Ingediend | 19 april 2022 |
---|---|
Beantwoord | 23 mei 2022 (na 34 dagen) |
Indiener | Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
Beantwoord door | Kuipers |
Onderwerpen | arbeidsomstandigheden gezondheidsrisico's werk zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2022Z07758.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-2834.html |
De werkgever is primair verantwoordelijkheid voor veilige werkomstandigheden en heeft een zorgplicht. Dat is geregeld in artikel 3 van de Arbowet en artikel 7:658 lid 1 BW. Die zorgplicht ziet op de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. De werkgever dient maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat voorkomen wordt dat de werknemer schade lijdt. Daarbij hoort ook naleving van de Arbowet en bijvoorbeeld het voorzien in persoonlijke beschermingsmiddelen voor werknemers in de zorg. Op basis van alle feiten en omstandigheden wordt bepaald hoever de zorgplicht van de werkgever gaat. Schiet de werkgever tekort in die zorgplicht, dan is er jegens de werknemer aansprakelijkheid voor de schade die deze in de uitoefening van de werkzaamheden lijdt. Dat is geregeld in artikel 7:658 lid 2 BW.
Zie mijn antwoord op vraag 1. Daarbij hoort ook naleving van de Arbowet en bijvoorbeeld het voorzien in persoonlijke beschermingsmiddelen voor werknemers in de zorg. Schiet de werkgever tekort in die zorgplicht, dan is jegens de werknemer aansprakelijkheid voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.
Ten aanzien van het toezicht gold daarnaast in die periode dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van PBM als uitgangspunt hanteerde bij de uitvoering van haar taken. Bij de brief van 15 april 2020 (Kamerstukken, 2019–2020, 25 259, nr. 249) is de Kamer hierover geïnformeerd.
Voor de uitbraak van COVID-19 werden PBM als mondneusmaskers via reguliere leveranciers besteld, voor zover die nodig waren in de zorgverlening in de verschillende sectoren. Door de wereldwijde uitbraak van COVID-19 nam de productie af en explodeerde de vraag. Het werd bijzonder moeilijk om aan voldoende PBM te komen. Zoals in het antwoord op vraag 20 van uw vragen van 16 februari 2022 is aangegeven, heeft de Nederlandse overheid haar uiterste best gedaan om te zorgen dat er ook in tijden van wereldwijde, extreme schaarste PBM beschikbaar waren in Nederland. Daarbij konden ook in de beginfase van de pandemie zorginstellingen in de langdurige zorg zich melden bij het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) om PBM aan te vragen en later konden ze bij het Landelijke Consortium Hulpmiddelen (het LCH werd op 23 maart 2020 opgericht).
Aanvankelijk werd er vanuit gegaan dat de eerste COVID-19 patiënten vooral in de acute zorg terecht kwamen. Een deel van de middelen was toen echter ook al beschikbaar voor de langdurige zorg en voor noodsituaties. Toen spoedig duidelijk werd dat een insteek naar sectoren niet meer paste en ook medewerkers in andere sectoren zorg verleenden aan (mogelijke) COVID-19 patiënten en op basis van de uitgangspunten voor het gebruik van PBM ook PBM nodig hadden, is het genoemde verdeelmodel opgesteld en gehanteerd (vanaf 13 april 2020). Het verdeelmodel waarbij de verdeling van de middelen heeft plaatsgevonden op basis van besmettingsrisico’s in specifieke behandelsituaties, had juist tot doel dat er geen onderscheid meer werd gemaakt naar sectoren. Het had als uitgangspunt dat daar waar dezelfde risico’s zijn, ook dezelfde bescherming nodig is en beschikbaar moet zijn.
Duitsland heeft gekozen voor een speciaal gezant. Deze kocht sinds begin maart 2020 centraal mondneusmakers in. Kort daarna is begonnen met het verspreiden van deze maskers. Ik heb geen inzicht of specifiek aan verpleeghuizen is geleverd.
Het is niet zo dat de langdurige zorg pas na het vaststellen van het nieuwe verdeelmodel (meer) mondneusmaskers ontving via regionale en vervolgens nationale kanalen. Het aanvankelijke model was gebaseerd op sectoren. Eind maart/begin april ging al ongeveer de helft van de beschikbare mondneusmaskers naar de care. Het nieuwe verdeelmodel werd opgesteld op basis van het besmettingsrisico in verschillende sectoren, zonder onderscheid naar sectoren.
De Nederlandse overheid heeft haar uiterste best gedaan om te zorgen dat er ook in tijden van wereldwijde extreme schaarste PBM beschikbaar waren in Nederland.
Zoals toegelicht bij vraag 1 is de werkgever primair verantwoordelijkheid voor veilige werkomstandigheden en heeft een zorgplicht. Dit volgt uit artikel 3 van de Arbowet en artikel 7:658 lid 1 BW. Op basis van alle feiten en omstandigheden, die in dit geval zeer uitzonderlijk waren, wordt bepaald hoever de zorgplicht van de werkgever gaat. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over eventuele aansprakelijkheid.
Ja, die herinner ik mij.
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 19 uit de vorige vragenset is er intern juridisch advies gegeven over de kaders waarbinnen centraal inkopen mogelijk zou zijn. Dit ging echter niet over mogelijke aansprakelijkheid.
Gelet op de zeer beperkte tijd die beschikbaar was bestonden deze adviezen niet uit uitgewerkte notities, maar uit enkele globale aandachtspunten die betrekking hadden op het mededingings-, aanbestedings- en staatssteunrecht.
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Ja, dat herinner ik mij.
Ja, de brief van de toenmalige Staatssecretaris van SZW aan de Inspecteur-Generaal van de Inspectie SZW (thans Nederlandse Arbeidsinspectie, NLA) is als bijlage bij de beantwoording van deze vragen gevoegd.
De tijdelijke situatie is ingegaan op 15 april 2020 en geëindigd op 1 september 2020.
Het besluit is een gedoogbesluit. In Kamerstuk 1996–1997, 25 085, nr. 2 (gedogen in Nederland) is bepaald in welke gevallen mag worden gedoogd. Zo wordt gedogen slechts aanvaardbaar geacht in (a) uitzonderingsgevallen, (b) als het wordt beperkt in omvang en/of in tijd en (c) als er controle mogelijk is op het gedoogbesluit (pagina 8 en 9 van voornoemd Kamerstuk). Aan die criteria is in dit geval voldaan. Allereerst was sprake van een uitzonderlijke situatie. Zo werd dit gedoogbesluit genomen aan het begin van de coronacrisis, toen er een wereldwijde extreme schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen was. Op basis van een afweging van alle belangen is toen de beslissing genomen tot gedogen. Ten tweede werd het gedoogbesluit beperkt in tijd. In het besluit is aangegeven dat het om een tijdelijke situatie gaat. Tot slot was er ook controle op het gedoogbesluit mogelijk, aangezien de toenmalig bewindspersoon u bij voornoemde brief van 15 april 2020 heeft geïnformeerd over het gedoogbesluit.
Deze handelwijze is kenbaar gemaakt via publicatie in de Kamerbrief van de toenmalige Minister van VWS van 15 april 20203.
Nee, dat is niet gebeurd. Het RIVM heeft de uitgangspunten voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis juist opgesteld op uitdrukkelijk verzoek van de sector, zoals bleek uit de corona-overleggen met de sector en het Bestuurlijk Afstemmingoverleg (BAO). Ziekenhuizen hadden zelf richtlijnen voor het gebruik van PBM. Over de uitlegbaarheid en praktische toepasbaarheid van de uitgangspunten is ook overleg is geweest met de sector. Het Ministerie van VWS
heeft geen inhoudelijke rol gespeeld bij het vaststellen van de uitgangspunten. In de hectische tijd van de coronacrisis en gegeven de dringende behoefte aan duidelijkheid vanuit de zorg heeft het ministerie het op zich genomen overleg te organiseren tussen het RIVM en de sectorpartijen in de langdurige zorg. Op basis van voortschrijdend inzicht in de aard en de verspreiding van het virus en gevoed door de contacten met de sector heeft het RIVM een aantal keer aanpassingen in de uitgangspunten doorgevoerd. Ook waren er partijen die de uitgangspunten vertaalden naar de zorgverlening in eigen sector, wat ook de bedoeling was; praktische situaties laten zich immers niet altijd goed vangen in algemene uitgangspunten.
De vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) over het bericht dat het ministerie het OMT-advies over medische mondneusmaskers heeft beïnvloed en de begeleidingscommissie digitale ondersteuning COVID-19 (2022Z07758 ingezonden 19 april 2022) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd vergt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.