Schijnzelfstandigheid bij de UHT |
|
Thierry Aartsen (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Sandra Palmen (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) heeft besloten om per 1 april 2025 niet meer met zelfstandigen te werken voor het herstel toeslagen? Zo ja, wanneer is dat besluit genomen en waarom is de Kamer daar nog niet over geïnformeerd?
Nee, dat klopt niet. De gehele herstelorganisatie kinderopvangtoeslag (UHT, Commissie Werkelijke Schade en programma directoraat-generaal (DG) Herstel) blijft bereid om met zelfstandigen te werken wanneer op basis van wet- en regelgeving inzet van een zelfstandige mogelijk is, ook na 1 april 2025. In een eerdere fase werd gebruik gemaakt van een opgesteld afbouwplan van potentieel schijnzelfstandigen. Bij een inhuuraanvraag maakt de hersteloperatie in de nieuwe fase net zoals de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader, dat op 25 oktober 2024 openbaar is gemaakt.1 Bij een inhuuraanvraag legt de herstelorganisatie een ingevuld afwegingskader ter beoordeling voor aan een organisatieonderdeel buiten de herstelorganisatie dat verantwoordelijk is voor de fiscale bedrijfsvoering. Wanneer uit die toetsing blijkt dat het risico op schijnzelfstandigheid bestaat, dan huurt de herstelorganisatie op de betreffende inhuuraanvraag geen zelfstandige meer in. Zoals beschreven staat in de aanbiedingsbrief van de voortgangsrapportage2, zet de hersteloperatie zich continu en nadrukkelijk in op de volledige afbouw van schijnzelfstandigheid. Het doel is het aantal schijnzelfstandigen in 2025 zo snel mogelijk naar nul af te bouwen.
Klopt het dat UHT het eerdere aanbod om de boetes te betalen voor mantelpartijen die UHT voorzien van zelfstandigen heeft ingetrokken? Zo ja, waarom is dat besloten en op basis van welke argumenten? Waren die argumenten niet beschikbaar op het moment dat UHT besloot om de boetes wel te betalen en op het moment dat de Kamer hier schriftelijke vragen over stelde? Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Deze toezegging is ingetrokken door Dienst Toeslagen. Zoals bekend heeft uw Kamer de regering gevraagd om zo goed mogelijk uitvoering te geven aan de Kamermotie van 1 oktober 2024 van het lid Boon (PVV).3 In deze motie is de regering verzocht alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat per 1 januari 2025 geen schijnzelfstandigen meer werkzaam zijn binnen de rijksdienst en hierbij te waarborgen dat de voortgang en afhandeling van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag niet wordt belemmerd.
Dit was en is een dilemma in de huidige context tussen enerzijds de afwikkeling van de hersteloperatie en anderzijds mogelijke non-compliance met wet- en regelgeving als gevolg van de inzet van potentieel schijnzelfstandigen. Omdat de hersteloperatie al onder druk stond, was de inschatting in 2024 dat het volledig afbouwen van de inhuur van potentieel schijnzelfstandigen niet haalbaar zou zijn zonder de hersteloperatie te hinderen. Ook gaven de brokers in die periode aan dat zij onzeker waren of zij als gevolg van het opheffen van het handhavingsmoratorium voor de loonheffingen vanaf 1 januari 2025 nog schijnzelfstandigen konden inzetten. Om de continuïteit te waarborgen naar de gedupeerde ouders heeft Dienst Toeslagen met de brief van 15 november 2024 de brokers uiteindelijk het aanbod gedaan om de kosten van naheffingsaanslagen premies werknemersverzekeringen en boetes van brokers over te nemen, voor zover deze het gevolg zijn van de inzet van zelfstandigen bij de herstelorganisatie die achteraf als schijnzelfstandige zijn aangemerkt. Dit aanbod is herhaald met de brief van 3 december 2024 maar toen met het nadrukkelijke verzoek aan de brokers de fiscale compliance – indien nodig – te bespreken met de eigen belastinginspecteur.
Hierna heeft contact tussen het Ministerie van Financiën als belastingplichtige en de belastinginspecteur geleid tot het voortschrijdende inzicht over hoe met genoemd dilemma om te gaan. Doorslaggevend werd dat de toezeggingen van Dienst Toeslagen aan de brokers kunnen leiden tot een fiscale non-compliance en dat dat niet strookt met de voorbeeldfunctie van het Ministerie van Financiën. De uiteindelijke consequentie daarvan was nog niet bepaald bij de beantwoording van de vragen van uw Kamer van 13 januari 2025.4
Het contact met de belastinginspecteur heeft bij Dienst Toeslagen geleid tot een heroverweging van de ingeslagen weg met als gevolg dat begin februari 2025 besloten is tot de intrekking van de eerder gedane toezegging. In die periode was ook bij meerdere brokers sprake van een toenemende twijfel over de ingeslagen weg. Dit zorgde voor een verminderd aanbod van zelfstandigen en een toename van de detachering van medewerkers in dienst van de brokers zelf. Bij brief van 10 februari 2025 is voor bestaande contracten met brokers waarin de toezegging tot compensatie was gedaan, deze toezegging ingetrokken met ingang van 1 april 2025 (contractueel het vroegst mogelijke moment). Daarnaast is medegedeeld dat voor nieuwe contracten of verlengingen deze toezegging per direct niet meer gedaan wordt. Naar aanleiding van de ontwikkelingen omtrent het dilemma heeft de belastinginspecteur besloten het convenant Horizontaal Toezicht (HT) met het Ministerie van Financiën in te trekken per 31 januari 2025.
Over bovengenoemde ontwikkelingen hebben we uw Kamer op 21 februari 2025 geïnformeerd in de aanbiedingsbrief bij de meest recente voortgangsrapportage over de Hersteloperatie toeslagen.5
Kan alle communicatie met de «brokers» die bemiddelen tussen zelfstandigen en de Dienst Toeslagen hieromtrent openbaar gemaakt worden? Kunnen interne documenten waaruit dit besluit is voortgevloeid openbaar gemaakt worden?
De brieven van 15 november en 3 december 2024 zijn reeds openbaar gemaakt bij de beantwoording van de Kamervragen leden Aartsen, Van Eijk (beiden VVD) en Flach (SGP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretarissen van Financiën. Deze Kamervragen betroffen het bericht dat de Belastingdienst zelf zich niet gaat houden aan de wet DBA en van belastinggeld ook de boetes en naheffingen gaat betalen. Ik heb de brief aan de brokers van 10 februari 2025 waarmee Dienst Toeslagen de toezeggingen terugtrekt en de bijbehorende beslisnota toegevoegd aan de beantwoording van de huidige Kamervragen.
Om hoeveel zelfstandigen (en welk percentage) gaat het bij de afhandeling van de toeslagenaffaire? Wat zijn de voorziene gevolgen voor de afhandeling van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag?
Per 28 februari 2025 zijn er 627 potentiële schijnzelfstandigen werkzaam voor de herstelorganisatie (ongeveer 25% van de totale bezetting). Op het hoogtepunt in maart 2024 waren dit er 824. Naar aanleiding van alle ontwikkelingen is er in feite sprake van een versnelde afbouw van potentieel schijnzelfstandigen mede doordat ook brokers potentieel schijnzelfstandigen terugtrekken. De totale uitstroom van potentieel schijnzelfstandigen bij UHT, als onderdeel van de herstelorganisatie, tot en met februari 2025 is 119 (t.o.v. de 735 potentieel schijnzelfstandigen ultimo december 2024), waarvan er 28 in vaste dienst zijn gekomen, 46 nu via detacherings- of uitzendconstructie werkzaam zijn bij UHT en 42 UHT hebben verlaten. De herstelorganisatie probeert waar mogelijk vrijgevallen plekken in te vullen met vast personeel of externen in loondienst, zoals uitzendkrachten en detacheringsmedewerkers. Dit betekent dat er risico bestaat op vertraging van de hersteloperatie.
Erkent het kabinet de uitspraak van de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest dat er 9 gezichtspunten (geen criteria) zijn die álle 9 gelijkwaardig zijn én in samenhang holistisch gewogen dienen te worden?1 Zo ja, erkent het kabinet dan ook dat een gezichtspunt zoals «gezag» even zwaar weegt als het gezichtspunt «extern ondernemerschap»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet erkent de uitspraak van de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest dat er bij de beoordeling van arbeidsrelatie negen gezichtspunten zijn die alle gelijkwaardig zijn en in samenhang holistisch gewogen dienen te worden. De Hoge Raad heeft op 21 februari 2025 bevestigd dat alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest, waaronder «extern ondernemerschap», in dezelfde mate van belang zijn bij het beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst.7 Uiteraard erkent het kabinet ook deze uitspraak. Zoals in het afwegingskader8 en de Toelichting beoordeling arbeidsrelaties, die op de website van de Belastingdienst zijn gepubliceerd9, is uitgelegd zijn bij de beoordeling van een arbeidsrelatie alle feiten en omstandigheden van belang (holistische toets).10
Hoe verhoudt het besluit van de UHT om niet meer met zelfstandigen te werken zich tot uw antwoorden op Kamervragen2 waarin het kabinet stelde dat «de hersteloperatie kinderopvangtoeslag een tijdelijke organisatie is [...] Het is daarom niet vreemd dat bij de hersteloperatie veel externe ingehuurde krachten werken»? In die antwoorden verwees het kabinet naar de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) als «potentieel schijnzelfstandigen», is het kabinet van mening veranderd en vindt het kabinet nu dat de tijdelijk ingehuurde zzp’ers per definitie allemaal schijnzelfstandigen zijn?
Zoals aangegeven in antwoord 1, blijft UHT, als onderdeel van de herstelorganisatie, bereid om met zelfstandigen te werken wanneer op basis van de wet- en regelgeving inzet van een zelfstandige mogelijk is. De herstelorganisatie maakt echter net zoals de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader. Bij een inhuuraanvraag wordt aan de hand van het afwegingskader getoetst of bij een inhuur sprake is van een risico op schijnzelfstandigheid. Als er een vermoeden is van schijnzelfstandigheid, huurt de herstelorganisatie op de betreffende inhuuraanvraag geen zelfstandigen in. De herstelorganisatie is hier niet van mening veranderd en vindt dus ook niet dat tijdelijk ingehuurde zzp’ers per definitie als schijnzelfstandige moeten worden aangemerkt, maar beoordeelt dit op basis van het eerder genoemde ingevulde interne afwegingskader, gebaseerd op de Deliveroo-gezichtspunten.
Wordt er bij het wegen van de overeenkomst tussen iedere werkzame zelfstandige en het UHT aan de hand van de Deliveroo-gezichtspunten holistisch gewogen of er sprake is van zelfstandigheid of werknemerschap? Zo niet, waarom dit generieke besluit?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, maakt de herstelorganisatie, net als de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader. Hierbij wordt op grond van een «risico-inventarisatie» per inhuuraanvraag bepaald of een nadrukkelijk risico bestaat op schijnzelfstandigheid wanneer deze zou worden uitgevoerd door een zelfstandige. Voor bepaalde categorieën inhuuraanvragen heeft de herstelorganisatie vastgesteld dat beoordeling van de Deliveroo-gezichtspunten aan de voorkant al een dusdanige indicatie geeft van werken in loondienst dat het risico op schijnzelfstandigheid bij de inhuur van zelfstandigen op die categorie inhuuraanvragen groot is. Als het risico op schijnzelfstandigheid voor een dergelijke categorie inhuuraanvragen als groot wordt beoordeeld, dan kiest de herstelorganisatie er omwille van het tegengaan van schijnzelfstandigheid voor om voor die categorie inhuuraanvragen geen zelfstandigen in te huren.
Klopt het dat UHT op functieniveau categorisch en niet op arbeidsrelatieniveau besluit of een functie wel of niet schijnzelfstandigheid is? Zo ja, kan het kabinet uitleggen wat daar holistisch aan is en hoe er dan rekening gehouden kan worden met het extern ondernemerschap van een zelfstandige? Hoe verhoudt deze houding zich met de gedane uitspraak door de rechter in Rotterdam?3
Ja, zoals ook bij vraag 7 aangegeven klopt het dat UHT voor bepaalde categorieën inhuuraanvragen heeft vastgesteld dat beoordeling van de Deliveroo-gezichtspunten aan de voorkant al een dusdanige indicatie geeft van werken in loondienst dat het risico op schijnzelfstandigheid bij de inhuur van zelfstandigen op die inhuuraanvragen groot is. Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 5, heeft de Belastingdienst een afwegingskader gepubliceerd. Met dit afwegingskader is het mogelijk een arbeidsrelatie op basis van alle feiten en omstandigheden te beoordelen (holistische toets) aan de hand van de gezichtspunten van Deliveroo. De Hoge Raad heeft bevestigd dat het externe ondernemerschap als gezichtspunt in de onderlinge verhouding niet van zwaarder of minder zwaar gewicht is dan de andere gezichtspunten. Dat is ook in lijn met de uitspraak van de rechtbank Rotterdam.
De herstelorganisatie is verantwoordelijk voor de eigen inhuur van medewerkers en dus ook voor het tegengaan van schijnzelfstandigheid. Zoals bij vraag 1 en vraag 7 aangegeven, maakt de herstelorganisatie, net als de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader, waarbij op grond van een «risico-inventarisatie» per inhuuraanvraag wordt bepaald of voor die inhuuraanvraag een nadrukkelijk risico bestaat op schijnzelfstandigheid wanneer deze zou worden uitgevoerd door een zelfstandige. Als voor een bepaalde categorie inhuuraanvragen het risico op schijnzelfstandigheid als groot wordt beoordeeld, kiest de herstelorganisatie er aan de voorkant voor om voor die specifieke categorie inhuuraanvragen geen zzp’ers in te huren. Het is mogelijk dat bij een (potentiële) inhuuraanvraag bijvoorbeeld bijna alle gezichtspunten een indicatie zijn van werken in loondienst. Zelfs als het externe ondernemerschap van een individuele werkende een contra-indicatie van werken in loondienst zou opleveren, kan er voor deze inhuuraanvraag dus nog altijd een nadrukkelijk risico op schijnzelfstandigheid zijn. De uitspraak van de Hoge Raad op 21 februari 2025 geeft geen aanleiding om een dergelijke werkwijze aan te passen.
Hebben zelfstandigen of brokers de gelegenheid om het besluit van de UHT bij de rechter aan te vechten? Zijn er al zelfstandigen of brokers naar de rechter gestapt?
Zelfstandigen en/of brokers hebben de gelegenheid om naar de rechter te stappen. Dat is tot nu toe nog niet gebeurd. Wel heeft één broker aangegeven juridische stappen te overwegen naar aanleiding van de intrekking van de gedane toezeggingen, zoals verwoord in de brief van 10 februari 2025.
Is het kabinet het ermee eens dat het een aantasting van de rechtszekerheid is om als handhavende of toepassende partij vooruit te lopen op nog niet aangenomen wetgeving zoals de concept-wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden of nog niet door een rechter bestendigde opvattingen van de advocaat generaal De Bock?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, is de huidige wet- en regelgeving leidend. Alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest zijn hiervoor het uitgangspunt, waarbij er geen rangorde geldt tussen de gezichtspunten in de beoordeling. Er wordt dus niet vooruitgelopen op nog niet aangenomen wetgeving of nog niet door een rechter bestendigde opvattingen. Het kabinet vindt dan ook niet dat er sprake is van een aantasting van de rechtszekerheid. Los hiervan, staat het een opdrachtgever uiteraard vrij om – met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving – bijvoorbeeld omwille van eigen bedrijfseconomische redenen aanvullende voorwaarden te stellen in een overeenkomst voor opdracht bij de inhuur van zzp’ers. De herstelorganisatie kinderopvangtoeslag hanteert tot op heden geen aanvullende voorwaarden.
Waarom kiest UHT ervoor om de jurisprudentie strenger te interpreteren dan vereist? Welke gevolgen heeft dit op de afhandeling van de kinderopvangtoeslagaffaire?
De herstelorganisatie kinderopvangtoeslag kiest niet voor een strengere interpretatie van de jurisprudentie. Bij het bepalen van de inzet van zzp’ers door UHT wordt niet een strengere afweging van de relevante feiten en omstandigheden gemaakt dan wordt voorgeschreven door wetgeving en jurisprudentie. Dit heeft daarom geen gevolgen voor de afhandeling van de kinderopvangtoeslagaffaire.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden voor het commissiedebat Zzp van 12 maart aanstaande?
Het commissiedebat Zzp van 12 maart is verplaatst naar 3 april. Ik heb de antwoorden apart van elkaar beantwoord en zorg voor tijdige beantwoording.
Het bericht ‘ME’ers zijn uitputting nabij na verboden demonstraties: ’Echt bijna op’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ME’ers zijn uitputting nabij na verboden demonstraties: «Echt bijna op»»?1
Ja. In mijn brief over actuele dilemma’s over demonstreren in Nederland van 10 januari 2025 ben ik al ingegaan op het dringende signaal van de korpschef dat de inzet van de ME rond demonstraties zwaar drukt op de politieorganisatie.2
Hoe vaak is de Mobiele Eenheid (ME) ingezet rondom de onrust, rellen en demonstraties in Amsterdam in de week van en na de voetbalwedstrijd van Ajax tegen Maccabi Tel Aviv FC, onder andere toen de noodverordening van kracht was?
Naar aanleiding van deze rellen was er tussen 8 november en 14 november een noodverordening van kracht. De ME was deze gehele periode aanwezig en stond stand-by. De ME trad daarbij fasegewijs en de-escalerend op. Dat gebeurde meerdere keren waaronder op 10 november tijdens een demonstratie op de Nieuwedijk, op 11 november bij rellen op Plein 40–45 in Amsterdam-West en op 13 november bij een demonstratie op de Dam.
Verwacht u dat het verbale en non-verbale geweld tegen de ME en politie tijdens demonstraties en rellen invloed heeft op de fysieke en psychische gesteldheid van de agenten?
In de basispolitieopleiding en tijdens trainingen en jaarlijkse toetsen, in het kader van de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie, is aandacht voor geweld tegen politiemedewerkers. Deze kennisontwikkeling en opleiding is van groot belang om politiemedewerkers in staat te stellen om geweld, daar waar mogelijk, te voorkomen en de politiemedewerkers erop voor te bereiden om passend te handelen in bedreigende situaties. Dit wordt ook wel de «professionele weerbaarheid» genoemd en richt zich op fysieke, mentale en morele weerbaarheid. Ondanks dat politiemedewerkers weerbaar worden gemaakt, kunnen heftige incidenten invloed hebben op politiemedewerkers. Hiervoor heeft de politie de nodigde nazorg ingericht.
Is er nazorg geregeld voor de agenten die te maken hebben gehad met extreem geweld tijdens de (verboden) demonstraties en wanordelijkheden van deze en vorige week? Zo ja, op welke manier?
Politiemedewerkers die in aanraking komen met geweld hebben recht op goede personeelszorg en de juiste begeleiding en aandacht, ongeacht de aard van hun letsel. De eerste zorg start met debriefing in het team en opvang door het Team Collegiale Ondersteuning (TCO), waarbij ervaren politiemedewerkers klaarstaan die hun collega’s kunnen ondersteunen indien de collega dit wenst. Hierbij wordt teruggekeken op het incident en staat de verwerking centraal. De politiemedewerkers, die betrokken waren bij de betreffende incidenten, hebben deze nazorg ook ontvangen. Ook zijn meerdere bijeenkomsten georganiseerd om de gevoelens die bij de politiecollega’s vanuit de ME leefden te bespreken.
Daarnaast biedt politie een politiemedewerker professionele hulp, zoals psychologische nazorg en (juridische) bijstand. Voor politiemedewerkers is een casemanager GTPA (Geweld Tegen Politieambtenaren) beschikbaarheid voor administratieve zaken en de schadezaak. Alle faciliteiten ten behoeve van nazorg zijn te vinden in de Zorgwijzer van politie. Momenteel wordt er, met het programma Specifieke Aandacht en Zorg (SpAZ), verder gewerkt aan de verbetering van de begeleiding en ondersteuning van politieambtenaren op het gebied van tijdige aandacht en zorg. Ook treedt per 1 april 2025 het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten in werking. Het doel is dat dit verbeterde stelsel optimaal herstel en re-integratie van de betrokken medewerkers ondersteunt.
Deelt u de mening dat het enorm frustrerend en verwerpelijk is dat er toch wordt gedemonstreerd terwijl een noodverordening van kracht is, waarbij zelfs ME moet worden ingezet en politieagenten geen tijd meer hebben voor hun reguliere politietaken?
Tijdens het debat op 13 november 2024 over de geweldsincidenten in Amsterdam heb ik reeds aangegeven dat ik het verwerpelijk vind dat mensen het ondanks een noodverordening nodig vinden om de wet te overtreden en daarmee weer een zwaarder beroep op de politie te doen door op de Dam samen te komen.
Wat vindt u van de uitspraak dat «demonstranten de rechtsstaat ondermijnen» vanwege het negeren van de noodverordening?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat, ondanks de noodverordening in Amsterdam, toch een demonstratie is toegelaten?
Zoals ik eveneens heb aangegeven tijdens het debat op 13 november 2024 is het lokaal gezag verantwoordelijk voor de afwegingen die in deze moeten worden gemaakt.
Wat betekent deze onrust en de (terecht) grootschalige inzet van de politie voor de politiekracht die nodig is voor de NAVO-top in juni 2025? En wat betekent dit voor de verlofdagen van de agenten die zijn ingetrokken?
Dit soort demonstraties legt een groot beslag op schaarse politiecapaciteit. Het is aan het gezag om hierop te prioriteren. Hetzelfde geldt voor het politieoptreden rondom de NAVO-top in 2025. Voorts verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen hieronder.
Verwacht u dat er voldoende agenten op de been kunnen worden gebracht in de maanden voor, tijdens en na de NAVO-top?
Ja. Het veilig laten verlopen van de NAVO-top is een gemeenschappelijke opgave voor alle betrokkenen, waaronder de politie. Periodiek wordt in het landelijk overleg veiligheid en politie met de vertegenwoordigers van het lokaal gezag en de korpschef besproken wat dit betekent voor de politieorganisatie en de andere werkzaamheden van de politie.
Kunt u een inschatting geven hoeveel politieagenten niet hun reguliere taken kunnen oppakken vanwege de NAVO-top, maar ingezet worden in en rondom Den Haag?
De uiteindelijk benodigde capaciteit rond de NAVO-top is onder andere afhankelijk van ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en operationele keuzes door het bevoegd gezag.
Heeft dit directe en aantoonbare gevolgen voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de politie in andere delen van Nederland? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het uitgangspunt is dat ondanks de grote inzet rondom de NAVO-top de noodhulp en kernbezetting binnen de eenheden op orde blijft. Wanneer lokale tekorten ontstaan zullen eenheden elkaar onderling bijstand bieden, zodat de kernbezetting nergens in het geding komt.
Bent u bekend met het artikel «Maak toegankelijkheid voor mensen met beperking een vereiste» van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden?1
Ja.
Steunt u de oproep om het aantal volksvertegenwoordigers met een beperking omhoog te brengen? Zo ja, deelt u de mening dat er meer gedaan kan worden om belemmeringen weg te halen?
Ik steun die oproep zeker. Mijn ambtsvoorganger, Minister Ollongren, heeft op 9 december 20202 het Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking naar de Tweede Kamer gestuurd. Als bijlage was gevoegd het nog steeds actuele onderzoeksrapport uit 2019 «In de beperking toont zich de meester», met behalve een analyse ook opties voor beleidsmaatregelen die zijn voorgesteld door de respondenten voor alle betrokkenen (Rijksoverheid, decentrale overheden, politieke partijen, belangenorganisaties van mensen met een beperking). In het Actieplan is een aantal initiatieven aangekondigd van het ministerie om de juiste omstandigheden te helpen creëren op basis van het uitgangspunt dat mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie moeten worden gebracht als mensen zonder beperking. Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger de doelgroep, de belangengroepen en de politieke partijen opgeroepen om het Actieplan te gebruiken als inspiratie voor hun zelf in te zetten acties. Ik onderschrijf die oproep.
Overigens is intussen een groot gedeelte van de in het Actieplan opgenomen voornemens tot stand is gebracht. Ik noem de volgende:
Ook was er in de periode 2022 tot en met oktober 2024 als uitvoering van een actiepunt een digitale ontmoetingsplek (Onbeperkindepolitiek.nl) opgezet. Deze is intussen beëindigd omdat eind januari 2025 het Diversiteitsplein (Diversiteitsplein.politiekeamtbsdragers.nl) wordt gelanceerd. De aanleiding voor de overstap naar een ander platform is enerzijds de wens voor een betere gebruiksvriendelijkheid en anderzijds aangescherpte eisen voor toegankelijkheid en veiligheid. Het doel blijft hetzelfde: een plek waar men informatie kan vinden over de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers met een beperking, gecombineerd met een plaats waar de doelgroep elkaar kan ontmoeten, met elkaar in gesprek kan gaan en van elkaar kan leren. Dit komt tegemoet aan een grote behoefte van de doelgroep.
Ook verleen ik sinds juni 2024 subsidie aan ZorgBelang Inclusief om een vijftiental mensen met een beperking actief te begeleiden naar de lokale politiek in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in 2026. Door deze persoonlijke benadering hoop ik stap voor stap het aantal mensen met een beperking dat actief is in de lokale politiek, te vergroten.
Kunt u op elk van de vijf tips van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden aangeven wat u kan doen om dit te faciliteren of onder de aandacht te brengen?
De vijf tips die in het artikel worden aangehaald, zijn afkomstig uit het door het Aanjaagteam politieke ambtsdragers met een beperking opgestelde manifest. Zoals aangegeven in het artikel is het Aanjaagteam door mijn ministerie ingesteld, met juist het oogmerk om dit onderwerp onder de aandacht te brengen. Dit manifest is mij dan ook goed bekend, maar de vijf tips die het Aanjaagteam heeft ontwikkeld, zijn gericht tot de politieke partijen. Ik citeer ze:
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de juridische kaders zie ik het als mijn rol degenen die door de politieke partijen geënthousiasmeerd zijn, te ondersteunen met voor de doelgroep specifieke aanspraken en voorzieningen als zij gekozen of benoemd zijn. Ook beijver ik mij dus om eind januari 2025 het Diversiteitsplein te lanceren waardoor er een digitale ontmoetingsplek is voor steun en informatie. Overigens zal dat platform niet alleen van belang kunnen zijn voor de doelgroep maar ook voor hun ondersteuners, griffiers, belangenverenigingen en ook politieke partijen.
Kunt u toelichten welke ondersteuning er beschikbaar zou moeten zijn voor mensen met een zichtbare of onzichtbare (functie) beperking die actief willen worden als volksvertegenwoordiger of bestuurder in een gemeente, provincie of het Waterschap?
Zoals gezegd, is het uitgangspunt van het sinds 2019 ingezette beleid van mijn ministerie dat mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie moeten worden gebracht als mensen zonder beperking. Het is lastig hier algemeen geldende bepalingen voor op te stellen omdat elke beperking of combinatie van beperkingen uniek is. Het is uit de aard der zaak maatwerk. Rechtspositioneel is er al veel mogelijk. Variërend van de vergoeding van reiskosten, het ter beschikking stellen van vervoersmiddelen, het verkrijgen van voorzieningen die werknemers met een beperking in een vergelijkbare situatie ook krijgen (zoals een brailleregel of een tolk), tot een vergoeding voor de inzet van een ondersteuner die activiteiten verricht die gericht zijn op vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek gedeeltelijke ontbrekende lichaamsfunctie. Ik merk dat er nog veel onbekendheid is over deze aanspraken, zowel bij de doelgroep als bij de politieke partijen als bij de overheidsorganen. Een van de speerpunten is om de kennis daarover te vergroten; onder meer via het Diversiteitsplein.
Uit signalen uit de praktijk maak ik op dat veel mensen met een beperking te maken hebben met handelingsverlegenheid van mensen zonder beperking. Vaak wordt ook niet voldoende beseft wat er nodig is om mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie te krijgen. Ik hoor echter ook dat men heel bereidwillig is, als dat besef er eenmaal wel is. Vaak ontstaat dat besef echter pas als men met de kwestie wordt geconfronteerd. Dit is dan ook voor mij nog een reden om te streven naar meer mensen met een beperking in een politieke of bestuurlijke functie. Dat hoort ook bij inclusie: het omgaan met elkaars eigenheden.
Ontvangt u ook signalen van mensen met een beperking die graag politiek actief zouden willen zijn, maar het niet durven vanwege fysieke barrières of uit zorg om uitkeringen of toeslagen kwijt te raken? Waar kunnen mensen met een beperking terecht als ze hierover vragen hebben? Bent u bereid te zorgen voor een vast informatiepunt, zodat altijd de juiste informatie en hulp wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ontvang die signalen ook. Aan de zorg om de fysieke barrières hoop ik tegemoet te komen door meer informatie en bewustwording, zowel bij de doelgroep als bij de overheidsorganen. Ook verwacht ik dat de rechtspositionele aanspraken op het gebied van reiskosten en ondersteuning hierbij zullen helpen.
De zorg over de impact van de politieke functie op de uitkering of toeslag is terecht, maar helaas niet eenvoudig op te lossen. Op het in mijn antwoord op vraag 2 genoemde informatiepunt voor veel gestelde vragen wordt ook in algemene zin ingegaan op de vraag of en zo ja, hoe de vergoedingen uit hoofde van het politieke ambt worden verrekend met de uitkering of toeslag. Deze informatie komt ook beschikbaar op genoemd Diversiteitsplein. Deze verrekeningen verschillen vaak per wet of regeling en zijn vaak erg afhankelijk van de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde (eventuele andere inkomsten uit arbeid, hoogte loon voor ziekte/beperking en hoogte vergoeding). Daarom is het ook niet mogelijk op voorhand in individuele gevallen aan te geven of het aangaan van een politiek ambt kan leiden tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid of het recht op uitkering of toeslag. Het stelsel van sociale zekerheid en toeslagen is ingewikkeld en, mede door de aard van de beperking, maatwerk. Met deze complexiteit hebben overigens ook mensen zonder een beperking of zonder politieke ambitie te maken.
Als uitvloeisel van het eerdergenoemd Actieplan is in 2021 gekeken of er een vast informatiepunt kon worden ingesteld waar de individuele ambtsdrager op het individu toegesneden informatie zou kunnen verkrijgen. Door de complexiteit van de regelgeving, het feit dat de uitvoering niet alleen is opgedragen aan het UWV, maar ook aan de 342 gemeenten (Participatiewet) en de Belastingdienst (huur- en zorgtoeslagen), de variëteit aan mogelijke situaties en de veelheid aan partijen die in wisselende combinaties met elkaar zouden moeten samenwerken voor deze relatief kleine doelgroep, is het helaas niet gelukt dit tot stand te brengen.
Deelt u de mening dat deze barrières schadelijk zijn voor de representatie van mensen met een beperking in de (lokale) politiek? Bent u bereid deze belemmeringen weg te nemen zodat meer mensen met een beperking zich verkiesbaar kunnen stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening, maar ik ben niet in de positie om al die belemmeringen weg te nemen. Het is een complex en veelkoppig probleem. Zoals hierboven beschreven, zijn er op mijn verantwoordelijkheidsgebied al wel degelijk stappen gezet.
Kunt u uiteen zetten hoe uitvoeringsorganisaties zoals het UWV en de Belastingdienst situaties beoordeelt van mensen die een uitkering of toeslag krijgen en ook politiek actief worden, en daar een vergoeding voor krijgen?
Deze vraag betreft veel wetten, te weten de WAO, WAZ, WIA-WGA, WIA-IVA, de Wajong in verschillende varianten, de huurtoeslag en de zorgtoeslag. Op deze vraag is per uitkering of toeslag zo uitgebreid mogelijk ingegaan op het informatiepunt voor veel gestelde vragen op de website Politieke participatie door mensen met een beperking | Ambt in praktijk | Politieke ambtsdragers. Kortheidshalve verwijs ik hiernaar.
Bent u bereid te waarborgen dat dat ambtsdragers met een beperking een eerlijke vergoeding krijgen voor hun werk zonder dat dit afgaat van uitkeringen en toeslagen? Zo nee, bent u het met ons eens dat dit zo spoedig mogelijk dient te veranderen?
Werknemers met een uitkering die werkzaam zijn in politiek of bestuur moeten uiteraard een eerlijke vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Dat neemt niet weg dat er regels zijn voor verrekening van uit dat ambt voortvloeiende inkomsten met de uitkering.
Het is staand kabinetsbeleid dat voor gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikten die politiek actief worden, dezelfde regels gelden voor het verrekenen van de inkomsten met de uitkering als voor werknemers die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn en andere werkzaamheden verrichten. Het verrichten van werkzaamheden als politiek ambtsdrager kent een vergoeding die voor de Belastingdienst als loon wordt beschouwd, dit geldt eveneens voor de diverse werknemersverzekeringen. Bij de (gedeeltelijke) verrekening van inkomsten bij de werknemersverzekeringen en Wajong geldt het uitgangspunt dat werken loont en dat uitkeringsgerechtigden daardoor in hun algemeenheid een totaal inkomen- loon plus uitkering – genieten dat hun inkomensverlies door werkloosheid, ziekte of beperking deels compenseert. Dat geldt derhalve eveneens voor werkzaamheden voor politieke ambtsdragers.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat alle vergaderingen en openbare bijeenkomsten van democratisch gekozen organen toegankelijk zijn? Zo ja, zijn er landelijke afspraken over de toegankelijkheid zoals de ruimtes, maar ook de mogelijkheid om vergaderingen te volgen voor mensen met een audiovisuele handicap? Zo nee, bent u bereid in overleg met decentrale overheden tot oplossingen te komen?
Die mening deel ik. Er zijn geen landelijke afspraken voor de toegankelijkheid van raads- of Statenzalen. Elke gemeente of provincie is eigenaar van het gebouw en kan zelf besluiten om de toegankelijkheid aan te passen. Daarbij kunnen ze gebruik maken van de regels die in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gelden voor nieuwbouw. Als aanvulling hierop wordt een vrijwillige NEN-norm (NEN 9120) ontwikkeld voor toegankelijkheid van gebouwen, die naar verwachting in januari 2025 wordt gepubliceerd. In aanvulling op die in ontwikkeling zijnde NEN-norm ben ik bereid om met decentrale overheden in gesprek te gaan over de toegankelijkheid van raads- en Statenzalen en de mogelijkheid voor mensen met een audiovisuele beperking om de raads- en Statenvergadering te volgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking?
Het debat over het VN-verdrag stond gepland op 10 december 2024. Op deze korte termijn lukt het mij niet om voor dit debat de beantwoording aan uw Kamer verstuurd te hebben.
Het woke-beleid op ministeries |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Judith Uitermark (NSC), Caspar Veldkamp (NSC), Eppo Bruins (CU), Marjolein Faber (PVV), Fleur Agema (PVV), Barry Madlener (PVV), Eddy van Hijum (CDA), Mona Keijzer (BBB), Schoof , van Weel , Wiersma , Beljaarts , Ruben Brekelmans (VVD), Sophie Hermans (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
|
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komend jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?
Voor een overzicht van het geld dat het komende jaar geoormerkt is voor diversiteit en inclusiebeleid per ministerie, voor zover nu bekend, verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid te intensiveren of af te bouwen?
Het diversiteits- en inclusiebeleid van de Rijksoverheid is van belang voor het streven een inclusieve, betrouwbare, kwalitatief goed functionerende en slagvaardige overheid te zijn. Een organisatie waar inclusie en gelijkwaardigheid de norm zijn en die vrij is van discriminatie en racisme. De overheid dient in verbinding te staan met de samenleving en deze zo goed mogelijk te vertegenwoordigen en te bedienen. Hiervoor is een representatief medewerkersbestand dat aansluit bij de samenleving in al haar verscheidenheid noodzakelijk. Dat betekent dat de Rijksoverheid een goede mix van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis in huis moet hebben.
Om dit te bewerkstelligen worden verschillende maatregelen gericht op instroom, doorstroom, uitstroom en inclusie ingezet. Dit gebeurt zowel rijksbreed als binnen de ministeries en de verschillende organisatieonderdelen. Daarmee wordt recht gedaan aan de verschillen tussen organisaties, werkwijzen en opgaven binnen het Rijk.1 Het Ministerie van Defensie valt niet onder de sector Rijk en voert een eigen personeelsbeleid, waarbij wel zo veel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij rijksbrede ontwikkelingen.
De afgelopen jaren is binnen het Rijk vooruitgang geboekt op het gebied van diversiteit en inclusie. Echter, op dit moment worden de gestelde doelstellingen nog niet gehaald en wordt de overheid door haar (potentiële) medewerkers nog niet voldoende ervaren als een inclusieve werkgever. Recente onderzoeken naar discriminatie en racisme binnen de Rijksoverheid onderschrijven dit beeld.2
Het is daarom nodig om een effectief diversiteit- en inclusiebeleid te voeren. Rijksbreed wordt deze aanpak en de daarbij horende doelstellingen voortgezet. Het is aan departementen zelf om hier op een zo efficiënt mogelijke manier invulling aan te geven, mede in de context van de taakstelling op apparaatsuitgaven. Voor meer informatie over de manier waarop dit beleid vormgegeven is en wordt door de verschillende ministeries verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Voor de antwoorden per ministerie verwijs ik naar de bijlage.
Is er de afgelopen jaren op uw ministerie sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Binnen de ministeries is er geen sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw ministerie een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
Binnen de Rijksoverheid wordt gebruik gemaakt van één quotum voor personeel, de Wet banenafspraak. In het sociaal akkoord van 2013 hebben het kabinet en sociale partners afgesproken dat extra banen bij reguliere werkgevers gecreëerd worden voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De kwantitatieve doelstelling – het wettelijke quotum – voor het Rijk wordt vastgesteld op basis van deze wet. Het exacte aantal fluctueert op basis van het aantal fte. Over dit wettelijke quotum en de voortgang hierop wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.3
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid binnen uw ministerie gemeten? Welke criteria of KPI's («key performance indicators») hanteert u om het beleid te beoordelen?
Om het succes van de maatregelen voor de bevordering van gender- en culturele diversiteit te meten hanteren we de volgende meetbare ambities:
Naast deze meetbare ambitie(s) om de nagestreefde diversiteit van het medewerkersbestand te monitoren wordt gebruik gemaakt van specifieke en algemene instrumenten om het effect van beleidsmaatregelen in kaart te brengen.
Daarnaast is het Rijk ondertekenaar van verschillende maatschappelijke initiatieven waar rapportageverplichting een deel van kunnen uitmaken zoals het Charter Diversiteit van de SER en de Verklaring van Amsterdam. Over de prestaties van ondertekenaars wordt regelmatig gerapporteerd door de organisaties die deze data verzamelen. Deze rapportages en benchmarks dragen bij aan het inzichtelijk maken van het effect van het gevoerde beleid en de prestaties van het Rijk ten opzichte van publieke- en marktpartijen. Voor meer informatie over het gebruik van KPI’s per ministerie die afwijken van het bovenstaande verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw ministerie te adviseren over diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
Vanuit BZK zijn er in 2024 geen externe organisaties of consultants ingehuurd om te adviseren over het rijksbrede diversiteits- en inclusiebeleid. Wel is een aantal organisaties ingehuurd voor de begeleiding en ondersteuning van de uitvoering, waaronder AWVN voor inhoudelijke expertise bij de pilot Breed werven en objectief selecteren, en het CBS voor de uitvoering van de pilot Barometer Culturele diversiteit. De kosten hiervoor bedroegen respectievelijk € 32.961,01 en € 25.000. Momenteel worden deze beide pilots geëvalueerd.
Enkele ministeries hebben externe organisaties of consultants ingehuurd voor advies. Voor meer informatie over deze adviezen verwijs ik naar de bijlagen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van de vorige Minister van Justitie en Veiligheid dat «woke een bedreiging voor de rechtsstaat is»?1
Het inclusiebeleid dat bij de Rijksoverheid gevoerd wordt is gericht op het insluiten van perspectieven die in de samenleving bestaan, zo lang ze niet in strijd zijn met de Grondwet of deze onder druk zouden kunnen zetten.
Omdat «Wokisme» geen helder gedefinieerd begrip is kan ik over de uitspraken van de vorige Minister van Justitie Yeşilgöz in algemene zin geen uitspraak doen.
In hoeverre bestaat er bij u een vrees dat door de woke-ideologie ambtenaren niet meer vrijuit durven te spreken, omdat ze hierdoor mogelijk gecanceld kunnen worden?
Ik heb geen aanleiding voor die vrees, maar ik realiseer me dat deze angst toch zou kunnen bestaan bij sommige medewerkers, het beleid is juist gericht op het bevorderen van inclusie en het hebben van een open en veilige gesprekscultuur zodat ambtenaren zich veilig voelen om hun mening te delen, uiteraard binnen de wettelijke kaders en de ambtseed. Het inzetten op een diversiteit aan meningen en perspectieven wordt juist gestimuleerd omdat dit gezien wordt als cruciaal voor een Rijksoverheid die in verbinding staat met de samenleving.
Schijnzelfstandigheid bij de UHT |
|
Thierry Aartsen (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Sandra Palmen (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) heeft besloten om per 1 april 2025 niet meer met zelfstandigen te werken voor het herstel toeslagen? Zo ja, wanneer is dat besluit genomen en waarom is de Kamer daar nog niet over geïnformeerd?
Nee, dat klopt niet. De gehele herstelorganisatie kinderopvangtoeslag (UHT, Commissie Werkelijke Schade en programma directoraat-generaal (DG) Herstel) blijft bereid om met zelfstandigen te werken wanneer op basis van wet- en regelgeving inzet van een zelfstandige mogelijk is, ook na 1 april 2025. In een eerdere fase werd gebruik gemaakt van een opgesteld afbouwplan van potentieel schijnzelfstandigen. Bij een inhuuraanvraag maakt de hersteloperatie in de nieuwe fase net zoals de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader, dat op 25 oktober 2024 openbaar is gemaakt.1 Bij een inhuuraanvraag legt de herstelorganisatie een ingevuld afwegingskader ter beoordeling voor aan een organisatieonderdeel buiten de herstelorganisatie dat verantwoordelijk is voor de fiscale bedrijfsvoering. Wanneer uit die toetsing blijkt dat het risico op schijnzelfstandigheid bestaat, dan huurt de herstelorganisatie op de betreffende inhuuraanvraag geen zelfstandige meer in. Zoals beschreven staat in de aanbiedingsbrief van de voortgangsrapportage2, zet de hersteloperatie zich continu en nadrukkelijk in op de volledige afbouw van schijnzelfstandigheid. Het doel is het aantal schijnzelfstandigen in 2025 zo snel mogelijk naar nul af te bouwen.
Klopt het dat UHT het eerdere aanbod om de boetes te betalen voor mantelpartijen die UHT voorzien van zelfstandigen heeft ingetrokken? Zo ja, waarom is dat besloten en op basis van welke argumenten? Waren die argumenten niet beschikbaar op het moment dat UHT besloot om de boetes wel te betalen en op het moment dat de Kamer hier schriftelijke vragen over stelde? Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Deze toezegging is ingetrokken door Dienst Toeslagen. Zoals bekend heeft uw Kamer de regering gevraagd om zo goed mogelijk uitvoering te geven aan de Kamermotie van 1 oktober 2024 van het lid Boon (PVV).3 In deze motie is de regering verzocht alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat per 1 januari 2025 geen schijnzelfstandigen meer werkzaam zijn binnen de rijksdienst en hierbij te waarborgen dat de voortgang en afhandeling van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag niet wordt belemmerd.
Dit was en is een dilemma in de huidige context tussen enerzijds de afwikkeling van de hersteloperatie en anderzijds mogelijke non-compliance met wet- en regelgeving als gevolg van de inzet van potentieel schijnzelfstandigen. Omdat de hersteloperatie al onder druk stond, was de inschatting in 2024 dat het volledig afbouwen van de inhuur van potentieel schijnzelfstandigen niet haalbaar zou zijn zonder de hersteloperatie te hinderen. Ook gaven de brokers in die periode aan dat zij onzeker waren of zij als gevolg van het opheffen van het handhavingsmoratorium voor de loonheffingen vanaf 1 januari 2025 nog schijnzelfstandigen konden inzetten. Om de continuïteit te waarborgen naar de gedupeerde ouders heeft Dienst Toeslagen met de brief van 15 november 2024 de brokers uiteindelijk het aanbod gedaan om de kosten van naheffingsaanslagen premies werknemersverzekeringen en boetes van brokers over te nemen, voor zover deze het gevolg zijn van de inzet van zelfstandigen bij de herstelorganisatie die achteraf als schijnzelfstandige zijn aangemerkt. Dit aanbod is herhaald met de brief van 3 december 2024 maar toen met het nadrukkelijke verzoek aan de brokers de fiscale compliance – indien nodig – te bespreken met de eigen belastinginspecteur.
Hierna heeft contact tussen het Ministerie van Financiën als belastingplichtige en de belastinginspecteur geleid tot het voortschrijdende inzicht over hoe met genoemd dilemma om te gaan. Doorslaggevend werd dat de toezeggingen van Dienst Toeslagen aan de brokers kunnen leiden tot een fiscale non-compliance en dat dat niet strookt met de voorbeeldfunctie van het Ministerie van Financiën. De uiteindelijke consequentie daarvan was nog niet bepaald bij de beantwoording van de vragen van uw Kamer van 13 januari 2025.4
Het contact met de belastinginspecteur heeft bij Dienst Toeslagen geleid tot een heroverweging van de ingeslagen weg met als gevolg dat begin februari 2025 besloten is tot de intrekking van de eerder gedane toezegging. In die periode was ook bij meerdere brokers sprake van een toenemende twijfel over de ingeslagen weg. Dit zorgde voor een verminderd aanbod van zelfstandigen en een toename van de detachering van medewerkers in dienst van de brokers zelf. Bij brief van 10 februari 2025 is voor bestaande contracten met brokers waarin de toezegging tot compensatie was gedaan, deze toezegging ingetrokken met ingang van 1 april 2025 (contractueel het vroegst mogelijke moment). Daarnaast is medegedeeld dat voor nieuwe contracten of verlengingen deze toezegging per direct niet meer gedaan wordt. Naar aanleiding van de ontwikkelingen omtrent het dilemma heeft de belastinginspecteur besloten het convenant Horizontaal Toezicht (HT) met het Ministerie van Financiën in te trekken per 31 januari 2025.
Over bovengenoemde ontwikkelingen hebben we uw Kamer op 21 februari 2025 geïnformeerd in de aanbiedingsbrief bij de meest recente voortgangsrapportage over de Hersteloperatie toeslagen.5
Kan alle communicatie met de «brokers» die bemiddelen tussen zelfstandigen en de Dienst Toeslagen hieromtrent openbaar gemaakt worden? Kunnen interne documenten waaruit dit besluit is voortgevloeid openbaar gemaakt worden?
De brieven van 15 november en 3 december 2024 zijn reeds openbaar gemaakt bij de beantwoording van de Kamervragen leden Aartsen, Van Eijk (beiden VVD) en Flach (SGP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretarissen van Financiën. Deze Kamervragen betroffen het bericht dat de Belastingdienst zelf zich niet gaat houden aan de wet DBA en van belastinggeld ook de boetes en naheffingen gaat betalen. Ik heb de brief aan de brokers van 10 februari 2025 waarmee Dienst Toeslagen de toezeggingen terugtrekt en de bijbehorende beslisnota toegevoegd aan de beantwoording van de huidige Kamervragen.
Om hoeveel zelfstandigen (en welk percentage) gaat het bij de afhandeling van de toeslagenaffaire? Wat zijn de voorziene gevolgen voor de afhandeling van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag?
Per 28 februari 2025 zijn er 627 potentiële schijnzelfstandigen werkzaam voor de herstelorganisatie (ongeveer 25% van de totale bezetting). Op het hoogtepunt in maart 2024 waren dit er 824. Naar aanleiding van alle ontwikkelingen is er in feite sprake van een versnelde afbouw van potentieel schijnzelfstandigen mede doordat ook brokers potentieel schijnzelfstandigen terugtrekken. De totale uitstroom van potentieel schijnzelfstandigen bij UHT, als onderdeel van de herstelorganisatie, tot en met februari 2025 is 119 (t.o.v. de 735 potentieel schijnzelfstandigen ultimo december 2024), waarvan er 28 in vaste dienst zijn gekomen, 46 nu via detacherings- of uitzendconstructie werkzaam zijn bij UHT en 42 UHT hebben verlaten. De herstelorganisatie probeert waar mogelijk vrijgevallen plekken in te vullen met vast personeel of externen in loondienst, zoals uitzendkrachten en detacheringsmedewerkers. Dit betekent dat er risico bestaat op vertraging van de hersteloperatie.
Erkent het kabinet de uitspraak van de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest dat er 9 gezichtspunten (geen criteria) zijn die álle 9 gelijkwaardig zijn én in samenhang holistisch gewogen dienen te worden?1 Zo ja, erkent het kabinet dan ook dat een gezichtspunt zoals «gezag» even zwaar weegt als het gezichtspunt «extern ondernemerschap»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet erkent de uitspraak van de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest dat er bij de beoordeling van arbeidsrelatie negen gezichtspunten zijn die alle gelijkwaardig zijn en in samenhang holistisch gewogen dienen te worden. De Hoge Raad heeft op 21 februari 2025 bevestigd dat alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest, waaronder «extern ondernemerschap», in dezelfde mate van belang zijn bij het beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst.7 Uiteraard erkent het kabinet ook deze uitspraak. Zoals in het afwegingskader8 en de Toelichting beoordeling arbeidsrelaties, die op de website van de Belastingdienst zijn gepubliceerd9, is uitgelegd zijn bij de beoordeling van een arbeidsrelatie alle feiten en omstandigheden van belang (holistische toets).10
Hoe verhoudt het besluit van de UHT om niet meer met zelfstandigen te werken zich tot uw antwoorden op Kamervragen2 waarin het kabinet stelde dat «de hersteloperatie kinderopvangtoeslag een tijdelijke organisatie is [...] Het is daarom niet vreemd dat bij de hersteloperatie veel externe ingehuurde krachten werken»? In die antwoorden verwees het kabinet naar de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) als «potentieel schijnzelfstandigen», is het kabinet van mening veranderd en vindt het kabinet nu dat de tijdelijk ingehuurde zzp’ers per definitie allemaal schijnzelfstandigen zijn?
Zoals aangegeven in antwoord 1, blijft UHT, als onderdeel van de herstelorganisatie, bereid om met zelfstandigen te werken wanneer op basis van de wet- en regelgeving inzet van een zelfstandige mogelijk is. De herstelorganisatie maakt echter net zoals de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader. Bij een inhuuraanvraag wordt aan de hand van het afwegingskader getoetst of bij een inhuur sprake is van een risico op schijnzelfstandigheid. Als er een vermoeden is van schijnzelfstandigheid, huurt de herstelorganisatie op de betreffende inhuuraanvraag geen zelfstandigen in. De herstelorganisatie is hier niet van mening veranderd en vindt dus ook niet dat tijdelijk ingehuurde zzp’ers per definitie als schijnzelfstandige moeten worden aangemerkt, maar beoordeelt dit op basis van het eerder genoemde ingevulde interne afwegingskader, gebaseerd op de Deliveroo-gezichtspunten.
Wordt er bij het wegen van de overeenkomst tussen iedere werkzame zelfstandige en het UHT aan de hand van de Deliveroo-gezichtspunten holistisch gewogen of er sprake is van zelfstandigheid of werknemerschap? Zo niet, waarom dit generieke besluit?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, maakt de herstelorganisatie, net als de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader. Hierbij wordt op grond van een «risico-inventarisatie» per inhuuraanvraag bepaald of een nadrukkelijk risico bestaat op schijnzelfstandigheid wanneer deze zou worden uitgevoerd door een zelfstandige. Voor bepaalde categorieën inhuuraanvragen heeft de herstelorganisatie vastgesteld dat beoordeling van de Deliveroo-gezichtspunten aan de voorkant al een dusdanige indicatie geeft van werken in loondienst dat het risico op schijnzelfstandigheid bij de inhuur van zelfstandigen op die categorie inhuuraanvragen groot is. Als het risico op schijnzelfstandigheid voor een dergelijke categorie inhuuraanvragen als groot wordt beoordeeld, dan kiest de herstelorganisatie er omwille van het tegengaan van schijnzelfstandigheid voor om voor die categorie inhuuraanvragen geen zelfstandigen in te huren.
Klopt het dat UHT op functieniveau categorisch en niet op arbeidsrelatieniveau besluit of een functie wel of niet schijnzelfstandigheid is? Zo ja, kan het kabinet uitleggen wat daar holistisch aan is en hoe er dan rekening gehouden kan worden met het extern ondernemerschap van een zelfstandige? Hoe verhoudt deze houding zich met de gedane uitspraak door de rechter in Rotterdam?3
Ja, zoals ook bij vraag 7 aangegeven klopt het dat UHT voor bepaalde categorieën inhuuraanvragen heeft vastgesteld dat beoordeling van de Deliveroo-gezichtspunten aan de voorkant al een dusdanige indicatie geeft van werken in loondienst dat het risico op schijnzelfstandigheid bij de inhuur van zelfstandigen op die inhuuraanvragen groot is. Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 5, heeft de Belastingdienst een afwegingskader gepubliceerd. Met dit afwegingskader is het mogelijk een arbeidsrelatie op basis van alle feiten en omstandigheden te beoordelen (holistische toets) aan de hand van de gezichtspunten van Deliveroo. De Hoge Raad heeft bevestigd dat het externe ondernemerschap als gezichtspunt in de onderlinge verhouding niet van zwaarder of minder zwaar gewicht is dan de andere gezichtspunten. Dat is ook in lijn met de uitspraak van de rechtbank Rotterdam.
De herstelorganisatie is verantwoordelijk voor de eigen inhuur van medewerkers en dus ook voor het tegengaan van schijnzelfstandigheid. Zoals bij vraag 1 en vraag 7 aangegeven, maakt de herstelorganisatie, net als de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader, waarbij op grond van een «risico-inventarisatie» per inhuuraanvraag wordt bepaald of voor die inhuuraanvraag een nadrukkelijk risico bestaat op schijnzelfstandigheid wanneer deze zou worden uitgevoerd door een zelfstandige. Als voor een bepaalde categorie inhuuraanvragen het risico op schijnzelfstandigheid als groot wordt beoordeeld, kiest de herstelorganisatie er aan de voorkant voor om voor die specifieke categorie inhuuraanvragen geen zzp’ers in te huren. Het is mogelijk dat bij een (potentiële) inhuuraanvraag bijvoorbeeld bijna alle gezichtspunten een indicatie zijn van werken in loondienst. Zelfs als het externe ondernemerschap van een individuele werkende een contra-indicatie van werken in loondienst zou opleveren, kan er voor deze inhuuraanvraag dus nog altijd een nadrukkelijk risico op schijnzelfstandigheid zijn. De uitspraak van de Hoge Raad op 21 februari 2025 geeft geen aanleiding om een dergelijke werkwijze aan te passen.
Hebben zelfstandigen of brokers de gelegenheid om het besluit van de UHT bij de rechter aan te vechten? Zijn er al zelfstandigen of brokers naar de rechter gestapt?
Zelfstandigen en/of brokers hebben de gelegenheid om naar de rechter te stappen. Dat is tot nu toe nog niet gebeurd. Wel heeft één broker aangegeven juridische stappen te overwegen naar aanleiding van de intrekking van de gedane toezeggingen, zoals verwoord in de brief van 10 februari 2025.
Is het kabinet het ermee eens dat het een aantasting van de rechtszekerheid is om als handhavende of toepassende partij vooruit te lopen op nog niet aangenomen wetgeving zoals de concept-wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden of nog niet door een rechter bestendigde opvattingen van de advocaat generaal De Bock?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, is de huidige wet- en regelgeving leidend. Alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest zijn hiervoor het uitgangspunt, waarbij er geen rangorde geldt tussen de gezichtspunten in de beoordeling. Er wordt dus niet vooruitgelopen op nog niet aangenomen wetgeving of nog niet door een rechter bestendigde opvattingen. Het kabinet vindt dan ook niet dat er sprake is van een aantasting van de rechtszekerheid. Los hiervan, staat het een opdrachtgever uiteraard vrij om – met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving – bijvoorbeeld omwille van eigen bedrijfseconomische redenen aanvullende voorwaarden te stellen in een overeenkomst voor opdracht bij de inhuur van zzp’ers. De herstelorganisatie kinderopvangtoeslag hanteert tot op heden geen aanvullende voorwaarden.
Waarom kiest UHT ervoor om de jurisprudentie strenger te interpreteren dan vereist? Welke gevolgen heeft dit op de afhandeling van de kinderopvangtoeslagaffaire?
De herstelorganisatie kinderopvangtoeslag kiest niet voor een strengere interpretatie van de jurisprudentie. Bij het bepalen van de inzet van zzp’ers door UHT wordt niet een strengere afweging van de relevante feiten en omstandigheden gemaakt dan wordt voorgeschreven door wetgeving en jurisprudentie. Dit heeft daarom geen gevolgen voor de afhandeling van de kinderopvangtoeslagaffaire.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden voor het commissiedebat Zzp van 12 maart aanstaande?
Het commissiedebat Zzp van 12 maart is verplaatst naar 3 april. Ik heb de antwoorden apart van elkaar beantwoord en zorg voor tijdige beantwoording.
Bent u bekend met het artikel «Maak toegankelijkheid voor mensen met beperking een vereiste» van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden?1
Ja.
Steunt u de oproep om het aantal volksvertegenwoordigers met een beperking omhoog te brengen? Zo ja, deelt u de mening dat er meer gedaan kan worden om belemmeringen weg te halen?
Ik steun die oproep zeker. Mijn ambtsvoorganger, Minister Ollongren, heeft op 9 december 20202 het Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking naar de Tweede Kamer gestuurd. Als bijlage was gevoegd het nog steeds actuele onderzoeksrapport uit 2019 «In de beperking toont zich de meester», met behalve een analyse ook opties voor beleidsmaatregelen die zijn voorgesteld door de respondenten voor alle betrokkenen (Rijksoverheid, decentrale overheden, politieke partijen, belangenorganisaties van mensen met een beperking). In het Actieplan is een aantal initiatieven aangekondigd van het ministerie om de juiste omstandigheden te helpen creëren op basis van het uitgangspunt dat mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie moeten worden gebracht als mensen zonder beperking. Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger de doelgroep, de belangengroepen en de politieke partijen opgeroepen om het Actieplan te gebruiken als inspiratie voor hun zelf in te zetten acties. Ik onderschrijf die oproep.
Overigens is intussen een groot gedeelte van de in het Actieplan opgenomen voornemens tot stand is gebracht. Ik noem de volgende:
Ook was er in de periode 2022 tot en met oktober 2024 als uitvoering van een actiepunt een digitale ontmoetingsplek (Onbeperkindepolitiek.nl) opgezet. Deze is intussen beëindigd omdat eind januari 2025 het Diversiteitsplein (Diversiteitsplein.politiekeamtbsdragers.nl) wordt gelanceerd. De aanleiding voor de overstap naar een ander platform is enerzijds de wens voor een betere gebruiksvriendelijkheid en anderzijds aangescherpte eisen voor toegankelijkheid en veiligheid. Het doel blijft hetzelfde: een plek waar men informatie kan vinden over de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers met een beperking, gecombineerd met een plaats waar de doelgroep elkaar kan ontmoeten, met elkaar in gesprek kan gaan en van elkaar kan leren. Dit komt tegemoet aan een grote behoefte van de doelgroep.
Ook verleen ik sinds juni 2024 subsidie aan ZorgBelang Inclusief om een vijftiental mensen met een beperking actief te begeleiden naar de lokale politiek in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in 2026. Door deze persoonlijke benadering hoop ik stap voor stap het aantal mensen met een beperking dat actief is in de lokale politiek, te vergroten.
Kunt u op elk van de vijf tips van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden aangeven wat u kan doen om dit te faciliteren of onder de aandacht te brengen?
De vijf tips die in het artikel worden aangehaald, zijn afkomstig uit het door het Aanjaagteam politieke ambtsdragers met een beperking opgestelde manifest. Zoals aangegeven in het artikel is het Aanjaagteam door mijn ministerie ingesteld, met juist het oogmerk om dit onderwerp onder de aandacht te brengen. Dit manifest is mij dan ook goed bekend, maar de vijf tips die het Aanjaagteam heeft ontwikkeld, zijn gericht tot de politieke partijen. Ik citeer ze:
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de juridische kaders zie ik het als mijn rol degenen die door de politieke partijen geënthousiasmeerd zijn, te ondersteunen met voor de doelgroep specifieke aanspraken en voorzieningen als zij gekozen of benoemd zijn. Ook beijver ik mij dus om eind januari 2025 het Diversiteitsplein te lanceren waardoor er een digitale ontmoetingsplek is voor steun en informatie. Overigens zal dat platform niet alleen van belang kunnen zijn voor de doelgroep maar ook voor hun ondersteuners, griffiers, belangenverenigingen en ook politieke partijen.
Kunt u toelichten welke ondersteuning er beschikbaar zou moeten zijn voor mensen met een zichtbare of onzichtbare (functie) beperking die actief willen worden als volksvertegenwoordiger of bestuurder in een gemeente, provincie of het Waterschap?
Zoals gezegd, is het uitgangspunt van het sinds 2019 ingezette beleid van mijn ministerie dat mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie moeten worden gebracht als mensen zonder beperking. Het is lastig hier algemeen geldende bepalingen voor op te stellen omdat elke beperking of combinatie van beperkingen uniek is. Het is uit de aard der zaak maatwerk. Rechtspositioneel is er al veel mogelijk. Variërend van de vergoeding van reiskosten, het ter beschikking stellen van vervoersmiddelen, het verkrijgen van voorzieningen die werknemers met een beperking in een vergelijkbare situatie ook krijgen (zoals een brailleregel of een tolk), tot een vergoeding voor de inzet van een ondersteuner die activiteiten verricht die gericht zijn op vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek gedeeltelijke ontbrekende lichaamsfunctie. Ik merk dat er nog veel onbekendheid is over deze aanspraken, zowel bij de doelgroep als bij de politieke partijen als bij de overheidsorganen. Een van de speerpunten is om de kennis daarover te vergroten; onder meer via het Diversiteitsplein.
Uit signalen uit de praktijk maak ik op dat veel mensen met een beperking te maken hebben met handelingsverlegenheid van mensen zonder beperking. Vaak wordt ook niet voldoende beseft wat er nodig is om mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie te krijgen. Ik hoor echter ook dat men heel bereidwillig is, als dat besef er eenmaal wel is. Vaak ontstaat dat besef echter pas als men met de kwestie wordt geconfronteerd. Dit is dan ook voor mij nog een reden om te streven naar meer mensen met een beperking in een politieke of bestuurlijke functie. Dat hoort ook bij inclusie: het omgaan met elkaars eigenheden.
Ontvangt u ook signalen van mensen met een beperking die graag politiek actief zouden willen zijn, maar het niet durven vanwege fysieke barrières of uit zorg om uitkeringen of toeslagen kwijt te raken? Waar kunnen mensen met een beperking terecht als ze hierover vragen hebben? Bent u bereid te zorgen voor een vast informatiepunt, zodat altijd de juiste informatie en hulp wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ontvang die signalen ook. Aan de zorg om de fysieke barrières hoop ik tegemoet te komen door meer informatie en bewustwording, zowel bij de doelgroep als bij de overheidsorganen. Ook verwacht ik dat de rechtspositionele aanspraken op het gebied van reiskosten en ondersteuning hierbij zullen helpen.
De zorg over de impact van de politieke functie op de uitkering of toeslag is terecht, maar helaas niet eenvoudig op te lossen. Op het in mijn antwoord op vraag 2 genoemde informatiepunt voor veel gestelde vragen wordt ook in algemene zin ingegaan op de vraag of en zo ja, hoe de vergoedingen uit hoofde van het politieke ambt worden verrekend met de uitkering of toeslag. Deze informatie komt ook beschikbaar op genoemd Diversiteitsplein. Deze verrekeningen verschillen vaak per wet of regeling en zijn vaak erg afhankelijk van de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde (eventuele andere inkomsten uit arbeid, hoogte loon voor ziekte/beperking en hoogte vergoeding). Daarom is het ook niet mogelijk op voorhand in individuele gevallen aan te geven of het aangaan van een politiek ambt kan leiden tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid of het recht op uitkering of toeslag. Het stelsel van sociale zekerheid en toeslagen is ingewikkeld en, mede door de aard van de beperking, maatwerk. Met deze complexiteit hebben overigens ook mensen zonder een beperking of zonder politieke ambitie te maken.
Als uitvloeisel van het eerdergenoemd Actieplan is in 2021 gekeken of er een vast informatiepunt kon worden ingesteld waar de individuele ambtsdrager op het individu toegesneden informatie zou kunnen verkrijgen. Door de complexiteit van de regelgeving, het feit dat de uitvoering niet alleen is opgedragen aan het UWV, maar ook aan de 342 gemeenten (Participatiewet) en de Belastingdienst (huur- en zorgtoeslagen), de variëteit aan mogelijke situaties en de veelheid aan partijen die in wisselende combinaties met elkaar zouden moeten samenwerken voor deze relatief kleine doelgroep, is het helaas niet gelukt dit tot stand te brengen.
Deelt u de mening dat deze barrières schadelijk zijn voor de representatie van mensen met een beperking in de (lokale) politiek? Bent u bereid deze belemmeringen weg te nemen zodat meer mensen met een beperking zich verkiesbaar kunnen stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening, maar ik ben niet in de positie om al die belemmeringen weg te nemen. Het is een complex en veelkoppig probleem. Zoals hierboven beschreven, zijn er op mijn verantwoordelijkheidsgebied al wel degelijk stappen gezet.
Kunt u uiteen zetten hoe uitvoeringsorganisaties zoals het UWV en de Belastingdienst situaties beoordeelt van mensen die een uitkering of toeslag krijgen en ook politiek actief worden, en daar een vergoeding voor krijgen?
Deze vraag betreft veel wetten, te weten de WAO, WAZ, WIA-WGA, WIA-IVA, de Wajong in verschillende varianten, de huurtoeslag en de zorgtoeslag. Op deze vraag is per uitkering of toeslag zo uitgebreid mogelijk ingegaan op het informatiepunt voor veel gestelde vragen op de website Politieke participatie door mensen met een beperking | Ambt in praktijk | Politieke ambtsdragers. Kortheidshalve verwijs ik hiernaar.
Bent u bereid te waarborgen dat dat ambtsdragers met een beperking een eerlijke vergoeding krijgen voor hun werk zonder dat dit afgaat van uitkeringen en toeslagen? Zo nee, bent u het met ons eens dat dit zo spoedig mogelijk dient te veranderen?
Werknemers met een uitkering die werkzaam zijn in politiek of bestuur moeten uiteraard een eerlijke vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Dat neemt niet weg dat er regels zijn voor verrekening van uit dat ambt voortvloeiende inkomsten met de uitkering.
Het is staand kabinetsbeleid dat voor gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikten die politiek actief worden, dezelfde regels gelden voor het verrekenen van de inkomsten met de uitkering als voor werknemers die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn en andere werkzaamheden verrichten. Het verrichten van werkzaamheden als politiek ambtsdrager kent een vergoeding die voor de Belastingdienst als loon wordt beschouwd, dit geldt eveneens voor de diverse werknemersverzekeringen. Bij de (gedeeltelijke) verrekening van inkomsten bij de werknemersverzekeringen en Wajong geldt het uitgangspunt dat werken loont en dat uitkeringsgerechtigden daardoor in hun algemeenheid een totaal inkomen- loon plus uitkering – genieten dat hun inkomensverlies door werkloosheid, ziekte of beperking deels compenseert. Dat geldt derhalve eveneens voor werkzaamheden voor politieke ambtsdragers.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat alle vergaderingen en openbare bijeenkomsten van democratisch gekozen organen toegankelijk zijn? Zo ja, zijn er landelijke afspraken over de toegankelijkheid zoals de ruimtes, maar ook de mogelijkheid om vergaderingen te volgen voor mensen met een audiovisuele handicap? Zo nee, bent u bereid in overleg met decentrale overheden tot oplossingen te komen?
Die mening deel ik. Er zijn geen landelijke afspraken voor de toegankelijkheid van raads- of Statenzalen. Elke gemeente of provincie is eigenaar van het gebouw en kan zelf besluiten om de toegankelijkheid aan te passen. Daarbij kunnen ze gebruik maken van de regels die in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gelden voor nieuwbouw. Als aanvulling hierop wordt een vrijwillige NEN-norm (NEN 9120) ontwikkeld voor toegankelijkheid van gebouwen, die naar verwachting in januari 2025 wordt gepubliceerd. In aanvulling op die in ontwikkeling zijnde NEN-norm ben ik bereid om met decentrale overheden in gesprek te gaan over de toegankelijkheid van raads- en Statenzalen en de mogelijkheid voor mensen met een audiovisuele beperking om de raads- en Statenvergadering te volgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking?
Het debat over het VN-verdrag stond gepland op 10 december 2024. Op deze korte termijn lukt het mij niet om voor dit debat de beantwoording aan uw Kamer verstuurd te hebben.
Het nieuws dat arbeidsmigranten worden uitgebuit door werkgevers die de noodopvang voor asielzoekers verzorgen |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Bent u bekend met het NRC-onderzoek naar de erbarmelijke omstandigheden waarin arbeidsmigranten moeten werken in de door de overheid gefinancierde noodopvanglocaties op cruiseschepen zoals bij het bedrijf Cruisinc?1
Ja
Kunt u reflecteren op de bevindingen dat mensen weken achter elkaar werken zonder vrij te krijgen, wie ziek wordt, ontslagen wordt en dat deze arbeidsmigranten dan op straat worden gezet?
Iedereen die in Nederland woont en werkt moet goed behandeld worden. Situaties zoals omschreven in het artikel zijn onacceptabel en iedere misstand in Nederland is er één teveel. Het is belangrijk dat goed naar deze situatie wordt gekeken. Uit het nadere onderzoek zal moeten blijken of en zo ja welke wet- en regelgeving hier overtreden is.
Waarom worden arbeidsmigranten ingehuurd voor werk dat asielzoekers ook zelf zouden kunnen doen?
Op iedere locatie van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (hierna: COA) is personeel nodig voor de opvang en begeleiding van asielzoekers. Tegelijkertijd worden de bewoners van het COA gestimuleerd om een bijdrage te leveren aan de locatie waar zij verblijven. Zo dragen asielzoekers op reguliere locaties bij aan zaken als onderhoud, schoonmaak en andere ondersteunende activiteiten.
Echter, vanwege het aanhoudende tekort van reguliere opvanglocaties zijn tijdelijke noodopvanglocaties noodzakelijk, waaronder opvang op schepen. Deze locaties moeten snel, soms binnen enkele dagen, operationeel zijn. Bovendien is op dit soort locaties vaak specialistisch personeel noodzakelijk; bijvoorbeeld mensen die kennis hebben van werken op een groot schip. Ook is het zo dat schepen noodgedwongen worden gehuurd met hospitality dienstverlening.
Daarnaast speelt dat noodopvanglocaties vaak korter worden gebruikt dan reguliere locaties, en bewoners minder zelfstandig zijn. Op deze locaties is vaak geen kook gelegenheid. In plaats daarvan wordt gebruik gemaakt van een cateraar. Om deze redenen is het lastiger werk te laten doen door de asielzoekers zelf.
Het is mijn ambitie om deze dure en suboptimale vorm van opvang zo snel mogelijk tot een minimum te beperken.
Deelt u de mening dat het in het kader van het kabinetsvoornemen om de instroom te beperken ook zeer pijnlijk is dat er arbeidsmigranten extra naar Nederland worden gehaald voor dit werk en asielzoekers dit nu niet mogen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom deze arbeidsmigranten worden uitgebuit en had u hier weet van?
De omstandigheden zoals genoemd in het artikel zijn onacceptabel. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is elke mogelijke misstand in Nederland er één teveel. Daarom is het belangrijk dat hier onderzoek naar wordt gedaan.
Signalen over mogelijke misstanden bij de noodopvanglocaties waren voor het verschijnen van dit artikel niet bekend bij de Ministeries van AenM en SZW.
Voelt u zich verantwoordelijk voor het welzijn van de arbeidsmigranten?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 14 november 20242 zet het kabinet in op gerichter arbeidsmigratiebeleid. Hierbij is van belang dat mensen goed worden behandeld en zij geen verdienmodel zijn. Een stevige aanpak van de misstanden rond arbeidsmigratie is hard nodig. In eerste instantie voor deze mensen zelf. Maar ook voor de samenleving en de bedrijven die het goed doen. Een betere positie van arbeidsmigranten zorgt ook voor een gelijker speelveld op de markt voor bedrijven die hun werknemers wel waarderen. Daarmee krijgen we ook de broodnodige grip op arbeidsmigratie.
Laat dit niet precies het gevaar zien van het uitbesteden van opvang aan private partners die vooral bezig lijken te zijn met winstmaximalisatie en minder met het welzijn van asielzoekers?
Deelt u de mening dat het waanzin is dat wij nu met belastinggeld de uitbuiting van arbeidsmigranten financieren waarvan de winst vervolgens naar de zakken van de ondernemers gaat?
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat dit bedrijf naast het uitbuiten van arbeidsmigranten en het bestelen van de belastingbetalers zich ook nog een schuldig maakt aan belastingontwijking via constructies die via Cyprus lopen?
Deelt u de mening dat hier enkel dit bedrijf heel hard van profiteert, waar asielzoekers, arbeidsmigranten en belastingbetalers allemaal de dupe zijn van dit door de overheid gedoogde beleid?
Op welke manier gaat u weer het heft in handen nemen en deze uitbuiting zo snel mogelijk stoppen?
Zoals hiervoor vermeld is het mijn ambitie om de dure vormen van opvang waar de berichtgeving op ziet zo snel mogelijk tot een minimum te beperken. Tegelijkertijd loopt het COA zowel relevante interne procedures alsmede bestaande contracten en afspraken waarin deze partij een aandeel had, zorgvuldig na en scherpt deze waar nodig en mogelijk aan.
Wat gaat u eraan doen om de mogelijkheden voor asielzoekers om dit werk voor de opvang zelf te doen ook maximaal te benutten?
Het COA blijft zich onverminderd in zetten om asielzoekers tijdens verblijf in opvanglocaties te activeren om werkzaamheden te verrichten binnen en buiten de opvanglocatie. Dit gebeurt op verschillende manieren, bijvoorbeeld door het opzetten van een aantal meedoenbalies en het terugdringen van de wachtlijst bij de BRP straten waardoor asielzoekers sneller een BSN nummer krijgen, wat noodzakelijk is om arbeid te verrichten.
Bent u bereid om in alle volgende contracten met private partijen voor de noodopvang ook af te dwingen dat het werk zoveel mogelijk aan bewoners zelf wordt aangeboden, dat hier op geen enkele manier uitbuiting kan plaatsvinden en dat er anders harde sancties volgen waardoor dit niet meer lucratief is?
Het heeft altijd de voorkeur om zoveel mogelijk zelfstandigheid en verantwoordelijkheid te stimuleren op een opvanglocatie. Tegelijkertijd is er, zoals hiervoor aangegeven, altijd personeel nodig voor de begeleiding op een locatie – zeker als het een tijdelijke noodopvanglocatie betreft waar bewoners bijvoorbeeld niet zelf kunnen koken. De ambitie om bewoners van het COA zoveel mogelijk te stimuleren onderschrijf ik, maar daarbij moet wel oog zijn voor de mogelijkheden op een specifieke opvanglocatie.
Het bericht dat minister Faber terug is gekomen op de aanstelling van een nieuwe woordvoerder die tijdelijk voor haar zou gaan werken |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Faber weigert met voormalige inval-woordvoerder van burgemeester Halsema te werken»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de procedure tot de aanstelling van een woordvoerder voor een bewindspersoon eruit ziet?
De verantwoordelijkheid voor de procedure ligt bij de directie/het organisatieonderdeel waarvoor geworven wordt, onder eindverantwoordelijkheid van de SG. Dat geldt dus ook voor de procedure tot de aanstelling van een woordvoerder voor een bewindspersoon.
Kunt u aangeven wat de rol van de bewindspersoon is bij de procedure tot de aanstelling van een woordvoerder?
Bij veel ministeries is het goed gebruik om een kandidaat-woordvoerder, na alle gesprekken met collega’s, voor te stellen aan de bewindspersoon tijdens een kennismakingsgesprek.
Op basis waarvan is besloten toch niet in zee te gaan met de desbetreffende woordvoerder voor de Minister van Asiel en Migratie? Welke rol heeft de Minister van Asiel en Migratie bij deze besluitvorming gespeeld?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Zijn dit zaken die niet bekend waren bij de aanstelling van de nieuwe woordvoerder? Zo ja, kunt u toelichten wat voor zaken dit zijn? Kunt u uitsluiten dat het besluit om niet in zee te gaan met deze woordvoerder te maken heeft met de mediaberichtgeving vorige week over de eerdere werkervaring van de betreffende woordvoerder voor de burgemeester van Amsterdam?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Hoe vaak komt het voor dat een bewindspersoon zelf de aanstelling van een woordvoerder weigert? En hoe vaak komt het voor dat een reeds aangestelde woordvoerder na het tekenen van een overeenkomst alsnog te horen krijgt dat het woordvoerderschap niet doorgaat?
Dergelijke cijfers over het al dan niet vervullen van specifieke vacatures worden niet bijgehouden.
Op welk termijn verwacht u een nieuwe woordvoerder te hebben voor de Minister van Asiel en Migratie?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en kunt u de vragen beantwoorden vóór 1 december 2024?
De beantwoording is voltooid binnen de geldende 3-weken termijn.
Het werken met ambtenaren |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Klopt het dat u de aanstelling van een woordvoerder heeft geblokkeerd die voor u zou komen werken nadat u eerder juist had besloten dat deze woordvoerder welkom was? Zo nee, wat klopt er niet aan deze berichtgeving?1
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Wat was de reden van deze weigering nu het contract al was getekend en de oorzaak van het afketsen volgens het ministerie «volledig buiten deze interim-woordvoerder» ligt?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Op welk moment en op wiens initiatief is precies besloten dat de werkzaamheden van deze woordvoerder voor u als Minister niet door zouden gaan?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Kloppen de volgende feiten zoals opgetekend door de Volkskrant: «Het ministerie kan geen reden geven voor de beslissing van Faber. Wel is duidelijk dat vorige week woensdag een kort bericht in het AD verscheen waarin stond dat de PVV-minister in zee ging met de ex-woordvoerder van Halsema. Dat was precies de dag dat Geert Wilders in de Tweede Kamer om het ontslag van Halsema vroeg vanwege de aanpak van de rellen in Amsterdam. Een dag later liet Faber aan haar ministerie weten dat de al aangestelde woordvoerder weer bedankt moest worden.»?2 Zo nee, wat klopt hier niet aan?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Heeft het feit dat deze woordvoerder voor burgemeester Halsema heeft gewerkt iets te maken met het alsnog niet doorgaan van de arbeidsrelatie met uw ministerie?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Is hier op enigerlei wijze contact over geweest tussen u en de fractievoorzitter van de PVV?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Klopt het dat er nu financieel gecompenseerd moet gaan worden? Zo ja, wie gaat dat betalen?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Welk signaal gaat hier nu vanuit volgens u aan ambtenaren die op onpartijdige wijze hun werk zo goed mogelijk doen, ongeacht de politieke kleur van de bewindspersoon voor wie zij werken?
Ambtenaren adviseren onafhankelijk. De bewindspersoon draagt de politieke verantwoordelijkheid.
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk en binnen een week te beantwoorden?
De beantwoording is voltooid binnen de geldende 3-weken termijn.
Het bericht ‘ME’ers zijn uitputting nabij na verboden demonstraties: ’Echt bijna op’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ME’ers zijn uitputting nabij na verboden demonstraties: «Echt bijna op»»?1
Ja. In mijn brief over actuele dilemma’s over demonstreren in Nederland van 10 januari 2025 ben ik al ingegaan op het dringende signaal van de korpschef dat de inzet van de ME rond demonstraties zwaar drukt op de politieorganisatie.2
Hoe vaak is de Mobiele Eenheid (ME) ingezet rondom de onrust, rellen en demonstraties in Amsterdam in de week van en na de voetbalwedstrijd van Ajax tegen Maccabi Tel Aviv FC, onder andere toen de noodverordening van kracht was?
Naar aanleiding van deze rellen was er tussen 8 november en 14 november een noodverordening van kracht. De ME was deze gehele periode aanwezig en stond stand-by. De ME trad daarbij fasegewijs en de-escalerend op. Dat gebeurde meerdere keren waaronder op 10 november tijdens een demonstratie op de Nieuwedijk, op 11 november bij rellen op Plein 40–45 in Amsterdam-West en op 13 november bij een demonstratie op de Dam.
Verwacht u dat het verbale en non-verbale geweld tegen de ME en politie tijdens demonstraties en rellen invloed heeft op de fysieke en psychische gesteldheid van de agenten?
In de basispolitieopleiding en tijdens trainingen en jaarlijkse toetsen, in het kader van de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie, is aandacht voor geweld tegen politiemedewerkers. Deze kennisontwikkeling en opleiding is van groot belang om politiemedewerkers in staat te stellen om geweld, daar waar mogelijk, te voorkomen en de politiemedewerkers erop voor te bereiden om passend te handelen in bedreigende situaties. Dit wordt ook wel de «professionele weerbaarheid» genoemd en richt zich op fysieke, mentale en morele weerbaarheid. Ondanks dat politiemedewerkers weerbaar worden gemaakt, kunnen heftige incidenten invloed hebben op politiemedewerkers. Hiervoor heeft de politie de nodigde nazorg ingericht.
Is er nazorg geregeld voor de agenten die te maken hebben gehad met extreem geweld tijdens de (verboden) demonstraties en wanordelijkheden van deze en vorige week? Zo ja, op welke manier?
Politiemedewerkers die in aanraking komen met geweld hebben recht op goede personeelszorg en de juiste begeleiding en aandacht, ongeacht de aard van hun letsel. De eerste zorg start met debriefing in het team en opvang door het Team Collegiale Ondersteuning (TCO), waarbij ervaren politiemedewerkers klaarstaan die hun collega’s kunnen ondersteunen indien de collega dit wenst. Hierbij wordt teruggekeken op het incident en staat de verwerking centraal. De politiemedewerkers, die betrokken waren bij de betreffende incidenten, hebben deze nazorg ook ontvangen. Ook zijn meerdere bijeenkomsten georganiseerd om de gevoelens die bij de politiecollega’s vanuit de ME leefden te bespreken.
Daarnaast biedt politie een politiemedewerker professionele hulp, zoals psychologische nazorg en (juridische) bijstand. Voor politiemedewerkers is een casemanager GTPA (Geweld Tegen Politieambtenaren) beschikbaarheid voor administratieve zaken en de schadezaak. Alle faciliteiten ten behoeve van nazorg zijn te vinden in de Zorgwijzer van politie. Momenteel wordt er, met het programma Specifieke Aandacht en Zorg (SpAZ), verder gewerkt aan de verbetering van de begeleiding en ondersteuning van politieambtenaren op het gebied van tijdige aandacht en zorg. Ook treedt per 1 april 2025 het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten in werking. Het doel is dat dit verbeterde stelsel optimaal herstel en re-integratie van de betrokken medewerkers ondersteunt.
Deelt u de mening dat het enorm frustrerend en verwerpelijk is dat er toch wordt gedemonstreerd terwijl een noodverordening van kracht is, waarbij zelfs ME moet worden ingezet en politieagenten geen tijd meer hebben voor hun reguliere politietaken?
Tijdens het debat op 13 november 2024 over de geweldsincidenten in Amsterdam heb ik reeds aangegeven dat ik het verwerpelijk vind dat mensen het ondanks een noodverordening nodig vinden om de wet te overtreden en daarmee weer een zwaarder beroep op de politie te doen door op de Dam samen te komen.
Wat vindt u van de uitspraak dat «demonstranten de rechtsstaat ondermijnen» vanwege het negeren van de noodverordening?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat, ondanks de noodverordening in Amsterdam, toch een demonstratie is toegelaten?
Zoals ik eveneens heb aangegeven tijdens het debat op 13 november 2024 is het lokaal gezag verantwoordelijk voor de afwegingen die in deze moeten worden gemaakt.
Wat betekent deze onrust en de (terecht) grootschalige inzet van de politie voor de politiekracht die nodig is voor de NAVO-top in juni 2025? En wat betekent dit voor de verlofdagen van de agenten die zijn ingetrokken?
Dit soort demonstraties legt een groot beslag op schaarse politiecapaciteit. Het is aan het gezag om hierop te prioriteren. Hetzelfde geldt voor het politieoptreden rondom de NAVO-top in 2025. Voorts verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen hieronder.
Verwacht u dat er voldoende agenten op de been kunnen worden gebracht in de maanden voor, tijdens en na de NAVO-top?
Ja. Het veilig laten verlopen van de NAVO-top is een gemeenschappelijke opgave voor alle betrokkenen, waaronder de politie. Periodiek wordt in het landelijk overleg veiligheid en politie met de vertegenwoordigers van het lokaal gezag en de korpschef besproken wat dit betekent voor de politieorganisatie en de andere werkzaamheden van de politie.
Kunt u een inschatting geven hoeveel politieagenten niet hun reguliere taken kunnen oppakken vanwege de NAVO-top, maar ingezet worden in en rondom Den Haag?
De uiteindelijk benodigde capaciteit rond de NAVO-top is onder andere afhankelijk van ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en operationele keuzes door het bevoegd gezag.
Heeft dit directe en aantoonbare gevolgen voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de politie in andere delen van Nederland? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het uitgangspunt is dat ondanks de grote inzet rondom de NAVO-top de noodhulp en kernbezetting binnen de eenheden op orde blijft. Wanneer lokale tekorten ontstaan zullen eenheden elkaar onderling bijstand bieden, zodat de kernbezetting nergens in het geding komt.
De uitspraak van de minister tijdens de plenaire vergadering van donderdag 24 oktober 2024 “Kort na mijn aantreden ben ik gebriefd over weerbaarheid” |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Door wie bent u destijds gebriefd?1
In de eerste weken na mijn aantreden heeft een aantal briefings plaatsgevonden. Zo heeft de Directeur-Generaal van de AIVD de leden van het nieuwe kabinet in een themasessie gebriefd over informatiebeveiliging. Ook heeft de NCTV een oefening georganiseerd over de nationale crisisstructuur.
Wanneer vond deze briefing plaats?
Op 9 juli vond de themasessie informatiebeveiliging plaats, gegeven door de Directeur-Generaal van de AIVD voor Ministers en Staatssecretarissen.
Op 16 juli vond een themasessie internationaal plaats, gegeven door collega’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie voor Ministers en Staatssecretarissen.
Op 16 juli werd de oefening nationale crisisstructuur gehouden, begeleid door het hoofd van het Nationaal Crisiscentrum (NCC) voor de Minister president, de vicepremiers, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Defensie.
Waar vond deze briefing plaats?
Bij het Ministerie van Algemene Zaken.
Wie nam het initiatief voor deze briefing?
Het Ministerie van Algemene Zaken.
Wie waren bij deze briefing aanwezig?
Alle nieuwe kabinetsleden waren hiervoor uitgenodigd. Het merendeel van hen was aanwezig.
Is er een transcript van deze briefing? Zo ja, kan de Kamer het transcript ontvangen?
Nee.
Zijn er presentaties gegeven en/of notulen gemaakt tijdens deze briefing? Zo ja, kan de Kamer deze presentaties/notulen ontvangen?
De gegeven presentaties kunnen vanwege de rubricering niet worden gedeeld.
Is deze briefing, voor zover u weet, wellicht ook gegeven in andere NAVO-landen?
Nee.
Tijdens de plenaire vergadering van 24 oktober 2024 sprak u een paar keer over «NAVO-verplichtingen», kunt u deze «NAVO-verplichtingen» nader toelichten? Wat behelzen deze «verplichtingen» voor deze Minister (dus met betrekking tot de volksgezondheid, bijvoorbeeld «pandemische paraatheid») specifiek? Kan de Kamer documentatie ontvangen waarin deze (specifieke) «NAVO-verplichtingen» terug te vinden zijn?
Volgens artikel 3 van het NAVO-verdrag is weerbaarheid van de maatschappij een nationale verantwoordelijkheid en een collectief belang. Tijdens de NAVO Top in juli 2023 heeft Nederland zich gecommitteerd aan de NAVO-brede Resilience Objectives’s (RO)’s, terug te vinden in de Vilnius Summit Communiqué.2 Deze betreffen een specificering van de eerder door de NAVO benoemde 7 baseline requirementsdie een basisniveau weergeven op zeven civiele paraatheidsgebieden: continuïteit van overheid, energievoorziening, grootschalige opvang van personen, levensbehoeften, opvang van gewonden, (tele)communicatie en transport. Er is gecommitteerd aan het ontwikkelen van nationale doelen en het komen tot implementatieplannen.
Zijn deze «NAVO-verplichtingen» juridisch bindend? Zo ja, kan de Kamer het verdrag ontvangen waarin Nederland deze verplichting is aangegaan? Zo nee, waarom spreekt u dan over «verplichtingen»?
De toezeggingen op de NAVO Resilience Objectives zijn niet juridisch bindend, wel heeft de Minister President deze namens het Nederlandse kabinet ondertekend om onze betrokkenheid vast te leggen.3 Elk land heeft de vrijheid om te bepalen
welke middelen en strategieën zij wil inzetten. Er is wel een sterke politieke en strategische verwachting onder NAVO-bondgenoten dat landen solidair zijn en gezamenlijk reageren om de veiligheid van de alliantie te waarborgen.
Tot slot spreekt u in dit verband over een «inventarisatie» die «wordt gedaan onder regie van de NCTV», wanneer is deze inventarisatie naar verwachting gereed? Kan de Kamer deze inventarisatie ontvangen?
In het Regeerprogramma is de kabinetsbrede inzet op het versterken van de maatschappelijke weerbaarheid opgenomen. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid tegen militaire en hybride dreigingen is in de afgelopen maanden verder uitgewerkt onder coördinatie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. Dit is specifiek gericht op het verhogen van weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen, maar het beleid is ook van toepassing in geval van andere rampen en crises. Het weerbaarheidsbeleid bestaat uit verschillende beleidsterreinen onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende vakdepartementen en hun bewindspersonen. Zo zal in dit traject ook de weerbaarheidsopgave van VWS worden betrokken. Uw Kamer is hier eind 2024 over geïnformeerd.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het woke-beleid op ministeries |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Judith Uitermark (NSC), Caspar Veldkamp (NSC), Eppo Bruins (CU), Marjolein Faber (PVV), Fleur Agema (PVV), Barry Madlener (PVV), Eddy van Hijum (CDA), Mona Keijzer (BBB), Schoof , van Weel , Wiersma , Beljaarts , Ruben Brekelmans (VVD), Sophie Hermans (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
|
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komend jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?
Voor een overzicht van het geld dat het komende jaar geoormerkt is voor diversiteit en inclusiebeleid per ministerie, voor zover nu bekend, verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid te intensiveren of af te bouwen?
Het diversiteits- en inclusiebeleid van de Rijksoverheid is van belang voor het streven een inclusieve, betrouwbare, kwalitatief goed functionerende en slagvaardige overheid te zijn. Een organisatie waar inclusie en gelijkwaardigheid de norm zijn en die vrij is van discriminatie en racisme. De overheid dient in verbinding te staan met de samenleving en deze zo goed mogelijk te vertegenwoordigen en te bedienen. Hiervoor is een representatief medewerkersbestand dat aansluit bij de samenleving in al haar verscheidenheid noodzakelijk. Dat betekent dat de Rijksoverheid een goede mix van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis in huis moet hebben.
Om dit te bewerkstelligen worden verschillende maatregelen gericht op instroom, doorstroom, uitstroom en inclusie ingezet. Dit gebeurt zowel rijksbreed als binnen de ministeries en de verschillende organisatieonderdelen. Daarmee wordt recht gedaan aan de verschillen tussen organisaties, werkwijzen en opgaven binnen het Rijk.1 Het Ministerie van Defensie valt niet onder de sector Rijk en voert een eigen personeelsbeleid, waarbij wel zo veel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij rijksbrede ontwikkelingen.
De afgelopen jaren is binnen het Rijk vooruitgang geboekt op het gebied van diversiteit en inclusie. Echter, op dit moment worden de gestelde doelstellingen nog niet gehaald en wordt de overheid door haar (potentiële) medewerkers nog niet voldoende ervaren als een inclusieve werkgever. Recente onderzoeken naar discriminatie en racisme binnen de Rijksoverheid onderschrijven dit beeld.2
Het is daarom nodig om een effectief diversiteit- en inclusiebeleid te voeren. Rijksbreed wordt deze aanpak en de daarbij horende doelstellingen voortgezet. Het is aan departementen zelf om hier op een zo efficiënt mogelijke manier invulling aan te geven, mede in de context van de taakstelling op apparaatsuitgaven. Voor meer informatie over de manier waarop dit beleid vormgegeven is en wordt door de verschillende ministeries verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u voor uw ministerie inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Voor de antwoorden per ministerie verwijs ik naar de bijlage.
Is er de afgelopen jaren op uw ministerie sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Binnen de ministeries is er geen sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw ministerie een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
Binnen de Rijksoverheid wordt gebruik gemaakt van één quotum voor personeel, de Wet banenafspraak. In het sociaal akkoord van 2013 hebben het kabinet en sociale partners afgesproken dat extra banen bij reguliere werkgevers gecreëerd worden voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De kwantitatieve doelstelling – het wettelijke quotum – voor het Rijk wordt vastgesteld op basis van deze wet. Het exacte aantal fluctueert op basis van het aantal fte. Over dit wettelijke quotum en de voortgang hierop wordt jaarlijks gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.3
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid binnen uw ministerie gemeten? Welke criteria of KPI's («key performance indicators») hanteert u om het beleid te beoordelen?
Om het succes van de maatregelen voor de bevordering van gender- en culturele diversiteit te meten hanteren we de volgende meetbare ambities:
Naast deze meetbare ambitie(s) om de nagestreefde diversiteit van het medewerkersbestand te monitoren wordt gebruik gemaakt van specifieke en algemene instrumenten om het effect van beleidsmaatregelen in kaart te brengen.
Daarnaast is het Rijk ondertekenaar van verschillende maatschappelijke initiatieven waar rapportageverplichting een deel van kunnen uitmaken zoals het Charter Diversiteit van de SER en de Verklaring van Amsterdam. Over de prestaties van ondertekenaars wordt regelmatig gerapporteerd door de organisaties die deze data verzamelen. Deze rapportages en benchmarks dragen bij aan het inzichtelijk maken van het effect van het gevoerde beleid en de prestaties van het Rijk ten opzichte van publieke- en marktpartijen. Voor meer informatie over het gebruik van KPI’s per ministerie die afwijken van het bovenstaande verwijs ik naar de bijlagen.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw ministerie te adviseren over diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
Vanuit BZK zijn er in 2024 geen externe organisaties of consultants ingehuurd om te adviseren over het rijksbrede diversiteits- en inclusiebeleid. Wel is een aantal organisaties ingehuurd voor de begeleiding en ondersteuning van de uitvoering, waaronder AWVN voor inhoudelijke expertise bij de pilot Breed werven en objectief selecteren, en het CBS voor de uitvoering van de pilot Barometer Culturele diversiteit. De kosten hiervoor bedroegen respectievelijk € 32.961,01 en € 25.000. Momenteel worden deze beide pilots geëvalueerd.
Enkele ministeries hebben externe organisaties of consultants ingehuurd voor advies. Voor meer informatie over deze adviezen verwijs ik naar de bijlagen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van de vorige Minister van Justitie en Veiligheid dat «woke een bedreiging voor de rechtsstaat is»?1
Het inclusiebeleid dat bij de Rijksoverheid gevoerd wordt is gericht op het insluiten van perspectieven die in de samenleving bestaan, zo lang ze niet in strijd zijn met de Grondwet of deze onder druk zouden kunnen zetten.
Omdat «Wokisme» geen helder gedefinieerd begrip is kan ik over de uitspraken van de vorige Minister van Justitie Yeşilgöz in algemene zin geen uitspraak doen.
In hoeverre bestaat er bij u een vrees dat door de woke-ideologie ambtenaren niet meer vrijuit durven te spreken, omdat ze hierdoor mogelijk gecanceld kunnen worden?
Ik heb geen aanleiding voor die vrees, maar ik realiseer me dat deze angst toch zou kunnen bestaan bij sommige medewerkers, het beleid is juist gericht op het bevorderen van inclusie en het hebben van een open en veilige gesprekscultuur zodat ambtenaren zich veilig voelen om hun mening te delen, uiteraard binnen de wettelijke kaders en de ambtseed. Het inzetten op een diversiteit aan meningen en perspectieven wordt juist gestimuleerd omdat dit gezien wordt als cruciaal voor een Rijksoverheid die in verbinding staat met de samenleving.
Het bericht “Bedrijven gaan over lijken en verdienen fors aan de goedkope arbeidsmigrant” |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
Eddy van Hijum (CDA), van Weel |
|
![]() |
Deelt u de mening dat misbruik van arbeidsmigranten en arbeidsuitbuiting door werkgevers streng en daadkrachtig moet worden aangepakt?
De aanpak van arbeidsuitbuiting heeft hoge prioriteit voor dit kabinet. Ik vind dat werkgevers in Nederland hun werknemers fatsoenlijk moeten behandelen. Vanzelfsprekend deel ik de mening dat misbruik en arbeidsuitbuiting door werkgevers streng en daadkrachtig moet worden aangepakt.
Heeft u kennisgenomen van het interview met (scheidend) officier van Justitie Warner ten Kate, waarin hij aangeeft dat de overheid krachtiger moet optreden tegen arbeidsuitbuiting van arbeidsmigranten?1
Ja, hiervan is kennisgenomen.
Heeft u tevens kennisgenomen van de rapportage en aanbevelingen die de heer ten Kate in 2017 stuurde naar alle betrokken overheidsdiensten en bewindspersonen, waarin hij onder andere aangeeft dat de informatie-uitwisseling tussen het ministerie en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) tekortschiet?
Ja, hiervan is kennisgenomen. Het betreft het Bestuurlijk Signaal «CORNWALL»: Misbruik van Filipijnen in de Nederlandse binnenvaart, uit november 2017.2
Kunt u concreet aangeven wat er precies met deze aanbevelingen is gebeurd?
Het Bestuurlijk signaal beschrijft het proces van werving en tewerkstelling van de Filipijnse lichtmatrozen. Ook de opleiding (die in het Nederlands was) en het proces van de medische keuringen wordt beschreven. Hierbij worden een aantal vragen opgeworpen en verbeteringen voorgesteld.
Zo wordt geconstateerd dat een aantal verbeteringen mogelijk zijn in onder meer de verlening van tewerkstellings- en verblijfsvergunningen. Een aantal verbeteringen waren al doorgevoerd in onder meer de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Na de herziening van de Wav per 1 januari 2014 werd een twv nog maar voor maximaal een jaar verleend, per 1 januari 2022 is dit gewijzigd naar maximaal twee jaar (in plaats van drie jaar zoals ten tijde van Cornwall). Indien de werkgever na deze periode de arbeid wil voortzetten moet hij opnieuw aantonen te voldoen aan alle voorwaarden van de Wav.
Sinds de invoering van het Modern Migratiebeleid moet de referent in Nederland zijn gevestigd. Het komt dus niet meer voor dat een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid naar Manilla worden gestuurd zoals ten tijde van Cornwall. Deze veranderingen maken het veel lastiger om misbruik van deze procedures te maken.
Het rapport bevat echter ook een aantal constateringen en impliciete veronderstellingen die niet werden herkend. Deze hebben onder andere betrekking op onveiligheid aan boord en corruptie bij (erkenning van) medische keuringen. Deze punten zijn destijds ook gedeeld met de opstellers van het Bestuurlijk signaal en er bestond overeenstemming dat het niet noodzakelijk was om wetgeving of de praktijk aan te passen.
Herkent u het voorbeeld dat in het interview wordt benoemd van het ten onrechte niet intrekken van een tewerkstellingsvergunning door het UWV, nadat de werkgever door het gerechtshof is veroordeeld voor mensensmokkel?
De zaak waaraan de heer ten Kate refereert is ons bekend. De Arbeidsinspectie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben daar intensief en langdurig onderzoek naar gedaan, in 2020 leidend tot een strafrechtelijke veroordeling. Intrekken van twv’s na deze veroordeling was niet aan de orde omdat er in 2020 voor betreffende werkgever geen lopende twv’s meer waren. De laatste vergunningen expireerden in 2013.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen en binnen welke termijn, om de informatie-uitwisseling tussen het ministerie en het UWV te verbeteren om dit soort praktijken te voorkomen?
UWV werkt samen met IND, de Arbeidsinspectie en het OM aan een betere naleving van de wet- en regelgeving. Adequate informatie-uitwisseling tussen partijen in de keten is hierbij essentieel. Wet- en regelgeving voorziet momenteel in de benodigde grondslagen voor informatie-uitwisseling.
Het opgestelde Bestuurlijk signaal in 2017 heeft de noodzaak destijds bevestigd van goede informatie-uitwisseling. Ten tijde van de zaak van de Filipijnse bemanning3 waren de mogelijkheden om twv’s te weigeren of eenmaal verleende vergunningen in te trekken beperkt4. Bij herziening van de Wav per 2014 zijn de mogelijkheden uitgebreid, waaronder de mogelijkheid geen twv te verlenen of deze in te kunnen trekken nadat een arbeidsgerelateerde overtreding of het delict onherroepelijk is komen vast te staan.
Waar heeft het integrale programma uit 2018 – voor onder andere het «doorontwikkelen van de aanpak van arbeidsuitbuiting», waarin werd aangegeven dat de Nederlandse Arbeidsinspectie vanaf 2019 «gaat inzetten op het sneller oppakken van signalen van misstanden» – concreet toe geleid? Hoeveel zaken heeft de Nederlandes Arbeidsinspectie in respectievelijk 2019, 2020, 2021, 2022 en 2023 aangedragen op het gebied van arbeidsuitbuiting? En hoeveel zaken hebben geleid tot een veroordeling?
De Arbeidsinspectie ontwikkelt zich continu om haar aanpak van arbeidsuitbuiting effectiever en efficiënter te maken. Hieronder volgt allereerst een schets van de (organisatie)ontwikkelingen in de afgelopen periode, gevolgd door cijfermatige resultaten.
Continu systematiseert en professionaliseert de Arbeidsinspectie de opsporing van arbeidsuitbuiting en de bestuursrechtelijke handhaving van ernstige benadeling, met als doel om de informatiepositie en samenwerking in- en extern te versterken en signalen sneller op te pakken. Zo voert de Arbeidsinspectie onderzoek uit om meer inzicht te krijgen in de modus operandi van daders.5 Ook bracht de Arbeidsinspectie in 2022 de Monitor Arbeidsuitbuiting en Ernstige Benadeling uit om een bijdrage te leveren aan de gezamenlijke kennispositie van stakeholders zoals ngo’s, gemeenten en andere overheidsdiensten.6 Om de kenbaarheid, kennis en het netwerk te vergroten, blijft geïnvesteerd worden in kennisdeling en samenwerkingen met internationale en nationale partners, zoals binnen het samenwerkingsverband CEPOL gericht op de training van Europese wetshandhavers.
In 2020 is de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie gestart met het formeren van een specialistische afdeling arbeidsuitbuiting. In 2021 en 2022 is de capaciteit hiervoor stapsgewijs uitgebreid. De benodigde specialistische kennis bij de rechercheurs neemt hierdoor toe, waardoor sneller en efficiënter kan worden opgetreden. Deze afdeling heeft een eigen frontoffice waar signalen van arbeidsuitbuiting kunnen worden gemeld. Het frontoffice is vooral bedoeld als loket voor ketenpartners en bestaat naast het centrale meldpunt van de Arbeidsinspectie. Signalen van arbeidsuitbuiting die bij dit centrale meldpunt van de Inspectie binnenkomen, worden intern doorgezet en daar geregistreerd, verrijkt en beoordeeld om de vervolgactie te bepalen. Die kan onder meer bestaan uit het organiseren van een intake met een vermoedelijk slachtoffer. Het merendeel van de strafrechtelijke onderzoeken die hieruit voortvloeien wordt uitgevoerd door rechercheurs van de Afdeling Arbeidsuitbuiting.7
In 2024 wordt geïnvesteerd in het (verder) opleiden van de rechercheurs op het terrein van mensenhandel en in het optimaliseren van de processen. De aankomende modernisering van art. 273f Sr zal leiden tot een verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van ernstige misstanden in arbeidssituaties.
De Opsporingsdienst en het Programma Arbeidsuitbuiting en Ernstige Benadeling bereiden samen de organisatorische wijzigingen voor die het wetsvoorstel voor de Arbeidsinspectie met zich meebrengt.
In de periode 2020–2023 zien we een gestage groei van het aantal meldingen dat wordt onderzocht en afgerond door de Arbeidsinspectie. Echter, iedere beoordeling en ook elke vervolgstap is sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van dat geval. Dat uiteindelijk weinig tactische onderzoeken worden gestart, heeft mede te maken met de beperkte reikwijdte van de huidige strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting.8 In 2020 is 1 strafrechtelijk onderzoek naar arbeidsuitbuiting afgerond en in 2021 zijn 6 onderzoeken naar arbeidsuitbuiting afgerond.9 10 In 2022 zijn 4 strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting afgerond.11 In 2023 zijn 11 onderzoeken naar arbeidsuitbuiting afgerond.12
Na afronding van de onderzoeken draagt de Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie de zaken met een proces-verbaal over aan het Functioneel Parket (FP). Het FP bepaalt of tot vervolging wordt overgegaan. Bij vervolging beslist uiteindelijk de rechter of er een veroordeling komt. Vaak hebben aangiften, vervolgingen en uitspraken door de rechtbank een lange doorlooptijd en vinden deze niet in één en hetzelfde jaar plaats. Deze achtereenvolgende acties maken dat de cijfers over aantallen niet een op een vergelijkbaar zijn. M.a.w. de cijfers gaan niet steeds over dezelfde inhoudelijke zaken.13
In de periode 2019 t/m 2023 is in 14 zaken op het gebied van arbeidsuitbuiting die door de Nederlandse Arbeidsinspectie zijn aangedragen, de verdachte door de rechtbank veroordeeld voor mensenhandel.
Welke maatregelen gaat u nemen en binnen welke termijn, om het bewijs van arbeidsuitbuiting te vergemakkelijken, zodat de Arbeidsinspectie beter en vaker kan handhaven?
De rechtspraktijk, waaronder opsporingsinstanties zoals de Arbeidsinspectie en het OM, heeft aangegeven dat de huidige bewijslat te hoog ligt, en dat daardoor het huidige strafrechtelijke instrumentarium als onvoldoende wordt ervaren om de huidige misstanden effectief aan te pakken. Dit maakt optreden tegen personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige misstanden in gevallen waarin de bewijsdrempel voor arbeidsuitbuiting net niet werd gehaald, maar wel sprake is van strafbaar gedrag en een slachtoffer ernstig wordt benadeeld, lastig.
Op 25 april jl. is daarom het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel bij de Tweede Kamer ingediend. Het doel van dit wetsvoorstel is om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel – inclusief arbeidsuitbuiting – effectiever te maken en de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers te verbeteren.
Daarnaast wordt ernstige benadeling als zelfstandig delict strafbaar gesteld, waarmee wordt beoogd dat substantiële onderbetaling en slechte huisvestingsomstandigheden, zoals geschetst in het wetsartikel, effectiever aangepakt kunnen worden. Op 13 juni jongstleden heeft uw Kamer het verslag uitgebracht over deze wetgeving. De verwachting is dat de Minister van J&V de beantwoording daarvan na het zomerreces aan uw Kamer zal doen toekomen. Het streven is om de wet medio 2025 in werking te laten treden.
Zijn de Nederlandse Arbeidsinspectie en het Openbaar Ministerie geholpen met de aanpassing van artikel 273 lid f, Wetboek van Strafrecht? Denkt u met de wijziging van dit artikel (hogere straffen/boetes voor mensenhandel) méér vervolgingen te kunnen doen en daaruit voortvloeiend meer veroordelingen?
De rechtspraktijk, waaronder opsporingsinstanties zoals de Arbeidsinspectie en het OM, heeft aangegeven dat de huidige bewijslat te hoog ligt, en dat daardoor het huidige strafrechtelijke instrumentarium als onvoldoende wordt ervaren om de huidige misstanden effectief aan te pakken. Dit maakt optreden tegen personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige misstanden in gevallen waarin de bewijsdrempel voor arbeidsuitbuiting net niet werd gehaald, maar wel sprake is van strafbaar gedrag en een slachtoffer ernstig wordt benadeeld, lastig.
Op 25 april jl. is daarom het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel bij de Tweede Kamer ingediend. Het doel van dit wetsvoorstel is om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel – inclusief arbeidsuitbuiting – effectiever te maken en de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers te verbeteren. Daarnaast wordt ernstige benadeling als zelfstandig delict strafbaar gesteld, waarmee wordt beoogd dat substantiële onderbetaling en slechte huisvestingsomstandigheden, zoals geschetst in het wetsartikel, effectiever aangepakt kunnen worden.
De Arbeidsinspectie geeft hierbij aan dat het opsporingswerk en het vergaren van bewijslast tegen verdachten een arbeidsintensief proces is, zeker in dit domein waar de opsporing óók kwetsbare slachtoffers moet horen, veelal met taalbarrière en vormen van psychische aandoeningen.
Naast de voorgenomen wetswijziging wordt daarom in het kader van het versterkte Actieplan «Samen tegen mensenhandel» verkend of het uitvoeren van strafrechtelijk onderzoek naar verdachten van mensenhandel losgekoppeld kan worden van het vaststellen van slachtofferschap. Het beoogde effect daarvan is dat de opsporing van daders effectiever kan worden uitgevoerd.14 Ook een betere bescherming van slachtoffers is onderwerp van een van de actielijnen in dit actieplan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord.
De brief 'Uitkomst overleg over misstanden inzet flexkrachten en arbeidsmigranten in vleessector' |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u overwogen om een algeheel verbod op uitzenden in de vlees-, en pluimveesector in te stellen? Zo ja, wat is uw afweging geweest om dit niet te doen?1
In de brief aan uw Kamer van 13 juni jl. heeft mijn voorganger aangegeven wat er met de uitzend- en vleessector is afgesproken en dat er op die actiepunten voor de zomer vorderingen te melden moeten zijn en/of vervolgafspraken moeten zijn gemaakt.2 Toegezegd is dat de Kamer hier na de zomer opnieuw over zal worden geïnformeerd. Hiertoe blijf ik in gesprek met de vlees- en uitzendsector en de betrokken stakeholders. Indien resultaten op de actiepunten die ik met de sectoren heb afgesproken achterblijven, zullen aanvullende maatregelen volgen.
Deze malafide uitzendbureaus zijn al vele jaren actief en het is de partijen in de vleessector tot nu toe niet gelukt om uitbuiting van deze mensen tegen te gaan, wat maakt dat u er vertrouwen in heeft dat dit nu anders zal zijn?
Zowel de vlees- als ook de uitzendsector hebben tijdens het gesprek met mijn voorganger aangegeven het signaal van de Arbeidsinspectie over ontslag op staande voet uiterst serieus te nemen. De sectoren zijn met voorstellen gekomen om maatregelen te treffen om dergelijke misstanden te voorkomen. Ik zie hierin de motivatie van de sectoren om de geconstateerde problemen aan te pakken en malafide uitzendbureaus te weren.3 Daarnaast blijf ik met afgevaardigden van de uitzend- en vleessector in gesprek om de voortgang te bespreken van maatregelen waarmee misstanden moeten worden tegengegaan en aangepakt.
Bent u bereid uw opvolger te vragen de Kamer uiterlijk in september te informeren over de gang van zaken op dit onderwerp?
Ja. Uw Kamer informeer ik, zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief, na de zomer over dit onderwerp. Ik betrek hierin ook de uitkomsten van vervolggesprekken die met vertegenwoordigers van de vlees- en uitzendsector worden gevoerd.
U geeft aan dat nog voor de zomer een meldpunt zal worden ingesteld voor misstanden in de vleessector, is het de bedoeling dat arbeidsmigranten hier zelf melding gaan maken van misstanden?
Constaterende dat arbeidsmigranten vaak bang zijn om misstanden bij een werkgever/branche-organisatie te melden omdat ze afhankelijk zijn van de werkgever voor loon en huisvesting, hoe gaat u er met de sector voor zorgen dat deze mensen toch melding gaan maken?
Zal er bij het meldpunt ook hulp zijn om de problemen die gemeld worden (bijv. betaling van achterstallig loon, nieuw werk, alternatieve huisvesting) op te lossen? Zo ja, wie zal dit doen? Zo nee, waarom niet?
Komt er bij het meldpunt ook de mogelijkheid om melding te maken in andere talen dan Nederlands of Engels, zoals bijvoorbeeld in het Roemeens, Pools of Hongaars? Zo nee, hoe verwacht u dan dat arbeidsmigranten die geen Nederlands of Engels spreken toch melding kunnen maken?
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit meldpunt onder de aandacht wordt gebracht van arbeidsmigranten in de vleessector?
Welk deel van de arbeidsmigranten in de vleessector denkt u daarmee te kunnen bereiken?
De afspraken zijn nu gemaakt met een aantal organisaties binnen de sector, hoe gaat u ervoor zorgen dat juist de bedrijven met slecht intenties (die mogelijk niet aan tafel zitten) aan de afspraken gehouden worden?
Malafide organisaties die zich niet aan de afspraken houden, kunnen door middel van het meldpunt worden gesignaleerd. Ik verwacht dat uitzendkoepels en de sector zelf niet met partijen willen werken waar structurele misstanden plaatsvinden. Daarnaast gaat de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) voor alle bedrijven gelden die arbeidskrachten ter beschikking stellen.
Bedrijven waar veel misstanden voorkomen zullen er alles aan doen om deze misstanden te verhullen, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze misstanden toch boven tafel komen?
Bedrijven die misstanden verhullen, kunnen door middel van het meldpunt vroegtijdig worden gesignaleerd. Daarnaast bekijk ik zoals toegezegd in de Kamerbrief de mogelijkheden voor het uitvoeren van een onderzoek naar de conglomeraten, structuren en onderlinge verbanden en verhoudingen in uitzend- en vleessector.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat malafide uitzendbureaus niet worden toegelaten tot het toelatingsstelsel, en dat inleners worden aangepakt die zich niets aantrekken van misstanden?
Het stelsel waarmee malafide organisaties in de uitzendmarkt kunnen worden aangepakt, wordt geïntroduceerd met de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta). Dit wetsvoorstel is op dit moment in behandeling bij uw Kamer. Dit zogenoemde toelatingsstelsel bevat verschillende waarborgen om malafide uitzendbureaus van de uitleenmarkt te weren, zoals periodieke controles op naleving van de belangrijkste arbeids- en fiscale wetten, het voldoen van een waarborgsom van € 100.000 en aanvullende gegevensuitwisseling met onder andere de Arbeidsinspectie. Uitleners die zonder toelating arbeidskrachten uitlenen én inleners die zakendoen met niet-toegelaten uitleners kunnen boetes krijgen van de Arbeidsinspectie. Zo kunnen zowel malafide uitzendbureaus als inleners worden aangepakt.
Grensoverschrijdend gedrag op het ministerie van Justitie en Veiligheid |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de enquête van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) «Sociale veiligheid bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid»?1
Ik heb kennis genomen van het rapport naar aanleiding van de FNV Enquête naar sociale veiligheid bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De gepresenteerde resultaten neem ik serieus en er staan ernstige constateringen in. Sociale veiligheid is een onderwerp dat blijvende aandacht nodig heeft. De resultaten van het FNV-onderzoek onderstrepen dit. Binnen mijn ministerie ondernemen we veel activiteiten op dit terrein en wordt dit regelmatig gemeten via onder andere medewerker onderzoeken, monitor integriteit en risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). In algemene zin komt hier met een hogere respons een genuanceerder beeld uit en zijn deze onderzoeken representatiever dan het rapport van de FNV. Dit doet echter niet af aan de inhoud van wat medewerkers terug geven in dit FNV-rapport. De FNV heeft dit rapport ook bedoeld als een steun in de rug om bij te dragen aan het vergroten van de sociale veiligheid binnen mijn ministerie. Dat waardeer ik.
Inmiddels heeft de waarnemend SG hier ook over gesproken met de vakbonden, waarbij de overige rijks-vakbonden van het FNV-rapport kennis konden nemen en reflecteren. Er is afgesproken de resultaten en gedane aanbevelingen zoveel mogelijk in gezamenlijkheid aan te laten sluiten op lopende activiteiten en deze waar nodig te versterken. De FNV-aanbevelingen geven hiervoor goede aanknopingspunten.
Wat zegt het u dat ongeveer de helft van de invullers in het afgelopen jaar te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag en dat veel werknemers te maken hebben met pesten, intimidatie, discriminatie en andere vormen van ongewenst gedrag?
Iedere medewerker die hiermee te maken heeft is er een te veel. We nemen deze signalen zeer ten harte: blijvende aandacht hiervoor is en blijft noodzakelijk. Het FNV-rapport onderstreept dit en dat neem ik serieus. Mijn ministerie onderneemt hierop actie in afstemming met alle vakbonden. Er wordt waarde gehecht aan transparantie en gezamenlijke afstemming. Voor de volledigheid is het goed te vermelden dat de respons op het FNV-onderzoek een minder genuanceerd beeld laat zien dan de interne onderzoeken van het departement die een hogere respons kennen. Zo is in het laatste medewerkersonderzoek naar psychosociale arbeidsbelasting, binnen het bestuursdepartement een 9,2 uit 10 gescoord op het terrein van ongewenste omgangsvormen2. Hoewel dit in principe een goede score is, voeren we hierop een «zero tolerance beleid» en blijven wij hier continu aandacht aan geven.
Hoe kan het dat veel ambtenaren zich niet gesteund voelen door de eigen organisatie en veel grensoverschrijdend gedrag intern is?
In de beantwoording op vraag 2 heb ik aangegeven dat het ministerie al veel doet om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen, maar dat hier blijvende aandacht voor nodig is. Hieronder enkele voorbeelden van de aanpak:
De afdeling integriteit ontwikkelde in 2023 diverse instrumenten om voor medewerkers inzichtelijk te maken hoe zij een melding kunnen maken en om hen te helpen hun weg te vinden binnen het integriteitslandschap van JenV. Er is een training «Integriteit op tafel» voor leidinggevenden opgenomen in het leeraanbod van de JenV Academie.
Er is een gemeenschappelijke «Klachtenadviescommissie Ongewenst Gedrag» voor de IND, de DT&V, de RvdK, Justis, het NFI en het bestuursdepartement. In 2023 is een integrale en samenhangende aanpak van «Sociale Veiligheid» ontwikkeld met een toolbox van bestaande middelen, trainingen en producten. Daarnaast is er ook aandacht voor agressie en geweld tegen medewerkers via het project «Werkgeversrol bij agressie en geweld tegen werknemers». Aandacht voor sociale veiligheid is een belangrijk aspect in de trainingen voor leidinggevenden en er wordt leidinggevenden handelingsperspectieven aangereikt om adequaat te kunnen acteren op gedrag, signalen en meldingen.
Tevens is sociale veiligheid een belangrijk gespreksonderwerp in managementteams op alle niveaus.
Dit neemt helaas niet weg dat er zich nog steeds ongewenste situaties kunnen voordoen.
Welke resultaten hebben de eerdere verbeterprogramma’s op dit gebied volgens u reeds gehad? Wat hebben de eerdere trajecten concreet opgeleverd?
Binnen het ministerie wordt de afgelopen jaren door alle ingezette maatregelen en aandacht voor sociale veiligheid gezien dat in de resultaten van de verschillende medewerkersonderzoeken een positieve ontwikkeling is te constateren.
Binnen het bestuursdepartement is een stijging geconstateerd op bijna alle punten van sociale veiligheid. Dit wijst op een toename van de sociale veilige werkomgeving. Blijvende aandacht voor sociale veiligheid is echter noodzakelijk, want er is nog steeds ruimte voor verbetering. Zoals in de beantwoording van voorgaande vragen is toegelicht wordt hier op mijn ministerie op ingezet.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen in het rapport van de FNV?
Kort na het uitkomen van het FNV-rapport heeft de waarnemend SG hier overleg over gevoerd met de vakbonden, waarbij ook de andere vakbonden van het Rijk kennis van het rapport konden nemen en hier op konden reflecteren. Er is afgesproken de resultaten en gedane aanbevelingen zoveel mogelijk in gezamenlijkheid aan te laten sluiten op lopende activiteiten en deze waar nodig te versterken, zoals toegelicht in de beantwoording op voorgaande vragen.
Zoals eerder benoemd worden de signalen uit dit rapport en de aanbevelingen zeer serieus genomen. Op basis van de aanbevelingen en hetgeen aan acties, instrumenten en structuren (zoals meldpunten) al aanwezig is, wordt op korte termijn op bestuurlijk niveau binnen het ministerie het gesprek gevoerd om na te gaan wat er nog extra moet gebeuren. Tevens wordt hiermee kennis en ervaringen op departementaal en concernniveau met elkaar gedeeld om van elkaar te leren en gezamenlijk op te trekken om als ministerie een veilige en inclusieve werkgever te zijn.
Wat gaat u concreet doen om meer sociale veiligheid te bieden voor medewerkers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Zoals in voorgaande beantwoording reeds aangegeven, ontplooit mijn ministerie al veel activiteiten om de sociale veiligheid binnen het ministerie en alle organisaties daarbinnen de juiste aandacht te geven en te versterken. De aanbevelingen van de FNV in haar rapport geven hiervoor goede aanknopingspunten om dit verder te brengen. Bijvoorbeeld de aanbeveling om meer aandacht te geven aan preventie van suïcide, waarvoor rijksbreed al een traject loopt. En ook om meer aandacht te besteden aan de bekendheid van bijvoorbeeld de ombudsfunctionaris personeel en de overige meldpunten. Zo heeft de waarnemend SG zeer recent akkoord gegeven op een vereenvoudiging van het meldproces misstanden en integriteitsschendingen.
De arbeidsomstandigheden in het regionale openbaar vervoer |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer informeren over de belangrijkste oorzaken van het hoge ziekteverzuim onder OV-medewerkers in het streekvervoer?1
De oorzaken van het ziekteverzuim onder het ov-personeel zijn volgens de vervoerders wisselend. Daarnaast is ook niet op alle plekken in Nederland sprake van hoog verzuim; in sommige gevallen is het verzuim bijvoorbeeld al grotendeels gedaald tot het niveau van voor corona. Daarnaast ligt het verzuim bij vervoersbedrijven in andere landen ook hoger dan de landelijke gemiddelden.
Wel is het zo dat de personeelskrapte in het ov zorgt voor een hogere werkdruk onder bestaand personeel. Dit is met name het geval in concessies waar niet of weinig is afgeschaald in de dienstregeling. De ov-sector als geheel heeft te maken met vergrijzing en zet daarom bij werving in op een jongere instroom. Hierdoor wordt het personeelsbestand gemiddeld jonger en wordt de werkdruk verlaagd voor al het personeel. Dit kan mogelijk ook bijdragen aan het verlagen van het ziekteverzuim.
Welke afspraken heeft u binnen het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) met vervoerders gemaakt om problemen als het hoge ziekteverzuim, de structureel hoge werkdruk en de personeelstekorten in de OV-sector terug te dringen?
In het NOVB wordt gesproken over sector-brede vraagstukken in de ov-sector. De personeelskrapte is een onderwerp dat daarbij ook aandacht heeft. Zo worden bijvoorbeeld succesvolle aanpakken gedeeld voor de werving van personeel. Ook wordt er van gedachten gewisseld over de achterliggende oorzaken van de personeelskrapte.
In het NOVB worden geen afspraken gemaakt over arbeidsvoorwaarden. Dat gebeurt aan de cao-tafel. Het personeelsbeleid is immers een verantwoordelijkheid van de vervoersbedrijven. Zij zetten in op meer werving, werken aan het terugdringen van personeelsverzuim en zetten in op nieuwe wervingstactieken, zoals het aantrekken van een jongere instroom, «zij-instromers» en het inzetten van Engelssprekende chauffeurs uit andere EU-landen.
Deelt u de mening dat een ziekteverzuim van dertig procent, zoals bij Arriva, volstrekt onacceptabel is?2
In algemene zin dienen vervoerders, vanuit hun verantwoordelijkheid als werkgever, zich maximaal in te zetten om een te hoog ziekteverzuim te voorkomen. In de regio Twente, die in het NOS-artikel wordt genoemd, ligt het verzuim hoger dan bij de rest van Arriva en hoger dan gemiddeld in het stad- en streekvervoer. Arriva geeft aan dat er voor de regio Twente wordt gewerkt aan nieuwe afspraken met het personeel en dat het verzuim momenteel daalt. Zo is er sinds 17 juni 2024 een nieuw dienstenrooster met meer tijd voor de chauffeur. De provincie Overijssel is als concessieverlener verantwoordelijk om toe te zien op de effecten van de genomen maatregelen.
Bent u bereid om bij alle provincies op te vragen met welke ziekteverzuimpercentages de OV-bedrijven in het regiovervoer te maken hebben?
De vervoersbedrijven zijn als werkgevers verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. De cijfers over ziekteverzuim zijn onderdeel van de bedrijfsvoering en hoeven niet aan de concessieverlenende overheden gerapporteerd te worden. Om deze reden worden hierover ook geen cijfers bijgehouden door de regionale overheden of door het Ministerie van IenW.
Kunt u als financier van het regionale OV bij alle provincies opvragen hoe groot de personeelstekorten in het streekvervoer per concessie zijn?
De vervoersbedrijven zijn als werkgevers verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. Cijfers over vacatures, in- en uitstroom en personeelstekorten behoren tot de bedrijfsvoering van deze vervoersbedrijven en worden vanwege concurrentiegevoeligheid niet gedeeld met de regionale overheden of met het Ministerie van IenW. De concessieverlenende overheden hebben afspraken met de vervoerders waarbij zij sturen op de prestaties voor de reiziger en niet op de keuzes in de bedrijfsvoering.
Zo ja, kunt u de Tweede Kamer hiervan een overzicht sturen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 en 5 kan IenW de Tweede Kamer geen overzicht sturen van de personele gegevens van de vervoersbedrijven in het stad- en streekvervoer omdat IenW niet over die gegevens beschikt.
Bent u bereid om voortaan, samen met provincies, structureel bij te houden hoe groot de personeelstekorten bij OV-bedrijven in het regiovervoer zijn?
Er is in het ov-stelsel een verdeling gemaakt in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheden en vervoersbedrijven. De overheden sturen via concessies op prestaties en hebben geen rol in het personele beleid. Dat behoort tot de verantwoordelijkheid van de vervoersbedrijven als werkgever. De vervoersbedrijven maken daarover afspraken met werknemers aan de cao-tafel.
Dat neemt niet weg dat er op landelijk niveau in het NOVB ontwikkelingen en lessen worden gedeeld over de werving van personeel en het aantrekkelijker maken van het werken in het ov. Waar nodig en mogelijk ondersteunen de verschillende overheden de vervoersbedrijven in de aanpak van het personeelstekort.
Kunt u aangeven welk deel van de chauffeurs in het streekvervoer in dienst is van een uitzendbureau?
IenW heeft geen inzicht in de personeelsbestanden van de verschillende vervoersbedrijven. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel chauffeurs in het streekvervoer na een dienstverband van een jaar in vaste dienst worden genomen?
Vervoerders geven aan dat, conform de cao, personeel na een bepaalde periode de mogelijkheid krijgt om vast in dienst te treden. Daarbij bestaat er altijd een groep die ervoor kiest om flexibel inzetbaar te blijven.
Tegemoetkomingsregeling Stoffengerelateerde Beroepsziekten |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag van 29 april 2024 over de Tegemoetkomingsregeling Stoffengerelateerde Beroepsziekten (TBS)?1
Ja, ik ben bekend met deze uitzending.
Op welke wijze zijn relevante stakeholders betrokken geweest bij het opstellen van de huidige drie protocollen voor asbest gerelateerde longkanker, allergisch beroepsastma en schildersziekte (CSE)? Klopt het dat de patiëntenverenigingen niet tot nauwelijks betrokken zijn geweest?
De Adviescommissie Lijst beroepsziekten heeft de protocollen voor de drie ziektes opgesteld op basis van concept-protocollen van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Het NCvB heeft hiervoor in de periode maart tot en met juni 2022 elf interviews gehouden met vertegenwoordigers van vier beroepsverenigingen en drie patiëntverenigingen2. Voor CSE zijn geen interviews gehouden omdat er een bestaand protocol was voor de eerdere «Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE».
Het vergroten van de betrokkenheid van slachtoffers is één van de verbeterrichtingen waar we op dit moment aan werken. Ik wil dat de regeling laagdrempelig is en aansluit bij de wens om hiermee slachtoffers erkenning van hun beroepsziekte te geven. Daarom ga ik een klankbordgroep instellen die ook een rol zal krijgen bij de opstelling van nieuwe protocollen waar aanvragen aan moeten voldoen. De directere betrokkenheid van patiëntenorganisaties zal de regeling verbeteren.
Klopt het dat er in 2023 254 aanvragen waren, waarvan er 170 in behandeling zijn genomen? Klopt het dat er hiervan 41 zijn toegekend en 129 zijn afgewezen?
Ja, deze cijfers kloppen.
Welke verklaringen voor het lage aantal aanvragen ziet u nog meer, buiten de redenen die u beschrijft in de brief «Voortgang regeling TSB Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten»?2
Ik zie naast de redenen in de voortgangsbrief inmiddels nog een andere oorzaak voor het lage aantal aanvragen. Dat is dat in bepaalde gevallen de diagnostiek onvoldoende is. Er is dan meer informatie nodig, die niet altijd wordt bekostigd vanuit de Zorgverzekeringswet. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de relatie met het beroep bij allergisch beroepsastma. Dit probleem heeft mijn aandacht. In de volgende voortgangsbrief zal ik u informeren hoe ik hier binnen de TSB mee wil omgaan.
De vragen in vraag 5 en 6 naar specifieke verklaringen voor het lage aantal aanvragen beantwoord ik onder die twee vragen.
Kunt u bij vraag vier ingaan op de mogelijke verklaring dat de regeling onvoldoende bekend was? Hoe beschouwt u de opvatting zoals deze is geuit in de uitzending van EenVandaag dat de bekendheid van de regeling onbekend is gehouden omdat men bang was dat er te veel aanvragen zouden komen?
De communicatie heb ik bewust gericht op de specifieke doelgroepen. Tot mijn spijt is het aantal aanvragen en toekenningen ondanks deze inzet te laag. Dit moet beter.
De communicatie is in eerste instantie gericht op intermediairs rondom het slachtoffer, zoals medisch specialisten. Deze medisch specialisten staan namelijk in direct contact met slachtoffers en kunnen een professionele bijdrage leveren aan de aanvraag. Bovendien kunnen ze vooral hun patiënten stimuleren die een haalbare aanvraag kunnen doen (een van de drie ziekten, relatie met beroep en nadere eisen).
Daarnaast zijn de slachtoffers zelf en de mensen om het slachtoffer heen geïnformeerd via media, social media, website Rijksoverheid, website SVB, website ISBG, website RIVM, website Lexces, Arboportaal, Kamerbrieven en de OPS-stichting. Er is bewust voor gekozen geen massa-mediale communicatiecampagne te maken omdat de doelgroep van deze regeling heel specifiek is. Het is daarom nodig heel gericht te communiceren met de potentiële aanvragers.
Uit het aantal aanvragen blijkt dat de doelgroepen onvoldoende zijn bereikt. Ook zijn er onder de aanvragers mensen die niet binnen de huidige doelgroep vallen. Dit laat het belang zien van een gerichtere communicatie die de juiste doelgroepen beter weet te bereiken. Daar werk ik nu aan, samen met de uitvoeringspartners. U ontvangt hierover nadere informatie in een voortgangsbrief in de tweede helft van dit jaar.
Kunt u bij vraag vier ook ingaan op de mogelijke verklaring dat het diagnosticeren van beroepsziekten in veel gevallen niet wordt vergoed uit de Zorgverzekeringswet en dat het hierdoor moeilijker is voor (potentiële) slachtoffers van stoffengerelateerde beroepsziekten om een aanvraag voor de TSB-regeling in te dienen?
Om een aanvraag voor de TSB te kunnen indienen, moet de aanvrager een medische diagnose overhandigen van een ziekte die in de bijlage van de regeling staat4. Voor de TSB geldt per ziekte een protocol waarin staat aan welke voorwaarden een medische diagnose van de ziekte moet voldoen. Bij bepaalde ziekten kan een reguliere arts of medisch specialist de diagnose niet vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij schildersziekte (CSE). Om in aanmerking te komen voor een TSB-tegemoetkoming, moet een multidisciplinair team5 conform het protocol de CSE-diagnose hebben gesteld. Enkele onderdelen hiervan vallen niet onder de reguliere zorg waardoor er geen vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (ZvW) is. Hiervoor is een bijbetaling nodig door bijvoorbeeld de werkgever of de patiënt. Dit kan in bepaalde gevallen een drempel vormen voor toegang tot de regeling. Dit probleem heeft mijn aandacht. In de volgende voortgangsbrief zal ik u informeren hoe ik hier binnen de TSB mee wil omgaan.
Welke aanknopingspunten ziet u om de mogelijke knelpunten in vraag 4, 5 en 6 weg te nemen?
De vragen 4 en 5 gaan over de (on)bekendheid van de regeling, en het mede daardoor achterblijvende aantal aanvragen. Ik werk aan een betere manier van communiceren die zich per beroepsziekte richt op zowel slachtoffers als professionals.
Vraag 6 gaat over de voor een aanvraag vereiste additionele diagnostiek. In de volgende voortgangsbrief zal ik u informeren hoe ik hier binnen de TSB mee om wil gaan.
Kunt u nader toelichten op welke gronden de aanvragen zijn afgewezen? Kunt u aangeven bij hoeveel afwijzingen het ging om gebrek aan medische informatie? En kunt u aangeven bij hoeveel afwijzingen het ging om gebrek aan blootstellingsinformatie?
De afwijzingsgronden verschillen per beroepsziekte. Ik geef daarom per beroepsziekte een onderbouwing op basis van de analyse van de paneloordelen uit 2023. Daarnaast laat ik onderzoeken of de protocollen van de Adviescommissie waarmee aanvragen worden beoordeeld, voldoende ruimte laten voor maatwerk en of die ruimte wordt gebruikt.
Van de 19 door het panel beoordeelde aanvragen is 90% afgewezen. De voornaamste reden hiervoor is dat de aanvragers op manieren werkzaam waren die tot lagere blootstelling leidden dan de vastgestelde drempelwaarde. Daardoor kan ook iemand die lang met asbest heeft gewerkt beneden de grens uitkomen die nodig is voor een tegemoetkoming. Dat is bijvoorbeeld het geval als iemand altijd heeft gewerkt met een hele kleine hoeveelheid asbest of met een minder gevaarlijke vorm van asbest. In een dergelijk geval is de kans klein dat de longkanker is veroorzaakt door het werken met asbest. Ik heb hierin een grens moeten kiezen. Daarbij heb ik het advies van de onafhankelijke Adviescommissie Lijst beroepsziekten gevolgd. De vastgestelde grens is lager dan in de ons omringende landen. Daarnaast houdt het Deskundigenpanel rekening met aanvragers die nét onder de grens vallen. Bij het kiezen van een grens zullen er altijd helaas gevallen blijven waarbij de grens niet gehaald wordt.
Ongeveer één derde deel van de door het panel beoordeelde aanvragen is afgewezen omdat er geen sprake is van astma6. Bij aanvragen waarbij wel sprake is van astma is 66% afgewezen omdat de aangeleverde documentatie niet aantoont dat de astma werkgerelateerd is of omdat onderzoek ontbreekt naar sensibilisatie voor een beroepsallergeen.
In één derde deel van de 51 door het panel beoordeelde aanvragen oordeelt het panel dat sprake is van CSE in het kader van de TSB. In de overige gevallen oordeelt het panel dat er geen sprake is van CSE. Dit komt vooral doordat andere oorzaken van de gezondheidsklachten niet zijn uitgesloten of vanwege het ontbreken van een (valide) neuropsychologisch onderzoek (NPO).
Op welke wijze verklaart u het hoge aantal afwijzingen? Ziet u een verband met het (ontbreken van) betrokkenheid van de patiëntenverenigingen bij het opstellen van de protocollen?
De oorzaak van de meeste afwijzingen is dat de diagnose van de aanvrager onvoldoende duidelijk is of omdat de ziekte niet binnen de regeling valt. Een andere reden is dat de relatie tussen de ziekte en het werk niet voorshands aannemelijk was. Ik had dit hoge percentage afwijzingen niet verwacht. Daarom werk ik met de uitvoeringspartners aan verbeteringen. Ik kan niet vaststellen of er een verband is tussen de mate van betrokkenheid van patiëntenorganisaties en het hoge aantal afwijzingen. Wel ben ik ervan overtuigd dat hun bredere betrokkenheid de regeling zal verbeteren. Daarom ga ik een klankbordgroep instellen die ook een rol zal krijgen bij de opstelling van de protocollen waar aanvragen aan moeten voldoen. Andere verbeterrichtingen waar ik aan werk staan in de voortgangsbrief van 29 april 2024.
Klopt het dat het medisch panel soms de gestelde diagnose in twijfel trekt en van mening is dat de diagnose CSE niet juist gesteld is? Is dit een taak van het medisch panel?
In totaal bevat 73% van de door het panel beoordeelde CSE-aanvragen een diagnose gesteld door het Solvent Team7. Dit is een gespecialiseerd medisch team voor het vaststellen van de diagnose CSE. In alle gevallen waar het Solvent Team eenduidig de diagnose CSE heeft gesteld (16 van de 37 aanvragen) heeft het panel ook positief geoordeeld. In de andere dossiers bestond bij het Solvent Team (ernstige) twijfel over de diagnose CSE. Ook het panel beoordeelde dat het in deze gevallen niet voorshands aannemelijk is dat het CSE betreft.
27% van de door het panel beoordeelde aanvragen is afkomstig van veertien andere klinieken dan het Solvent Team. Uit deze aanvragen blijkt dat diagnostiek om CSE vast te stellen breder wordt uitgevoerd dan door alleen het Solvent Team. Wel lijken deze dossiers van mindere kwaliteit. Het panel heeft bij 13 van deze aanvragen geoordeeld dat geen sprake is van CSE, vanwege bijvoorbeeld het ontbreken van een (betrouwbaar) NPO, een bij CSE passend NPO, of omdat er sprake is van andere oorzaken die de gezondheidsklachten konden verklaren.
Wordt daarmee een juridisch vraagstuk door een medicus beantwoord?
Het Deskundigenpanel bestaat naast medici ook uit arbeidshygiënisten. Het panel geeft antwoord op de vraag of een aanvrager een ziekte heeft die in de bijlage van de regeling staat, en of het voorshands aannemelijk is dat de ziekte is ontstaan door het werk. Dit zijn vraagstukken in de medische en blootstellingstechnische sfeer, en die de betreffende experts daarom beantwoorden.
Kunt u nader toelichten waarom er is gekozen om aan te sluiten bij het begrip «voorshands aannemelijk»? Klopt het dat deze is bedoeld om de vergoeding meer op basis van redelijkheid toe te kennen dan op basis van de aanwezigheid van volledig en «hard» bewijs?
Met het voorshands aannemelijk-principe sluit de regeling aan bij het advies van de Commissie Heerts8. De commissie stelt dat de aanvrager «naar vermogen aannemelijk» dient te maken dat die tijdens het werk is blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. Hierbij is bewijsmateriaal nodig. Volgens het advies van de commissie moet worden voldaan aan «vooraf vastgestelde, wetenschappelijke (medische, epidemiologische en etiologische) criteria». Volledig hard bewijs is niet nodig. Er is bewust gekozen om geen 100% zekerheid te vereisen voor het doen van een toekenning.
Wat zijn de effecten van het aansluiten bij het begrip «voorshands aannemelijk» op het aantal toekenningen?
Het effect van het aansluiten bij het begrip voorshands aannemelijk is dat er meer toekenningen zijn dan bij een 100% causale bewijslast. Ik heb, overeenkomstig het rapport van de commissie Heerts, gezocht naar de juiste balans in de mate van bewijslast die nodig is. Ik kijk nu of er voldoende ruimte is voor maatwerk.
Wat verstaat u onder «voorshands aannemelijk»? Hoe wordt dit begrip in de praktijk toegepast? Wordt dit toegepast op zowel de medische beoordeling als de beoordeling van de blootstelling op de werkplek?
Het begrip voorshands aannemelijk heeft bij de TSB betrekking op het vaststellen van de relatie tussen de ziekte en het werk. Deze relatie is vaak lastig aantoonbaar, omdat veel ziekten meerdere oorzaken kunnen hebben. Met voorshands aannemelijkheid heb ik gekozen om hier soepel en met vertrouwen mee om te gaan. Het begrip is in het kader van de regeling gedefinieerd als: «Bij voorshands aannemelijk gaat het «om het risico dat de aanvrager tijdens de arbeid is blootgesteld aan stoffen, in een dergelijke mate dat dit volgens de gangbare wetenschappelijke inzichten oorzakelijk verband houdt met de gediagnosticeerde aandoening».»9
Het begrip voorshands aannemelijk is per beroepsziekte in een protocol toegepast. Dit betekent dat er voor een toekenning een toetsing van medische- en blootstellingsgegevens nodig is, maar dat er geen 100% causaliteit hoeft te worden aangetoond. Ik vind dit belangrijk omdat ik de tegemoetkoming gericht wil verstrekken aan de mensen die vallen binnen de doelgroep van de regeling. Ik kijk momenteel wel of hierbij voldoende ruimte is voor maatwerk.
Welke alternatieven ziet u voor dit begrip?
Er zijn in beginsel vele alternatieven te bedenken, van 100% zekerheid tot enkel een verklaring van de aanvrager, en alles wat daar tussenin zit. Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 14, is de keuze gemaakt om aan te sluiten bij het advies van de Commissie Heerts.
Waarom is het verhaal van het slachtoffer niet voldoende?
Het verhaal van het slachtoffer is een belangrijke pijler in de afweging om iemand wel of geen toekenning te geven. In het beginstadium van de aanvraag wordt het slachtoffer thuis bezocht om diens verhaal te horen. Ik vind het belangrijk om naast de verklaring van het slachtoffer, ondersteunend bewijs mee te wegen. Daarmee komt de tegemoetkoming terecht bij de mensen waar de regeling voor bedoeld is. Zo zijn er bijvoorbeeld vele gevallen van longkanker in Nederland, die niet allemaal door het werk zijn veroorzaakt.
Wat zegt u tegen de getroffene die volgens de regels informatie moet aanleveren die niet beschikbaar is, of die niet terug te vinden is?
De regeling is bedoeld om slachtoffers erkenning te bieden voor hun leed. Aanvragers moeten «naar vermogen aannemelijk» maken dat zij tijdens het werk zijn blootgesteld aan gevaarlijke stoffen en daar ziek van zijn geworden. Bewijsmateriaal over de mate en frequentie van blootstelling aan gevaarlijke stoffen op of door het werk is daarom nodig. Als deze gegevens echter niet (meer) beschikbaar zijn, beoordeelt het Deskundigenpanel of er andere informatiebronnen zijn en communiceert hierover met de aanvrager. Dit kunnen ook kwalitatieve informatiebronnen zijn, bijvoorbeeld feiten vanuit de arbeidshistorie die het ISBG opstelt bij huisbezoeken. In het kader van de verbeteringen waar ik aan werk, onderzoek ik onder meer of bij de beoordeling van aanvragen voldoende ruimte is om dit maatwerk te leveren. Daarnaast zet ik erop in dat tijdens de huisbezoeken bij aanvragers meer informatie wordt verzameld over de relatie tussen de ziekte en het werk. In de tweede helft van dit jaar wordt u hier verder over geïnformeerd.
Bent u van mening dat wanneer een slachtoffer eerst ziek is geworden door het werk en vervolgens geen tegemoetkoming krijgt, omdat de werkgever/bedrijfsarts de blootstelling niet in kaart heeft gebracht, eigenlijk dubbel slachtoffer is?
Ja, ik ben het ermee eens dat mensen in die situatie dubbel slachtoffer zijn. Daarom kijkt het Deskundigenpanel ook naar andere informatiebronnen, zoals blijkt uit antwoord 17. Ik hecht aan een goede afweging van de mate van bewijs dat nodig is, zoals ik uiteenzet in het antwoord op vragen 15 en 16. Wel onderzoek ik of er voldoende ruimte is voor maatwerk, en of die ruimte wordt gebruikt.
Als door nalatigheid van de werkgever het dossier niet compleet is, zou de tegemoetkoming dan niet ruimhartig toegekend moeten worden en bij twijfel in het voordeel van het slachtoffer moeten uitvallen?
Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 17, is het uitgangspunt van de regeling dat de aanvrager «naar vermogen» aannemelijk moet maken dat die ziek is geworden door werk. Daarbij kijkt het Deskundigenpanel naar meer informatiebronnen dan alleen die van de werkgever. Als vanuit deze informatiebronnen voldoende aanleiding is om te kunnen concluderen dat de ziekte is gerelateerd aan het werk, kan de aanvraag alsnog worden toegekend.
Ik kijk wel of hierbij voldoende ruimte is voor maatwerk, ook in dergelijke situaties, en of die ruimte wordt gebruikt.
Kunt u bij vraag 15 t/m 18 ook ingaan op de aard van de vergoeding, die bedoeld is als erkenning van het leed en niet als schadevergoeding?
De tegemoetkoming in de regeling TSB is geen schadevergoeding, maar een financieel gebaar als blijk van erkenning voor het leed van slachtoffers van stoffengerelateerde beroepsziekten. De regeling laat de aansprakelijkheid buiten beschouwing, omdat het aansprakelijkheidsrecht in haar huidige vorm volgens de Commissie Heerts voor de slachtoffers niet of nauwelijks leidt tot compensatie, laat staan erkenning. De tegemoetkoming van de TSB moet gezien worden als een erkenning door de samenleving, als teken van betrokkenheid
bij het leed door deelname aan het arbeidsproces. Aanvragers houden naast de TSB wel de mogelijkheid een procedure te starten over de juridische aansprakelijkheidsstelling.
Op welke manier blijkt dat de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) effectief is in het tegengaan van stoffengerelateerde beroepsziekten? Klopt het dat de werkgever nalatig is geweest als hij het risico niet in kaart heeft gebracht en hier geen acties op heeft ondernomen? Moet de naleving en handhaving van de RI&E niet verhoogd worden om het effect van dit instrument te vergroten?
Tekortkomingen in de RI&E kunnen grote gevolgen hebben voor de gezondheid en veiligheid van werkenden. Als werkgevers de risico’s niet inventariseren en daarmee niet herkennen, is de kans groot dat de werkgever geen passende maatregelen neemt om deze risico’s te beheersen.
Uit de jurisprudentie blijkt dat de beschikbaarheid van een complete RI&E en Plan van Aanpak zwaar meewegen bij de vraag of een werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden. Indien de werkgever niet aan de zorgplicht heeft voldaan, is hij in beginsel aansprakelijk voor de schade van de werknemer.
Eén van de doelstellingen van de Arbovisie 2040 is dat alle werkgevers een RI&E hebben met aandacht voor preventie. De SER deelt de ambitie van het kabinet dat het aantal bedrijven met een RI&E fors moet toenemen. In haar advies over de Arbovisie stelt de SER voor een start-RI&E beschikbaar te stellen aan het midden- en kleinbedrijf (mkb). Daarnaast pleit de SER voor digitale melding door bedrijven van hun RI&E en het basiscontract met de arbodienst of bedrijfsarts bij de Nederlandse Arbeidsinspectie. Ik werk deze twee aanbevelingen momenteel uit. Daarnaast onderzoek ik welke andere beleidsopties uitgewerkt kunnen worden voor het verhogen van de naleving en kwaliteit van de RI&E.
Hoe betrekt u de ervaringen met de TSB-regeling en het ontbreken van informatie over de wettelijk verplichte RI&E’s, in de lopende discussie over de Arbovisie 2040, de evaluatie van de RI&E’s en de onafhankelijkheid en rol van de bedrijfsarts?
Bij de uitwerking van de Arbovisie 2040 betrek ik de ervaringen met de TSB en het Meerjarenprogramma Impuls RI&E en de uitkomsten van de eindevaluatie van dit programma die ik momenteel laat uitvoeren. Wat betreft de rol en positie van de bedrijfsarts loopt momenteel het meerjarig subsidieprogramma Innovatieve Arbozorg. Daarin ondersteun ik initiatieven vanuit het veld gericht op toekomstbestendigheid van het beroep. Verder wacht ik het vervolg advies van de SER over de Arbovisie 2040 af. Dat advies wordt verwacht in september en zal met name gericht zijn op arbozorg.
Op welke manier gaat u meer maatwerk bespoedigen? Is het denkbaar dat daarbij ook andere disciplines van deskundigen worden betrokken dan medisch specialisten, bedrijfsartsen en blootstellingsdeskundigen?
We werken op dit moment samen met de uitvoeringspartners aan een verbeterplan. We bespreken een breed scala aan opties. Ik zorg ervoor dat gedaan wordt wat nodig is om de regeling dichter bij haar doel te brengen. Ik laat onder andere onderzoeken of de door de Adviescommissie opgestelde protocollen waarmee aanvragen worden beoordeeld voldoende ruimte laten voor maatwerk voor slachtoffers die – soms buiten hun kunnen om – over beperkte bewijsvoering beschikken. Hieraan ondersteunend zet ik in op het kansrijker maken van aanvragen, door het zoveel mogelijk beschikbaar krijgen van informatie over het werkverleden en de relatie met de ziekte. Dit kan gaan om medische informatie en blootstellingsgegevens, maar ook om andere informatie als deze niet meer beschikbaar is. Als voor het belang van die andere informatiebronnen beter ook andere expertises kunnen worden betrokken, zal ik dat onderzoeken. Ten slotte zal ook het direct betrekken van de doelgroep, door middel van een klankbordgroep, helpen om maatwerk te bespoedigen. In de tweede helft van dit jaar ontvangt u informatie over de voortgang.
Is het denkbaar om bij de uitvoering van de TSB-regeling naast medische expertise ook gebruik te gaan maken van juridische expertise om te beoordelen of de (beroeps)ziekte een gevolg is van de uitoefening van de werkzaamheden, gezien de belangrijke rol van het begrip juridische causaliteit in de jurisprudentie over letselschade?
De bedoeling van de TSB is om vriendelijker en toegankelijker te zijn dan de «juridische lijdensweg» die voorheen de enige optie was voor slachtoffers. Ik houd vast aan dat doel. Verder raakt deze vraag aan de verbeterrichtingen die momenteel worden uitgewerkt. In de tweede helft van dit jaar ontvangt u informatie over de voortgang.
Kunt u garanderen dat het budget voor deze regeling blijft staan?
De TSB is in 2023 ingevoerd omdat het hard nodig is om op een laagdrempelige en snellere manier erkenning te bieden aan mensen met een beroepsziekte. De SZW-begroting bevat dan ook structureel budget voor de TSB-regeling.
Worden reeds afgewezen aanvragen opnieuw beoordeeld als straks de protocollen zijn aangepast en op andere manieren meer ruimte is gecreëerd voor maatwerk?
Wanneer een aanvrager die een afwijzing heeft ontvangen over nieuwe informatie beschikt, kan die opnieuw een aanvraag indienen. Ik onderzoek nog of afgewezen aanvragen na verbeteringen van de regeling proactief opnieuw zullen worden beoordeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Gezond en veilig werken dat plaatsvindt op 26 juni 2024?
Ja.
De toegenomen onveiligheid op de treindienst Zwolle-Emmen |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Olger van Dijk (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Explosieve stijging aantal incidenten in trein Zwolle-Emmen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat het aantal incidenten met zwartrijden en het aantal gevallen van mishandeling en bedreiging van treinpersoneel in het eerste kwartaal van dit jaar fors is gestegen ten opzichte van de, toen al zorgwekkende, situatie in 2023?
Ik herken slechts gedeeltelijk het beeld dat het aantal incidenten op de Vechtdallijn is toegenomen. In het nieuwsartikel wordt het eerste kwartaal van 2024 vergeleken met het eerste kwartaal van 2023. De stijging van het aantal geregistreerde incidenten ten opzichte van het eerste kwartaal van 2023 komt door de inzet van het service- en veiligheidsteam op de Vechtdallijn. Zij zijn sinds het tweede kwartaal van 2023 volledig operationeel. Dit team reist in koppels mee met alle treinen die rijden tussen Zwolle en Emmen, waardoor bijna alle reizigers op deze route gecontroleerd worden. Hierdoor worden zwartrijders veel vaker geregistreerd dan vóór april 2023.
De stijging is met name te zien in de zogenaamde B-incidenten, waarbij het gaat om reizigers die geen vervoersbewijs bij zich hebben en waarvoor de politie ter plaatse moet komen. Wanneer iemand niet over een vervoersbewijs beschikt en ook geen geldig identiteitsbewijs bij zich heeft, moet de politie ter plaatse komen om een identiteitscontrole uit te voeren.
Kunt u aangeven welke maatregelen u in de afgelopen jaren samen met de provincie als concessieverlener met het vervoersbedrijf Arriva heeft getroffen om de overlast en agressie tegen te gaan? Welke menskracht en financiële middelen heeft u ter beschikking gesteld om deze aanpak te ondersteunen?
Vanwege de structurele sociale veiligheidsproblemen zijn in de afgelopen jaren, samen met Arriva en de provincies Drenthe en Overijssel, verschillende maatregelen genomen om incidenten te voorkomen en het veiligheidsgevoel van reizigers en personeel te waarborgen. In 2021 is geëxperimenteerd met het werken in koppels van stewards, waarbij de minimumeis van één persoon per trein tijdelijk werd losgelaten. Met ingang van 2022 is teruggekeerd naar één steward per trein, en is extra personeel ingezet om perroncontroles uit te voeren op stations in Zwolle en Emmen.
Deze maatregelen hebben het veiligheidsgevoel van personeel en reizigers vergroot, maar hebben vooralsnog niet geleid tot een vermindering van incidenten. Om het veiligheidsgevoel verder te verbeteren heeft Arriva ervoor gekozen om weer over te gaan op de inzet van twee stewards per trein, waardoor in principe elke reiziger op de Vechtdallijn wordt gecontroleerd. De inzet van deze medewerkers wordt gezamenlijk gefinancierd door de concessieverleners provincies Drenthe en Overijssel en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Daarnaast werken het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, COA en openbaar vervoerders aan diverse aanvullende maatregelen die op landelijk niveau de sociale veiligheid in het openbaar vervoer moeten verbeteren. Deze omvatten het verbeteren van de informatievoorziening aan asielzoekers over het gebruik van het openbaar vervoer, de invoering van een nieuw betaalmiddel bij het COA en de verbetering van de gegevensdeling tussen het openbaar vervoer en de migratieketen.
Deelt u de conclusie van de Vakbond voor Rijdend Personeel, waaronder Machinisten, Conducteurs, Medewerkerkers Tickets & Service en Veiligheid & Service (VVMC) dat de aanpak niet het gewenste resultaat oplevert, mede omdat er geen controles meer plaatsvinden op de stations?
Ik deel het beeld dat door de VVMC wordt geschetst niet. Hoewel de maatregelen in 2021 en 2022 niet hebben geleid tot een vermindering van het aantal incidenten, hebben ze wel het veiligheidsgevoel van het personeel en de reiziger vergroot. Arriva zet twee stewards per trein in. Hierdoor wordt in principe elke reiziger op de Vechtdallijn gecontroleerd, wat een positief effect heeft op het veiligheidsgevoel van reizigers en medewerkers.
Deelt u de conclusie van de provincie Overijssel dat de «vliegende brigades» die het treinpersoneel ondersteunen wel succesvol zijn? Is voor deze aanpak voldoende capaciteit beschikbaar in verhouding tot de ernst van het probleem?
Zowel de vervoerder, de provincies als het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn tevreden met de huidige aanpak en de beschikbare capaciteit. De inzet van de «vliegende brigades» heeft bijgedragen aan een verhoogd veiligheidsgevoel bij zowel personeel als reizigers. Op dit moment zie ik geen reden om de huidige aanpak te intensiveren, maar ik blijf de ontwikkelingen samen met de provincies Drenthe en Overijssel volgen.
Bent u bereid met Arriva in gesprek te gaan over cameratoezicht in treinen op de Vechtdallijn Zwolle-Emmen vanwege de grote overlast, naast de bodycams voor het treinpersoneel?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal het gebruik van camera’s nogmaals met Arriva bespreken. Arriva geeft in de tussentijd aan dat elke trein op de Vechtdallijn reeds beschikt over camera’s. Daarnaast dragen alle medewerkers van Service & Veiligheid en stewards met boa-bevoegdheid een bodycam.
Hoeveel aanhoudingen zijn er in het afgelopen jaar (2023) en in het eerste kwartaal van 2024 verricht, welke sancties zijn er vervolgens opgelegd, en voor welke overtredingen en/of misdrijven?
Vervoerders registreren hun incidenten volgens de ABC-methodiek. De aangiftewaardige incidenten vallen in categorie A en vallen onder het strafrecht. B-incidenten zijn overtredingen van de Wet Personenvervoer 2000 en C-incidenten zijn overtredingen van het Besluit personenvervoer en de huisregels van vervoerders.
Arriva meldt dat er in het eerste kwartaal van 2024 twaalf A-incidenten zijn geregistreerd, vergeleken met gemiddeld elf per kwartaal in 2023. Het aantal B-incidenten betrof in het eerste kwartaal van 2024 330, tegenover gemiddeld 198 incidenten per kwartaal in 2023. Het aantal C-incidenten was zes in het eerste kwartaal van 2024 en is daarmee lager dan het gemiddelde van tien per kwartaal in 2023.
De meeste B-incidenten zijn B3-incidenten, waarbij reizigers zonder geldig vervoersbewijs reizen. Het aantal B3-incidenten is gestegen van veertig in het eerste kwartaal van 2023 naar 303 in het eerste kwartaal van 2024. Arriva verklaart deze stijging mede door het vervangen van de perroncontroles op de Vechtdallijn door controles in elke trein op deze lijn, waardoor elke reiziger op deze lijn momenteel gecontroleerd wordt.
Bent u bereidt de mogelijkheden van een algemeen OV-verbod voor notoire zwartrijders te onderzoeken, dat geldt voor alle OV-bedrijven in Nederland?
Voor het opleggen van OV-verboden geldt de eis dat het verbod in enige vorm wordt beperkt in tijd, omvang of plaats. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het Openbaar Ministerie (OM) in samenspraak met vervoerders en de politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven. In deze leidraad voor het opleggen van reis- en verblijfsverboden heeft het OM de mogelijkheid voor een landelijk reisverbod uitgesloten vanwege de proportionaliteit, de impact op iemands mobiliteit en daaropvolgend diens deelname aan de maatschappij.2 Vervoerders onderzoeken op dit moment de mogelijkheden om sneller en/of in meer soorten situaties een tijdelijk reisverbod op te leggen binnen de ruimte die de leidraad biedt.
Klopt de suggestie dat de toename van het aantal incidenten met name wordt veroorzaakt door zogeheten «veiligelanders» uit het AZC in Ter Apel?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de nationaliteiten van de personen die de incidenten veroorzaken. Bij het registreren van incidenten wordt er geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Het is voor vervoerders namelijk niet toegestaan om dit onderscheid te maken.
Welke mogelijkheden ziet u om strenger op te treden tegen asielzoekers die veroordeeld zijn voor overlast, bedreiging of geweld? In welke mate en bij welke veroordelingen worden veroordeelden overgeplaatst naar een handhavings- en toezichtslocatie? Welke mogelijkheden ziet u binnen het geldend recht om maatregelen zoals overplaatsing en een aangescherpte meldplicht te intensiveren?
Het COA zet in op verschillende pilots om overlast te voorkomen. Daarnaast kan het COA verschillende maatregelen opleggen aan overlastgevers, waaronder het overplaatsen naar een andere locatie voor een time-out. Asielzoekers die (ernstige) overlast, bedreiging of geweld veroorzaken, kunnen worden geplaatst op de handhavings- en toezichtslocatie in Hoogeveen. Voorts heb ik uw Kamer bij brief van 17 mei 2024 over de stand van zaken van de procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) geïnformeerd.3
Het bericht ‘Onveilig sportklimaat en machtsmisbruik bij gewichthefbond’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onveilig sportklimaat en machtsmisbruik bij gewichthefbond»?1
Ja.
Kunt u aangegeven wanneer de eerste meldingen over misstanden bij de Nederlandse Gewichthefbond bij NOC*NSF zijn binnengekomen, en wanneer er door NOC*NSF een onderzoek is ingesteld?
De eerste meldingen over deze kwestie dateren van november 2020. Deze zijn besproken met toenmalige directie van de Nederlandse Gewichthefbond (NGB) en de desbetreffende casemanager namens Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN). CVSN heeft na het gesprek een notitie opgemaakt, maar naar aanleiding van dit document heeft de toenmalige directie van de NGB geen concrete acties ondernomen.
In november 2021 is opnieuw contact gelegd met de NGB naar aanleiding van nieuwe meldingen en door melders beschreven geëscaleerde situaties. Hierop is opnieuw een notitie opgesteld door CVSN en zijn door NOC*NSF aanvullend de mogelijkheden verkend voor het instellen van een onderzoek. Daarnaast is ook continue gepoogd tot een werkbare situatie met de NGB en oplossing voor de ontstane problematiek te komen.
Het onderzoek is vervolgens vanaf februari 2023 formeel ingesteld door NOC*NSF en uitgevoerd door onafhankelijk forensisch onderzoeksbureau Integis. Het onderzoek werd in december 2023 afgerond.
Is er reeds contact geweest met (eerdere) melders van misstanden bij de Gewichthefbond naar aanleiding van de conclusies van het rapport van NOC*NSF? Zo nee, waarom niet, en is voor hen duidelijk waar zij eventueel terecht kunnen met vragen naar aanleiding van het onderzoek?
In het hele voortraject is er periodiek contact geweest vanuit Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) met de melders over de voortgang. Daarnaast is er (beperkt) contact geweest met melders die hebben meegewerkt aan het onderzoek. Een van de sporters die meewerkte aan het onderzoek heeft contact gezocht met NOC*NSF. Recentelijk heeft een directielid van NOC*NSF en de interim-manager van CVSN met een gedelegeerde van de sporter (in verband met verblijf van de laatstgenoemde in het buitenland) gesproken. De melders hebben hun interview met Integis ten behoeve van het interview ingezien en geaccordeerd. Daarnaast kunnen melders bij NOC*NSF (de Directie en het Bestuurs- en Directiesecretariaat) terecht met vragen over het Integis-onderzoek.
Wanneer kan de Kamer het haalbaarheidsonderzoek aangaande het onafhankelijk integriteitscentrum sport verwachten?
Ik informeer de Kamer naar verwachting voor het zomerreces over de voortgang van de voorbereiding van wetgeving voor het onafhankelijke integriteitscentrum.
Wat kunt u doen om het proces rondom de totstandkoming van het onafhankelijk integriteitscentrum sport te versnellen?
Zie antwoord vraag 4.
Uitbuiting van sekswerkers |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ruim 100 agencies gevonden die Oost-Europese sekswerkers proberen te lokken: «Groot risico op uitbuiting»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat sekswerkers die op wervingsadvertenties ingaan een groot risico lopen om slachtoffer te worden van mensenhandel en seksuele uitbuiting? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Sekswerk is in Nederland een legaal beroep voor meerderjarigen. Wanneer sprake is van een uitbuitingssituatie, spreken we van mensenhandel. Dit is expliciet strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Mensenhandel kan in verschillende vormen voorkomen en binnen verschillende sectoren plaatsvinden. In het artikel en de uitzending van Pointer wordt vermeld dat Oost-Europese burgers die er vrijwillig voor kiezen om te werken in het buitenland via louche wervingsadvertenties van tussenpersonen terecht kunnen komen in een (seksuele) uitbuitingsituatie. Pointer geeft aan dat personen die zijn ingegaan op de advertenties niet kunnen stoppen met het (seks)werk als zij hiertoe zouden besluiten en worden bedreigd. Ook geeft Pointer aan dat deze personen het inkomen en de woning zoals hen beloofd is, niet ontvangen. In dit geval is er sprake van seksuele uitbuiting (mensenhandel). Ik vind het beeld dat door Pointer geschetst wordt, waarbij Oost-Europese burgers onder valse voorwendselen worden gerekruteerd, verschrikkelijk.
Ik deel de mening dat de wervingsadvertenties van netwerken die er op uit zijn personen seksueel uit te buiten een groot risico vormen voor hun veiligheid. Wervingsadvertenties die zouden kunnen leiden tot mensenhandel vind ik in iedere sector een groot risico.
Is het u bekend hoeveel sekswerkers via deze advertenties naar Nederland worden gelokt?
In 2022 is het rapport «de Nederlandse seksbranche» gepubliceerd.2 Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Uit het rapport blijkt dat het niet mogelijk is om harde cijfers over de omvang van de seksbranche in Nederland in aantallen werkzame sekswerkers te benoemen. Fluctuaties tussen seizoenen en mobiliteit tussen onderdelen van de branche maken het verzamelen van dergelijke cijfers ingewikkeld.3
De wervingsadvertenties waar Pointer onderzoek naar heeft gedaan, worden geplaatst op allerlei online (sociale) platforms. Omdat dit veel verschillende soorten platforms betreft, is het moeilijk te achterhalen waar deze advertenties precies geplaatst worden. Omdat het enerzijds complex is de seksbranche in aantallen sekswerkers te duiden en de wervingsadvertenties anderzijds zeer breed kunnen worden uitgezet, is niet bekend hoeveel personen via wervingsadvertenties worden gelokt om te werken in Nederland en hoeveel procent daarvan in een uitbuitingssituatie terecht komt.
Hoe en door wie wordt er gecontroleerd of deze sekswerkers slachtoffers van mensenhandel of andere vormen van onderdrukking zijn? Wat is de uitkomst van deze controles?
In Nederland voeren gemeenten de regie over toezicht en handhaving van de (vergunde) seksbranche. In het kader van deze gemeentelijke taak worden bestuurlijke controles uitgevoerd in zowel de vergunde als onvergunde prostitutiebranche. Tijdens deze controles wordt ook onderzoek gedaan naar de omstandigheden waaronder de betreffende sekswerkers aan het werk zijn. Hierbij wordt onder meer gelet op mogelijke signalen van mensenhandel of andere misstanden. Hoewel dit soort prostitutiecontroles in eerste aanleg bestuurlijke controles zijn die veelal door en/of onder regie van gemeenten worden uitgevoerd, kan ook de politie hierbij een rol hebben. De politiemedewerkers van de Teams Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (onderdeel van AVIM), richten zich met name op prostitutiecontroles waarbij sprake is of vermoedens zijn van signalen van mensenhandel.
Naast (signalen van) mensenhandel kan er ook andere problematiek spelen waardoor de inzet van politie bij dergelijke controles gewenst is. Denk hierbij aan signalen van ondermijning, illegaal verblijf of aanwijzingen met betrekking tot een veiligheidsrisico. De wijze waarop handhaving en toezicht is georganiseerd tussen gemeenten verschilt sterk en is aan ontwikkeling onderhevig. Dit is onder andere afhankelijk van de aard en omvang van zowel de vergunde als onvergunde seksbranche binnen een gemeente. Uit onderzoek blijkt dat in de vergunde branche bijna de helft van de gemeenten periodiek (1 tot 3 keer per jaar) controles plaatsvinden. Signalen van misstanden in de vergunde branche komen vooral binnen via de GGD. Daarnaast worden signalen gemeld via Prostitutie Maatschappelijk Werk organisaties, andere hulpverleningsorganisaties, sekswerkers zelf, buurtbewoners, exploitanten en klanten. In meer dan een derde van de gemeenten vinden controles (ook) plaats op basis van klachten van omwonenden. Ongeveer een vijfde van de gemeenten zegt de controles proactief (het hele jaar door) te doen.4
Deelt u de mening dat het probleem van mensenhandel in het algemeen en met deze advertenties in het bijzonder een grensoverschrijdend probleem is? Zo ja, wat wordt er in Europees verband gedaan om de risico’s die deze advertenties met zich meebrengen kleiner te maken of wat zou er in Europees verband nog moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat mensenhandel een ernstige misdaad is waartegen krachtig moet worden opgetreden. Het gebruik van advertenties waarin personen worden misleid, wat hen vervolgens extra kwetsbaar maakt om in een (seksuele) uitbuitingssituatie in Nederland terechtkomen, is onacceptabel. Het voorkomen van slachtoffers begint bij het creëren van bewustwording en het vergroten van de kennis van potentiële gevaren. Richtlijn 2011/36/EU5 inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers is een belangrijk instrument hierin (zie artikel 18). In deze Richtlijn is opgenomen dat Europese landen zich inzetten op preventieve maatregelen, waaronder bewustwording en kennisvergroting, om mensenhandel binnen de EU te voorkomen. Genoemde Richtlijn wordt op dit moment herzien en binnen de herziening is ook aandacht voor de online component.
Verder is er op Europees niveau sinds 17 februari 2024 de Digital Services Act (DSA) voor de lidstaten van de Europese Unie in werking getreden. Deze wetgeving stelt regels aan tussenhandeldiensten, zoals websites en online platformen, om een veilig en betrouwbaar internet te bevorderen. Zo zijn er in de Digital Services Act regels opgenomen over de omgang met illegale inhoud, waar illegale activiteit ook onder valt (artikel 3), is er voorzien in een kennisgevings- en actiemechanisme voor meldingen van illegale inhoud (artikel 16), en worden er nadere regels gesteld rondom het misbruik van diensten door afnemers (artikel 23) en reclame op onlineplatforms.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde zes organisaties die slachtofferhulp aanbieden dat het tussenpersonen moeilijk moet worden gemaakt om via misleidende advertenties sekswerkers te rekruteren? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Veelal Oost-Europese burgers worden door deze tussenpersonen gelokt via deze misleidende advertenties en onder valse voorwendselen naar Nederland gehaald wat hen extra kwetsbaar maakt om slachtoffer te worden van uitbuiting. Dit is een kwalijke zaak waartegen moet worden opgetreden binnen de kaders die wij hebben.
Het gericht aanpakken van tussenpersonen achter deze misleidende advertenties is echter lastig. Er wordt onder meer vaak van nummer gewisseld en veelal gecommuniceerd via versleutelde apps zoals Telegram. Deze werkwijze maakt het lastig om de identiteit van deze groep te achterhalen en dus gericht aan te pakken. Dit betekent echter niet dat er geen mogelijkheden zijn om het ze zo moeilijk mogelijk te maken, onder andere de politie speelt hier een rol in.
Continue wordt door de politie de samenwerking gezocht met landen buiten Europa, maar ook diverse landen in Oost-Europa waar slachtoffers van mensenhandel vaak vandaan komen. De politie heeft met vijf onderzoekscentra/universiteiten in Oost-Europa samenwerkingsovereenkomsten gesloten om de (internationale) informatiepositie ten aanzien van mensenhandel te verbeteren. De samenwerking met universiteiten in bronlanden is door de politie opgezet om een betere en bredere samenwerking met academische partners te krijgen, om zo meer en tijdiger zicht te krijgen op sociale en demografische ontwikkelingen op het gebied van mensenhandel. Hiermee kunnen op termijn betere informatiebeelden opgesteld worden die inzicht geven in trends, fenomenen, modus operandi, slachtofferschap en bijbehorende (risico) indicatoren en criminele samenwerkingsverbanden.
De politie werkt daarnaast met een landelijk coördinatiepunt voor signalen van online mensenhandel (LCOM), om de opsporing van mensenhandel in de online omgeving beter vorm te geven. Vanuit dit coördinatiepunt wordt onderzoek gedaan naar online wervingsplatformen en methodieken. Met een aantal aanbieders van online platformen wordt samengewerkt om misbruik van hun platform te voorkomen.
Acht u het mogelijk en wenselijk dat er binnen de Europese Unie alleen nog sekswerkers mogen worden aangetrokken als herleidbaar wordt welke tussenpersoon er achter een advertentie zit? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven benoemd is het ontzettend lastig om de identiteit te achterhalen van de tussenpersonen van wervingsadvertenties. Een van de redenen hiervoor is dat de advertenties op allerlei online platforms kunnen worden geplaatst en gecommuniceerd wordt via versleutelde apps zoals Telegram. Het is nooit volledig te voorkomen dat dergelijke advertenties, waarbij de tussenpersoon niet herleidbaar is, worden geplaatst.
Hoewel een initiatief zoals genoemd in de vraag wenselijk kan worden geacht, is het gezien het bovenstaande zeer ingewikkeld om een dergelijk initiatief op te zetten. Zoals hierboven aangegeven wordt de Richtlijn 2011/36/EU op dit moment herzien en in deze richtlijn worden verschillende maatregelen benoemd hoe mensenhandel – ook binnen de seksbranche – kan worden voorkomen en aangepakt. In Europees verband wordt samengewerkt om deze richtlijn zo goed mogelijk te implementeren.
Bent u na deze berichtgeving nog steeds van mening dat er geen landelijk politieteam mensenhandel hoeft te komen? Zo ja, hoe denkt u dan dat deze internationale vorm van zware en mensonterende criminaliteit zonder een specialistisch politieteam wel effectief kan worden aangepakt? Zo nee, gaat u dan bevorderen dat dat politieteam er wel gaat komen?
Ik deel het beeld dat mensenhandel een mensonterende en zware vorm van criminaliteit die effectief en daadkrachtig moet worden aangepakt. Daarom is het goed te vermelden dat er bij politie al personen met specialistische kennis rond het delict mensenhandel werkzaam zijn binnen de zogenoemde Teams Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (TMM) die vallen onder de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM). Bij de start en oprichting van de Nationale Politie is de opsporing van het delict mensenhandel bewust in elke eenheid onder de AVIM gebracht. Voor een effectieve en daadkrachtige aanpak van het delict mensenhandel is voor sommige verschijningsvormen van het delict mensenhandel eenheid overstijgende samenwerking benodigd. In dit kader is de politie een pilot gestart om (inter)nationale netwerken, die landelijk opereren, effectief en efficiënt aan te kunnen pakken. Binnen die pilot is een centraal coördinatiepunt ingericht waar alle regionale TMM's bij zijn aangesloten. Vanuit dit punt worden, onder landelijke regie, eenheid overstijgende opsporingsonderzoeken naar dergelijke criminele netwerken uitgevoerd. Een voordeel van deze landelijke werkwijze is dat er optimaal gebruik kan worden gemaakt van de lokale en regionale kennis en ketensamenwerking aangezien er vele partners betrokken zijn bij de aanpak van mensenhandel en de TMM's van de betreffende eenheden daar goed zicht op hebben. Hierdoor kunnen deze criminele netwerken effectief worden bestreden. Het landelijke coördinatiepunt fungeert binnen dergelijke onderzoeken tevens als contactpunt voor het buitenland zodat alles centraal binnenkomt en er makkelijker internationaal kan worden.
Ten aanzien van de internationale component van het delict mensenhandel is het goed te vermelden dat politie werkt aan het leggen van verbinding tussen internationale elementen van mensenhandel en het verbeteren van de samenwerking met de zogenoemde bronlanden van mensenhandel, bijvoorbeeld door het plaatsen van politieliaisons met taakaccent mensenhandel in een drietal landen. Middels de afspraken in de Veiligheidsagenda is afgesproken dat politie zorgdraagt voor een internationaal fenomeenbeeld, waarmee geprioriteerd kan worden op de meest effectieve interventies.
Tevens vindt er operationele samenwerking op Europees niveau plaats. Nederland is driver van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats – Trafficking in Human Beings (hierna EMPACT THB) dat ziet op de Europese operationele samenwerking van opsporingsdiensten en het OM in de aanpak / bestrijding van mensenhandel. Het is een permanent samenwerkingsverband waaraan 44 landen deelnemen en waarbij wordt samengewerkt met landen buiten dit samenwerkingsverband. EMPACT THB wordt permanent ondersteund door Europol, Eurojust, Cepol Frontex (vier EU-agentschappen) en Interpol. EMPACT THB bestaat uit 22 deelprogramma’s. Nederland speelt hierin een actieve rol en is niet alleen deelnemer aan alle 22 deelprogramma’s maar van vier projecten zelfs leader en van vijf projecten co-leader.
Er doen 29 landen en vier EU-agentschappen deel aan dit traject. Er is binnen het EMPACT-project aandacht voor de diverse vormen van mensenhandel, zoals seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en uitbuiting door middel van gedwongen criminaliteit. De deelname aan het EMPACT-project is multidisciplinair, waarbij politie, de NLA, KMar en OM nauw samenwerken met de partijen binnen de EU.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de herziening van het mensenhandelartikel uit het wetboek van Strafrecht? Wordt daarin ook geregeld dat misleiding van sekswerkers via advertenties beter strafrechtelijk aan te pakken wordt? Zo nee, waarom niet?
De uitbreiding en modernisering van het wetsartikel waarin de strafbaarstelling van mensenhandel wordt geregeld (artikel 273f Wetboek van Strafrecht) is op 22 november 2023 voor advies aanhangig gemaakt bij de Afdeling Advisering van de Raad van State. Het advies is op 7 februari 2024 vastgesteld en op 12 februari gepubliceerd. Op dit moment wordt het advies verwerkt. De verwachting is dat het nader rapport en het wetsvoorstel dit voorjaar aan uw Kamer wordt aangeboden.
Misleiding is in het huidige wetsartikel alsook in het nieuwe, expliciet opgenomen als een manier waarmee ten aanzien van mensen kan worden gehandeld en waarmee mensen, onder meer, tot sekswerk kunnen worden bewogen dan wel gedwongen. Voor zover mensen tot sekswerk zijn bewogen, onder meer door misleiding, is zulks dus al naar huidig recht strafbaar als mensenhandel.
Het bericht 'Veel agressie tegen artsen op spoedeisende hulp: ‘We willen hulp van de politie én de politiek’' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel agressie tegen artsen op spoedeisende hulp: «We willen hulp van de politie én de politiek»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Herkent u het signaal dat agressie tegen artsen op de spoedeisende hulp en tegen zorgmedewerkers in het algemeen nog altijd een groot probleem is en de afgelopen jaren is toegenomen?
Agressie tegen zorgmedewerkers is nooit acceptabel. Helaas komt agressie wel voor en dat beschouw ik inderdaad een groot probleem.
Via de werknemersenquêtes (WNE) van het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn is voor de periode 2019–2022 bekend welk aandeel van de werknemers in de zorg jaarlijks te maken heeft met verschillende vormen van agressie en ongewenst gedrag. Er is geen duidelijke trend zichtbaar in het aandeel werknemers dat in die periode met verbale agressie, fysieke agressie of bedreiging/intimidatie te maken krijgt. Wel geeft in de afgelopen jaren steeds twee van de vijf medewerkers aan dat agressie is toegenomen. Het kan zijn dat dit veroorzaakt wordt door een toenemende ernst van de incidenten. Echter, zoals gezegd, agressie is nooit acceptabel. Zorgverleners zouden te allen tijde hun werk veilig moeten kunnen doen.
Op welke manier gaat u het huidige beleid intensiveren om dit toenemende probleem het hoofd te bieden?
Het huidige beleid richt zich zowel op preventie, opvang en nazorg als op aangiftebereidheid. Waar het gaat om preventie, goede opvang en nazorg is de werkgever primair verantwoordelijk. Om hen hierbij te ondersteunen heb ik subsidiegelden beschikbaar gesteld aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche. Voor vijf branches is een aanvraag gedaan, en voor een groot deel van deze aanpakken geldt dat die inmiddels zijn ontwikkeld en nu worden geïmplementeerd of verspreid. Een deel van de andere partijen heeft gebruik gemaakt van de MDIEU-regeling van SZW. Ook partijen uit de eerste lijn kunnen gebruik maken van de subsidiemogelijkheden. Er zijn gesprekken geweest met vertegenwoordigers van partijen uit de eerste lijn over hun ideeën om onderzoek te laten doen naar agressie in de eerste lijn en het ontwikkelen van een branchegerichte aanpak. Dit heeft nog niet geresulteerd in een subsidieaanvraag.
De aangiftebereidheid in de sector wil ik stimuleren. Ik heb hiervoor een podcast laten maken die deze week is opgeleverd en binnenkort online komt. In deze podcast gaan politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek over het doen van aangifte. Op ditzelfde thema organiseer ik regionale bijeenkomsten. In elke van de tien politieregio’s is inmiddels medewerking toegezegd door coördinatoren publieke taak van politie en/of OM. De eerste bijeenkomst staat gepland op 22 april 2024.
Op beide punten wil ik op dit moment niet intensiveren, ik vind het van belang dat eerst de nieuw ontwikkelde brancheaanpakken worden geïmplementeerd en dat de regionale bijeenkomsten plaatsvinden. Het is wel van groot belang dat werkgevers die hier nog niet of te weinig op inzetten, op korte termijn aan de slag gaan met preventie, opvang, nazorg en aangiftebeleid. Ik zal dit tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt van 7 maart aanstaande (nogmaals) bespreken.
Verder zal ik tijdens de regionale bijeenkomsten alert zijn op signalen dat verdere intensivering op het punt van aangiftebereidheid nodig of gewenst is. Daarnaast zal dit jaar een evaluatie van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) plaatsvinden. Als uit de evaluatie concrete knelpunten naar voren komen, dan zal ik hierover in gesprek treden met mijn collega van Justitie en Veiligheid.
Waar ik de komende jaren wel op wil intensiveren is het gesprek over de normstelling. Het komt voor dat zorgmedewerkers het idee hebben dat agressie er nu eenmaal bij hoort. Agressie komt voor, maar is niet normaal. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners bij agressie wil schetsen en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen.
Los daarvan hebben veel ziekenhuizen geïnvesteerd in private beveiliging en kunnen zij afspraken maken met de politie waar het bijvoorbeeld agressie op de Spoedeisende Eerste Hulp betreft.
De VVD heeft in een eerder ingediend puntenplan2 een reeks maatregelen genoemd om agressie tegen zorgmedewerkers aan te pakken, hoe gaat u deze maatregelen meenemen in het beleid?
Het puntenplan gaat onder andere in op preventie, namelijk het screenen van patiënten bij binnenkomst en een praktische training in de opleidingen. Ik heb beide punten op de agenda van het bestuurlijk overleg (BO) arbeidsmarkt gezet. De deelnemers aan het BO geven aan dat screening al (voldoende) in bestaande werkwijzen aan bod komt, danwel geen toegevoegde waarde heeft. Er is geen behoefte aan ondersteuning bij het ontwikkelen van een dergelijke screening. Deelnemers geven verder aan dat er (afdoende) trainingen zijn op het gebied van agressie.
In het puntenplan is ook een bewustwordingscampagne opgenomen. Ik heb communicatiedeskundigen gevraagd wat de beste en meest efficiënte manier zou zijn om agressie tegen zorgmedewerkers tegen te gaan. Zij hebben gekeken welke gedragsbepalers bijdragen aan agressie tegen mensen met een publieke of maatschappelijke taak en op welke manier die factoren zijn te beïnvloeden met behulp van communicatie. Gerichte externe communicatie op de locatie en contactmomenten waarop mogelijk agressie kan plaatsvinden blijkt verreweg het meest effectief te zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om het communiceren van gedragsregels. Dat betekent praktisch dat een brede publiekscampagne, met tv, radio en buitenreclame weinig effectief is. Wel kan ik meedenken over een toolbox voor communicatie op en rond de werkvloer en kan ik faciliteren dat succesvolle (communicatie)initiatieven tegen agressie binnen de zorgsector worden gedeeld, indien het veld aangeeft daar behoefte aan te hebben.
Het puntenplan noemt verder een taakstrafverbod bij geweld tegen hulpverleners en een verplichte cursus voor mensen die agressief gedrag vertoond hebben tegen zorgmedewerkers. Zie hiervoor de antwoorden op vraag 7 en 8.
Verder bevat het puntenplan een punt over aangifte doen, namelijk dat de werkgever aangifte doet bij geweld tegen zorgpersoneel en hulpverleners, tenzij de werknemer dit niet wil. Ik ben hier groot voorstander van. Ik organiseer daarom regionale bijeenkomsten, zodat werkgevers en regionale functionarissen van politie en OM elkaar leren kennen, ervaringen uit kunnen wisselen en werkgevers beter op de hoogte zijn van de Eenduidige Landelijke Afspraken en het aangifteproces. Er is inmiddels een toezegging uit elke van de tien politieregio’s om mee te werken aan deze bijeenkomsten. De eerste bijeenkomst vindt 22 april plaats.
Tot slot bepleit het puntenplan het mogelijk maken van het beëindigen van de behandelrelatie bij het onheus bejegenen of vertonen van agressief gedrag. Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Bent u het, in lijn met de in het artikel genoemde gedachte en in lijn met de maatregel uit het door de VVD eerder ingediende puntenplan, ermee eens dat daar waar mogelijk zorgverleners in de gelegenheid gesteld moeten kunnen worden om de behandelrelatie met een patiënt die agressief gedrag vertoond te beëindigen? Hoe gaat u dit daar waar mogelijk vereenvoudigen?
Zorgverleners kunnen de behandelingsovereenkomst met een patiënt opzeggen als er een gewichtige reden aanwezig is. Dat volgt uit artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek. Met deze mogelijkheid moet de zorgverlener zeer terughoudend omgaan; hij of zij hoort rekening te houden met de gezondheidstoestand en afhankelijkheid van de patiënt. In de wet wordt niet uitgewerkt wat precies wordt verstaan onder «gewichtige redenen». Wel illustreert de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst» (2021) met voorbeelden wat gewichtige redenen kunnen zijn. Deze voorbeelden zijn afkomstig uit (de toelichting bij) de wet en uit uitspraken van (tucht)rechters over dit thema.
Een van de mogelijk gewichtige redenen is dat de patiënt zeer onheus of agressief gedrag vertoont. Niet elke uiting van onheus of onaangepast gedrag vormt echter grond voor eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst. Dit hangt af van de specifieke omstandigheden. Ook dient de arts bepaalde zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Een en ander is nader geduid in de richtlijn van de KNMG3.
Inmiddels is deze richtlijn een aantal jaar van kracht. Ik ga in gesprek met de KNMG over deze richtlijn, onder andere over de vraag of deze naar hun ervaring afdoende bekend is en voldoende handvatten bevat voor zorgverleners.
In het door de VVD ingediende puntenplan wordt ook (extra) inzetten op praktische trainingen in de opleiding voor zorgmedewerkers als preventieve maatregel genoemd, waarvan u heeft aangegeven dat mee te nemen in de eerstvolgende bijeenkomst reflectiegroep agressie, is hier al meer duidelijkheid over? Zo niet, wanneer verwacht u dit?
Ik heb tijdens het commissiedebat arbeidsmarktbeleid van 27 september aangegeven dit te bespreken bij de volgende bijeenkomst van de reflectiegroep agressie en het te agenderen tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt. Er is sinds 27 september 2023 nog geen bijeenkomst van de reflectiegroep geweest. Ik ben voornemens om het volgende overleg van de reflectiegroep voor de zomer plaats te laten vinden. Wel heb ik dit punt op de agenda gezet van het bestuurlijk overleg van 14 november 2023 (zie ook het antwoord op vraag4.
Wat is de stand van zaken omtrent de motie van de leden Van den Hil en Agema3 over een verplicht anti-agressieprogramma voor mensen die agressief gedrag tegen zorgmedewerkers vertonen?
De motie over een gedragsinterventie in de vorm van een verplichte cursus wordt opgepakt in samenwerking met mijn collega van Justitie en Veiligheid. Op dit moment wordt verkend hoe een interventie, zoals beschreven in de motie, aansluit bij het bestaande kader waarin gedragsinterventies kunnen worden opgelegd en bij de reeds bestaande gedragsinterventies die zien op agressiebeheersing. Mijn collega van Justitie en Veiligheid treedt hierover ook in overleg met de reclassering. De reclassering adviseert namelijk over het opleggen van een gedragsinterventie en de reclassering controleert vervolgens of de gedragsinterventie wordt gevolgd.
Wat is de stand van zaken omtrent de motie Agema c.s.4 over minimaal een gevangenisstraf voor daders van agressie tegen zorgpersoneel?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer op 20 oktober jl.7 geïnformeerd dat er op dit moment gewerkt wordt aan een aangepast wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod, dat een taakstrafverbod regelt bij vormen van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. Daarbij wordt opnieuw gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel en worden ook de aangenomen moties van uw Kamer meegenomen.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid heeft aangegeven tijdens het tweeminutendebat politie van 1 februari jl. wordt het wetsvoorstel voorbereid maar is het aan een nieuw kabinet om daar wel of niet stappen op te zetten.
Wat is de stand van zaken omtrent de motie van de leden Bushoff en Van den Hil5 over aangifte door de werkgever namens de werknemer de norm laten zijn bij agressie en geweld in de zorg- en welzijnssector?
Over de stand van zaken heb ik uw kamer geïnformeerd in de Voortgangsrapportage programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (6 juli 20239). Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage beschouw ik de motie daarmee als afgedaan.
Wat is de stand van zaken omtrent de motie van het lid Van den Hil6 over een gecoördineerde aanpak van geweld en agressie tegen zorgmedewerkers?
Over de gecoördineerde aanpak van agressie en geweld tegen zorgverleners heb ik uw kamer geïnformeerd in de Voortgangsrapportage programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (6 juli 202311). Zoals aangegeven in de voortgangsrapportage beschouw ik de motie daarmee als afgedaan.
De uitzending van Pointer rond geluidsnormen op de werkvloer |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pointer van 15 februari 2024 waarin blijkt dat op veel werkplekken, waaronder gymzalen, geluidsnormen voor veilig werken worden overtreden?1
Ik vind het belangrijk dat te allen tijde wordt voorkomen dat mensen gezondheidsschade oplopen door hun werk. Iedereen heeft het recht om veilig en gezond te kunnen werken. Dat is op grond van artikel 3 van de Arbowet primair de verantwoordelijkheid van werkgevers.
De verplichting tot het voorkomen van gehoorschade is geregeld in artikel 6.8 van het Arbobesluit. Onderdelen van dit artikel zijn aangemerkt als zware overtredingen2. In dat geval moet de Nederlandse Arbeidsinspectie direct een boete opleggen aan de werkgever en kan niet worden volstaan met een waarschuwing. Dat onderstreept het belang van maatregelen door werkgevers om hun personeel te beschermen tegen de schadelijke effecten van het geluid in bijvoorbeeld gymzalen.
Hoeveel van de door de Nederlandse Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen hadden er de afgelopen vijf jaar betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Ik geef een toelichting op hoe de Nederlandse Arbeidsinspectie werkt. De Arbeidsinspectie werkt risicogericht. Daarbij geeft zij voorrang aan het uitvoeren van inspecties op terreinen waar de risico's het grootst zijn. Er zijn veel werkzaamheden die tot gezondheidsschade kunnen leiden. De Arbeidsinspectie gebruikt data en informatie uit in- en externe bronnen in haar risicoanalyses om onderbouwde en doordachte keuzes te maken voor de aan te pakken arbeidsrisico’s en de daarbij passende interventies. De meeste gezondheidsschade komt door drie grote boosdoeners: psychosociale arbeidsbelasting, fysieke belasting en blootstelling aan gevaarlijke stoffen.3 Daarom besteedt de Arbeidsinspectie juist hier aandacht aan met specifieke programma’s.4 Het risico op gezondheidsschade door geluid komt als relatief minder prioritair uit die risicoanalyses naar voren. De Arbeidsinspectie controleert daarom doorgaans niet actief op gezondheidsschade door geluid of lawaai.
Bij inspecties op het gebied van arbeidsomstandigheden neemt de Arbeidsinspectie risico op gezondheidsschade door geluid wel mee in de inspectie, ook al is dat niet de aanleiding van de inspectie. In de afgelopen vijf jaar zijn ruim 80 overtredingen geconstateerd die te maken hadden met blootstelling aan geluid boven de norm. Deze overtredingen zijn geconstateerd tijdens inspecties die zijn uitgevoerd naar aanleiding van een melding, het zogeheten reactief toezicht. Dit betreft in de meeste gevallen meldingen die om een andere reden zijn gedaan, zoals een arbeidsongeval.
Bij die inspecties wijzen de inspecteurs van de Arbeidsinspectie op de blootstelling aan geluid en geven zij aan dat dit risico in de Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) opgenomen dient te worden.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E) waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de Arbeidsinspectie overtredingen geconstateerde tijdens inspecties die zijn uitgevoerd naar aanleiding van een melding, die in de meeste gevallen niet over werken met (mogelijk te veel) geluid ging. Bij die reactieve inspecties inspecteert de Arbeidsinspectie primair op het onderwerp waar de melding over gaat. Daarover maakt de inspecteur een rapport van bevindingen op. De Arbeidsinspectie registreert niet in welke mate de risico’s omtrent geluid adequaat vastgesteld zijn in de RI&E.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen vijf jaar controles in gymzalen uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie?
De Arbeidsinspectie registreert de meldingen onder zogenaamde SBI-codes, die zijn gekoppeld aan de sectoren zoals deze bij de Kamer van Koophandel geregistreerd staan. Gymzalen vallen onder de groep sporthallen, sportzalen en gymzalen geregistreerd. De Arbeidsinspectie heeft dus geen aparte registratie van gymzalen als inspectielocatie. De hieronder genoemde cijfers betreffen waarschijnlijk dus meer typen locaties dan enkel gymzalen. De Arbeidsinspectie heeft ook een handmatige zoekslag met een aantal specifieke zoektermen gemaakt. Gymzalen vallen namelijk niet altijd onder voornoemde SBI-code maar worden in sommige gevallen ook onder scholen gerekend. Hieruit volgt dat de Arbeidsinspectie in de afgelopen vijf jaar in totaal ruim 40 inspecties heeft uitgevoerd in gymzalen. Deze inspecties waren niet specifiek gericht op blootstelling aan geluid. Als inspecties op arbeidsomstandigheden plaatsvinden, inspecteert de Arbeidsinspectie ook op de bescherming van werknemers tegen gezondheidsschade door lawaai/geluid.
Hoe vaak zijn er daarbij overtredingen geconstateerd? Hoeveel van deze overtredingen hadden betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Bij de ruim 40 controles bij sporthallen, sportzalen en gymzalen geconstateerde de Arbeidsinspectie geen enkele overtreding die betrekking had op blootstelling aan geluid boven de norm.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende RI&E waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen vastgesteld die betrekking hebben op werken met geluid bij de geïnspecteerde werkgevers.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen vijf jaar controles in zwembaden uitgevoerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie?
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen vijf jaar in totaal bijna 50 inspecties in zwembaden uitgevoerd.
Hoe vaak zijn er daarbij overtredingen geconstateerd? Hoeveel van deze overtredingen hadden betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm?
Bij deze bijna 50 inspecties constateerde de Arbeidsinspectie in totaal bijna 20 overtredingen. Van deze bijna 20 overtredingen had geen enkele overtreding betrekking op blootstelling aan geluid boven de norm.
Hoeveel van de werkgevers waarbij deze overtredingen zijn geconstateerd hadden een kloppende RI&E waarin duidelijke en juiste aanwijzingen over werken met geluid stonden?
De Arbeidsinspectie heeft geen overtredingen vastgesteld die betrekking hebben op werken met geluid bij de geïnspecteerde werkgevers.
Kunt u een update geven over uw beleid om het aantal RI&Es te laten toenemen? Met hoeveel procent is het aantal RI&Es toegenomen sinds het aantreden van dit kabinet?
In de afgelopen vier jaar, van 2020 tot eind 2023, liep een meerjarenprogramma rondom RI&E met als doel de naleving en kwaliteit te verbeteren bij kleine bedrijven. De middelen daarvoor waren: communicatie, hulpmiddelen bij het uitvoeren van een RI&E, en een andere manier van handhaven5. Het meerjarenprogramma is inmiddels afgerond en ik ben nu bezig met de evaluatie.
Er is nog geen duidelijk beeld over de stijging van de naleving van de RI&E sinds het aantreden van dit kabinet in 2022. Ik verwacht in de loop van dit jaar nieuwe cijfers van de Arbeidsinspectie in het kader van hun monitor Arbo in Bedrijf. De afgelopen jaren is een licht stijgende trend de zien. De naleving was 45% in 2016, 49% in 2018, en 50% in data die is verzameld in 2019 en 20216. Vooral kleine bedrijven hebben geen RI&E en dat vind ik onacceptabel. De RI&E vormt immers de basis van een goed arbobeleid. De verplichte RI&E helpt bedrijven om gestructureerd zicht en grip te krijgen op risico’s, het gesprek daarover te voeren en zo een degelijk arbobeleid te voeren. Zoals ik de Kamer in mijn brief over de Arbovisie 20407 heb laten weten, ben ik ervan overtuigd dat er andersoortige inzet nodig is om een werkelijke trendbreuk te bewerkstelligen. In het kader van de uitwerking van de Arbovisie 2040 werk ik daaraan, waarbij de RI&E één van de prioriteiten is.
Gaat u met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek over het strikter naleven van geluidsnormen in sporthallen en zwembaden zodat docenten hier zonder gevaar kunnen werken? Zo ja, kunt u ons hierover voor het debat Gezond en veilig werken informeren?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs is reeds bekend met het onderzoek van Pointer en heeft hierop ook al gereageerd8.
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor een gezonde en veilige werkomgeving te zorgen. De werkgever is primair verantwoordelijk voor maatregelen in relatie tot geluidsnormen, ook op scholen. De werkgever kan aan de slag met de tips die onder meer via Arboportaal worden gegeven.
Verder worden in het Kwaliteitskader Huisvesting dat is opgesteld door kenniscentrum Ruimte-OK ook wenselijke geluidsnormen benoemd. Het Kwaliteitskader Huisvesting is tot stand gekomen op verzoek van PO-Raad, VO-raad en VNG en met inbreng van huisvestingsprofessionals uit het onderwijs en van gemeenten. Ook de Koninklijke Vakvereniging Lichamelijke Opvoeding (KVLO) heeft normen opgesteld voor de huisvesting-akoestiek.
Daar waar de gemeente de gymzalen beheert, kunnen schoolbesturen hierover afspraken maken met de gemeente. Die kan waar nodig hulp inschakelen van deskundigen op het gebied van arbozorg en akoestiek.
Het bericht 'Geweld tegen NS-medewerkers weer toegenomen, 'schokkend en onacceptabel'' |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD), Olger van Dijk (NSC) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geweld tegen NS-medewerkers weer toegenomen, «schokkend en onacceptabel»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft u een verklaring waarom het aantal geweldsdelicten tegen NS-medewerkers is toegenomen?
Verschillende maatschappelijke ontwikkelingen hebben invloed op de veiligheid in de trein en op het station. Het is daarom van belang om de ontwikkelingen in de trein en op het station niet los te zien van deze bredere ontwikkelingen, zoals verharding in de samenleving. NS meldt dat zij daarnaast een toename ziet van het aantal dak- en thuislozen, verwarde personen en drank- en drugsgebruikers in de treinen en op de stations. Deze veroorzaken overlast en agressie en dragen bij aan de stijging van de cijfers.
In treinen ziet NS dat vooral de agressie tegen haar personeel is toegenomen, meestal naar aanleiding van de vervoersbewijscontrole.2 Ik keur dat ten zeerste af. Geweld en agressie tegen mensen die in het openbaar vervoer werken is verwerpelijk. Het openbaar vervoer moet veilig zijn. Zowel voor personeel als reizigers. Ik heb veel respect voor de mensen die ons openbaar vervoer draaiende houden en baal ervan dat zij te maken krijgen met meer geweldsincidenten.
Deelt u het gevoel van de leden dat het «Aanvalsplan veilig met de trein' hard nodig is, mede gelet op deze schrikbarende cijfers?
In de loop van 2022 kwamen de eerste signalen dat de eerdere positieve trend van een dalend aantal incidenten en een toenemend veiligheidsgevoel in het OV sinds de coronapandemie was omgeslagen. In reactie op deze signalen en onder andere de negatieve trend die de personeelsmonitor 2022 liet zien, heb ik samen met de vervoerders, decentrale overheden, ProRail, vakbonden, politie en het Ministerie van JenV een actieprogramma gestart onder leiding van een onafhankelijk voorzitter van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid.3 Ik heb uw Kamer hier op 26 juli 2023 over geïnformeerd4. Ik onderschrijf daarbij uw gevoel dat vanuit de betrokken partijen extra inzet nodig is om de ontwikkelingen een halt toe te roepen. Het actieprogramma geeft daarbij invulling aan de wens voor een bijbehorend plan en hierin samen te werken met het Ministerie van JenV, zoals ik u in de verzamelbrief OV en Taxi op 8 maart jl. heb geïnformeerd.5
Hoe gaan andere landen om met geweld tegen treinmedewerkers en zijn er lessen die we hieruit kunnen trekken?
Nederlandse OV-bedrijven hebben met regelmaat contact met buitenlandse OV-bedrijven om uit te wisselen over de veiligheidssituatie in het OV en de maatregelen die ieder neemt. NS geeft aan dat ook enkele buitenlandse OV-bedrijven de laatste jaren een stijging ziet van geweld tegenover personeel. Dit betreft in sommige gevallen specifieke lijnen waar gericht wordt opgetreden op hotspots en hottimes. Deze informatie gestuurde aanpak past NS ook toe.
In sommige gevallen kunnen Nederlandse OV-bedrijven lessen trekken uit buitenlandse initiatieven. Dat wordt dan uiteraard ook gedaan; denk bijvoorbeeld aan het gebruik van bodycams die ook in verschillende andere landen gebruikt worden in het OV. In andere gevallen is het niet mogelijk om maatregelen over te nemen vanwege verschillen in het juridische landschap of een andere vorm van samenwerking met toezicht en handhaving in het OV. In Nederland zijn OV-boa’s (die werkzaam zijn bij OV-bedrijven) bijvoorbeeld het eerste aanspreekpunt bij overlast. Indien nodig kunnen zij de politie oproepen. In verschillende andere landen zijn er geen OV-boa’s, maar is er wel specifieke spoorweg- of transportpolitie met andere bevoegdheden en instrumenten.
Wat is de stand van zaken wat betreft de uitvoering van de motie «Aanvalsplan veilig met de trein» en binnen welke termijn kan deze uitvoering worden verwacht?2
In 2023 zijn vervoerders, decentrale overheden, ProRail, vakbonden, politie en de ministeries van JenV en IenW voortvarend gestart met maatregelen om het OV veilig te maken voor reizigers en personeel, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 3 heb toegelicht. De maatregelen in dit actieprogramma en de bijhorende samenwerking met de genoemde partijen zie ik als een invulling van de wens van uw Kamer om met een plan te komen en hierin samen op te trekken met het Ministerie van JenV. De uitvoering van deze motie loopt en voor een stand van zaken op de inhoudelijke acties verwijs ik naar de verzamelbrief OV en Taxi die uw Kamer heeft ontvangen op 8 maart. Verder blijf ik natuurlijk met alle betrokken partijen in gesprek om het actieprogramma verdere invulling te geven en te bepalen welke aanvullende afspraken nodig zijn. Tevens blijf ik uw Kamer periodiek informeren over de ontwikkelingen op het gebied van sociale veiligheid in het OV.
Hoe vorderen de gesprekken tussen uw ministerie, J&V en de vervoerders wat betreft de veiligheid?
Ik heb regelmatig bestuurlijke gesprekken met alle betrokken partijen, waaronder met JenV en de vervoerders. Deze waardevolle samenwerking is in 2020 ook vastgelegd met het Convenant Sociale Veiligheid in het OV 2020–20257. De samenwerking en de gesprekken zijn voor mij belangrijk zodat ik direct van de partners hoor welke maatregelen worden genomen en waar verbeteringen te behalen zijn. Zo is er in de bestuurlijke setting ook meermaals gesproken over het hierboven genoemde actieprogramma. Binnen die samenwerking zetten we goede stappen, zoals ik uw Kamer op 8 maart heb geïnformeerd.
Zijn de maatregelen die de NS extra neemt bij u bekend en hoe helpt u de NS bij het nemen van deze maatregelen?
De NS neemt enkele structurele maatregelen zoals (permanente) ingangscontroles, gericht cameratoezicht en de informatie-gestuurde inzet van veiligheidspersoneel. Ten eerste verhoogt NS tijdelijk de instroom van het aantal Veiligheid en Service-medewerkers met 8,8% om de toegenomen uitval als gevolg van de situatie op de arbeidsmarkt op te kunnen vangen. Daarnaast is NS in januari 2024 van start gegaan met een pilot met bodycams voor NS-hoofdconducteurs en servicemedewerkers. Hierbij meldt NS dat 120 NS-medewerkers vrijwillig aan deze proef meedoen, waarmee de NS het gebruik van de bodycam uitbreidt ten opzichte van de ruim 700 Veiligheid en Service-medewerkers die de bodycam reeds dragen. Nieuw treinmaterieel wordt door NS tevens standaard voorzien van cameratoezicht. NS werkt ten slotte aan het eerder en sneller uitreiken van reis- en stationsverboden. Deze verboden kunnen worden opgelegd aan (notoire) overtreders en worden door het OM strafrechtelijk gehandhaafd.
OV-bedrijven zijn primair verantwoordelijk voor de sociale veiligheid in het OV en zijn vaak het beste in staat om de risico’s in te schatten binnen het gehele OV-netwerk. In een aantal gevallen hebben OV-bedrijven zoals de NS hulp nodig van de overheid, bijvoorbeeld om regelgeving aan te passen ter vergroting van het veiligheidsinstrumentarium van vervoerders. Waar mogelijk ondersteun ik de NS dan ook.
Verder heb ik in 2024, net als in voorgaande jaren, een subsidie van € 2 mln. verleend voor extra capaciteit van NS veiligheid- en servicemedewerkers. Deze capaciteit kan vervolgens worden ingezet op plekken met een verhoogd risico op onveiligheid op bepaalde tijdstippen. Daarnaast compenseer ik samen met het Ministerie van JenV eenmalig voor de fysieke- en beveiligingsmaatregelen die NS in 2023 heeft genomen om de veiligheid rondom station Maarheeze te waarborgen. NS wordt voor in totaal 2,3 miljoen euro gecompenseerd. Ik heb uw Kamer daarover op 8 maart geïnformeerd.
De NS heeft aangegeven graag bodycams in te willen zetten ter vergroting van de veiligheid; bent u het eens met de stelling dat deze bodycams een goede aanvulling zou zijn ter vergroting van de veiligheid van controleurs?
De ervaringen met bodycams in andere landen en bij de Nationale Politie zijn positief. NS heeft aangegeven dat een bodycam een de-escalerend effect kan hebben tijdens een onveilige situatie en dat het mogelijk ook het veiligheidsgevoel voor NS-personeel vergroot. Ook geven zij aan dat de beelden van de bodycams, in aanvulling op de reeds aanwezige camera’s in het OV, gebruikt kunnen worden voor opsporingsdoeleinden door justitie en politie. Ik vind het positief dat NS met deze proef voor hoofdconducteurs en servicemedewerkers verkent of ze de veiligheid voor het personeel kan verhogen.
Kunt u, mede gelet op de ernst van de situatie, deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik doe uiteraard mijn best om uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren |
|
Sandra Palmen (NSC), Glimina Chakor (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het manifest «FNV eist een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren» (aangeboden aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, op 13-02-2024), het achterliggend onderzoeksrapport «Omgangsvormen op de werkvloer Ministerie van VWS» en het verslag «Praktijkervaringen van medewerkers: over grensoverschrijdend gedrag bij het Ministerie van VWS»? (FNV Overheid/ februari 2024).
Beschikte u al eerder over gegevens over een onveilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS of kende u daar signalen van? Zo ja, wat heeft u ondernomen om te werken aan een veiliger werkomgeving? Zo nee, hoe kan dat en waarom komt FNV daar dan wel achter?
Deelt u de mening dat er geen sprake is van een veilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS omdat te veel medewerkers te maken hebben met pesten, intimidatie, discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet en over welke andere informatie beschikt u dan?
Deelt u de mening dat het extra schokkend is dat in veel van de gevallen een leidinggevende de veroorzaker van het grensoverschrijdend gedrag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Juist van leidinggevenden verwacht ik een voorbeeldrol. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Herkent u in het genoemde onderzoeksrapport geschetste beeld dat het ontbreekt aan goed werkgeverschap en er sprake is van een doofpotcultuur? Zo ja, over welke signalen beschikte u al eerder en wat heeft u daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik herken het – in de genoemde rapportage – geschetste beeld niet dat het zou ontbreken aan goed werkgeverschap en er sprake zou zijn van een doofpotcultuur. Dit laat onverlet dat er actie geboden is om de sociale veiligheid binnen VWS te vergroten, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden, laat staan weggepest of ontslagen mogen worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat er voor dergelijke klokkenluiders juist meer ruimte, veiligheid en bescherming moet komen om in alle vrijheid melding te kunnen doen, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden.
Medewerkers die een melding hebben gedaan van een vermoeden van een misstand mogen als gevolg daarvan door hun werkgever niet worden benadeeld. Onder benadeling vallen ook een dreiging met en een poging tot benadeling. In artikel 17da van de Wet bescherming klokkenluiders staan voorbeelden van mogelijke benadelingshandelingen, zoals ontslag of schorsing, een negatieve beoordeling, discriminatie, intimidatie of pesterijen. De positie van melders van vermoedens van misstanden is versterkt met de Wet bescherming klokkenluiders (die nu ruim een jaar geldt). Zo is de bewijslast bij benadeling na een melding verschoven naar de werkgever. Dat betekent dat in een juridische procedure het uitgangspunt is dat de benadeling het gevolg is van de melding. Het is nu aan de werkgever om aan te tonen dat de benadeling niet het gevolg is van de melding.
Specifiek voor de sector Rijk gelden regels en voorzieningen bij melden vermoeden van een misstand.3 Op grond van de CAO Rijk geldt dat aanspraak bestaat op vergoeding voor rechtsbijstand als er een melding is gedaan van een vermoeden van een misstand en als deze melding – kort gezegd – is afgerond en de melder ervaart benadeling door de werkgever. De melder heeft dan recht op een vergoeding van de werkgever voor de gemaakte kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand vanwege de gevoerde procedure (tot een gemaximeerd bedrag).
Daarnaast geldt sinds 1 februari 2024 gratis rechtsbijstand of mediation voor klokkenluiders.4 Op grond van die regeling kunnen (potentiële) melders van een vermoeden van een misstand (ook buiten de sector Rijk) voor gratis mediation en rechtsbijstand via de Raad voor Rechtsbijstand in aanmerking komen als wordt voldaan aan de voorwaarden van die regeling. Een melder bij het Rijk kan, als er sprake is van samenloop, kiezen of deze gebruik wil maken van de vergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand op grond van de CAO Rijk, dan wel rechtsbijstand in natura op grond van de algemene subsidieregeling.
Herkent u de signalen dat met name topambtenaren veelal niet aangesproken worden op grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Het is jammer te vernemen dat blijkbaar de indruk bestaat dat met name topambtenaren niet worden aangesproken op grensoverschrijdend gedrag. Immers, op gemeld vermeend grensoverschrijdend gedrag wordt op VWS altijd geacteerd. In de afdoening wordt daarbij rekening gehouden met de functie van degene over wie gemeld is. Zo hebben leidinggevenden een voorbeeldfunctie en worden zij «steviger» aangesproken en zal eerder een zwaardere maatregel worden opgelegd dan aan een medewerker zonder leidinggevende taken.
Kunt u in een toelichting aangeven hoe de uitkomsten van het genoemde onderzoek zich verhouden tot goed werkgeverschap?
Zie mijn antwoorden op vraag 5 en 13.
Deelt u de aanbevelingen van FNV Overheid dat leidinggevenden die sociale onveiligheid veroorzaken vervangen moeten worden, dat alle leidinggevenden geschoold moeten worden in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag, dat meldingen van werknemers objectief onderzocht moeten worden, dat meldingen geen arbeidsrechtelijke gevolgen mogen hebben en dat leidinggevenden en andere betrokken medewerkers getraind moeten worden in het herkennen van signalen over suïcide? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, welke aanbevelingen gaat u niet overnemen en waarom niet?
Sociale veiligheid, en goede onderlinge omgangsvormen en samenwerking zijn voor het Ministerie van VWS heel erg belangrijk. Een sociaal veilige werkomgeving bij de Rijksoverheid gaat daarbij concreet over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS hoort voor elke medewerker (inclusief leidinggevenden) een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Daar was en is de inzet volledig op gericht.
Leidinggevenden worden ondersteund in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag. Er worden hiervoor trainingen aangeboden.
Er is niet één aanpak of oplossing om een sociaal onveilige situatie op te lossen of te sanctioneren. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uiteraard benadruk ik het belang en ondersteun ik het feit dat meldingen van medewerkers objectief onderzoek verdienen. Dit gebeurt nu ook, volgens rijksbrede regels en kaders, zoals de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek (BIPO).5 Een te goeder trouw ingediende melding dient inderdaad geen arbeidsrechtelijke gevolgen te hebben.
Het is een zaak van ons allemaal om een veilige werkomgeving te creëren en om op elkaar te letten. Het gaat er vooral om dat signalen (van welke aard dan ook) worden herkend en dat wordt doorverwezen. De al bestaande informatie hierover is en wordt nog nadrukkelijker onder de aandacht gebracht. (Zie voor de doorverwijsmogelijkheden ook mijn antwoord op vraag 13.)
Zoals gezegd hoort Ministerie van VWS voor alle medewerkers een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Om die reden is, zoals gezegd in mijn antwoord op de vragen 1–3, ook een thematisch medewerkersonderzoek sociale veiligheid en omgangsvormen gestart. Over doelen en aanleiding heb ik uw Kamer bij brief van 27 februari 2024 uitgebreider ingelicht. Aan de hand van de uitkomsten hiervan worden dan uiteraard – waar nodig – gerichte maatregelen genomen. Ook wordt op basis van de uitkomsten van het medewerkersonderzoek een plan van aanpak gemaakt, waarin ook aanbevelingen vanuit de FNV-enquête en -manifest worden meegewogen.
Bent u het eens dat het in strijd is met de afgelegde ambtseed indien ambtenaren zich schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag, en dat het schenden van de ambtseed niet zonder gevolgen mag blijven? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Ja, op grond van de afgelegde ambtseed of belofte bevestigen ambtenaren (onder andere) zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Dat ze zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zullen zijn én dat ze niets zullen doen dat het aanzien van het ambt zal schaden. Overigens wordt de ambtseed voor rijksambtenaren gewijzigd en wordt in de nieuwe tekst zelfs expliciet benoemd dat je als rijksambtenaar iedereen rechtvaardig, gelijkwaardig en met respect behandelt.
Het afleggen van de ambtseed is een betekenisvolle rechtshandeling waarmee wordt voldaan aan een wettelijke plicht van zowel de ambtenaar als de overheidswerkgever. Deze plicht is geregeld in de Ambtenarenwet 2017. Sinds de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de rechtsverhouding tussen de ambtenaar en de overheidswerkgever beheerst door het civiele arbeidsrecht. Ook integriteitskwesties worden binnen deze rechtsverhouding afgewikkeld.
Het voorgaande betekent dat een ambtenaar zich niet schuldig mag maken aan ongewenste omgangsvormen of andere vormen van een integriteitsschendingen. De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) geldt hierbij voor de Rijksoverheid als minimumkader voor integer handelen. In de GIR wordt ongewenst gedrag omschreven als: «pesten, (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en geweld zijn uitingen van ongewenste omgangsvormen en worden niet getolereerd binnen de Rijksoverheid.» De GIR gaat ook in op wat de medewerker kan doen, die te maken krijg met ongewenste omgangsvormen en op de rol van leidinggevenden. In eerste instantie is het van belang om het gesprek aan te gaan over gewenste en ongewenste omgangsvormen en om ongewenst gedrag te corrigeren.
Als een rijksambtenaar zich toch en wellicht herhaaldelijk aan een schending schuldig maakt, kan na zorgvuldig onderzoek en eventueel voorafgegaan door een officiële waarschuwing, een straf worden opgelegd op basis van de (hoofdstuk 15 van) de CAO Rijk 2022–2024). Straffen kunnen variëren van een schriftelijke berisping tot een beëindiging van het dienstverband. Dit is uiteraard afhankelijk van de ernst en mate van verwijtbaarheid van het gedrag.
Deelt u de mening dat de sociale veiligheid niet verhoogd kan worden indien de afdelingsgesprekken over sociale onveiligheid geleid worden door de leidinggevende die zelf verantwoordelijk is voor grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Van belang is dat het gesprek over gewenst en ongewenst gedrag op een veilige manier kan worden gevoerd. Dat betekent voortdurend en dus ook vóórdat er concreet iets aan de hand zou zijn. Gelet op de voorbeeldfunctie die leidinggevenden hebben en de taak van leidinggevenden om ongewenst gedrag te corrigeren, vervullen zij een belangrijke rol in dat gesprek. Daarbij dienen zij open te staan voor feedback op hun eigen handelen en gedrag. Welke rol een leidinggevende precies op welk moment daarin vervult, hangt echt af van de concrete situatie. Zeker wanneer een leidinggevende zelf wordt aangesproken op grensoverschrijdend gedrag, is het verstandig om zo’n gesprek onder professionele begeleiding te laten plaatsvinden.
Zijn er bij de overige ministeries vergelijkbare onderzoeken naar de sociale veiligheid en/of grensoverschrijdend gedrag gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitslag? Zo nee, ziet u in het onderzoek van FNV Overheid aanleiding om deze onderzoeken alsnog te laten doen en op welke termijn gaat u daarvoor zorgen?
Er is sprake van periodieke monitoring op het thema integriteit en sociale veiligheid binnen de sector Rijk. In 2022 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten uit de Personeelsenquête Rijk (PER) sociale veiligheid en integriteit en de versterkte aanpak van sociale veiligheid binnen de Rijksoverheid. Voor de uitkomsten verwijs ik u naar de betreffende Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan.6
Ook in het Werkonderzoek 2022 is aandacht voor het thema sociale veiligheid en ongewenst gedrag. Het Werkonderzoek is gericht op de werkbeleving van werknemers (leidinggevenden en medewerkers) in het openbaar bestuur en het onderwijs.7 Om de drie jaar is er een groot Werkonderzoek onder alle Rijksambtenaren (momenteel rond de 100.000), in opdracht van het Ministerie van BZK en in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Kunt u een overzicht geven wat er binnen de Rijksoverheid al wordt gedaan aan het verbeteren van de sociale veiligheid en het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag? En welke resultaten heeft dat gehad?
Aangezien u de vragen aan mij heeft gericht (als Minister van VWS) zal ik ingaan op wat er binnen mijn Ministerie van VWS gebeurt, uiteraard in het licht van de rijksbrede activiteiten en ontwikkelingen.
Bij het Ministerie van VWS is er continu aandacht voor sociale veiligheid. Een sociaal veilige werkomgeving gaat over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS stimuleert medewerkers het onderwerp te bespreken met elkaar en met hun leidinggevende, de HR-adviseur, de interne en externe vertrouwenspersonen en de integriteitscoördinatoren. Daarnaast kunnen medewerkers terecht bij: de bedrijfsmaatschappelijk werker, de bedrijfsarts en de personeelsraadgever (onder meer bij (dreigende) arbeidskwesties).
Extern kunnen medewerkers melding doen via: externe vertrouwenspersonen, het Rijksloket Advies en Bemiddeling Arbeidskwesties (RABA), de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen VWS en het Huis voor klokkenluiders.
Geregeld vindt communicatie en uitwisseling plaats via formele en informele kanalen zoals: personeelsgesprekken, gesprekken tussen medewerkers onderling in teamoverleggen en in managementvergaderingen, intranet (zoals Rijksportaal), introductiebijeenkomsten, het tweejaarlijkse medewerkersonderzoek, overleg met de departementale ondernemingsraad (vast vergaderpunt), jaarlijkse planning en control-cyclus, de jaarlijkse week van de integriteit, de jaarlijkse dag van vertrouwenspersonen, workshops, trainingen en sessies op het gebied van integriteit, sociale veiligheid en moreel beraad.
Hiermee sluit het Ministerie van VWS ook aan op de rijksbrede initiatieven, waarvoor ik u verwijs naar de in vraag 12 genoemde Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan, waarvoor de Staatssecretaris van BZK verantwoordelijk is.
Rijksbrede initiatieven om sociale veiligheid te vergroten en ongewenste omgangsvormen tegen te gaan worden gecoördineerd door het Ministerie van BZK. Hierbij werkt het Ministerie van BZK samen met andere ministeries, uitvoeringsorganisaties en het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierbij kan ieder ministerie zelf aan de slag met de departementale vertaling van maatregelen.
Als werkgever voor de sector Rijk zet het Ministerie van BZK in op een veilige, diverse en inclusieve Rijksoverheid waar werknemers zich welkom voelen en gelijkwaardig behandeld worden. Dit is een vereiste voor een rechtvaardige en betrouwbare overheid, goed werkgeverschap en de kwaliteit van onze dienstverlening ten behoeve van de samenleving. Ongewenste omgangsvormen zoals pesten, agressie, bedreigen, uitsluiting, discriminatie, racisme en seksueel grensoverschrijdend gedrag accepteren we niet binnen het Rijk. Dit is vastgelegd in de GIR, die geldt voor iedereen die bij of voor de Rijksoverheid werkt.
Het tegengaan van ongewenste omgangsvormen is een serieuze aangelegenheid. Vanuit het Ministerie van BZK wordt onder andere ingezet op normstelling, het verder vergroten van bekendheid van meldmogelijkheden en bewustwording, onder andere door de Week van de Integriteit en de GIR(-app).
De sector Rijk heeft een stelsel van vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren en klachtencommissies voor medewerkers. Het Kader Uniforme Basiseisen Vertrouwenspersonen Rijksoverheid heeft aandacht voor de professionalisering van vertrouwenspersonen. In de basisopleidingen van vertrouwenspersonen wordt aandacht besteed aan hoe om te gaan met ongewenste omgangsvormen, meldmogelijkheden, doorverwijsmogelijkheden en te verlenen nazorg. Het Ministerie van BZK werkt ook aan een Rijksbrede klachtencommissie waar medewerkers terecht kunnen als zij ongewenste omgangsvormen ervaren. Ook werkt BZK samen met de vakbonden, in navolging van de commissies bij de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën, aan een rijksbrede onafhankelijke externe integriteitscommissie.
Momenteel wordt binnen de Rijksoverheid een interne campagne voorbereid om sociale veiligheid en inclusie te vergroten en ongewenste omgangsvormen binnen het Rijk tegen te gaan. Dit wordt naar verwachting op 19 maart 2024 gestart. Deze richt zich niet alleen op «het goede gesprek», maar ook op wat het bevorderen en handhaven van een sociaal veilige en inclusieve werkomgeving vraagt van leidinggevenden. Leidinggevenden staan hier niet alleen voor en zullen worden gefaciliteerd. Die campagne start naar verwachting op hetzelfde moment als de campagne Nationaal Actieplan tegen Racisme (NAP), gesteund door de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (Mariëtte Hamer).
Tot slot wordt vanuit het BZK-programma Dialoog en Ethiek gewerkt aan een open en veilige gesprekscultuur, waarin onderzoek naar moreel- ethische kwesties onderdeel is van de werkpraktijk van ambtenaren. Hiermee investeert de sector Rijk niet alleen in de preventie van ongewenst gedrag en misstanden maar vooral aan de ambtelijke kwaliteiten en het bevorderen van een veilig en prettig werkklimaat.