Ingediend | 27 september 2021 |
---|---|
Beantwoord | 3 november 2021 (na 37 dagen) |
Indiener | Don Ceder (CU) |
Beantwoord door | Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | immigratie migratie en integratie |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z16444.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-568.html |
Zoals u weet kan ik niet op individuele zaken ingaan. In het algemeen kan ik u mededelen dat voor personen die na de afwijzing van hun asielaanvraag niet naar het land van herkomst kunnen terugkeren er de mogelijkheid is om een zogeheten buitenschuldvergunning te verkrijgen. Deze vergunning wordt, ambtshalve of na een aanvraag daartoe, door de IND verleend indien er voldaan is aan de voorwaarden zoals die staan omschreven in B8/4 van de Vreemdelingencirculaire. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) gelden er andere voorwaarden en deze staan omschreven in B8/6 van de Vreemdelingencirculaire.
Bij het vaststellen of er is voldaan aan de voorwaarden voor een buitenschuldvergunning dient er geen redelijke twijfel over de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling te zijn, dient er geen lopende procedure te zijn in het kader van de aanvraag van een verblijfsvergunning en behoort de vreemdeling niet te voldoen aan de voorwaarden voor een andere verblijfsvergunning. Daarnaast dient een verzoek om bemiddeling, dat is ingediend bij de DT&V om de terugkeer te kunnen realiseren of om een (vervangend) reisdocument te verkrijgen, niet het resultaat van vertrek te hebben opgeleverd. Ook dient de vreemdeling naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag te hebben laten zien dat hij wil terugkeren naar het land alwaar toegang toe wordt verleend. Dit kan onder meer blijken uit het feit dat de vreemdeling zich heeft gehouden aan de afspraken die met de DT&V zijn gemaakt gedurende het voorgenoemde bemiddelingstraject.
De DT&V levert in het kader van de vaststelling van de buitenschuldprocedure een zwaarwegend advies aan de IND op basis waarvan wordt bepaald of er sprake is van een buitenschuldsituatie waarbij is voldaan aan de vereisten uit de Vreemdelingencirculaire. Deze afweging wordt op individuele basis gemaakt en er kan daarom niet zonder meer gesteld worden dat het enkele feit dat een vreemdeling geen paspoort of andersoortig reisdocument kan verkrijgen per definitie zou moeten leiden tot een verblijfsvergunning. Noch heeft dit feit tot gevolg dat de vreemdeling staatloos wordt.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld ben ik op de hoogte van onderzoek dat concludeert dat het gedwongen vertrek van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland hebben verbleven schadelijk is voor hun ontwikkeling. Hierbij is ook opgemerkt dat de ernst van de schade die kinderen wordt toegebracht onder andere afhangt van de omstandigheden waarin het kind verkeert, de omstandigheden van de ouders en hun opvoedingsmogelijkheden, het aantal cultuurwisselingen dat het kind heeft meegemaakt en het perspectief op ontwikkeling voor het kind in het land van herkomst.2 Ook heb ik aangegeven dat het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een kind niet één op één aan gedwongen vertrek na een bepaalde verblijfsduur in Nederland is verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging zal, naast de duur van de onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden van de kinderen en de ouders in kwestie.3
Dit in ogenschouw nemende, samen met het feit dat in het kader van toetsing op artikel 8 EVRM een belangenafweging plaatsvindt, maakt dat er geen vaste periode is waarna het belang van in Nederland opgroeiende kinderen zwaarder weegt dan het belang van de staat. In de belangenafweging worden alle aangevoerde individuele omstandigheden meegenomen. Per individuele casus kan de belangenafweging dan ook anders uitvallen. In de belangenafweging wordt de duur van het verblijf meegenomen, maar bijvoorbeeld ook of een deel van het verblijf legaal was, in welke andere omstandigheden het individu zich bevindt en de opvoedingsmogelijkheden van de ouders.
Nee, het afgeven van een verblijfsvergunning is niet in principe strijdig met het belang van de staat. Indien een aanvraag voldoet aan de geldende voorwaarden kan dat in het belang van de staat zijn als er sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. Het kan ook zijn dat het niet zozeer in het belang is van de staat om een verblijfsvergunning af te geven, maar dat het belang van de staat niet in de weg staat om een verblijfsvergunning te verlenen indien bijvoorbeeld sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. Andere belangen van de staat zijn openbare orde en nationale veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en het economisch welzijn van het land.
Artikel 8 EVRM behelst het recht op respect voor privéleven, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie. Bij de beoordeling of het weigeren van verblijf een schending van artikel 8 EVRM oplevert, worden alle aangevoerde belangen meegewogen. Maar ook wordt bijvoorbeeld meegewogen of het privéleven (deels) is opgebouwd zonder geldig verblijfsrecht. Bij de toets op artikel 8 EVRM worden alle aangevoerde individuele omstandigheden meegewogen, dus ook de omstandigheden waarop u wijst.
Zie antwoord vraag 6.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Ceder (ChristenUnie), van uw Kamer aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de zaak van een uit de Oekraïne afkomstig gezin dat geen paspoort kan krijgen (ingezonden 27 september 2021) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.