Grote persoonlijke problemen bij doorlopende kredieten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de problemen die mensen ondervinden bij kredieten van Interbank?1
Een doorlopend krediet, een krediet waarbij het kredietbedrag gedurende de looptijd telkens geheel of gedeeltelijk kan worden opgenomen, levert in de meeste gevallen geen problemen op als er regelmatig en voldoende wordt afgelost. Als een consument lange tijd weinig tot niets van het krediet aflost kunnen er echter problemen ontstaan.
Het programma «Kassa» laat in de uitzendingen van 13 april en 7 en 14 mei zien in welke problematische situatie sommige consumenten terecht zijn gekomen naar aanleiding van doorlopende kredieten die door hen jaren geleden zijn afgesloten. Het ging in deze uitzendingen om kredieten van Interbank. Deze consumenten hebben in een periode dat de inkomenstoets voor consumptieve kredietverlening minder streng was (te) hoge doorlopende kredieten kunnen afsluiten en betalen in voorkomende gevallen sindsdien (in verhouding tot de aflossing) veel of uitsluitend rente. Mogelijk konden zij de hoge maandlasten destijds dragen, maar door gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld door het verlies van een baan) kan die situatie zijn veranderd. Ook komt het voor dat mensen de maandlasten niet meer kunnen dragen door verhoging van de maandtermijn aan het einde van het contract. De termijnbedragen worden door de aanbieder in de regel verhoogd (naar 2% van het kredietbedrag) als de consument de leeftijd van 60 jaar bereikt. Dit om te borgen dat het krediet wordt terugbetaald voordat de consument de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en het inkomen in de meeste gevallen zal dalen.
Als gevolg van de aanscherping van de normen voor kredietverlening zijn er consumenten die naar de huidige maatstaven reeds overgekrediteerd zijn. Indien iemand op grond van de huidige normen reeds overgekrediteerd is, dan kan het oversluiten van de lening onder redelijkere voorwaarden nog wel worden toegestaan. De Vereniging van Financieringsondernemingen Nederland (VFN) heeft hiervoor in haar gedragscode opgenomen dat wanneer oversluiting (naar een andere aanbieder) aantoonbaar in het belang is van de consument, de kredietaanbieder er, hoewel niet wordt voldaan aan de VFN leennormen, voor kan kiezen het krediet wel te verstrekken.
In de praktijk wordt hier echter niet altijd gebruik van gemaakt. Dit leidt er toe dat consumenten in een situatie terecht kunnen zijn gekomen waarin zij feitelijk «locked in» of «locked up» zijn: zij kunnen niet overstappen naar een andere kredietverstrekker en daardoor niet profiteren van gunstigere voorwaarden. Vaak betreft het kredieten waarop niet of nauwelijks is afgelost, omdat de maandtermijn bestaat uit (grotendeels) rente. In de praktijk wordt in dit soort gevallen dan ook gesproken van «locked-up-situaties» in plaats van «locked-up-leningen». Het is immers niet de lening (het product) die op zichzelf maakt dat men vastzit, maar veelal het samenstel van de bestaande schuldpositie, gewijzigde (financiële) omstandigheden van de consument, en het gewijzigde acceptatiebeleid van kredietverleners.
Hoewel ook de mate waarin consumenten bij het afsluiten van een krediet moeten worden voorgelicht de afgelopen jaren sterk is verbeterd, zullen consumenten die nu in de problemen zijn gekomen toen ook correct, duidelijk en niet misleidend moeten zijn geïnformeerd over de voorwaarden van de kredietovereenkomst. Indien dat niet zo is of bijvoorbeeld sprake is van misleiding, dan kan dit aan de orde worden gesteld bij de rechter of bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD).
Aangezien een «locked-up-situatie» door verschillende factoren veroorzaakt kan worden, is niet bekend hoeveel consumenten in een dergelijke situatie verkeren en wat de gemiddelde schuld of maandbetaling is. Wel heeft de AFM sinds 2014 bijzondere aandacht voor deze problematiek en zijn kredietverleners en bemiddelaars hierop aangesproken. Dit gebeurt onder meer op grond van de algemene zorgplicht en het vereiste dat een beheerste en integere uitoefening van het bedrijf moet worden gewaarborgd. Daarbij is aan kredietverleners en bemiddelaars gevraagd om portefeuilles opnieuw te beoordelen en te kijken naar de mogelijkheden om niet langer passende kredieten (geheel of gedeeltelijk) over te sluiten naar kredietvormen met een (grotere) aflossingscomponent. De AFM heeft gesprekken gevoerd met betrokken kredietbemiddelaars en kredietaanbieders. Diverse partijen hebben in 2015 een plan moeten aanleveren. De AFM vereist dat kredietaanbieders en bemiddelaars de actuele situatie van klanten in kaart brengen om zodoende locked-up-situaties te detecteren en op te lossen, bijvoorbeeld door het krediet over te sluiten naar een krediet waarop meer wordt afgelost. Dit betekent vaak maatwerk. De kredietbemiddelaars zijn momenteel bezig met de uitvoering daarvan. Voorts verlangt de AFM dat kredietaanbieders meewerken aan het omzetten van kredieten waarop niet of nauwelijks wordt afgelost. De voortgang van de activiteiten wordt momenteel door de AFM gemonitord. Wanneer individuele partijen onvoldoende voortgang tonen zal de AFM aanvullende maatregelen treffen. Inmiddels zijn grote hoeveelheden doorlopende kredieten waarop niet of beperkt werd afgelost, omgezet naar kredieten met een grotere aflossingscomponent (al dan niet in combinatie met een verlaging van de rente en/of maandlast) waardoor er perspectief komt op een schuldenvrije toekomst voor deze consumenten.
De VFN heeft in 2012 ook haar gedragscode aangepast waardoor de verstrekking van doorlopende kredieten strenger worden beoordeeld en de kredietverstrekker de consument nu minimaal 1x per jaar op de hoogte moet stellen dat momenteel niets wordt afgelost en op termijn het krediet zal moeten worden afbetaald. Als gevolg van het intensievere toezicht, veranderende normen en vanwege het risico voor de aanbieder dat het krediet niet volledig wordt terugbetaald, worden doorlopende kredieten waarbij niets wordt afgelost momenteel ook niet meer verstrekt.
Zijn mensen in het verleden goed voorgelicht? Wisten zij bijvoorbeeld dat ondanks hoge maandelijkse betalingen er niet of slechts zeer beperkt werd afgelost, zodat de schulden tot in lengte van jaren blijven bestaan? Als de voorlichting onvoldoende was, wat wordt mensen ter compensatie of als hulp geboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van dergelijke «locked in» leningen zijn in Nederland verstrekt? Welke maatregelen nemen partijen om deze terug te brengen? Welke maatregelen neemt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om deze problemen op te lossen, zodat mensen niet tot het einde der tijden zware schulden meetorsen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het toegestaan dat, wanneer een persoonlijke lening passender is dan een doorlopend krediet, mensen jarenlang geen aanbod krijgen van banken om dit om te zetten? Hoe kan het dat dit gebeurt?
Wanneer het krediet niet langer past bij de persoonlijke financiële situatie van de consument, dan zal de kredietverlener met de consument naar een oplossing moeten zoeken. Het is wel aan de klant om zich bij de kredietverstrekker te melden indien zijn situatie is gewijzigd. Wat dan passender is hangt sterk af van de omstandigheden waarin de consument verkeert. Het is niet zo dat een persoonlijke lening altijd passender is dan een doorlopend krediet.
Is er toezicht op de variabele renteopslagen? Hoe is het mogelijk dat ondanks de lage rente voor veel klanten de rente op hun doorlopende kredieten juist steeg; is dit toegestaan?
Er is voor consumptief krediet een wettelijk maximum aan de kredietvergoeding. Dit maximum bestaat uit de wettelijke rente vermeerderd met 12% (artikel 4 Besluit Kredietvergoeding). Op grond van de Wet op het consumentenkrediet kunnen partijen overeenkomen dat de rente varieert met de «ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt». De rente bestaat uit verschillende componenten waaronder funding kosten, een vergoeding voor operationele kosten en eventuele risico-opslagen. Dit kan verklaren waarom de rente op een doorlopend krediet een andere ontwikkeling kan kennen dan de ontwikkelingen op de geld en kapitaalmarkt. Een groot aantal kredietverstrekkers heeft de laatste jaren de variabele rente voor doorlopende kredieten niet verhoogd. Waar dit wel is gebeurd geldt dat het verhogen van de kredietvergoeding in beginsel een civiele aangelegenheid is die consumenten kunnen voorleggen aan het KiFiD. Daarnaast bevat de Wft eisen voor kredietaanbieders die zien op integere en beheerste bedrijfsvoering en een zorgplicht van aanbieders jegens consumenten. Het (rente)beleid dat partijen met een vergunning voeren mag niet in strijd zijn met deze vereisten. Risico-opslagen kunnen verhoogd zijn door bijvoorbeeld toenemende kosten van wanbetaling en afschrijvingen in de (deel)portefeuille. Wanneer dergelijke renteverhogingen zijn toegepast op klanten in een locked-up-situatie, terwijl aanbieders niets hebben gedaan om deze situatie te voorkomen, kan er sprake zijn van schending van de regels die zien op de integere en beheerste bedrijfsvoering en/of de zorgplicht. Of dit zo is, is echter afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Zijn mensen vrij hun eigen tussenpersoon te kiezen?
Ja, het staat de consument vrij om een tussenpersoon te kiezen.
Welke belemmeringen zijn er voor mensen om kredieten met hoge rentes over te sluiten naar een andere partij met passender rentes? Zou u deze mogelijkheden kunnen bevorderen?
Consumenten zijn bij een doorlopend consumptief krediet met een variabele rente contractueel altijd vrij om het krediet gedeeltelijk of volledig boetevrij af te lossen en over te stappen naar een andere aanbieder. Bij een persoonlijke lening kan in de meeste gevallen ook worden overgestapt. Indien de rente bij een consumptief krediet is vastgezet (bijvoorbeeld bij een persoonlijke lening), kan er boeterente gerekend worden. Bovendien bepaalt de gedragscode van de Vereniging voor financieringsondernemingen Nederland (VFN) dat indien er sprake is van oversluiting van een krediet die aantoonbaar in het belang is van de consument, de kredietaanbieder er voor kan kiezen om een krediet aan te bieden aan de consument, ook indien niet wordt voldaan aan de geldende leennormen.
Hoe lang mogen kredieten doorlopen? Zijn er grenzen aan gesteld, zodat mensen niet tot aan hun dood aan hoge betalingen vastzitten? Wat vindt u van producten waar slechts een procent – en dus bijna niks – jaarlijks wordt afgelost? Is dat weer een vondst van financiële instellingen om wetten en regels te omzeilen?
De wet schrijft geen maximale looptijd voor. Kredietverstrekkers hanteren doorgaans wel een leeftijd waarop men start met het afbouwen van de kredietlimiet. Deze leeftijd is opgenomen in de productvoorwaarden. In het algemeen wordt gestart met deze afbouw omstreeks de 60-jarige leeftijd. Leningen met een lange looptijd waarbij niet of nauwelijks wordt afgelost zijn over het algemeen risicovol. Hoewel niet is uitgesloten dat een dergelijk krediet, waarbij nauwelijks wordt afgelost, in individuele situaties passend kan zijn, zal de AFM dergelijk producten kritisch blijven volgen. De verwachting is dat, mede als gevolg van de aangescherpte regels met betrekking tot de productontwikkeling, deze niet meer aan een breed publiek zullen worden aangeboden.
Hoe groot is het probleem met doorlopende kredieten in Nederland? Wat is de gemiddelde schuld? Wat is de gemiddelde maandbetaling? Hoeveel mensen met een «locked in» lening zijn er en hoeveel mensen met problemen met een dergelijke lening zijn geholpen en hoeveel nog niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het morele oordeel, o.a. van hoogleraar Boot, dat de getoonde praktijken moreel verwerpelijk zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Mijn indruk is dat met de maatregelen die de AFM heeft genomen resultaten worden geboekt. Uit de uitzending blijkt ook dat de bekritiseerde instelling Interbank zelf ook inziet dat bepaalde praktijken moeten worden gestaakt voor zover ze nog niet zijn beëindigd. De negatieve erfenis uit het verleden moet worden aangepakt. Ik verwacht van aanbieders dat zij actief een passende oplossing aanbieden aan consumenten met een dergelijk krediet. De AFM zal hierop toezien.
De misleidende uitspraken van de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ed Nijpels: «Onbestaanbaar dat de VVD geen leiding neemt in klimaatdebat»»1 en herkent u zich in het beeld dat u vooral wordt lastig gevallen door liberale Kamerleden op het energiedossier?
Ik ben bekend met dit bericht. Ik herken mij niet in het beeld dat ik op het energiedossier door liberale of andere Kamerleden word lastig gevallen.
Klopt de bewering van de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord dat de kostendaling van wind op zee «inmiddels (....) op 47 procent in 2020 staat», aangezien dit niet overeenkomt met uw recente brief aan de Kamer (Kamerstuk 33 561, nr. 25) waarin u stelt dat pas in 2023 de 40% kostenreductie wordt behaald? Zo nee, wilt u er bij de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord op aandringen dat hij deze misplaatste claim rectificeert?
De 47% kostenreductie van windenergie op zee waar de voorzitter van de Borgingscommissie naar verwijst, betreft de potentiële kostenreductie die het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Wind op Zee mogelijk acht voor 2020. Dit betreft een inschatting van de betrokken partijen bij het TKI. Voor mij staat voorop dat de afgesproken kostenreductie van 40% in 2023 ten opzichte van het kostenpeil in 2014 in ieder geval gehaald wordt. Het is uiteraard mogelijk dat een grotere kostenreductie wordt behaald als de biedingen in de tenders die in de periode 2016 – 2019 plaatsvinden lager liggen dan de gestelde maximumbedragen in de tenders die aansluiten bij het ingroeipad naar een kostenreductie van 40%.
Klopt het dus dat er geen enkel windmolenpark op zee uit het energieakkoord tegen een 40% kostenreductie wordt aanbesteed?
In het Energieakkoord is afgesproken dat in de periode 2014 – 2023 de kosten per kilowattuur van windenergie op zee geleidelijk tot 40% moeten afnemen. De maximale tenderbedragen die ik voor de vijf windparken uit het Energieakkoord hanteer zijn in lijn met dit reductiepad vastgesteld. Voor geen van deze parken geldt zodoende een maximum tenderbedrag dat overeenkomt met de volledige kostenreductie van 40%. De exacte kostenreductie die bereikt wordt is overigens afhankelijk van de hoogte van de winnende biedingen in de tenders.
Klopt de bewering dat Nederland jaarlijks zo’n 10 miljard euro toelegt op fossiele energie (directe en indirecte subsidies)? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen en kunt u daarbij ook aangeven hoeveel belasting fossiele energiegebruikers in Nederland jaarlijks betalen (direct en indirect)? Zo nee, wilt u er bij de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord op aandringen dat hij deze misplaatste claim rectificeert?
De heer Nijpels refereert aan de studie «How large are global energy subsidies» van het Internationaal Monetair Fonds. De bewering uit dat rapport dat Nederland jaarlijks circa 10 miljard euro toelegt op fossiele energie wordt door de heer Nijpels geciteerd. Ik heb op 16 juni 2015 Kamervragen over dit rapport beantwoord (Aanhangsel II, 2014/2015, nr. 2573). Daarin geef ik aan dat fossiele brandstoffen in Nederland niet worden gesubsidieerd, ook niet via fiscale maatregelen. Wel is het zo dat sommige accijnzen in Nederland niet worden opgelegd. De reden daarvoor zijn internationale verdragen waaraan het kabinet niet kan tornen. Tevens wordt de degressieve tariefstructuur in de energiebelasting regelmatig beschouwd als subsidie voor fossiele energie. Ten onrechte, omdat deze tariefstructuur geldig is ongeacht of het gaat om fossiele of om hernieuwbare energie. Er is gekozen voor deze tariefstructuur om de concurrentiepositie van het bedrijfsleven ten opzichte van buitenlandse concurrenten te waarborgen. Ook in andere landen gelden voor het bedrijfsleven per saldo lagere tarieven dan voor kleinverbruikers.
In het artikel stelt de heer Nijpels verder dat windenergie, indien rekening wordt gehouden met de vermeende subsidies aan fossiele energie, de goedkoopste energiebron is die we nu hebben. Aangezien ik het niet eens ben met de stelling dat fossiele energie wordt gesubsidieerd, ben ik het ook niet eens met deze stelling van de heer Nijpels. Deze uitspraken zijn voor rekening van de heer Nijpels.
Klopt de bewering dat windenergie veruit de goedkoopste energie is die we nu hebben? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, wilt u er bij de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord op aandringen dat hij deze misplaatste claim rectificeert?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iemand die dergelijke misleidende uitspraken doet, ongeschikt is als voorzitter van de borgingscommissie van het energieakkoord?
Nee. Ik vind dat de heer Nijpels op uitstekende wijze invulling geeft aan zijn rol als voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord.
Geen compensatie dubbele heffingen voor pluimveehouders voor het Diergezondheidsfonds door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «EZ compenseert geen dubbele betaling DGF»?1
Ja.
Bevestigt u dat door de gewijzigde heffingssystematiek pluimveehouders met meerjarige dieren, legpluimveehouders en vermeerderaars die in de loop van 2014 hebben opgezet voor 2015 moeten betalen voor eigenlijk dezelfde dieren? Zo nee, waarom niet?
Tot 1 januari 2015 werd de sectorbijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF) geheven door de productschappen. Voor de pluimveesector hief het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) de dierziektebestrijdingsheffing per opgezet/aangevoerd koppel pluimvee per houder. Het tarief was daarop afgestemd. Met ingang van 1 januari 2015 wordt de diergezondheidsheffing, die wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), geheven over het in een kalenderjaar gemiddeld aantal op een bedrijf gehouden dieren. Bij pluimvee dat langer dan een jaar wordt gehouden wordt de diergezondheidsheffing geheven over elk jaar dat een bepaald dier aanwezig is. In 2015 zijn daarom de dieren meegerekend die in 2015 werden gehouden, maar waarvoor in 2014 de productschapsheffing was geheven.
Kunt u aangeven op welke wijze de heffingssystematiek is gewijzigd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u voor de ondernemers met meerjarige dieren geen overgangsregeling voorzien?
Ten tijde van de voorbereiding van de invoering van de diergezondheidsheffing is noch door het Ministerie van Economische Zaken noch door de sector voorzien dat de nieuwe heffingssystematiek nadelige gevolgen zou hebben voor deze ondernemers.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel pluimveebedrijven met meerjarige dieren op dit moment tweemaal een heffing over 2015 of een gedeelte daarvan moeten betalen over eigenlijk dezelfde dieren en welke bedragen er dus in feite te veel worden geheven bij deze ondernemers? Vindt u dit rechtvaardig?
We spreken over de situatie waarin per bedrijf tweemaal (eenmaal in 2014, en eenmaal in 2015) een heffing is geheven over een koppel pluimvee dat in 2014 is opgezet. In totaal hebben ca. 1.800 bedrijven met deze situatie te maken. Het verschilt per bedrijf om welk bedrag het gaat. Deze bedrijven, waarbij tweemaal een heffing over dezelfde dieren heeft plaatsgevonden, zijn daardoor benadeeld. Overigens zijn de inkomsten van deze heffingen in het collectieve Diergezondheidsfonds terechtgekomen en besteed aan de bestrijding en preventie van besmettelijke dierziekten.
Deelt u de mening dat deze dubbele heffing onhoudbaar is voor de rechter? Zo nee, heeft u hierover juridisch advies ingewonnen en zou u de Kamer daarover kunnen informeren?
Door de toepassing in 2014 van de productschapsheffing en in 2015 van de diergezondheidsheffing op dezelfde, in 2014 opgezette koppels pluimvee, zijn de desbetreffende pluimveehouders benadeeld. Zij mochten ervan uitgaan dat deze in 2014 opgezette koppels niet zouden worden meegerekend bij de vaststelling van het gemiddeld aantal per bedrijf gehouden dieren in 2015. Daarom zal ik de betrokken pluimveehouders tegemoet komen.
Ik zal het bedrag laten berekenen voor alle pluimveehouders die daarvoor in aanmerking komen. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de definitieve aanslag over 2015. Voor zover de heffing al is betaald door de pluimveehouder bij de voorlopige heffing over 2015 wordt het teveel betaalde bedrag teruggestort.
Bent u bereid om in de definitieve aanslag voor 2015 die nog moet worden vastgesteld op basis van een overgangsregeling rekening te houden met pluimveehouders die in de voorlopige aanslag dubbel moeten betalen over eigenlijk dezelfde dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ermee bekend dat het voor het bedrijfsleven onduidelijk is op basis van welke gegevens en op welke wijze het gemiddelde van de bezetting van de verschillende soorten pluimvee wordt berekend?2
De regels voor de berekening staan in de Uitvoeringsregeling diergezondheidsheffing. Alle ondernemers in de pluimveehouderij hebben in september 2015 een voorlopige aanslag gehad. De uitleg van de berekening van de aantallen stond en staat op de website van RVO.nl. Tevens was bij deze voorlopige aanslag per ondernemer een webformulier gevoegd waarop de aantallen van het betreffende bedrijf en het tarief zichtbaar waren op basis waarvan de ondernemer zelf de berekening kon controleren. Een ondernemer heeft ook de mogelijkheid om de aantallen op dit webformulier aan te passen of een opmerking over de berekening te maken. Van de ca. 2.800 ondernemers die een aanslag en webformulier ontvangen hebben, zijn er 82 ondernemers die het formulier ingezien hebben en 59 die het aantal hebben aangepast.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden enkele weken voorafgaande aan het vaststellen van de definitieve aanslag 2015 van pluimveehouders voor het Diergezondheidsfonds?
Ja, ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘Nederlandse vogels massaal uit de natuur geroofd’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse vogels massaal uit de natuur geroofd»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dat op grote schaal vogels illegaal gevangen, gehouden en verhandeld worden?
Ik kan de in het bericht genoemde gegevens niet bevestigen. Wel is uit onderzoek van de handhavingsdiensten bekend dat dit soort illegale praktijken in Nederland plaatsvinden, hetgeen ik afkeur.
Beschikt u over nauwkeurige cijfers betreffende de omvang en ontwikkelingen van deze vorm van stroperij? Zo ja, wat zijn volgens u de gevolgen voor de natuur van deze stroperij? Zo nee, hoe komt het dat u daar geen zicht op heeft en wat kan hieraan gedaan worden?
Nee, ik beschik niet over dergelijke cijfers, want in de registraties van politie, justitie en de NVWA worden deze stroperijdelicten niet apart geregistreerd. Deze vorm van stroperij vormt naast andere bedreigingen waar ze last van hebben, zoals verlies van broed- en foerageergebied en veranderingen in het milieu, een extra bedreiging voor de in het wild levende vogels in Nederland.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voldoende capaciteit om overtredingen op te sporen en waar nodig in te grijpen? Zo nee, hoe bent u van plan deze capaciteit op te schalen?
De NVWA beschikt over 20 inspecteurs die zich bezig houden met controle en opsporing op het gebied van de natuur- en bijbehorende welzijnsregelgeving. Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Van Gerven2 heb aangegeven beschouw ik deze capaciteit als voldoende binnen de gegeven mogelijkheden en prioriteiten ten aanzien van het totale werkterrein van de NVWA.
Klopt het dat de ruim 400 vogelmarkten in Nederland de spil vormen in de vogelhandel en bent u bereid deze markten onder verscherpt toezicht te stellen? Zo ja, op welke manier en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft in 2015 melding gekregen van 210 vogelmarkten in Nederland. In het kader van de Dierenwelzijnsregelgeving is gekozen voor het stellen van regels aan dergelijke markten.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Gerven controleert de NVWA met enige regelmaat beurzen, vogelmarkten en tentoonstellingen op de legaliteit van de aanwezige vogels.3 Dit heeft geleid tot een beperkt aantal inbeslagnames. Ik heb de NVWA gevraagd om bij dergelijke evenementen nadrukkelijk aandacht te besteden aan zowel eventuele illegale handel als welzijnsaspecten. Ten behoeve van een risicogebaseerde benadering kunnen hiertoe signalen uit het veld worden betrokken. Ik zie op grond hiervan geen aanleiding om het toezicht op vogelmarkten te verscherpen.
Bent u ervan op de hoogte dat Consuwijzer consumenten adviseert om dubbele rekeningen te betalen als het misgaat buiten de consument om met de overstapservice die providers aanbieden, waarbij de nieuwe aanbieder het oude abonnement van de consument opzegt?1
Consuwijzer adviseert consumenten over het overstappen naar een andere telecomaanbieder2 en problemen die zich hierbij eventueel kunnen voordoen.3 Een situatie die zich kan voordoen is het niet (tijdig) opzeggen van het abonnement bij de oude telecomaanbieder door de nieuwe telecomaanbieder, namens de consument die dit heeft verzocht in het kader van de overstapservice van telecomaanbieders. Hierdoor kan de consument gelijktijdig aan zowel de oude als de nieuwe telecomaanbieder abonnementskosten verschuldigd zijn. Consuwijzer adviseert in dergelijke gevallen een klacht in te dienen bij de nieuwe telecomaanbieder en de aan de oude telecomaanbieder verschuldigde abonnementskosten te verhalen op de nieuwe aanbieder. Consuwijzer adviseert daarnaast het oude abonnement zelf op te zeggen, zodat deze kosten niet verder oplopen.
Vindt u het terecht dat de consument de dupe wordt als de overstapservice verkeerd loopt buiten de klant om en vervolgens de consument vaak voor langere tijd dubbele rekeningen moet betalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil vooropstellen dat ik geen signalen heb dat hierover grote aantallen klachten zijn en dat voor zover er klachten zijn, uit die klachten niet naar voren komt dat de consument voor langere tijd dubbele abonnementskosten betaalt. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 7. Consumenten zijn juist overwegend tevreden over de overstapservice, blijkt uit consumentenonderzoek dat Ipsos, in opdracht van de telecomaanbieders die deelnemen aan de overstapservice, heeft uitgevoerd. Ipsos concludeert dat 75% van de overstappers (zeer) tevreden is met de overstap en 91% (zeer) tevreden is met de overstapservice.4 De overstapservice is door de telecomaanbieders in januari 2014 uitgebreid. De overstapservice kon daarvoor uitsluitend worden gebruikt voor internetdiensten en voor gebundelde diensten met zowel internet als vaste telefonie. Sinds januari 2014 kan de overstapservice ook worden gebruikt voor zogeheten triple play-pakketten (internet, vaste telefonie, televisie) en quad play-pakketten (internet, vaste en mobiele telefonie, televisie). In 2015 is het gebruik van de overstapservice met 25% toegenomen.5
Uiteraard is het onwenselijk als een consument te maken krijgt met dubbele abonnementskosten bij een overstap door middel van de overstapservice.
De overstapservice is in 2009 juist in het leven geroepen om dubbele abonnementskosten en/of onderbreking van de dienst zoveel mogelijk te voorkomen. In gevallen waar het onverhoopt misgaat en dit niet te wijten is aan de consument, ligt het in de rede dat de nieuwe telecomaanbieder de consument hiervoor compenseert door de aan de oude telecomaanbieder verschuldigde abonnementskosten voor zijn rekening te nemen.
Wie is er verantwoordelijk als het verkeerd gaat bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice, doordat de nieuwe aanbieder bijvoorbeeld het abonnement vergeet op te zeggen of de oude aanbieder niet meewerkt: de consument, de nieuwe aanbieder of de oude aanbieder en waarom?
De nieuwe telecomaanbieder is verantwoordelijk indien hij het abonnement bij de oude telecomaanbieder niet (tijdig) opzegt. De consument gaat immers met de nieuwe telecomaanbieder een overeenkomst aan, inclusief opzegging van het abonnement bij de oude telecomaanbieder van de consument op de afgesproken datum. De consument is zelf verantwoordelijk voor het controleren van de einddatum van het lopende contract bij zijn oude aanbieder en eventuele kosten bij voortijdige contractbeëindiging, alvorens een overstapverzoek bij de nieuwe aanbieder in te dienen. Hier wordt zowel door Consuwijzer als de websites van de telecomaanbieders op gewezen.
Waar kan de consument terecht als het misgaat buiten de consument om bij een overstapservice?
De consument kan in de eerste plaats terecht bij zijn nieuwe telecomaanbieder om de fout recht te zetten en dubbele abonnementskosten die het gevolg zijn van het niet (tijdig) opzeggen door de nieuwe telecomaanbieder te verhalen. De consument kan zich daarnaast wenden tot de oude telecomaanbieder om het abonnement zelf op te zeggen. Indien de consument er met de telecomaanbieder niet uit komt, kan de consument een beroep doen op De Geschillencommissie om zijn recht te halen.
Vaak is het onduidelijk voor de klant om te achterhalen welke partij de fout heeft gemaakt wanneer het verkeerd gaat met de overstapservice; op welke wijze zou u kunnen bijdragen aan het scheppen van duidelijkheid, bij voorbeeld over welke partij wanneer verantwoordelijkheid draagt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Gelden er andere regels voor een overstapservice bij het overstappen van een koperkabelabonnement naar een glasvezelabonnement? Is er bijvoorbeeld een overstapbericht nodig bij een overstap van koperkabel naar glasvezel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
Volledigheidshalve merk ik op dat de overstapservice is gebaseerd op zelfreguleringsafspraken tussen de telecomaanbieders en dus niet op formele regels vanuit de overheid. Als een consument de overstapservice gebruikt, is altijd sprake van een overstapbericht dat door de nieuwe aanbieder wordt ingediend bij de oude aanbieder, ongeacht de infrastructuur waarover de dienst wordt aangeboden. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op dezelfde infrastructuur geldt hierbij als leidraad dat de einddatum van het oude contract tevens de ingangsdatum van het nieuwe contract is. Hierdoor worden dubbele kosten voor de consument zoveel mogelijk beperkt en is er zo kort mogelijke onderbreking van de dienst. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op een andere infrastructuur geldt nu nog als leidraad het nieuwe abonnement minimaal een week voor de einddatum van het oude abonnement in te laten gaan. Met deze beperkte overlap in abonnementskosten voor de consument ondervindt deze geen onderbreking van de dienst.
Ook indien de consument wil overstappen naar glasvezel, maar er is nog geen glasvezel aangelegd, kan de overstapservice worden gebruikt.
De telecomaanbieders hebben mij laten weten dat de overstapservice binnenkort verder wordt verbeterd. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op een andere infrastructuur is dan geen overlap meer benodigd. De oude aanbieder zal zijn dienstverlening pas beëindigen nadat de nieuwe aanbieder de dienstverlening is gestart en de oude aanbieder hierover heeft geïnformeerd. Hierdoor worden dubbele kosten en onderbreking van de dienst nog verder beperkt.
Hoeveel meldingen of klachten krijgt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) binnen van consumenten waarbij het verkeerd is gegaan bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in de periode april 2015 – mei 2016 een twintigtal meldingen ontvangen met betrekking tot dubbele facturen bij het overstappen naar een andere telecomaanbieder. Uit deze meldingen komt niet naar voren komt dat de consument voor langere tijd dubbele abonnementskosten betaalt.
Op welke wijze denkt u bij te kunnen dragen aan de bescherming van de consument wanneer bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice buiten de consument om misgaat?
Gelet op het geringe aantal klachten dat de ACM hierover ontvangt, de hoge consumententevredenheidscijfers over het gebruik van de overstapservice en
De Geschillencommissie waar de consument een beroep op kan doen indien het onverhoopt misgaat en het niet met de telecomaanbieder zelf kan worden opgelost, zie ik op dit moment geen aanleiding voor maatregelen. Wel juich ik het toe dat de telecomaanbieders er aan blijven werken de overstapservice verder te verbeteren.
Het bericht dat ggz-patiënten (patiënten in de geestelijke gezondheidszorg) |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u uw antwoorden op mondelinge vragen d.d. 17 mei 2016 over het bericht dat ggz-patiënten steeds vaker naar een tbs-kliniek worden overgeplaatst?1
Ja
Op welke (rechts)grond kunnen ggz-patiënten zonder tussenkomst van de rechter overgeplaatst worden naar een tbs-kliniek?
GGZ-patiënten met een BOPZ-maatregel (hierna: BOPZ-patiënten) dienen in een daarvoor aangemerkt psychiatrisch ziekenhuis te worden opgenomen. Op basis van artikel 55 van deze wet kan een BOPZ-patiënt worden overgeplaatst naar een ander psychiatrisch ziekenhuis dat aan de zorgvraag van de BOPZ-patiënt kan voldoen. Ook een tbs-kliniek is een zorginstelling met een BOPZ-aanmerking. De rechter krijgt een afschrift van de beslissing tot overplaatsing.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat ggz-patiënten zonder strafrechtelijke veroordeling geplaatst worden bij tbs-patiënten?
Ik vind het wenselijk dat, indien dit nodig is, een overplaatsing naar een Tbs-kliniek mogelijk is. Het gaat om BOPZ-patiënten met zeer complexe problematiek die naast zorg intensievere beveiliging nodig hebben, die in deze casus niet kan worden geboden door de gesloten GGZ-afdelingen of beveiligde setting in de GGZ (zoals bij de forensische psychiatrische afdelingen en de forensische psychiatrische klinieken). Het is gewenst dat er maatwerk kan worden geleverd, en soms kan dat alleen in de zeer beveiligde behandelsetting van een Tbs-kliniek. Het – tijdelijk – plaatsen van BOPZ-patiënten in een Tbs-kliniek, die de vereiste beveiliging kan bieden, komt alleen in uitzonderlijke situaties voor waarbij een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen de veiligheid van het personeel en medepatiënten in de GGZ-patiënten enerzijds en de zorg aan de BOPZ-patiënt anderzijds.
Daarnaast is er een groep waarvan de strafrechtelijke titel tijdens de behandeling afloopt, maar er nog wel sprake is van een recidiverisico, gecombineerd met gevaarlijk agressief gedrag richting de omgeving en materiaal. In het kader van de continuïteit van zorg kunnen deze patiënten in de Tbs-kliniek worden doorbehandeld met een BOPZ-maatregel. Het gaat hierbij om BOPZ-patiënten van wie de justitiële maatregel wordt omgezet in een BOPZ-machtiging. Deze BOPZ-patiënten kunnen, vanwege hun agressieve gedrag, nog gebaat zijn bij het verblijf en behandeling in het Tbs-kliniek.
Tenslotte merk ik nog op dat de psychiatrische problematiek van beide patiëntengroepen niet veel van elkaar afwijkt. Daarbij wordt een BOPZ-patiënt niet lichtvaardig geplaatst in een Tbs-kliniek, daar kunnen zeer ernstige incidenten aan vooraf zijn gegaan.
Waarom zijn er geen passende voorzieningen binnen de ggz voor de meest gewelddadige ggz-patiënten?
Voor het merendeel van de BOPZ-patiënten zijn er passende voorzieningen in de GGZ. Binnen de GGZ kan, daar waar nodig, worden geschakeld tussen drie beveiligingsniveaus. De gesloten GGZ-afdelingen zijn licht beveiligd (niveau 1) en de forensisch psychiatrische afdelingen en klinieken kennen een hoger beveiligingsniveau (niveau 2 respectievelijk 3).
Zoals uit de beantwoording van vraag 8 blijkt verblijft circa 0,24% van de BOPZ-patiënten met een BOPZ-machtiging op dit moment in een Tbs-kliniek. Dat kan zowel voor een korte als langere termijn het geval zijn. De Tbs-klinieken zijn, met beveiligingsniveau 4, beter toegerust op deze patiëntenpopulatie met complexe problematiek. De problematiek tussen de patiënten in de beide regimes vertoont overlap. Uit een oogpunt van doelmatige zorg bestaat de wens om de verschillende sectoren meer gebruik te laten maken van elkaars faciliteiten en deskundigheid van het personeel. Via een onderaannemerschap met de zendende GGZ-instelling kunnen Tbs-klinieken BOPZ-patiënten opnemen. De separate afdelingen voor BOPZ-patiënten binnen de Tbs-klinieken zijn ook geen reguliere GGZ-plekken, omdat deze deel uitmaken van justitiële inrichtingen.
Indien er aparte afdelingen binnen tbs-instellingen zijn ten behoeve van ggz-patiënten, waarom worden deze dan geen reguliere ggz-plekken?
Zie antwoord vraag 4.
Wie gaat over een dergelijk besluit tot overplaatsing, en welke belangenafweging vindt hierbij plaats?
Dit gebeurt op basis van de beoordeling door de psychiater die behandeling binnen een forensische setting indiceert voor de problematiek van de persoon in kwestie. Uiteindelijk is het de geneesheer-directeur die de beslissing tot overplaatsing neemt. Er wordt dus gekeken naar de best passende zorg voor de BOPZ-patiënt. Er vindt daarbij een afweging plaats tussen de veiligheid van het personeel en medepatiënten in de GGZ-instelling enerzijds en de veiligheid van en zorg aan de BOPZ-patiënt anderzijds, waarbij het overigens ook voor de veiligheid van de BOPZ-patiënt zelf wenselijk kan zijn hem over te plaatsen naar een hoger beveiligde setting, zoals in een Tbs-kliniek.
In hoeverre wordt bij een overplaatsing rekening gehouden met de gevolgen voor de behandeling van een ggz-patiënt? Hoe dient deze bovendien de behandelrelatie van patiënt en behandelaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gedrag van een BOPZ-patiënt kan vragen om een beter beveiligde omgeving, zoals die van een Tbs-kliniek, omdat anders door het agressieve gedrag geen behandeling mogelijk is. Door dit agressieve gedrag ontstaat er voor de behandelaar een onveilige omgeving waardoor de behandelrelatie (tijdelijk) wordt verstoord. In deze gevallen kan zowel het welzijn als de behandeling van een BOPZ-patiënt baat hebben bij een overplaatsing naar een Tbs-kliniek waar de benodigde structuur en regelmaat worden geboden.
Het behandelteam van de doorplaatsende instelling blijft altijd in contact met de Tbs-kliniek en wordt ook betrokken bij de terugplaatsing.
Wat zijn de directe en indirecte gevolgen voor de rechten, plichten en behandeling van een ggz-patiënt bij overplaatsing naar een tbs-kliniek? Kunt u in uw antwoord tevens ingaan op het voorbeeld van de ggz-patiënt die in 2011 ten onrechte volgens de huisregels van de tbs-instelling werd behandeld, en daarbij aangeven wat dit betekent voor alle ggz-patiënten in tbs-instellingen?
Vanaf 2012 is door zowel de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) als verschillende rechtbanken geconstateerd dat de wetgever de rechtpositie van een BOPZ-patiënt in een Tbs-kliniek niet afzonderlijk heeft geregeld en dat deze BOPZ-patiënt er daarom op mag vertrouwen dat voor hem de rechtspositie geldt die hoort bij de BOPZ-maatregel die de rechter heeft opgelegd. Sindsdien is, voor iedereen, duidelijk dat de Wet BOPZ de rechten en plichten regelt van BOPZ-patiënten ook als zij in een Tbs-kliniek verblijven. Een recht, zoals het recht op vrij telefoonverkeer, bezoek en bewegingsvrijheid, kan worden ingeperkt als aan de criteria van de Wet BOPZ wordt voldaan. Bijvoorbeeld ter voorkoming van een strafbaar feit. Het opleggen van extra beperkingen kan, maar alleen als deze zijn besproken met een BOPZ-patiënt en zijn opgenomen in het behandelplan. Deze beperkingen zijn noodzakelijk om enerzijds de veiligheid van het personeel en medepatiënten te borgen en anderzijds deze beheerproblematische BOPZ-patiënten een passende behandeling te kunnen bieden met daarbij het vereiste beveiligingsniveau.
Indien een BOPZ-patiënt niet langer in een Tbs-kliniek wil verblijven, kan hij aan de geneesheer-directeur vragen om hem over te plaatsen naar een ander psychiatrisch ziekenhuis. Op het moment dat de geneesheer-directeur van oordeel is dat het in het belang van een BOPZ-patiënt is aan het verzoek gevolg te geven, onderneemt hij stappen. Als wordt besloten geen gevolg te geven aan dit verzoek, wordt zowel de BOPZ-patiënt als de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hierover geïnformeerd. In die gevallen dat de IGZ een overplaatsing wenselijk acht, dient de BOPZ-patiënt op aanwijzing van de IGZ in een ander psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.
Kunt u uitzoeken of het klopt dat de overplaatsing van een psychiatrisch ggz-ziekenhuis naar een tbs-kliniek steeds vaker voorkomt, wat de redenen zijn van deze toename en hoe lang dergelijke overplaatsingen gemiddeld duren? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks worden circa 16.000 rechterlijke machtigingen voor gedwongen zorg opgelegd aan personen met psychiatrische problemen. Op dit moment verblijven 38 BOPZ-patiënten met zo’n machtiging in een Tbs-kliniek. Desgevraagd hebben de Tbs-klinieken laten weten dat het aantal bedden in de Tbs-klinieken dat op verzoek van GGZ-instellingen door BOPZ-patiënten wordt bezet in de afgelopen jaren stabiel is gebleven (30–40 bedden). Wel lijkt sprake te zijn van een stijging van het aantal BOPZ-patiënten dat op deze bedden verblijft. Hetzelfde aantal bedden wordt op jaarbasis dus bezet door meer personen, die kortdurend(er) in een Tbs-kliniek verblijven. Aan een overplaatsing gaat agressief gedrag, dat heeft geresulteerd in een aantal incidenten, vooraf. Voor deze BOPZ-patiënten is een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk totdat het gevaar dusdanig is teruggebracht dat een BOPZ-patiënt kan worden teruggeplaatst in een GGZ-instelling met een lager beveiligingsniveau. De Tbs-klinieken voorzien in deze beveiligingsbehoefte.
De duur van deze overplaatsingen is uiteenlopend. Leidend hierbij is de veiligheid van het personeel, de medepatiënten en de BOPZ-patiënt zelf in de GGZ-instelling. Indien het gevaar dat deze BOPZ-patiënt vormt voor zichzelf of een ander binnen de GGZ-instelling dusdanig is teruggebracht dat de behandeling weer op een veilige wijze kan plaatsvinden in een GGZ-instelling, dient deze te worden teruggeplaatst. Het merendeel van de overplaatsingen duurt enkele weken. Deze hebben de vorm van een «time-out» en worden ingezet om betrokkene te stabiliseren en te behandelen. Een enkele plaatsing duurt langer (in een uitzonderlijk geval jaren). Het noemen van een gemiddelde plaatsingsduur is niet mogelijk zonder het raadplegen van alle GGZ-instellingen die hiertoe individuele patiëntendossiers van BOPZ-patiënten moeten doornemen.
Waarom worden er geen jaarlijkse cijfers bijgehouden? Bent u bereid dit alsnog te gaan doen, om meer en beter inzicht te krijgen in bijvoorbeeld de frequentie, redenen en gevolgen van dergelijke overplaatsingen? Zo nee, waarom niet?
De afzonderlijke doorplaatsingen worden, op casusniveau, geregistreerd door de reguliere GGZ-instellingen. In het algemeen overleg GGZ van 26 mei 2016 heb ik op verzoek van het lid Tanamal toegezegd met de IGZ in gesprek te gaan over hoe zij in het kader van haar risicogestuurd toezicht de rechtspositie van en de zorg voor de BOPZ-patiënten in een Tbs-kliniek nadrukkelijker een plek kan geven. Uw kamer wordt vóór de zomer over de uitkomsten van dit gesprek geïnformeerd.
In hoeverre zijn de plaatsingen in de tbs-instellingen ingegeven door een tekort aan plaatsen bij de ggz? Moet de beddenafbouw niet worden heroverwogen? Kunt u uw antwoord hierop toelichten?2
Het gaat hier om een hele kleine groep BOPZ-patiënten, met zeer bijzondere en complexe problematiek. Er kan geen link worden gelegd tussen het overplaatsen van deze patiëntengroep naar een Tbs-kliniek en de beddenafbouw van intramurale GGZ-capaciteit. Ook wanneer er meer klinische plaatsen zouden zijn in de GGZ zit deze groep hier niet op de juiste plek, omdat deze (tijdelijk) behoefte heeft aan zeer beveiligde zorg die alleen een Tbs-kliniek kan bieden.
Deelt u de mening dat een tekort aan plekken in de ggz nooit een (doorslaggevende) reden mag zijn om ggz-patiënten over te plaatsen naar tbs-instellingen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat dit nooit een doorslaggevende factor mag zijn.
In het kader van het programma «Continuïteit van zorg» wordt een onderzoek verricht naar agressieve, ontwrichtende en gevaarlijke GGZ-patiënten. Dit onderzoek moet onder meer antwoord geven op hoe groot deze groep is, wat zij nodig hebben en hoe met de patiënten wordt omgegaan. Bijvoorbeeld, het tijdelijk plaatsen in een Tbs-kliniek om betrokkene binnen een hoog beveiligde setting te kunnen behandelen.
Deelt u de vrees dat overplaatsingen alleen maar zullen toenemen nu de ggz haar plekken met eenderde omlaag moet brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe verhoudt het omlaag brengen van het aantal ggz-plekken zich tot de zorgen en conclusies van de commissie-Hoekstra?3
De conclusies en aanbevelingen van de commissie-Hoekstra zien op de afname van DNA, de wijze waarop bevelen en signaleringen worden uitgevoerd door het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, de rol en positie van de officier van justitie en de geneesheer-directeur in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, het functioneren van het OM en de samenwerking tussen justitie en de geestelijke gezondheidszorg. Vooralsnog lijkt er geen relatie te bestaan tussen deze conclusies en aanbevelingen en het terugbrengen van de intramurale GGZ-capaciteit.
De berichtgeving over het Vlaamse voornemen om tol te heffen op personenauto’s |
|
André Bosman (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het NOS-bericht «Vlaamse Minister wil tol heffen op personenauto’s, ook uit buitenland» d.d. 15 mei 2016?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van uw Vlaamse collega, de heer Weyts, dat als buitenlandse chauffeurs meebetalen aan de kosten voor Belgische infrastructuur dat dan de verkeersbelasting voor Vlamingen kan worden afgeschaft? Is hier dan geen sprake van een discriminatie van buitenlandse chauffeurs? Geldt het voorstel alleen voor Vlaanderen of ook voor Wallonië?
Ik ben vanzelfsprekend niet gecharmeerd van de Vlaamse uitspraken over een kilometerheffing voor personenvoertuigen, maar er zijn nog geen concrete plannen en het is zo ook niet duidelijk hoe Minister Weyts de toekomst van de wegenbelasting wil gaan vormgeven. Discriminatie van buitenlandse chauffeurs is natuurlijk niet toegestaan binnen de EU, dus ik ga ervan uit dat Minister Weyts daar rekening mee houdt. Dit voornemen is enkel Vlaams.
Deelt u de mening dat Vlaanderen zelf primair aan zet is om de achterstanden in het onderhoud van het Vlaamse wegennet in te lopen en dat het totaal onrechtvaardig is om de rekening bij de chauffeurs uit buurlanden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Het Vlaamse wegennet is de verantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid.
Als uw Vlaamse collega, de heer Weyts, deze onzalige discriminerende tolheffing doorzet bent u dan bereid om namens Nederland stappen te zetten in Europa om dit plan tegen te houden? Welke stappen gaat u ondernemen of heeft u al ondernomen? Heeft u al contact gehad met uw Vlaamse collega?
Ik heb Minister Weyts begin april 2016 gesproken toen bleek dat niet alle problemen bij de invoering van de kilometerheffing voor vracht vóór 1 april 2016 waren opgelost. Ik zal bij het eerstkomend gesprek met Minister Weyts, dat nog niet gepland is, zeker het onderwerp kilometerheffing agenderen. Voor wat betreft zijn initiatief tot een kilometerheffing voor personenvoertuigen, zijn er zoals gesteld in antwoord op vraag twee nog geen concrete plannen.
Weet u al welke twee proefprojecten uw Vlaamse collega, de heer Weyts, wil gaan starten en op welke termijn? Bent u bereid om deze proefprojecten ook al tegen te houden?
Minister Weyts heeft in een interview aangegeven dat hij «twee proefprojecten in de markt zet(ten), een eerste voor een ... theoretische onderbouw van een en ander», en dit wordt binnen de komende weken gedaan. Uit contact met het Vlaamse Departement voor Mobiliteit en Openbare Werken begrijp ik dat het dossier rond beprijzing van lichte voertuigen vooralsnog in een zeer pril stadium is en dat in eerste instantie sprake is van een onderzoek naar de vraag hoe een dergelijk voornemen kan worden ingebed in het mobiliteitsbeleid.
Wat is de stand van zaken van de voornemens om het Eurovignet aan te passen? Welke landen zijn nu aangesloten en welke opbrengsten zijn er? Zijn er, naast het Eurovignet en eventuele uitbreiding daarvan, nog andere mogelijkheden om buitenlandse vrachtwagenchauffeurs mee te laten betalen aan het gebruik van infrastructuur? Zo ja, welke en welke consequenties hebben deze?
Sinds 1 april 2016 wordt het Eurovignet geheven door vier lidstaten van het Eurovignetverdrag, te weten Nederland, Denemarken, Luxemburg en Zweden. Nederland zet al geruime tijd in op toespitsen van het Eurovignet op schonere vrachtwagens door een verdere differentiatie van de tarieven, zoals ook voorzien in de Eurovignetrichtlijn. Daarvoor is echter unanimiteit vereist. De afgelopen jaren bestond in de Eurovignetgroep geen unanieme steun voor een nieuwe tariefstructuur. Nu België niet langer onderdeel uitmaakt van de landen die het Eurovignet heffen, is dit punt opnieuw geagendeerd voor de bijeenkomst van het Coördinatiecomité van het Eurovignetverdrag die op 24 mei 2016 plaats vindt.
De opbrengst van het Eurovignet, in Nederland de belasting zware motorrijtuigen (BZM), bedraagt voor Nederland in totaal circa € 146 miljoen (2015). Dit bedrag is inclusief het aandeel van Nederland (27,63%) in de opbrengst in 2015 uit de verkoop van het Eurovignet voor vrachtwagens uit derde landen.
Voor zover er op specifieke trajecten, zoals de Westerscheldetunnel, tol verschuldigd is ter financiering van infrastructuur, wordt deze mede geheven voor buitenlandse vrachtwagens. Er zijn geen verdere mogelijkheden om buitenlandse vrachtwagens extra te belasten voor het gebruik van Nederlandse infrastructuur.
Wat is nu de stand van zaken van de invoering van de tolheffing voor vrachtwagens in België? Is er nog sprake van onduidelijkheid, lange wachttijden en niet functionerende kastjes?
Uit het laatste contact met TLN begrijp ik dat de grote operationele problemen zoals we die voor en vlak na de invoering van de Belgische kilometerheffing voor vracht op 1 april 2016 zagen, niet meer aan de orde zijn. In individuele gevallen worden eventuele niet- werkende On-Board Units nog vervangen.
Klopt het bericht dat steeds meer vrachtauto’s België mijden om vervolgens door Nederland te rijden? Leidt dit inmiddels tot meer overlast, zowel qua verkeersveiligheid en doorstroming als drukte op rustplaatsen? Zo ja, bent u bereid om hierover het gesprek aan te gaan met uw Vlaamse collega?
Ik heb kennisgenomen van de mediaberichten van 10 mei jl. dat de VID tellingen heeft gedaan van het vrachtverkeer op bepaalde routes, waaruit bleek dat een deel van het vrachtverkeer een andere route kiest. Zo wordt eerder van de A4 gebruik gemaakt, omdat dit voor het verkeer naar Antwerpen leidt tot minder kilometers over Belgische snelwegen, dan via de A16. Ook zou het drukker zijn op de Oost-West route (de A67 en de A58) tussen het Roergebied en Antwerpen. Die meting is echter kort na invoering van de kilometerheffing gedaan. Het is te vroeg om vast te stellen of het verkeersbeeld (blijvend) veranderd is. Ook is niet helder in hoeverre hier deels sprake is van autonome groei van het verkeer.
Ik vind het logisch dat de transportsector als gevolg van een nieuwe wegbeprijzing in het buurland de eerste periode bezig is met een optimalisatie van routes, want het blijft natuurlijk een economische afweging tussen het betalen van een tolheffing, versus de extra tijd en brandstof die benodigd is voor het omrijden. Zeker de eerste maanden is sprake van een gewenningsperiode voor de transportsector. Ik zal in mijn eerstvolgende gesprek met mijn Vlaamse collega, dhr. Weyts, zeker het instrument kilometerheffing aan de orde stellen
Kunt u een laatste update geven van de stand van zaken van de voornemens van Duitsland om ook een discriminerende tolheffing voor personenauto’s in te voeren?
De inbreukprocedure die de Europese Commissie in juni 2015 is gestart tegen Duitsland betreffende het tolvignet loopt nog steeds. De Europese Commissie heeft in een persmededeling op 28 april 2016 laten weten dat ze het «met redenen omkleed advies» hebben gestuurd naar Duitsland. Duitsland moet nu bepalen of zij zich voegt naar het advies van de Europese Commissie en de plannen aanpast in overeenstemming met het EU recht. Doet Duitsland dit niet, dan kan de Europese Commissie besluiten de zaak voor het Hof van Justitie van de EU te brengen om naleving van het EU recht door Duitsland af te dwingen.
De Duitse regering heeft in 2015 besloten de voorbereiding van de uitvoering van het plan tijdelijk stil te zetten in afwachting van de inbreukprocedure.
Kunt u deze vragen vóór het volgende Algemeen overleg Transportraad voorzien op 25 mei aanstaande beantwoorden?
Ja.
De voorlopige inwerkingtreding van het handelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA) |
|
Eppo Bruins (CU), Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Elbert Dijkgraaf (SGP), Raymond de Roon (PVV), Jan Vos (PvdA), Rik Grashoff (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Malmström: half juni besluit over handelsakkoord met Canada»1 en «Brussel wil handelsakkoord met Canada in oktober ondertekenen»2 in het Financieel Dagblad en met het artikel «Row over parliamentary approval overshadows EU-Canada free trade deal» in het Europe Online Magazine van 13 mei 2016?3
Ja.
In hoeverre is de uitspraak van Eurocommissaris voor Handel, Malmström, juist, zeker en betrouwbaar dat het Europees parlement wordt geraadpleegd nadat de Commissie op 20 juni a.s. CETA heeft voorgelegd aan de Raad van regeringsleiders met een voorstel voor voorlopige inwerkingtreding?
Commissaris Malmström heeft deze toezegging op meerdere momenten gedaan, recentelijk nog tijdens de Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken op 13 mei 2016. Verdragsrechtelijk is raadpleging van het Europees parlement in dit stadium niet verplicht. Het kabinet vindt de toezegging van Commissaris Malmström verstandig gelet op de maatschappelijke en politieke discussie, en zal haar daar dan ook aan houden.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan de motie Grashoff/Jan Vos4 waarin de Tweede Kamer de regering verzoekt een parlementair voorbehoud te maken in het geval de Commissie een voorstel doet voor voorlopige toepassing van CETA en waarin de Kamer de regering verzoekt dat voorstel eerst voor te leggen aan de Tweede Kamer alvorens een standpunt in te nemen? Op welke wijze, wanneer en waar heeft u dit parlementair voorbehoud gemaakt?
Als de Commissie een voorstel heeft gedaan voor een Raadsbesluit voor ondertekening en voorlopige toepassing, zal het kabinet formeel uitvoering geven aan de motie door in de Raad kenbaar te maken dat Nederland niet kan instemmen met het voorstel voordat het voorstel is besproken met de Tweede Kamer. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld wanneer de Commissie het voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing indient.
Welke andere landen hebben al een parlementair voorbehoud gemaakt? Waar, wanneer en hoe gebeurde dit?
Er zijn voor zover bekend geen andere lidstaten die al hebben aangegeven een parlementair voorbehoud in Brussel te zullen maken wanneer het voorstel voor het Raadsbesluit wordt voorgelegd aan de Raad.
Hebt u in uw overleggen reeds een standpunt ingenomen inzake het voornemen om CETA voor te leggen aan de Raad van regeringsleiders met een voorstel voor voorlopige toepassing van CETA? Zo ja, welk standpunt?
Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat CETA een gemengd akkoord wordt. Aangezien de Commissie nog geen voorstel heeft ingediend voor een besluit aan de Raad Buitenlandse zaken voor handelsvraagstukken voor ondertekening en voorlopige toepassing, is nu nog niet bekend welke delen er onder de voorlopige toepassing gaan vallen. Nederland heeft hier dus nog geen standpunt over ingenomen.
Welke delen van het akkoord zullen wel en niet in werking treden voordat nationale parlementen zich hebben uitgesproken over CETA, nu de EU-ministers willen dat CETA een gemengd akkoord is?
Zie antwoord vraag 5.
Volgens eerdere antwoorden van de regering verhoudt voorlopige toepassing zich niet tot het gegeven dat een verdrag niet in werking zal treden, «Voorlopige toepassing is immers gericht op de verwachting dat ratificatie zal geschieden»5, hoe verhoudt deze uitspraak zich met het huidige standpunt en de houding van de regering tegenover CETA, in het licht van het gemaakte parlementair voorbehoud?
Het kabinet is van mening dat CETA inhoudelijk een goed akkoord is. Een voorstel voor ondertekening en voorlopige toepassing zal voorafgaand aan besluitvorming in de Raad worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.
Op welke wijze gaat u in de komende weken verder invulling geven aan de motie Grashoff/Jan Vos?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk drie weken voordat CETA en het voorstel voor voorlopige inwerkingtreding worden voorgelegd aan de Raad van regeringsleiders?
Ja, met dien verstande dat een dergelijk voorstel wordt voorgelegd aan de Raad Buitenlandse zaken voor handelsvraagstukken, en niet de Europese Raad.
Het bericht dat de minister van Economische Zaken doorgaat met het gebruik van Gmail voor communicatie met ambtenaren |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Minister Kamp gaat door met gebruik Gmail voor communicatie met ambtenaren»?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat er gevoelige of staatsgeheime informatie naar het privé e-mailaccount van de Minister van Economische Zaken is gestuurd? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Hiervoor verwijs ik naar bovenstaande.
Kunt u uitsluiten dat er gevoelige of staatsgeheime informatie in handen van derden is gekomen?
Op dit moment heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat als staatsgeheim gerubriceerde informatie in handen van derden is gekomen. De ADR is opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de vraag of gerubriceerde informatie zoals bedoeld in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIR-BI), op mijn privé e-mailaccount aanwezig was, en welke informatie uit welke periode het eventueel betrof.
Is het waar dat de Minister slachtoffer is geworden van phishing en daardoor derden toegang hadden tot zijn e-mailaccount?
In juli 2014 is, namens mij, aangifte gedaan van een vermoeden van computervredebreuk. Tijdens het daaropvolgende onderzoek is vastgesteld dat een ongerichte phishingaanval waarmee toegang tot het account werd verkregen, aannemelijk was.
Is het waar dat het gebruik van een privé e-mailaccount niet is toegestaan volgens relevante richtlijnen van de rijksoverheid, zoals de richtlijn Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR 2012)?
Nee. Het is niet zo dat het gebruik van een privé e-mailaccount voor zakelijke e-mails niet is toegestaan.
Voor de Rijksdienst gelden het Beveiligingsvoorschrift Rijksdienst (BVR), het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR), het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIR-BI) en de Baseline Informatievoorziening rijksoverheid (BIR). In het VIR-BI zijn regels opgenomen over de omgang met bijzondere informatie. Bijzondere informatie is informatie waarvan kennisname door niet geautoriseerden nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen van de staat, van zijn bondgenoten of van één of meer ministeries. Het gaat dan om informatie met de rubricering Departementaal Vertrouwelijk, Staatsgeheim Confidentieel, Staatsgeheim Geheim of Staatsgeheim Zeer Geheim.
De BIR uit 2012 stelt het volgende: «Voor het doorsturen van informatie naar privémail geldt: de medewerker bepaalt dan per geval of de betreffende informatie doorgestuurd kan worden. Automatische doorzending van alle mail naar een privéadres of andere onveilige omgeving wordt dan ook niet toegestaan omdat dan niet per bericht door de medewerker beoordeeld kan worden of de informatie naar een onvoldoende veilige omgeving kan worden gestuurd.»
Bent u het ermee eens dat het in het belang van de staatsveiligheid is om te zorgen dat Ministers geen privé e-mailaccounts gebruiken voor gevoelige of staatsgeheime zaken?
Ja.
Bent u bereid een intern onderzoek te starten naar het gebruik van privé e-mailaccounts onder bewindslieden?
Alle bewindspersonen hebben aan de Minister-President laten weten dat zij in verschillende mate (en in sommige gevallen geen) gebruik maken van een privé e-mailaccount voor werk gerelateerde e-mails, maar daarbij rekening houden met de aard van de informatie (het betreft geen als staatsgeheim gerubriceerde informatie).
Is het waar dat met name Ministers een bijzonder doelwit vormen voor hackers uit landen als China, Rusland en Iran, en dat digitale spionage een dreiging voor de nationale veiligheid vormt, en dat overheidsinstellingen hiervan structureel doelwit zijn zoals uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) blijkt?
Mij is niet bekend of Ministers een bijzonder doelwit vormen voor hackers uit landen als China, Rusland en Iran. In zijn algemeenheid heeft de AIVD in zijn jaarverslag 2015 geconstateerd dat sommige landen geïnteresseerd zijn in de politieke besluitvorming in Nederland. Daarbij ziet de AIVD een toename van digitale spionage gericht op het vergaren van politieke inlichtingen, alsmede economische spionage. In het Cybersecurity Beeld Nederland 2015 is opgemerkt dat de grootste digitale spionagedreiging komt van buitenlandse inlichtingendiensten.
Bent u van mening dat Ministers, los van bestaande richtlijnen, zich bewust zouden moeten zijn van het feit dat zij een bijzonder doelwit zijn voor staatshackers en daardoor een additionele verantwoordelijkheid hebben om zorgvuldig om te gaan met gangbare normen omtrent cyberveiligheid?
Ik ben van mening dat Ministers nadrukkelijk een verantwoordelijkheid hebben om zorgvuldig om te gaan met gangbare normen rond cyberveiligheid.
Krijgen Ministers en hooggeplaatste ambtenaren speciale training of informatie over best practices op het gebied van cyberveiligheid of «cyberhygiëne»? Zo nee, waarom niet?
In het Handboek voor aantredende bewindspersonen worden bewindspersonen gewezen op het VIR-BI. Departementen geven bij het aantreden van bewindspersonen informatie over cyberveiligheid en -hygiëne. Verder leveren zij voldoende veilige faciliteiten voor informatie en communicatie.
Voor hooggeplaatste ambtenaren kent de Algemene Bestuursdienst het Ambtelijk Professionaliserings Programma. Daarin zit onder meer een ICT-module. Informatiebeveiliging is hierin één van de onderwerpen, waarbij ook aandacht is voor cyberveiligheid en incidenten op dat vlak.
Daarnaast zijn voor ambtenaren en managers workshops en e-learningmodules beschikbaar binnen het programma «iBewustzijn Rijk». Per 1 juli 2016 is er één rijksbrede Gedragsregeling voor de digitale werkomgeving met daarin afspraken over digitale gebruiksmogelijkheden, online gedrag en bewuste omgang met risico's. Hiermee worden de tot dan toe in gebruik zijnde internet- en e-mailgedragscodes bij de departementen geharmoniseerd. Organisaties binnen de rijksoverheid kunnen deze nieuwe Gedragsregeling waar nodig nader specificeren en mogen daarbij alleen strikter zijn in hun normering dan de Gedragsregeling als rijksbreed kader aangeeft. Voor verdere interne communicatie wordt het programma «iBewustzijn Rijk» ingezet.
Het bericht dat Amsterdamse studenten te veel huur betalen |
|
Michel Rog (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat «Bijna 88 procent van de Amsterdamse studenten een hogere huur betaalt dan volgens het wettelijk puntensysteem voor huurprijzen is toegestaan»?1
Ja, alsook het onderliggende analyserapport van de LSVb, gebaseerd op de website checkjekamer.nl.
Anders dan de kop van dit bericht weergeeft is mijn conclusie niet dat bijna 88 procent van de Amsterdamse studenten een hogere huur betaalt dan volgens het wettelijk puntensysteem voor huurprijzen is toegestaan. Uit het onderliggende analyserapport blijkt dat het hierbij gaat om 265 Amsterdamse studenten die op de genoemde website hun huurprijs hebben gecheckt. Van deze 265 studenten betaalt bijna 88% een hogere huur dan volgt uit het wettelijke puntensysteem. Amsterdam kent 109.300 studenten2.
Deelt u de visie dat een dergelijke overschrijding niet alleen onjuist maar ook ongewenst is? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om hieraan een einde te maken?
De uitkomsten van het LSVb-onderzoek onderstrepen dat blijvende aandacht nodig is voor de betaalbaarheid van studentenwoningen.
Voor alle huurders en dus ook voor studenten geldt huurprijsbescherming. Zij kunnen een beroep doen op de huurcommissie in het geval er een geschil is tussen de huurder en de verhuurder over de huurprijs, al dan niet bijgestaan door een huurteam uit de betreffende gemeente.
Wilt u in overleg treden met de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) om deze problematiek te bespreken en de Kamer over de resultaten informeren?
Binnen het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS), waar zowel LSVb als het Ministerie van BZK in zijn vertegenwoordigd, is betaalbaarheid onderwerp van gesprek. Voor de komende twee jaar staat het thema «betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit» op de interne werkagenda van het LPS. Ook in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is betaalbaarheid vanaf 2015 als reguliere indicator opgenomen om beter inzicht te krijgen in de betaalbaarheidproblematiek en het gerichter aan te pakken.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van het betalen van te veel huur op het leengedrag van studenten in het kader van het leenstelsel? Is bekend of studenten meer gaan lenen om hun te hoge huur te kunnen betalen? Zo, nee bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Studenten lijken hun inkomenspatroon aan te passen aan hun woonlasten. De hoogte van het inkomen hangt sterk samen met leeftijd en het type woonruimte dat wordt gehuurd. Tot en met 25 jaar loopt het inkomen op en studenten met een duurder type woonruimte hebben gemiddeld een hoger inkomen. Doordat de woonlasten sterker zijn gestegen kan geconcludeerd worden dat de betaalbaarheid van studentenhuisvesting is gedaald.
Het is mij niet bekend of studenten meer geld lenen om de huur te kunnen betalen. Het inkomen van studenten bestaat uit verschillende componenten. De meest voorkomende inkomstenbronnen zijn studiefinanciering (bij 76 procent van alle studenten), werk (bij 67 procent) en ouderlijke bijdrage (bij 42 procent). Uitwonende studenten krijgen vaker een ouderlijke bijdrage en lenen vaker geld via een aanvullende lening of collegegeldkrediet dan thuiswonende studenten. Het gemiddelde netto inkomen van studenten is 720 euro per maand. De basisbeurs, een ouderlijke bijdrage en zorgtoeslag zorgen voor bijna een derde van de inkomsten van studenten. Bijbaantjes leveren studenten gemiddeld 270 euro op, oftewel een derde van hun totale inkomsten. 13 procent van de inkomsten moeten studenten op termijn terugbetalen.
Is bekend of deze problematiek ook in andere studentensteden speelt? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven?
Uit de cijfers van het LSVb blijkt dat met name in de steden Amsterdam en Utrecht een deel van de studenten relatief hogere huren betalen. In Leiden geldt dit alleen voor de onzelfstandige woningen. Als er wordt gecorrigeerd voor de samenstelling van de voorraad naar type woonruimte, dan bestaat de top vijf van steden met de hoogste woonlasten achtereenvolgens uit Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Breda.
De aanbesteding van dienstauto’s voor de brandweer |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Herinnert u zich het antwoord op vragen inzake de duurzaamheidseisen in de aanbesteding van politievoertuigen?1 Welke concrete wijzigingen in deze aanbestedingen zijn aangebracht naar aanleiding van overleg met de politie en uw oproep om de dieseleis te heroverwegen en duurzaamheid een prominentere plek te geven?
Ja. Zoals aangegeven in de beantwoording van 13 april 20161 wordt de dieseleis geschrapt. Deze zal dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen van de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen. Tevens meldde ik dat de politie zich beraadt op de wijze waarop eisen en/of gunningscriteria die betrekking hebben op duurzaamheidsaspecten een plek kunnen krijgen in het definitief programma van eisen. Daarbij wordt bezien in hoeverre de politie voor deze specifieke voertuigcategorie kan aansluiten bij de «Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van Dienstauto’s (inclusief onderhoud)», die zijn opgenomen op de website van PIANOo. Aangezien het definitief programma van eisen nog niet gereed is, kan ik u nog niets melden over de inhoud daarvan.
Is naar aanleiding van deze aanbesteding overleg geweest over vergelijkbare aanbestedingen die op korte termijn voorzien zijn? Zo ja, om welke aanbestedingen ging het en wat was het resultaat hiervan? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanbesteding van de Basis Politievoertuigen voert de politie in de periode 2015 – 2017 meerdere afzonderlijke aanbestedingen uit. Daarbij is een onderverdeling gemaakt naar voertuigcategorie. Voorbeelden hiervan – naast de aanbesteding van de Basis Politievoertuigen – zijn de aanbestedingen van de Hondenvoertuigen, Motoren, Cellenbussen, etc. Ook voor deze aanbestedingen geldt dat de politie zich zal beraden op de wijze waarop duurzaamheid een plek kan krijgen in deze aanbestedingen.
Bent u bekend met de «openbare aanbestedingsprocedure Landelijke aanbesteding Dienstauto’s brandweer (LABD)» zoals gepubliceerd op 2 mei 2016 voor circa 1.000 dienstauto’s (grotendeels personenauto’s en bestelwagens)?
Ja.
Klopt het dat het hier weliswaar om een definitieve aanbesteding gaat, maar de aanbesteding te allen tijde opgeschort/teruggetrokken en daarmee gewijzigd kan worden?
Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) is de aanbestedende dienst bij deze aanbesteding. Deze wordt uitgevoerd in opdracht van de besturen van 24 veiligheidsregio’s. Het IFV is een zelfstandig bestuursorgaan van en voor de veiligheidsregio’s, waarvan de positie is geregeld in de Wet Veiligheidsregio’s. De verantwoordelijkheid voor het aanschaffen van materieel, waaronder dienstauto’s, berust bij de besturen van de veiligheidsregio’s. Het bestuur van het IFV, bestaande uit de voorzitters van de veiligheidsregio’s, kan in opdracht van een of meer besturen van de veiligheidsregio’s werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van die regio’s.
Ik heb contact gehad met het IFV. Daarbij heb ik aandacht gevraagd voor de milieuaspecten van de auto’s in deze aanbesteding. Bij de klimaattop vorig jaar november in Parijs is duidelijk afgesproken dat de overheid bij het vernieuwen van het wagenpark het goede voorbeeld moet geven en waar het kan zo milieuvriendelijk mogelijk moet zijn. Ik heb dit nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht.
Het IFV heeft aangegeven dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen onderdeel is van zijn inkoopbeleid. Tevens heeft het laten weten Stichting Natuur & Milieu uit te nodigen voor een gesprek over de milieuaspecten bij aanbestedingen.
Heeft u, evenals bij de aanbesteding van de politie, contact gehad met de brandweer over de duurzaamheid van de aanbesteding? Zo ja, wat waren de resultaten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid om alsnog op korte termijn met hen in overleg te treden om de eisen en criteria in de aanbesteding ten minste in lijn te brengen met het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI)?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ook in de aanbesteding van dienstvoertuigen voor de brandweer de eis is opgenomen dat de voertuigen een dieselmotor moeten hebben (met uitzondering van de categorie stadsmini’s)?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de aanbesteding geen minimumeisen (zoals CO2-eisen) ten aanzien van duurzaamheid zijn opgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ook kostenbesparende aandachtspunten, minimumeisen en gunningscriteria (zoals zuinige, stille en veilige banden, een bandenspanningsmeter en een brandstofverbruiksindicator) uit het criteriumdocument duurzaam inkopen dienstauto’s in de aanbesteding van de dienstauto's voor de brandweer ontbreken? Zijn er dwingende, functionele argumenten waarom deze opties niet zijn opgenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de aanbesteding weliswaar het energielabel als gunningscriterium is opgenomen maar dat deze slechts voor 2,5% respectievelijk 5% meeweegt, in plaats van de 20% die in de landelijke duurzaam inkoopcriteria als minimum wordt gesteld om effectief te kunnen zijn?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u, alles overziend, de duurzaamheidsambitie van de aanbesteding van de dienstvoertuigen van de brandweer in het licht van de klimaatagenda, het plan van aanpak MVI en de brandstofvisie en uitvoeringsagenda?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, is er naar mijn idee aanleiding om nog eens goed te kijken naar de milieuaspecten van deze aanbesteding. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de Veiligheidsregio’s.
Op welke wijze zijn de brandweer en de politie betrokken bij het bestuurlijk overleg over MVI dat u tijdens het Algemeen overleg Duurzaamheid op 28 januari 2016 aankondigde? Welke betrokken overheden en publieke diensten hebben zich (opnieuw) gecommitteerd aan het streven om 100% duurzaam in te kopen? Welke overheden en publieke diensten willen zich hier niet aan committeren en met welke reden? Welke overheden en publieke diensten hebben juist aangegeven een hoger ambitieniveau na te streven? Met welke overheden en publieke diensten is (nog) geen overleg geweest?
Over de verdere aanpak voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de betrokkenheid van de medeoverheden heb ik u geïnformeerd in de brief die ik uw Kamer recent gestuurd heb. Aan het einde van dit jaar zal ik samen met bestuurders van medeoverheden een manifest ondertekenen met concrete afspraken waarin wij tot uiting laten komen hoe wij onze duurzaamheidsambities een stap verder brengen.
Kunt u aangeven welke aanbestedingen voor voertuigen en mobiliteitsdiensten met meer dan 50 tot 100 voertuigen vanuit de rijksoverheid en nationale overheidsinstellingen zoals de brandweer, politie, defensie, Rijkswaterstaat et cetera het komende jaar nog gepland staan?
Het wagenpark van de rijksoverheid telt circa 13.000 auto’s. In 2017 vindt een nieuwe aanbesteding plaats. De brandweer en de politie maken hiervan geen onderdeel uit. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 voert de politie in de periode 2015 – 2017 meerdere afzonderlijke aanbestedingen voor voertuigen uit.
Welke activiteiten worden vanuit het plan van aanpak MVI ondernomen om er zorg voor te dragen dat deze aanbestedingen zo duurzaam mogelijk worden vormgegeven?
Voor de rijksinkoop is een werkgroep Duurzame Innovatie ingesteld die verschillende duurzaamheidsdoelen vertaalt naar wensen en eisen ten aanzien van duurzaamheid in de onder vraag 12 aangekondigde aanbestedingen. De auto’s die in deze aanbestedingen worden geleverd, voldoen daarmee aan de milieucriteria. Ook wordt in deze aanbestedingen rekening gehouden met een toenemende behoefte aan auto’s met extreem lage emissiewaarden.
Voor de voorgenomen activiteiten van de politie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Voor de brandweer verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 4 tot en met 9.
Klopt het dat evenals bij de politie de belastingvrijstelling die de brandweer geniet voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en Motorrijtuigenbelasting (MRB), dieselvoertuigen een kostenvoordeel geven ten opzichte van bijvoorbeeld een benzinevoertuig? Kunt u aangeven wat het kostenvoordeel van vrijstellingen van de BPM en MRB voor deze aanbesteding is bij de keuze voor een dieselvariant? Hoe groot zou dit zijn als de brandweer voor alternatieven zoals hybride-, (semi)elektrische- of benzinevoertuigen zou kiezen? Is het mogelijk om de brandweer te compenseren voor dit verschil in belastingvoordeel indien toch voor een niet-diesel variant wordt gekozen zodat er een daadwerkelijk «level playing field» ontstaat?
In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 gelden diverse vrijstellingen en teruggaafregelingen voor specifieke doelgroepen waaronder politieauto’s en brandweerauto’s. Zoals ik eerder in relatie tot politieauto’s heb aangegeven, zijn vanuit bedrijfseconomisch oogpunt de totale kosten van de aanschaf, het gebruik en het onderhoud van auto’s en ook de fiscale heffingen zoals BPM en MRB van belang. Deze heffingen zijn normaliter voor dieselauto’s hoger dan voor benzineauto’s vanwege de brandstoftoeslag ter compensatie van de lagere accijns op diesel. Het kan mede door de teruggaaf van BPM en de vrijstelling van MRB, zoals in geval van politie- en brandweerauto’s, vanuit bedrijfseconomisch oogpunt al bij een lager aantal gereden kilometers per jaar interessant zijn om te kiezen voor een dieselauto in plaats van een benzineauto. Dit kostenvoordeel is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de uitvoering van een alternatief voertuig (volledig elektrisch, hybride, etc.) en het beoogde gebruik van het voertuig.
Wanneer niet wordt gekozen voor dieselvoertuigen kan dit leiden tot hogere kosten voor de politie of de brandweer waarvoor in dat geval structurele dekking gevonden moet worden.
Het bericht dat driekwart van de studenten teveel huur betaalt |
|
Farshad Bashir , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) waaruit blijkt dat 74% van de respondenten gemiddeld € 58,33 per maand teveel huur betaalt?1
De uitkomsten van het LSVb-onderzoek onderstrepen dat blijvende aandacht nodig is voor de betaalbaarheid van studentenwoningen. Op 4 februari jl. heb ik u per brief2 geïnformeerd dat het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (LPS) voor de komende twee jaar het thema «betaalbaarheid, beschikbaarheid en kwaliteit» op de interne werkagenda heeft gezet. Ook in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is betaalbaarheid vanaf 2015 als reguliere indicator opgenomen om beter inzicht te krijgen in de betaalbaarheidproblematiek en het gerichter aan te pakken.
Klopt het dat studenten die huren bij een particuliere verhuurder gemiddeld vaker teveel betalen voor hun woning dan studenten die huren bij een (studenten)woningcorporatie? Hoe verklaart u het verschil?
Uit de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting blijkt dat uitwonende studenten gemiddeld 470 euro betalen aan woonlasten per maand (inclusief de bijkomende lasten en zonder aftrek van de huurtoeslag). Bij particuliere verhuurders zijn kamers met gedeelde voorzieningen even duur als het totale gemiddelde van dit type woonruimte. Eénkamerwoningen en andere zelfstandige woningen zijn bij particulieren respectievelijk 6 en 1 procent duurder.
Waarom is er niet in elke gemeente, waar in verhouding veel studenten wonen, een huurteam dat studenten helpt bij het checken van de huurprijs?2
Het is aan gemeenten om te bepalen of zij een huurteam in willen stellen.
Hoe heeft u de LSVb en huurteams ervan op de hoogte gesteld dat een uitspraak van de Huurcommissie over een onzelfstandige woonruimte een brede werking heeft, naar aanleiding van de motie Jansen uit 2014?3 4
Om het inzicht in de eigen situatie van huurders en verhuurders te vergroten, zijn uitspraken van de huurcommissie opgenomen in een openbaar register, conform toezegging naar aanleiding van de motie Jansen uit 2014. In dit register, te benaderen via de website van de huurcommissie, kunnen de uitspraken onder meer geselecteerd worden op zelfstandige of onzelfstandige woonruimte. Vervolgens is conform afspraak de link naar de huurcommissie-uitspraken ter beschikking gesteld aan de LSVb. De LSVb heeft enige tijd daarna aangegeven dat haar leden en de huurteams erg blij waren met de uitgebreide zoekfunctie op de site van de huurcommissie. Ze gaven aan zo makkelijk een overzicht te kunnen vinden van vergelijkbare zaken. De LSVb merkte wel op dat de link op haar eigen website niet vaak gebruikt werd, vooral omdat veelal actief wordt doorverwezen naar de huurteams.
Op welke andere manieren zorgt u ervoor dat studenten worden beschermd tegen te hoge huurprijzen en op welke wijze pakt u verhuurders die teveel vragen aan? Wat gaat u aanvullend doen om studenten te beschermen?
Hierin voorzie ik door informatieverstrekking via www.rijksoverheid.nl en via de website van de huurcommissie. Deze website bevat tevens een huurprijscheck waarmee huurders worden geholpen bij de bepaling van het puntenaantal van de woning. Daarmee kunnen zij bepalen of een huurcommissieprocedure voor hen een goede kans biedt om te komen tot een huurprijsverlaging. Daarnaast kan een huurder aan informatie komen via het Juridisch Loket, organisaties als de Nederlandse Woonbond en via lokale huurteams.
Met behulp van het woningwaarderingsstelsel (puntenstelsel) voor zelfstandige woningen of voor onzelfstandige woningen (kamers) kan een huurder uitrekenen wat de maximale kale huurprijs voor zijn woning of kamer is. Wanneer de huurder meent dat hij teveel huur betaalt, kan hij in gesprek treden met verhuurder. Met de huurprijscheck op de site van de huurcommissie is het mogelijk gemaakt dat de huurder en verhuurder een goede inschatting kunnen maken van het puntenaantal en de maximale huurprijs van de woonruimte.
Voor de situatie dat zij samen niet tot een vergelijk kunnen komen, is voorzien in een procedure bij de huurcommissie. Voor huurders van studentenwoningen en studentenkamers geldt huurprijsbescherming. Ik zie geen noodzaak om voor deze doelgroep aanvullende maatregelen te nemen.
Het bericht dat familieleden van dementerenden acuut te hulp moeten schieten in een verpleeghuis omdat er geen personeel is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Familieleden dementerenden schieten verpleeghuis te hulp?»1
Ja.
Is familieleden de zorg over laten nemen, als het personeel op is in het verpleeghuis, de omslag die dit kabinet voor ogen heeft met het verpleeghuisprogramma Waardigheid en Trots?
Nee.
Het beter betrekken van familieleden, zodat zij gezien worden als belangrijke partner bij de zorgverlening, is wel één van de doelstellingen van Waardigheid en Trots. Veel familieleden voelen zich namelijk minder betrokken en nuttig op het moment dat hun naaste verhuist naar een zorginstelling en zij de zorg of ondersteuning die ze gewend waren te verlenen niet meer mogen (mee)uitvoeren. Dat kan echter nooit zover gaan dat familieleden structureel worden ingezet voor professionele zorgtaken.
In het nieuwsbericht staat aangegeven dat familie en vrijwilligers zijn gevraagd om het avondeten te bereiden en de huiskamer te bemannen. Ik heb begrepen dat dit een uitzonderlijke geval was, waarin er door plotselinge overmacht een tekort aan professionele krachten was. Familieleden niet zijn ingezet voor daadwerkelijke verpleeg- en verzorgingstaken.
Wat vindt u ervan dat het management van het betreffende verpleeghuis zegt zich de storm van kritiek niet aan te trekken?
Deze opvatting is voor rekening van de organisatie zelf. De directeur van de organisatie zegt in het nieuwsbericht de situatie te betreuren en spreekt van overmacht.
Waar blijft het geld dat we met z'n allen onvrijwillig afdragen als gevolg van de Wet langdurige zorg (Wlz) en het geld dat de hoogbejaarden zelf bijdragen?
Het Fonds Langdurige Zorg (FLZ) ontvangt ter financiering van zijn uitgaven (via de belastingdienst) de Wlz-premie. De Wlz-premie wordt geheven als percentage over het inkomen in de eerste en tweede belastingschijf, na aftrek van een deel van de heffingskortingen. Het FLZ ontvangt daarnaast van burgers (via het CAK) de eigen bijdrage Wlz.
Dat geld wordt ingezet voor het beoogde doel: toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare langdurige zorg.
Zou u het accepteren als een ziekenhuisafdeling familie zou inzetten indien het personeel op is? In een verpleeghuis gaat het toch ook om ernstig zieke mensen die 24-uurs verpleging nodig hebben?
Neen. In het verpleeghuis is, net als in het ziekenhuis, sprake van intensieve zorg. Het gaat om zorg aan de meest kwetsbare mensen in onze samenleving die 24 uur per dag toezicht of zorg in nabijheid nodig hebben.
Deelt u de mening dat de extra bezuiniging van 500 miljoen euro op de verpleeghuizen volgend jaar van tafel moet? Zo nee, waarom niet?
Die extra bezuiniging is inmiddels van tafel.
Het kabinet heeft ruimte gevonden om de taakstelling van € 500 miljoen op de Wlz vanaf 2017 structureel terug te draaien. De Tweede Kamer is hierover reeds geïnformeerd in de voorlopige kaderbrief Wlz 2017.
Het gebruik van een privé-e-mailadres voor werkaangelegenheden |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op het item «Minister Kamp ontving werkmail op privémail tegen de regels in»?1
Hiervoor verwijs ik u naar bovenstaande.
Welke regels zijn vastgelegd omtrent het gebruik van een privé-e-mailadres voor bewindspersonen in de Baseline Informatie Beveiliging Rijksdienst 2012 en eventuele andere regelgeving?
Voor de Rijksdienst gelden het Beveiligingsvoorschrift Rijksdienst (BVR), het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR), het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIR-BI) en de Baseline Informatievoorziening rijksoverheid (BIR). In het VIR-BI zijn regels opgenomen over de omgang met bijzondere informatie (hierna ook: gerubriceerde informatie). Bijzondere informatie is informatie waarvan kennisname door niet geautoriseerden nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen van de staat, van zijn bondgenoten of van één of meer ministeries. Het gaat dan om informatie met de rubricering Departementaal Vertrouwelijk, Staatsgeheim Confidentieel, Staatsgeheim Geheim of Staatsgeheim Zeer Geheim.
De BIR uit 2012 stelt het volgende. «Voor het doorsturen van informatie naar privémail geldt: de medewerker bepaalt dan per geval of de betreffende informatie doorgestuurd kan worden. Automatische doorzending van alle mail naar een privéadres of andere onveilige omgeving wordt dan ook niet toegestaan omdat dan niet per bericht door de medewerker beoordeeld kan worden of de informatie naar een onvoldoende veilige omgeving kan worden gestuurd.»
Zijn deze regels door u overtreden? Zo ja, met welke redenen heeft u dit gedaan?
Zoals uit de BIR volgt, is het niet zo dat het gebruik van een privé
e-mailaccount voor zakelijke e-mails niet is toegestaan. Wel moet terughoudend en bewust gebruik worden gemaakt van privé e-mailaccounts. Voor de redenen voor het gebruik van het privé e-mailaccount verwijs ik naar bovenstaande.
Hoe lang en met welke frequentie heeft u gebruik gemaakt van uw privé-e-mailadres voor werkaangelegenheden?
Hiervoor verwijs ik u naar bovenstaande.
Om wat voor e-mailverkeer ging het toen u uw privéadres gebruikte? Waarom was het gebruik van dit adres «gemakkelijker» voor u?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de e-mails ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer ter beschikking te stellen? Zo nee, bent u bereid deze e-mails voor te leggen aan de Raad van State?
Ik heb de ADR opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de vraag of gerubriceerde informatie zoals bedoeld in het VIR-BI, op mijn privé e-mailaccount aanwezig was, en welke informatie uit welke periode het eventueel betrof. Ik informeer uw Kamer over de bevindingen van het onderzoek van de ADR.
Is de Rijksbeveiligingsambtenaar op de hoogte gesteld van het gebruik van uw privé-e-mailadres voor werkaangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Op basis van welke verdenkingen is in de zomer van 2014 een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar computervredebreuk en op basis waarvan is tot seponering overgegaan?
Op 9 juli 2014 constateerde ik dat er e-mailberichten waren verzonden vanuit mijn privé e-mailaccount, die niet persoonlijk door mij waren verzonden. Er is vervolgens, namens mij, aangifte gedaan bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie van een vermoeden van computervredebreuk. Dit betreft het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. De politie is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek gestart, met als doelstelling vast te stellen of, en zo ja door wie, mijn privé e-mailaccount was gehackt. Het OM heeft mij laten weten dat een ongerichte phishingaanval aannemelijk was, en dat geen vervolg is gegeven aan het strafrechtelijk onderzoek, onder andere omdat er onvoldoende onderzoeksindicaties waren.
Waarom is ondanks het sepot een Bestuurlijke Rapportage geschreven en waarom is deze niet gedeeld met de Kamer?
Het Landelijk Parket van het OM en de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie hebben een bestuurlijk advies aangeboden aan de Minister van Veiligheid en Justitie om aandacht te vragen voor de risico’s van zakelijk gebruik van privé e-mail door medewerkers en bewindspersonen van ministeries in het kader van het specifiek (op dat moment nog lopend) strafrechtelijk onderzoek naar de hack van mijn privé e-mailaccount. Dergelijke interne advisering aan een beleidsverantwoordelijke bewindspersoon wordt in de regel niet gedeeld met uw Kamer.
Is er aanleiding om aan te nemen dat meerdere mensen naast uzelf beschikken over inloggegevens van uw privé-e-mailaccount?
Direct na de aangifte in juli 2014 zijn de inloggegevens van mijn privé e-mailaccount aangepast. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat andere mensen dan mijn echtgenote en ik, beschikken over de inloggegevens van het privé e-mailaccount.
Bestaat er een koppeling van uw privé-e-mailaccount en uw werk-e-mailaccount. Zo ja, op welke wijze is deze vormgegeven?
Nee.
Hoe veilig beoordeelt u de door u gebruikte privé-e-maildienst en welke verschillen bestaan er tussen de door u gebruikte e-maildienst en de door uw departement gebruikte e-maildienst?
Hiervoor verwijs ik u naar bovenstaande.
Is er op basis van wetgeving in de Verenigde Staten aanleiding om aan te nemen dat de Amerikaanse overheid beschikt over Nederlandse overheidsinformatie? Zo ja, om welke informatie uit welke perioden als bewindspersoon gaat dit? Welke posten in de regering bekleedde u tijdens die perioden?
De Amerikaanse wetgeving bevat waarborgen voor het op rechtstatelijke wijze kennisnemen van informatie. Er kan echter in zijn algemeenheid niet worden uitgesloten dat die Amerikaanse wetgeving een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. In dit specifieke geval heb ik geen aanwijzing dat een dergelijke verplichting voor mijn privé e-mailaccount is opgelegd. Het onderzoek van de ADR zal uitwijzen of gerubriceerde informatie zoals bedoeld in het VIR-BI, op mijn privé e-mailaccount aanwezig was, en welke informatie uit welke periode het eventueel betrof.
Grootschalige illegale gokactiviteiten vanuit Curaçao en de rol van KPMG |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u Bit Casino, dat vanuit het gebouw van het overheids-telecommunicatiebedrijf UTS op Curaçao actief is op de Nederlandse markt, in aanvulling op het gegeven dat vanaf dit eiland onder meer Bellmark Casino en Zon Casino actief zijn in Nederland?1
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik nemen de door u geuite zorgen over de kansspelmarkt op Curaçao serieus en zetten ons in om de uitbreiding van illegaal kansspelaanbod vanuit Curaçao in Nederland te voorkomen.
De Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom, en marge van het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van 1 juni jl., bij de Minister van Justitie van Curaçao aandacht gevraagd voor het toezicht op internetgokken. Voor regeling van het toezicht is op Curaçao een landsverordening in voorbereiding.
Het aanbieden van kansspelen vanuit Curaçao en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen betreft immers een landsaangelegenheid van Curaçao. Daarmee is het een aangelegenheid van de regering en het Openbaar Ministerie van Curaçao om het toezicht op online-kansspelen goed te regelen. Het is niet mogelijk om vragen over individuele Curaçaose bedrijven, bedrijfsconstructies en burgers te beantwoorden.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar op tegen misstanden die raken aan de integriteit van bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is (ik verwijs u naar de veroordeling in de Bientu-zaak van 1 april jl.).
De kansspelautoriteit heeft geen handhavingsbevoegdheden buiten het Nederlandse grondgebied en dus ook niet op Curaçao. Zij zet zich wel in voor een verbetering en meer structurele samenwerking met Curaçao. De motie van de leden Kooiman en Van Wijngaarden over het actief bestrijden van de illegale gokindustrie op Curaçao en Sint Maarten die op 5 juli jl. door uw Kamer is aangenomen, benadrukt dat hier bijzondere aandacht naar uit dient te gaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal op een later moment reageren op deze motie.
Vindt u het ook opmerkelijk dat Bellmark Casino kort nadat hierover Kamervragen zijn gesteld offline ging en bij Zon Casino het Nederlandse logo Ideal en de Nederlandse advertenties zijn verdwenen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de Nederlandse Kansspelautoriteit nooit ingegrepen in deze illegale activiteiten, bijvoorbeeld door een boete uit te delen?
Indien Curaçaose kansspelaanbieders actief zijn op de Nederlandse markt, beschikt de Nederlandse Kansspelautoriteit over de handhavingbevoegdheden zoals opgenomen in de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft meerdere meldingen over Curaçaose aanbieders die illegaal in Nederland kansspelen zouden aanbieden, onderzocht. Het bleek te gaan om illegale kansspelen met een beperkte omvang op de Nederlandse markt. Het onderzoek heeft geleid tot interventies, waarna de overtredingen zijn beëindigd. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavinginstrumenten jegens illegale loterijen en het opleggen van boetes aan de aanbieders van online-kansspelen.
Klopt het dat online gokken vanaf Curaçao naar het buitenland al vanaf ongeveer 1998 plaats heeft?2
Klopt het dat het Curaçaose overheids-telecombedrijf UTS rond 2007 lid werd van de Curaçao Interactive Gaming Association (CIGA)?
Klopt het dat de CIGA in 2002 is aangesteld als adviseur van de Minister van Justitie op Curaçao om zogenaamde masterlicenties uit te geven?3
Klopt het dat de (illegale) activiteiten van Bit Casino worden toegestaan door masterlicentiehouder Cyberluck (E-gaming), dat stelt gevestigd te zijn in het UTS gebouw? Klopt het dat meer dan honderd internationale casinowebsites zeggen in dit UTS gebouw gevestigd te zijn?4 5
Klopt het dat UTS behalve kantoorruimte en postadres, aan deze bedrijven ook netwerk- en telecommunicatie-infrastructuur aanbiedt?
Klopt het dat UTS daarnaast via haar dochterbedrijven E-powerhouse (IDG) en CTEX deze bedrijven eveneens twee e-zonefaciliteiten alsook een eigen datacenter aanbiedt?
Klopt het dat masterlicentiehouder/ISP-er Cyberluck (E-gaming) ook gevestigd is binnen het UTS gebouw?
Klopt het dat dit binnen het UTS gebouw gevestigde masterlicentiebedrijf naast de nodige licentiemogelijkheden ook nog andere mogelijkheden biedt, zoals compliance services, bankrekeningnummers, betalingsverkeer en software voor online gaming?
Klopt het dat de inmiddels vele honderden online casino’s elk voor een sublicentie 10.000 gulden (een kleine 5.000 euro) per maand betalen aan een van de vier masterlicentiehouders? Zo nee, hoeveel dan?6
Klopt het dat de Curaçaose overheid via de overheids-nv UTS, via illegale sms-loterijen en de (deels illegale) online casino’s de (illegale) gokindustrie faciliteert? Hoe verhouden de opbrengsten van deze activiteiten zich tot de opbrengsten uit het gewone telecommunicatie- en dataverkeer?
Klopt het dat anno 2016 de Gaming Control Board nog steeds geen toezicht uitoefent op het online gokken? Klopt het dat anno 2016 hiervoor nog steeds geen wetgeving bestaat? Klopt het dat de huidige Minister van Justitie de afgelopen jaren de masterlicenties van de vier masterlicentiehouders opnieuw heeft verlengd, zonder adequate wetgeving en/of toezicht te regelen?7
Klopt het dat UTS illegaal sms-loterijen aanbiedt of heeft aangeboden?8
Klopt het dat de toezichthouder op UTS, Bureau Telecommunicatie en Post (BTP), het overheids-telecombedrijf UTS nimmer op deze illegale sms-activiteiten heeft aangesproken?9
Klopt het dat anno 2016 BTP nog steeds geen toezicht uitoefent op sms-loterijen? Klopt het dat anno 2016 hiervoor ook nog steeds geen wetgeving bestaat? Klopt het dat onlangs een veroordeelde fraudeur is aangesteld als directeur van BTP?
Klopt het dat rondom 2000 de integratie en privatisering van Setel/Antelecom in UTS is uitgevoerd door een partner van KPMG?10
Klopt het dat KPMG sinds die tijd (dus nu al meer dan 15 jaar) de externe accountant is van UTS?
Klopt het dat KPMG ook interne onderzoeken doet en rapportages uitbrengt binnen UTS?
Klopt het dat KPMG ook strategische, technische, financiele, fiscale en management adviezen levert aan UTS?
Klopt het dat in 2006 de verwevenheid UTS-KPMG verder is versterkt door de aanstelling van een ex-KMPG-er als CEO van UTS?
Klopt het dat KPMG de advertentieverkoop doet, c.q. de marketingactiviteiten verzorgt van het lokale UTS telefoonboek?
Klopt het dat KPMG betrokken is bij de verkoop van Uniqa? Klopt het dat KPMG behalve in de verkoop ook betrokken is als accountant van Uniqa?11
Heeft KPMG financiële belangen in UTS?
Maakt u zich ook zorgen over de vele gevallen van fraude en corruptie waar KPMG bij betrokken lijkt?12
Waarom kunnen de Staten van Curaçao geen onderzoek laten doen naar UTS? Wat is daarover uw opvatting?13
Waarom worden de jaarrekeningen van UTS geheim gehouden?
Waarom krijgt de eigen Raad van Commissarissen van UTS geen inzage in de enkelvoudige jaarrekeningen van de moeder- en dochtermaatschappijen?
Waarom heeft de Raad van Commissarissen van UTS de jaarrekeningen van UTS vanaf 2011 nog steeds niet goedgekeurd?
Waarom krijgt de Stichting Overheids Accountant Bureau (SOAB) geen inzage in de enkelvoudige jaarrekeningen van de moeder- en dochtermaatschappijen van UTS? Wie hebben, behalve het UTS management en KPMG, wel inzage hierin?
In hoeveel van de twintig overheids-NV’s (ONV’s) is KPMG betrokken? Bij welke van deze twintig overheids-NV’s (ONV’s) is KPMG de externe accountant?
Is KPMG ook de externe accountant van de overheids-NV’s Aqualectra, Curoil en de Refineria di Kòrsou, die momenteel onderwerp van onderzoek zijn? Is KMPG ook betrokken in andere rollen binnen de ONV’s Aqualectra, Curoil en de Refineria di Kòrsou?14
Hoe substantieel is de bijdrage van KPMG in de lokale media van Curaçao, Sint Maarten en Aruba? In hoeverre zijn deze media financieel mede afhankelijk van KMPG?15
Deelt u de mening dat de omzetten van de Curaçaose goksector jaarlijks momenteel ergens tussen de 1,4 en 3 miljard gulden (ongeveer 700 miljoen en 1,5 miljard euro) zouden kunnen bedragen?16
Deelt u de mening dat het Nieuw Fiscaal Raamwerk met het systeem van E-zones voor de bevolking en de economie van Curaçao bijzonder weinig heeft opgebracht?17
Deelt u de mening dat de Curaçaose constructies van master- en sublicenties in de handen van particulieren feitelijk conflicteren met lokale wetten op kansspelen, die tot doel hebben overheidscontrole te kunnen uitoefenen?18
Deelt u de mening dat de overheid van Curaçao de goksector zichtbaar in kaart zou moeten brengen, een effectief toezicht zou moeten organiseren en dat de bevolking van Curaçao zou moeten kunnen profiteren van de belastingopbrengsten?
Deelt u de mening dat het College Financieel Toezicht (CFT) daarom spoedig de beschikking zou moeten krijgen over de gegevens, omzetten en opbrengsten van de goksector?
Het College financieel toezicht heeft een signalerende en adviserende rol ten aanzien van de begroting op basis van de Rijkswet financieel toezicht (Rft). Het College heeft niet de bevoegdheid om op te treden in deze materie. Ik ben niet voornemens om de bevoegdheden van het Cft uit te breiden. Overigens is de Rft een consensus Rijkswet; wijziging daarvan behoeft instemming van de landen.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden openstaan voor de burgers van Curaçao, op het moment dat het eilandbestuur en haar toezichtsorganen falen en Nederland structureel de verantwoordelijkheid voor goed bestuur en mensenrechten afwijst op gronden van «autonome aangelegenheid»?
Op grond van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (WvSv) is een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit, bevoegd daarvan aangifte te doen. Het WvSv creëert daarnaast de mogelijkheid voor een belanghebbende om beklag te doen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Hof) in het geval dat een strafbaar feit niet wordt vervolgd of de vervolging niet wordt voortgezet. Indien de klager ontvankelijk is en het Hof van oordeel is dat vervolging of verdere vervolging had moeten plaatshebben, beveelt het Hof dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft of van het feit zoals het Hof dat in zijn bevel heeft omschreven. Dit is vergelijkbaar met de artikel 12 procedure uit het Wetboek van Strafvordering zoals we die in Nederland kennen.
Het bericht 'Een op de vijf gemeenten archiveert website niet' |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «een op de vijf gemeenten archiveert website niet»?1
Van deze berichtgeving heb ik met zorg kennis genomen. Verwezen wordt naar een publicatie in het Archievenblad. Uit universitair onderzoek zou blijken dat 21 procent van 390 gemeenten het nalaat om de gemeentelijke website conform de wettelijke eisen te archiveren.Het belang om websites te archiveren neemt toe, nu informatie steeds minder in fysieke vorm beschikbaar komt. De redenen dat sommige gemeenten hun website niet archiveren, lopen uiteen. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven dat de gemeente het archiveren van een website te duur vindt of – zo blijkt uit het onderzoek – men was niet op de hoogte van de verplichting tot archiveren van de website. En soms kon geen reden worden genoemd waarom de archivering achterwege werd gelaten. Als gemeenten hun informatie van websites niet bewaren, dan kan dit nadeel of schade opleveren in kwesties van verantwoording of voor het vinden van bewijs. Daarbij kunnen moderne websites en dynamische webapplicaties bij onvolledige archivering tot onzekerheden leiden over de toegankelijkheid op termijn. Overigens geldt het vraagstuk niet alleen websites, maar ook ten aanzien van berichtgeving op social media of bijvoorbeeld in e-mail.
Hoe beoordeelt u dat een op de vijf gemeenten haar website niet archiveert volgens de wettelijke eisen? Schrikt u van dit feit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er gehandhaafd op deze wettelijke eisen, en zo ja hoe?
Iedere overheid is verantwoordelijk voor het beheer van zijn eigen informatie en voor de toepassing van de Archiefwet. Deze regelgeving ziet ook op digitale informatie. Voor het toezicht op de naleving en de bestuurlijke handhaving van de voorschriften geldt het stelsel van interbestuurlijk toezicht (IBT).
Vreest u, mede naar aanleiding van dit bericht, voor verlies aan relevante informatie bij gemeenten en daarmee voor een afbreuk van de verantwoordingsfunctie van gemeenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals aangegeven, is iedere overheid verantwoordelijk voor het beheer van zijn eigen informatie en de correcte toepassing van de Archiefwet. Dat ziet ook op digitale gegevensbestanden. De toename van overheidsinformatie is echter enorm. Overheden zijn voor al hun taken, diensten en producten afhankelijk van technische innovaties en van een gedegen en betrouwbare administratie. De modernisering en vernetwerking van overheid en samenleving leiden tot steeds nieuwe vragen rond archivering en het beheer van gegevens en informatie. Dat heeft ook gevolgen voor toezicht en verantwoording. Door ontwikkelingen rond digitalisering en informatiebeheer kunnen bestuurlijke verantwoordelijkheden in het geding komen.
Overheden gebruiken gegevens van andere registraties, wisselen bestanden of verwijzen naar elders opgeslagen data. Publieke taken worden daarbij steeds vaker verricht in ketens en samenwerkingsverbanden. Recentelijk hebben de Raad voor het Openbaar bestuur en de Raad voor Cultuur advies uitgebracht over informatiebeheer in ketensamenwerking.2 Dit advies richt zich met name op de ingewikkelde archiveringsvraagstukken en doet een oproep tot herwaardering en herstructurering van informatiebeheer en archivering. Het bewaren van overheidswebsites maakt deel uit van veel breder – en complexer – digitaliseringsvraagstuk. Het advies van de beide raden geeft aanleiding de diverse vragen rond het bewaren van overheidsinformatie op websites en van digitale gegevensbestanden nader te beschouwen en in samenhang te brengen als vraagstuk van duurzaam informatiebeheer.
Bent u bereid stappen te ondernemen om gemeenten te laten voldoen aan de wettelijke archiefeisen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het inkomen van een directeur bij Delta |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ontstane onrust binnen Delta over het eventueel aanstellen van een nieuwe directeur?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het aangeboden salaris van € 400.000,–, ruim boven de WNT, ongepast is? Zo nee, waarom niet?
Bij verschillende gelegenheden heb ik aan uw Kamer toegezegd om vennootschappen waarin lokale en regionale overheden deelnemen (decentrale overheidsbedrijven) mee te nemen in het vervolgtraject van de vorig jaar uitgevoerde evaluatie van de WNT. Oogmerk is ook bij deze decentrale instellingen tot matiging van bezoldiging en ontslagvergoedingen te komen. In mijn brief van 11 april jl. aan uw Kamer heb ik tevens aangegeven dat ter uitvoering van die toezegging momenteel nog nader onderzoek en beraad binnen het kabinet nodig zijn over de wijze van aanpak.2
Indien overheidsbedrijven niet onder de reikwijdte van de wet vallen, is het niet aan mij maar aan de aandeelhouders en de raden van commissarissen van de desbetreffende instelling om te bepalen welk bezoldigingsbeleid en welke bezoldiging verantwoord is.
Uiteraard heb ik waardering voor een beloningskader waarbij de WNT-norm de referentienorm is. Dat was ook de boodschap die ik ter uitvoering van de motie-Van Raak3 richting Alliander en diens aandeelhouders heb uitgedragen. Gegeven de bestaande reikwijdte van de WNT is het echter niet de taak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om deze boodschap telkens afzonderlijk over te brengen aan overheidsdeelnemingen die buiten de reikwijdte van deze wet vallen. Ik zie dan ook geen reden om mijn opvattingen nu aan de aandeelhouders of de Raad van Commissarissen van Delta NV over te brengen.
Volledigheidshalve verwijs ik ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Kerstens, Vermeij en Albert de Vries (PvdA) over de bezoldiging en ontslagvergoeding van de toenmalige directeur Delta NV4 en de antwoorden die recent aan uw Kamer zijn toegezonden op vergelijkbare vragen van het lid van Raak over afval-, grondstoffen- en energiebedrijf HVC.
Bent u bereid in contact te treden met de Raad van Commissarissen van Delta, zoals u eerder gedaan hebt bij Alliander, om te spreken over een verlaging van dit eventuele salaris? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat behandelaars in de ggz volgens onderzoek “heel flexibel” om zouden gaan met declaratieregels |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat behandelaars in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) volgens onderzoek «heel flexibel» om zouden gaan met declaratieregels?1
Op 3 mei 2016 heb ik het onderzoek van de NZa dat door TNS is uitgevoerd naar de Kamer gestuurd.2 De NZa heeft dit onderzoek laten uitvoeren in het kader van haar toezicht op correct declareren in de curatieve ggz. Uit het onderzoek blijkt dat behandelaars correct declareren belangrijk vinden en fraude afkeuren. Toch gaan behandelaars volgens dit onderzoek heel flexibel om met de declaratieregels en vinden zij veel situaties die de NZa afkeurt acceptabel. Er is in dit onderzoek geen sprake van verdachtmaking van de sector. Het onderzoek gaat in op de achterliggende motieven, meningen en behoeften rondom de (naleving van) declaratieregels. Inzicht hierin helpt de NZa om behandelaars in staat te stellen de regels over het declareren beter na te leven. Dat draagt bij aan de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg.
Wat is uw reactie op de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek van TNS naar declaratieregelnaleving in de ggz?2
Het onderzoek laat zien dat behandelaars om verschillende redenen (in)correct declareren. De NZa gaat komende maanden in gesprek met zorgverzekeraars en behandelaars om incorrect declareren terug te dringen. De NZa organiseert daartoe themabijeenkomsten over onder andere de moeilijkheden die behandelaars ervaren bij de regelgeving en welke vervolgstappen door welke partijen kunnen worden gezet.
Onderschrijft u de conclusie dat behandelaars in de ggz «heel flexibel» omgaan met de declaratieregels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u gelukkig met de gekozen bewoording «heel flexibel» in de conclusies van het onderzoek en de mogelijke verdachtmaking die dat tot gevolg heeft voor de sector? Zo nee, bent u bereid hier afstand van te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u eveneens conclusie drie van het onderzoek dat incorrect declareren ook komt door het werkbaar maken van de declaratieregels in de praktijk?
Eén van de conclusies van het onderzoek is dat incorrect declareren deels ook komt door het werkbaar maken van de declaratieregels in de praktijk. Uit het rapport blijkt dat behandelaars daarbij vooral last hebben van de wisselende eisen die zorgverzekeraars aan hen stellen. Dit is een van de punten die aan de orde kan komen in de vervolggesprekken van de NZa met partijen.
Waar het gaat om de controles op declaraties in de ggz, werken zorgverzekeraars overigens met ingang van de controles over 2013, zo veel mogelijk met een uniforme controleaanpak.4 GGZ Nederland en ZN hebben afgesproken om vóór 2017 ook een dergelijke controleaanpak op te stellen voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017.5
Bent u van mening dat de zorgpraktijk zich naar de bureaucratie en declaratieregels van de zorgverzekeraars moet schikken? Of juist andersom?
In ons zorgstelsel hebben partijen ieder hun eigen rol. Het is belangrijk dat de geldende regelgeving wordt nageleefd. Daarvoor is het noodzakelijk dat regelgeving, inclusief regels vanuit zorgverzekeraars, in de praktijk werkbaar is. Zoals ik hiervoor reeds heb opgemerkt, gaat de NZa de komende maanden in gesprek met behandelaars en zorgverzekeraars over de uitkomsten van dit onderzoek om gezamenlijk stappen ter verbetering te zetten.
Erkent u dat door de complexiteit van declaratieregels er enorme ruimte ontstaat voor zorgconsultants om te adviseren? Vindt u dit gewenst?
Eén van de conclusies van het onderzoek is dat de vele regels en de (bijbehorende) gedetailleerde administratie volgens behandelaars soms lastig toepasbaar zijn in de ggz. Aanbevelingen uit het onderzoek gaan onder andere over de ruimte voor (verdere) kennisoverdracht vanuit de NZa en het beter werkbaar maken van de eisen die zorgverzekeraars aan behandelaars stellen. Dit onderzoek gaat niet in op de rol van zorgconsultants.
Is ook de rol onderzocht van zorgconsultants, zoals die van P5COM, bij het naleven van declaratieregels in de ggz?
Het onderzoek is uitgevoerd op initiatief en in opdracht van de NZa. Uit het rapport van TNS maak ik op dat de mogelijke rol van zorgconsultants geen onderdeel uitmaakte van de vraagstelling van het onderzoek.
Denkt u dat zorgconsultants die instellingen helpen met correct declareren een positief of een negatief effect hebben op de naleving van declaratieregels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Denkt u dat zorgconsultants die instellingen helpen met correct declareren een positief of een negatief effect hebben op de kostenbeheersing in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom en door wie is besloten de dubieuze rol van zorgconsultants die helpen met correct declareren niet te onderzoeken ondanks herhaaldelijke vragen hierover vanuit de Kamer?3
In de beantwoording op de Kamervragen waarnaar u verwijst, is uitvoerig antwoord gegeven op door de SP-fractie gestelde vragen over onderzoek naar zorgconsultants. Onderhavig onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de NZa.
Bent u bereid de rol van zorgconsultants, zoals die van P5COM, bij het naleven van declaratieregels alsnog te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg GGZ voorzien op 26 mei a.s?
Dat is niet gelukt.
De komst van een jihad-prediker naar de As Soennah moskee |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «SheikWatch: Appie Chouaa in haathut As Soennah»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat de betreffende imam – die de gewelddadige jihad predikt en in verband wordt gebracht met het ronselen van Syriëgangers – in Nederland heeft kunnen spreken, gezien de motie Bontes die stelt dat geweldspredikers te allen tijde uit Nederland geweerd dienen te worden?
Uit de beluisterde preken is niet gebleken dat er sprake is van een extremistische prediker: betrokkene zet niet aan tot geweld en/of haat of verheerlijking van de gewelddadige jihad. Betrokkene bezit de Belgische nationaliteit en is derhalve niet visumplichtig in Nederland. Dat betekent dat betrokkene niet uit Nederland geweerd kan worden.
Uitgangspunt in Nederland is de grondwettelijke bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Alleen wanneer sprake is van een visumplichtige prediker die oproept tot haat en/of geweld en die daardoor een bedreiging kan vormen voor de openbare orde en veiligheid, kan de toegang tot Nederland worden ontzegd. In geval sprake is van een EU-onderdaan, kan dit op grond van internationale verdragen niet. Bij niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en/of geweld kunnen andere instrumenten worden ingezet zoals in de brief over het salafisme uiteengezet2. Daar is in dit geval geen sprake van.
Bent u bereid, met het oog op de openbare orde en veiligheid, om de organisatie die de geweldsprediker heeft uitgenodigd te laten ontbinden en de betreffende moskee te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. In geval van een rechtspersoon is (verboden verklaring en) ontbinding alleen mogelijk als het doel en/of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde. Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Indien daartoe aanleiding is kan het openbaar ministerie een verzoek hiertoe doen. Op basis van feiten en omstandigheden heeft het OM tot op heden geen aanleiding gezien om de rechter te verzoeken een moskee te sluiten.
Hoe verhoudt het uitnodigen van jihad-prediker Chouaa door de As Soennah-moskee zich tot de bewering van de moskee radicalisering tegen te gaan?
De As-Soennah heeft diverse malen publiekelijk het gebruik van geweld veroordeeld en neemt actief stelling tegen de gewapende jihad. De vrijheid van godsdienst impliceert mede de vrijheid van mensen om over allerlei zaken standpunten in te nemen. Er is pas aanleiding (en ook een mogelijkheid) om op te treden als de geldende wet- en regelgeving wordt overschreden.
Bent u bereid de burgemeester van Den Haag te manen om de samenwerking met de genoemde moskee zo spoedig mogelijk te staken? Zo nee, waarom laat u deze gevaarlijke en absurde situatie voortbestaan waarbij een overheid samenwerkt met een moskee die jihadpredikers faciliteert?
Nee. Het is aan de gemeente zelf bij de vormgeving van haar integraal veiligheidsbeleid hoe zij wenst samen te werken met dergelijke organisaties.
Het hoge aantal abortussen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Kwart van alle zwangerschappen eindigt in abortus»?1 Wat vindt u ervan dat het aantal abortussen wereldwijd is opgelopen tot jaarlijks 56 miljoen?
Het artikel is mij bekend. Met het toenemen van de wereldbevolking verbaast het mij niet dat ook het aantal abortussen oploopt.
Vindt u het ook opvallend dat in ontwikkelde regio's het percentage vrouwen dat een abortus ondergaat afneemt, maar dat uitgerekend West-Europa hierop een uitzondering vormt? Kunt u hiervoor een verklaring geven?
Wat mij opvalt is dat de cijfers voor West-Europa voor de gehele studie laag zijn, dat deze cijfers iets oplopen naar mate de jaren vorderen, maar nog steeds in vergelijking met andere regio’s laag zijn. Ik kan hier, net als het onderzoek zelf, geen verklaring voor geven. Wat mij verder opvalt is dat in vergelijking met dit wereldwijde onderzoek het Nederlandse abortuscijfer, aantal abortussen per 1.000 vrouwen tussen 15 en 44 jaar, extreem laag is namelijk 8,5. Dit geeft aan dat Nederland wereldwijd bij de landen met de laagste abortuscijfers hoort.
Herkent u de in het artikel geschetste abortuscultuur onder bepaalde groepen immigranten, waaronder vrouwen uit Oost-Europa? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar het aantal zwangerschapsafbrekingen onder immigrantenvrouwen uit Oost-Europa?
In Nederland wordt ten behoeve van de registratie van de IGZ alleen het woonland van de ongewenst zwangere vrouw geregistreerd. Afkomst als zodanig wordt niet geregistreerd. Ik heb dan ook geen cijfers voorhanden waaruit de conclusie getrokken zou kunnen worden dat er meer zwangerschapsafbrekingen voorkomen onder bepaalde groepen immigrantenvrouwen uit Oost-Europa.
Kennisinstellingen zoals onder ander Rutgers bekijken waar extra aandacht nodig is ten aanzien van seksuele gezondheid en weerbaarheid bij bepaalde risicogroepen. Hierbij nemen ze ook bepaalde migrantengroepen mee en organiseren daarvoor speciale projecten en bijeenkomsten. Ik zie geen noodzaak om hierop extra maatregelen te nemen.
Bent u bereid in samenwerking met diverse beroepsgroepen (artsen, onderwijzers) beleid te ontwikkelen dan wel te intensiveren (voorlichting, gebruik anticonceptiemiddelen), gericht op specifieke groepen migrantengemeenschappen, om onbedoelde zwangerschappen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de suggestie in het artikel dat de mogelijkheid tot het uitvoeren van een abortus seksueel risicovol gedrag in de hand kan werken? Bent u bereid hier nader onderzoek naar uit te voeren en de resultaten daarvan mee te nemen bij de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap?
Uit het onderzoek blijkt dat het abortuscijfer, het aantal abortussen per 1.000 vrouwen tussen 15 en 44 jaar, voor landen waar het verboden is hoger is dan het abortuscijfer voor landen waar abortus is toegestaan, respectievelijk 37 tegenover 34. In dat kader ben ik voorstander van het feit dat het afbreken van zwangerschappen gebeurt op een veilige en verantwoorde manier waarbij de vrouw adequate begeleiding krijgt.
Ik ben niet voornemens om extra onderzoek te laten doen naar het gevolg van de abortuswetgeving op seksueel risicogedrag, aangezien Nederland internationaal tot de landen behoort met het laagste abortuscijfer.