen te nemen. Aangezien consumenten en de toezichthouder middelen ter beschikking om actie te ondernemen bij overtredingen, gaat van die regels ook een preventieve werking uit. Over spam kan ik in dat verband nog wijzen op artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet, op grond waarvan het verzenden van spam verboden is. Het spamverbod wordt actief gehandhaafd door de ACM.
De handhaving REC dioxine-uitstoot |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Huisartsen: «Gezondheidsrisico's REC Harlingen onacceptabel»» van Omroep Fryslân?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ernstige overschrijding van de normen (1,6 keer de toegestane jaaruitstoot in één maand) voor dioxine in oktober 2015 door de Reststoffen Energie Centrale (REC) in Harlingen?
Het is mij bekend dat op 1 en 2 oktober 2015 sprake was van een verhoogde dioxine-uitstoot.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat er dioxine in het milieu kan worden uitgestoten, zeker gezien de afspraken in het Verdrag van Stockholm?
Dioxines zijn zeer zorgwekkende stoffen waarvan de uitstoot geminimaliseerd moet worden om de gezondheid te beschermen. Hiertoe zijn Europese en internationale afspraken gemaakt, zoals het Verdrag van Stockholm over persistente organische verontreinigende stoffen, zoals dioxines.
Klopt het dat dioxines tot de Zeer Zorgwekkende Stoffen behoren, waarvoor in Nederland de wettelijke verplichting geldt om de emissies te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de analyses uit de rapporten van Toxico Watch, onderzoeksbureau Environnement S.A. en Mobility for the Environment over de situatie bij de REC?
Ja.
Klopt het dat de REC overschrijdingen van de normen voor dioxines, koolmonoxide, koolwaterstoffen en stof op 1 oktober 2015 niet gemeld heeft bij bevoegd gezag? Zo nee, wanneer heeft deze melding plaats gevonden? Zo ja, is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hierover ingelicht?
De provincie Fryslân is verantwoordelijk voor het toezicht op het bedrijf. Uit informatie van de provincie blijkt dat het bedrijf de verhoogde emissies van dioxines, koolmonoxide en koolwaterstoffen laat heeft gemeld. De ILT komt pas in beeld indien zij een vermoeden heeft van taakverwaarlozing door de provincie. In dat geval kan de ILT interveniëren.
Klopt het dat de REC structureel gebruik maakt van een omleiding langs de filters van de centrale (bypass) om de installatie (zijnde de ketel plus gasreiniging) van de afvalverbrander «door te spoelen»? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, is dit naar inzicht van u en de ILT in overeenstemming met de milieuvergunning?
De (Europese) milieuregelgeving eist van exploitanten van afvalverbrandingsinstallaties dat zij de emissies altijd beperken. Tijdens technisch onvermijdelijke storingen zijn de emissiegrenswaarden wel minder streng, maar daar staat tegenover dat slechts een beperkt aantal storingsuren is toegestaan. Daarna wordt de installatie stilgelegd. De provincie Fryslân controleert REC op deze milieuregels en treedt zo nodig handhavend op. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de bypass oogluikend is toegestaan door de De Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO), zoals de deskundigen stellen in de genoemde rapporten? Zo ja, welke acties ondernemen u en de ILT om dit in de toekomst te voorkomen?
Een bypass kan onderdeel van het ontwerp van een afvalverbrandingsinstallatie zijn. Deze mag dan uitsluitend worden gebruikt wanneer dit onvermijdelijk is tijdens technische storingen. De provincie Fryslân controleert REC op deze milieuregels en treedt zo nodig handhavend op. De wet biedt ook derden, zoals omwonenden, de mogelijkheid een officieel verzoek te doen bij in dit geval de provincie Fryslân om te handhaven.
Klopt het dat de meters die de overschrijding van stof hadden moeten meten op 1 oktober 2015 al vanaf het moment dat de REC in gebruik is genomen in 2011 verkeerd hingen en ongeschikt waren? Zo nee, waarom niet?
De (Europese) milieuregelgeving eist dat emissies representatief worden gemeten. Internationale meetnormen geven bindende standaarden. De provincie Fryslân heeft technisch onderzoek laten verrichten door onafhankelijke deskundigen. Hieruit blijkt dat de installatie aan de stand der techniek voldoet. Wel zijn er technische verbeteringen mogelijk. Eén daarvan is een groter meetbereik voor stof, zodat ook tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden stofemissies voldoende nauwkeurig kunnen worden gemeten. De provincie Fryslân controleert REC op uitvoering van deze en andere aanbevelingen.
Klopt het dat door gebruik van de bypass dioxine en zware metalen die stof bevatten ongefilterd naar buiten geblazen is? Zo nee, kunt u dit onderbouwen? Zo ja, valt dit als regulier bedrijf binnen de bestaande vergunning, zoals FUMO stelt?
Het klopt dat tijdens het gebruik van de bypass afgassen ongefilterd worden uitgestoten. Tijdens deze storingsmomenten gelden specifieke voorschriften voor ongewone voorvallen, waaronder minder strenge emissiegrenswaarden. Zie ook de antwoorden op vraag 7 en 8.
Is de ILT op de hoogte van deze zaak?
De ILT is op de hoogte. Het signaal, dat mogelijk oogluikend iets is toegestaan, heeft de ILT aanleiding gegeven nadere informatie op te vragen bij de provincie Fryslân om de taakuitvoering door de provincie te onderzoeken. De ILT bestudeert momenteel deze informatie.
Is er contact geweest tussen de FUMO en de ILT? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er tot nu toe acties geweest van de ILT om de handhaving door FUMO bij de REC in Harlingen te optimaliseren? Indien dit niet het geval is, bent u dan bereid de ILT hiertoe opdracht te geven?
Zie antwoord vraag 11.
Het lot van gewonde Koerden in de Turkse stad Cizre |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de situatie in de Turkse stad Cizre?1
Ja.
Wat is het lot van de in de kelder vastzittende Koerden? Zitten zij nog steeds vast in het kruisvuur tussen PKK-strijders en speciale eenheden van het Turkse leger? Om hoeveel personen gaat het? Hoeveel zijn daarvan momenteel nog in leven?
Op zondagavond 7 februari heeft de politie een kelder ontzet in Cizre waarin een onbekend aantal mensen zich een aantal weken lang schuil hield. Hierbij is een onbekend aantal mensen omgekomen. Volgens Turkse autoriteiten betreft het PKK-strijders. Volgens HDP betreft het gewonde burgers, waaronder kinderen.
Zoals u bekend blijft het kabinet bij partijen erop aandringen de wapens neer te leggen en het vredesproces te hervatten, zeker nu de burgerbevolking letterlijk tussen twee vuren ligt en mensen, zoals in dit geval, geen medische hulp konden krijgen door het voortdurende geweld. Het kabinet herhaalt ook dat de Turkse regering in haar recht staat om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, ook als die uitgaan van de PKK. Die moeten proportioneel zijn en respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht dient voorop te staan. Nederland en de EU brengen dit zeer geregeld op bij de Turkse autoriteiten en benadrukken dat dit nu te meer klemt nu de burgerbevolking zo lijdt onder de huidige vijandelijkheden.
Wat is inmiddels ondernomen om deze personen te bevrijden uit hun benarde positie? Zijn er pogingen gedaan om noodzakelijke medische zorg aan hen te verlenen? Zijn die pogingen succesvol geweest? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Is er binnen de intensieve contacten tussen Europa, Nederland en Turkije, met name gericht op de vluchtelingenproblematiek, aandacht voor deze kwestie? Hebben de EU en Nederland bij Turkije aangedrongen op het bieden van hulp aan de vastzittende Koerden in Cizre? Zo ja, op welke manier en wat is het resultaat daarvan geweest? Zo nee, waarom niet en bent u van plan dit alsnog te doen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Het manifest van de gezamenlijke ouderenorganisaties |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het manifest van de gezamenlijke ouderenorganisaties KNVG, NVOG, PCOB, Unie KBO?1
Er leven breed zorgen over de financiële situatie van de pensioenfondsen. De afgelopen jaren is de dekkingsgraad van pensioenfondsen steeds verder verslechterd door de financieel economische crisis en de gestegen levensverwachting. De lage rente en de mindere resultaten op de beurs van de afgelopen maanden hebben er voor gezorgd dat de dekkingsgraad van veel pensioenfondsen nog verder onder druk is komen te staan. In het Algemeen Overleg Pensioenen van 20 januari jl. heb ik daar uitgebreid met uw Kamer over van gedachten gewisseld. In mei zal ik u een update sturen van de financiële positie van de pensioenfondsen, inclusief een appreciatie van het kabinet. Daarin zal ik ook de zorgen van de gezamenlijke ouderenorganisaties meenemen.
Voor 2016 heeft het kabinet de koopkracht van ouderen en uitkeringsgerechtigden gerepareerd. Hun koopkracht verbetert dit jaar in doorsnee met 0,7%. Daardoor gaat 74% van de ouderen en 94% van de uitkeringsgerechtigden er dit jaar op vooruit. Het kabinet zal – zoals dat ieder jaar gebeurd – in aanloop naar Prinsjesdag het koopkrachtbeeld 2017 beoordelen en zo nodig maatregelen treffen.
Neemt u het manifest serieus en bent u bereid de gevraagde maatregelen te treffen en tot actie over te gaan? Zo ja, wanneer komt u met een voorstel naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Een boete voor de Leidse ‘plasticjager’ |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Leidse «plasticjager» krijgt € 3.000,– boete voor overtreden leerplichtwet»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u eerder een brief stuurde, waarin u aangaf meer maatwerk in de leerplichtwet na te streven wanneer scholieren tijdelijk verblijven in het buitenland, mits vervangend onderwijs wordt geboden?2 Verwacht u dat deze toename in maatwerk tot minder boetes leidt, zoals in het geval van de Leidse «plasticjager»?
Bij brief van 18 november jl. is uw Kamer inderdaad door mij geïnformeerd over mijn voornemen het voor kinderen van reizende ouders mogelijk te maken om onder strikte voorwaarden tijdelijk onderwijs op afstand te volgen. Deze kinderen mogen gedurende een periode afstandsonderwijs volgen. Het gaat dan om een periode van maximaal 6 maanden in het primair onderwijs en daarbij de mogelijkheid om ook in het voortgezet onderwijs nog een periode van maximaal 6 maanden afstandsonderwijs te volgen. Afspraken hierover worden in overleg met en onder verantwoordelijkheid van de school vastgelegd in een individueel onderwijsplan en uitgevoerd. Ik verwacht inderdaad dat deze toename in maatwerkmogelijkheden zal leiden tot minder boetes op het moment dat de Leerplichtwet 1969 (verder aangeduid als Leerplichtwet) hiertoe is gewijzigd.
Vindt u het belangrijk dat een leerplichtambtenaar de reden voor tijdelijk verblijf in het buitenland, zoals in het geval van de «plasticjager» bijvoorbeeld een bijdrage leveren aan een maatschappelijk probleem, betrekt bij zijn oordeel? Welk afwegingskader speelt daarbij een rol?
De Leerplichtwet biedt op dit moment geen ruimte voor tijdelijk verblijf in het buitenland met leerplichtige kinderen, zoals voor het maken van een wereldreis of een zeiltocht. Ook niet als er tijdens die reis een bijdrage wordt geleverd aan het oplossen van een maatschappelijk probleem. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf, heb ik aan uw Kamer voorgesteld het mogelijk te maken reizen te ondernemen met leerplichtige kinderen, mits er met de school afspraken worden gemaakt over het onderwijs op afstand en de leerplichtambtenaar hierbij wordt betrokken.
De komende periode zal ik gebruiken om, samen met het veld en uw Kamer, de voorstellen nader uit te werken in een wetsvoorstel dat naar verwachting dit najaar voor openbare internetconsultatie zal worden aangeboden. Tot de inwerkingtreding daarvan, gelden de huidige bepalingen in de Leerplichtwet. Leerplichtambtenaren, die toezicht houden op de naleving van de Leerplichtwet, kunnen daarom nu nog niet in de geest van deze nieuwe maatwerkmogelijkheden handelen.
Welke houding van de leerplichtambtenaar verwacht u wanneer ouders constructief het gesprek willen aangaan over het tijdelijk verblijf van hun leerplichtig kind in het buitenland? Deelt u de mening dat deze gericht moet zijn op de mogelijkheden in plaats van de onmogelijkheden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Vindt u een periode van maximaal zes maanden fulltime afstandsonderwijs, zoals u in uw brief schetst, voldoende? Gaan uw voorstellen maatwerk voor uitzonderingen bieden op dit punt? Graag een toelichting.
Ondanks dat het technisch goed mogelijk is op reis het onderwijs vorm te geven en contact met school te onderhouden over de lesstof, blijft mijn uitgangspunt dat onderwijs overwegend op school zou moeten plaatsvinden. Kinderen hebben in de klas hun sociale contacten en zijn onderdeel van het groepsproces gedurende een schooljaar. Ik vind het daarom belangrijk de periode van fysieke afwezigheid van school te beperken tot maximaal zes maanden in het primair onderwijs en een periode van maximaal zes maanden in het voortgezet onderwijs. Dit geldt wat mij betreft voor alle kinderen, onafhankelijk van de reden van hun (tijdelijke) verblijf in het buitenland.
Er komen voorstellen die meer maatwerk mogelijk maken; in hoeverre kunnen leerplichtambtenaren nu al in de geest van deze nieuwe maatwerkmogelijkheden handelen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen vóór de dag van de leerplicht op 17 maart aanstaande beantwoorden?
Ja.
Een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam inzake coffeeshops |
|
Nine Kooiman , Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe duidt u de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam d.d. 3 februari 2016, waarin de politierechter onder meer stelt dat de overheid ervoor heeft gezorgd dat de handel in cannabis in handen is van de georganiseerde misdaad en dat dezelfde overheid deze situatie bovendien in stand houdt?1
Het is aan de rechter om binnen de kaders van de wet te oordelen over zaken die aan hem worden voorgelegd. Zo ook in onderhavig geval. Ik treed niet in dit oordeel.
Hoe legt u de praktische werking van het huidige gedoogbeleid uit, waarin de teelt en toevoer van cannabis vrijwel altijd in de illegaliteit en daarmee het criminele circuit plaatsvinden? Bent u het ermee eens dat uit dit beleid een tegenstrijdigheid in de praktijk voortvloeit, namelijk dat ondernemers die legaal cannabis verkopen niet anders kunnen dan cannabis in te kopen uit het criminele circuit? Zo ja, wat zou in uw ogen een oplossing hiervoor kunnen zijn?
Er wordt gewezen op een inconsistentie tussen de gedoogde verkoop van cannabis in coffeeshops en het illegale karakter van de levering aan de coffeeshop. Deze bestaat evenwel al zo lang als de verkoop van kleine hoeveelheden cannabis voor eigen gebruik in coffeeshops wordt gedoogd en was van aanvang af onderkend. U kent het standpunt van het kabinet met betrekking tot het coffeeshopbeleid. Het coffeeshopbeleid, waar een meerderheid van uw Kamer zich meermaals achter heeft geschaard2, omvat alleen het onder strikte voorwaarden verkopen van kleine hoeveelheden cannabis door coffeeshops. Het is de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Kunt u zich iets voorstellen bij de kritiek van de politierechter dat «de wetgever de strafrechter te kijk zet als een instelling die geen oog heeft voor de realiteit, zoals bijvoorbeeld het gegeven dat bestuurders van diverse gemeenten zonder oponthoud wijzen op de wenselijkheid en de noodzaak van regulering»? Zo nee, waarom niet?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter. Dat neemt niet weg dat ik mij net als lokale bestuurders bewust ben van de problemen van criminaliteit en overlast rondom illegale hennepteelt. Regulering van de hennepteelt voor de coffeeshops is geen oplossing voor deze problemen. Het grootste gedeelte van de hennepteelt is immers bestemd voor de export (onderzoek hieromtrent aangeboden aan uw Kamer op 17 december 2014, Kamerstukken TK 24 077, nr. 339); slechts een klein deel gaat naar de Nederlandse coffeeshops. Regulering zal naar verwachting van zeer beperkt nut zijn bij het beter kunnen bestrijden van de georganiseerde criminaliteit die zich met de hennepteelt bezighoudt. De gezamenlijke, geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit en overlast moet worden voortgezet. Door samen krachtig op te trekken kan grootschalige drugscriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast verder worden teruggedrongen.
Bovendien is het in het licht van de internationale afspraken waar Nederland zich aan heeft verbonden, op dit moment niet mogelijk om over te gaan tot (experimenten met) regulering van de teelt. Zoals uit het onderzoek «Internationaal recht en cannabis, een beoordeling op basis van VN-drugsverdragen en EU-drugsregelgeving van gemeentelijke en buitenlandse opvattingen pro regulering van cannabisteelt» volgt, stuit eventuele regulering op juridische bezwaren. De conclusies van het rapport, dat mijn ambtsvoorganger op 21 maart 2014 aan uw Kamer heeft gezonden (Kamerstuk 24 077, nr. 316), zijn nog steeds actueel.
Wat is uw reactie op het door de politierechter in de uitspraak geschetste dilemma, dat veel verdachten hun zaken netjes willen regelen en gewoon belasting betalen en op die manier bijdragen aan de schatkist, maar voor de inkoop van cannabis noodgedwongen zaken moeten doen met leveranciers die de wet overtreden?
Zie antwoord vraag 2.
Is de regering in dit kader bereid om experimenten toe te staan, waarbij wetenschappelijk wordt onderzocht wat de effecten zijn van de verkoop van gecontroleerd geteelde cannabis in coffeeshops of in cannabis social clubs en daarvoor een Opiumwetontheffing te verlenen?
Nee. Het coffeeshopbeleid omvat alleen het onder strikte voorwaarden verkopen van kleine hoeveelheden cannabis door coffeeshops. De afgelopen jaren heeft uw Kamer zich bij meerdere gelegenheden in meerderheid achter dit beleid van het kabinet geschaard. Zoals ik heb gesteld in mijn brief aan de Kamer in reactie op de door de Tweede Kamer aangenomen motie Oskam (Kamerstukken TK 24 077, nr. 346) is het gemeenten niet toegestaan over te gaan tot het experimenteren met gereguleerde hennepteelt, aangezien het telen van hennep strafbaar is op grond van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Bovendien blijkt uit het bovengenoemde rapport dat de door u geschetste experimenten niet onder een Opiumwetontheffing te brengen zijn.
Het inzetten van de subsidieregeling praktijkleren voor de meest kwetsbare leerlingen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Is het waar dat de subsidieregeling praktijkleren niet beschikbaar is voor leerlingen in het voorgezet speciaal onderwijs (vso) of praktijkonderwijs (pro)? Kunt u toelichten waarom hiervoor is gekozen?1 2
Dat is waar. De subsidieregeling praktijkleren is beschikbaar voor een aantal doelgroepen waarover uitvoerig met de Tweede Kamer is gesproken. De regeling is in de plaats gekomen van de wet vermindering afdracht onderwijs (wva) waarin vso en pro niet waren opgenomen. Door de motie Van Meenen3 zijn de leerwerktrajecten van het vmbo toegevoegd aan de groepen die gebruik kunnen maken van de regeling.
Deelt u de mening dat de subsidieregeling – die volgens de website uitdrukkelijk bedoeld is voor kwetsbare groepen binnen de arbeidsmarkt – ook juist beschikbaar zou moeten zijn voor de begeleiding van leerlingen in het vso of praktijkonderwijs met zicht op uitstroom naar werk door werkgevers, zoals voor de leerlingen in het Boris-traject? Waarom wel/niet?3
Ik kan mij voorstellen dat er meer leerlingen in een kwetsbare positie zijn die er baat bij hebben als hun stageverleners extra ondersteuning ontvangen. Ik ben daarom bereid te onderzoeken of het wenselijk is de regeling uit te breiden naar andere groepen. Ik denk daarbij aan leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en praktijkonderwijs (pro), maar ook aan leerlingen die een entreeopleiding volgen in het vmbo.
Schat u de kans op (regulier) werk voor een leerling uit het vso of praktijkonderwijs hoger in wanneer meer werkgevers bereid zijn hen op te leiden via een tegemoetkoming voor werkgevers van de begeleiding van de leerling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord bij 5.
Verwacht u dat de begeleiding van leerlingen beter wordt wanneer daar een tegemoetkoming in de kosten tegenover staat? Verwacht u dan ook een groter aantal leerwerkbedrijven, zodat deze leerlingen een passende plek kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord bij 5.
Wat zal volgens u het effect op de succesvolle uitstroom van deze leerlingen naar (regulier) werk zijn van het beschikbaar stellen van de subsidieregeling voor deze kwetsbare doelgroep leerlingen ten opzichte van de huidige situatie?4
Werkgevers hebben in toenemende mate oog voor hun maatschappelijke taak. Zeker bij de doelgroepen van vso en pro, is de bereidheid om een dergelijke jongere te begeleiden belangrijker dan een financiële tegemoetkoming. Mogelijk helpt het sommige bedrijven wel over een drempel om een stagiair uit het vso of pro aan te nemen. Dat draagt bij aan een betere voorbereiding van meer leerlingen, waardoor de kans op succesvolle uitstroom naar werk toeneemt.
Had een waardevol leerwerkbedrijf als Werkartaal wel kunnen blijven voortbestaan, wanneer het in aanmerking zou komen voor de subsidieregeling praktijkleren voor de leerlingen uit het vso of praktijkonderwijs? Welke mogelijkheden ziet u voor vergelijkbare leerwerkbedrijven?5
Ik kan geen antwoord geven op de vraag of Werkartaal had blijven voortbestaan wanneer het in aanmerking zou komen voor de subsidieregeling praktijkleren voor de leerlingen uit het vso of pro, omdat ik niet precies weet waarom de stichting Werkartaal met haar activiteiten is gestopt. Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven ben ik bereid te onderzoeken of het wenselijk is de regeling uit te breiden naar andere groepen zoals vso, pro en de entreeopleidingen in het vmbo.
Bent u bereid de subsidieregeling praktijkleren in te zetten voor deze kwetsbare groepen leerlingen, zodat zij maximaal uitzicht hebben op werk? Wat zijn uw overwegingen om dit wel of niet te doen?
Zie antwoord bij 2.
Kunt u uitleggen waarom leerlingen van het praktijkonderwijs niet automatisch in het doelgroepenregister worden opgenomen?
Leerlingen van het pro worden niet automatisch in het doelgroepregister van de banenafspraak opgenomen omdat uit gegevens blijkt dat pro-leerlingen in het algemeen duidelijk meer arbeidskansen hebben dan leerlingen van het vso. Dit volgt onder meer uit het Onderwijsverslag 2012–2013 en het Onderwijsverslag 2013–2014 van de Inspectie van het Onderwijs. Ook blijkt uit onderzoek van UWV onder 5.500 dossiers dat bijna een kwart van de leerlingen vanuit het pro het wettelijk minimumloon kan verdienen. Hierover heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer op 27 november 2015 geïnformeerd.7
Leerlingen uit het pro kunnen zich wel rechtstreeks melden bij het UWV voor een aanvraag doelgroepbeoordeling banenafspraak. Pro-leerlingen worden opgenomen in het doelgroepregister, als zij een positieve beoordeling van UWV krijgen. Scholen kunnen jongeren over deze mogelijkheid adviseren. Ook betrekt UWV informatie van de school bij de beoordeling van de jongeren.
Samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) vastgestelde Interdisciplinaire Samenwerking (IDS)verordening 2015 (hierna: de verordening)? Bent u voornemens uw goedkeuring daaraan te geven? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan uw besluit?
De door de ledenraad van de KNB vastgestelde verordening is door de KNB aan mij ter goedkeuring voorgelegd. Ik acht deze verordening niet strijdig met het recht of het algemeen belang, zodat er geen grond is voor het onthouden van goedkeuring. Ik heb dan ook mijn goedkeuring aan deze verordening verleend.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de tuchtrechter met betrekking tot het verbieden van het samenwerkingsverband met de Nationale Notaris?1
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak. Tegen deze uitspraak is hoger beroep aangetekend.
Is het inmiddels nog wel duidelijk genoeg voor notarissen onder welke voorwaarden en met wie ze mogen samenwerken? Biedt de verordening daarvoor voldoende houvast?
Het is voor notarissen voldoende duidelijk onder welke voorwaarden samenwerking met anderen mogelijk is. Een samenwerking van welke aard dan ook dient te voldoen aan de wet- en regelgeving en mag bijvoorbeeld geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris. De verordening biedt houvast – en daarin zit ook de meerwaarde van de verordening – voor een vergaande vorm van (geïntegreerde) samenwerking met een beoefenaar van een ander vrij beroep, namelijk samenwerkingsverbanden waarin de deelnemers geheel of gedeeltelijk voor gezamenlijke rekening en risico praktijk uitoefenen of zeggenschap over bedrijfsvoering met elkaar delen. Een samenwerkingsverband als de HEMA-notaris wordt niet aan de verordening getoetst omdat de verordening niet ziet op een dergelijk samenwerkingsverband. Dat laat onverlet dat een dergelijke samenwerking geen afbreuk mag doen aan de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en de geheimhoudingsplicht van de notaris.
Waarom wordt bijvoorbeeld een samenwerkingsverband als de Hema-notaris niet aan de verordening getoetst? Als de verordening niet uitputtend is voor alle samenwerkingsverbanden van notarissen, welke meerwaarde heeft deze dan nog?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn andere samenwerkingsvormen dan de Nationale Notaris, zoals een franchisemodel, wel acceptabel? Indien hier geen duidelijkheid over kan worden gegeven, is de verordening daarmee niet meer dan een dode letter?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de redenen dat notarissen volgens de verordening wel met advocaten mogen samenwerken, maar bijvoorbeeld niet met accountants?
In verband met de belangrijke rol die de notaris in het rechtsverkeer vervult en de daarbij horende onafhankelijkheid, zijn er beperkingen gesteld aan degenen met wie de notaris een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening mag aangaan. De in de verordening genoemde functionarissen waarmee een samenwerkingsverband kan worden aangegaan zijn beoefenaren van vrije beroepen die in enigerlei vorm de rechtspraktijk uitoefenen waarvoor een academische of daarmee gelijk te stellen opleiding vereist is – daartoe behoren accountants bijvoorbeeld niet – en zijn onderworpen aan tuchtrecht, vergelijkbaar met dat van de notaris. De samenwerking met deze beroepsgroepen brengt de onafhankelijkheid van de notaris niet in gevaar.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid die de verordening biedt om aandeelhouders en bestuurders van een notariële praktijkvennootschap toe te laten die geen (kandidaat-)notaris zijn? In hoeverre biedt dit voldoende ruimte aan de benodigde notariële onafhankelijkheid en zeggenschap over de eigen notarispraktijk? Is bovengenoemde tuchtuitspraak van invloed op uw oordeel?
Het toelaten van andere aandeelhouders dan notarissen is beperkt tot de in de verordening toegestane beroepen. Dit wordt ter illustratie bevestigd in de tuchtuitspraak en dat onderschrijf ik. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de notaris wordt gewaarborgd door te voorzien in een staaksgewijze organisatorische opbouw van het samenwerkingsverband voor de deelnemende notarissen. De notaris heeft daardoor altijd de doorslaggevende zeggenschap over de praktijkvoering. Door deze structuur wordt de gewenste scheiding zichtbaar gemaakt tussen enerzijds zeggenschap over professionele praktijkuitoefening binnen de eenheid bestaande uit beoefenaren van het eigen beroep en anderzijds zeggenschap inzake de overkoepelende bedrijfsvoering betreffende het samenwerkingsverband als geheel. In het bestuur van een notariële praktijkvennootschap kunnen in minderheid ook niet (kandidaat-)notarissen (of toegestane partners) zitting hebben. Onder de IDS-verordening 2003 was dat ook al toegestaan. In de verordening is een aparte regeling opgenomen voor de bestuurssamenstelling. Niet-notarissen of toegestane partners moeten aan strengere eisen voldoen dan notarissen.
Bent u van mening dat de verordening een duidelijk en uitputtend toetsingskader zou moeten zijn voor iedere interdisciplinaire samenwerkingsvorm van notarissen, waarin niet-notarissen feitelijke zeggenschap hebben of goodwill kunnen opbouwen in de praktijkvennootschap van de notaris? Voldoet de verordening hieraan? Wat zijn de consequenties als de verordening zou worden doorgehaald en toetsing dus net als in betreffende tuchtrechtelijke uitspraak plaatsvindt op grond van artikel 17 van de Wet op het Notarisambt (WNA)?
Het is primair aan de beroepsgroep om te bepalen op welke wijze zij haar regelgeving formuleert. Indien aan een verordening goedkeuring wordt onthouden dan geldt dat de regelgeving, zoals die op dat moment is, in stand blijft. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heb ik aan de verordening goedkeuring verleend.
In hoeverre kan een notaris voldoende onpartijdig en onafhankelijk blijven in een samenwerkingsverband met advocaten die zich partijdig dienen op te stellen?
De onpartijdige en onafhankelijke positie van de notaris is van groot belang bij de vervulling van zijn taak. De verordening stelt ter waarborging van die onafhankelijkheid en onpartijdigheid regels over de wijze waarop samenwerkingsverbanden kunnen worden aangegaan. Voorts geldt in dit verband de Verordening Beroeps-en gedragsregels, met name artikel 18 (leden 2 t/m 4): de notaris passeert geen akten bij de totstandkoming waarvan hij of een kantoorgenoot als partijadviseur van een van de partijen betrokken is geweest, tenzij alle betrokkenen daarmee instemmen op grond van aan hen vooraf verstrekte informatie; de instrumenterend notaris trekt zich als zodanig terug zodra een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict tussen partijen is ontstaan of dreigt te ontstaan over de rol van de notaris als instrumenterend notaris en hij voorkomt dat een kantoorgenoot optreedt voor één van de partijen, tenzij alle betrokken personen daarmee instemmen. Hetzelfde geldt wanneer naar aanleiding van een door de notaris behandelde zaak een conflict is ontstaan over het handelen of nalaten van de notaris.
Klopt het dat, door dergelijke samenwerkingsverbanden zoals de Hema-notaris, ondernemers de titel notaris mogen gebruiken, zonder dat zij voldoen aan de vereisten van artikel 2 WNA? Wat zijn daar de gevolgen van? In hoeverre vallen dergelijke ondernemers dan wel ondernemingen onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tucht en toezicht?
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet op het notarisambt, is uitsluitend bevoegd tot het voeren van de titel notaris hij die als zodanig is benoemd en beëdigd en die niet geschorst of gedefungeerd is. Dit artikel beschermt de titel van notaris. Een persoon of organisatie mag zich geen notaris noemen als hij daar volgens dit artikel niet toe bevoegd is. Uit de jurisprudentie blijkt dat organisaties die een notarisservice aanbieden dit uitsluitend mogen doen als zij de werkzaamheden onderbrengen bij een echte notaris. Aangezien deze organisaties geen notaris zijn vallen zij niet onder de notariële wet- en regelgeving, inclusief verzekeringsplicht, tuchtrecht en toezicht. De notarissen die hun diensten via deze organisaties aanbieden vallen dat wel.
Worden samenwerkingsverbanden tussen andere ondernemers en notarissen, die onder een gezamenlijke naam de markt betreden, getoetst aan de verordening? Zo nee, waarom niet?
Voor zover er sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in de verordening zal het BFT, zo daartoe naar zijn oordeel aanleiding is, aan de verordening toetsen. Een notarisservice, waarbij een notaris zijn diensten via een onderneming van een derde aanbiedt, is geen samenwerking in de zin van de verordening. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Klopt het dat Nationale Notaris Holding B.V. in verband met de door hen gedreven onderneming overleg heeft gevoerd met het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KNB? Wat was de conclusie van dat overleg? In hoeverre heeft de KNB de bevoegdheid toestemming te verlenen aan het recht om de titel notaris te voeren gezien de inhoud van artikelen 2 en 3 WNA? Deelt u de mening dat het gebruik van de titel notaris door derden, niet zijnde notarissen, onrechtmatig is of in ieder geval misleidend is voor het publiek?
Het BFT heeft mij desgevraagd medegedeeld in 2012 te hebben gesproken met de Nationale Notaris Holding B.V. De KNB is daarbij als toehoorder aanwezig geweest. Het BFT heeft bij die gelegenheid gewaarschuwd voor constructies met een participatie in het aandelenkapitaal van het notariskantoor. De KNB heeft geen bevoegdheid om toestemming te verlenen om de titel notaris te voeren. Deze bevoegdheid vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Welke rol speelt het BFT waar het gaat om toezicht op samenwerkingsverbanden tussen notarissen en niet-notarissen? Is er voor het BFT, onder de verordening, exact hetzelfde toezicht mogelijk op notarissen binnen IDS-notariskantoren als niet-IDS-notariskantoren?
Het BFT is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving door notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen van het bepaalde bij of krachtens de Wna en dus ook op de verordening. Artikel 18, eerste lid, Wna bepaalt dat een notaris een samenwerkingsverband kan aangaan met beroepsbeoefenaren van een ander beroep, mits hierdoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid niet wordt of kan worden beïnvloed. Het derde lid van dit artikel geeft aan dat de notaris verplicht is om jaarlijks aan het BFT een verklaring van een onafhankelijke externe deskundige over te leggen, waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan de voorschriften van de IDS-verordening. Zolang het BFT geen specifieke signalen heeft dat de onafhankelijkheid dan wel de onpartijdigheid in het geding is, zet het BFT zijn capaciteit vanuit risicogericht werken niet specifiek in op het toetsen van samenwerkingsverbanden.
Klopt het dat er binnen de accountancy door de AFM een actief beleid wordt gevoerd, waardoor het voor een aantal ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen? Bent u bereid het BFT te vragen een dergelijk beleid te voeren binnen het notariaat? Zo nee, waarom niet?
Het klopt niet dat er binnen de accountancy door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een actief beleid wordt gevoerd waardoor het voor ondernemers verboden is om desbetreffende beroepstitel te dragen. Er is een verschil tussen enerzijds de toegang tot de markt voor het mogen verrichten van zogenaamde wettelijke controles en anderzijds de bescherming van de beroepstitels van accountants. De AFM verleent op aanvraag vergunningen aan accountantsorganisaties die wettelijke controles willen verrichten en voldoen aan de bij en krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) gestelde regels. De AFM houdt vervolgens toezicht op de naleving van wettelijke eisen die voortvloeien uit de Wta. De bescherming van de beroepstitels van accountants is primair een taak van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Accountants kunnen de titel Registeraccountant (RA) of Accountants-Administratieconsulent (AA) hebben. Op grond van de Wet op het accountantsberoep (Wab) is het niet toegestaan deze titels te voeren als men niet in het accountantsregister is ingeschreven. Dit accountantsregister wordt beheerd door de NBA. Het uitvoeren van een dergelijk beleid past niet binnen de taakopdracht van het BFT. Wel is er voor het notariaat ook een register dat beheerd wordt door de KNB en voor iedereen is in te zien. Uiteindelijk is het de rechter die oordeelt of er sprake is van een overtreding van artikel 41 Wet op het accountantsberoep (Wab).
Wat is uw reactie op het onderdeel van de tuchtrechtelijke uitspraak waaruit blijkt dat meerdere notarissen in Nederland actief zijn met een soortgelijk verboden samenwerkingsverband? Welke rol ziet u hier weggelegd voor het BFT?
Tegen de uitspraak is hoger beroep aangetekend. Het aantal notarissen dat actief is in een door de Kamer verboden samenwerkingsverband is beperkt. Het BFT, als integraal toezichthouder, volgt de ontwikkelingen met belangstelling en zal waar nodig gebruik maken van zijn bevoegdheden.
Deelt u de mening dat in verband met de vrije notariskeuze, het voor eenieder altijd vooraf duidelijk kenbaar moet zijn onder verantwoordelijkheid van welke notaris bepaalde notariële werkzaamheden plaatsvinden? Is het naast elkaar hanteren van meerdere namen door een notariële praktijkvennootschap al dan niet in samenwerking met of onder de naam van anderen in dit verband niet onnodig verwarrend en daarom ongewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De notaris speelt een belangrijke rol in het rechtsverkeer en in het bijzonder in de rechtsbescherming van de consument. Hierbij is het van belang dat er voor de consument geen onduidelijkheid bestaat over de vraag of hij met een notaris te maken heeft en, zo ja, met welke notaris. Tot op heden zijn mij geen signalen bekend dat consumenten hierbij problemen ondervinden. Een naam om een groepsverband aan te geven, bijvoorbeeld Nationale Notaris, Hema notarisservice, DELA notarisservice e.d., hoeft op zich geen verwarring op te leveren, zolang duidelijk is welke notarissen aan de notarisservice verbonden zijn. Vaak kiest de consument voor een bepaalde groep omdat dit bijvoorbeeld een indicatie over de prijs en/of kwaliteit geeft. Het hangt vervolgens van de toelichting en uitleg van de behandelend (kandidaat-)notaris af of duidelijk is wie het werk verricht en wat de taken en verantwoordelijkheden van de notaris zijn.
Het onderzoek inzake de kunstroof in het Westfries Museum in Hoorn |
|
Mona Keijzer (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Eenvandaag over de Hoornse kunstroof?1
Ja.
Deelt u de mening, die door verschillende bronnen in het programma naar voren gebracht wordt, dat Oekraïne het onderzoek totaal niet serieus neemt, ondanks allerlei concrete aanwijzingen vanuit Nederland?
Nee, die mening wordt niet gedeeld. Niet alleen hebben de Oekraïense autoriteiten zelf bij meerdere gelegenheden aangegeven serieus onderzoek te doen, ook het Openbaar Ministerie (OM) heeft de indruk dat het onderzoek door de Oekraïense autoriteiten serieus ter hand wordt genomen. Onlangs heeft het OM in Oekraïne overleg gehad met de Oekraïense (opsporings)autoriteiten over deze zaak, waarbij afspraken zijn gemaakt. Bovendien heeft de Minister van Veiligheid en Justitie gisteren gesproken met zijn Oekraïense ambtgenoot van Justitie over deze zaak. Daarbij heeft de Oekraïense Minister van Justitie aangegeven dat de Oekraïense autoriteiten zich ten volle inspannen om deze zaak tot een goed einde te brengen.
Klopt het dat de naam van Y.V. al op 6 oktober 2015 door de Nederlandse autoriteiten is doorgegeven aan de Oekraïense autoriteiten en dat hij maanden later nog steeds niet is gehoord terwijl hij toch wel degelijk betrokken blijkt?
De Oekraïense autoriteiten hebben een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Het is niet aan het Nederlandse kabinet om uitspraken te doen over een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Hoe beoordeelt u het feit dat er geen acties genomen lijken te zijn tegen de heer Borys Humeniuk, de man die in juli en augustus 2015 tegen vertegenwoordigers van de ambassade en de vertegenwoordiger van het museum meldde toegang te hebben tot alle gestolen schilderijen en het gestolen zilverwerk, en daar zelfs een foto overhandigde?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat president Poroshenko zijn geheime dienst de SBU opdracht heeft gegeven de kwestie te onderzoeken, terwijl de vertegenwoordiger van het museum al op 7 december 2015 tijdens een persconferentie aangaf dat dezelfde SBU bij de zaak betrokken is, iets wat onlangs ook door een bron binnen de SBU aan de krant Vesti is bevestigd?
Naar aanleiding van het Nederlandse rechtshulpverzoek is door de Oekraïense openbaar aanklager besloten een onderzoek in te stellen. Dit wordt uitgevoerd door de bevoegde opsporingsautoriteiten, waaronder de SBU. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Wordt u door de autoriteiten in Oekraïne op de hoogte gehouden van de concrete voortgang van het onderzoek? Zo ja, bent u bereid deze informatie – al dan niet vertrouwelijk – met de Kamer te delen?
Tussen de bevoegde opsporingsautoriteiten in Nederland en Oekraïne bestaat goed en frequent contact. Gezien het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft, worden hierover geen mededelingen aan de Kamer gedaan.
Bent u tevreden over de acties die Oekraïne neemt in deze zaak? Zo nee, welke zaken belemmeren dan de concrete oplossing van deze zaak?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Wij hebben begrip voor het gevoel van urgentie dat leeft bij het museum en de gemeente Hoorn nu er aanwijzingen zijn dat de schilderijen zich mogelijkerwijs in Oekraïne zouden bevinden. Echter, het strafrechtelijk onderzoek met Oekraïne loopt, zoals gebruikelijk, op basis van een rechtshulpverzoek van het OM en wij hebben geen aanwijzingen dat er op dit moment belemmeringen zijn die de voortgang van het onderzoek in de weg staan.
Zijn er meer zaken waarin de samenwerking met Oekraïne in onderzoek en vervolging niet optimaal verloopt? Zo ja, welke?
De samenwerking met Oekraïne verloopt naar tevredenheid.
Kunt u deze vragen binnen de reguliere termijn van 3 weken beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
De bijstand die verleend wordt aan Romano van der Dussen, die net is vrijgelaten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat Romano van der Dussen op 11 februari vrijgelaten is uit de gevangenis in Spanje, alwaar hij is opgevangen door een medewerkster van de Nederlandse ambassade?
Ja.
Welke hulp en begeleiding zijn er voor iemand die 12 jaar in een Nederlandse cel gezeten heeft?
Bij binnenkomst in een penitentiaire inrichting (PI) wordt de gedetineerde gescreend op de vijf basisvoorwaarden: onderdak, inkomen uit werk of uitkering, schulden, zorg en in het bezit zijn van een identiteitsbewijs. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) stelt samen met de gedetineerde een op de persoon gericht detentie en re-integratieplan op. Een gedetineerde is primair zelf verantwoordelijk voor zijn re-integratie. In de PI wordt hij daarbij ondersteund door onder meer een mentor en een casemanager. Daarnaast kan elke gedetineerde gebruik maken van een (in elke PI aanwezig) re-integratiecentrum waar hij praktische zaken kan regelen die belangrijk zijn voor een succesvolle re-integratie, zoals het vinden van een baan.
In Nederland geldt als uitgangspunt dat een gedetineerde die is veroordeeld tot een tijdelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaar, voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld wanneer hij tweederde deel daarvan heeft ondergaan. Gedurende de periode van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (vi) staat de gedetineerde onder toezicht van de reclassering en kan betrokkene worden begeleid door zijn toezichthouder. De reclassering controleert of de gedetineerde de voorwaarden, die aan de vi zijn gekoppeld, naleeft. Deze voorwaarden kunnen inhouden dat een gedetineerde zich laat opnemen in een kliniek, zich onder behandeling laat stellen of moet verblijven in een instelling voor beschermd wonen.
Na afloop van de detentie kan – nu de strafrechtelijke titel is komen te vervallen – de ex-gedetineerde niet langer aanspraak maken op hulp en begeleiding vanuit DJI, maar is hij aangewezen op hulp en begeleiding vanuit bijvoorbeeld gemeentes en maatschappelijke organisaties.
Hoe gaat u er, in overleg met de Spaanse autoriteiten voor zorgen dat vergelijkbare hulp voor hem beschikbaar is om weer een plek in de Nederlandse of Spaanse samenleving te krijgen? Kunt u dit – zo nodig vertrouwelijk – toelichten?
Met verwijzing naar mijn brieven van 20 juli 2015 (TK 2947), 28 augustus 2015 (TK 3184), 7 oktober 2015 (TK 226), 18 november 2015 (TK 30 010, nr. 25) en 17 februari 2016 (TK 30 010, nr. 26) heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de heer R. van der D tijdens zijn detentie consulaire bijstand verleend en proactief aandacht gevraagd bij de Spaanse autoriteiten voor de rechtsgang van de heer Van der Dussen. Zo voerden medewerkers van de ambassade in Madrid diverse gesprekken met Spaanse overheidsinstanties teneinde de voortgang van de behandeling van de herzieningszaak van de heer R. van der D. te bespoedigen. Zelf intervenieerde ik bij mijn Spaanse ambtgenoot. Dit past binnen de algemene beleidslijn terzake.
Voor zijn verblijf in Spanje in de eerste periode na zijn vrijlating uit de gevangenis op 11 februari jl. heeft de heer R. van der D. van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Reclassering Nederland en lokale Spaanse instanties advies en begeleiding gekregen. Voor het geval dhr. R. van der D. langer in Spanje wenst te blijven, is hem door de ambassade proactief advies gegeven over tot welke Spaanse instanties hij zich kan wenden voor verdere begeleiding en ondersteuning aldaar. Het is uiteraard aan de heer R. van der D. om te beslissen waar hij zich wil vestigen. Indien de heer R. van der D. besluit naar Nederland terug te keren, kan hij terecht bij de betreffende Nederlandse gemeente en maatschappelijke organisaties. De Nederlandse gemeente waar dhr. R. van der D. zich, op eigen aangeven, mogelijk wil vestigen en Reclassering Nederland zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gesteld. Beiden zijn op een eventuele terugkeer van dhr. R. van der D. naar Nederland voorbereid. Uiteraard is de heer R. van der D. hierover geïnformeerd.
Biedt de Nederlandse staat enige bijstand aan de heer Van der Dussen om tot een snelle herziening van alle zaken te komen?
Het initiëren en voeren van eventuele verdere procedures die volgen op de herzieningsuitspraak zijn een zaak van dhr. R. van der D. en zijn advocaat, desgewenst in samenwerking met de Nederlandse stichting PrisonLAW. De stichting PrisonLAW ontvangt subsidie van de Nederlandse overheid. De door mij verstrekte subsidie ten behoeve van juridisch advies staat beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 10 oktober 2014 (30 010, Nr. 21).
Nu de heer R. van der D. in vrijheid is gesteld, kan hij zijn zaak zonder beperking bespreken met zijn juridisch adviseurs.
Zal de Nederlandse overheid de heer Van der Dussen hulp verlenen en bijstaan in een civiele zaak van hem tegen de Spaanse staat?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u met een precies feitenrelaas aangeven op welk moment en op welke wijze de Nederlandse regering de heer Van der Dussen heeft bijgestaan om zijn onschuld aan te tonen in de afgelopen 12 jaar?
Zie mijn brief aan uw Kamer van 17 februari 2016 (TK 30 010, nr. 26).
Kunt u de vragen die de commissie Buitenlandse Zaken gesteld heeft over de zaken Van der Dussen, Singh en Hoose op 2 december 2015 zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevorderen dat de vragen die in juni 2015 aan het comité van ministers van de Raad van Europa gesteld zijn over zijn zaak spoedig beantwoord zullen worden, zodat dit niet zomaar iemand anders overkomt?
De Permanent Vertegenwoordiger van Nederland bij de Raad van Europa heeft aangedrongen op spoedige beantwoording van de schriftelijke vragen van 18 juni 2015 (nr. 689).
Kunt u deze vragen spoedig beantwoorden en er in ieder geval voor zorgen dat er spoedig actie en een antwoord op vraag 3 komt, omdat daartoe grote urgentie bestaat?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk toegezonden.
De opsporingsvergunning bij Grou |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voornemen van Vermilion om proefboringen en seismologisch bodemonderzoek bij Grou/Akkrum uit te voeren1 op basis van de opsporingsvergunning koolwaterstoffen Grou/Akkrum uitgegeven op 22 april 2013?2
Ja, ik ben bekend met dit voornemen. Hiervoor is de opsporingsvergunning Akkrum verleend op 13 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 22 april 2013.
Wat is de consequentie indien niet aan de voorwaarde in artikel 4 van de vergunning wordt voldaan waarin staat dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning de vergunningshouder schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken moet mededelen, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte, de plaats waar de boring zal worden verricht? Wordt de vergunning dan ingetrokken?
De bedoeling van de in de opsporingsvergunning gestelde termijn is om voortgang te bewerkstelligen ten aanzien van de opsporingsactiviteit en te voorkomen dat een vergunninghouder zijn exclusieve recht tot opsporing in het vergunningsgebied uitsluitend gebruikt om andere mijnbouwondernemingen te weren. Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning Akkrum moet Vermilion binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning schriftelijk aan mij mededelen waar de boring zal worden verricht, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte. Vermilion heeft hieraan voldaan door mij op 23 juni 2014 schriftelijk te informeren over een uit te voeren proefboring in de periode 2015/2016 evenals een project voor seismisch onderzoek (onder andere in het vergunningsgebied Akkrum). Op 11 mei 2015 heeft Vermilion mij opnieuw geïnformeerd over de voortgang van deze opsporingsactiviteiten. Het is duidelijk dat Vermilion voortvarend activiteiten ontwikkelt om daadwerkelijk gebruik te maken van de opsporingsvergunning.
Indien niet aan deze voorwaarde voldaan zou zijn, hetgeen zoals gezegd voor de opsporingsvergunning Akkrum van Vermilion niet aan de orde is, dan zou ik allereerst na overschrijding van de termijn de vergunninghouder daarop rappelleren. Als dit niet tot het gewenste effect zou leiden, dan ben ik gerechtigd om de opsporingsvergunning in te trekken.
Is de constatering correct dat Vermillion nog aan de slag moet met het onderzoek naar de plaats van de proefboring aangezien het bedrijf recentelijk pas een omgevingsvergunning heeft aangevraagd bij de gemeente Leeuwarden, waarin wordt gesteld dat de werkzaamheden in het onderzoeksgebied Grou / Akkrum zullen plaats vinden in de periode van augustus 2016 tot en met december 2016? Indien dit het geval is, welke consequentie heeft dat aangezien de opsporingsvergunning inmiddels bijna 3 jaar geleden is afgegeven? Indien Vermilion wel al heeft doorgegeven waar de boring plaats zal vinden, kunt u dan openbaar maken over welke plaats dat gaat, en hoe het zich verhoudt tot de werkzaamheden die van augustus 2016 tot en met december 2016 worden verricht?
Nee, deze constatering is niet correct. De door Vermilion voorgenomen opsporingsactiviteiten betreffen twee onderdelen die onafhankelijk van elkaar in procedure zijn: een proefboring in de gemeente Opsterland (waarvan de gewenste locatie bekend is) en daarnaast een seismisch onderzoek.
Voor de proefboring («Akkrum-18») binnen het vergunningsgebied Akkrum is op 10 november 2014 door Vermilion een milieueffectrapportage (MER)-beoordelingsnotitie ingediend bij de gemeente Opsterland. Op 12 december 2014 heeft de gemeente besloten dat een MER niet noodzakelijk is. Op 22 december 2014 heeft Vermilion bij de gemeente Opsterland een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het aanleggen van de boorlocatie voor de proefboring, die is gelegen te Nij Beets. Op 19 januari 2015 heeft de gemeente de voorontwerp-omgevingsvergunning voor advies aangeboden aan de wettelijk adviseurs in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, waaronder de provincie Fryslân. De provincie adviseerde per brief van 12 februari 2015 om het plan niet verder in procedure te brengen vanwege de door provinciale staten van Fryslân op 21 januari 2015 aangenomen motie waarin zij het college oproept zich krachtig uit te spreken tegen nieuwe gaswinning, als ook om bestaande gaswinning daar waar mogelijk te stoppen. Op grond van dit advies van de provincie heeft de gemeente Opsterland de vergunningaanvraag van Vermilion sindsdien aangehouden.
Voor het seismisch onderzoek in onder andere het vergunningsgebied Akkrum is Vermilion al in 2014 gestart met het voorbereiden en aanvragen van de benodigde vergunningen en toestemmingen. Vermilion had deze activiteit oorspronkelijk gepland voor 2016, maar heeft inmiddels besloten om deze uit te stellen tot 2017.
Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning moet Vermilion uiterlijk in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning een boring plaatsen. De gemeente Opsterland heeft de vergunningaanvraag van Vermilion voor het aanleggen van de boorlocatie aangehouden, waardoor Vermilion ten aanzien van deze boring geen voorbereidende activiteiten heeft kunnen uitvoeren. Aangezien de hierdoor optredende vertraging Vermilion niet is aan te rekenen, zie ik geen reden om over te gaan tot intrekking van de opsporingsvergunning.
Artikel 5 van de opsporingsvergunning stelt overigens dat de vergunning geldt vanaf het tijdstip waarop zij in werking is getreden tot vier jaar na het tijdstip waarop zij onherroepelijk is geworden. Vermilion zit dus nog ruim binnen de geldigheidsduur van haar opsporingsvergunning.
Kunt u een reactie geven op de motie van de gemeenteraad Leeuwarden op 18 januari 20163 waarin die zich uitspreekt tegen nieuwe gaswinning op gemeentelijk grondgebied en liever inzet op duurzame bronnen? Kunt u aangeven hoe deze motie zich verhoudt tot de plannen tot proefboringen bij Grou en omgeving?
In het Energierapport geeft het kabinet een integrale visie op de toekomstige energievoorziening in Nederland. De transitie naar duurzame energiebronnen voor een veilige, betrouwbare en betaalbare CO2-arme energievoorziening is een enorme opgave. De komende decennia blijven fossiele brandstoffen nodig. Als schoonste fossiele brandstof zal aardgas nog lang een belangrijke rol spelen, waarbij overigens de veiligheid van omwonenden voorop staat. Zolang Nederland aardgas nodig heeft, draagt veilige gaswinning tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten in Nederland bij aan onze onafhankelijkheid op het gebied van de energievoorziening. Voornoemde plannen van Vermilion voor een proefboring en seismisch onderzoek dienen in deze context te worden bezien.
De transitie naar een systeem waarin vele, vaak decentrale CO2-arme energiebronnen een grote rol spelen is een enorme opgave. De komende periode zal ik een energiedialoog op gang brengen met medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties om de hierbij te maken keuzes nader in te kleuren.
Concurreert de opsporing en winning van gaswinning met mogelijkheden voor de ontwikkeling van geothermie in hetzelfde gebied, en zo ja, waarom wordt dan niet meer ingezet op de ontwikkeling van deze duurzame energie?
In de praktijk concurreert de opsporing en winning van gas nauwelijks met de ontwikkeling van geothermieprojecten in hetzelfde gebied. Het is eerder zo dat er synergie-effecten kunnen optreden. Zo dragen uitgeproduceerde gasvelden in een gebied vaak bij aan een succesvolle ontwikkeling van geothermieprojecten, bijvoorbeeld door de door de gaswinning al beschikbare seismische data die inzicht geven in de complexe structuren in de diepe ondergrond in het betreffende gebied. Ook specifieke gegevens die tijdens de gaswinning worden verzameld (zoals boortechnische gegevens, log- en monstergegevens over de opbouw van de ondergrond en de test- en productiegegevens van het gasreservoir) zijn waardevol om de risico’s voor geothermie goed in kaart te brengen. Verder kunnen uitgeproduceerde gasvelden, door gebruikmaking van de voor de gaswinning geboorde put(ten), soms ook gebruikt worden voor de ontwikkeling van geothermieprojecten.
De puinhoop bij het toekennen van subsidies voor het referendum op 6 april 2016 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het feit dat recentelijk pas 3 subsidieaanvragen voor het referendum waren toegewezen?1
Op de website van de Referendumcommissie is een actueel overzicht te vinden van de verstrekte subsidies. Op 15 februari waren 73 aanvragen toegekend.
Bent u ervan op de hoogte dat de regeling, die de referendumcommissie zelf heeft vastgesteld, er in voorziet dat de commissie binnen drie weken na ontvangst van een aanvraag om subsidie beslist (artikel 11 van de subsidieregeling raadgevend referendum)?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel subsidieaanvragen zijn binnengekomen en op hoeveel van die aanvragen een beslissing genomen is binnen de termijn van drie weken?
Er komen nog steeds aanvragen binnen. Als aanvullende informatie moet worden gevraagd, kan de termijn van drie weken verschuiven.
Hoeveel procent van de aanvragers had het formulier niet goed ingevuld en is gevraagd om nadere informatie?
Zie antwoord vraag 3.
Indien het formulier zo slecht is ingevuld, ligt dat dat dan aan de aanvragers of aan het formulier?
De aanvraagformulieren (voor rechtspersonen en voor natuurlijke personen) zijn te vinden op de website van de Referendumcommissie: www.referendum-commissie.nl. De formulieren zijn voorzien van een toelichting. De Referendumcommissie zal zelf de uitvoering van de subsidieregeling evalueren. In die evaluatie zal grondig worden nagegaan hoe de uitvoering van de subsidieregeling is verlopen en welke lessen daaruit te leren zijn voor enerzijds de regeling zelf en anderzijds de uitvoering daarvan. De punten die aan de commissie zijn gemeld cq. onder de aandacht zijn gebracht van de commissie, zullen daar zeker een rol bij spelen. Ik wacht de evaluatie met belangstelling af. Uit de informatie op de website van de Referendumcommissie over inmiddels toegekende subsidieaanvragen kan worden afgeleid dat de werkwijze van de commissie voor veel aanvragers niet tot problemen heeft geleid.
Kunt u een kopie van het oorspronkelijke formulier aan de Kamer doen toekomen en aangeven op welke punten het in uw ogen tekortschiet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel geld heeft de referendumcommissie zelf gekost tot 12 februari, inclusief de kosten van inhuur?
Deze informatie zal beschikbaar komen in het kader van de evaluatie van het referendum, waarbij ook de evaluatie van de Referendumcommissie zelf zal worden betrokken. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie na het zomerreces aan uw Kamer te kunnen sturen.
Hoeveel subsidie is toegekend tot 12 februari 2016?
Zie voor nauwkeurige informatie ter zake de website van de Referendumcommissie voor de stand van zaken van de toekenningen op 11 en 15 februari 2016.
Is er nog sprake van een tijdige en eerlijke subsidietoedeling?
Ja.
Kunt u de referendumcommissie vragen de ingediende aanvragen en de genomen besluiten onmiddellijk openbaar te maken, zodat dit gecontroleerd kan worden?
De Referendumcommissie publiceert een overzicht van toegekende subsidies op haar eerdergenoemde website.
Hoe gaat u bevorderen dat besluiten tijdig en eerlijk genomen worden zodat er sprake is van een eerlijke campagne?
In de Wet raadgevend referendum is er voor gekozen deze taak in handen te geven aan een onafhankelijke Referendumcommissie. Ik heb alle vertrouwen in een zorgvuldige besluitvorming van de Commissie, hetgeen wordt gestaafd door de informatie op de website van de Commissie.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het antisemitische motief van een extreem gewelddadige overval |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gesprek Op Niveau: Jan Roos en Diana Blog, slachtoffer roofoverval Heemstedestraat»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de laffe en gewelddadige overval op een bejaard joods echtpaar, waarbij onder andere het mannelijke slachtoffer blind is geslagen, walgelijk is?
Ik keur elke vorm van geweld af, zeker als de slachtoffers onschuldige burgers zijn. Het strafrechtelijk onderzoek richt zich op alle aspecten van het strafbare feit dus ook een eventueel discriminatoir aspect. Aangezien het een lopend onderzoek betreft kan ik over de inhoud van het onderzoek geen nadere mededelingen doen.
In hoeverre erkent u dat het schreeuwen door de daders van «hier die juwelen vuile jodin, je had in Auschwitz moeten zijn» blijk geeft van virulente jodenhaat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden geweest dat het Openbaar Ministerie bij de voorbereiding van het programma Opsporing Verzocht heeft verzwegen dat het een antisemitische overval was en dat het vrouwelijke slachtoffer vond dat de daders er Arabisch/Marokkaans uitzagen?
In de uitgebrachte opsporingsberichtgeving is, zoals ook het uitgangspunt is bij het inzetten van opsporingsberichtgeving, uitsluitend informatie opgenomen die op dat moment bij de politie bekend en geverifieerd was en die direct van belang was voor het doel van de inzet van het middel: identificatie en aanhouding van de verdachten.
Hoe duidt u de conclusie van het rapport «Antisemitism Worldwide» dat daar waar de islamitische gemeenschap in West-Europa groeit, ook het antisemitisme groeit?
Op 28 oktober 2015 is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek «Triggerfactoren antisemitisme» en het daaraan gekoppelde nader onderzoek «Beelden van islamitische jongeren over zionisten en Joden». Hieruit blijkt dat het conflict in het Midden-Oosten, met name de relatie tussen Israël en de Palestijnse gebieden, een mogelijke triggerfactor vormt voor antisemitisme in Nederland. Negatieve beelden over Israël, zionisten of zionisme mogen echter nooit leiden tot haat tegen Joden. Net zo min als negatieve emoties of beelden over de Palestijnse gebieden of Palestijnen mogen leiden tot haat tegen moslims. Het vraagt juist om een zichtbaar gezamenlijke aanpak vanuit gemeenschappen om op te staan en samen te werken om uitsluiting en antisemitisme te bestrijden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om het groeiende antisemitisme aan te pakken?
Uit de politiecijfers 2014 blijkt dat het aantal gerichte antisemitische incidenten toeneemt. Dit is zeer zorgelijk. De actieve bestrijding van antisemitisme verloopt zowel via het repressieve als het preventieve spoor.
Vanuit het preventieve spoor richt de aanpak zich onder meer op het ondersteunen van rolmodellen, onderwijs en dialoog. Onderdeel van de aanpak is bijvoorbeeld het adresseren van spanningen in Nederland als gevolg van het conflict tussen Israël en de Palestijnse gebieden. Onder meer over dit onderwerp heeft de Minister van SZW op 15 maart een overleg gehad met vertegenwoordigers vanuit de Joodse en Islamitische gemeenschap. Een ander voorbeeld is het ondersteunen en verbeteren van het onderwijs als het gaat om discriminatie en antisemitisme in de klas en het vergroten van de effectiviteit van methodieken die in of buiten het onderwijs gebruikt worden. Ook is er aandacht voor discriminatie en antisemitisme in het voetbal. De betaald voetbalclubs en de KNVB hebben op 18 februari jongstleden afgesproken hebben sneller op te treden tegen racistische spreekkoren. Zodra dit voorkomt, vragen de clubs de supporters direct met dit gedrag te stoppen. Zo niet, dan wordt de wedstrijd stilgelegd.
Op grond van de aanwijzing discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM) worden alle incidenten die gerelateerd zijn aan discriminatie en antisemitisme geregistreerd. Het gaat hierbij om eigen waarnemingen, meldingen en aangiften. Het OM verleent prioriteit aan de aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme.
Zijn de laffe daders inmiddels gepakt?
Er zijn in deze zaak nog geen aanhoudingen verricht.
De verlaging van vergoedingen aan winkeliers met een postpunt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Woede om plan PostNL»?1
PostNL is een bedrijf dat opereert in een geliberaliseerde postmarkt. Zoals elk bedrijf zal ook PostNL in die markt zoeken naar mogelijkheden voor optimalisering van bedrijfsvoering en kostenefficiënte dienstverlening. Ik ga ervan uit dat PostNL voorgenomen plannen als deze bespreekt met stakeholders. Derhalve vind ik dit in eerste instantie een kwestie tussen PostNL en de Vereniging van Postale en Bancaire retailers (VVP) en haar leden.
Kunt u aangeven met welke redenen de postzegelprijs het afgelopen jaar is verhoogd?
De volumeontwikkeling van de universele postdienstverlening (hierna: UPD) kenmerkt zich door een structurele daling, vooral als gevolg van de toename van het elektronische berichtenverkeer. In 2014 was er opnieuw een volumedaling van 8% van het totale segment van geadresseerde brievenbuspost ten opzichte van het jaar ervoor (ten opzichte van 2009 bedraagt de daling 31%).2 Omdat de basisinfrastructuur die voor de UPD nodig is, wel in stand moet blijven, zorgt dit ervoor dat de kosten per poststuk omhoog gaan. Deze kosten worden doorberekend in het postzegeltarief. Zie voor een nadere toelichting mijn antwoorden van 4 december 2015 op vragen van het lid De Liefde (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 763).
Bent u van mening dat, als deze stijging onder andere bedoeld is om de kosten van collectie te vergoeden, er sprake is van een legitieme verlaging van de vergoeding voor postpunthouders?
De postzegelprijs is gerelateerd aan het huidige kostenniveau. Tegelijkertijd is er sprake van een structurele volumedaling die zich ook komende tijd nog zal doorzetten. Hierdoor zullen de kosten per brief verder toenemen. Om verdere stijging van de postzegelprijs zoveel mogelijk te voorkomen is het noodzakelijk dat PostNL blijft zoeken naar mogelijkheden om kosten te besparen. Het terugbrengen van het aantal servicepunten is daarvan een voorbeeld, maar ook het tegen het licht houden van het vergoedingensysteem voor postpunthouders.
Verwacht u, zoals de Vereniging van Postale en Bancaire retailers (VVP) stelt, dat postpunten zullen verdwijnen als PostNL deze verlaging doorzet?
Het is van belang onderscheid te maken tussen postvestigingen met een compleet aanbod aan diensten (postzegels, aangetekende brieven, rijbewijzen, pakketpost etc.), postpunten met een beperkt aantal postdiensten en pakketpunten. Ik begrijp van PostNL dat het aantal postvestigingen waar het volledige pakket aan postdiensten wordt aangeboden, in de toekomst ongeveer gelijk zal blijven. Het aantal pakketpunten zal in de komende jaren worden uitgebreid. Reductie en verplaatsing naar locaties met een beter klantenbereik zal vooral geschieden bij postvestigingen met een beperkt aanbod. De ruimte die PostNL heeft voor een dergelijke daling, vindt zijn oorsprong in de wijziging van de Postwet 2009 tot modernisering en flexibilisering van de universele postdienst. Hierin is een aantal maatregelen opgenomen met als doel het waarborgen van de continuïteit van een kwalitatief goede, betaalbare en toegankelijke basispostvoorziening. Een van deze maatregelen was het laten vervallen van een absolute eis ten aanzien van het aantal postvestigingen. Doordat in het Postbesluit wel spreidingseisen zijn opgenomen ten aanzien van de beschikbaarheid van postvestigingen, wordt een minimum aantal dienstverleningspunten gewaarborgd. Het is aan PostNL om op basis van rendabiliteit, aangeboden volume, commerciële overwegingen, wettelijke eisen en overleg met lokale stakeholders en bestuurders een afweging te maken welke precieze invulling er aan de spreiding wordt gegeven.
Zo ja, van hoeveel postpunten verwacht u dat deze zullen sluiten en kunt u aangeven of deze eerder in steden of in kleinere kernen gevestigd zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft dit volgens u voor de leefbaarheid van deze steden en kleine kernen?
Het belangrijkste doel van de UPD is het waarborgen van de beschikbaarheid van een bepaald niveau aan postdienstverlening voor iedere burger. Dit doel en de eisen ten aanzien van de beschikbaarheid van brievenbussen en servicepunten van de universele dienstverlener zijn daarom vastgelegd in het Postbesluit 2009. Bij de laatste wijziging van het Postbesluit zijn de spreidingseisen gehandhaafd. Voorts voorziet de Postwet 2009 in de verplichting voor de UPD-verlener om advies te vragen aan consumentenorganisaties die de belangen behartigen van kwetsbare gebruikers van de UPD over de door hem voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen.
De implementatie van het herstructureringsproces dat PostNL begin dit jaar heeft ingezet, kent een doorlooptijd van meerdere jaren. Ik heb van PostNL begrepen dat per regio en per gebied wordt bekeken waar dienstverleningspunten blijven, waar deze worden verplaatst of waar er punten bijkomen. Dit gebeurt in afstemming met betrokken lokale belanghebbenden.
Bent u bekend met de exclusiviteit die PostNL bedingt bij de exploitanten van Postpunten?2
Een exclusiviteitsbeding is niet ongebruikelijk in een vrije markt. Het staat iedere ondernemer ook vrij om al dan niet akkoord te gaan met een commercieel contract waarin een dergelijk beding is opgenomen. Daarbij moet uiteraard wel worden voldaan aan het gestelde in de Mededingingswet. ACM kan op eigen initiatief of op basis van specifieke klachten van marktpartijen daar onderzoek naar starten. Overigens heb ik begrepen dat de VVP en ACM hierover al contact hebben gehad. Ik zie derhalve geen aanleiding om ACM nu specifiek te vragen een onderzoek uit te voeren. Het zoeken naar rendabelere vormen van dienstverlening heeft er overigens juist toe geleid dat PostNL eigen postkantoren heeft gesloten en postservicepunten heeft ondergebracht bij lokale ondernemers. Door deze ontwikkeling hebben lokale ondernemers de laatste jaren meer mogelijkheden gekregen voor diversificatie van het aanbod en het aantrekken van nieuwe klanten.
Vindt u het in lijn met het mededingingsrecht dat PostNL in de krimpende postmarkt exclusiviteit bedingt bij deze exploitanten, waardoor zij hun inkomsten niet kunnen aanvullen door samen te werken met andere pakketbezorgers?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te vragen een onderzoek uit te laten voeren naar de legitimiteit van deze exclusiviteit?
Zie antwoord vraag 7.
Eventuele schadevergoeding voor Libanonveteranen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending «Nog steeds is het oorlog voor sommige Libanon-veteranen»?1
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending. Enige van de personen die tijdens de uitzending in beeld waren en zich bij de advocaten hebben gemeld, zijn bekend bij Defensie. Een aantal van hen heeft overigens ook zorg en voorzieningen ontvangen.
Waarom zijn deze veteranen niet eerder en voortvarender geholpen met hun klachten en moeten zij nu 30 jaar na dato via de rechter om hulp vragen?
Defensie heeft de plicht veteranen zo goed mogelijk te beschermen tegen de gevolgen van schokkende ervaringen tijdens missies. Dat gebeurt door een goede voorbereiding voorafgaand aan de uitzending, zorg tijdens de uitzending, en nazorg na afloop van de uitzending. Ook ten tijde van de Nederlandse bijdrage aan de VN-vredesmissie in Libanon (Unifil) tussen 1979 en 1985 bestond er een zorgsysteem voor, tijdens en na de uitzending.
Defensie is steeds van mening geweest dat er voldoende en toereikende zorg beschikbaar was en kon om die reden geen aansprakelijkheid aanvaarden. Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) betreffende de nazorg voor een Libanon-veteraan werpt een ander licht op de zaak. Omdat uitspraken van de CRvB, waaronder een eerdere uitspraak over een Dutchbat-veteraan, richtinggevend zijn, houdt Defensie er rekening mee dat anders met de gevolgen van uitzendgerelateerde schade moet worden omgegaan. In mijn brief van 4 maart jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 157) heb ik reeds aangekondigd de Kamer voor de zomer te informeren over de (financiële) gevolgen van de recente uitspraak van de CRvB voor de afhandeling van de huidige schadeclaims.
De stelling dat veteranen meer dan 30 jaar na hun uitzending nog geen hulp en behandeling van hun psychische klachten hebben gekregen onderschrijf ik niet. Voorafgaand aan de uitzending naar Libanon is voorlichting en onderwijs gegeven over risico’s op psychologisch terrein. Tijdens de uitzending waren artsen, geestelijk verzorgers en (bedrijfs)maatschappelijk werkers in het uitzendgebied aanwezig. Na de uitzending is voorlichting gegeven aan de militairen over de beschikbare nazorg. Dit gebeurde onder meer via een nazorgonderzoek uit 1986, tijdens een reünie op 17 oktober 1987, via een tweede nazorgonderzoek in 2005, bij de opening van het Veteranenloket in juni 2014 en bij de uitreiking van de Unifil-medaille. Kort na de missie zijn ook alle huisartsen in Nederland door middel van een brief geïnformeerd over de klachten van psychische of psychosomatische aard die de Libanonveteranen zouden kunnen ondervinden. De aanschrijvingen in 1985, 1987 en 2005 waren gericht aan de Libanonveteranen die destijds bekend waren bij Defensie. Honderden Libanonveteranen hebben op deze manier zorg gezocht en ontvangen.
De veteraan die te maken heeft met blijvend psychisch letsel komt in aanmerking voor een Militair Invaliditeitspensioen (MIP) en andere materiële voorzieningen, zoals reiskostenvergoedingen in verband met zorg, hobbyvoorzieningen, en vergoedingen in verband met het eigen risico. Daarnaast zijn sedert 2013 veteranen in aanmerking gebracht voor een Ereschulduitkering van maximaal € 125.000. Voor veteranen die na 1 juli 2007 de dienst verlaten of die na 1 juni 2012 een MIP ontvangen, is de Regeling Volledige Schadevergoeding vastgesteld. Veteranen die menen dat zij naast deze voorzieningen in aanmerking komen voor aanvullende compensatie, kunnen een claim indienen.
Inmiddels is door het aanscherpen van het Veteranenbeleid en met de invoering van de Veteranenwet de nazorg van uitgezonden militairen verbeterd.
Bent u bekend met de opmerking van een oud-staatsecretaris van Defensie dat de defensietop in 1975 al op de op de hoogte was van de risico op psychische klachten bij militairen als gevolg van een militaire uitzending? Zo ja, hoe passen deze opmerkingen bij het feit dat Libanonveteranen sinds hun uitzending geen behandeling hiervoor is aangeboden?2
Ja, ik ben bekend met de opmerking.
Het risico van psychische klachten bij militairen als gevolg van een militaire uitzending was al voor 1975 bekend. Voor militairen die terugkeerden van hun inzet in Nederlands-Indië was het Militair Neurose Sanatorium beschikbaar. In de tweede helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw wees de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs-en dienstslachtoffers (BNMO) op toenemende problemen onder haar leden. Uit nader onderzoek onder (ex-)militairen die deelnamen aan Unifil kwamen problemen van psychische aard naar voren. Daarom werd voor hen het Bureau Individuele Hulpverlening van de toenmalige Koninklijke landmacht opengesteld.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2, kan niet worden gesteld dat Libanonveteranen geen zorg is aangeboden.
Hoe kan het dat deze veteranen meer dan 30 jaar na hun uitzending nog geen hulp en behandeling van hun psychische klachten hebben gekregen, terwijl de problemen al langer bekend waren en de Centrale Raad van Beroep vorig jaar zelfs al concludeerde dat Defensie zijn zorgplicht jegens een Libanonveteraan geschonden had?3
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de behandeling van posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij deze veteranen nog niet geregeld, terwijl uw departement deze stoornis al sinds 2005 erkent en behandelt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op uw departement 163 vergelijkbare dossiers liggen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om deze veteranen alsnog met hun klachten te helpen?
Ten tijde van de uitzending op 8 februari jl. waren er bij Defensie 163 dossiers van Libanonveteranen in behandeling die overeenkomsten vertonen. Deze veteranen worden al door tussenkomst van het veteranenloket behandeld. Op dit moment komen er nog aanvullende claims binnen die op hoofdlijnen vergelijkbaar zijn. Ik onderstreep dat veteranen – waaronder Libanonveteranen – die last hebben van psychische klachten die verband houden met hun uitzending altijd toegang krijgen tot het Landelijk Zorgsysteem Veteranen. Voor die zorg kunnen zij zich melden bij het Veteranenloket. Naast deze zorg kan er ook sprake zijn van schade. De schadeclaims worden nu op individuele basis door Defensie in behandeling genomen.
Deelt u de mening dat Libanon-veteranen, die last van hebben van psychische klachten, alsnog zo snel mogelijk toegang tot een behandeling moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u hier duidelijkheid over verschaffen?
Zie antwoord vraag 6.
Kloppen de gegevens uit de uitzending van Nieuwsuur, waarin wordt geschat dat 15 procent van de 9.000 Nederlandse militairen, die zijn uitgezonden naar Libanon, kampen met PTSS en vijf procent van de veteranen zelfs ernstige klachten zouden hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u dan ondernemen om ervoor te zorgen dat alle veteranen die dergelijke klachten hebben alsnog toegang krijgen tot hulp?
In algemene zin heeft ongeveer twintig procent van de militairen na terugkeer enigerlei vorm van klachten, psychisch of lichamelijk van aard, variërend van lichte ongemakken tot klachten waarvoor hulp gezocht wordt. Ongeveer de helft van die klachten is psychisch van aard. Een groot deel van deze klachten gaat binnen de eerste drie maanden na terugkeer vanzelf over. Ongeveer 10 procent van de teruggekeerde militairen behoeft een vorm van behandeling, variërend van kortstondige medische behandeling tot langduriger psychische hulpverlening. In ongeveer 5 procent van de gevallen blijkt, na klinische interviews, sprake te zijn van PTSS, waarbij het merendeel van de veteranen goed op behandeling reageert en ongeveer 1 a 2 procent van hen blijvende klachten behoudt en langdurige begeleiding nodig heeft.
Privacylekken bij de Belastingdienst |
|
Ed Groot (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de mondelinge vragen over de privacylekken bij de Belastingdienst?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat er géén systeemfouten in de datasystemen van de Belastingdienst zitten als gevolg waarvan privacylekken plaatsvinden en toeslagen (plotseling) niet worden uitgekeerd?
De kern van de problematiek van spookbewoning is dat de feitelijke (woon)situatie verschilt van de registratie in de Basisregistratie Personen. De Belastingdienst is, net als de andere overheidsorganen, in beginsel verplicht gebruik te maken van de in deze basisregistratie vastgelegde gegevens. Het probleem vindt zijn oorsprong dus in de BRP. Totdat er een melding is gedaan, is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om vast te stellen dat er iets fout is en wat er fout is. Zodra dit bij de Belastingdienst wel bekend is, wordt dit opgelost. Ten eerste wordt dan een melding in het systeem van de BRP gedaan, om een structurele oplossing in gang te zetten. Ten tweede stopt de Belastingdienst ook de overbodige inzage in persoonsgegevens. Ten derde corrigeert de Belastingdienst deze fout in zijn systemen. Ten vierde past de Belastingdienst de berekening van toeslagen aan.
Het kan echter voorkomen dat de verwerking van de (wijzigings)gegevens als gevolg van overbelasting uitval vertoont. Als bij een dergelijke uitval een adreswijziging handmatig wordt hersteld kan het voorkomen, zeker als er een combinatie met een menselijke fout is, dat de foute gegevens weer opnieuw herleven. Dat is heel onwenselijk en de Belastingdienst past zijn werkwijze daarop aan.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat privacylekken bij de Belastingdienst «onaanvaardbaar» zijn? Welke consequenties trekt u daaruit?2
De Belastingdienst beschikt over, verwerkt en verstrekt veel persoonsgegevens, waaronder gevoelige persoonsgegevens en het BSN. Ik wil voorop stellen dat de Belastingdienst uiterst zorgvuldig dient om te gaan met deze gegevens. Ongeoorloofd lekken van dit soort gegevens is dan ook inderdaad heel kwalijk en slecht voor het vertrouwen van burgers en bedrijven in de Belastingdienst. Het is mede daarom dat de gegevens die zich onder de Belastingdienst bevinden worden beschermd met een specifieke geheimhoudingsbepaling, aanvullend op de andere wettelijke bescherming van persoonsgegevens.
De Belastingdienst is op grond van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) verplicht om aan de aanvrager bekend te maken op grond van welke grondslagen de toeslag is vastgesteld. Het is dus van belang dat na een melding van een afwijking tussen de BRP en de feitelijke situatie zowel de privacy van burgers geborgd is als de Belastingdienst kan blijven voldoen aan de wettelijke verplichting transparant te zijn omtrent de gegevens op basis waarvan de toeslag is berekend. Ik ben van oordeel dat de Belastingdienst hier nu goed mee omgaat. Zoals in de bovenbedoelde brief en in deze antwoorden beschreven neemt de Belastingdienst een aantal maatregelen om het proces rond een melding van spookbewoning te verbeteren. De Belastingdienst biedt zoals bij de antwoorden onder 2 en 6 beschreven zo snel mogelijk een oplossing na een melding en doet er alles aan om eventuele hick-ups op te lossen. Ook is er naar mijn oordeel geen schending van de (fiscale) geheimhoudingsplicht aan de orde.
Gaat u binnen de termijn die de AP heeft gesteld om maatregelen te treffen, doch (uiterlijk) medio 2016, orde op zaken stellen binnen de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van hoogleraar belastingrecht De Bont dat (ambtenaren van) de Belastingdienst geheimhoudingsplicht hebben en op schending maximaal een jaar gevangenisstraf staat?3
Zie antwoord vraag 3.
Waarom worden, gezien de wettelijke geheimhoudingsplicht, niet alle meldingen van privacyschending en foute registraties acuut (handmatig) aangepast door de Belastingdienst?
De Belastingdienst heeft in 2015 maatregelen getroffen om in geval van spookbewoning de situatie zo snel mogelijk op te lossen. Wanneer een burger zich meldt bij de Belastingtelefoon, wordt volgens het nieuwe protocol doorverbonden met een speciaal team dat de het verschil tussen de registratie en de feitelijke situatie direct kan oplossen in de administratie van de Belastingdienst. Als die situatie administratief is opgelost, zien de oud-bewoner en nieuw-bewoner geen actuele gegevens meer van elkaar, alleen nog historische gegevens op basis waarvan een eerdere toekenning heeft plaatsgevonden. Een dergelijke maatregel mag uiteraard niet de deur openzetten voor misbruik. De Belastingdienst voert op meldingen van spookbewoning dan ook toezicht uit. De nieuwe, snelle procedure gaat nog niet in alle gevallen meteen vanaf de eerste dag goed. Er zijn twee aandachtspunten. Ten eerste kan daarbij zoals hiervoor beschreven vertraging optreden, doordat de foute gegevens herleven, na een handmatig herstel van technische uitval. Daarnaast is de detectie niet altijd makkelijk. Als de betrokkene belt met de Belastingtelefoon is het soms lastig om vast om uit de beschreven problemen te destilleren dat er sprake is van een verschil tussen de BRP en de feitelijke situatie. Voor deze detectie en het juist toepassen van het nieuwe protocol is sinds begin 2016 daarom aanvullende aandacht.
Bent u bereid gedupeerden te compenseren voor fouten in de systemen van de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarop kunnen gedupeerden op korte termijn rekenen?
Na het herstellen van een situatie van spookbewoning ontvangt de burger alsnog de toeslagen waarop hij recht heeft. Compensatie in een andere vorm is hierbij niet aan de orde. Wanneer burgers vanwege het – tijdelijk – niet ontvangen van het juiste toeslagbedrag kosten moeten maken, kunnen zij door middel van bewijsstukken deze kosten voorleggen aan de Belastingdienst. In het reguliere klachtbehandelingsproces kan de Belastingdienst in dergelijke gevallen een schadeloosstelling toekennen.
Het bericht 'Amper profijt Zeeuwse bedrijven bij bouw marinierskazerne' |
|
Sultan Günal-Gezer (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
In hoeverre is het maken van ruimte binnen het programma van eisen in het aanbestedingsbestek een vorm van het bevoordelen of benadelen van bedrijven?1 2
Ruimte maken voor lokale bedrijven in het programma van eisen leidt tot bevoordeling van deze bedrijven en is niet toegestaan. Eisen moeten worden opgesteld volgens de beginselen van het aanbestedingsrecht: zij moeten gelijke behandeling waarborgen en non-discriminatoir, transparant en proportioneel zijn.
Indien het bij andere overheidsaanbestedingen wel mogelijk is om in het aanbestedingsbestek ruimte te maken middels aanvullende eisen, waarom is dit dan niet mogelijk in dit geval?
Ook bij andere overheidsaanbestedingen moeten de hierboven genoemde beginselen in acht worden genomen en is ruimte maken voor lokale ondernemers dus niet toegestaan.
Bent u bereid in het bestek ruimte te maken zodat een bepaald percentage van het aanbestedingsbedrag kan worden besteed door inschakeling van het regionale bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit is op grond van de aanbestedingsregels en wettelijke kaders niet toegestaan. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 9 februari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1471), leert de ervaring bij eerdere grote huisvestingsprojecten dat in de exploitatiefase een deel van de service- en onderhoudswerkzaamheden veelal door regionale bedrijven wordt uitgevoerd (onder verantwoordelijkheid van het consortium). Ook heeft het regionale bedrijfsleven de mogelijkheid een consortium te vormen of zich aan te sluiten bij een reeds geformeerd consortium. Het regionale bedrijfsleven heeft voorts de mogelijkheid om als onderaannemer mee te werken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het geplande AO Vastgoed Defensie op 1 maart aanstaande?
Ja.