Gebruik van sluiproutes na Belgische tolheffing |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrachtwagens gebruiken Chaam massaal als sluiproute na Belgische tolheffing»?1
Ja.
Heeft u signalen ontvangen dat in de grensstreek van Nederland en België vrachtwagens sluiproutes gebruiken om de Belgische tolheffing te vermijden? Zo ja, kunt u aangeven wat de omvang van het sluipverkeer is en waar knelpunten (zullen) ontstaan? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Ik heb kennisgenomen van de mediaberichten van 10 mei jl. dat de VID tellingen heeft gedaan van het vrachtverkeer op bepaalde routes, waaruit bleek dat een deel van het vrachtverkeer een andere route kiest. Zo wordt eerder van de A4 gebruik gemaakt, omdat dit voor verkeer naar Antwerpen leidt tot minder kilometers over Belgische snelwegen, dan via de A16. Ook zou het drukker zijn op de Oost-West route (de A67 en de A58) tussen het Roer-gebied en Antwerpen. Die meting is echter kort na invoering van de kilometerheffing gedaan. Het is te vroeg om vast te stellen of het verkeersbeeld (blijvend) veranderd is. Ik heb vooralsnog geen indicaties van sluipverkeer dat is ontstaan als gevolg van de invoering van een kilometerheffing, anders dan wat daarover in de media is geschreven. Wel vind ik het logisch dat de transportsector als gevolg van een nieuwe wegbeprijzing in het buurland de eerste periode bezig is met een optimalisatie van routes, want het blijft natuurlijk een economische afweging tussen het betalen van een tolheffing, versus de extra tijd en brandstof die benodigd is voor het omrijden. Zeker de eerste maanden is sprake van een gewenningsperiode voor de transportsector.
Het beeld in de berichtgeving over Chaam, waarin wordt gesteld dat er massaal sprake is van sluipverkeer als gevolg van de invoering van de Belgische kilometerheffing voor vracht, wordt vooralsnog noch bij RWS, noch bij de provincie herkend. De route is een alternatief voor de A58/A16 richting België in geval van files of ongevallen op de snelweg. Ik begrijp dat tussen de provincie Noord- Brabant en de gemeente Chaam in juni overleg is gepland, waar dit ook geagendeerd is gelet op de beeldvorming.
Bent u bereid om spoedig met uw Belgische ambtsgenoot te overleggen hoe overlast voorkomen kan worden en wilt u de Kamer daarover informeren?
Ik zal in mijn eerstvolgende gesprek met mijn Vlaamse collega, dhr. Weyts, zeker het instrument kilometerheffing aan de orde stellen. Ik bespreek met regelmaat het onderwerp tolheffing in het buitenland met uw Kamer.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners van de grensstreek het onverkwikkelijk vinden dat veel vrachtwagens over de grens tanken omdat daar de diesel goedkoper is en vervolgens over Nederlandse wegen rijden omdat hier geen tol geheven wordt?
Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, is het voor de transportsector bij gewijzigde omstandigheden de eerste periode zoeken naar de beste routes en de beste kosten-baten afweging. Wie in een grensstreek woont, heeft daar over het algemeen zowel voordelen als nadelen van, niet alleen wat betreft de kosten van brandstof, maar ook op andere terreinen, zoals dienstverlening in detailhandel etc. Ik begrijp dat het vervelend kan zijn, als bewoners lokaal geconfronteerd worden met vrachtwagens die extra omrijden voor goedkope brandstof, maar ik begrijp ook dat de transportsector hierin een kosten-afweging maakt.
Het feit dat Milieudefensie de Staat voor de rechter heeft gedaagd om gezonde lucht |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Milieudefensie daagt Staat voor rechter om gezonde lucht»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Wat ademen wij in» van Milieudefensie2 en het feit dat Nederland op ten minste 11 plekken nog altijd niet voldoet aan de norm voor stikstofdioxide (NO2)?3
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Klopt de uitspraak van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat waarschijnlijk pas in 2020 alle overschrijdingen voorbij zijn? Vindt u ook dat dit te lang duurt, gezien het feit dat er jaarlijks duizenden mensen eerder overlijden door ongezonde lucht?
Uit de laatste monitoring van december 2015 (Kamerstuk 30 175 nr. 224) blijkt dat de luchtkwaliteit sterk is verbeterd en dat het aantal mensen dat is blootgesteld aan normoverschrijding is gedaald. Er resteert nog een beperkt aantal NO2 knelpunten langs overwegend drukke binnenstedelijke wegen. Op basis van de huidige inzichten constateert het RIVM dat er naar verwachting in 2020 geen luchtkwaliteitknelpunten ten aanzien van NO2 meer zijn. Met het NSL en het actieplan luchtkwaliteit worden maatregelen getroffen om de resterende knelpunten aan te pakken en de luchtkwaliteit te verbeteren.
Aan het eind van dit jaar brengt het RIVM de jaarlijkse monitoringsrapportage uit in het kader van Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hiermee wordt een landelijk beeld van de luchtkwaliteit in 2015 gegeven.
Bent u bereid om de resultaten van het onderzoek van Milieudefensie mee te nemen in het actieplan dat is verzocht in de motie Cegerek en Van Tongeren?4 Zo ja, welke aanpassingen heeft dit tot gevolg in het actieplan? Zo nee, waarom niet?
De monitoring van het NSL, zoals deze jaarlijks wordt opgesteld door het RIVM, is voor mij leidend voor het beoordelen van de luchtkwaliteit. Ik heb het RIVM gevraagd de uitkomsten van het onderzoek van Milieudefensie te betrekken in de monitoring. Aan het eind van het jaar zal het RIVM de monitoringsrapportage over het jaar 2015 uitbrengen. Deze rapportage geeft een landelijk beeld van de luchtkwaliteit en inzicht in waar zich nog knelpunten voordoen. Op basis hiervan zal ik samen met decentrale overheden bezien in hoeverre aanpassingen in het actieplan nodig zijn.
Welke stappen worden genomen om de luchtkwaliteit buiten Amsterdam en Rotterdam, bijvoorbeeld in Arnhem en Maastricht, te verbeteren aangezien de € 16 miljoen aan extra middelen niet voor andere steden dan Amsterdam en Rotterdam beschikbaar zijn? Is hier voldoende budget voor? Welk budget zou er nodig zijn om het behalen van de norm in de gebieden buiten Amsterdam en Rotterdam te versnellen?
Voor de verbetering van de luchtkwaliteit zijn in het kader van het NSL middelen ter beschikking gesteld aan decentrale overheden voor het treffen van maatregelen. Met deze middelen en de maatregelen uit het actieplan, wordt gewerkt aan het halen van de grenswaarden en het verbeteren van de luchtkwaliteit.
Zoals ook in antwoord op vraag 4 aangegeven zal het RIVM aan het eind van dit jaar de monitoringsrapportage over 2015 uitbrengen. Dan wordt duidelijk of de EU-grenswaarde voor NO2 wordt gehaald, deze rapportage wordt zoals gebruikelijk met uw Kamer gedeeld. Op basis hiervan wordt bepaald in hoeverre aanvullende maatregelen bovenop het NSL en actieplan nodig zijn. Hierin trekken Rijk en decentrale overheden gezamenlijk op.
Bent u bereid het actieplan waar mogelijk te versnellen en indien nodig te verbeteren, zodat de luchtkwaliteit overal in Nederland ver voor 2020 aan de eisen voldoet? Zo ja, kunt u de aanpassingen en versnellingen die u doet met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en kunt u hierbij verduidelijken waarom het ver voor 2020 behalen van de normen niet mogelijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Matchfixing in het tennis |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederlands tennis in de greep van omkoping»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van het AD blijkt dat matchfixing in het professionele tennis veel vaker voor komt dan tot nu toe bekend was? Zo ja, baart u dat zorgen en welke conclusies verbindt u daaraan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het onderzoek van het AD past in een reeks van recente signalen die bevestigen dat matchfixing voor de tennissport een bedreiging vormt. Alleen als alle betrokken partijen prioriteit geven aan de bestrijding van matchfixing kan dit gevaar effectief worden bestreden. Gezien het grensoverschrijdende karakter van matchfixing is goede samenwerking binnen het nationale platform matchfixing, waar verschillende partners bijeenkomen om de aanpak van matchfixing te bevorderen, en met buitenlandse autoriteiten cruciaal.
Was er sprake van poging(en) tot matchfixing met betrekking tot tenniswedstrijden die in Nederland gespeeld zijn?
Er is bij verschillende wedstrijden op Nederlandse bodem melding gemaakt van afwijkende gokpatronen. Deze signalen worden door de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) consequent gedeeld met de Tennis Integrity Unit Unit (TIU), de internationale opsporingsinstantie van de International Tennis Federation (ITF) en binnen het signalenoverleg2. Verder onderzoek moet uitwijzen of in deze gevallen sprake is geweest van (poging tot) matchfixing of dat er andere verklaringen zijn voor het afwijkende gokgedrag. De onderzoekende instanties (TIU / Openbaar Ministerie) doen geen uitspraken over de status van deze onderzoeken.
Is een poging tot matchfixing in Nederland strafbaar? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Als meldingen over (een poging tot) matchfixing aanknopingspunten opleveren voor opsporingsonderzoek naar mogelijke overtreding van artikel 328ter (omkoping) en/of artikel 326 (oplichting) en/of artikel 420bis (witwassen) van het Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie daar gevolg aan geven.
Hebben de KNLTB of individuele tennissers aangifte gedaan wegens poging tot matchfixing? Zo ja, in hoeveel gevallen en wat is de stand van zaken met betrekking tot deze aangift(en)?
De KNLTB heeft geen aangifte gedaan wegens poging tot matchfixing omdat onbekend is welke spelers concreet zijn benaderd door fixers.
In het AD artikel worden deze spelers niet bij naam genoemd, navraag bij de journalist heeft geen duidelijkheid opgeleverd over de identiteit van deze spelers. In het artikel wordt verder beschreven dat de meeste tennissers het in de praktijk achterwege laten om benadering door fixers te melden. Daarom heeft de tennisbond naar aanleiding van het artikel met behulp van de TIU contact gezocht met alle spelers die hebben meegewerkt aan het AD onderzoek om ze (nogmaals) te wijzen op hun meldplicht. De afgelopen maanden is de voorlichting aan spelers verder geïntensiveerd om de bewustwording en meldingsbereidheid te vergroten.
Lopen er andere strafrechtelijke onderzoeken naar matchfixing in het tennis? Zo ja, wat is de stand van zaken van die onderzoeken?
Het Openbaar Ministerie doet geen mededeling over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing, vervolging en privacy liggen hieraan ten grondslag.
Het bericht ‘Gave: ook christenen in Nederlandse azc’s bedreigd’ |
|
Mona Keijzer (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gave: ook christenen in Nederlandse azc’s bedreigd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van Stichting Gave dat bedreigingen van christenen relatief gezien op even grote schaal voorkomen als in Duitsland? Heeft u contact met de Duitse autoriteiten over de aanpak om deze problematiek te bestrijden?
Ik beschik niet over informatie op basis waarvan ik dergelijke kwantitatieve vergelijkingen kan maken met Duitsland of een ander land. Dit is mijns inziens ook niet nodig. Elk incident is er immers één teveel en vraagt – ongeacht de schaal waarop het voorkomt – om een stevige aanpak. Over deze aanpak heb ik uw Kamer bij brief van 31 maart nader geïnformeerd.2
Kunt u aangeven welke inspanningen u heeft verricht om de meldingsbereidheid te vergroten en drempels voor het doen van aangifte te verlagen?
Zoals ik in mijn brief van 31 maart jl. heb aangegeven wordt ingezet op het verhogen van de aangifte- en meldingsbereid onder COA-bewoners en personeel door middel van voorlichting en communicatie zodat mogelijke belemmeringen en onjuiste aannames worden weggenomen. Hierbij wordt samengewerkt met betrokken partijen zoals de politie.
Wat is uw reactie op de constatering dat de verschillen tussen opvanglocaties groot zijn? Hoe waarborgt u dat het niveau van bescherming en ondersteuning van deze asielzoekers op alle locaties van hoog niveau is?
Het uitgangspunt is dat in alle opvanglocaties de veiligheid voorop staat. Zeker daar waar het gaat om kwetsbare individuen. Op 31 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over diverse maatregelen die zijn gericht op het borgen van de veiligheid in alle opvanglocaties.
Kunt u aangeven in hoeverre het voorlichtingsmateriaal van Stichting Gave inmiddels op alle locaties gebruikt wordt?
In mijn brief van 31 maart jl. heb ik aangegeven dat het COA een structuur heeft opgezet waarbinnen een groot aantal belangenorganisaties kan adviseren over de vormgeving en het verbeteren van voorlichting aan asielzoekers. De inbreng van Stichting Gave wordt hierbij betrokken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over Vreemdelingen- en asielbeleid voorzien op 26 mei a.s.?
Ja.
Het gebruik van in Nederland geregistreerde postbusfirma’s voor de ontwijking van internationale sancties door het Assad-regime |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Shell Compagnies: Helping Assad’s War»?1
Ja.
Klopt het dat bedrijven die in Nederland geregistreerd staan of stonden via de in Panama geregistreerde bedrijven Maxima Middle East Trading, Pangates International Corporation en de Abdulkarim Group hebben bijgedragen aan olieleveringen aan het Assad-regime?
Voor zover bekend is er één Nederlands bedrijf dat in olieproducten heeft gehandeld met Pangates International Corporation en Maxima Middle East Trading, beide gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten. Abdulkarim Group uit Syrië trad daarbij op als tussenpersoon. De handel betrof meerdere transacties in de periode 2012–2013.
Genoemde feiten zijn al geruime tijd bekend en er is destijds ook over bericht in de media. Het kabinet heeft door de Douane onderzoek laten doen naar in Nederland geregistreerde ondernemingen die genoemd worden in de Panama papers. Daar is geen aanwijzing uit voortgekomen dat er andere Nederlandse bedrijven handelden met Syrië en/of met bovengenoemde entiteiten.
Heeft u stappen ondernomen tegen deze Nederlandse bedrijven omdat zij via één van de bovengenoemde bedrijven olie hebben geleverd aan het Assad-regime? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Douane heeft uitgebreid onderzoek gedaan. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat Nederlandse bedrijven destijds in strijd hebben gehandeld met de vigerende Europese of Nederlandse sanctiewet- en regelgeving, aangezien destijds de leveringen aan de genoemde eindgebruikers niet verboden waren onder deze sanctiewet- en regelgeving en de geleverde producten naar Syrië geëxporteerd mochten worden. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de Douane heeft het Openbaar Ministerie besloten om verder geen stappen te nemen met betrekking tot handhaving of vervolging.
Was de regering ervan op de hoogte dat de Amerikaanse regering in 2014 de bovengenoemde in Panama geregistreerde bedrijven op hun sanctielijst heeft gezet? Zijn deze bedrijven hierna ook op de Europese sanctielijst gezet? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit was bekend. De VS heeft de entiteiten respectievelijk in juli en december 2014 op hun eigen sanctielijst geplaatst en tegelijkertijd een persbericht gepubliceerd. In oktober 2014 zijn de entiteiten Pangates International Corporation en AbdulKarim Group ook door de Europese Unie op de lijsten bij de EU-sanctieverordening Syrië geplaatst.
Heeft u specifiek maatregelen genomen jegens het bedrijf Staroil B.V., dat in 2014 door de Amerikaanse regering op de sanctielijst is geplaatst omdat dit bedrijf het Assad regime van olie heeft voorzien? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?2
Nee, er zijn geen maatregelen genomen tegen dit bedrijf. Uit onderzoek van de Douane bleek dat er geen aanwijzingen zijn dat Europese of Nederlandse sanctiewet- en regelgeving door dit bedrijf was overtreden.
Welke stappen onderneemt u om zeker te stellen dat in Nederland geregistreerde bedrijven in de toekomst geen banden kunnen onderhouden met bedrijven die gesanctioneerde regimes en/of personen in staat stellen internationale sancties te ontwijken?
Het kabinet spant zich in om bedrijven goed te informeren over internationale sancties. Er zijn publicaties beschikbaar over handelsmogelijkheden met afzonderlijke sanctielanden (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ internationale-sancties). De ervaring leert dat bedrijven in Nederland zich over het algemeen goed op de hoogte stellen van sanctiewet en -regelgeving. In het najaar van 2015 heeft de EU de criteria voor het opnemen van personen op de sanctielijst Syrië verruimd om sanctie-ontwijking lastiger te maken. Internationale afstemming van sanctiemaatregelen, ook op handhavingsniveau, met partners binnen en buiten de EU blijft van groot belang. Het kabinet zet daar op in.
Herinnert u zich uw toezeggingen in het algemeen overleg wapenexportbeleid van 23 mei 2013 om te proberen te achterhalen of uit Nederland naar Syrië geëxporteerde chemische middel Glycol is gebruikt bij de ontwikkeling van chemische wapens? Kunt u aangeven of u hierover opheldering heeft gevraagd bij de Syrische permanente vertegenwoordiger bij de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPWC) in Den Haag? Zo nee, waarom niet?
De reactie op deze toezegging is opgenomen in Kamerbrief Opvolging Toezeggingen Exportcontrolebeleid (Kamerstuk 22 054, nr. 269) van 9 februari 2016:
De bescherming van broedvogels in het waddengebied |
|
Henk Leenders (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Waddenlanden moeten broedvogels redden»?1
Ja.
Stroken de beweringen van het Gemeenschappelijk secretariaat van de Waddenzee met uw cijfers over de stand van de broedvogels in de Waddenzee?
Ja. De beweringen van het Gemeenschappelijk Waddenzeesecretariaat zijn gebaseerd op de monitoringsprogramma’s van de drie Waddenzeelanden welke vervolgens gezamenlijk worden geanalyseerd en gepresenteerd.
Deelt u de mening dat intensievere samenwerking nodig is tussen de drie waddenlanden om de broedvogel te beschermen tegen uitsterving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u de invulling van deze samenwerking voor zich?
Het is dankzij de nauwe jarenlange samenwerking tussen de drie waddenlanden dat er een goed beeld ontstaat van de stand van de broedvogels in het gehele Waddengebied.
Door deze goede en intensieve samenwerking is er nu ook een Actieplan broedvogels gepresenteerd, waarbij het duidelijk is dat voor een adequate uitvoering er een gezamenlijke opgave ligt en er een goede coördinatie tussen de drie landen nodig is en blijft.
Welke directe rol ziet u weggelegd voor Nederland inzake het in stand houden van de broedvogel in het gehele Waddenzeegebied?
In trilateraal Waddenzee verband, een samenwerking met Duitsland en Denemarken, is recent het «Actieplan Broedvogels» vastgesteld. De Nederlandse studie «Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2011–2013» heeft hier mede aan ten grondslag gelegen. In dit verband verwijs ik ook graag naar mijn antwoorden op de vragen gesteld door mevrouw Koser-Kaya over deze problematiek, van 29 maart jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2078).
Ten aanzien van de opgave die er voor Nederland ligt in de uitvoering van de maatregelen zoals aangegeven in het genoemde Actieplan Broedvogels, ben ik inmiddels via het Programma «Naar een Rijke Waddenzee» gestart met een breed gedragen offensief in Nederland. Mijn inzet is dat de betrokken beheerders en overheden vanuit ieders verantwoordelijkheid zich zullen inspannen om deze achteruitgang van het broedsucces te keren. In gezamenlijkheid moeten de juiste beheermaatregelen getroffen worden die haalbaar en nageleefd kunnen worden. Conform de aanbevelingen uit het Actieplan Broedvogels zal de inzet vooral op beheerniveau liggen. Veel van de aanbevelingen van het Actieplan Broedvogels zijn ook opgenomen in het conceptbeheerplan Natura 2000 voor de Waddenzee.
Ziet u reden om het huidige beleid ten aanzien van de bescherming van broedplaatsen van deze vogels te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en binnen welk tijdskader zal dit zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de terreinbeheerders van de broedplaatsen om zodoende betere broedomstandigheden te creëren voor deze vogels?
Zie antwoord vraag 4.
Uit het artikel blijkt dat in Nederland meer partijen bij het beheer en de bescherming van het Waddengebied betrokken zijn; herkent u zich in dit gegeven? In hoeverre hindert dit een effectief beleid ten behoeve van de bescherming van broedvogels in Nederland?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de effectiviteit van het beleid ten behoeve van de bescherming van broedvogels wordt gehinderd door de betrokkenheid van meerdere partijen bij het beheer.
Ten behoeve van een afgestemd en effectief beheer werken betrokken partijen in Nederland goed samen in de Beheerraad Waddenzee. Via de Beheerraad wordt regie gevoerd over de aanpak van het broedvogelbeheer voor het Nederlandse deel van de Waddenzee.
Het bericht 'Kind ligt onnodig lang in het ziekenhuis' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Kind ligt onnodig lang in het ziekenhuis»?1
Ja.
Is dit het gevolg van de forse bezuiniging (€ 600 mln) op de thuiszorg? Zo ja, bent u bereid deze maatregel ongedaan te maken?
Al een aantal jaar is er een beweging gaande bij de zorg voor kinderen van het ziekenhuis naar de thuissituatie. Ik ben hier positief over en ondersteun dit proces. Dit doe ik bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van financiële middelen voor de ontwikkeling van het Medisch Kindzorg Systeem (MKS) en het project «impuls opleiding kinderverpleegkundigen» gefinancierd door ZonMw. Beide projecten zijn gericht op het faciliteren van de beweging richting de thuissituatie, zodat kinderen zo snel mogelijk naar huis kunnen. Deze beweging heeft ook gevolgen voor de arbeidsmarkt, dit staat los van bezuinigingen op de thuiszorg. Het signaal van V&VN dat er te weinig kinderverpleegkundigen zijn is voor mij aanleiding op korte termijn de betrokken partijen uit te nodigen om dit signaal te bespreken. Het doel van dit gesprek is: een duidelijker beeld krijgen van de situatie, oorzaken boven tafel te krijgen en verkennen welke oplossingen er zijn.
Waarom zijn er zulke grote tekorten aan kinderverpleegkundigen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de extra kosten van het langere verblijf in het ziekenhuis?
Aangezien hiervan geen aparte registraties zijn is dat antwoord niet te geven. Onnodig lang verblijf in het ziekenhuis leidt in zijn algemeenheid tot onnodig hogere kosten.
Deelt u de mening dat hier zo snel mogelijk een oplossing voor moet komen, zodat kinderen weer snel naar huis kunnen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Abbas confirms PA still paying terrorists’ salaries' |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond Knops (CDA), Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het volgende bericht van de Times of Israel «Abbas confirms PA still paying terrorists» salaries’ en het rapport hierover van de Palestinian Media Watch?
Ja.
Wat is uw reactie op de beschuldiging dat de wijziging van betaling van salarissen aan Palestijnse terroristen, van de Palestijnse Autoriteit (PA) naar de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) alleen een cosmetische is en nog steeds betaald wordt door de fondsen van de PA waar de EU en Nederland aan mee betalen?
Het kabinet heeft in beginsel geen bezwaar tegen financiële ondersteuning van Palestijnse gevangenen en hun families, mits deze tegemoet komt aan een reële behoefte, proportioneel is en op transparante wijze wordt toegekend.
De betalingen hangen echter nog steeds af van de duur van de detentie, en niet de sociaaleconomische omstandigheden van de gedetineerde en zijn of haar familie. Door het verbinden van de lengte van de detentie aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen wordt de indruk gewekt dat de gewelddadige acties richting Israël worden ondersteund of beloond. Het genoemde rapport onderschrijft het beeld dat de transparantie van de betalingen aan Palestijnse gevangenen nog onvoldoende is. Het rapport bevestigt daarnaast de brede steun van de Palestijnse politiek voor het huidige systeem, dat ook op breed draagvlak binnen de Palestijnse samenleving kan rekenen.
De verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van Palestijnen in Israëlische detentie is in 2014 overgegaan naar de PLO. Het kabinet heeft geen inzage in de totale inkomsten of uitgaven van de PLO.
Zoals uiteengezet in antwoorden op vragen gesteld op 27 januari 2016 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2015 – 2016, Aanhangsel nr. 1841, gedateerd 10 maart 2016) en bij het Algemeen Overleg over de Raad Buitenlandse Zaken van 9 maart (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1598) ligt binnen de EU de focus vooral op het voorkomen dat donorgeld naar de betalingen aan Palestijnse gedetineerden gaat. Net als in Nederland, wordt binnen de EU gehecht aan goede waarborgen op de betalingen aan de Palestijnse Autoriteit uit bilaterale programma’s en van programma’s van de EU. De Nederlandse of Europese bijdragen aan de PA kunnen niet worden gebruikt voor betalingen aan de PLO of betalingen aan gevangenen.
De Nederlandse bijdrage aan Pegase vormt de enige vorm van directe financiering van Nederland aan de Palestijnse Autoriteit (PA). Pegase is een specifiek fonds dat salarissen en uitkeringen betaalt aan Palestijnse ambtenaren. Pegase draagt niet bij aan de financiële ondersteuning van Palestijnse (ex-) gevangenen of hun familieleden. Aan Pegase ligt een financieringsovereenkomst ten grondslag waarin bepalingen zijn opgenomen over het doel van de steun en de verificatiemechanismes die gelden bij de uitbetaling ervan. De Europese Rekenkamer heeft geoordeeld dat deze mechanismes «robuust» zijn en dat deze goed worden toegepast.
Deel u de mening dat deze salarissen niet betaald zouden mogen worden met fondsen van de PA aangezien de PA haar fondsen grotendeels krijgt van internationale donoren waaronder de EU en Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in navolging van uw Noorse collega bezwaar te maken tegen deze cosmetische wijzing en aan te dringen op het stopzetten van betalingen van de PA aan de PLO voor deze betalingen, ook in navolging van de moties Voordewind/Van der Staaij en Voordewind c.s.?1
Het kabinet blijft, met een aantal gelijkgezinde landen, het beleid van de PLO, mede conform het verzoek van de Tweede Kamer, aankaarten in bilaterale gesprekken met de PA en PLO.
Overtreding van de Arbowet door PostNL |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «PostNL overtreedt arboregels pakketbezorgers»?1
Ja.
In hoeverre komt de door PostNL gebruikte constructie om via zelfstandige postbezorgers de arboregels te omzeilen vaker voor in de pakkettenbranche? Welke andere bedrijven hebben gebruik gemaakt van vergelijkbare constructies of maken hier nog steeds gebruik van? Zijn er eerder in de pakkettensector boetes opgelegd voor het ontwijken van de arboregels?
In mijn brief aan uw Kamer van 23 september 20152 heb ik een beeld geschetst van de inzet van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de pakketpostsector, op basis van interviews met de vier grootste bedrijven. Daarin heb ik aangegeven dat PostNL in aanzienlijke mate werkt met zzp’ers. De andere bedrijven met een groot marktaandeel op het gebied van bezorging bij particulieren (DHL, DPD, GLS) stellen alleen te werken met subcontractors die personeel in dienst hebben (zelfstandigen met personeel, zmp’ers). Bij het lopende onderzoek van de Inspectie SZW in de sector is echter gebleken dat de aanbieders van pakketbezorging bijna allemaal in meer of mindere mate gebruik maken van de inzet van zelfstandige pakketbezorgers. PostNL zet verreweg de meeste zelfstandigen in. PostNL heeft inmiddels bekendgemaakt dat aan zzp’ers een arbeidsovereenkomst is aangeboden en dat er geen nieuwe zzp’ers worden ingezet.
Er zijn in de pakkettensector de laatste tien jaar een vijftal ongevallen gebeurd waarbij overtredingen van de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgesteld. Daarvoor zijn ongevallenboeterapporten opgemaakt.
Wat is uw algemene beeld over de naleving van de arboregels in de pakkettensector? Is er wat u betreft voldoende verbetering in vergelijking met de eerder uitgevoerde «verkenning naar de arbeidsomstandigheden in de pakketdienstensector»? Ziet u in de situatie bij PostNL aanleiding om nadere actie te ondernemen om deze naleving te bevorderen en om ontwijking van arboregels krachtiger te bestrijden? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen en op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Naar aanleiding van de verkenning pakketdienstensector heeft de Inspectie SZW actie ondernomen en zijn, om de naleving van arboregels te bevorderen, zeven handhavingstrajecten onder pakketkoeriers ingezet, waaronder een traject bij PostNL. Deze trajecten lopen nog.
In algemene zin kan geconstateerd worden dat er in de sector meer aandacht voor arbeidsomstandigheden is. De sector heeft de branche-RI&E nader uitgewerkt en beter geschikt gemaakt voor toepassing in deze specifieke markt. Daarnaast blijkt uit de gesprekken met werkgevers dat het besef aanwezig is dat zij tekort zijn geschoten in de inventarisatie van arbeidsrisico’s en het nemen van maatregelen en dat ze inmiddels initiatieven nemen voor vernieuwing en verbetering van de RI&E, het plan van aanpak en toepassing op de werkvloer.
Daarmee worden stappen gezet in de goede richting, maar het is nog te vroeg om te constateren dat de situatie op de werkvloer daadwerkelijk voldoende is verbeterd. Ik wacht de resultaten van de lopende acties en initiatieven af. Mochten die niet leiden tot voldoende verbetering, dan zal ik nadere actie overwegen.
Deelt u de mening dat het onlangs aangekondigde sectoroverleg tussen sociale partners zich bij uitstek leent voor afspraken over bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden?
Ja. Ik juich overleg over verbetering van de arbeidsomstandigheden altijd toe. Het is echter de keuze van de sociale partners welke onderwerpen zij onderdeel laten uitmaken van een sectoroverleg.
De radargegevens van de OVV, de non-disclosure clausules in het JIT MH17 verdrag, het archief over de MH17 en de brieven van nabestaanden |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in zijn eindrapport «MH17 crash»1 stelde dat:
Het kabinet heeft kennis genomen van het eindrapport van de OVV.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in het plenaire debat over de radargegevens van de MH17 op 4 februari 2016 gezegd heeft: «Uit het OVV-onderzoek valt echter af te leiden dat er verschil van inzicht kan ontstaan over hoe de huidige plicht uit Annex 11 om radargegevens te bewaren, dient te worden geïnterpreteerd.»?2
Ja.
Heeft de OVV opheldering gevraagd aan ICAO over de interpretatie van de bewaarplicht van radargegevens in Annex 11? Zo ja, wanneer, en kunt u dat antwoord aan de Kamer doen toekomen?3
Ten aanzien van contacten met derden over het ongevalsonderzoek verwijst de OVV naar het onderzoeksrapport en de bijlagen. In bijlage V van het OVV-rapport wordt weergegeven welke standpunt de Russische Federatie inneemt en de reactie van de OVV daarop. Daaruit blijkt dat de Russische federatie van mening is dat ze de bepalingen van ICAO ten aanzien van het bewaren van ruwe data heeft geïmplementeerd. Dit is in de Russische wetgeving opgenomen en die heeft alleen betrekking op het eigen grondgebied/luchtruim. De Russische Federatie is ook van mening dat voldaan is aan de verplichtingen voor het leveren van gegevens voor een onderzoek door het leveren van de videobeelden aan de OVV. Het standpunt van de OVV is dat de ICAO-regelgeving ten aanzien van de bewaarplicht, deze betrekking heeft op alle data inclusief de ruwe data. Dit standpunt wordt blijkens het rapport gedeeld door de ICAO.
Indien u niet weet of de OVV opheldering gevraagd heeft, wilt u dit dan nagaan bij de OVV en terug rapporteren, omdat dit nogal van belang is voor de internationale actie die Nederland onderneemt om Annex 11 van ICAO op dit punt te veranderen?
De OVV geeft desgevraagd aan dat hij gedurende het onderzoek contact heeft gehad met ICAO over de interpretatie van de bewaarplicht van radargegevens in Annex 11.Ten aanzien van contacten met derden over het onderzoek verwijst de OVV naar het onderzoeksrapport en de bijlagen. Zie verder ook het antwoord op de vragen 3 en 5.
Klopt het dat, nu blijkt dat ICAO het met de OVV eens is dat Rusland de ruwe primaire radargegevens had moeten bewaren onder het ICAO verdrag, de kans groot is dat een Nederland een geschillenprocedure bij de Raad van ICAO (artikel 84 van Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, Chicago, 1944 – Tractatenblad 2010, nr. 259) op dit punt zou winnen?
De OVV heeft aangegeven over voldoende informatie te hebben beschikt om tot sluitende conclusies te komen. Een geschillenprocedure op basis van het ICAO-verdrag zou zich moeten richten op de beschikbaarheid van data voor ongevalsonderzoek (annex4. Het Kabinet wil voorkomen dat uit het starten van een geschillenprocedure zou kunnen worden geconcludeerd dat Nederland van mening is dat deze gegevens nodig zijn voor het trekken van de conclusies van het OVV rapport en dat het onderzoek heropend moet worden.
Hetgeen in Annex 11 van het ICAO Verdrag is opgenomen ten aanzien van de bewaarplicht van radargegevens dient ter ondersteuning van een ongevalsonderzoek, zoals dat verder onderwerp is van Annex 13. Kern van een dergelijk onderzoek is de oorzaak te achterhalen, om mogelijke toekomstige ongelukken en ernstige voorvallen te voorkomen en niet om schuldigen aan te wijzen. Het OVV-onderzoek is uitgevoerd volgens de ICAO regels. De OVV heeft geen conclusies getrokken of aanbevelingen gedaan over de bewaarplicht van radardata.
Gezien de verklaringen van de Russische Federatie en Oekraïne over het niet beschikken over de gevraagde primaire radarbeelden, verwacht het Kabinet bovendien niet dat een ICAO-procedure deze gegevens alsnog boven tafel krijgt.
Zoals aan de Kamer eerder is aangegeven zal Nederland aan ICAO voorstellen de desbetreffende bepalingen in Annex 11 te verduidelijken, zodat daar in de toekomst geen verschil van inzicht meer over kan bestaan en alle voor een onderzoek relevante informatie bewaard wordt.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij het debat gesteld heeft (in het kader wat er moet gebeuren voordat een geschillenprocedure gestart kan worden) dat «Als de OVV een probleem heeft met een bepaald land om de gevraagde informatie te krijgen, moet hij dat eerst bij ons melden.»?4
Ja. De OVV heeft zich daarvoor niet bij ons gemeld.
Heeft de OVV op enig moment bij de regering gemeld dat hij een probleem heeft om gevraagde informatie – zoals bijvoorbeeld radargegevens – te verkrijgen? Zo ja, kunt u dan de details van elke melding aan de Kamer doen toekomen?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen (29 januari 2016, 2015–2016, nr.1274), heeft de OVV het onderzoek volledig zelfstandig en onafhankelijk uitgevoerd. De OVV heeft bij de regering gedurende het onderzoek geen melding gemaakt over het niet ontvangen van benodigde gegevens. Met het uitkomen van de onderzoeksrapporten werd ons bekend dat niet alle radargegevens beschikbaar waren.
Welke verzoeken heeft het OM gedaan om hulp bij het verkrijgen van de radarbeelden en welke steun heeft u het OM verleend?
Zoals aan uw Kamer bericht in de beantwoording van Kamervragen (3 februari 2016, 2015–2016 nr. 1440), heeft het OM voor het verkrijgen van informatie ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek door het Joint Investigation Team (JIT) onder meer aan verschillende landen rechtshulpverzoeken gestuurd. Het kabinet heeft deze rechtshulpverzoeken waar nodig ondersteund. Zo is in een aantal gevallen tijdens bilaterale contacten met relevante landen op politiek en hoog ambtelijk niveau aangedrongen op medewerking.
De bewijsgaring en daarop gerichte (rechtshulp) verzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaring daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in het OVV-rapport staat: «De Oekraïense civiele primaire radarstations in het gebied functioneerden op het moment van de crash niet vanwege periodiek onderhoud. Ook de militaire primaire radarstations waren niet operationeel»?5
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Oekraïne en de Russische federatie op deel A van het onderzoek (oorzaak van de crash) 17 pagina’s opmerkingen leveren, maar dat Oekraïne geen enkele opmerking maakt over deze passage over de radarstations die in onderhoud zouden zijn en dus deze passage als waar accepteert?6
Het kabinet heeft kennis genomen van het eindrapport van de OVV, niet van de volledige reactie van Oekraïne en de Russische Federatie op het rapport. Zowel Oekraïne als de Russische Federatie hebben inzage gehad in de conceptversie van deel A van het rapport MH17 Crash. Beide landen hebben hun opmerkingen aan de OVV doen toekomen. Daar waar de OVV de opmerkingen relevant achtte, heeft hij deze overgenomen en verwerkt in de definitieve versie van het rapport. De reacties die niet zijn overgenomen, zijn opgenomen in Bijlage V bij het rapport.
Heeft u kennisgenomen van het verslag van de hoorzitting over MH17 in de Tweede Kamer, waar radarexpert Van Genderen verklaarde dat tenminste drie radarstations in Oekraïne de MH17 en de raket hadden kunnen waarnemen en dat als geen van drieën werkt, dat geen planmatig opgezet onderhoudsschema kan zijn?7
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van de Oekraïense ambassadeur in Nederland: «De eerste radar was vernietigd, de tweede was in onderhoud en de derde had geen bereik.»8 en van het feit dat de ambassadeur deze verklaring officieel had afgestemd met zijn regering omdat hij de Oekraïense voormalig onderminister Schulmeister hiermee corrigeerde?9
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de verklaring van de Oekraïense ambassadeur.
Deelt u de mening dat de verklaring in het OVV-rapport «De Oekraïense civiele primaire radarstations in het gebied functioneerden op het moment van de crash niet vanwege periodiek onderhoud» en de verklaring «De eerste radar was vernietigd, de tweede was in onderhoud en de derde had geen bereik» niet allebei tegelijk waar kunnen zijn?
Ja, de verklaringen zijn verschillend. Echter, in beide gevallen is het resultaat hetzelfde, namelijk dat er geen radarbeelden beschikbaar zijn.
Als de verklaringen allebei tegelijk waar kunnen zijn, hoe kunnen dan meerdere radarstations in periodiek onderhoud zijn volgens de OVV, terwijl er volgens de ambassadeur maar één in periodiek onderhoud was?
De OVV baseert zich in zijn rapport op de informatie die gedurende het onderzoek is aangereikt.
Gaat de Nederlandse regering opheldering vragen aan de regering van Oekraïne welk van deze twee verklaringen nu waar is? Zo nee, waarom niet?
De OVV heeft aangegeven over voldoende informatie te hebben beschikt om tot sluitende conclusies te komen. Waarom de radars in Oekraïne niet werkten verandert niets aan de conclusies van de OVV. Voor de Nederlandse regering is er daarom geen reden om opheldering te vragen.
Is de Nederlandse regering bereid om zich te vergewissen of de onderzoekers van de OVV en het OM toegang hadden en hebben tot de authentieke elektronische logboeken van de primaire radarstations op het vliegveld van Luhansk, de lange-afstandsradar in Artyomovsk en de langeafstandsradar in Tsjoegoejev?
Het is aan het OM en het JIT om te beoordelen hoe het onderzoek het beste kan worden uitgevoerd en welke informatie daarvoor nodig is. Indien het OM het kabinet verzoekt om steun bij het verkrijgen van informatie, zal het kabinet al het nodige doen om te bevorderen dat voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking worden gesteld.
De OVV vermeldt in het rapport MH17 Crash welke radargegevens hij heeft opgevraagd en verkregen (MH17 Crash, pag. 40, tabel11.
Kunt u aangeven welke internationale verdragen er gesloten zijn tussen de landen die deelnemen aan het JIT (Joint Investigation Team) MH17 om dat JIT te laten functioneren?
De overeenkomst waaraan wordt gerefereerd betreft een afspraak tot het oprichten van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, JIT. Bepalingen uit reeds bestaande verdragen konden voor het maken van deze afspraak volstaan, te weten het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit (UNTOC), het Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (het EU-rechtshulpverdrag) en het Kaderbesluit van de Raad inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams. Het OM is tot het instellen van een JIT bevoegd. Een dergelijke overeenkomst tot het instellen van een JIT heeft betrekking op de wijze en intensiteit van samenwerking in een strafrechtelijk onderzoek. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd, onder meer in de antwoorden op schriftelijke vragen over de onderzoeken naar de aanslag op de MH17 (Kamerstukken 2014–2015, nr.267). In antwoorden op eerdere vragen van Uw Kamer (Kamerstuk 33 997, nr. 17, p. 10) is tevens een algemeen overzicht gegeven van internationale afspraken die Nederland heeft gemaakt in verband met MH17.
Wanneer is elk van deze verdragen openbaar gemaakt en voorgelegd aan de Staten-Generaal (hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk)?
Zie het antwoord op vraag 17.
Kunt u de overeenkomsten en verdragen van het JIT doen toekomen aan de Staten-Generaal?
Zie het antwoord op vraag 17. De overeenkomst tot het oprichten van het JIT is gebaseerd op bestaande en openbare verdragen. De overeenkomst zelf leent zich naar zijn aard niet voor openbaarmaking en wordt derhalve, zoals uw Kamer eerder is medegedeeld, niet openbaar gemaakt en niet voorgelegd aan de Staten-Generaal.
Kunt u zeer precies aangeven welke non-disclosure bepalingen in deze verdragen zijn opgenomen en in overeenkomsten?10
Zie de antwoorden op vragen 17 en 19. Dit standpunt geldt ook voor eventuele al dan niet in een dergelijke overeenkomst opgenomen bepalingen. De landen die het JIT hebben gevormd, spraken bij de oprichting daarvan af dat, zoals te doen gebruikelijk in een strafrechtelijk onderzoek, terughoudendheid betracht wordt bij het naar buiten brengen van informatie met betrekking tot dit onderzoek. Zie onder meer de antwoorden op schriftelijke vragen over de onderzoeken naar de aanslag op de MH17 (Kamerstukken 2014–2015, 7 oktober 2014, nr.267) Het kabinet heeft uw Kamer ook medegedeeld dat het er vanzelfsprekend aan hecht dat het onderzoek niet wordt geschaad en in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden.
Is elk land verplicht alle informatie waarover zij beschikt, in het onderzoek in te brengen, inclusief bijvoorbeeld radarbeelden en radarlogboeken, als het JIT daarom vraagt?
Zie de antwoorden op vragen 17, 19 en 20. De samenwerking in het JIT dient de bewijsgaring in het lopende strafrechtelijke onderzoek. Met het oog daarop wordt door de leden van het JIT alle relevante informatie aangeleverd en verzameld. Het OM laat weten dat de samenwerking in het strafrechtelijk onderzoek, zoals uw Kamer meermalen is medegedeeld, goed verloopt.
Kan een deelnemend land blokkeren dat bepaalde informatie van het JIT openbaar wordt? Zo ja, kunt u dan een toelichting geven?
Zie de antwoorden op vragen 17, 19, 20 en 21. De bewijsgaring in een lopend strafrechtelijk onderzoek is naar zijn aard vertrouwelijk. Over het (moment van het) al dan niet openbaar maken van bepaalde informatie door één van de in het JIT samenwerkende partners vindt overleg plaats.
Onderling is toegezegd terughoudend te zijn met het verstrekken van opsporingsinformatie aan anderen dan deelnemers aan het onderzoek, tenzij er consensus over bestaat dat informatie naar buiten kan worden gebracht zonder dat het onderzoek daardoor wordt geschaad.
Kan een deelnemend land blokkeren dat bepaalde informatie binnen het JIT voor het onderzoek wordt gebruikt?
Zie de antwoorden op vragen 17, 19, 20, 21, en 22. De samenwerking in het JIT dient de bewijsgaring in het lopende strafrechtelijke onderzoek. Met het oog daarop wordt zoveel mogelijk informatie verzameld die kan bijdragen tot de waarheidsvinding. Afwegingen die gemaakt worden over het al dan niet noodzakelijk zijn van informatie, worden binnen het JIT besproken.
Is er in het nationaal archief een archief over de MH17 gevormd, conform de motie-Omtzigt?11
Een projectgroep samengesteld uit alle betrokken ministeries, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het WODC, het Nationaal Archief en de OVV heeft de archieven rondom het dossier MH17 als hotspot benoemd. Dit leidt er toe dat alle archiefbescheiden betreffende MH17, in welke vorm dan ook, nu voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Elk departement en Rijksonderdeel heeft zijn eigen archief, zij zijn zorgdrager en daarom verantwoordelijk voor het in goede, geordende en toegankelijke staat houden van de archieven.
Om te zorgen dat alle MH17-documenten duurzaam en toegankelijk gearchiveerd worden, wordt een tijdelijke projectleider aangesteld bij het Nationaal Archief. Deze projectleider zal met elke zorgdrager afspraken maken over de wijze van archivering, daarbij valt ondermeer te denken aan het gebruik van gelijke trefwoorden en zoektermen.
Uitgangspunt is dat onder verantwoordelijkheid van de algemene rijksarchivaris een index wordt opgesteld met betrekking tot het materiaal MH17. Daarbij blijven alle betrokken partijen zorgdragen voor archiefvorming van hun aandeel in het dossier tot het moment dat de Archiefwet overdracht verplicht.
Op deze wijze wordt vormgegeven aan de motie Omtzigt (Kamerstuk 33 997, nr 73).
Kunt u een inventaris publiceren met alle stukken die zich in dat archief bevinden?
De algemene rijksarchivaris coördineert het opstellen van een overzicht op basis van de beschikbare informatie bij de verschillende zorgdragers. Dit overzicht is er nu nog niet. Daarvoor is het nodig dat elke zorgdrager het onder zijn verantwoordelijkheid tot stand gekomen archief identificeert en indexeert.
Kunt u aangeven welke delen van die inventaris op welke wijze openbaar zijn en op welke wijze voor Kamerleden zijn in te zien?
Bij het identificeren en indexeren van de archiefbescheiden door de zorgdrager zal worden aangegeven welke beperkingen er op de openbaarheid van toepassing zijn. Afhankelijk van deze openbaarheidsbeperkingen kan informatie openbaar in de index van het Nationaal Archief worden opgenomen.
Kunt u aangeven of alle emails van deelnemers aan de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb), de logboeken, de verslagen, de aanwezigheidsregistratie en andere documenten van deze commissie in hun geheel zijn ondergebracht in het archief? Zo nee, wanneer zal dan de complete administratie zijn ondergebracht in dit archief?
Er zijn geen MH17-archieven overgebracht naar het Nationaal Archief. Alle betrokken partijen blijven zelf zorg dragen voor een goede, geordende en toegankelijke staat van de archieven waarvoor zij verantwoordelijk zijn, met inachtneming van het gestelde onder vraag 24. Daaronder vallen ook de stukken van de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing. De Minister van Veiligheid en Justitie is zorgdrager voor het secretariaat en dus voor het archief van deze commissie.
Kunt u aangeven of er stukken uit het MH17-dossier zijn – niet zijnde stukken van het JIT en het lopende strafrechtelijke onderzoek – die nog niet zijn overgedragen? Zo ja, welke zijn dat en waarom?
Uitgangspunt is dat onder verantwoordelijkheid van de algemene rijksarchivaris een index wordt opgesteld met betrekking tot al het materiaal MH17. Daarbij blijven alle betrokken partijen zorg dragen voor archiefvorming van hun aandeel in het dossier tot het moment dat de Archiefwet overbrenging verplicht. Er is nog geen archiefmateriaal overgebracht naar het Nationaal Archief.
Heeft u kennisgenomen van de brief die de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Kerry aan de nabestaanden geschreven heeft en waarin hij de door hen gestelde vragen over beschikbare radar- en satellietbeelden volledig ontwijkt?
Ja. Het kabinet heeft kennisgenomen van de antwoordbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten aan de betreffende nabestaanden.
Op welke wijze gaat u de nabestaanden helpen om alsnog een antwoord te krijgen van de Amerikaanse regering?
Minister Kerry heeft in de brief nogmaals bevestigd dat de VS alle inspanningen steunt om de daders ter verantwoording te brengen en zal blijven meewerken aan het onderzoek van het JIT. Dat is een belangrijke toezegging, die ook eerder aan het kabinet is gedaan.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de nabestaanden op 21 januari 2016 een brief aan president Poroschenko van Oekraïne geschreven hebben over primaire radarbeelden maar nog altijd geen enkel antwoord ontvangen hebben?
Ja
Op welke wijze gaat u de nabestaanden helpen om een volledig en duidelijk antwoord te krijgen van president Poroshenko?
Het kabinet heeft de kwestie reeds aan de orde gesteld bij de Oekraïense autoriteiten en zal dat bij gelegenheid nogmaals doen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de nabestaanden op 21 januari 2016 een brief met de volgende precieze vragen gestuurd hebben aan president Poetin van Rusland: «Please, could you provide answers to our following questions: Is it correct that Russia recorded but erased the primary radar data? Are there any back-ups of these data? Are there alternative possibilities to retrieve the primary radar data from the Russian systems? Does Russia possess any satellite images that are relevant to the MH17 downing? Are you willing to investigate all possibilities for retrieving (raw) primary radar data, back ups, and/or satellite data or images and make them available to DSB, the Joint Investigation Team and/or the United Nations?»
Ja
Heeft u kennisgenomen van het Russische antwoord dat niet van de Russische regering kwam en geen antwoord bevatte op deze zeer specifieke vragen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de open brief van Oleg Stortsjevoj, het plaatsvervangend hoofd van Rosaviatsia, de Russische luchtvaartautoriteit.
Op welke wijze zult u bevorderen dat de nabestaanden alsnog een antwoord krijgen van de Russische regering of de Russische president op hun zeer specifieke vragen?
Het kabinet heeft de kwestie reeds aan de orde gesteld bij de Russische autoriteiten en zal dat bij gelegenheid nogmaals doen.
Kunt u aangeven welke bijeenkomsten er geweest zijn met partnerlanden over het vervolgen van verdachten van het neerhalen van de MH17 en welke standpunten de Nederlandse regering daarin heeft ingebracht?
Het kabinet heeft de Kamer eerder geïnformeerd over de inspanningen van het kabinet om in samenwerking met de landen die mede betrokken zijn bij het JIT (Australië, België, Maleisië en Oekraïne) tot internationale overeenstemming te komen omtrent verschillende mogelijkheden voor vormgeving van vervolging en berechting van (potentiële) verdachten van de ramp met vlucht MH17. Zoals uw Kamer in antwoorden op vragen (24 april 2015, 2014–2015, nr. 2058) is medegedeeld, worden verschillende opties onderzocht waarbij nauwe afstemming met andere betrokken landen nodig is. Uw Kamer is bij brief van 12 oktober 2015 (33 997, nr.52) geïnformeerd over de inspanningen van de Nederlandse regering voor oprichting van een internationaal tribunaal door de VN-Veiligheidsraad en over het feit dat, met het veto van de Russische Federatie in de VN-Veiligheidsraad, de Nederlandse inspanningen om in goed overleg met onze internationale partners te komen tot vormgeving van vervolging en berechting van (potentiële) verdachten geenszins tot stilstand zijn gekomen. Er hebben verschillende overleggen plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de JIT-landen, zowel multilateraal als bilateraal. De standpunten die in dit overleg namens de Nederlandse regering worden ingebracht, sluiten aan bij hetgeen is opgemerkt aan de eerdergenoemde brief aan uw Kamer d.d. 12 oktober 2015. Zoals nader toegelicht in een brief aan uw Kamer d.d. 21 januari 2016 (33 997, nr.62) zijn grote vorderingen gemaakt met de uitwerking van de voorliggende opties voor vormgeving van vervolging en berechting.
Voor besluitvorming omtrent de meest aangewezen vormgeving van vervolging en berechting zijn de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, zoals hieronder in het antwoord op vraag 37 opgemerkt, van groot belang.
Wanneer kan de Kamer een brief verwachten met de vervolgingsstrategie (die eerder al voor het najaar 2014 beloofd was)?
Uw Kamer is op 9 oktober 2014 medegedeeld (33 997, nr.20) dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie ernaar streefde de Tweede Kamer voor 28 november 2014 een brief te zenden over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van (potentiële) verdachten. Deze toezegging is aan de orde gesteld in het algemeen overleg op 5 februari 2015 over de onderzoeken MH17. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in dat overleg toegelicht, dat het strafrechtelijk onderzoek en de daarop te baseren mogelijke strategieën voor vervolging en berechting kunnen worden geschaad indien informatie (voortijdig) in de openbaarheid wordt gebracht, en toegezegd de Kamer alsnog middels een notitie te informeren over de vervolgingsmogelijkheden indien het internationale strafrechtelijke onderzoek dat toe zal laten. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarbij aangegeven, dat deze strategieën afhankelijk zijn van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, aangezien deze uitkomsten mede bepalen wat de meest effectieve vervolgingspositie zal inhouden. Dit standpunt is uw Kamer tevens medegedeeld in antwoord op vragen over de vervolgings- en berechtingsstrategie van verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014 (2014–2015, nr. 2058). Daarbij is aangegeven dat de gedane toezegging gestand zal worden gedaan op het moment dat dit het strafrechtelijk onderzoek niet kan verstoren. Op welke datum dat zal zijn, zal worden bezien in overleg met het OM en de landen die aan het JIT deelnemen.
Is de Minister-President bereid om inzage te geven in het verslag van het interview dat de onderzoekers van WODC/Universiteit Twente met hem hebben afgenomen? Indien hij daartoe niet bereid is, kan hij dan uitgebreid uitleggen waarom hij op grond van artikel 68 van de Grondwet niet verplicht zou zijn deze informatie aan de Staten-Generaal te verschaffen?
Nee. Zoals op 20 januari 2016 in antwoord op vragen over de Beleidsreactie op rapport «Evaluatieonderzoek naar de crisisbeheersingsorganisatie MH17» (33 997, nr. 65) aan uw Kamer gemeld is die informatie eigendom van het onderzoeksteam van de Universiteit van Twente en het WODC. Het onderzoeksteam van de Universiteit Twente heeft 46 «sleutelinformanten» gesproken, waaronder bewindspersonen. Voor alle interviews die zijn afgenomen is een specifiek informatieprotocol gevolgd in de vorm van werkafspraken.
Wat betreft de vertrouwelijkheid zijn afspraken gemaakt over de verwerking van de interviews: Voorafgaand aan de interviews hebben alle geïnterviewden de toezegging gekregen dat het gesprek strikt vertrouwelijk zou zijn en blijven. Dit is een afspraak tussen de onderzoekers van de Universiteit Twente en elke afzonderlijke geïnterviewde. De interviews zijn niet opgenomen. Van de interviews zijn schriftelijke verslagen gemaakt door de onderzoekers. De schriftelijke aantekeningen op basis waarvan het verslag is opgesteld, doen verslag van een strikt vertrouwelijk gesprek en zijn daarom door de Universiteit Twente gerubriceerd (zij hebben het predicaat «vertrouwelijk» gekregen). Het verslag is vervolgens naar de geïnterviewde sleutelinformant gestuurd ter correctie van feitelijke onjuistheden en voor mogelijke aanvullingen. In het uiteindelijke gespreksverslag is meestal gerapporteerd over vertrouwelijke, persoonlijke beleidsopvattingen van geïnterviewde functionarissen. Gezien het strikt vertrouwelijke karakter van het interview zijn de verslagen zelf eveneens gerubriceerd door de Universiteit Twente.
De schriftelijke aantekeningen van de onderzoekers en het verslag worden uitsluitend bewaard, ook na afronding van het onderzoek, met het oog op de wetenschappelijke controleerbaarheid van het onderzoek. Daartoe zijn de schriftelijke aantekeningen en het verslag alleen onder strikte voorwaarden van geheimhouding toegankelijk en uitsluitend vanuit het oogmerk om de wetenschappelijke validiteit / kwaliteit te controleren. De verslagen worden dus niet voor de Kamer openbaar gemaakt of vertrouwelijk ter inzage gelegd, omdat dit strijdig is met de afspraak tussen de Universiteit Twente en de geïnterviewden dat hun verslag enkel voor wetenschappelijke controleerbaarheid zou kunnen worden ingezien, zoals gebruikelijk is bij wetenschappelijk onderzoek in een gevoelige setting als deze.
Dat is de afspraak die is gemaakt tussen de onderzoekers van de Universiteit Twente en de geïnterviewden en daar kan het kabinet niet in treden.
De sleutelinformanten is beloofd dat er niet zal worden geciteerd uit de interviews en dat uitspraken in de interviews niet op naar sleutelinformanten herleidbare wijze in het rapport werden opgenomen. Alle onderzoekers die betrokken waren bij het evaluatieonderzoek hebben een geheimhoudingsverklaring ondertekend. De onderzoeksprotocollen zijn eerder aan uw Kamer gestuurd, per brief van 15 december 2015 (kenmerk 33 997, nr. 54).
Over de «Reikwijdte van artikel 68 Grondwet» heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 25 april jl. een brief naar uw kamer gestuurd (kenmerk 28 362, nummer 8). Gelet op de inhoud van die brief en het daarin beschreven kader en gelet op hetgeen hiervoor is uiteengezet, ziet het Kabinet niet de verplichting zoals in de vraagstelling besloten ligt.
Kunt u deze vragen een voor een, volledig en binnen de reguliere antwoordtermijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat volksvertegenwoordigers worden bedreigd |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rotterdams Kamerlid Kuzu bedreigd»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «PvdA-Tweede Kamerlid Keklik Yücel uit Deventer bedreigd»?2
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Kwart raadsleden bedreigd»?3
Ja.
Wat is de officiële kabinetsreactie op bovenstaande berichten?
Het is onacceptabel als personen worden gehinderd in de uitoefening van hun functie. Voor politieke ambtsdragers – waaronder democratisch gekozen volksvertegenwoordigers – geldt dat nog eens in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in onze democratische rechtsstaat.
Kunt u een cijfermatig overzicht bieden van de gevallen van bedreiging van (gemeentelijke, provinciale en landelijke) volksvertegenwoordigers in de afgelopen jaren? Zo nee, kunt u dan aangeven of de gevallen van bedreiging van volksvertegenwoordigers in de afgelopen jaren zijn gestegen of gedaald? Zo ja, herkent u in deze cijfers een tendens en waardoor zou deze tendens volgens u kunnen worden verklaard?
De monitor Agressie en geweld openbaar bestuur 2014 laat zien dat er een flinke daling is van het percentage politieke ambtsdragers (van provincies, waterschappen en gemeenten) dat aangeeft slachtoffer te zijn geweest van agressie en geweld; van 38% in 2012 naar 23% in 2014. Uit de monitor blijkt tevens dat er sprake is van een toegenomen implementatie van het beleid dat is gericht op het tegengaan van agressie jegens politieke ambtsdragers. Op dit moment wordt een nieuwe monitor uitgevoerd. De uitkomsten daarvan worden na de zomer verwacht.
Voor landelijke politici en lokale politici in het verzorgingsgebied van politie-eenheid Den Haag registreert het Team Bedreigde politici van de politie-eenheid Den Haag meldingen van mogelijke bedreiging. In 2015 heeft dit team tweehonderd meldingen ontvangen. Het Openbaar Ministerie te Den Haag heeft deze meldingen beoordeeld en 92 daarvan als strafbare bedreigingen geregistreerd. De overige 108 meldingen betroffen dus geen strafbare bedreiging. De afgelopen jaren is er sprake van een dalende tendens. In 2014 en 2013 kwamen er respectievelijk 246 en 373 meldingen binnen. Er is geen sprake van een eenduidige verklaring voor deze dalende tendens.
Welke (preventieve en aanvullende) maatregelen heeft het kabinet genomen om de veiligheid van volksvertegenwoordigers te verbeteren en het aantal bedreigingen van volksvertegenwoordigers te doen afnemen? Zo ja, kunt u van elke afzonderlijke maatregel aangeven of de maatregel effectief is en voldoende wordt benut? Zo nee, waarom niet?
Er zijn de afgelopen jaren veel maatregelen in gang gezet, gericht op werknemers met een publieke taak in het algemeen en politieke ambtsdragers in het bijzonder. Voor het overzicht verwijs ik graag naar de website www.agressievrijwerk.nl en naar de instrumentenkoffer Veilig bestuur die ik afgelopen najaar heb gepresenteerd. Voorbeelden van instrumenten zijn:
Het is niet eenduidig vast te stellen wat de effectiviteit van deze maatregelen en instrumenten afzonderlijk is. Wel is duidelijk dat het nodig is om deze maatregelen en voorzieningen nog meer bekendheid te geven bij politieke ambtsdragers.
Aanvullend aan deze maatregelen worden in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen adequate beveiligingsmaatregelen getroffen voor volksvertegenwoordigers als hier noodzaak toe bestaat. Het lokaal bevoegd gezag bepaalt op basis van dreiging en risico of en welke beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Voor landelijke volksvertegenwoordigers wordt dit bepaald door de Minister van Veiligheid en Justitie.
Hoeveel geld geeft het kabinet nu en gaf het in de afgelopen jaren uit aan het vergroten van de veiligheid van volksvertegenwoordigers en aan preventieve en aanvullende maatregelen om de bedreigingen van volksvertegenwoordigers te voorkomen en te doen afnemen? Kunt u een specificatie geven van de uitgaven per maatregel? Zo nee, waarom niet?
In de specifieke uitgaven per maatregel ten behoeve van de veiligheid van volksvertegenwoordigers kan ik uw Kamer geen inzicht geven. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in het algemeen voor maatregelen ter vermindering van (de gevolgen van) agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak en politieke ambtsdragers sinds 2007 ruim € 38 miljoen uitgegeven, onder meer aan stimuleringsregelingen, (publieks)campagnes, de zogenaamde intensiveringsregio’s, het Expertisecentrum Veilige Publieke Taak en de ontwikkeling en verspreiding van instrumenten en hulpmiddelen.
Kunt u aangeven of u een samenhang ziet tussen bepaalde maatschappelijke en internationale kwesties en de bedreiging van volksvertegenwoordigers? Zo ja, wat concludeert u hier uit? Zo nee, waarom niet?
Het is gebleken dat internationale gebeurtenissen binnenlands kunnen doorwerken en spanning, onzekerheden en polarisatie kunnen aanwakkeren. Dit leidt in bepaalde gevallen tot intimiderende acties en bedreigingen en mogelijk ook tot meer bedreigingen bij volksvertegenwoordigers.
Op dit moment zijn mij geen gegevens bekend op grond waarvan relaties tussen bedreiging van volksvertegenwoordigers en maatschappelijke en internationale kwesties ofwel mediaberichten eenduidig kunnen worden vastgesteld. Na de zomer worden nieuwe monitorcijfers verwacht inzake agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers. Dan zal duidelijk zijn of er sprake is van een stijging of een daling ten opzichte van de vorige meting in 2014.
Deelt u de mening dat bedreiging van volksvertegenwoordigers leidt tot een ondermijning van het volksvertegenwoordigerschap en een uitholling van de democratie? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Politieke ambtsdragers – waaronder democratisch gekozen volksvertegenwoordigers – vervullen een belangrijke rol in onze democratische rechtsstaat. Vanuit die rol moeten zij gemakkelijk door burgers benaderbaar zijn, open in de samenleving kunnen staan, het politieke debat vrij kunnen voeren, publieke taken vrij van dwang en drang kunnen uitoefenen en besluiten zonder druk kunnen nemen. Indien zij hierin belemmerd worden, zich bij beslissingen laten beïnvloeden door agressie en geweld of overwegen om te stoppen is dat een belangrijk risico voor de integriteit, kwaliteit en continuïteit van het openbaar bestuur.
Zoals ook in antwoord 6 is aangegeven zijn er de afgelopen jaren veel maatregelen in gang gezet gericht op politieke ambtsdragers. Ik ben voornemens deze aanpak door te zetten, verder te versterken en te borgen. Daarbij wordt de aanpak van agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers verbonden aan de beleidsinzet op het terrein van integriteit en ondermijning. Dit zal onder andere gestalte krijgen binnen de nog op te zetten voorziening Veilig en Integer Bestuur die ik de Tweede Kamer in het Algemeen Overleg Veilige Publieke Taak van 1 juni 2016 heb toegezegd en waarover ik de Tweede Kamer voor de herfst nader informeer. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie zet de aanpak van daders van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, waaronder volksvertegenwoordigers, vanuit politie en openbaar ministerie krachtig voort.
Deelt u de mening dat het voor het voorkomen van een klimaat van maatschappelijke vijandigheid van belang is dat de overheid actief feitelijke informatie communiceert naar de samenleving over beladen maatschappelijke kwesties? Zo ja, hoe doet het kabinet dit en hoe staat het met de uitvoering van de motie Öztürk?4 Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet deelt die mening.
Binnen de rijksoverheid zijn afspraken gemaakt die ervoor zorgen dat alle departementen vanuit dezelfde principes communiceren. Dit geldt bijvoorbeeld bij voorlichtingsactiviteiten of communicatie over nog niet aanvaard beleid en kan ook beladen maatschappelijke kwesties betreffen.
Het belangrijkste doel van de overheidscommunicatie is te voldoen aan het recht van de burger op informatie van de overheid. Dit recht ligt vast in de Grondwet en de Wet Openbaarheid van Bestuur. De overheid moet deze informatie actief openbaar maken.
Voor communicatie over een beleidsvoornemen waarover het parlement zich nog niet heeft uitgesproken, is de Richtlijn niet aanvaard beleid opgesteld. Communicatie over niet aanvaard beleid is soms wenselijk om de bevolking alvast te informeren, zodat de invoering van een nieuwe wet of regeling op het geplande tijdstip kan plaatsvinden. In andere gevallen kan eerder voorlichten nodig zijn omdat het thema breed in de maatschappelijke belangstelling staat en de overheid nog niet deelneemt aan de discussie.
Voor de uitvoering van de motie Öztürk verwijs ik naar de brief Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 19 637, nr. 2179 die op 31 maart jl. naar uw Kamer is verzonden.
Hoe staat het met het functioneren van het alarmnummer voor bedreigde volksvertegenwoordigers? Geniet het alarmnummer voldoende bekendheid bij volksvertegenwoordigers en is er sprake van voldoende capaciteit en kwaliteit van geleverde output?
Per 1 maart jl. kunnen bedreigde burgemeesters, wethouders en raadsleden via het alarmnummer een beroep doen op het Instituut voor Psychotrauma (IVP) voor acute gespecialiseerde psychosociale ondersteuning. Het IVP is een instituut dat gespecialiseerd is in het bijstaan van mensen met een psychotrauma, ruim 30 jaar ervaring heeft, samen werkt met (grote) bedrijven en overheden en goede kennis heeft van het openbaar bestuur en de politieke context. Over het functioneren van deze voorziening specifiek voor politieke ambtsdragers is nu – omdat het maar net van start is gegaan – nog niets bekend. Eind 2016 vindt samen met het IVP en de beroepsverenigingen een evaluatie plaats.
Daarnaast kunnen politieke ambtsdragers voor advies en praktische ondersteuning bij (mogelijke) incidenten contact opnemen met de Vertrouwenslijn.
Ik heb alle burgemeesters hierover schriftelijk geïnformeerd en hen gevraagd de voorzieningen bekend te maken onder de wethouders en raadsleden. Ook vanuit de beroepsverenigingen (van burgemeesters, wethouders en raadsleden) is onder hun achterban bekendheid gegeven aan deze voorzieningen
Is de dienstverlening van het alarmnummer voor volksvertegenwoordigers ook toegankelijk voor landelijke volksvertegenwoordigers en medewerkers van politieke partijen en medewerkers van volksvertegenwoordigers? Zo ja, bent u bereid om na te gaan of de bekendheid van het alarmnummer onder deze groepen voldoende op pijl is? Zo nee, bent u bereid om het alarmnummer ook voor deze groepen toegankelijk te maken?
De speciale voorziening voor psychosociale ondersteuning vanuit het IVP is via het speciale alarmnummer en evenals de Vertrouwenslijn direct toegankelijk voor landelijke volksvertegenwoordigers. Het gaat hier om de invulling van een werkgeversverantwoordelijkheid. Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties faciliteer ik daarbij, vanwege de bijzondere positie van politieke ambtsdragers in het democratisch proces.
Voor medewerkers van politieke partijen en medewerkers van volksvertegenwoordigers geldt een dergelijke bijzondere positie niet en zal desbetreffende werkgever (in casus de politieke partij) hiervoor afspraken met het IVP moeten maken.
Deze voorzieningen zullen meer bekendheid worden geven bij politieke ambtsdragers, onder andere via de nog op te zetten voorziening Veilig en Integer Bestuur.
Op welke wijze dragen mediaberichten bij aan het creëren van een klimaat waarin volksvertegenwoordigers worden bedreigd en gedemoniseerd? Wat concludeert u hier uit?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven of er in toenemende mate sprake is van het bedreigen van volksvertegenwoordigers op social media en of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten voldoende grip hebben op de dreigementen aan het adres van volksvertegenwoordigers op social media? Zo nee, waarom niet?
Uit de monitor Agressie en geweld openbaar bestuur 2014 blijkt dat het ongewenste gedrag waarvan politieke ambtsdragers (gemeenten, provincies en waterschappen) slachtoffer zijn bij 50% face-to-face was, bij 14% per email en bij 11% via social media. Het is niet bekend wat de trend is. In 2012 zijn politieke ambtsdragers hierop niet bevraagd en de monitor 2016 wordt op dit moment nog uitgevoerd. Na de zomer worden nieuwe cijfers bekend, zodat een vergelijking met de eerdere cijfers kan worden gemaakt.
Het is van belang om aangifte te doen als een uiting op sociale media als bedreigend wordt ervaren. Een aangifte kan de aanleiding vormen om de bedreiging strafrechtelijk te onderzoeken.
De politie kan ook adviseren welke instrumenten ingezet zouden kunnen worden los van het strafrecht. Vroegtijdig contact met de politie kan bijdragen aan het in de kiem smoren van mogelijke bedreigingen.
Politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben daarbij een wettelijke taak om te onderzoeken of er een concrete dan wel voorstelbare dreiging uitgaat naar personen en objecten die zijn opgenomen in het Rijksdomein. Alle leden van het parlement zijn opgenomen in het Rijksdomein. Als een parlementariër bedreigingen ontvangt via social media, kan dit leiden tot onderzoek.
Kunt u aangeven in hoeveel van de gevallen er aangifte wordt gedaan van bedreigingen van volksvertegenwoordigers en in hoeveel van de gevallen een aangifte ook leidt tot een vervolging en/of veroordeling? Bent u bereid om maatregelen te nemen om de effectiviteit van de strafrechtketen, van aangifte tot veroordeling, te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Aantallen van meldingen en aangiften door lokale en regionale volksvertegenwoordigers zijn bij de politie niet bekend; er wordt via de zogenaamde VPT-code geregistreerd op werknemers die een taak in het publieke domein vervullen in het algemeen. Doelgroepen daarbinnen worden niet afzonderlijk geregistreerd. Ook het aantal gevallen waarin dat leidt tot vervolging van een verdachte is niet bekend, omdat het openbaar ministerie hierover geen aparte registratie voert.
Meldingen en aangiften door landelijke volksvertegenwoordigers worden opgenomen door het Team Bedreigde Politici van de politie-eenheid Den Haag, dat ook meldingen en aangiften door lokale politici in het verzorgingsgebied van politie-eenheid Den Haag registreert. Het team bekijkt in overleg met het Openbaar Ministerie of er ook daadwerkelijk sprake is van een strafbare bedreiging volgens artikel 285 Wetboek van Strafrecht.
Zoals ook in antwoord op vraag 5 is aangegeven heeft het Team Bedreigde Politici van de politie-eenheid Den Haag in 2015 tweehonderd meldingen van mogelijke bedreiging ontvangen. Het OM heeft deze meldingen beoordeeld en 92 daarvan als strafbare bedreigingen geregistreerd. De overige 108 meldingen betroffen dus geen strafbare bedreiging. Van de 92 geregistreerde zaken zijn er uiteindelijk twintig door de politie afgesloten (er vindt geen nader onderzoek plaats), met name bij gebrek aan bewijs of omdat de verdachte niet getraceerd kon worden. Van de 72 overblijvende zaken zijn er zeven om diverse redenen door het OM geseponeerd. In 24 zaken heeft het OM de verdachte gedagvaard. In acht van die zaken heeft de rechter al uitspraak gedaan. De opgelegde straffen variëren van onvoorwaardelijke werkstraffen in combinatie met voorwaardelijke gevangenisstraf tot een voorwaardelijke werkstraf of gevangenisstraf. In twee zaken is de verdachte vrijgesproken. In zestien zaken moet de zitting nog plaatsvinden. In drie andere zaken is besloten tot een zogenaamde TOM-zitting (waarbij de officier van justitie aan de verdachte een transactie voorstelt). In twee van deze zaken heeft de verdachte een werkstraf gekregen, de andere zitting moet nog plaatsvinden. De overige zaken zijn nog in behandeling bij de politie.
Strafbare gedragingen met betrekking tot agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak worden door politie en OM opgepakt. Ik zie dan ook geen redenen om aanvullende maatregelen te treffen.
Kunt u aangeven of de angst voor repercussies en een gebrek aan ondersteuning bij volksvertegenwoordigers bijdraagt aan het relatief lage aantal aangiften van bedreigingen door volksvertegenwoordigers?5 Wat gaat u doen om dit weg te nemen?
Uit de monitor Agressie en geweld openbaar bestuur 2012 en 2014 blijkt dat de belangrijkste redenen die politieke ambtsdragers hebben opgegeven om geen aangifte te doen, de volgende zijn; het incident was niet ernstig genoeg, het hoort bij de functie, het is ter plekke opgelost.
Ik acht het van groot belang dat bedreigde politieke ambtsdragers de bedreiging melden en/of hier aangifte van doen. Behalve dat het een krachtig signaal naar de dader en samenleving is, maakt de aangifte het voor politie en openbaar ministerie mogelijk de situatie te beoordelen en eventueel opsporingsmiddelen en beveiliging in te zetten. Tevens kunnen zij politieke ambtsdragers en gemeenten adviseren over aanvullende beveiligingsmaatregelen.
Na een melding of aangifte kan een (strafrechtelijke) reactie naar de dader volgen, zoals een gesprek met de dader, een locatieverbod, opschorting van dienstverlening, (vrijheids)straf. Een dergelijke reactie is essentieel omdat normen pas gaan leven wanneer ze gevoeld worden door degenen die de norm overschrijdt. Bovendien kan het bijdragen aan de verwerking van het incident door het slachtoffer.
In de communicatie richting politieke ambtsdragers en bestuurders zal ik het belang van het melden en zo nodig doen van aangifte blijven benadrukken. Gemeenten (gemeentesecretarissen en griffiers) kunnen de politieke ambtsdragers daarbij met de beschikbare instrumenten en hulpmiddelen ondersteunen.
Wat is de huidige strafmaat voor het bedreigen van volksvertegenwoordigers en is het richten van een bedreiging aan volksvertegenwoordigers wettelijk gezien hierbij een verzwarende omstandigheid? Vindt u deze strafmaat hoog genoeg voor het uitgaan van een afschrikkende werking?
Bedreiging met geweld is strafbaar gesteld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht. Dit kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van de vierde categorie. Indien deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde geschiedt, kan het worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie. Bedreiging met een terroristisch misdrijf kan worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
De richtlijn strafvordering bedreiging geeft aanwijzingen over de door een OvJ te eisen straf. Het OM zal op grond van deze richtlijn bij bedreigingen jegens ambtenaren of andere gezagsfunctionarissen in beginsel 200 procent extra straf eisen ten opzichte van de te eisen straf op basis van de richtlijn.
De verzwaring van de strafeis bij agressie en geweldsdelicten ziet niet alleen toe op een verhoogde strafeis. Naast de verhoogde strafeis kennen VPT zaken een hoger dagvaardingspercentage, ook in lichte zaken, en wordt een zwaardere modaliteit geëist (vaker een gevangenisstraf i.p.v. een taakstraf, vaker een taakstraf i.p.v. een boete)
Het bericht "Bijna 40 procent uitzettingen mislukt" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met dit bericht en kunt u dit percentage van 40 bevestigen?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het percentage van 40% is correct, maar ziet niet op het aantal mislukte uitzettingen zoals de titel van het bericht doet vermoeden, maar op het aantal geboekte vluchten dat wordt geannuleerd. Dit is niet helemaal hetzelfde, aangezien de geboekte vluchten niet alleen gedwongen vertrek («uitzetting»), maar ook zelfstandig vertrek behelzen. In het artikel zelf wordt dan ook terecht gesproken over het aantal annuleringen van geboekte vluchten.
Overigens is het niet altijd zo dat een annulering betekent dat een vreemdeling niet vertrekt. Vluchten worden soms geannuleerd omdat de vreemdeling eerder kan vertrekken, bijvoorbeeld als hij zelf een ticket overlegt of omdat hij alsnog zelfstandig vertrekt met IOM. Als de annulering het gevolg is van een nieuwe (asiel)procedure, kan het vertrek soms op een later moment alsnog plaatsvinden als deze procedure is afgerond.
Deelt u de analyse van de voorzitter van de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer dat het hoge percentage mislukte uitzettingen de geloofwaardigheid van het terugkeerproces ondermijnt? Deelt u het oordeel van deze commissie dat bij de huidige stand van zaken het effectief uitzetten van vreemdelingen – mede door alle waarborgen, rechtsregels en rechtshulp – een schier onmogelijke opgave is geworden voor alle bij de uitzetting betrokken medewerkers?2 Zo nee, waarom niet?
In zijn reactie op de analyse van de voorzitter van de CITT, concludeerde mijn voorganger dat de stijging van het percentage vreemdelingen dat aantoonbaar was vertrokken van 48% in 2012 naar 51% in 2013, vooral was gelegen in de toename van het aantal personen dat zelfstandig vertrekt. En dat, hoewel het aandeel vreemdelingen dat in 2013 moest worden uitgezet afnam, Nederland wel beter in staat is vreemdelingen aantoonbaar te laten vertrekken. Dit wordt ook door recente gegevens onderschreven. Immers, wanneer nu wordt gekeken naar de (ketenbrede) terugkeercijfers in de Rapportage Vreemdelingenketen over 2014 en 2015, dan blijkt dat het aandeel aantoonbaar vertrek van vreemdelingen die Nederland moeten verlaten verder is gestegen van 53% in 2014 tot 55% in 2015. Deze stijging is het gevolg van een toename van het aantal personen dat zelfstandig vertrekt. Deze ontwikkeling ondersteunt derhalve de eerdere conclusie en sluit goed aan bij het uitgangspunt dat zelfstandig vertrek van de vreemdeling voorop staat.
Bent u bereid een uitgebreide juridische en praktische analyse te maken van de redenen waarom uitgeprocedeerde vreemdelingen niet uitgezet worden en deze aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke uitgebreide analyse acht ik niet zonder meer noodzakelijk aangezien de uitvoerende diensten deze ontwikkelingen in de dagelijks praktijk volgen en hierover rapporteren. Daarbij is het van belang dat voortdurend wordt getracht knelpunten in de uitzetting van vreemdelingen te identificeren en te verhelpen.
Door inwerkingtreding van de Dublin-Verordening III, kunnen minder vreemdelingen in bewaring worden gesteld, en daarmee beschikbaar worden gehouden voor hun overdracht. Dit blijkt ook uit de Rapportage Vreemdelingenketen 2015 die ik eerder aan uw Kamer heb gestuurd. Hierin wordt vermeld dat dit een belangrijke oorzaak is voor de daling van het aandeel gedwongen vertrek vanuit de werkvoorraad van de Dienst Terugkeer en Vertrek.
Bedacht moet worden dat bij gedwongen vertrek steeds zal moeten worden gezocht naar een evenwicht tussen enerzijds het belang van de staat om de verwijdering procedureel zo soepel mogelijk te laten verlopen, en anderzijds het belang van de individuele vreemdeling, om te voorkomen dat hij, door administratieve vergissingen of anderszins, wordt uitgezet wanneer dat een schending van de meest fundamentele rechten betekent. In de Procedurerichtlijn worden daartoe de nodige waarborgen gesteld.
Daarnaast moeten herhaalde en last minute asielaanvragen met het enkele doel terugkeer te frustreren, waarbij geen nieuwe elementen en bevindingen aan de orde zijn, zo veel mogelijk worden voorkomen. In de artikelen 9 en 41 van de Procedurerichtlijn wordt voorts een aantal limitatieve gevallen genoemd waarin de behandeling van de asielaanvraag in afwijking van de hoofdregel niet in Nederland mag worden afgewacht.
Zoals ik u reeds meldde in mijn reactie op de vragen van het lid Azmani over de terugkeervluchten (2016Z09082) worden op dit moment voorbereidingen getroffen om de Dublin-verordening en de Procedurerichtlijn te herzien. Inzet hierbij zal zijn om met het oog op verdere verbetering van de effectieve terugkeer van vreemdelingen de procedures met betrekking tot overdracht, uitzetting en bewaring te vereenvoudigen en beter op elkaar af te stemmen. Niet alleen in Nederland maar ook in andere lidstaten, lijkt hiervoor steun te bestaan.
Wat gebeurt er momenteel met herhaalde asielaanvragen gedaan op de zogeheten «vliegtuigtrap»?
Bij het opstellen van wet- en regelgeving en bij het formuleren van beleid wordt steeds maximaal rekening gehouden met de mogelijkheid dat vreemdelingen proberen terugkeer tegen te gaan door het starten van nieuwe procedures. In het verleden zijn hiervoor verschillende maatregelen getroffen, zoals in 2014 met het invoeren van de ééndagstoets voor opvolgende asielaanvragen. Indien de vreemdeling op het allerlaatste moment een volgende aanvraag indient (een zogenoemde «vliegtuigtrapaanvraag»), wordt hierop meteen gereageerd door het last minute team van de IND. Echter, ook een aanvraag op de vliegtuigtrap zal – zij het kort – moeten worden onderzocht. Als de IND besluit dat met het oog op de artikelen 9 en 41 van eerdergenoemde richtlijn een aanvraag niet mag worden afgewacht, bijvoorbeeld omdat het een derde aanvraag betreft waarbij geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn, kan de vreemdeling daartegen opkomen en aan de rechter vragen de uitzetting te verbieden in afwachting van een definitief besluit.
De aard van een door de rechter getroffen voorlopige voorziening of een orde maatregel is die van een tijdelijke voorziening waarmee de stand van de procedure zo veel mogelijk wordt bevroren. Het treffen van een dergelijke maatregel ligt in de rede als de rechter van mening is dat de uitkomst van de procedure onzeker is, en het herstellen van de oorspronkelijke situatie voorzienbaar niet mogelijk is. Bij de uitzetting van een vreemdeling is dit uiteraard al snel aan de orde. In hoeverre de voorzieningenrechter laat meewegen dat aanvraag eerst op het laatste moment wordt gedaan, verschilt per zaak en per geval. Overigens worden dergelijke procedures in grote meerderheid afgewezen. In het overgrote deel van de toegewezen voorlopige voorzieningen, wordt uiteindelijk de asielaanvraag bovendien niet ingewilligd. Dergelijke noties zullen worden betrokken bij de inspanningen om na te gaan welke waarborgen kunnen worden ingebouwd om oneigenlijk gebruik van rechten en misbruik van procedures tegen te gaan.
Wat zijn de redenen waarom op het laatste moment voorzieningen getroffen worden door rechters als gevolg waarvan uitzetting niet langer opportuun is?
Zie antwoord vraag 4.
Herkent u de opvatting van de Dienst Terugkeer en Vertrek dat Europese regels debet zijn aan het hoge percentage mislukte terugkeren? Welke regels zijn dit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel dagen van te voren wordt een gedwongen uitzetting aangekondigd aan uitgeprocedeerden?
De DT&V maakt in beginsel direct nadat de vluchtdatum en -tijd bekend zijn (schriftelijk) de vluchtdatum en -tijd bekend aan de gemachtigde van de vreemdeling. Uitzonderingen hierop zijn in individuele gevallen mogelijk, bijvoorbeeld als er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling zich voorafgaand aan de vlucht aan het toezicht zal onttrekken. Als ondergrens wordt in deze gevallen een termijn van 48 uur voor de geplande vluchtdatum en -tijd gehanteerd.
Klopt het dat wanneer uitgeprocedeerden niet terug willen naar hun land van herkomst dit veelal de reden is waarom landen van herkomst de uitgeprocedeerde vluchteling niet opnemen?
De meeste landen van herkomst geven veelal aan geen principiële bezwaren tegen gedwongen terugkeer te hebben. Er zijn slechts een paar landen die weigeren om mee te werken aan gedwongen terugkeer.
Gaat de regering – al dan niet in Europese gezamenlijkheid – als voorwaarde aan ontwikkelingssamenwerkingsgelden en handelsverdragen opnemen dat landen hun uitgeprocedeerden onderdanen terugnemen ook wanneer deze onderdanen zelf niet willen?
De Europese Raad heeft in oktober 2015 de Commissie en de Dienst voor het Externe Optreden opgeroepen voor relevante landen van herkomst op maat gesneden landenpakketten op te stellen waarin alle instrumenten waarover de EU en de lidstaten beschikken als hefboom kunnen worden ingezet om terugkeersamenwerking te verbeteren. Dat geldt dus ook voor ontwikkelingssamenwerking en handel. Uitgangspunt daarbij is een meer-voor-meer benadering, maar indien nodig kan ook negatieve conditionaliteit worden ingezet, aldus de Raad. Op dit moment wordt in EU-verband gewerkt aan de invulling van deze pakketten.
Kunt u aangeven hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers zijn «vertrokken zonder toezicht» in 2015?3 (H)erkent u dat veel van deze asielzoekers niet daadwerkelijk terugkeren maar in Nederland verblijven in de illegaliteit? Bent u dan ook bereid deze groep (niet) «terugkerende asielzoekers» anders te omschrijven in het volgende jaarverslag, teneinde de Kamer beter zicht te kunnen verschaffen hoeveel vluchtelingen met onbekende bestemming zijn vertrokken en/of niet langer in beeld van de overheid zijn?
5.070 mensen zijn in 2015 zonder toezicht vertrokken. Niet valt uit te sluiten dat een gedeelte van deze groep nog illegaal in Nederland verblijft.
Het is overigens niet zo dat elke vreemdeling die in Nederland met onbekende bestemming (mob) vertrekt daarna langdurig in Nederland in de illegaliteit gaat verblijven. Er is zeer wel reden om aan te nemen dat een groot deel van deze vreemdelingen Nederland (alsnog) verlaat. Hiertoe wil ik bijvoorbeeld verwijzen naar de WODC-schatting van het aantal illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen dat ik uw Kamer vorig jaar zond (Kamerstuk 2015–2016, 19 637, nr. 2051) waar meerjarig een lichte daling van het aantal illegalen naar voren komt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Vreemdelingen- en asielbeleid voorzien op 26 mei a.s?
Ja.
Het gebruik van chroom-6 verf bij de NS-Werkplaats in Tilburg |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Honderden te werk gestelde Tilburgers mogelijk blootgesteld aan giftig chroom-6»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat tussen 2004 en 2011 581 deelnemers aan een re-integratietraject bij hun werkzaamheden op de NS-Werkplaats in Tilburg in aanraking zijn gekomen met chroom-6 verf? Hoeveel mensen hebben zich inmiddels gemeld met gezondheidsklachten?
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom-6 is aan strenge regels gebonden. De werkgever is verplicht de werknemers goed te beschermen door blootstelling te voorkomen of te minimaliseren.
De gemeente Tilburg geeft aan dat mensen zich met vragen of voor een gericht medisch gesprek kunnen melden bij het CAOP.
Volgens de gemeente Tilburg hebben zich daar tot 23 mei 128 mensen gemeld. 64 van hen hebben zich gemeld voor een gericht medisch gesprek.
Hoeveel mensen hiervan gezondheidklachten hebben is bij mij niet bekend.
Kunt u nader inzicht geven in of er bij re-integratietrajecten voldoende aandacht besteed wordt aan arbeidsomstandigheden en veiligheid? Welke verbeteringen kunnen hierin aangebracht worden?
Het uitvoeren van re-integratietrajecten is een puur decentrale gelegenheid. Ik beschik daardoor niet over overkoepelende gegevens over de arbeidsomstandigheden bij re-integratietrajecten.
In hoeverre zijn de deelnemers aan het re-integratietraject bij hun werkzaamheden op de NS-Werkplaats beschermd tegen giftige verf? Wie droeg bij de werkzaamheden verantwoordelijkheid voor een adequate bescherming van de deelnemers? In hoeverre is er gedurende de periode van 2004 tot nu contact geweest over de bescherming van werkenden tegen giftige stoffen op de NS-Werkplaats in Tilburg tussen de NS, de gemeente Tilburg en de arbeidsinspectie/Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft geen kennis van de situatie in die periode over de bescherming van de deelnemers aan het traject. Er is in die periode geen contact geweest met de NS en/of de gemeente Tilburg over dit onderwerp.
Volgens informatie op de website van de gemeente Tilburg hebben de deelnemers aan het re-integratietraject persoonlijke beschermingsmiddelen gekregen die hen bij juist gebruik voldoende bescherming boden.
Volgens informatie van de NS is er geregeld overleg geweest over de werkzaamheden tussen de gemeente Tilburg en de NS. NS geeft aan dat Nedtrain persoonlijke beschermingsmiddelen en arbeidsmiddelen beschikbaar heeft gesteld.
Wie kan er aansprakelijk gesteld worden voor eventuele gezondheidsschade bij de deelnemers? Deelt u de mening dat de deelnemers aan re-integratietrajecten op de NS-Werkplaats in Tilburg recht hebben op dezelfde tegemoetkoming als werknemers van NedTrain en bij defensie die bij hun werk ook in aanraking zijn gekomen met chroom-6 verf? Bent u bereid de deelnemers de mogelijkheid te bieden om zich medisch te laten onderzoeken door een onafhankelijk medisch bureau? Bent u bereid de deelnemers in geval van gezondheidsschade financieel tegemoet te komen?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers op de arbeidsplaats. Zijn werknemers zijn degenen met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft, degenen die hij heeft ingeleend en degenen die onder zijn gezag werken.
Deze verantwoordelijkheid speelt ook een rol bij het vaststellen van civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Wie er in dit geval civielrechtelijk aansprakelijk is voor eventueel geleden schade is een kwestie die door de civiele rechter kan worden beoordeeld. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Zo is het ook niet aan mij om uitspraken te doen over het recht op tegemoetkoming, noch om eventuele gezondheidsschade van de deelnemers financieel te vergoeden.
Op dit moment heeft NS volgens informatie van NS 1 concrete schadeclaim ontvangen, waarbij causaliteit tussen werkzaamheden en gezondheidsklachten nog onderzocht moet worden.
Uit communicatie van de gemeente Tilburg blijkt dat deelnemers zich voor een gericht medisch gesprek kunnen melden bij het CAOP.
Is het «onafhankelijk onderzoek [...] om een helder beeld van de situatie binnen NedTrain te krijgen»2 inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten en welke acties worden naar aanleiding hiervan ondernomen? In welke gemeenten is er gewerkt met oude treinstellen en zijn mensen in aanraking gekomen met chroom-6? Zo nee, wanneer verwacht u dat het onderzoek afgerond zal zijn?
Volgens NS is het onderzoek binnen Nedtrain naar de huidige werkomstandigheden inmiddels afgerond en vastgelegd in een Risico Inventarisatie en Evaluatie rapport. Het onderzoek heeft laten zien dat bij bepaalde werkzaamheden op de locaties Haarlem, Berkel-Enschot, Leidschendam, Onnen en Maastricht medewerkers in aanraking kunnen komen met chroom-6 tijdens schuur/slijpwerkzaamheden. Hoewel hier sprake is van gecontroleerde omstandigheden zijn in afstemming met o.a. een onafhankelijke specialist, de Inspectie SZW en de Ondernemingsraad aanvullende verbetermaatregelen getroffen.
Ten aanzien van historisch onderzoek heeft NedTrain een verkenning gedaan naar de situatie rondom chroom-6 in het verleden. Het doel van de verkenning was vaststellen welke informatie over het verleden beschikbaar is en hoeveel er op dit moment bekend is ten aanzien van de samenstelling van verf en de werkwijzen op zowel huidige als oude locaties. Hieruit is onder andere naar voren gekomen dat er sinds 1990 geen chroom-6 meer is verwerkt in de verf van treinen.
Naast de bovengenoemde werkplaatsen zijn er in het verleden werkzaamheden verricht aan oude treinstellen in de nu gesloten werkplaatsen Zwolle, Tilburg, Rotterdam en Amersfoort. Op dit moment kan nog niet gezegd worden in hoeverre hier werkzaamheden zijn verricht waarbij mogelijkerwijs blootstelling aan chroom-6 aan de orde is geweest.
Op basis van deze verkenning en op advies van de Onafhankelijke Commissie zal een besluit worden genomen over de wijze waarop een verdiepend vervolgonderzoek naar het verleden zal worden uitgevoerd.
Mobiele dekking in spoor- en autotunnels |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de gebrekkige dekking in onder meer de spoortunnel in Delft?1 2
Ja.
Is er inmiddels bereik in de spoortunnel in Delft? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, wanneer verwacht u dat treinreizigers kunnen beschikken over een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft?
Ja. Vanaf 12 mei 2016 is er mobiel bereik in de spoortunnel van Delft. Eén van de mobiele operators heeft dit netwerk in samenwerking met ProRail voor de klanten van alle mobiele providers gerealiseerd.
Hoe beoordeelt u het proces rondom de aanleg van een mobiel netwerk in de spoortunnel Delft? Kunt u bij de beantwoording op deze vraag ingaan op de volgende uitspraken, gedaan door betrokken partijen:
Mobiele communicatie en het gebruik van mobiele toepassingen vervullen een steeds belangrijkere rol in onze samenleving. Bij de realisatie van tunnels moet bij alle betrokken partijen vanaf het begin duidelijk zijn dat adequate mobiele dekking vanaf het moment van ingebruikname van groot belang is.
Alle betrokken partijen onderkennen het grote belang van een goede dekking van mobiele netwerken in tunnels. Vanaf het moment dat het proces van ontwerpen en aanbesteden van tunnels wordt gestart dient rekening gehouden te worden met het feit dat dekking van mobiele netwerken moet kunnen worden aangeboden. Daarvoor is goede samenwerking tussen alle betrokken partijen noodzakelijk.
De mobiele dekking is later gerealiseerd dan de betrokken partijen aanvankelijk hadden gewenst. De mobiele dekking is helaas pas gerealiseerd nadat de tunnel is opengesteld.
Deelt u de mening dat treinreizigers al veel langer dan nodig niet kunnen beschikken over een werkend mobiel netwerk?
Het was voor de reizigers beter geweest wanneer zij direct bij open telling van de spoortunnel over een goed werkend mobiel netwerk hadden kunnen beschikken. Ik bespreek deze casus in mijn gesprek met providers over mobiele dekking in spoortunnels. In het AO Spoor van 19 mei jl. heb ik u toegezegd over de uitkomst van dat overleg in het najaar 2016 uw Kamer te informeren.
Welke lessen trekt u uit de casus mobiel bereik spoortunnel Delft? Is deze casus voor u aanleiding om wet- en regelgeving op dit terrein tegen het licht te houden? Zo ja, kijkt u daarbij ook naar de verantwoordelijkheidsverdeling (Overheid/ProRail/Rijkswaterstaat resp. telecomproviders)?
Er zijn tussen ProRail en de mobiele operators afspraken gemaakt om in dergelijke gevallen, van vergunningsaanvraag tot implementatie, nog beter met elkaar samen te werken. ProRail is verder samen met de mobiele operators bezig om een gezamenlijk programma van eisen op te stellen. Daarmee kan in de toekomst sneller mobiel bereik worden gerealiseerd in spoortunnels. Op dit moment zijn er overigens geen nieuwe spoortunnels voorzien.
Bij het realiseren en operationaliseren van telecomdiensten in tunnels is samenwerking tussen verschillende betrokken partijen noodzakelijk.
Voor de realisatie van tunnels moeten de eisen ten aanzien van de voorzieningen in de tunnel zijn afgestemd, dit gaat bijvoorbeeld over het realiseren van voldoende ruimte en voorzieningen voor het kunnen leveren van energie. Na realisatie van deze voorzieningen, leveren en installeren de providers de systemen die benodigd zijn voor de mobiele telecommunicatie voorziening. Ik zie geen aanleiding om aan deze verantwoordelijkheidsverdeling te willen tornen.
Om beter te anticiperen op de sterk in beweging zijnde ontwikkelingen van telecomdiensten zijn inmiddels verbeteringen in de eisen voor de techniek en het proces ten aanzien van de realisatie van nieuwbouwtunnels bepaald.
Rijkswaterstaat heeft een tunnelstandaard ontwikkeld die voor alle Rijks nieuwbouw wegtunnels wordt toegepast. Via deze tunnelstandaard worden generiek technische eisen, proces eisen en verantwoordelijkheden uniform vastgelegd en worden deze zaken ook geborgd. De ervaringen met het gebruik van de standaard in projecten en technologische veranderingen worden meegenomen via aanpassingen op deze standaard om vervolgens weer te worden toegepast bij de bouw van rijkswegtunnels. Deze standaard is recent geactualiseerd specifiek ten behoeve van netwerken van mobiele operators in tunnels. Daarbij zijn wijzigingen doorgevoerd om mobiel communicatie beter te faciliteren. Met de providers worden gesprekken gevoerd om het proces en de verantwoordelijkheden nog beter op elkaar aan te laten sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren. Een belangrijk punt van aandacht is de toekomstbestendigheid, telecomdiensten zijn en blijven sterk in ontwikkeling.
Welke acties hebben u (dan wel uw ambtsvoorganger) en ProRail genomen sinds maart 2014 (de beantwoording van de eerste vragenset over dit thema) om in den brede de dekking van telefoonproviders in spoortunnels te verbeteren? Kunt u deze vraag uitgebreider beantwoorden dan een vergelijkbare vraag in de vorige set?
Ik ben met ProRail voorstander van een actieve opstelling. Naar aanleiding van de casus Delft heb ik met ProRail afgesproken dat bij de bouw van toekomstige spoortunnels ook de mogelijkheden om mobiel bereik in tunnels te bewerkstelligen voorafgaand aan de aanleg moet worden onderzocht. Deze mogelijkheden zullen tijdig aan providers worden voorgelegd. De uiteindelijke beslissing om mobiel bereik in de tunnel te realiseren blijft aan de provider(s).
Tot welk resultaat heeft het onder de aandacht brengen bij decentrale overheden van «mogelijke knelpunten ten aanzien van de telefonische bereikbaarheid in tunnels»10 inmiddels geleid? Indien het geboekte resultaat nog beperkt is, bent u bereid dan nogmaals aandacht te vragen voor het belang van mobiele dekking in (metro-)tunnels in Rotterdam en Amsterdam?
Ik heb tijdens het AO Spoor van 19 mei jl. toegezegd om met de providers in gesprek te gaan en over de uikomst van dat overleg uw Kamer in het najaar 2016 te informeren. Ik zal, met het oog op de verantwoordelijkheidsverdeling, ook dit onderwerp tijdens dat overleg aan de orde stellen.
Wat heeft het «overleg [...] door ProRail met providers om hen te ondersteunen bij de besluitvorming»11 tot nu toe opgeleverd?
De werkzaamheden in Delft hebben er toe geleid dat het systeem ondertussen operationeel is.
Herinnert u zich de motie Hoogland (Kamerstuk 34 000 A, nr. 76) over het verzekeren dat nieuwe tunnels (zowel auto als spoor) bij openstelling voorzien zijn van een mobiel netwerk? Herinnert u zich uw positieve oordeel over deze motie in het debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) MIRT op 2 juli 2015? Welke acties zijn inmiddels ondernomen na het aannemen van deze motie?
Ja. Tussen spoor- resp. wegbeheerders worden met providers gesprekken gevoerd om het proces en de verantwoordelijkheden nog beter op elkaar aan te laten sluiten en zo de integratie van telecomdiensten verder te verbeteren.
Rijkswaterstaat en ProRail faciliteren bij nieuwbouwtunnels de mogelijkheid om telecomdiensten in spoor- en rijkswegtunnels te integreren. De integratie zelf wordt door de mobiele operators gedaan. De snelle technische ontwikkelingen in de telecommarkt maken het noodzakelijk dat niet alleen bij aanvang van het project afspraken met de providers worden gemaakt, maar dat ook wordt afgesproken hoe wordt omgegaan met technologische veranderingen. De diensten van de mobiele operators die bij de openstelling van de tunnel zijn gerealiseerd kunnen zo ook bij de introductie van nieuwe generaties technologieën voor de gebruiker van de tunnels beschikbaar blijven. Hieraan wordt hard gewerkt.
Krijgt u net ook klachten binnen dat gebruikers in de recent geopende Ketheltunnel (A4 Schiedam) niet over een goed functionerend mobiel netwerk kunnen beschikken? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
Klachten zullen er ongetwijfeld zijn. Op dit moment zijn de voorbereidingen voor de realisatie van het mobiele netwerk bij de A4 Delft – Schiedam gereed. Een aantal resterende werkzaamheden worden nog uitgevoerd. Het netwerk in de tunnel zal naar verwachting eind 2016 geheel operationeel zijn.
Zal de Koning Willem-Alexandertunnel (A2 Maastricht) bij oplevering voorzien zijn van mobiele dekking? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
Rijkswaterstaat heeft met de mobiele operators afspraken gemaakt die er op gericht zijn dat er rond de oplevering mobiel bereik zal zijn in De Koning Willem-Alexandertunnel.
Zal de Blankenburgtunnel (A20-A15) bij oplevering voorzien zijn van mobiele dekking? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere oordeel over de genoemde motie en op welke manier zorgt u alsnog voor mobiele dekking in deze tunnel?
De komende periode zal Rijkswaterstaat met de mobiele operators overleggen om tot afspraken te komen over de realisatie van mobiel bereik in deze tunnels. Het betreft de tunnel onder het Scheur én de landtunnel door de Aalkeetpolder.
De resultaten van de meetcampagne luchtkwaliteit 2015 van Milieudefensie |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de resultaten van de meetcampagne luchtkwaliteit 2015 van Milieudefensie1, waarin onder meer wordt gesteld dat Nederland de Europese wet overtreedt aangezien uit de resultaten blijkt dat Nederland de normen voor stikstofoxiden (NOx) op een aantal locaties niet haalt?
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Kunt u aangeven of Nederland volgens u inderdaad het risico loopt niet te voldoen aan de Europese normen voor stikstofoxiden en daarmee riskeert de geldende Europese wetgeving te overtreden, dit terwijl Nederland in 2010 uitstel aanvroeg om aan deze normen te voldoen en beloofde alles op alles te zetten om de norm juist in 2015 te halen? Kunt u voorts aangeven wat de gevolgen zouden zijn van een dergelijke overtreding?
Zoals aangeven in mijn brief bij de monitoringsrapportage van het National Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) over 2014 (Kamerstuk 30 175 nr. 224) wordt vrijwel overal voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit (NO2) die gelden vanaf 2015. Er resteert nog een beperkt aantal NO2 knelpunten langs overwegend drukke binnenstedelijke wegen. Daarom heb ik bovenop de bestaande NSL-budgetten aanvullende middelen ter beschikking gesteld voor de aanpak van de resterende, hardnekkige luchtkwaliteitknelpunten in Amsterdam en Rotterdam. Uit de monitoring over 2015 die eind van dit jaar uitkomt, zal blijken in hoeverre er sprake is van daadwerkelijke overschrijding van de norm over 2015. Dit is het jaar waarin aan de grenswaarden voor NO2 moet worden voldaan.
Indien niet wordt voldaan aan de Europese richtlijn, dan geldt een verplichting een plan op te stellen en maatregelen te nemen om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te laten zijn.
In hoeverre bent u bereid «de gok te wagen» door u te beroepen op onzekerheidsmarges ten aanzien van. meetresultaten, wanneer Nederland op veel locaties duidelijk in de gevarenzone scoort als het gaat om het halen van de genoemde norm?
Voor het in beeld brengen van de luchtkwaliteit hanteren we een meet en rekensystematiek conform de Europese richtlijn Luchtkwaliteit. Conform deze regels monitort het RIVM de luchtkwaliteit in het kader van het NSL. Deze monitoring is leidend voor het bepalen in hoeverre er wordt voldaan aan de Europese grenswaarden voor Luchtkwaliteit.
Kunt u aangeven welke (aanvullende) maatregelen u voornemens bent te nemen zodat de genoemde norm gehaald wordt, of in ieder geval het risico op overschrijding zo klein mogelijk wordt gemaakt? Aan welke maatregelen moet de Kamer dan denken?
Aan het eind van het jaar zal het RIVM de NSL-monitoringsrapportage over het jaar 2015 uitbrengen. Dan wordt duidelijk of de EU-grenswaarde voor NO2 wordt gehaald. Op basis hiervan wordt bepaald in hoeverre aanvullende maatregelen bovenop het NSL en actieplan (Kamerstuk 30 175 nr. 223) nodig zijn. Hierin trekken Rijk en decentrale overheden gezamenlijk op.
Kunt u aangeven of u alle in het rapport van Milieudefensie geïdentificeerde knelpunten in beeld heeft? Zo nee, kunt u aangeven wat daarvan de oorzaak is? Moet het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit mogelijk worden uitgebreid om beter in beeld te hebben waar overschrijdingen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Milieudefensie heeft in 2015 op verschillende plekken metingen naar NO2 uitgevoerd. Ik heb het RIVM gevraagd het onderzoek van Milieudefensie te betrekken in de NSL-monitoring over 2015. Deze rapportage wordt eind van dit jaar uitgebracht.
Kunt u aangeven of, en zo ja, hoe u voornemens bent de motie-Visser2 uit te voeren, die de regering oproept de grondslag voor gemeentelijke milieuzones in het verkeersreglement op te heffen, wat onder andere kan betekenen dat er geen landelijk verkeersbord wordt ontwikkeld om op bijvoorbeeld Rijkswegen een milieuzone aan te kondigen? Hoe legt u deze motie precies uit en welke acties volgen daar al dan niet uit?
Op 19 mei 2016 is in antwoord op vragen van de leden Visser en Remco Dijkstra (beiden VVD) aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze motie. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2254).
Bent u bereid een verkeersbord voor Rijkswegen te ontwikkelen waarmee automobilisten op een duidelijke manier geïnformeerd worden dat zij bij of kort na het verlaten van een Rijksweg een milieuzone in zullen rijden? Zo nee, waarom niet?
Hierover is uw Kamer geïnformeerd in antwoord op vragen van de leden Visser en Remco Dijkstra (beiden VVD) op 1 september 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3249).
Kunt u aangeven op welke termijn u de Kamer informeert over de uitvoering van de motie-Van Veldhoven3 welke de regering verzoekt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de kans te laten onderzoeken dat de dit jaar doorgevoerde en nog door te voeren snelheidsverhogingen op snelwegen zullen leiden tot een overschrijding van de Europese luchtkwaliteitsnormen? Heeft het RIVM reeds een opdracht daartoe ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Hierover bent u per brief van 19 mei 2016 geïnformeerd (Kamerstuk 30 175, nr. 239).
Het bericht “beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig” |
|
Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht «beveiliging tientallen gemeentesites lek: persoonsgegevens niet veilig»?1
Ja.
In hoeveel gemeenten is de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) inmiddels volledig geïmplementeerd? Zijn bij u, ondanks de implementatie van de BIG, toch nog berichten bekend dat er in gemeenten gebruik wordt gemaakt van een onbeveiligde https-verbinding wanneer zij naar vertrouwelijke informatie van burgers vragen? Zo ja, in hoeveel gemeenten wordt nog niet gebruik gemaakt van een beveiligde https-verbinding bij het verwerken van vertrouwelijke informatie van burgers? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de beveiliging van gemeentewebsites en de verzameling en verwerking van vertrouwelijke informatie door gemeentes via deze websites?
Gemeenten zijn zoals afgesproken in de resolutie «informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» bezig met het implementeren van de BIG. Deze baseline bevat een breed scala aan technische, organisatorische, fysieke en procedurele maatregelen. De implementatie ervan is een doorlopend proces waarbij gemeenten op basis van eigen afwegingen het gemeenschappelijke normenkader als leidraad gebruiken. Zo betekent bijvoorbeeld voor een gemeente die zijn ICT heeft ondergebracht bij een externe leverancier de implementatie iets heel anders dan voor een gemeente die zijn ICT 100% in eigen beheer uitvoert. In algemene zin hebben alle gemeenten inmiddels de voor hen belangrijkste maatregelen uit de BIG geïmplementeerd. Welke dat zijn hangt af van de lokale afweging per gemeente.
Mij is bekend, onder andere uit de pers en van individuele onderzoekers op het gebied van informatiebeveiliging dat niet alle gemeenten https gebruiken voor webformulieren waarmee de gemeente een burger om informatie vraagt, bijvoorbeeld in het kader van dienstverlening. Wanneer de gemeente persoonsgegevens verwerkt, dient de gemeente op basis van artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens een passend beveiligingsniveau te garanderen. De richtsnoeren van het College bescherming persoonsgegevens (thans Autoriteit persoonsgegevens) uit 2013 die hierop van toepassing zijn, schrijven voor dat de bewerker encryptie (versleuteling) toe dient te passen bij verzending van persoonsgegevens via het internet. Ook de BIG schrijft dit voor voor het veilig verwerken van gevoelige gegevens.
Ik heb kennis genomen van het onderzoek van RTL Nieuws dat aantoonde dat bij 10 van de 390 gemeenten het afsprakenformulier niet was beveiligd door middel van https. Deze 10 gemeenten zijn door de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) op de hoogte gesteld van dit feit en zij hebben alle in samenwerking met hun leveranciers deze situatie opgelost. Het gaat erom dat gemeenten adequate actie ondernemen bij het bekend worden van kwetsbaarheden. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke eisen om persoonsgegevens te beschermen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. De gemeente is ook zelf verantwoordelijk voor een afdoende beveiliging van gevoelige en vertrouwelijke informatie.
Gemeenten leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Een onderzoek zoals u dat schetst zou als momentopname van de toepassing van een enkele technische maatregel mijns inziens onvoldoende meerwaarde bieden ten opzichte van het huidige verantwoordingsstelsel.
Zijn gemeenten naar uw mening voldoende uitgerust om op een goede en veilige manier vertrouwelijke informatie van burgers te verwerken via gemeentewebsites? Is er voldoende kennis en fte beschikbaar binnen gemeenten om gemeentewebsites te beheren? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om gemeenten beter uit te rusten om vertrouwelijke informatie van burgers te verwerken via gemeentewebsites en om deze sites te beheren?
In het algemeen zijn gemeenten voldoende toegerust om op een goede en veilige manier vertrouwelijke informatie te verwerken. Ze hebben zich gecommitteerd aan de implementatie van de BIG. Zie ook het antwoord op vraag 2. Hoeveel kennis en fte er beschikbaar is of moet zijn om gemeentewebsites te beheren, verschilt van gemeente tot gemeente. Het is daarom niet zonder meer mogelijk om algemene uitspraken te doen over maatregelen.
Gemeenten werken dagelijks samen met hun leveranciers aan informatiebeveiliging, of dit nu gaat om de website of anderszins. Gemeenten hebben zeer veel kennis in huis en kunnen tevens, onder andere via de IBD, kennis van andere gemeenten benutten. Ik heb geen signalen dat gemeenten onvoldoende fte beschikbaar hebben om de website te beheren.
Deelt u de mening dat burgers afhankelijk zijn van hun eigen gemeente voor dienstverlening en dat daarom in alle gemeenten de kwaliteit en veiligheid van de dienstverlening via gemeentewebsites hetzelfde niveau moet hebben?
Ik ben het eens met de stelling dat burgers voor de dienstverlening afhankelijk zijn van de gemeente waarin ze wonen. Daarnaast moeten de kwaliteit en veiligheid op een adequaat niveau zijn. Hoe hoog dat niveau is, zal nog steeds van gemeente tot gemeente kunnen verschillen, met dien verstande dat de toezichthouder Autoriteit persoonsgegevens toezicht houdt op het minimumniveau van gegevensbescherming. Daar mag een gemeente nooit onder zakken.
In algemene zin zijn er uiteraard wel maatregelen te benoemen die altijd genomen dienen te worden om een minimumniveau te garanderen. Het versleutelen van gegevens op internet is daarvan een voorbeeld.
Herinnert u zich de vragen over de mogelijkheid om één kernwebsite voor alle gemeenten te maken? Deelt u de mening dat dit voor de veiligheid, kwaliteit en het beheer van deze websites voordelen kan opleveren? Bent u bereid opnieuw naar dit voorstel te kijken? 2
Ja, ik herinner mij die vragen en ik deel de mening dat één kernwebsite voordelen kan opleveren. In mijn brief van 20 april 2015 heb ik in de Kamer verslag gedaan van mijn overleg met de VNG over dit onderwerp (Kamerstuk 26 643, nr. 357). De VNG gaf aan dat één uniforme (model-)website naar haar mening geen recht doet aan de verschillen die er tussen gemeenten bestaan. Ik blijf echter attent op de mogelijkheid om een kernwebsite dichterbij te brengen. Het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) ontwikkelt momenteel een proof of concept voor een Generieke Transactievoorziening waarbij gemeentelijke formulieren voor ondernemers centraal worden aangeboden. Als deze proof of concept slaagt, zal ik met de VNG gaan overleggen over de mogelijkheden om dit ook te doen met formulieren voor burgers.
Deelt u de mening dat de privacy van burgers vanuit de BIG onvoldoende gewaarborgd is? Wat vindt u van het voorstel om naast de BIG een privacy-BIG in te stellen om de privacy van burgers te waarborgen? Bent u inmiddels in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en KING (Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten) over de haalbaarheid van zo'n privacy-BIG en wat is de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel?
De BIG, de naam zegt het al, biedt een baseline voor informatiebeveiliging. Een deugdelijke beveiliging van gegevens is één van de aspecten die aandacht verdienen bij het beschermen van persoonsgegevens, waaraan gemeenten gehouden zijn op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarnaast behelst het adequaat waarborgen van de privacy van burgers vele andere aspecten, die onder andere genoemd zijn in de Rijksvisie over privacy in het sociaal domein; «zorgvuldig en bewust» en in de Privacy Impact Assessment 3D.
Met het in de EU aannemen van de algemene verordening gegevensbescherming (PbEU 2016, L 119), die op 25 mei 2018 van toepassing wordt en de huidige Wet bescherming persoonsgegevens grotendeels zal vervangen, zullen gemeenten net als andere verantwoordelijken voor gegevensverwerking bovendien moeten voldoen aan diverse nieuwe plichten, zoals maatregelen van privacy by design, het uitvoeren van privacy impact assessments en het aanstellen van een functionaris voor de gegevensbescherming. Naast de BIG zijn er dus andere waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens.
Op ambtelijk niveau zijn de gesprekken die ik heb toegezegd tijdens het algemeen overleg op 20 april gestart. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Het bericht 'Nieuwe drug vervangt de zware XTC-pil' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe drug vervangt de zware XTC-pil»1 en het rapport van het Trimbos Instituut over 4-FA?2
Ja.
Welke risico's voor de gezondheid gaan er gepaard met het gebruik van 4-FA, ook wel «XTC-light» genoemd?
Het gebruik van 4-FA is nog betrekkelijk nieuw en van beperkte omvang: er is dan ook nog geen onderzoek beschikbaar over de gezondheidsrisico’s op de middellange en lange termijn, inclusief het risico op verslaving. Dit bleek niet alleen uit de quick scan van het CAM, maar ook uit de recente publicatie van het «WHO-Expert Comittee on Drug Dependence». De experts concluderen in het rapport dat het, gezien het huidige gebrek aan gegevens over afhankelijkheid, misbruik en risico’s van 4-FA voor de volksgezondheid, aan te bevelen is om 4-FA niet onder internationale controle te plaatsen, maar het middel wel te blijven monitoren (http://www.who.int/medicines/access/controlled-substances/ECDD_37th_Report_FINAL_prelayout.pdf?ua=1).
In Nederland wordt het gebruik van 4-FA gemonitord via het DIMS (Drugs Informatie en Monitoring Systeem) en de daaraan verbonden MDI (Monitor Drugs Incidenten) en Meldpunt Nieuwe Drugs. Ook het NVIC (Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum) registreert meldingen van gezondheidsincidenten waarbij 4-FA mogelijk een rol speelt. Tot slot worden gegevens over gebruik verzameld door het Trimbos-instituut via het nu lopende Groot Uitgaansonderzoek, dat in september gereed is.
Wat is er inmiddels bekend over de gezondheidsrisico's van het gebruik van 4-FA op de middellange en lange termijn? Op welke wijze wordt onderzoek gedaan om meer inzicht te krijgen in de gezondheidsrisico's van dit middel op middellange en lange termijn?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate treedt er bij gebruik van 4-FA psychologische of lichamelijke verslaving op?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt er via publieksvoorlichting gewezen op de gevaren en onderschatte risico's van het middel 4-FA?
De voorlichting over 4-FA verloopt via de reguliere kanalen voor drugsvoorlichting, zoals via de diverse websites en preventieafdelingen van de instellingen voor verslavingszorg en het Trimbos-instituut.
Bent u voornemens het middel 4-FA te verbieden op grond van de Opiumwet? Zo ja, wanneer verwacht u maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de quick scan van het CAM uit 2015 en de aanbeveling van het WHO-Expert Committee uit 2016 zie ik vooralsnog geen aanleiding om 4-FA onder de Opiumwet te brengen. Het middel wordt gemonitord, zoals beschreven bij het antwoord op de vragen 3 en 4. Het CAM zal dit jaar bekijken of er aanleiding is de quick scan te actualiseren.
De consequenties van een Brexit voor verblijfsrechten van Nederlanders en Britten |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het Politico-artikel «Ballots please, we’re British» van 3 maart 2016?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat Britten die vijftien jaar buiten het Verenigd Koninkrijk maar in de Europese Unie wonen niet mogen stemmen bij het referendum op 23 juni a.s., terwijl dit referendum juist de rechten om vrij te reizen, wonen en werken in de EU, waar zij dankbaar gebruik van maken, in gevaar brengt?
In de «Representation of the People Act 2000» is opgenomen dat Britse staatsburgers die 15 jaar of meer buiten het Verenigd Koninkrijk wonen niet kiesgerechtigd zijn bij parlementaire verkiezingen in het Verenigd Koninkrijk. In de «European Union Referendum Act 2015» die met het oog op het aanstaande EU-referendum door het Britse parlement is aangenomen, is deze regel overgenomen. Het kabinet ziet geen aanleiding een inhoudelijk oordeel te geven over deze keuze van de Britse wetgever.
Heeft u zicht op stemgerechtigde Britten die zich in Nederland bevinden, en of deze zich registreren om te stemmen tijdens het referendum op 23 juni?
Nee. Het kabinet heeft geen zicht op hoeveel in Nederland woonachtige niet-Nederlanders of Nederlanders met een dubbele nationaliteit stemgerechtigd zijn voor een verkiezing of referendum in een ander land en of zij zich daar als kiezer voor registreren.
Wat voor invloed heeft een eventuele Brexit op de verblijfsstatus van 40.000 Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en 44.000 Britten in Nederland, gezien het feit dat zij nu kunnen verblijven en zich vestigen op basis van EU-wetgeving?
Het kabinet kan op dit moment niet aangeven wat de invloed is van eventuele terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op de verblijfsstatus van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en van Britten in Nederland. Dit hangt af van de uitkomst van de onderhandelingen over eventuele terugtrekking en de weerslag die deze uitkomst heeft op nationale wet- en regelgeving. De verblijfsrechten van EU-burgers en van derdelanders zijn immers vastgelegd in nationale wet- en regelgeving, al dan niet ter omzetting van EU-wetgeving.
Het kabinet acht het prematuur en niet opportuun om een uitspraak te doen over de wenselijkheid van scenario’s, waaronder een vergemakkelijkt naturalisatietraject.
Deelt u de mening dat het zeer waarschijnlijk is dat het Verenigd Koninkrijk na een Brexit zal zoeken naar alternatieve manieren om alsnog te kunnen deelnemen aan de Europese interne markt om zo te kunnen blijven profiteren van de voordelen van onder andere vrije handel en vrij verkeer van personen?
In het geval dat het Verenigd Koninkrijk besluit zich terug te trekken uit de EU zal de EU, conform art. 50, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, onderhandelen met het Verenigd Koninkrijk over de voorwaarden voor terugtrekking. De Britse regering heeft in het recente rapport «Alternatives to membership: possible models for the United Kingdom outside the European Union» verschillende opties geschetst, inclusief de gevolgen daarvan.
Zou u de scenario’s kunnen schetsen van alternatieven voor EU-lidmaatschap voor het Verenigd Koninkrijk in het licht van verblijfsrechten voor Nederlandse en Britse burgers in het geval van een Brexit? Naar welk scenario gaat uw voorkeur uit?
Zie antwoord vraag 4.
In de situatie van een Brexit en het scenario waarin het Verenigd Koninkrijk geen lid wordt van de Europese Economische Ruimte (EER) of op geen andere manier verblijfsrechten voor Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk veilig stelt, bent u dan bereid met uw Britse collega een regeling te treffen om het recht tot vrij vestigen en verblijven voor respectievelijk Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en Britten in Nederland te blijven waarborgen? Hoe kijkt u aan tegen een vergemakkelijkt naturalisatietraject voor Britten die graag in een EU-lidstaat willen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 4.
In het geval dat na een Brexit het Verenigd Koninkrijk geen onderdeel wordt van de Europese Economische Ruimte (EER), worden Britse onderdanen die langdurig in Nederland verblijven dan gevraagd een inburgeringscursus te volgen?
Het kabinet kan niet aangeven welke betrekkingen het Verenigd Koninkrijk met de EU zal onderhouden in het eventuele geval van terugtrekking. Dit zal voorwerp zijn van onderhandelingen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk.
In algemene zin geldt het volgende. De wettelijke inburgeringsplicht geldt voor nieuwkomers van buiten de EER, met uitzondering van Turkije en Zwitserland. Het
volgen van een inburgeringscursus wordt aangeraden, maar is niet verplicht. Inburgeringsplichtigen die meer dan 10 jaar in Nederland wonen, meer dan 5 jaar werk hebben gehad in Nederland en het Nederlands goed machtig zijn, kunnen in aanmerking komen voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Overigens vallen bijvoorbeeld zogenoemde «kennismigranten» niet onder de inburgeringsplicht.
Bent u bekend met het Politico-artikel «Macron: UK likely to pay for single market access after Brexit» van 17 april 2016?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Franse Minister Macron van mening is dat het Verenigd Koninkrijk na een Brexit moet bijdragen aan de EU-begroting indien het op een alternatieve manier toegang wenst tot de Europese interne markt, net zoals Noorwegen en Zwitserland?
Het kabinet acht het prematuur en niet opportuun om een uitspraak te doen over de voorwaarden voor het verkrijgen van toegang tot de interne markt bij een eventuele terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU.
Het bericht 'Honderden Tilburgers mogelijk blootgesteld aan chroom-6' |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden Tilburgers mogelijk zijn blootgesteld aan chroom-6?1
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom-6 is aan strenge regels gebonden. De werkgever is verplicht de werknemers goed te beschermen door blootstelling te voorkomen of te minimaliseren.
Is de Inspectie SZW op enige manier actief geweest bij het werklozenproject van tROM op het oud-terrein van NS/Nedtrain? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW is niet actief geweest bij dit project. De Inspectie had geen signalen dat daar aanleiding voor was.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken of de juiste beschermingsmiddelen zijn verstrekt en of deze ook daadwerkelijk zijn gebruikt?
Uit communicatie op de website van de gemeente Tilburg blijkt dat de gemeente een onderzoek instelt naar de arbeidsomstandigheden bij het betreffende re-integratietraject
De werkzaamheden waarbij mogelijk chroom 6 blootstelling plaatsvond vonden volgens gemeente Tilburg plaats tot 2011. Controle ter plaatse is dus niet meer mogelijk. Mocht het desondanks toch mogelijk zijn eventuele overtredingen te constateren, dan zullen deze inmiddels verjaard zijn. Tegen deze achtergrond maak ik de afweging dat een dergelijke inzet van de Inspectie SZW niet efficiënt is.
Ziet de Inspectie SZW op dezelfde manier toe op het naleven van de wetten rond arbeidsomstandigheden bij werknemers met een arbeidsovereenkomst en mensen die werken in het kader van een re-integratietraject? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zijn de verschillen?
In principe worden de wetten op het gebied van de arbeidsomstandigheden gehandhaafd in alle situaties waar sprake is van arbeid zoals bedoeld in artikel 1 en 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dat blijkt uit het feit dat de Inspectie SZW in tal van situaties de wetten handhaaft en sanctioneert waar geen sprake is van een arbeidsovereenkomst maar wel van een werkrelatie.
Om welke re-integratietrajecten ging het? Zijn er nog meer mensen die in het kader van hun re-integratietraject zijn blootgesteld aan chroom-6?
Deze kwestie speelt bij een re-integratietraject van de gemeente Tilburg. Ik heb geen informatie over of dit risico in andere re-integratietrajecten aan de orde is geweest.
Wie is hiervoor aansprakelijk?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers op de arbeidsplaats. Zijn werknemers zijn degenen met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft, degenen die hij heeft ingeleend en degenen die onder zijn gezag werken.
Deze verantwoordelijkheid speelt ook een rol bij het vaststellen van civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Wie er in dit geval civielrechtelijk aansprakelijk is voor eventueel geleden schade is een kwestie die door de civiele rechter kan worden beoordeeld. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid een volledige inventarisatie te (laten) maken van alle objecten waar chroom-6 verf is toegepast en de Inspectie SZW een programma te laten starten teneinde te bereiken dat de juiste beschermingsmiddelen worden toegepast? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Inspectie SZW zal nog dit jaar relevante branches benaderen en waar nodig gericht optreden. Daarnaast ben ik voornemens om voorlichting te geven over de noodzaak tot het nemen van beheersmaatregelen en toepassen van adem- en huidbescherming bij werkzaamheden met chroom 6, waaronder het schuren van oude chroombevattende verflagen.
De medische (tandarts-) zorg in penitentiaire inrichtingen (PI’s) |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van 9 mei 2016 over de medische zorg in PI's?
Ja.
Komt de casus die in de uitzending is behandeld u bekend voor? Zo ja, wanneer heeft u kennisgenomen van deze zaak en wat heeft u hier mee gedaan? Zo nee, wat is uw mening hierover?
De zorgvraag van betrokkene is bekend bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Ik heb eerst via de uitzending vernomen wat de mening van betrokkene is over de inhoudelijke behandeling. Naar aanleiding van deze uitzending heb ik DJI om informatie gevraagd over de casus. Betrokkene blijkt onder behandeling te zijn geweest bij de tandarts van de medische dienst en is veelvuldig door de tandarts gezien. Over de inhoud van de behandeling kan ik u geen informatie verstrekken zonder toestemming van de betrokkene.
Hoe is de tandheelkundige zorg geregeld in de PI’s en hoe vaak per maand is er een deskundige tandarts in de PI aanwezig? Op welke wijze is doorverwijzing naar gespecialiseerde tandheelkundige hulp geregeld in gevallen van complexe tandheelkundige problematiek?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft dienstverleningsovereenkomsten afgesloten met tandartsen. Een tandarts komt gemiddeld 1 dag in de week in de inrichting. Toegeleiding naar de tandarts vindt plaats via de verpleegkundige.
Bij de intake wordt gevraagd aan de gedetineerde of hij/zij tandheelkundige klachten heeft. Indien de gedetineerde aangeeft pijnklachten te hebben zal een bezoek aan de tandarts worden ingepland. De gedetineerde kan tijdens detentie ook zelf een zorgvraag indienen en wordt dan door de tandarts gezien. De tandarts neemt anamnese af en vraagt naar de tandheelkundige voorgeschiedenis.
De volgende prioritering in toegeleiding naar en behandeling door de tandarts wordt aangehouden:
a het verlenen van acute pijnbestrijding;
b het verlenen van mondzorg aan gemotiveerde patiënten met een onderhouden dentitie;
c het verlenen van hulp aan niet gemotiveerde patiënten met een niet onderhouden dentitie.
In het Vademecum (het Verstrekkingpakket van DJI) is vastgelegd welke zorg kan worden verleend en voor welke zorg een machtigingsaanvraag nodig is. Indien de tandarts bij complexe tandheelkundige problematiek een behandeling indiceert wordt een machtiging aangevraagd bij de tandheelkundig adviseur. Zowel de tandarts als de tandheelkundig adviseur toetst of de behandeling medisch/tandheelkundig noodzakelijk is of kan worden uitgesteld tot na detentie.
De goedkeuring van een machtiging is onder andere afhankelijk van de aard en ernst van de aandoening en de omvang en de duur van de behandeling, de actuele al dan niet functionele gebitssituatie, de mate van kauwvermogen en dentale afsteuning, mondhygiëne, motivatie van de patiënt en duur van de detentie. De randvoorwaarden om tot tandheelkundige behandeling te komen zijn nauwkeurig omschreven in het Vademecum.
Jaarlijks worden de verstrekkingen mondzorg geactualiseerd en aangepast aan de veranderende professionele standaard t.a.v. tandheelkundige indicaties en behandelingen. Verder worden bij deze aanpassingen de ontwikkelingen gevolgd van de wettelijke landelijke tarievenlijst NZa met de daarbij behorende omschrijvingen van verrichtingen.
Machtigingen voor parodontologische behandelingen volgens de DPSI score 3 en 41 kunnen, als zij buiten al zijn gestart, onder de volgende voorwaarden voortgezet worden:
Een groot gedeelte van de gedetineerdenpopulatie heeft een onderbehandeld gebit, een zeer slechte mondhygiëne en zelfzorg en gaat buiten detentie niet (regelmatig) naar de tandarts. Bij gedetineerden wordt daarom vaker overgegaan tot het trekken van tanden en kiezen. De indicatie voor extractie is binnen DJI echter niet anders dan buiten DJI.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kan ik u gelet op de privacy van de betrokken gedetineerde geen nadere informatie verstrekken over zijn tandheelkundige behandeling.
Op welke wijze wordt beoordeeld of een gedetineerde in aanmerking komt voor tandheelkundige zorg? Wordt hierbij ook specifiek gekeken naar tandheelkundige voorgeschiedenis, risico op infecties bij slechte dentitie en de mogelijkheden van behoud van eigen dentitie?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat gedetineerden niet worden behandeld aan gebitsproblemen zoals o.a. parodontitis? Klopt het dat bij gedetineerde patiënten eerder wordt over gegaan tot het trekken van tanden en kiezen dan buiten de gevangenis gebruikelijk is? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, hoe verklaart u de casus die tijdens de uitzending is besproken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel klachten over gebrekkige tandheelkundige zorg worden er jaarlijks ingediend door gedetineerden? Wat zijn de precieze klachten? In hoeveel gevallen worden de klachten gegrond verklaard?
De klachtregeling tegen medisch handelen voorziet in een procedure bij een speciale beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) bij klachten over het handelen van een zorgverlener. Voorafgaande aan het indienen van een formele klacht ligt het – zoals ook het geval is bij het gehele beklagrecht – voor de hand dat de gedetineerde eerst op informele wijze probeert zijn conflict op te lossen met de betrokkene zelf (in casu de tandarts). Alle klachten bestemd voor de medisch adviseur worden «voorbemiddeld» door het Hoofd Zorg (HZ) van de inrichting waar de gedetineerde verblijft. Deze bemiddeling houdt in dat het HZ een gesprek aangaat met de gedetineerde over de klacht. Indien deze bemiddeling niet tot een oplossing van de klacht leidt, dan worden de medisch inhoudelijke klachten doorgestuurd naar de Medisch Adviseur.
In 2014 is 70% van de klachten (tandheelkundig en medisch) succesvol afgehandeld door het HZ. Er zijn 25 zorginhoudelijke klachten bemiddeld door de tandheelkundig adviseur. De klachten gingen over het Vademecum en het proces voor het aanvragen van machtigingen. Twee klachten van gedetineerden zijn uiteindelijk gegrond verklaard door de RSJ. De klachten betroffen het ontvangen van tegenstrijdige informatie over het Vademecum van DJI wat betreft onder andere uitgebreide paradontale behandelingen, het krijgen van onjuiste informatie over het aanvragen van een machtiging en het niet vragen om advies van een orthodontist bij een gedetineerde met een beugel.
Hoe vaak is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ingeschakeld ten aanzien van deze problematiek?
Er zijn bij DJI geen klachten over mondzorg bekend waarbij DJI de IGZ heeft ingeschakeld en de IGZ tot onderzoek heeft besloten. In de laatste vijf jaar heeft de IGZ één melding ontvangen over een tandartsbehandeling in een PI. De klager is doorverwezen naar het Hoofd Zorg van de inrichting waar de gedetineerde verbleef.
Herinnert u zich het rapport van de IGZ uit 2009 over de medische zorg in PI’s, waarin werd geconcludeerd dat de acute tandheelkundige zorg nog vaak onvoldoende geregeld is? Zo ja, wat heeft u met deze uitkomst van het onderzoek gedaan?1
Ja ik ken het rapport waarin de IGZ heeft geconcludeerd dat de acute tandheelkundige zorg nog vaak onvoldoende was geregeld. Naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de IGZ zijn afspraken over de behandeling van acute pijnklachten verwerkt in de dienstverleningsovereenkomst die de inrichting afsluit met de tandarts. In deze overeenkomst zijn nadere afspraken vastgelegd over frequentie, waarneming, spoedgevallen en wachttijden. Alle tandartsen zijn BIG-geregistreerd en aantoonbaar gekwalificeerd om röntgenapparatuur te mogen bedienen. Er worden alleen nog extern opgeleide en gediplomeerde tandartsassistenten in dienst genomen.
Alle tandartswerkplekken van DJI zijn in 2015 bezocht door de tandheelkundig adviseur van DJI, waarbij deze zijn geïnventariseerd volgens de IGZ zelftest die is uitgegeven door de beroepsorganisatie Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT). Er werd aanvullend een vragenlijst gehanteerd met DJI-specifieke items zoals: toegeleiding ingeslotene, beveiliging, calamiteitenplan, samenwerking met de Medische Dienst en met de Legionella Dienst. Per praktijk zijn er individuele rapporten opgesteld en verbeterpunten geformuleerd. Bij het uitvoeren van de verbeterpunten door de PI’s is veel contact geweest tussen de tandheelkundig adviseur van DJI, de vestigingsdirecteuren van de PI’s en de hoofden zorg.
Wat heeft u met de aanbevelingen van de IGZ uit datzelfde rapport gedaan en hoe is de tandheelkundige zorg sinds 2009 verbeterd?
Zie antwoord vraag 8.