Ingediend | 10 juni 2021 |
---|---|
Beantwoord | 5 juli 2021 (na 25 dagen) |
Indiener | Joost Eerdmans (EénNL) |
Beantwoord door | Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
Onderwerpen | bouwen en verbouwen huisvesting ruimte en infrastructuur ruimtelijke ordening |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z10437.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-3447.html |
Ja, ik ken het bericht.
In de brief «Voortgang versnelling woningbouw»2 en de meegestuurde inventarisatie plancapaciteit geef ik aan dat er tot 2030 voldoende plancapaciteit is om de verwachte huishoudensgroei te accommoderen alsmede het woningtekort te verminderen. Dit komt mede doordat de plancapaciteit het afgelopen halfjaar met 140.000 woningen is toegenomen. Deze toename betreft grotendeels de provincie Zuid-Holland. Ten opzichte van een half jaar geleden in deze provincie voor de periode tot 2030 met 110.000 woningen toegenomen. Ook in Gelderland en Overijssel is de capaciteit relatief sterk toegenomen. Ondanks deze toename in plancapaciteit zal ik intensief in gesprek blijven over de versnelling van de woningbouw en de voortgang monitoren.
Er zijn voldoende locaties waar gebouwd kan gaan worden, deels binnen- en deels buitenstedelijk. Ik zet me nu in op het tot uitvoering brengen van deze locaties. Dit doe ik met de woningbouwimpuls en de aanpak 14 grootschalige woningbouwgebieden. Door de inzet van de woningbouwimpuls en cofinanciering van medeoverheden worden er vanuit de eerste twee tranches 96.000 woningen sneller en meer betaalbaar gebouwd de komende jaren.
Met de NOVI leggen geven we voorkeur aan binnenstedelijke ontwikkeling, daarna de randen van de stad en dan buitenstedelijke locaties. Dit vanwege efficiënt gebruik van de bestaande infrastructuur, versterken van de agglomeratiekracht en efficiënt gebruik van de ruimte. Binnenstedelijke ontwikkeling en bijvoorbeeld de daaraan verbonden investeringen in OV-infrastructuur draagt ook bij aan verbetering van andere gebieden in de stad.
Met de regio’s maak ik een gezamenlijke afweging in de regionale verstedelijkingsstrategieën. Daar kijken we naar alle locaties, in samenhang met onder andere mobiliteit, landschap, klimaat en energie. Een aantal van de gebieden die het EIB aandraagt zijn hierbij ook in beeld. Dat buitenstedelijk bouwen snel en goedkoper zou zijn, geldt niet overal en is locatie gebonden. Buitenstedelijk bouwen betreft een complexe opgave: de genoemde locaties omvatten grote aantallen woningen met grote impact op bijvoorbeeld infrastructuurnetwerken en waterhuishouding. Er zijn investeringen nodig in weg en spoor om deze locaties te ontsluiten. Dat is vooralsnog niet haalbaar voor 2030. Het is aan het nieuwe kabinet om, samen met de regio, een afweging te maken voor nieuwe locaties na 2030. Daarbij zijn er meerdere opgaven die ruimte nodig hebben: de opwekking van duurzame energie, meer extensieve landbouw vraagt meer ruimte, de klimaatopgave vraagt om meer ruimte voor waterberging.
Specifiek Polder Mastenbroek waar in dit bericht naar wordt verwezen wordt meegenomen binnen de Verstedelijkingsstrategie Regio Zwolle van Rijk en regio gezamenlijk. Daarin onderzoeken we op welke manier de groei van wonen en werken in de regio op de lange termijn plaats kan vinden in samenhang met andere opgaven zoals bereikbaarheid, klimaatadaptatie, de energietransitie en natuur en landschap. Voor deze regio telt de klimaatopgave zwaar mee gezien de ligging in een Deltagebied.
Voor de realisatie van de woningbouwopgave, binnen de integrale afweging, is versterking van de regie in samenwerking met alle overheden, corporaties en marktpartijen nodig. Samen met medeoverheden en met betrokkenheid van marktpartijen en corporaties werk ik de wijze waarop deze regie vorm moet worden gegeven nader uit.
Uit mijn voortgangsbrief op de versnelling van de woningbouw blijkt dat er tot 2030 voldoende plancapaciteit is om de verwachte huishoudensgroei te accommoderen alsmede het woningtekort te verminderen. Deze toename geldt ook voor de provincies met grootste bouwopgave. Er zijn dus voldoende locaties waar gebouwd kan gaan worden, deels binnen- en deels buitenstedelijk. Ik zet me nu in op het tot uitvoering brengen van deze locaties. Voor de stappen die het Kabinet zet om het woningtekort te bestrijden verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Zie het antwoord op vraag 3.
Ik heb geen compleet beeld van de mogelijkheden voor woningbouw in zoekgebieden die worden aangewezen voor windenergie in de Regionale Energiestrategieën. En wanneer er overlap is zal vanuit een zorgvuldige afweging keuzes worden gemaakt. Dat doen we ook gezamenlijk in de regio’s waarin we werken aan de verstedelijkingsstrategieën. Wanneer deze gebieden overlappen hoeft niet te betekenen dat er geen woningbouw plaats kan vinden.
Er is op dit moment voldoende plancapaciteit en aanvullingen daarop worden door Gemeenten en door Rijk en regio samen in de Verstedelijkingsstrategieën, in samenhang met de Regionale Energiestrategieën zorgvuldig afgewogen. Ik zie daarom geen noodzaak voor een dergelijk onderzoek.
Ik deel de mening dat het woningbouwtekort een urgent probleem is, maar zie dat er in Nederland meerdere urgente maatschappelijke opgaven zijn die ruimte vragen. De afweging tussen locaties voor opwekking van duurzame energie en woningbouw wordt regionaal en lokaal gemaakt. Zoals ik in mijn antwoord bij vraag 1 aangeef is er tot 2030 voldoende plancapaciteit om de verwachte huishoudensgroei te accommoderen alsmede het woningtekort te verminderen. Samen met mederoverheden en corporaties werk ik aan de aanpak van het woningtekort door te sturen op plancapaciteit en realisatie. Hierbij worden ook marktpartijen betrokken.