Het bericht ‘Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Overbetuwenaar betaalde jarenlang teveel rioolbelasting»?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan dat een gemeenteraad geld overhevelt vanuit het «rioolpotje» naar de algemene reserves? Zo nee, hoe kan het dat dit in de gemeente Overbetuwe wel is gebeurd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt dat de heffing niet meer mag bedragen dan de kosten voor het riool?
Destijds is er in de gemeente Overbetuwe voor gekozen om een egalisatiereserve in te stellen voor de rioolheffing, teneinde de hoogte van de heffing van jaar op jaar niet teveel te laten fluctueren. Deze reserve werd gevuld uit eventuele meeropbrengsten van de rioolheffing op rekeningbasis. Kostendekkendheid op begrotingsbasis is het toetscriterium, echter niet op rekeningbasis zoals in het onderhavige geval. Hierdoor kunnen overschotten ontstaan. Jurisprudentie wijst uit dat dit acceptabel is zolang dit niet meerjarig het geval is en niet meer dan een bepaald percentage, meestal 10%. In dit concrete geval oordeelde het gerechtshof dat er door het feit dat de investeringen te hoog geraamd waren en middels de onttrekking aan de reserve er een overschrijding van de kostenlimiet van meer dan 10% ontstond.
Navraag bij de provinciale toezichthouder leert dat bij de vaststelling van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2008–2012 uitgebreid stil is gestaan bij de vorming van de bestemmingsreserve in het licht van de geldende regelgeving. In dit rioleringsplan is het uitgangspunt vastgelegd dat de gemeenteraad de bevoegdheid houdt om in principe de bestemming van de gereserveerde middelen voor riolering te wijzigen. De gemeenteraad van deze gemeente had het rioleringsplan al verlengd tot 2013. Besloten is om vanwege financieel moeilijke omstandigheden en het feit dat onderhouds- en renovatiekosten door technische ontwikkelingen dalen het deel dat niet meer nodig was voor de rioolkosten uit deze bestemmingsreserve te halen en toe te voegen aan de algemene middelen. Er bleven daarna in de bestemmingsreserve riolering voldoende financiële middelen beschikbaar om toekomstige tariefsstijging van de rioolheffing nog een aantal jaren af te vlakken. Een van de argumenten daarbij was dat het deel dat wordt ingezet voor creëren van structurele financiële ruimte een tariefsverhoging van de OZB ten minste beperkt zo niet voorkomt. Deze zou anders noodzakelijk zijn om de begrotingstekorten te dekken, dan wel bijvoorbeeld een bezuiniging op andere gemeentelijke uitgaven.
Kunt u aangeven of er ook in andere gemeenten op deze wijze wordt geschoven met budgetten?
Op centraal niveau worden de redenen voor balansmutaties van gemeenten niet bijgehouden. De gemeentebesturen verantwoorden budgettaire schuiven aan de gemeenteraad bij begrotingswijzigingen en de jaarrekening.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een inwoner via de rechter zijn gelijk moet krijgen over het op deze wijze schuiven met budgetten door de gemeente?
Het stelsel van rechtsbescherming is juist bedoeld om de burger te beschermen tegen handelen van een overheidsapparaat. Het is daarbij ook gebruikelijk dat een burger die het niet eens is met zijn aanslag of de mate van kostendekkendheid van de rioolheffing dit geschil voor legt aan de rechter indien er in bezwaarfase geen overeenstemming ontstaat. Overigens is het nog mogelijk om cassatie in te stellen tegen deze uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het oordeel is nog niet definitief.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van de portefeuillehoudende wethouder in dezen, die stelt dat hij niet denkt aan terugbetalen, omdat «dat geld later via de rioolheffing of de ozb weer bij de burgers moet worden teruggehaald»?
De uitspraak van het gerechtshof is zoals gezegd nog niet definitief. In het belastingrecht is het zo dat vaak, zoals ook in dit geval, de verordening alleen ten aanzien van de belanghebbende wordt vernietigd. Dit heeft geen direct rechtsgevolg voor andere belastingplichtigen. Wel is het zo dat indien er nog zaken onder de rechter zijn, bij de uitspraak gekeken zal worden naar deze uitspraak.
Welke rol ziet u in (een) dergelijke kwestie(s) voor uzelf?
Ik heb geen rol in deze, daar de rechter als onafhankelijke macht oordeelt. Ik kan en wil daar niet in treden. De uitvoering van de regelgeving door gemeenten gaat mij wel aan. Ik blijf daar op toe zien, maar gemeenten hebben een autonome positie waarin zij binnen de regelgeving hun eigen keuzes maken die passen bij de lokale situatie.
Het bericht ‘Gesjoemel met islamitisch fonds’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel met islamitisch fonds»?1
Ja.
Wat weet u van het gesjoemel in Nederland rondom deze dubieuze financieringsstromen aangaande het islamitisch fonds Europe Trust Nederland?
Het Algemeen Dagblad (AD) heeft op 3 maart jongstleden een rectificatie geplaatst naar aanleiding van het in de vraag genoemde artikel «Gesjoemel met islamitisch fonds». In deze rectificatie geeft het AD aan dat de krant het betreurt dat de indruk is gewekt dat de beschuldiging de uitkomst is van eigen onderzoek. Het AD benadrukt dat haar niets is gebleken van privéuitgaven of «gesjoemel».
Heeft u contact gehad met de autoriteiten in Koeweit over deze schimmige financieringsstromen die bedoeld zouden zijn om de islam in Nederland te promoten?
De autoriteiten in Koeweit zijn recent gevraagd naar de aard en uitkomsten van het desbetreffende onderzoek naar financieringsstromen. De uitkomst van dit onderzoek was dat de procedures voor buitenlandse financiering destijds correct zijn doorlopen en dat er geen sprake is geweest van onrechtmatigheden, corruptie of geld dat naar familie verdwijnt.
Is de bewuste financieringsstroom uit Koeweit ingezet om salafistische stromingen in Nederland te ondersteunen?
De bewuste geldstromen zijn gebruikt voor de bouw van de Blauwe Moskee in Amsterdam. Het is voor religieuze instellingen in Nederland toegestaan om gebruik te maken van financiering uit het buitenland, zolang de activiteiten die worden gefinancierd geen ondermijning van de democratische rechtsorde of van de nationale veiligheid betekenen. Om verdenkingen in deze richting weg te nemen is het van groot belang dat er op transparante wijze inzicht wordt geboden in de herkomst en toepassing van de financieringsstromen.
Deelt u de mening dat het integratie belemmerend werkt als buitenlandse mogendheden via een islamitisch fonds de islam promoten in Nederland? Wat gaat de regering hier tegen doen?
Financiering vanuit andere landen an sich is niet problematisch. Ook garandeert de Nederlandse rechtstaat voor iedereen de vrijheid om te geloven. Financiering mag niet gepaard gaan met het overbrengen van boodschappen die in strijd zijn met de rechtstaat, vrijheden van anderen belemmeren of de integratie beperken.
Luchtaanvallen in Irak en Syrië |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over luchtaanvallen in Irak en Syrië?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel niet-strijders tot op heden zijn omgekomen en hoeveel er gewond zijn geraakt, zowel in Irak als in Syrië, bij luchtaanvallen van de anti-IS-coalitie onder leiding van de Verenigde Staten?
Het is, zoals ook eerder met de Kamer gewisseld, niet mogelijk exact te bepalen hoeveel burgerdoden er zijn te betreuren als gevolg van het optreden van de anti-ISIS coalitie. Over het aantal burgerdoden doen verschillende cijfers de ronde, vooral vanwege de moeilijke toegang op de grond.
Bij hoeveel van deze aanvallen was Nederland op enigerlei wijze betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De coalitie doet haar uiterste best om, in lijn met het humanitair oorlogsrecht, burgerslachtoffers te voorkomen, maar het risico daarop kan helaas nooit volledig worden uitgesloten. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM publiceert dagelijks een overzicht van luchtaanvallen van de coalitie. Hierin staat op welke datum en locatie een vlucht is uitgevoerd en welk(e) doel(en) zijn geraakt. In de overzichten wordt niet gemeld welke coalitiepartner verantwoordelijk is geweest voor welke inzet.
Uit de openbare overzichten van CENTCOM blijkt dat er op bovengenoemde data en locaties coalitievluchten met wapeninzet zijn uitgevoerd. Het Amerikaanse CENTCOM neemt kennis van alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers die aan het adres van de coalitie worden gemaakt, bijvoorbeeld door Airwars. Bij een eerste analyse gebruikt CENTCOM verschillende informatiebronnen, ook van non-gouvernementele organisaties en de media. Wanneer het aannemelijk wordt geacht dat er burgerslachtoffers te betreuren zijn, begint CENTCOM een gedetailleerd onderzoek naar het incident. Resultaten van de onderzoeken met Amerikaanse betrokkenheid worden gepubliceerd op de website van het Amerikaanse Ministerie van Defensie (www.defense.gov).
Zoals gemeld in de beantwoording van de feitelijke vragen over de aanvullende artikel 100-brief die u op 6 februari toeging, worden van de inmiddels ruim 1.300 wapeninzetten van Nederland twee gevallen van mogelijke burgerslachtoffers onderzocht. Om operationele redenen worden geen details vrijgegeven van de afzonderlijke onderzoeken. De Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten.
Kunt u uitsluiten dat Nederland op enigerlei wijze betrokken was bij de luchtaanval afgelopen dinsdag in het oosten van Syrië waarbij ten minste vijftien burgers zouden zijn omgekomen;2 bij de luchtaanval op Ramadi in Irak op 22 december 2015 waarbij acht burgers zouden zijn omgekomen;3 bij de luchtaanval op Mosul in Irak op 21 december 2015 waarbij ten minste twaalf burgers zouden zijn omgekomen;4 en bij de luchtaanval op 17 december in Fallujah in Irak waarbij ten minste zes burgers zouden zijn omgekomen?5 Indien ja, kunt u nader toelichten op basis waarvan u Nederlandse betrokkenheid bij deze aanvallen kunt uitsluiten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent de anti-IS-coalitie dat de bij vraag 4 genoemde aanvallen zijn uitgevoerd door de anti-IS-coalitie en dat daarbij burgerslachtoffers zijn gevallen, zoals internationale media en ngo’s melden? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord op ieder incident afzonderlijk ingaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Nederland minder transparant is dan andere landen van de anti-IS-coalitie over luchtaanvallen in Irak en Syrië? Zo ja, waarom is dat het geval?
Nederland streeft naar zoveel mogelijk eenheid in de coalitie, ook waar het gaat om transparantie. Tegelijkertijd staat de veiligheid van mens en materieel bij missies altijd voorop. Dat uitgangspunt noopt in algemene zin tot terughoudendheid bij verstrekking van operationele informatie. Dat geldt in het bijzonder bij deze specifieke missie vanwege de aard van de missie en de aard van de tegenstander.
Er zijn coalitiepartners die geen gegevens rapporteren. Er is één partner (Canada) die gedetailleerd rapporteerde over de eigen wapeninzetten (datum, locatie en soort munitie). Defensie rapporteert wekelijks over de Nederlandse operaties en verstrekt informatie over het aantal uitgevoerde aanvallen, het soort doelen dat werd aangevallen, in welke periode en in welke regio de aanvallen plaatsvonden.
Is het waar dat Nederland minder transparant is geworden over de inzet van de F-16’s tegen IS sinds de aanvang van de luchtaanvallen in oktober 2014? Zo ja, waarom is dat het geval?
Het kabinet wil maximaal transparant zijn over het «waarom», «hoe» en «wat» met betrekking tot de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS. Tegelijkertijd geldt voor de strijd tegen ISIS voor een deel van de missie een beperktere communicatie. Dit is sinds het begin van de Nederlandse luchtcampagne in oktober 2014 het geval. Het uitgangspunt is altijd transparantie, met inachtneming van vertrouwelijkheid en veiligheid. Concreet betekent dit dat er openlijk wordt gecommuniceerd over de trainingsactiviteiten in Noord-Irak, maar restrictiever over de trainingen van Iraakse speciale eenheden en de luchtcampagne in Irak en Oost-Syrië.
Kan geconcludeerd worden dat als onduidelijk is welk land verantwoordelijk is voor een bepaalde aanval waarbij burgers omkomen of gewond raken het de facto onmogelijk is verantwoording af te leggen? Acht u dit een wenselijke situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen onduidelijkheid over welke partner welke luchtaanvallen uitvoert.
Wanneer CENTCOM of een lid van de coalitie het aannemelijk acht dat er burgerslachtoffers te betreuren zijn, wordt de betrokken coalitiepartner op de hoogte gebracht (voor zover die op dat moment nog niet op de hoogte is) en wordt nader onderzoek gedaan. Alle coalitiepartners onderschrijven het belang van het voorkomen van burgerslachtoffers (vastgelegd in het zorgvuldige targeting proces van de coalitie) en grondig onderzoek in die gevallen waar mogelijk burgerslachtoffers te betreuren zijn.
Kunt u aangeven hoe u de motie-Sjoerdsma gaat uitvoeren die de regering oproept zich in de internationale coalitie in te zetten voor grotere transparantie en een betere verantwoording?6
Nederland zal de komende tijd in verschillende overlegfora en bijeenkomsten aandacht vragen voor transparantie. Tijdens de bijeenkomst van de Commandanten der Strijdkrachten van anti-ISIS coalitiepartners in Koeweit eind februari heeft Nederland voorgesteld om berichtgeving over inzet zo transparant mogelijk te laten zijn en deze te koppelen aan de counter messagingvan de coalitie als tegenwicht voor de misleidende ISIS-berichtgeving. De Commandanten van de Strijdkrachten hebben uitgesproken hierin te willen verbeteren. Het blijft evident dat we daarbij de veiligheid voor de militairen in acht blijven houden. In de eerstvolgende voortgangsrapportage over de Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS wordt uw Kamer op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen op dit punt.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl dit eerder wel gebeurde voor het onderhoud aan de Groene Draeck zowel qua onderhoudskosten als gedetailleerde onderhoudslijst?1
Er zijn ten aanzien van de onderwerpen in de vragen 1, 2 en 3 op begrotingsartikel 2 van begroting I eerder en nu geen individuele uitgaven transparant gemaakt maar uitsluitend begrotingsposten opgenomen voor het totaal van de geraamde uitgaven hiervoor, telkens voorzien van nadere informatie over enkele onderdelen van deze totalen. De begroting voor Wonen en Rijksdienst bevat een begrotingspost die mede betrekking heeft op de verbouwing van paleis Huis ten Bosch. Dit is staatseigendom dat ter beschikking wordt gesteld aan de Koning op basis van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis. De verbouwingskosten worden niet nader gespecificeerd voor zover deze de persoonlijke levenssfeer raken (artikelen 10 en 41 van de Grondwet).
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl voor de eveneens onder dat artikel opgenomen uitgaven voor luchtvaartuigen jaarlijks een opgaaf van de kostenopbouw wordt gegeven inclusief de verschillende vaartuigen en het uurtarief daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom geeft u aan individuele uitgaven binnen de drie componenten van begrotingsartikel 2 niet transparant te kunnen maken, terwijl in de begroting voor 2016 in het kader van het materieel dienst van het Koninklijk Huis wel uitgaven ter hoogte van 392.000 euro voor zes faunabeheerders en 92.000 euro voor de exploitatie van terreinauto’s gespecificeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Gouden Koets is ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waarom is dat veranderd sinds uw uitlatingen daarover bij het debat over de begroting van de Koning voor 2016?
Ja
Duidt het onderbrengen van de Gouden Koets in deze stichting er niet op voorhand op dat de Gouden Koets, en dus ook het onderhoud ervan, niet slechts een aangelegenheid betreft van het «huis» van de Koning, maar ook een publieke aangelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Nee
Duidt uw uitspraak bij de behandeling van de begroting van de Koning voor 2016 dat «als de Gouden Koets verhuurd wordt – dat zullen wij overigens niet doen – dan komt dat niet ten gunste van het inkomen van de Koning» er niet ook op dat de Gouden Koets geen aangelegenheid van de Koning zelve betreft, maar een publieke? Zo nee, waarom niet?
De geuite veronderstelling over een mogelijke inrichting van de begroting in bepaalde omstandigheden bevat geen uitspraak die in dit verband relevant is.
Waarom moet het onderhoud van de Gouden Koets zo lang duren? Het maatschappelijk belang is toch juist gediend bij snelle restauratie, zodat we er weer spoedig van kunnen genieten?
Deze vraag is op 16 februari jl. beantwoord in antwoord op de vragen 3 tot en met 6 die hierover zijn gesteld op 18 december jl.
Waarom raakt volgens u het openbaar maken van de onderhoudslijst, en het onderzoek ten grondslag liggende aan de beslissing tot onderhoud, de persoonlijke levenssfeer van het koninklijk huis? De Gouden Koets wordt toch enkel voor staatsaangelegenheden gebruikt?
Op 16 februari jl. ben ik in de beantwoording van de vragen 1 en 2 die zijn gesteld op 18 december jl. ingegaan op dit onderwerp.
Gelet op de reacties hierop en de aanvullende vragen van 17 en 18 februari jl. die nader duidelijk maakten dat bij dit onderwerp wezenlijke aspecten van onze staatkundige verhoudingen aan de orde zijn, heb ik besloten om voorlichting te vragen aan de Afdeling Advisering van de Raad van State over artikel 41 van de Grondwet en de ministeriële verantwoordelijkheid voor begrote gelden die overeenkomstig de wet financieel statuut van het koninklijk huis worden besteed. Na ontvangst van deze voorlichting zal ik u deze, voorzien van een reactie, doen toekomen.
Waarom zou het bekendmaken van de verbouwingskosten van Huis ten Bosch – het toekomstige woonpaleis van de Koning – niet zijn persoonlijke levenssfeer, maar de onderhoudskosten van een enkel voor staatsaangelegenheden gebruikte koets wel de inrichting van zijn «huis» raken?
Op welke wijze betreft – aangezien u zelf naar deze interpretatie van artikel 41 Grondwet en het relevante begrotingsartikel verwijst in uw voetnoot bij de beantwoording van vraag 1 in de eerdere set vragen – het onderhoud van de Gouden Koets het maken van zelfstandige afwegingen door de Koning en de leden van het koninklijk huis ten aanzien van een veelheid van uitgaven van zeer uiteenlopende aard, zowel ten aanzien van personele als materiële kosten, met inbegrip van kleding, geschenken en ontvangsten, die niet op zinvolle en doelmatige wijze via declaraties geadministreerd en verantwoord kunnen worden?
Kent u de tussenzin van artikel 41 Grondwet, namelijk dat de Koning de inrichting van zijn «huis» doet met inachtneming van het openbaar belang? Moet het dan in een constitutionele monarchie niet democratisch toetsbaar zijn of dit inderdaad met inachtneming van het openbaar belang gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Waarom negeert u de, nota bene door uzelf aangehaalde, voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State waarin gesteld wordt ten aanzien van artikel 41 Grondwet dat als het openbaar belang wordt geraakt inlichtingen verstrekt moeten worden, en anders niet? Indien u van mening bent dat u handelt in lijn met dat advies, waarom kent het onderhoud van de Gouden Koets dan geen enkel openbaar belang?
Kan niet al slechts uit het ceremoniële gebruik ervan bij Prinsjesdag een openbaar belang ten aanzien van het onderhoud aan de Gouden Koets afgeleid worden?
Hoe duidt u een monarchie waarin een parlement niet in staat gesteld wordt om de uitgaven ten aanzien van onderhoud van ceremoniële objecten te controleren?
Bent u naar aanleiding van de beantwoording van bovenstaande vragen alsnog bereid de eerdere vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets te beantwoorden?
Is de Glazen Koets ook ondergebracht in de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau? Zo nee, waar dan wel?
Ja
Tegen welk bedrag en gedurende welke periode is de Glazen Koets gerestaureerd?
Deze vraag is heden beantwoord in antwoord op vragen van het lid Van Raak van 17 februari jl., kenmerk 2016Z03435.
Op welke wijzen worden de ervaringen en inzichten, opgedaan bij de restauratie van de Glazen Koets, benut bij de restauratiewerkzaamheden aan de Gouden Koets?
De restauratie van koetsen vindt plaats onder toezicht van het hiervoor verantwoordelijke onderdeel van de dienst koninklijk huis. Dit verzekert dat ervaringen en inzichten bij de restauratie van koetsen worden benut.
Op welke wijze heeft u aan uw toezegging bij de behandeling van de begrotingen voor de Koning en Algemene Zaken, dat u streeft naar transparantie uitvoering, uitvoering gegeven bij de beantwoording van deze en de eerdere set vragen over de onderhoudskosten van de Gouden Koets?
Deze en vorige antwoorden bieden de transparantie die in overeenstemming is met de voor deze situatie geldende staatkundige verhoudingen.
Waarom was het noodzakelijk om twee maanden de tijd te nemen om schriftelijke vragen uit de Tweede Kamer te beantwoorden indien het antwoord slechts betreft dat het omwille van de Grondwet niet inhoudelijk beantwoord zou mogen worden?
De beantwoording van de vragen omvatte verschillende onderdelen en vond plaats zodra de zorgvuldigheid van de voorbereiding hiervan dit toeliet.
Bent u voornemens zich ditmaal wel aan de daarvoor reglementair vastgelegde termijnen van beantwoording te conformeren?
Ja.
De fusie tussen Ziggo en Vodafone |
|
John Kerstens (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van berichtgeving over de fusie tussen Ziggo en Vodafone?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat Vodafone en Liberty Global een gemeenschappelijke onderneming willen oprichten, waarvan beide partijen voor 50 procent eigenaar zijn.
Wat is uw oordeel over deze overname en de gevolgen voor respectievelijk de telefonie-, TV- en internetmarkt?
Liberty Global (moederbedrijf van kabelexploitant Ziggo) en Vodafone willen een gemeenschappelijke onderneming (ook wel joint venture) oprichten van Ziggo en Vodafone Nederland. Beide ondernemingen zijn voor 50 procent aandeelhouder in die onderneming. Er is dus geen sprake van een overname door een van beide partijen. Met deze joint venture ontstaat een tweede nationale vast/mobiele speler in Nederland. Dit geeft mogelijk een nieuwe impuls aan de concurrentie op gecombineerde abonnementen voor mobiele en vaste diensten, zoals internet en televisie. KPN is op dit moment de enige partij in Nederland die in staat is om, zonder andere partijen, deze gecombineerde diensten aan te bieden. Ziggo en Vodafone zijn op dit moment nog afhankelijk van andere netwerkpartijen om gecombineerde vast/mobiele bundels aan te bieden. Intensievere concurrentie op dit soort gecombineerde diensten kan leiden tot lagere prijzen of meer investeringen in vaste en mobiele netwerken of diensten.
Tegelijkertijd vind ik dat er voldoende mogelijkheden moeten blijven bestaan voor de andere telecomaanbieders op de Nederlandse markt om te concurreren.
De Nederlandse telecommarkt kent een unieke positie in Europa door de aanwezigheid van twee nationale vaste netwerkspelers. Ik vind het belangrijk dat bij de beoordeling van deze plannen goed aandacht wordt geschonken aan de specifieke karakteristieken van de Nederlandse markt.
De gevolgen voor de concurrentiemogelijkheden van de andere twee mobiele netwerkspelers op de mobiele markt verdient de aandacht. Daarnaast is het, om voldoende concurrentie op de telefonie-, televisie- en internetmarkt te waarborgen, wat mij betreft nodig dat andere aanbieders toegang hebben tot de vaste netwerken. In een situatie waarin vaste netwerkaanbieders KPN en Ziggo een vergelijkbaar sterke positie hebben, betekent dat toegang tot zowel de netwerken van KPN als Ziggo. Dat is ook, zoals ik uw Kamer al heb gemeld, mijn inzet bij de onderhandelingen over de herziening van het Europese telecomkader waarvoor de Europese Commissie naar verwachting na de zomer voorstellen zal doen.
Kunt u aangeven hoe de nieuwe marktstructuur op deze markten er voortaan uit zal zien? Welke marktaandelen ontstaan er nu?
Vodafone en Ziggo zijn op dit moment beiden actief op zowel de mobiele als de vaste telecommunicatiemarkten. Vodafone heeft een beperkte marktomvang op de vaste markten en Ziggo een beperkte marktomvang op de mobiele markt. De marktaandelen uit het derde kwartaal van 2015 zouden er in een situatie van een joint venture als volgt uitzien.
Vodafone/Ziggo
45 – 50%
50 – 55%
35 – 40%
25 – 30%
KPN
40 – 45%
30 – 35%
50 – 55%
45 – 50%
Tele2
0 – 5%
0 – 5%
0 – 5%
–
T-Mobile
–
–
–
20 – 25%
Online (M7)
0 – 5%
5 – 10%
0 – 5%
–
Overig
0 – 5%
0 – 5%
0 – 5%
–
Marktaandelen per derde kwartaal 2015 (bron: de ACM).
Tele2 en Ziggo waren in het derde kwartaal van 2015 nog actief als MVNO op de mobiele netwerken van T-Mobile en Vodafone.
Door wie zal de fusietoets uitgevoerd worden, door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de Europese Commissie? Wanneer zal hier duidelijkheid over zijn?
Dat is op dit moment nog niet bekend. Liberty Global en Vodafone moeten hun plannen allereerst melden bij de Europese Commissie. Wanneer dat is gebeurd, publiceert de Europese Commissie de melding. De ACM kan binnen 15 werkdagen nadat de Europese Commissie een dergelijke melding publiceert, een zogenaamd verwijzingsverzoek doen. Als de ACM een verwijzingsverzoek indient, is het aan de Europese Commissie om binnen uiterlijk 65 werkdagen na de melding te besluiten of de beoordeling van de voorgenomen plannen van Vodafone en Liberty Global wordt verwezen naar de ACM. Als de Europese Commissie vindt dat de concentratie mogelijk significante gevolgen heeft voor de Europese interne markt, dan behandelt de Europese Commissie de zaak.
Is voortaan in elk of één van deze markten sprake van een economische machtspositie in de zin van artikel 24 van de Mededingingswet? Kunt u de ACM verzoeken hier onderzoek naar te doen?
Dat is op dit moment niet te zeggen, maar dit is onderdeel van de beoordeling door de relevante mededingingsautoriteit. De Europese Commissie of de ACM beoordeelt of de oprichting van de joint venture de concurrentie op een of meer relevante markten op significante wijze belemmert, in het bijzonder als gevolg van het ontstaan of versterken van een machtspositie.
Kan de nieuwe marktstructuur zo spoedig mogelijk meegenomen worden in nieuwe en lopende marktanalyses?
De ACM moet alle relevante voorzienbare marktontwikkelingen meenemen in haar marktanalyses. Er is echter pas zekerheid over de oprichting van de joint venture als de Europese Commissie of de ACM, na een beoordeling van de concurrentiegevolgen, goedkeuring verleent voor de oprichting. Dat is een proces dat naar verwachting nog een aantal maanden in beslag gaat nemen. De ACM kan pas dan bekijken wat de gevolgen zijn voor haar marktanalyses.
Welke remedies zijn er in dit geval denkbaar? Kunt u of de ACM hier nog maatregelen aan toevoegen?
De beoordeling van concentraties en het oplossen van mededingingsproblemen is voorbehouden aan de ACM en de Europese Commissie.
Ik heb daarin geen rol en kan ook geen maatregelen opleggen. Het is aan de onafhankelijke mededingingsautoriteit die de zaak beoordeelt om te constateren tot welke mogelijke concurrentieproblemen de oprichting van de joint venture kan leiden. Afhankelijk van de ernst van de geconstateerde concurrentieproblemen kan dit leiden tot het verbieden van de oprichting van de joint venture of tot de noodzaak voor Vodafone en Liberty Global om passende remedies voor te stellen om de concurrentieproblemen te remediëren. Als de Europese Commissie de zaak beoordeelt, kan de ACM geen maatregelen toevoegen.
Deelt u nog steeds de mening dat «Two is not enough», oftewel dat er geen duopolie op de telecommarkt mag ontstaan, omdat hiermee onvoldoende concurrentie en innovatie zal ontstaan?
Ja. Gezien de economische realiteit dat deze vaste netwerken moeilijk te dupliceren zijn, is wat mij betreft blijvende toegang tot deze netwerken voor alternatieve aanbieders nodig om voldoende concurrentie en innovatie te behouden. Voldoende concurrentie tussen deze partijen en de aanbieders van diensten over de netwerken, draagt bij aan investeringen en kwaliteitsverbeteringen.
Vindt u ook dat de toegangsregulering met betrekking tot de toegang tot het netwerk van KPN in stand moet blijven, zoals het nu is?
Ik ben van mening dat in een markt met twee vergelijkbaar sterke spelers, er toegang tot de netwerken van beide spelers mogelijk moet zijn. Of de oprichting van deze joint venture binnen het bestaande telecomkader moet leiden tot aanpassing van de toegangsregulering tot het netwerk van KPN, is aan de ACM. Mijn inzet is om te zorgen dat de Europese regels blijvende toegang tot zowel de vaste netwerken van KPN als die van Ziggo waarborgen.
Vindt u daarnaast dat er nu weer een nieuwe aanleiding is om de toegang tot het kabelnetwerk van Ziggo te regelen?
Het was al de Nederlandse inzet om het Europese telecomkader geschikt te maken voor een marktstructuur als de Nederlandse en toegang tot beide vaste netwerken mogelijk te maken. De plannen van Vodafone en Liberty Global maken deze inzet des te belangrijker.
Kunt u in Brussel bij de Europese Commissie aandringen op nieuwe regels, die mogelijk maken dat er betere toegangsregulering komt voor toegang tot alle belangrijke telecomnetwerken?
Ik heb in december 2015 in reactie op de consultatie van de Europese Commissie mijn standpunt aan de Europese Commissie gestuurd. Uw Kamer heb ik daarover geïnformeerd in de Geannoteerde Agenda ter voorbereiding van de Telecomraad.2 In mijn reactie op de consultatie van de Europese Commissie stel ik voor om, naast aanpassing van het bestaande toegangsregime op basis van aanmerkelijke marktmacht, een onderhandelingsverplichting in te voeren voor netwerkpartijen. Dit biedt aanvullende garanties voor toegang tot netwerken in het geval aanmerkelijke marktmacht niet kan worden aangetoond. Tijdens het EU voorzitterschap ruim ik daarnaast tijd in om de discussie over het telecomkader verder te brengen. De Europese Commissie komt naar verwachting in september 2016 met nieuwe voorstellen.
Klopt het dat de fusie tissen Ziggo en UPC heeft geleid tot 1.000 boventallige medewerkers? Hoeveel medewerkers hebben inmiddels elders een baan gevonden?
Liberty Global rapporteert dat de integratie van UPC en Ziggo, die in december 2015 is afgerond, tot een inkrimping van het fusiebedrijf met 600 fulltime employees (Fte’s) heeft geleid.3 Het is niet bekend hoeveel van deze medewerkers een andere baan hebben gevonden.
Hoeveel banen gaat de fusie tussen Ziggo en Vodafone kosten? Op welke manier gaan deze bedrijven, de vakbonden en het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) deze mensen helpen om weer aan het werk te komen?
Hierover is nog niets bekend. De verantwoordelijkheid voor de werknemers ligt in eerste instantie bij de bedrijven zelf. Een goed sociaal plan is daarbij van groot belang. De oprichting van de joint venture moet echter nog worden voorgelegd en beoordeeld door de mededingingsautoriteit. Dat betekent dat er op dit moment nog geen sociaal plan met de vakbonden is overeengekomen en dat ook nog niet bekend is wanneer dat het geval zal zijn.
Hoe gaat het nieuwe fusiebedrijf er uitzien? Is sprake van een overname van Vodafone Nederland door Ziggo (zoals bij de overname van 2014), of zal er een gezamenlijk Nederlands dochterbedrijf zijn van Ziggo en Vodafone?
Er is geen sprake van een overname of een fusie. Vodafone en Liberty Global willen een gemeenschappelijke onderneming oprichten waarvan beide partijen voor 50 procent eigenaar zijn. Vanwege verschillen in financiële waardering betaalt Vodafone 1 miljard euro aan Liberty Global om een gelijkwaardig aandeel te krijgen in de joint venture. De opbrengsten van de joint venture worden gelijk verdeeld tussen Vodafone en Liberty Global. Partijen hebben aangegeven dat de joint venture voorlopig de merknamen Vodafone en Ziggo blijft voeren.
Kunt u aangeven hoe u de nutsfunctie, die (vast) internet inmiddels inneemt, gaat waarborgen? Hoe denkt u dit te kunnen blijven waarborgen als de marktwerking niet meer werkt, door een gebrek aan concurrentie?
Snel internet is een belangrijke voorziening die een groot aantal maatschappelijke en economische activiteiten mogelijk maakt. Concurrentie blijft het belangrijkste middel om te zorgen dat er voldoende geïnvesteerd wordt in de Nederlandse netwerken. De concurrentiegevolgen van de plannen van Liberty Global en Vodafone worden nu eerst beoordeeld door de mededingingsautoriteit, die als het nodig is remedies kan verlangen om concurrentieproblemen te voorkomen, of de oprichting van de joint venture kan verbieden. Daarnaast heb ik u aangegeven hoe ik denk dat het Europese telecomkader aangepast moet worden, om te waarborgen dat er voldoende concurrentieprikkels blijven op de Nederlandse telecommunicatiemarkten. Er zijn gebieden waar op dit moment niet door de markt zelfstandig wordt geïnvesteerd in snel internet. Daar ligt een rol voor gemeenten en provincies om, samen met lokale initiatieven en marktpartijen de uitrol van snel internet te bevorderen. Het is daarbij voor provincies en gemeenten mogelijk om binnen het Europese staatssteunkader financiële steun te geven. Ik faciliteer regionale en lokale overheden en lokale initiatieven met onder andere informatievoorziening en kennisuitwisseling.
Jongeren die worden omgekocht in jeugdgevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de Kinderombudsman waaruit blijkt dat klachten van jeugdige gevangenen worden afgekocht?1
Het rapport van de Kinderombudsman is gepubliceerd op 12 februari 2016. De Kinderombudsman concludeert dat het klachtrecht in de praktijk op veel onderdelen voldoet aan de eisen. De Kinderombudsman stelt daarnaast dat op een aantal punten het klachtrecht nog beter benut kan worden en doet daar aanbevelingen voor. Momenteel bereid ik samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een beleidsreactie aan de Kinderombudsman voor en een afschrift van deze beleidsreactie zullen wij uw Kamer doen toekomen.
Kunt u reageren op de verschillende aanbevelingen die zijn gedaan door de Kinderombudsman teneinde de klachtregeling in justitiële jeugdinrichtingen te verbeteren? Welke gaat u uitvoeren en op welke manier? Welke gaat u niet uitvoeren en waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u dezelfde mening toegedaan als uw voorganger, namelijk dat niet erg is dat het omkopen van jeugdige gevangenen met klachten onderdeel is van de informele wijze van klachtafdoening?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u de informele klachtenregeling aanpassen?
Ik geef u graag mijn standpunt over omkoping. Omkopen is volstrekt onwenselijk en behoort niet thuis in de praktijk van het klachtrecht voor jeugdigen in geslotenheid. In justitiële jeugdinrichtingen, waarop deze vragen zich toespitsen, is in de afgelopen jaren dan ook geen omkoping geconstateerd in de rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie, waar het klachtrecht deel uitmaakt van een doorlichting.
Het klachtrecht garandeert dat een jeugdige altijd de gelegenheid heeft om zaken waarmee hij het niet eens is, aan een onafhankelijke instantie voor te leggen. Tegelijk is het onwenselijk, zowel vanuit het perspectief van de jeugdigen zelf als voor de inrichtingen, dat er een situatie ontstaat waarbij elke klacht alleen schriftelijk formeel kan worden behandeld. Een pedagogisch klimaat en het voorbereiden van de jeugdigen op het leven buiten de inrichting houden ook in het leren omgaan met situaties waarin men ontevreden is of zich benadeeld voelt door hierover informeel het gesprek aan te gaan. De jeugdige en zijn verhaal worden serieus genomen en als er inderdaad sprake is van tekortdoening dan kan een compensatie gerechtvaardigd zijn. De fout wordt erkend en de jeugdige wordt gecompenseerd. Een formeel klachtentraject om compensatie te krijgen is in dergelijke situaties slechts nodig als partijen het niet eens kunnen worden over de oplossing. Het staat de jeugdige altijd vrij om zijn klacht formeel door te zetten.
Niet alle klachten lenen zich voor informele klachtenafhandeling. Dan is een formele klachtprocedure de geëigende weg. Op de bevindingen en aanbevelingen in het rapport van de Kinderombudsman omtrent de klachtprocedure zal ik in de beleidsreactie ingaan.
Deelt u de mening dat het aanbieden van bijvoorbeeld beltegoed of frisdrank ertoe kan leiden dat jongeren hier misbruik van zullen maken en een dergelijke vorm van klachtafdoening derhalve niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet? Wat is daarbij uw reactie op de bevindingen van de Kinderombudsman dat dit misbruik wel degelijk voorkomt?
Zijn er sinds september 2014 extra waarborgen in de procedure gekomen teneinde misbruik te voorkomen bij het afkopen van jeugdige gevangenen met klachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke waarborgen?
Kunt u zich vinden in de suggestie van de Kinderombudsman dat het zuiverder is als de informele klachtafdoening plaatsvindt door het aangaan van een gesprek door een onafhankelijk derde en niet door het aanbieden van compensatie? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het uiteindelijk voor iedereen beter is als een klacht wordt opgelost in plaats van dat jongeren compensatie krijgen teneinde te voorkomen dat zij hun klacht handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de werkgelegenheid in de welzijn, jeugdzorg en kinderopvang fors afneemt |
|
Nine Kooiman , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) over de arbeidsmarktontwikkelingen in de Welzijn, Jeugdzorg en Kinderopvang?1
Het rapport van de UWV schetst ontwikkelingen zoals wij deze ook zien in het Integrerend rapport (TK-2016, 29 282, nr. 244) en de Toekomstverkenning Arbeidsmarkt voor verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel 2015–2019 van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TK-2015, 34 104, nr. 83). Het beeld naar de toekomst is onzeker. Het geeft ons desalniettemin een beeld waar we met alle betrokken partijen meer inzicht door krijgen en daardoor ook kunnen gaan kijken naar oplossingen om de scenario’s niet de werkelijkheid te laten worden. En daar wordt ook beleid op gevoerd door dit kabinet.
Wat betekent het (voorspelde) baanverlies in de Jeugdzorg voor de continuïteit en kwaliteit van zorg in de jeugdzorgsector, aangezien bijna de helft van de Jeugdzorginstellingen zich nu al druk maakt over de kwaliteit van zorg?2
De afgelopen jaren – al sinds 2010 – is de werkgelegenheid in de Jeugdzorg gedaald volgens het Integrerend rapport en de Toekomstverkenning Arbeidsmarkt voor verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel 2015–2019. De werkgelegenheid is dus gedaald vooruitlopend op de bezuinigingen. De vraag is of de daling daarmee nu niet al grotendeels achter de rug is. Het blijft onzeker wat we de komende jaren nog kunnen verwachten. In de Toekomstverkenning Arbeidsmarkt voor verplegend, verzorgend en sociaal-agogisch personeel 2015–2019 (TK-2015, 34 104, nr. 83) is te zien dat het vooral om ondersteunend personeel gaat. Daarmee zorgen de instellingen voor zoveel mogelijk continuïteit en wordt ook de kwaliteit zoveel mogelijk gewaarborgd. In het sectorplan voor de Jeugdzorg zetten betrokken sociale partners in zich vanwege verwachte krimp in voor mobiliteitstrajecten en loopbaan gesprekken om mensen naar nieuw werk te begeleiden. Daarnaast zetten zij zich ook in voor behoud van vakkrachten in de jeugdzorg door hen adequate scholing te bieden.
Daarnaast zet het kabinet in op de doorstart naar nieuw werk dat op de sectorplannen volgt. Ook Jeugdzorg kan hier een beroep op doen.
Hoe kan, nadat veel jeugdzorginstellingen al hebben moeten reorganiseren, expertise behouden blijven wanneer zo een fors deel van het personeel ontslagen wordt, mede gelet op het feit dat meer dan de helft van de instellingen aangeeft dat de problematiek waarmee jongeren instromen zwaarder is geworden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de (voorspelde) gevolgen voor de wachtlijsten in de jeugdzorg nu er steeds minder hulpverleners werkzaam zijn voor kinderen en gezinnen? Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten? Zo nee waarom niet?
Omdat gemeenten de toegang verschillend organiseren en er geen eenduidig moment van start zorg bestaat, zoals in een gecentraliseerd stelsel, is het niet mogelijk landelijk eenduidig wachtlijsten in de jeugdhulp bij te houden. Er zijn soms signalen dat er lokaal wachttijden voor bepaalde vormen van jeugdhulpaanbod zijn. Uit het nader onderzoek naar de toegang in het kader van de benchmark beleidsinformatie jeugd bleek dat de gemeenten die het daar betrof waar nodig snel tot een oplossing wisten te komen.
Wel weten we dat er soms sprake kan zijn van plaatsingsproblematiek; een specifieke instelling die onvoldoende capaciteit heeft om aan de vraag te voldoen. Dit kan bijvoorbeeld doordat de instelling zijn budgetplafond heeft bereikt. In deze gevallen is het aan de gemeente (of gemeenten) die het betreft om met de aanbieder in gesprek te gaan over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Ben u bereid te onderzoeken welke kosten met de oplopende wachtlijsten in de jeugdzorg gemoeid zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek tegemoet zien?
Op basis van de Jeugdwet is de gemeente verantwoordelijk voor het bieden van adequate jeugdhulp. Het is niet mogelijk om landelijk op eenduidige wijze vast te stellen wat de omvang van de wachtlijsten is omdat gemeenten de toegang tot de jeugdhulp verschillend georganiseerd hebben en er ook geen eenduidig moment is van «start van zorg«.
Zodoende ben ik niet in staat om een onderzoek te laten doen naar welke kosten met mogelijk oplopende wachtlijsten gemoeid zouden zijn.
Wat betekent het (voorspelde) baanverlies van 12% in de periode 2011 – 2018 in de Kinderopvang voor de ingezette trajecten van kwaliteitsverbetering en harmonisatie in deze sector?
De afgelopen jaren, de economische crisis, heeft ook littekens achtergelaten in het budgettair beeld en beleid van de kinderopvangtoeslag en daarmee de sector. Door genomen bezuinigingsmaatregelen, de economische crisis en een geboortedaling daalde het gebruik van kinderopvang de laatste jaren. Het UWV raamde een daling van het aantal werknemers tussen 2011 en 2014 van circa 24 procent.
De verwachtingen voor de komende jaren laten echter een duidelijk positief beeld zien. Met het Belastingplan 2016 is sprake van een flinke intensivering van de kinderopvang in 2016 met € 290 miljoen. Daarnaast wordt een intensivering van € 200 miljoen in 2017 beoogd. Naast de extra middelen speelt ook de aantrekkende economie een positieve rol in de aantrekkende werkgelegenheid in de sector. Doordat steeds meer ouders werk vinden wordt er naar verwachting vaker een beroep gedaan op formele kinderopvang.
De harmonisatie van de peuterspeelzalen en kinderopvang, en de beoogde kwaliteitsverbetering in de sector, zal zorgen voor een toenemende vraag naar beroepskrachten met een beroepskwalificatie. De verschuiving van de inzet van vrijwilligers naar beroepskrachten zal de geraamde banengroei in de sector omhoogstuwen. Door de verwachte banengroei zal het aantal vacatures groeien. Verwachting van het UWV is dat vooral de vraag naar gespecialiseerde pedagogisch medewerkers (mbo-4) zal stijgen, omdat werkgevers hogere eisen stellen aan werknemers. Indien deze prognose uitkomt zal het overschot aan deze medewerkers afnemen en in 2016 of 2017 zelfs omslaan in een personeelstekort. De pedagogisch medewerker (mbo-3) blijft ook de komende jaren een overschotberoep.
Prognoses van de sector gaan ervan uit dat er in 2016 voor het eerst weer sprake is van groeiend aantal banen in de kinderopvang. Tussen 2015 en 2018 wordt een toename van 9 duizend werknemers voorspeld (+12 procent).
Welke kosten zijn met de uitkeringen die door deze ontslaggolf aangevraagd (gaan) worden gemoeid?
Zie antwoord op vraag 10.
Wat is de inschatting van de regering over de uitstroommogelijkheid naar de arbeidsmarkt van deze groep uitkeringsgerechtigden nu uit de cijfers van het UWV blijkt dat er een ruim tot zeer ruim aanbod van beroepskrachten voor de welzijn, jeugdzorg en kinderopvangsector?
In het UWV rapport staat aangegeven dat 64% van het aantal WW-ers uiterlijk een maand na het beëindigen van het werk in de jeugdzorg, het werk weer heeft hervat. In de welzijnsbranche is dit 53% en in de kinderopvang 62%. Er wordt aangegeven dat het raadzaam is ook buiten de zorg en het welzijn te kijken. In het rapport is dan ook te zien dat ook daar werkhervatting uit voortkomt, bijvoorbeeld in de financiële en zakelijke dienstverlening. De Toekomstverkenning (TK-2015, 34 104, nr. 83) laat zien dat er op termijn weer tekorten ontstaan in zorg en welzijn, de instroom in werk wordt dan dus hoger. Door de aantrekkende economische groei neemt de werkgelegenheid en daarmee de uitstroom naar verwachting in bijna alle sectoren toe3. Hierdoor zal de vraag naar Kinderopvang ook weer toenemen. De krimp in de Kinderopvang slaat volgens het UWV in de loop van 2016 om in groei.4
Is de regering bereid op te komen voor de werkgelegenheid van werknemers binnen deze sectoren, aangezien zij in voortdurende onzekerheid over hun baan verkeren vanwege alle bezuinigingen en beleidskoerswissels?
Het kabinet zet volop in op het ondersteunen van deze mensen. De regionale sectorplannen voor welzijn, jeugd en kinderopvang zijn gericht op op-, om- en bijscholing van zittend personeel. Daarnaast is er uit de onderbesteding van het sectorplannenbudget € 40 miljoen beschikbaar gesteld om scholingsvouchers economiebreed te kunnen gebruiken, de dienstverlening van het UWV uit te breiden, en de Brug-WW ook buiten de sectorplannen inzetbaar te maken.5
Bent u bereid om over de financiële gevolgen van de instroom en mogelijke uitstroom in uitkeringsvoorzieningen van ontslagen hulpverleners te rapporteren, zodat de Kamer ook dit effect van de bezuinigingen kan monitoren? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het UWV rapporteert maandelijks in de nieuwsflits arbeidsmarkt over de nieuwe, lopende en beëindigde uitkeringen naar sector, ook voor de sector Zorg & Welzijn6. Het is niet mogelijk van tevoren te bepalen wat de totale kosten van de uitkeringen zullen zijn, omdat niet ex ante duidelijk is wat de hoogte en de duur van de uitkeringen is. Daarnaast is het niet mogelijk de in- en uitstroom direct te koppelen aan de bezuinigingen. Het is niet mogelijk te bepalen welk deel van de in- en uitstroom conjunctureel is, en welk deel wordt veroorzaakt door bezuinigingen.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Kinderopvang voorzien op 9 maart 2016 beantwoorden?
Helaas heb ik u de antwoorden niet eerder kunnen doen toekomen.
De berichtgeving dat één op de drie artsen het falen van een collega niet meldt |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel naar aanleiding van berichtgeving op de website van het Radboudumc?1 2 3
Ja.
Wat is uw oordeel over deze berichtgeving?
In hoeverre komt de patiëntveiligheid in het geding wanneer één op de drie artsen het falen van een collega niet meldt?
Onderschrijft u de conclusie van het onderzoek dat daar waar een angstcultuur heerst de patiëntveiligheid in het geding komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke oplossing dient er volgens u te komen voor het voorkomen van een angstcultuur? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete maatregelen binnen de zorg worden genomen om hier iets aan te doen?
Kunt u naar aanleiding van eerder gestelde vragen duiden hoe het toezicht is geregeld, aangezien de Raad van Bestuur eindverantwoordelijk is?4
Deelt u de conclusie dat ondersteuning bij rehabilitatie primair moet worden georganiseerd door zorginstellingen, beroepsbeoefenaren en beroepsverenigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke wijze kan er meer aandacht komen voor de manier waarop zorgverleners kunnen omgaan met het verminderd functioneren van collega’s? Hoe kan er meer aandacht komen voor de aanspreekcultuur binnen deze organisaties?
Op welke manier kan er zorg worden gedragen voor meer ondersteuning bij het omgaan met collega’s die binnen en/of buiten de instelling minder goed functioneren?
In de afgelopen jaren is er een veelheid aan instrumenten ontwikkeld, uiteindelijk gericht op het voorkomen van fouten en disfunctioneren:
Veilig melden systeem, protocollen veilig melden, IFMS (individueel functioneren medisch specialisten), kwaliteitsvisitaties en herregistratie. Hiermee is er veel meer aandacht gekomen voor het evalueren en verbeteren van het individuele professionele handelen. Daarnaast is een belangrijke manier om fouten te voorkomen om continu te zorgen voor het up to date houden van kennis en vaardigheden. En continue aandacht in opleiding en na- en bijscholing voor veilig melden.
Dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van instellingen en professionals.
Op welke manier kan er zorg voor worden gedragen dat er in de opleiding meer aandacht wordt gegeven aan hoe om te gaan met het signaleren van disfunctioneren?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening van de onderzoeker van het rapport dat iedere zorgverlener tijdens een tuchtzaak begeleiding aangeboden moet krijgen? Zo ja, op welke wijze gaat hierin worden voorzien?
Dat vind ik een verantwoordelijkheid voor de werkgever en voor de beroepsverenigingen.
De berichtgeving van het schending van privacy door Certe |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Lab beticht van privacyschending»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze berichtgeving?
Ik vind het van belang dat zorgvuldig met medische gegevens wordt omgegaan. Of dat in deze concrete casus het geval is kan ik niet beoordelen. Dat is aan de toezichthouder. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft inlichtingen gevraagd bij Certe. Ik wacht de beoordeling van de AP af.
Heeft u signalen gekregen dat andere ziekenhuizen en laboratoria dezelfde werkwijze hanteren?
Ik heb dergelijke signalen niet ontvangen, maar ik kan dat niet uitsluiten.
Hoe wordt deze werkwijze getoetst? Wat is uw oordeel over deze werkwijze?
In eerste instantie zijn zowel het laboratorium als het ziekenhuis verantwoordelijk voor het naleven van geldende wet- en regelgeving. Vervolgens is het aan de toezichthouders om toezicht te houden en waar nodig handhavend op te treden.
Hoe kijkt u naar de in het artikel geschetste privacy situatie in relatie tot de recente open brief van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan alle Raden van Besturen van de zorginstellingen?2
De achtergrond van deze brief is gelegen in een onderzoek dat de AP in 2013 is gestart en niet in deze casus. Ik ben wel van mening dat het goed is dat de AP Raden van Bestuur wijst op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de omgang met medische gegevens.
Bent u op de hoogte van de uitkomsten van veiligheidsanalyses verricht door Certe en de Noordelijke ziekenhuizen? Zo ja, kunt de Kamer hierover nader informeren? Zo nee, waarom zijn deze analyses niet uitgevoerd?
Nee, ik ben hiervan niet op de hoogte. Het toetsen van de feitelijke situaties is aan de toezichthouders.
Bent u voornemens om bij de AP, in vervolg op een eerste toets, te vragen of de huidige procedure op privacy gevoeligheid kan worden beoordeeld bij Certe en de Noordelijke ziekenhuizen? Zo ja, kunt u de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder, zij richt haar eigen toezicht in en maakt daarbij haar eigen keuzes.
Deelt u de mening dat de patiënt altijd expliciet gevraagd moet worden of de medische gegevens met derden mogen worden gedeeld?
Voor het delen van medische gegevens moet worden voldaan aan de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van deze wetgeving hoeft geen toestemming te worden gevraagd voor het beschikbaar stellen van gegevens aan degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst of degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener. In andere gevallen is uitdrukkelijke toestemming vereist.
Hoe kijkt u aan tegen de toegankelijkheid van medische informatie door anderen die niet vallen onder de directe behandelrelatie met de patiënt?
Verantwoordelijken voor gegevensverwerking moeten maatregelen treffen om te zorgen dat medische gegevens alleen toegankelijk zijn voor degene die daartoe bevoegd zijn, zodat wordt voldaan aan de Wbp en WGBO.
Op welke wijze moet een zorginstelling hierop toezien en waarborgen creëren dat medische informatie niet door anderen kan worden ingezien?
Het is aan de zorgaanbieder om passende waarborgen te creëren. De NEN 7510, norm voor informatiebeveiliging, biedt daartoe een handvat.
Wat is uw oordeel over de «opt-out procedure» die door Certe op de zeer recent bijgewerkte website staat beschreven: «Dit betekent concreet dat resultaten van onderzoek aangevraagd door uw huisarts, ook verstuurd worden naar het ziekenhuis waar u eventueel onder behandeling bent. (...) Wilt u dit niet? dan kunt u dit bij ons kenbaar maken.»?3
Ik wacht de beoordeling van de AP af in hoeverre de werkwijze van Certe in overeenstemming is met wet- en regelgeving.
Het bericht “Tonnen voor opinieplatform” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tonnen voor opinieplatform»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er voor het initiatief «RaamopRusland» een subsidie van bijna 3 ton is aangevraagd?
Ja.
Op welke subsidiemogelijkheid doen de aanvragers een beroep?
De subsidieaanvraag is ingediend voor het programma Projecten Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB), vallend onder artikel 4 van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Welk deel van de begroting van dit initiatief zou bij toekenning van de gevraagde subsidie uit subsidie van uw ministerie bestaan?
De eenmalige subsidie betreft de startfase (eerste drie jaar) van het initiatief en behelst o.a. de kosten voor de bouw, hosting en onderhoud van een website, personeelskosten t.b.v. redactie en onderzoek, reiskosten, en honoraria voor freelancers. De totale begroting voor deze eerste drie jaar bedraagt EUR 364.000. Eventuele kosten buiten de ingediende begroting worden niet gedekt door de subsidie.
Waarin verschilt «RaamopRusland» van andere journalistieke of opiniërende media waar geen subsidie aan wordt verleend?
Het projectvoorstel Raam op Rusland betreft geen journalistiek of opiniërend project, maar de oprichting van een kennisplatform, waarbij nauw samengewerkt zal worden met Nederlandse kennisinstellingen, waaronder verschillende universiteiten, en het bedrijfsleven. De subsidie is toegekend aan de stichting Raam op Rusland, die conform haar statuten geen journalistieke inslag of doelstellingen heeft. De activiteiten van Raam op Rusland passen binnen het beleidsdoel om relevante feiten over de actuele ontwikkelingen in Rusland toegankelijk te maken voor een breder publiek.
Voor de volledigheid zij vermeldt dat uit deze subsidie geen activiteiten in relatie tot het referendum over de associatieovereenkomst met Oekraïne gefinancierd zullen worden. De website van «Raam op Rusland» zal pas later in het voorjaar operationeel worden.
Zijn er vergelijkbare initiatieven die subsidie van uw ministerie ontvangen? Zo ja, welke zijn dit en wat bedraagt die subsidie?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades in het buitenland verstrekken regelmatig subsidie aan projecten gericht op het vergroten en uitwisselen van kennis met betrekking tot belangrijke onderwerpen van buitenlands beleid. Het project «Raam op Rusland» is niet direct vergelijkbaar met andere initiatieven die subsidie ontvangen.
Bestaat het risico dat met deze subsidieverlening financiering ontstaat van gewoon journalistiek werk dat de deelnemende journalisten ook zonder deze subsidie zouden verrichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het betreft hier geen journalistiek project. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat er weer een storing was op de Botlekbrug |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over een recente storing aan de Botlekbrug?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten waarom deze storing aan de Botlekburg pas na zeven uur was opgelost? Zo nee, waarom niet?
Op 16 februari 2016 om circa 17.00 uur bleek de brug in storing te zijn, waardoor deze gestremd was, zowel voor auto’s als voor de hoge scheepvaart. Het bleek een grendelstoring te zijn, maar de oorzaak van de storing was moeilijk vast te stellen, omdat het probleem niet visueel waarneembaar was. In eerste instantie is mogelijk gemaakt dat de brug handmatig bediend kon worden. Hierdoor kon het wegverkeer vanaf 16 februari 2016 om circa 23.30 uur weer van de brug gebruik maken. De brug bleef gestremd voor de hoge scheepvaart.
Op 17 februari 2016 bleek dat de oorzaak van de storing een defect onderdeel van de vergrendeling was. Vanaf 20.00 uur werden tijdblokken van een paar uur ingesteld, afwisselend voor weg- en scheepvaartverkeer. Deze tijdblokken zijn gecommuniceerd.
Hierna is de software van de vergrendeling aangepast, zodat de brug bediend kon worden, terwijl de betreffende grendel buiten werking was.
Op 19 februari 2016 om 20.00 uur was de storing tijdelijk opgelost en werd de brug weer volledig beschikbaar gesteld voor het weg- en het vaarwegverkeer. De reparatie aan het defecte onderdeel van de vergrendeling vraagt langere tijd. Dit kan buiten de normale bediening van de brug plaatsvinden.
Hoe lang moet de regio Spijkenisse nog afhankelijk zijn van de onbetrouwbare Botlekbrug, aangezien de storing van de afgelopen nacht al de 53ste storing van deze brug is?
Er heeft een onafhankelijke review plaatsgevonden op de storingen en de afhandeling van de storingen op de nieuwe Botlekbrug. De resultaten van deze review zal ik begin maart aan de Tweede Kamer versturen, waarbij ook aanbevelingen voor het vervolg worden opgenomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het transport van gevaarlijke stoffen via de N59 moet? Bent u bereid met transportondernemers te kijken naar alternatieve routes?
De N59 is de met de Veiligheidsregio afgestemde alternatieve route voor gevaarlijke stoffen. Via deze route wordt voorkomen dat gevaarlijke stoffen door tunnels vervoerd worden en wordt zo min mogelijk door woonkernen gereden.
Overleg tussen mijn departement en de transportsector is in voorbereiding.
Kunt u aangeven hoeveel schade de transportsector heeft opgelopen door de storingen en daarbij zowel wegverkeer als scheepvaartverkeer betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen (nr. 2016D901753, 18 januari 2016) over opgelopen schade, betreur ik dat vervoerders om moeten rijden als de brug is gestemd. De door de transportsector genoemde bedragen kan ik niet beoordelen, omdat dit niet wordt geregistreerd.
Op welke wijze wordt de bouwer van deze brug aansprakelijk gesteld voor de schade? Is er een garantietermijn afgesproken en is de laatste betalingstermijn al voldaan?
De Botlekbrug is onderdeel van een langlopend contract, waarbij de opdrachtnemer voor 20 jaar de brug onderhoudt. De laatste betalingstermijn is nog niet aan de orde, omdat betalingen nog gedurende de gehele looptijd van het contract plaatsvinden. De bouwer van de brug neemt maatregelen voor het herstellen en tegengaan van storingen en draagt de kosten daarvoor. Schade als gevolg van storingen kan op basis van het contract niet op de bouwer worden verhaald.
Heeft u (extern)onderzoek laten verrichten naar de opleveringsstaat van de brug? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hulp aan vrouwelijke en minderjarige slachtoffers van ontvoeringen door Boko Haram in Nigeria |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Bad Blood»1 van International Alert en Unicef over de situatie van Nigeriaanse vrouwen en kinderen die na een ontvoering door Boko Haram trachten terug te keren in hun gemeenschappen?
Ja. International Alert heeft samen met Unicef dit rapport gepubliceerd. International Alert is een strategische partner van BZ.
In hoeverre bent u verrast door de bevindingen in dit rapport?
Ik ben niet verrast door de bevindingen in dit rapport. Schaamte, stigmatisering en verstoting zijn helaas bekende problemen waar slachtoffers van seksueel geweld mee kampen.
In welke vorm en mate worden deze vrouwen reeds ondersteund en waar ziet u, al dan niet vanuit Nederland, mogelijkheden voor verbetering?
Nederland levert hulp aan de slachtoffers van Boko Haram in de getroffen gebieden in noordoost Nigeria. Zo geven we EUR 5,6 miljoen aan de Dutch Relief Alliance, bestaande uit de Nederlandse organisaties Save the Children, Oxfam Novib, Stichting Vluchteling en Tear. Dit programma houdt zich onder andere bezig met de training van gemeenschapsleiders op het gebied van traumaverwerking en verwijst slachtoffers zo nodig door naar gespecialiseerde hulp.
Naast deze directe steun geeft Nederland ook algemene bijdragen aan internationale noodhulporganisaties en -fondsen die in Nigeria minderjarige en vrouwelijke slachtoffers van Boko Haram bijstaan. Organisaties als Unicef, IOM, en International Alert bieden psychosociale hulp aan deze groep vanuit het besef dat dit cruciaal is voor het bouwen aan een toekomst voor de slachtoffers. Unicef heeft in 2015 meer dan 120.000 kinderen die zijn blootgesteld aan geweld en mishandeling van psychosociale hulp voorzien. International Alert heeft in de getroffen gebieden radioprogramma’s gelanceerd over stigmatisering en seksueel geweld en geeft hierover workshops in vluchtelingenkampen. De EU financiert in noordoost Nigeria een humanitair programma dat zich voornamelijk richt op gezondheidszorg en bescherming van vluchtelingen en slachtoffers van geweld door Boko Haram.
Ook de Nigeriaanse overheid biedt slachtofferhulp. Er is onder andere een centrum voor Post Traumatic Stress Disorderopgericht in Kano en een opvangcentrum geopend voor slachtoffers.
Deelt u de opvatting dat de meeste hulp die vanuit onder andere Nederland naar Nigeriaanse kinderen en vrouwen gaat veelal preventief is, en daarmee niet de juiste hulp biedt aan deze reeds beschadigde groep? Zo ja, bent u bereid om hier gezien deze groeiende problematiek in bij te sturen?
Nee, deze opvatting deel ik niet. De meeste hulp ondersteunt de opvang en reintegratie van slachtoffers van Boko Haram. Wel is het zo dat bevrijde kinderen en vrouwen vaak verstoten worden uit hun gemeenschap en daardoor moeilijk toegang hebben tot humanitaire hulp. Het probleem is niet zozeer het gebrek aan hulp, maar dat de geboden hulp de doelgroep niet altijd bereikt. Waar mogelijk vestigen we de aandacht op dit probleem, bijvoorbeeld via de Nederlandse ambassade in Abuja, onze contacten met de internationale hulporganisaties en onze inbreng in het beleidsproces in Brussel. Met de campagne #FutureForOurGirls heb ik ook zelf op Internationale Vrouwendag, samen met Unicef en International Alert, aandacht gevraagd voor de uitsluiting van vrouwen en meisjes en opgeroepen tot directe zorg voor deze kwetsbare groep.
Wat is de stand van zaken betreffende de betrokkenheid van de Nederlandse ambassade bij het verbeteren van de positie van meisjes en vrouwen, waar Minister Koenders tijdens het Algemeen overleg over Nigeria en Boko Haram in april 2015 over sprak?
De rol van de ambassade in Abuja richt zich vooral op het monitoren en volgen van de humanitaire hulpinspanningen van de internationale gemeenschap, zowel VN-instellingen als NGOs, inclusief de Dutch Relief Alliance. De ambassade brengt regelmatig bezoeken aan het noordoosten, onder andere om in beeld te krijgen hoe de hulpinspanningen verlopen, en heeft bij de VN aangedrongen op een meer actieve informatievoorziening. De VN houdt nu reguliere briefings voor de internationale gemeenschap over de situatie in het noordoosten, waardoor internationale donoren een beter beeld hebben van de ontwikkelingen en de respons van de VN. Ook brengt de ambassade het onderwerp van kwetsbare vrouwen en kinderen op bij verschillende gesprekspartners, waaronder het Victims Support Fund van de Nigeriaanse overheid en het Presidential Initiative to the North East. De Nederlandse ambassadeur in Abuja bracht de kwestie recent ter sprake in een onderhoud met de gouverneur van de noordoostelijke deelstaat Borno en onderhoudt intensief contact met een aantal maatschappelijke organisaties in Nigeria.
Wat doet de Nederlandse regering eraan om te zorgen dat deze vrouwen voldoende psychosociale en medische hulp ontvangen?
Zie antwoord vraag 3.
Bijzonder bijkomende kosten voor kinderen onder voogdij en residentiële instellingen |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat gemeenten vaak niet meer bereid zijn te betalen voor bijzondere, bijkomende kosten voor kinderen die onder (gezins-)voogdij staan en in een residentiële instelling wonen?1
Uit de informatie die mij bekend is, blijkt dat tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen afspraken gemaakt worden over het tarief voor de jeugdbescherming. De vergoeding voor bijzondere kosten maakt deel uit van dat tarief. Er zijn mij geen concrete signalen bekend dat gemeenten niet meer bereid zouden zijn om te betalen voor bijzondere kosten.
In hoeverre speelt hier volgens u de inkoopgedrevenheid en het bureaucratisch getouwtrek over de kosten, waarover de Kinderombudsman eerder heeft gerapporteerd?2
Uit vragen die ik van gemeenten krijg, blijkt dat er veel behoefte is aan informatie over de wijze waarop in de praktijk moet worden omgegaan met de vergoeding van de bijzondere kosten. Dat is voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) reden geweest om samen met de VNG en Jeugdzorg Nederland een factsheet te ontwikkelen waarin de vergoeding van bijzondere kosten wordt uitgewerkt. Met deze handreiking beogen we voor de uitvoering helderheid te verschaffen over het doel, reikwijdte en de werkwijze van de vergoeding van bijzondere kosten. Deze handreiking wordt zo spoedig, nog in april, gepubliceerd.
Deelt u de mening van de hulpverlener dat het onwenselijk is dat kinderen en ouders doorverwezen worden naar de bijzondere bijstand of een beroep op fondsen moeten doen voor de bijzondere, bijkomende kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bijzondere kosten hebben betrekking op specifieke kosten die in het van belang van het kind gemaakt moeten worden. Deze bijzondere kosten komen voor vergoeding in aanmerking als er voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt.
Omdat de verlening van bijzondere bijstand een laatste vangnet is in het kader van de sociale zekerheid, kan de bijzondere bijstand in dit soort situaties niet als een voorliggende voorziening worden aangemerkt. Immers in de Participatiewet is bepaald dat er geen recht op (algemene en bijzondere) bijstand is, indien en voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorziening die gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Een aanspraak op vergoeding van bijzondere kosten behoort hier in beginsel ook toe, mits de aanspraak valt binnen de reikwijdte van de vergoedingsregeling van de bijzondere kosten. Ik deel dan ook uw mening dat het in dit geval onwenselijk en niet passend is als er wordt doorverwezen naar de bijzondere bijstand als vergoeding op basis van de regeling bijzondere kosten mogelijk is.
Klopt het beeld dat de hulpverlener schetst over de plaatsing in, vaak ver van de ouderlijke woonplaats gevestigde, specialistische instellingen en dat het voor ouders financieel gezien lastig of haast onmogelijk is hun kind te bezoeken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat financiën nooit een belemmering vormen in het behouden van het contact tussen kind en ouder?
Het kan voorkomen dat kinderen in een tehuis of pleeggezin zijn geplaatst dat relatief ver weg ligt van de woonplaats van ouders. In de regeling voor vergoeding bijzondere kosten is de mogelijkheid opgenomen dat ouders, indien dat noodzakelijk is, een vergoeding krijgen voor reiskosten.
In dit verband wijs ik er op dat nu de jeugdhulp gedecentraliseerd is naar gemeenten, er een tendens waarneembaar is dat jeugdhulp dichter bij huis wordt georganiseerd. Dit is ook beoogd. De gemiddelde afstand die ouders moeten reizen zal dan naar verwachting afnemen.
Herkent u het beeld dat de hulpverlener schetst van de stapeling van bezuinigingen en belemmeringen waarmee ouders van deze kinderen te maken hebben? Klopt het dat voorheen deze bijzondere kosten in de (gezins-)voogdij wel werden vergoed en gemeenten hier nu op bezuinigen?
Zoals ik beschreven heb in mijn antwoord op de eerste vraag, zijn mij geen concrete signalen bekend dat gemeenten bezuinigen op de bijzondere kosten. Zoals ook in de factsheet wordt opgenomen, hebben gemeenten een plicht om een financiële vergoeding beschikbaar te stellen voor bijzondere kosten die in specifieke situaties in het belang van het kind gemaakt moeten worden. Gemeenten en gecertificeerde instellingen moeten daar goede afspraken met elkaar over maken.
Verder is de financiële positie van een grote groep ouders verbeterd met de afschaffing van de ouderbijdrage per 1 januari 2016. Dit heeft tot gevolg dat ouders deze vorm van een eigen bijdrage niet meer hoeven te betalen en daardoor minder kosten maken voor hun kind dat uit huis is geplaatst. Overigens komen de ouders als zij aan de onderhoudsvoorwaarden voldoen in aanmerking voor kinderbijslag.
Hoe verhoudt de situatie waarin ouders financieel niet in staat zijn hun kind te bezoeken zich tot het betrekken van ouders bij het ondersteuningsproces van hun kind, zoals verwoord in de memorie van toelichting bij de Jeugdwet?3
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat, aangezien het hier om een specifieke en zeer kwetsbare doelgroep gaat, het niet van individuele gemeenten zou moeten afhangen of er bijzondere bijkomende kosten vergoed worden? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren? Zo nee, waarom niet?
Bij het beoordelen van de vraag of bijzondere kosten in aanmerking komen voor vergoeding dient eerst gekeken te worden of voor deze kosten geen uitkering op grond van een andere regeling kan worden verstrekt. Naast landelijke regelingen hebben gemeenten ook regelingen waarvan de uitvoering verschilt per gemeente. De beoordeling of bijzondere kosten al dan niet in aanmerking komen voor vergoeding is dan ook mede afhankelijk van de specifieke invulling van deze regelingen per gemeenten. De factsheet die met de VNG en Jeugdzorg Nederland is opgesteld, is bedoeld als leidraad om hierover tussen gemeenten en gecertificeerde instellingen goede afspraken te maken.
Kunt u deze vragen voor het verzamel Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 31 maart 2016 beantwoorden?
Ja.
Een verzekeraar die wijkverpleegkundigen passeert met nieuw pgb-beleid |
|
Linda Voortman (GL), Kees van der Staaij (SGP), Vera Bergkamp (D66), Carla Dik-Faber (CU), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een zorgverzekeraar nieuw, afwijkend beleid voor het persoonsgebonden budget (pgb) in de Zorgverzekeringswet volgt?1
Ja.
Wat is uw reactie op het besluit van deze zorgverzekeraar dat niet langer alle hbo-wijkverpleegkundigen een indicatie voor een persoonsgebonden budget mogen geven, maar dat de verzekeraar per regio twee voorkeurzorginstellingen aanwijst die mogen indiceren?
Ik heb contact opgenomen met de betreffende verzekeraar. Daaruit blijkt dat de berichtgeving van Zorgvisie niet geheel juist is. Alle HBO-wijkverpleegkundigen mogen het pgb indiceren, ook bij CZ. CZ heeft er echter voor gekozen om hiervoor enkele organisaties per regio specifiek aan te wijzen als voorkeursaanbieders waar de cliënt altijd terecht kan. Hiermee zorgt CZ voor een duidelijk aanspreekpunt voor pgb-aanvragers, en kunnen de betreffende organisaties er ook mensen voor vrij maken. Verzekerden kunnen daarnaast ook bij andere aanbieders terecht. (Afhankelijk van de polis (budget, natura of restitutie) van verzekerde wordt in dat geval 65% tot 100% van de declaratie voor de indicatiestelling vergoed). CZ geeft aan dat deze maatregel eraan bijdraagt dat er veel minder klachten binnenkomen van pgb-houders over de beschikbaarheid en de deskundigheid van indicerende wijkverpleegkundigen.
Was u van dit besluit op de hoogte ten tijde van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel voor invoering van het persoonsgebonden budget in de Zorgverzekeringswet?2
Nee; CZ had zelf overleg hierover gevoerd met Per Saldo en zorgaanbieders.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat de bewuste verzekeraar veel te ver gaat in het stellen van eigen voorwaarden aan de indicatiestelling van het persoonsgebonden budget?
Er worden geen voorwaarden aan de indicatiestelling gesteld. De verzekeraar heeft ervoor gekozen om een aantal organisaties aan te wijzen als voorkeursaanbieder, budgethouders zijn niet verplicht daar gebruik van te maken.
Is dit beleid in lijn met de bestuurlijke afspraken over de door de zorgverzekeraar te hanteren indicatiestelling en toegangscriteria?
In de bestuurlijke afspraken tussen Per Saldo, ZN en VWS is vastgelegd dat de toegang door middel van een indicatiestelling bij een Zvw-pgb gelijk is aan de toegang bij de reguliere gecontracteerde wijkverpleging. Ook daar geldt dat, als een verzekerde kiest voor een niet-gecontracteerde aanbieder een lagere vergoeding van de indicatiestelling aan de orde kan zijn. De keuze die CZ heeft gemaakt is dan ook in lijn met de bestuurlijke afspraken.
Deelt u de zorgen dat dit beleid een inperking van de keuzevrijheid van budgethouders betekent?
Ten aanzien van de keuzevrijheid van de verzekerde zijn twee elementen van belang. Ten eerste geldt dat de verzekerde keuzevrijheid heeft bij het kiezen van zijn polis. Daarbij geldt dat de polis transparant moet zijn over de voorwaarden die van toepassing zijn. Ik heb geen signalen dat CZ dit niet juist in de polis heeft opgenomen. Ten tweede moet er, ook bij de naturapolis, een keuze zijn voor de verzekerde. In dit geval heeft CZ in ieder gebied minimaal twee aanbieders gecontracteerd voor de indicatiestelling. Daarmee blijft er een keuzemogelijkheid voor de verzekerde.
Klopt het dat door dit beleid wijkverpleegkundigen die niet voor voorkeursorganisaties werken de regie over de zorg aan hun pgb-cliënten kwijtraken aan de zorgverzekeraar? Zo ja, hoe strookt dit met de vrijheid van een pgb-houder om zelf de zorg in te richten?
De regie ligt in alle gevallen bij de pgb-houder. Niet bij de verzekeraar, en ook niet bij de wijkverpleegkundige. De pgb-houder kan zelf besluiten bij welke organisatie hij een indicatie laat stellen, zolang de indicatiesteller voldoet aan de voorwaarde dat hij/zij HBO-niveau 5 heeft. Het tarief dat de wijkverpleegkundige daarvoor ontvangt is afhankelijk van de afspraken die hij/zij heeft gemaakt met de zorgverzekeraar (gecontracteerd tarief of restitutietarief).
Voor zover de vragenstellers bedoelen dat de vaste zorgverlener van een budgethouder vaak goed op de hoogte is van de situatie is van belang om te benadrukken dat de wijkverpleegkundige de taak heeft om de zorgvraag van de verzekerde goed in kaart te brengen. Daarbij kan zij ook gebruik maken van de kennis van de vaste zorgverleners.
Hoe verhouden de uitspraken dat de wijkverpleegkundige de regie heeft of haar werk terugkrijgt zich tot het beleid van deze zorgverzekeraar, waarbij slechts enkele wijkverpleegkundigen mogen indiceren?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wilt u in de aangekondigde algemene maatregel van bestuur (AMvB) de keuzevrijheid van budgethouders en de toegankelijkheid van het persoonsgebonden budget garanderen?
In het onlangs gevoerde debat over het wetsvoorstel Zvw-pgb heb ik u toegezegd de AMvB voor de zomer bij uw Kamer voor te hangen. Bovendien heeft u mij verzocht u per brief te informeren over de wijze waarop ik invulling geef aan de motie Dik-Faber/Bruins Slot over het gelijk trekken van de bepalingen voor Zvw- en Wlz-pgb.3 Via de gevraagde brief en de toegezegde voorhang zal ik u hierover informeren.
Deelt u de mening dat de vrijheid die deze zorgverzekeraar neemt het belang van goed vastgelegde toegangscriteria aantoont? Bent u nog steeds van mening dat die toegankelijkheid met de AMvB in plaats van opname in de wet voldoende gegarandeerd zal zijn?
De toegangscriteria, zoals die door zorgverzekeraars gehanteerd worden op basis van de bestuurlijke afspraken met Per Saldo en Zorgverzekeraars Nederland, hebben betrekking op de vraag of een verzekerde in aanmerking komt voor een pgb.
Ik vind het belangrijk dat de indicatiestelling voor het pgb zorgvuldig gebeurt. Door bepaalde voorkeursinstellingen aan te wijzen kan de instelling zich specialiseren en mensen hiervoor vrijmaken. Dat zorgt er voor dat de indicatiestellingen kwalitatief beter worden. Dat kan ik alleen maar toejuichen. Uiteraard is het wel belangrijk dat de toegang tot het pgb hierdoor niet belemmerd wordt.
Overigens heeft Per Saldo mij aangegeven het van belang te vinden dat de indicatiestelling onafhankelijk wordt uitgevoerd en dat de indicatie en de zorgverlening bij een pgb door verschillende personen wordt gedaan. Dat is nu nog niet per definitie het geval. Ik zal daarover in overleg treden met de betrokken partijen.
Bent u van mening dat er op dit moment voldoende wijkverpleegkundigen beschikbaar zijn voor de indicatie in het kader van de Zorgverzekeringswet? Zo nee, welke maatregelen kunt en wilt u nemen om te garanderen dat er wel voldoende wijkverpleegkundigen komen voor tijdige indicatiestelling?
Als er in een regio onvoldoende niveau 5 wijkverpleegkundigen beschikbaar zijn om te indiceren dan is het aan zorgverzekeraars en aanbieders om hier praktische afspraken over te maken. In de praktijk gebeurt dit ook. In sommige thuiszorgteams is bijvoorbeeld een tekort aan hbo-verpleegkundigen en is daarom de afspraak gemaakt met verzekeraars, dat mbo-verpleegkundigen daar ook mogen indiceren. Op deze manier wordt geborgd dat er altijd een tijdige indicatiestelling kan plaatsvinden. Dit is ook onderdeel van de zorgplicht van de verzekeraar.
Het bericht dat het bedrijf Raet de bovenwettelijke aanvullingen op de WW gaat uitvoeren |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u het bericht «Bedrijf Raet gaat WW-versoberingen «repareren»» bevestigen?1
Ik heb van sociale partners vernomen dat aan de hand van een drietal cao’s geëxperimenteerd gaat worden met Raet als uitvoerder, om te zien of een private uitvoering van cao-aanvullingen in de praktijk goed vorm te geven is.
Wat is de inhoud van de «uniforme regeling» die Raet gaat uitvoeren? Kunt u in een tabel uiteenzetten hoe van 1 tot 40 dienstjaren WW-rechten worden opgebouwd conform de Werkloosheidswet? Kunt u tevens uiteenzetten hoe WW-rechten worden opgebouwd conform de afspraken in het sociaal akkoord en de «uniforme regeling» die Raet gaat uitvoeren?
In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners op cao-niveau een aanvulling van 14 maanden op de wettelijke WW kunnen introduceren. Deze afspraken worden in beginsel algemeen verbindend verklaard. De verantwoordelijkheid voor het maken van dergelijke afspraken ligt bij sociale partners. Zij bepalen de inhoud van de «uniforme regeling». Ik heb daarover geen informatie. Wel kan ik u informeren over de opbouw van de wettelijke WW. Deze tabel ziet er als volgt uit:
kwartaal
>= 38
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
37
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
36
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
35
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
34
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
33
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
32
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
31
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
30
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
29
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
28
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
27
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
26
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
25
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
24
Worden de bovenwettelijke WW-aanvullingen in de uniforme regeling verzekerd, of wordt een sociaal fonds gecreëerd waaruit deze aanvullingen worden betaald? Wat is het gevolg als bij oplopende werkloosheid blijkt dat de premie niet kostendekkend is?
Het is mij niet bekend op welke wijze sociale partners de bovenwettelijke WW-aanvullingen exact willen vormgeven. Dat is namelijk de verantwoordelijkheid van sociale partners.
Hoe hoog wordt de premie voor de uniforme bovenwettelijke duurverlenging? Hoe hoog zijn (vanaf 2016 tot structureel) de totale kosten van deze uniforme regeling? Kunt u voor inkomens van 0,5 keer modaal, 1 keer modaal en 2 keer modaal de structurele jaarlijkse premie in euro’s weergeven? Kunt u tevens voor deze inkomens het koopkrachteffect van deze premie in procenten weergeven?
Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de vaststelling van de hoogte van de premie. In een brief van de Stichting van de Arbeid aan decentrale cao-partijen van 17 april 2015 is aangegeven dat eerste tentatieve berekeningen duiden op een jaarlijks premiebeslag voor 2016 en 2017 in de orde van grootte van 0,2%.
Wat is het eerste moment waarop een werknemer die eind 2017 24 jaar is en 2 jaar werkervaring heeft, potentieel in aanmerking komt voor bovenwettelijk aangevulde WW conform de uniforme regeling van de sociale partners? Hoeveel premie heeft hij op dat moment in totaal al betaald, als hij een modaal inkomen heeft?
Ik ken de inhoud van de uniforme regeling van sociale partners niet en kan zodoende niet aangeven in welke situatie men hiervoor in aanmerking komt.
Voor hoeveel werknemers zijn per cao bovenwettelijke aanvullingen op de WW afgesproken, zoals afgesproken in het sociaal akkoord?
Hierover wordt in de cao-rapportage gerapporteerd. De rapportage over 2015 wordt naar verwachting voor de zomer aan de Tweede Kamer aangeboden. Vanaf eind 2017 hebben de wijzigingen in opbouw en duur van de WW voor het eerst effect. Tot die tijd (en overigens ook daarna) kan het aantal cao’s en aandeel werknemers waarop cao-aanvullingen van toepassing zijn, wijzigen. Zodoende kan pas op dat moment een goed beeld gegeven worden van de werkgelegenheidseffecten van deze cao-aanvullingen.
Is de veronderstelling dat bovenwettelijke duurverlenging voor 60% van de werknemers zou worden gerealiseerd die het Centraal Planbureau heeft gehanteerd bij het berekenen van de werkgelegenheidseffecten nog actueel?2 Hoe groot is het negatieve werkgelegenheidseffect van de bovenwettelijke duurverlenging bij de huidige afspraken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u specificeren welke gegevens het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) exact gaat verstrekken aan Raet? Kunt u toelichten waarom dit niet in strijd is met de Wet Bescherming Persoonsgegevens?
Verstrekt het UWV alleen gegevens aan Raet over personen die onder een cao vallen waarin bovenwettelijke aanvullingen op de WW zijn afgesproken, of worden ook de gegevens van personen voor wie dit niet het geval is, gedeeld?
UWV mag aan de uitvoerder alleen gegevens verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bovenwettelijke aanvullingen en dus alleen over personen die daaronder vallen. Over de wijze van gegevensuitwisseling en de waarborgen waaronder deze gegevenswisseling plaats vindt dienen voorafgaand afspraken gemaakt te worden. Deze afspraken dienen te waarborgen dat zorgvuldig wordt omgegaan met de gegevens.
Op welke wijze worden mensen geïnformeerd dat het UWV hun gegevens verstrekt aan Raet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe is gewaarborgd dat Raet de gegevens alleen zal gebruiken voor het uitvoeren van bovenwettelijke aanvullingen op de WW in cao’s en niet voor andere doeleinden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke voorzieningen worden door Raet getroffen om de gegevens die door het UWV worden verstrekt te beschermen tegen inzage door derden en misbruik voor andere doeleinden?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de bescherming van de gegevens waarover Raet via het UWV de beschikking krijgt?
Is voorzien in een Privacy impact analyse dan wel ten minste een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens voor het verstrekken van gegevens door het UWV aan Raet?
Op dit moment is nog niet bekend welke gegevens de uitvoerder van de bovenwettelijke aanvullingen exact nodig heeft. De vraag of een Privacy impact analyse of een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens nodig is, kan beantwoord worden nadat hier meer duidelijkheid over bestaat.
Kunnen mensen bezwaar maken tegen het verstrekken van hun gegevens uit de administratie van het UWV aan Raet? Als mensen niet willen dat het UWV hun gegevens verstrekt aan Raet, kunnen zij dan een opt out op de bovenwettelijke aanvulling krijgen?
De inhoud van de bovenwettelijke regeling berust op afspraken in cao’s. Deze zullen op verzoek algemeen verbindend worden verklaard. Als gebruik is gemaakt van een in de cao voorziene mogelijkheid tot opt out, dan zullen geen gegevens verstrekt worden.
Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten voor het UWV om de gegevens te verstrekken aan Raet? Wie betaalt deze kosten?
De uitvoeringskosten die gemoeid zijn met gegevensverstrekking zijn nog niet bekend. De kosten worden door UWV in rekening gebracht bij de uitvoerder van de bovenwettelijke afspraken.
Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten van de uniforme regeling die Raet gaat uitvoeren? Worden deze uit de premie betaald? Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten per deelnemer?
Dit is nog niet bekend.
Is er een overeenkomst gesloten tussen UWV en Raet over het verstrekken van de gegevens uit de WW-administratie? Kunt u deze overeenkomst aan de Kamer doe toekomen? Kan het UWV deze overeenkomst met Raet om gegevens uit de WW-administratie op elk moment eenzijdig opzeggen? Zo nee, welke voorwaarden zijn er verbonden aan opzegging?
Er is nog geen overeenkomst gesloten tussen UWV en de beoogde uitvoerder.
Behouden personen die eerst onder een cao vallen waarvoor bovenwettelijke aanvullingen op de WW gelden en daarna onder een cao waarin geen bovenwettelijke aanvullingen zijn afgesproken, na de overstap hun eerder opgebouwde rechten, of komen deze te vervallen? En vice versa? Indien opgebouwde rechten bij overstap komen te vervallen, wat is hiervan het effect op de vrijwillige arbeidsmobiliteit?
Het is aan sociale partners om in cao’s afspraken te maken over het bereik van de cao-aanvullingen. Effect op de arbeidsmobiliteit is afhankelijk daarvan.
De aankondiging van ING om te stoppen met het aanbieden van hypotheken voor woonboten |
|
Albert de Vries (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het besluit van ING om te stoppen met het aanbieden van hypotheken voor woonboten?
Ja.
Klopt het dat met het terugtrekken van ING mensen voor een hypotheek op een woonboot alleen nog maar terecht kunnen bij de Rabobank? Waarom zijn zo weinig banken actief op deze deelmarkt? Deelt u de mening dat een gebrek aan aanbieders niet in het belang is van de klant?
Het klopt dat ING en Rabobank op dit moment de enige twee marktpartijen zijn die volledige financiering voor woonboothypotheken aanbieden. Met het wegvallen van ING blijft de Rabobank over als enige aanbieder van woonboothypotheken. Er zijn weinig aanbieders die zich richten op woonboothypotheken omdat woonboothypotheken complex zijn en bijzondere kennis is vereist om woonboten op de juiste waarde te kunnen taxeren. Ook is kennis nodig van de verschillende gemeentelijke regelgeving die betrekking heeft op woonboten. Het zou inderdaad beter zijn voor de klant indien de klant de keuze heeft uit meerdere aanbieders.
Kunt u aangeven hoeveel hypotheekbezitters door dit besluit van ING worden geraakt? Wat zijn voor hen de gevolgen van het besluit van ING? Betekent dit dat zij hun hypotheek moeten oversluiten naar een andere bank? Hoe verhoudt het besluit van ING zich tot zijn zorgplicht, gelet op het gegeven dat mensen met een hypotheek op een woonboot amper mogelijkheden hebben om deze over te sluiten?
Voor de huidige klanten van ING die een woonboothypotheek hebben afgesloten, verandert er voor hun bestaande hypotheek niets. De huidige klanten van ING hoeven daarom niet hun hypotheek over te sluiten naar een andere bank. ING zal die klanten blijven bedienen.
Deelt u de mening dat deze zorgelijke ontwikkeling grote gevolgen kan hebben voor woonbooteigenaren? Hoe groot acht u de kans dat woonbooteigenaren worden geconfronteerd met onverkoopbare woningen en waardedalingen? Ziet u mogelijkheden om hier in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken iets aan te doen?
Tot 1 oktober 2016 kunnen nog woonboothypotheken worden afgesloten bij ING. Consumenten die daarna een woonboot zouden willen kopen, dienen op zoek te gaan naar een andere aanbieder van hypotheken (bestaande aanbieder of nieuwe markttoetreder) voor woonboten. De Rabobank heeft aangegeven geen aanleiding te zien om te stoppen met het verstrekken van woonboothypotheken. Door het wegvallen van de ING voor dit marktsegment ontstaat er meer ruimte voor andere aanbieders om tot deze markt toe te treden Een andere mogelijkheid is om de aankoop op andere wijze financieren, bijvoorbeeld met eigen middelen of met een persoonlijke lening. De rente van een persoonlijke lening is wel hoger dan de rente voor een hypotheek maar ook voor persoonlijke leningen geldt dat de rente aftrekbaar is als de lening is bestemd voor de aanschaf, verbetering of verbouwing van een woonboot die als hoofdverblijf dient en een vaste ligplaats heeft. De lening moet uiteraard aan alle voorwaarden voor aftrek voldoen, waaronder de voorwaarde dat deze tenminste annuïtair wordt afgelost. Zolang woonboothypotheken kunnen worden afgesloten bij andere aanbieders of er andere financieringsmogelijkheden zijn, hoeft het besluit van ING om te stoppen met woonboothypotheken niet tot onverkoopbare woningen en waardedalingen te leiden.
Er zal overleg worden gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken en worden gevraagd of zij ideeën hebben over hoe ervoor kan worden gezorgd dat er meer aanbieders van woonboothypotheken op de markt kunnen komen.
De proef met het publieke middel voor online inloggen bij de overheid |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van RTL «Deze elektronische identiteitskaart vervangt straks DigiD»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende opgevoerde quote van de woordvoerster van het ministerie: «Wanneer iedereen met zijn ID-kaart kan inloggen, is nog niet duidelijk, de invoering zal nog wel enkele jaren op zich laten wachten»?
De elektronische Nederlandse Identiteitskaart (verder: eNIK) is naar verwachting eind 2017 voor iedereen beschikbaar. Het is echter aan de burger zelf om te beslissen wanneer een geldige NIK omgewisseld wordt voor een eNIK.
De NIK is 10 jaar geldig. Tot nu toe is uitgegaan van een natuurlijk vervangingspatroon, dit in verband met kosten en uitvoeringsvraagstukken. In dat geval moet rekening gehouden worden met een maximale omwisselingtermijn van 10 jaar. Ik laat onderzoeken of en zo ja hoe deze omwisselingstermijn kan worden verkort.
Overigens wordt thans ook ingezet op de versterking van het huidige publieke middel DigiD door middel van een extra controle na het inloggen door het uitlezen van gegevens op de chip van een wettelijk identiteitsdocument, zoals de Nederlandse identiteitskaart en het rijbewijs. Deze optie is op dit moment onderwerp van een pilot.
Voor de algehele invoering van de eNIK is de woordvoerster van het ministerie derhalve uitgegaan van een langere periode dan enkele jaren.
Hoe verhoudt de hierboven genoemde uitspraak zich tot de motie-De Caluwé (Kamerstuk 26 643 nr. 376) dat er in 2017 in ieder geval één publiek middel moet zijn?
Ik houd vast aan eerdere berichtgeving2 en de door u ingediende motie dat een publiek middel in 2017 beschikbaar moet zijn.
Wat is uw reactie op de vermelding in het artikel dat de proeven dit hele jaar lopen, terwijl u steeds heeft aangegeven dat de proeven medio dit jaar afgerond en geëvalueerd worden?
Conform afspraak met uw Kamer zijn er proeven opgezet. Aan de hand van deze proeven en de evaluatie brengt, op verzoek van uw Kamer, de ingestelde commissie Kuipers een advies uit aan mijn collega van Economische Zaken en mijzelf, waarna het kabinet medio 2016 een standpunt over de uitrol van onder andere het publieke authenticatiemiddel en de inzet van private authenticatiemiddelen zal voorbereiden.3
De meeste proeven lopen tot medio 2016. Enkele proeven in het BSN-domein, waaronder die in de zorg, starten later (april 2016) en hebben daarom ook een einddatum na medio 2016.
Voorop staat dat in alle gevallen het een kleinschalige beproeving van nieuwe middelen betreft, waarbij het niet gaat om een feitelijk grootschalige uitrol. Er wordt vastgehouden aan de afspraak met de Kamer dat een multimiddelenstrategie beproefd wordt.
Overigens is het praktisch onmogelijk om de proeven in het BSN-domein grootschalig te verlengen na medio 2016. Immers het BSN-koppelregister, welke noodzakelijk is voor de toegang van een privaat middel tot het BSN-domein, is ingericht voor de pilotfase met een beperkte verwerkingscapaciteit. Voor een definitieve uitrol moet het BSN-koppelregister aangepast worden om meer te kunnen verwerken.
Ik wijs er voor de volledigheid op dat, zoals de Kamer gemeld is, dit jaar ook proeven worden gedaan tussen bedrijven en hun klanten op basis van het onder verantwoordelijkheid van mijn collega van Economische Zaken gemaakte Idensys afsprakenstelsel. Omdat deze proeven zich afspelen in het private domein is de doorlooptijd van deze proeven en/of de definitieve uitrol van de middelen aan deze partijen zelf.
Wat is uw reactie op uitlatingen van professor Hoepman in genoemd artikel, dat wij straks zelf geen sleutel in handen hebben, maar uitsluitend de tussenpersoon, oftewel «de conciërge»?
De metafoor van de authenticatiedienst als conciërge versimpelt de complexiteit van digitale toegangsdiensten, maar laat daardoor ook veel zaken buiten beschouwing. De authenticatiedienst is gebonden aan strikte voorschriften, waaronder eisen inzake de bescherming van persoonsgegevens en Europese eisen.4
Ik vind net als de heer Hoepman dat de gebruiker in controle moet zijn van zijn eigen digitale identiteit, transacties en persoonsgegevens. In de digitale wereld is het de taak van de authenticatiedienst om de gebruiker te ondersteunen in het veilige gebruik van zijn authenticatiemiddel. Daarbij moet de privacy van burgers natuurlijk goed beschermd worden. Voor mij staan deze eisen centraal bij een onafhankelijke beoordeling van de pilots en de verdere uitrol.
Wat is uw reactie op uitlatingen van professor Hoepman, dat commerciële aanbieders straks weten waar wij allemaal inloggen, terwijl u steeds heeft aangegeven dat dit soort verzameling van gegevens (hotspots) niet gaat plaatsvinden?
Zoals in de Tweede Kamerbrief van 14 december 20155 is gesteld worden voor authenticatiediensten in het publieke domein strikte informatiebeveiligingsnormen gesteld, die verplichte versleuteling, eisen aan de opslag van persoonsgegevens en dataminimalisatie borgen. Ook worden er privacybeschermende maatregelen genomen. Bijvoorbeeld om het verzamelen van de gegevens over het inloggedrag van een gebruiker tegen te gaan.
Voor de pilotfase is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd, waarbij getoetst is aan feitelijke en technische nationale en Europese juridische privacyvereisten.6 Uit de PIA is gebleken dat voor de pilotfase de privacymaatregelen adequaat zijn, maar dat voor een eventuele structurele fase bovengenoemde maatregelen in de rede liggen.
De onderhoudskosten van de Gouden Koets en de Glazen Koets |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Zijn de kosten voor het onderhoud van de Gouden Koets en de Glazen Koets een staatsgeheim?
Wat zijn de gemaakte kosten voor het vooronderzoek van de restauratie van de Glazen Koets?
Wat was het bedrag dat oorspronkelijk begroot was voor het onderhoud van de Glazen Koets, en hoe is dat bedrag opgebouwd?
Wat waren de totale kosten van het onderhoud van de Glazen Koets, en hoe zijn die kosten uitgesplitst?
Wat is het bedrag dat begroot is voor het onderhoud van de Gouden Koets, en hoe is dat bedrag opgebouwd?
Wat zijn de gemaakte kosten voor het vooronderzoek van de restauratie van de Gouden Koets?
Bent u bereid het onderzoeksrapport naar de staat van de Gouden Koets openbaar te maken?
Het gratieverzoek van een Nederlands staatsburger gedetineerd in een Amerikaanse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief van 18 november 2015 waarin u aangaf dat u voornemens was om naast het «parole» verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden, tevens een gratieverzoek van de heer Singh, zodra dit voorligt, op humanitaire gronden bij de Amerikaanse autoriteiten te zullen ondersteunen?1
In mijn brief aan uw Kamer van 18 november 2015 (Kamerstuk 30 010, nr. 25) gaf ik aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het parole-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden bij de Amerikaanse autoriteiten heeft ondersteund. In mijn brief aan uw Kamer van 17 februari 2016 (30 010, nr. 26) gaf ik aan dat dit eveneens gold voor het gratieverzoek dat de heer S. ondertussen bij de Amerikaanse autoriteiten had ingediend. Tijdens een onderhoud van de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten met naaste medewerkers van de gouverneur is de Nederlandse steun op grond van humanitaire redenen onlangs opnieuw overgebracht. De Minister-President heeft de verzoeken andermaal ondersteund in een brief aan de gouverneur van Californië ter dankzegging voor zijn bezoek. Hiermee zijn de Amerikaanse autoriteiten goed bekend met de expliciete Nederlandse steun voor de verzoeken van de heer S.
Kunt u aangeven of dat gratieverzoek inmiddels voorligt bij de Amerikaanse autoriteiten? Indien ja, heeft u in dat geval het gratieverzoek inmiddels gesteund? Indien nee, waar ligt dat aan en wanneer verwacht u dat het verzoek wel zal voorliggen zodat u het kunt ondersteunen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Minister-President eind januari 2016 in de Verenigde Staten een gesprek heeft gehad met gouverneur Brown? Is tijdens dat gesprek ook gesproken over de situatie van de heer Singh en het gratieverzoek? Zo ja, wat is daarover uitgewisseld en met welke uitkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn verwacht u dat de Amerikaanse autoriteiten zullen beslissen op beide voorliggende verzoeken?
Ik wil niet speculeren over het antwoord op de vraag wanneer de Amerikaanse autoriteiten gaan beslissen op de verzoeken van de heer S.
Het bericht ‘Raad vaak buitenspel bij opvanglocaties vluchtelingen’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Raad vaak buitenspel bij opvanglocaties vluchtelingen»?1
Ja
Kunt u aangeven hoe het kan dat raadsleden niet of niet volledig worden betrokken door de betreffende colleges van B&W in de te maken keuzes omtrent de opvanglocaties van vluchtelingen? Wat is volgens u de reden dat raadsleden bij deze keuzes niet of niet volledig worden betrokken door de betreffende colleges van B&W?
Uit de aangehaalde enquête blijkt dat een ruime meerderheid van de raadsleden stelt dat ze tijdig zijn geïnformeerd over de locatie dan wel het soort opvang dat in de gemeente georganiseerd gaat worden. Daarnaast stelt een beperkt deel van de raadsleden dat zij niet (voldoende) betrokken waren bij de keuze voor een opvanglocatie. Het al dan niet betrekken van raadsleden bij de keuze omtrent opvanglocaties kan meerdere redenen hebben. Uit de aangehaalde enquête blijkt bijvoorbeeld dat de raad mandaat kan hebben gegeven aan het college om een dergelijk besluit te nemen. Ook zijn er gevallen waarbij het college geoordeeld heeft dat er geen noodzaak of geen tijd was om de raad te informeren. Dat laatste lijkt voornamelijk het geval bij (crisis-)noodopvang.
Kunt u aangeven wat voor effect u denkt dat het niet betrekken van raadsleden in deze keuzes heeft op het draagvlak in de samenleving met betrekking tot de opvang van vluchtelingen?
Ik ga niet speculeren over wat de effecten kunnen zijn. Zoals ook gesteld in het vorige antwoord vind ik wel dat dergelijke besluiten door het college van B&W met de gemeenteraad besproken moeten worden. Voor draagvlak in de gemeente is een goede discussie in de Raad nodig. Dat kost tijd, maar die tijd is nodig voor een zorgvuldig en gedragen beleid.
Bent u het ermee eens dat in een tijd waarin het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen afneemt, het zeer onwenselijk is dat gekozen lokale volksvertegenwoordigers niet of niet volledig betrokken worden bij keuzes omtrent de opvanglocatie voor vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat raadsleden volledig worden betrokken door de betreffende colleges in de te maken keuzes van opvanglocaties voor vluchtelingen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke overwegingen laat ik aan de gemeente. Ik biedt gemeenten hierbij wel ondersteuning om te komen tot een zorgvuldig besluitvormingsproces. Het Ondersteuningsteam asielzoekers en vergunninghouders (OTAV) speelt hierin een rol. Het OTAV is een samenwerkingsverband van BZK, V&J, andere departementen en VNG.
Vanuit het OTAV wordt momenteel gewerkt aan een handreiking voor gemeenten die overwegen om een opvang voor asielzoekers te realiseren en/of om statushouders op te vangen, en die een zorgvuldig besluitvormingsproces willen doorlopen. De handreiking is eind februari gereed. De handreiking zal de belangrijkste vragen bij gemeenten beantwoorden en hulp bieden bij het vormgeven van een goede aanpak. Aan de orde komen onder andere huisvesting, betrokkenheid raad, relatie met bewoners, democratisch proces, keuze voor aanpak en beveiliging van bestuur en ambtenaren.