Ingediend | 24 oktober 2023 |
---|---|
Beantwoord | 22 december 2023 (na 59 dagen) |
Indiener | Wybren van Haga (BVNL) |
Beantwoord door | Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
Onderwerpen | bodem huisvesting natuur en milieu organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z18154.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20232024-707.html |
Dat klopt. De enquêtecommissie heeft tussen 11 februari 2021 en 12 juli 2022 in een aantal vorderingen afschriften van documenten opgevraagd. De Minister van EZK heeft deze in alle gevallen verstrekt of de enquêtecommissie in staat gesteld kennis te nemen van deze documenten. Zoals uit het eindrapport van de enquêtecommissie blijkt, heeft de commissie in de zomer van 2022 van het Ministerie van EZK en van NAM informatie gevorderd t.a.v. de standpunten van beide betrokken partijen (zie in «Groningers boven gas», verwijzingen naar de gevorderde schriftelijke inlichtingen in Boek 4, hoofdstuk 9, pagina 1439–1442, voetnoten 394 en 402). Het onderwerp van de arbitrage als zodanig viel dus binnen de reikwijdte van de genoemde vorderingen. De memorie van eis van de NAM dateert van september 2022, viel om die reden buiten de reikwijdte van de vorderingen.
Het klopt dat de memorie van eis de formele standpunten van de NAM bevat inzake de versterking van gebouwen in Groningen. Het stuk bevat ongeveer 180 pagina’s, exclusief bijlage.
De wijziging van artikel 52g van de Mijnbouwwet die op dit moment bij uw Kamer ligt heeft geen enkele invloed op de betalingsverplichting van NAM voor de versterkingsoperatie.
Het artikel 52g is ingevoerd met de Wet van 17 oktober 2018, houdende wijziging van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld (Stb. 2018, 371). Het derde lid hiervan, waarmee de zorgplicht voor de veiligheid, die de basis vormt voor de versterkingsoperatie, van de vergunninghouder is overgeheveld naar de Staat, is in werking getreden met ingang van 19 december 2018. Dat werd geregeld in het Besluit van 6 december 2018 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, artikel 52g, derde lid, van de wet van 17 oktober 2018, houdende wijziging van de Gaswet en van de Mijnbouwwet betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld (Stb. 2018, 371) (Stb. 2018, 471).
In de nota van toelichting bij dat besluit werd toegelicht dat deze datum was gekozen in verband met het kort daarvoor sluiten van de overeenkomst tussen de NAM en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de financiering van het treffen van maatregelen (Interim betalingsovereenkomst versterken; IBOV) (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Die overeenkomst regelde de betalingsplicht voor de NAM voor de versterkingsoperatie tot, met diverse verlengingen, 1 juli 2023, waarna artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen de heffing op NAM (ook) voor de versterkingsoperatie regelt. Artikel 52g, derde lid, is vervolgens per diezelfde datum overgeheveld naar artikel 13ba van de Tijdelijke wet Groningen. Noch de invoering van artikel 52g Mijnbouwwet noch de wijziging daarvan heeft gevolgen gehad voor de mogelijkheid van de Staat om kosten in rekening te brengen bij NAM.
Op dit moment ligt het wetsvoorstel tot wijziging van de Gaswet en Mijnbouwwet in verband met de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 36 441) voor in uw Kamer. In dit wetsvoorstel wordt artikel 52g aangepast met het oog op de beëindiging van de gaswinning. De wijziging heeft geen invloed op de betaalverplichting van NAM, omdat deze reeds is overgeheveld naar artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen.
Er is geen sprake van een specifiek slot op documenten. Arbitrage is een bij wet gereguleerde manier van geschilbeslechting waarbij vertrouwelijkheid een uitgangspunt is. De keuze om in het gasgebouw geschillen te beslechten op basis van arbitrage is in het begin van de samenwerking, in de jaren ’60 gemaakt. Specifiek voor de kosten voor versterking is de arbitragebepaling opgenomen, in de onder vraag 3 genoemde IBOV, in 2018. Daarbij is bepaald dat de uitspraak cq. uitkomst van de arbitrage openbaar wordt gemaakt.
De Kamer is in februari, juni 2022 en voor het laatst in september 2023 geïnformeerd over de arbitrages met NAM. In mijn brief van 13 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1172) heb ik aangeboden de Kamer vertrouwelijk nader te informeren over de argumenten die in de procedures gebruikt worden door beide partijen. Openbaar informeren over inhoudelijke elementen van deze procedures schaadt de procespositie van de Staat.
Er is, zoals in antwoord op vraag 4 reeds toegelicht, geen sprake van een keuze voor een slot en daarover heeft dus ook geen afstemming met het kabinet dan wel de Minister-President plaats gevonden.
Nee, er zijn geen afspraken gemaakt in het kabinet of de regering over de arbitrageprocedure.
Er is, zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, geen sprake van een specifiek slot op documenten van de arbitrageprocedure. Indien deze zouden zijn opgevraagd zou er geen belemmering zijn geweest om de arbitragedocumenten aan de commissie te verstrekken of, vanwege overwegingen van vertrouwelijkheid, in elk geval de enquêtecommissie in staat te stellen kennis te nemen van deze documenten.
Nee, hiervan is geen sprake zoals reeds toegelicht in antwoorden op vraag 4, 5, 6 en 7.
Artikel 52g van de Mijnbouwwet vormt geen grondslag voor de vergoedingsplicht voor NAM van de versterkingsoperatie. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 3 werd die vergoedingsplicht tot 1 juli 2023 gevormd door de IBOV en sinds die datum door artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen.
Zoals toegelicht in antwoord op vragen 3 en 9 wordt de betalingsplicht van NAM niet beheerst door artikel 52g van de Mijnbouwwet. Alle genoemde posten vallen wel onder de betalingsverplichting van NAM onder de IBOV en de Tijdelijke wet Groningen. Deze kosten worden dan ook gewoon in rekening gebracht bij NAM.
In de rekensom uit de vraag lopen verschillende elementen door elkaar, zoals de reguliere versterkingskosten, uitgaven rondom bestuurlijke afspraken, het Nationaal Programma Groningen en ontwikeling PEGA.
In de Bijlage Groningen Schade en Versterken bij de Miljoenennota 2024 is in tabel 22.4 een raming opgenomen voor de resterende periode van de versterkingsoperatie. Over de periode 2023–2028 telt deze op tot een bedrag van € 4,8 miljard. Dit is inclusief de apparaats- en uitvoeringskosten van de NCG. De betaalverplichting van NAM is vastgelegd in artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen en daar handel ik naar.
Op grond van de genoemde overeenkomsten is de NAM aan de Staat verplicht om alle kosten voor de versterkingsopgave te vergoeden. De vergoedingsplicht is dus niet ingeperkt.
Er is waarschijnlijk sprake van een misverstand. Ten tijde van het Akkoord op Hoofdlijnen (AoH) was de verwachting dat zowel schade-afhandeling als versterking zouden worden uitgevoerd door een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Het AoH bepaalt dat de kosten van het bestuur van dit ZBO niet in rekening worden gebracht bij NAM om iedere schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Alle overige apparaatskosten zouden wel in rekening worden gebracht. Uiteindelijk is alleen voor schade voor het ZBO-model gekozen in de vorm van het IMG. Bij het IMG worden de kosten die verband houden met de bezoldiging en huisvesting van de leden van het Instituut en de BTW voor werkzaamheden die door derden worden uitgevoerd in opdracht van het Instituut, niet in rekening gebracht bij NAM. Voor versterken is er geen ZBO, dus geen onafhankelijk bestuur, en worden alle apparaatskosten volledig in rekening gebracht bij NAM.
Zoals uit onderstaande tabel, uit de ontwerpbegroting EZK, blijkt worden de apparaatsuitgaven van de NCG doorbelast aan de NAM.
Zoals uit het antwoord op vraag 13 blijkt is er geen sprake van het onttrekken van apparaatskosten en daarom waren een melding aan de Kamer en een melding aan de Europese Commissie voor een staatsteuntoets niet aan de orde.
In tabel 66 van de ontwerpbegroting 2024 van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 2, blz. 181) zijn de apparaatskosten van het hele departement inzichtelijk gemaakt.
In deze tabel zijn ten onrechte de personeelskosten van de NCG meegenomen onder het kerndepartement. Dat is onjuist, want de NCG is een zogenoemde buitendienst. In onderstaande tabel is de raming 2023–2028 opgenomen. Voor de uitgaven 2020–2022 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 13.
Personeel
112.396
112.256
112.773
112.748
106.986
101.574
Materieel
30.985
23.168
21.150
19.548
18.567
18.568
Artikel 5.8 van het AoH is in 2018 ongelakt aan de Kamer toegezonden en bevat de volgende tekst:
Artikel 5.9 bevat de volgende tekst:
Deze bepaling was gelakt, omdat de openbaarmaking van deze bepaling destijds mogelijk onrust zou veroorzaken bij bewoners van de genoemde batches. Inmiddels is er voor deze batches een aanpak in uitvoering waardoor de tekst nu niet langer vertrouwelijk hoeft te blijven. Beide bepalingen bevatten geen beperking van de vergoedingsplicht van NAM.
Zoals hiervoor toegelicht in reactie op de vragen 12 tot en met 16 is er geen sprake van een inperking van de vergoedingsplicht door NAM.
De genoemde posten omvatten alle kosten die door de NCG voor de versterking worden gemaakt (beoordelen van de veiligheid en uitvoeren van versterking indien nodig). Alle kosten worden bij NAM in rekening gebracht. Er is geen sprake van een inperking van de vergoedingsplicht door NAM.
Zoals hiervoor toegelicht is er geen sprake van een inperking van de vergoedingsplicht door NAM. De Kamer is geïnformeerd over het publiek maken van de versterkingsoperatie en de betaalafspraken met NAM bij brief van 26 november 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 535).
Zoals hiervoor toegelicht is er geen sprake van een inperking van de vergoedingsplicht en dus geen sprake van staatssteun.
Nee, dit verband bestaat niet.
Nee, het geschetste gevolg doet zich niet voor.
Dit gaat alleen op wanneer er sprake zou zijn van ongeoorloofde staatsteun en dat is niet het geval, omdat de Staat alle versterkingskosten in rekening brengt bij NAM.
Zoals uit de beantwoording van eerdere vragen blijkt is er geen sprake van verkleining van de vergoedingsplicht van NAM en dus gaat de stelling in deze vraag niet op.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is vertrouwelijkheid een wettelijk vastgelegd uitgangspunt van arbitrage. Desgewenst kan ik uw Kamer vertrouwelijk informeren over de argumenten die door de Staat zijn gevoerd in deze procedure.
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen 2 en 25.
Nee, er is geen melding gedaan en er zijn geen inzichten die er toe leiden dit alsnog te doen.
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 27.
In 1963 is afgesproken om opbrengsten en kosten te verdelen in de verhouding 60 (NAM) en 40 (EBN). NAM is over haar aandeel Vennootschapsbelasting en mijnbouwheffingen aan de Staat verschuldigd en samen bedraagt dat 50% over het door NAM behaalde resultaat. Hierdoor komt indirect de helft van NAM’s resultaat weer toe aan de Staat waardoor uiteindelijk de verdeling van opbrengsten en kosten plaatsvindt in de verhouding 70 (Staat)/30 (NAM). Voor een nadere toelichting op de inkomsten uit het gasgebouw verwijs ik u naar de brief van 13 december 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 932).
De Staat ontvangt via het aandeel van EBN 40% van de winst. Via het winstaandeel en Vpb ontvangt de Staat ook de helft van het aandeel van 60% van de vergunninghouder. Dit leidt ertoe dat de Staat over de winningswinst uiteindelijk 70% van de opbrengst verminderd met 73% van de kosten ontvangt en dat komt overeen met ongeveer 70% van de winst. Als de NAM verlieslatend is, is er geen winst te verdelen en dan is de verdeling 40/60.
Hoofdstuk 4 «bouwen aan een betere overheid» van de kabinetsreactie «Nij begun» beschrijft een breed pallet aan maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de uitkomsten van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen.
Over de inzet van individuele medewerkers op specifieke dossiers doe ik geen uitspraken. In algemene zin kan ik aangeven dat de gesprekken met Shell en ExxonMobil een brede inzet vragen van capaciteit en expertise binnen het kerndepartement, externe deskundigen en de uitvoeringsorganisaties. Vanuit het kerndepartement zijn meerdere directies betrokken. Denk daarbij naast de primair verantwoordelijke beleidsdirectie ook aan de directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) en de directie Financieel Economische Zaken (DFEZ).
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 32.
Nee.
Met het van kracht worden van de Wet van 19 april 2023 tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (Stb. 2023, 164) vervalt de werking van de IBOV. De kosten voor de versterkingsoperatie worden vanaf deze datum in rekening gebracht door middel van een heffing, op grond van artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen.
Zoals hiervoor toegelicht is de verhaalbaarheid van de versterkingskosten geregeld in artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen, is artikel 52g van de Mijnbouwwet hiervoor niet van belang en heeft dus ook een wijziging van dat artikel geen gevolgen voor de vergoedingsplicht van de NAM.
De bedoelde verplichting wordt met het wetsvoorstel onder Kamerstuk 36 441 overigens niet verwijderd uit artikel 52g, maar slechts aangepast naar de situatie waarin de gaswinning definitief is beëindigd. Het voorgestelde artikel 52g, eerste lid, aanhef en onder b, komt te luiden: De houder van de winningsvergunning Groningenveld dan wel indien deze vergunning haar gelding heeft verloren, de laatste houder daarvan, neemt alle maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om [...] te voorkomen dat als gevolg van een mijnbouwwerk dat buiten werking is nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt.
Het artikel kan in de huidige vorm niet blijven bestaan, omdat dit enkel verplichtingen oplegt aan een vergunninghouder. De vergunning voor het Groningenveld zal zijn gelding verliezen. Daarom moet de bepaling worden aangepast om te bereiken dat na het beëindigen van de gaswinning de NAM zijn verplichtingen voor een ordentelijke en veilige ontmanteling van de putten behoudt.
Ik zie geen aanleiding voor een externe heroverweging van de wijziging (en dus niet het schrappen) van artikel 52g van de Mijnbouwwet.
De Staat laat geen enkel juridisch instrument onbenut om de NAM aan zijn betalingsverplichting te houden. In de Kamerbrief van 13 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1172) is uw Kamer geïnformeerd over de juridische stappen die op dit moment zijn gezet met het oog op de niet volledige betaling door NAM. De afwegingen over het wel of niet nemen van juridische stappen kan met het oog op de procespositie van de Staat vertrouwelijk worden toegelicht aan de Kamer. Er is geen staatssteunmelding gedaan, omdat er geen sprake is van staatssteun.
Ik zie geen aanleiding om het AoH en de IBOV uit 2018 in een ander licht te bezien.
Zoals in Kamerbrief van 29 juni 2022 (Kamerstuk 33 529, nr. 1039) is gemeld, heeft de Staat der Nederlanden een tegenvoordering ingediend als onderdeel van de lopende arbitrage.
Zoals hiervoor aangegeven is er geen sprake van staatssteun en dus ook geen aanleiding voor het doen van een melding.
Ik heb begin 2023 (februari–maart) door twee externe deskundigen, die niet eerder betrokken zijn bij het dossier, laten beoordelen of er sprake is van staatssteun. Beide zijn van oordeel dat dit niet het geval is. Daarmee is de door u gesuggereerde check reeds uitgevoerd.
Aangezien er geen sprake is van staatssteun, is er geen aanleiding om aan te nemen dat andere partijen daar een melding over kunnen doen.
Zoals hiervoor toegelicht berusten de zorgen over de wijziging van artikel 52g op een onjuiste lezing van dit artikel. Ik zie geen aanleiding om de procedure voor de wijziging van dit artikel aan te passen.
De Kamer is per brief van 13 september 2023 reeds geïnformeerd over de planning van de arbitrageprocedure (Kamerstuk 33 529, nr. 1172). Zoals hiervoor aangegeven wordt er geen melding van staatssteun gedaan.
Zoals in antwoord op vraag 31 is aangegeven zijn er diverse maatregelen genomen om de uitkomsten van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen te adresseren.
Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op vraag 31, 32, 33 en 47.
Ja.
Vanwege het aantal vragen is het niet gelukt om deze voor 22 november te hebben beantwoord. Conform artikel 12.2 van het reglement van orde van uw Kamer heb ik op 24 november 2023 een uitstelbrief gestuurd om aan te geven dat de termijn van 3 weken niet haalbaar is.
Op 16 oktober 2023 heeft het lid Van Haga (Groep van Haga) tijdens de begrotingsbehandeling EZK schriftelijke vragen ingediend aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (kenmerk 2023Z17508). Op 24 oktober 2023 heeft het lid Van Haga een nieuwe set schriftelijke vragen ingediend over schade in Groningen (kenmerk 2023Z18154). In verband met de complexiteit van de vragen en de benodigde afstemming kunnen deze vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken worden beantwoord. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk de antwoorden op de vragen doen toekomen.