Ingediend | 20 maart 2023 |
---|---|
Beantwoord | 4 juli 2023 (na 106 dagen) |
Indiener | Roelof Bisschop (SGP) |
Beantwoord door | Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie recht religie staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2023Z04681.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-3089.html |
Ja.
Tegen antisemitisme moet krachtig opgetreden worden. Ik roep studenten en andere personen die hier slachtoffer van zijn daarom ook op om aangifte te doen.
Ik wil voorop stellen dat het kabinet antisemitisme verafschuwt en veroordeelt. De structurele inbedding van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) is daarvan een uiting.
De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) heeft mij laten weten dat zij de «Israeli Apartheidsweek» niet heeft georganiseerd, maar dat enkele bijeenkomsten in het kader van die week wel hebben plaatsgevonden in haar ruimtes. Er moet binnen een academische omgeving ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten, mits deze binnen de grenzen van de wet zijn en de academische standaarden in acht genomen blijven. In dergelijke gevallen is het aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden dergelijke bijeenkomsten moeten voldoen en om te zorgen dat de naleving hiervan wordt gewaarborgd. De RUG heeft mij laten weten dat zij bij de organisatie heeft aangegeven dat deze bijeenkomsten aan een aantal voorwaarden moeten voldoen: ze moeten voor iedereen toegankelijk zijn, er moet een moderator zijn en met de activiteiten tijdens deze bijeenkomst mag de wet niet worden overtreden. Van de meeste activiteiten die georganiseerd zijn in het kader van de «Israeli Apartheidsweek» kan de RUG bevestigen dat deze voldeden aan deze voorwaarden. Er heeft één bijeenkomst plaatsgevonden waarvan achteraf bleek dat deze voorwaarden niet gewaarborgd zijn. De RUG is momenteel bezig met een evaluatie en de conclusies hiervan worden meegenomen bij het aanscherpen van het protocol.
Er moet binnen een academische omgeving ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten, mits deze binnen de grenzen van de wet zijn en de academische standaarden in acht genomen blijven. Instellingen zijn hierbij verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving, waarin iedereen zich thuis voelt en zich kan ontplooien en waar een diversiteit aan perspectieven betrokken en overwogen wordt. Het is goed dat de RUG de in het antwoord op vraag 3 genoemde voorwaarden hanteert voor evenementen die georganiseerd worden in haar ruimtes om dit te waarborgen. Achteraf is gebleken dat er één bijeenkomst heeft plaatsgevonden waarbij de voorwaarden niet gewaarborgd waren en waar er dus mogelijk sprake is geweest van een onveilige omgeving. Het is goed dat de RUG dit evalueert en de conclusies gebruikt voor het aanscherpen van de regels.
De Rijksuniversiteit Groningen heeft mij laten weten dat zij geen moderator voor de betreffende bijeenkomst heeft benoemd of aangewezen.
Binnen een universiteit moet binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden ruimte zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen, ook als die zich richten tegen de universiteit zelf. Het is niet aan mij om te beoordelen of deze uitspraak binnen de grenzen van de wet valt. Het is in individuele gevallen aan het openbaar ministerie om te beoordelen of er sprake is van discriminatie, c.q. strafbaarheid op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Dat zal afhankelijk zijn van alle concrete omstandigheden van het geval. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven heeft de universiteit wel een verantwoordelijkheid in het creëren van een veilige leeromgeving en ik verwacht daarom ook dat universiteiten voorwaarden stellen aan de evenementen die op de instelling georganiseerd mogen worden. De Rijksuniversiteit Groningen heeft mij laten weten dat elk verzoek om zaal te reserveren getoetst wordt volgens een protocol, waarbij de eisen voor externe partijen strenger zijn. Deze verzoeken worden getoetst op de relatie met onderwijs en onderzoek, de academische benadering van het onderwerp, openbaarheid van de bijeenkomst en de onafhankelijke moderating. Er heeft zich nu een situatie voorgedaan waar medewerkers zalen hebben aangevraagd voor activiteiten van een derde partij, zonder dat expliciet te vermelden. De RUG beraadt zich nu op een scherper protocol om dit in de toekomst te voorkomen.
Ik kan mij voorstellen dat deze week onveilige gevoelens oproept bij Joodse en andere studenten. Dat neemt niet weg dat, binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden, binnen een academische omgeving ruimte moet zijn voor controversiële of onwelgevallige opvattingen die op weerstand kunnen stuiten. Dit is niet in tegenspraak met een veilige leeromgeving.
Het recht op vrije vereniging is een verworvenheid die we in Nederland met overtuiging respecteren en hanteren. De overheid dient zich niet vooraf te bemoeien met de uitnodiging van sprekers en de inhoudelijke bijdragen van sprekers tijdens evenementen. De organisatie dient zich aan de wet te houden. Eenieder in Nederland kan aangifte doen indien men meent dat de wet is overtreden. De autoriteiten zullen vervolgens de aangifte onderzoeken en besluiten om al dan niet tot vervolging over te gaan.
Er zijn geen eenduidige gegevens beschikbaar die laten zien of antisemitisme in de samenleving toeneemt vanwege dergelijke evenementen. Ook beschikt de Minister van Justitie en Veiligheid niet over gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van het aantal van dergelijke evenementen.
Het kabinet ondersteunt niet de internationaal georganiseerde oproep tot BDS (Boycott, Divestment and Sanctions), en is tegenstander van een boycot tegen Israël. Het kabinet hanteert de lijn dat het geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël bevorderen. Uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering. Dat is onder meer vervat in onze Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het ligt niet voor de hand om het in algemene zin oproepen tot een boycot of sancties tegen een land te interpreteren als discriminatie, nu het leveren van kritiek op staten in beginsel wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Of sprake is van discriminatie, c.q. strafbaarheid op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht, zal afhankelijk zijn van alle concrete omstandigheden van het geval.
Op 8 juni jl. stuurde ik de integrale aanpak sociale veiligheid en inclusie in hoger onderwijs en wetenschap2 naar uw Kamer. In dit kader spreekt het ministerie met alle hoger onderwijsinstellingen over sociale veiligheid van alle studenten en medewerkers. Bij de uitwerking van de aanpak betrek ik ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding en treedt het ministerie in gesprek met Joodse jongerenorganisaties.
Het kabinet stelt voorop dat alle vormen van antisemitisme absoluut onaanvaardbaar acht en zich zal blijven inzetten voor de uitbanning daarvan.3
Het is goed voorstelbaar dat het afrukken van de mezoeza de schrik heeft aangejaagd bij de (Joodse) bewoners van het pand. Het is aan het openbaar ministerie en de rechter om te bepalen of in een individueel geval sprake is van een strafbare gedraging op grond van de artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Gedragingen die overeenkomen met bepaalde voorbeelden van de niet-limitatieve lijst van de IHRA, kunnen voor de politie, het openbaar ministerie en de rechter behulpzaam zijn om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie zouden kunnen vormen van discriminerende uitingen of delicten met een discriminatie-aspect.
Zoals de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brief van 10 maart 2021 reeds heeft aangegeven bevat de IHRA-definitie indicatoren die meegewogen kunnen worden in het oordeel of sprake is van groepsbelediging (artikel 137c Wetboek van Strafrecht), het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden (artikel 137d Wetboek van Strafrecht), of een discriminatoir aspect bij een commuun delict (codis-feit). Uiteindelijk moet uit de concrete casuïstiek blijken op welke wijze de definitie in de opsporings- en vervolgingspraktijk toepasbaar is. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) nemen elk delict inzake mogelijk specifieke discriminatie of commune feiten met een discriminatoir aspect uiterst serieus, ook die delicten gepleegd met mogelijk antisemitisch motief. Het OM en (bijvoorbeeld) het Joods Netwerk van de politie zijn erop toegerust om discriminatiefeiten dan wel commune feiten met een discriminatoir aspect, waarbij een antisemitisch motief mogelijk een rol speelt, te onderkennen en te zorgen voor een correcte en afdoende opvolging.
Hierbij deel ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede dat de schriftelijke vragen van het lid Bisschop (SGP), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Joodse student voelt zich onveilig» (ingezonden 20 maart 2023) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.