Ingediend | 22 oktober 2020 |
---|---|
Beantwoord | 11 november 2020 (na 20 dagen) |
Indiener | Jan Paternotte (D66) |
Beantwoord door | Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie hoger onderwijs onderwijs en wetenschap religie |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z19468.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-757.html |
Ja.
Uit de informatie die ik heb verkregen van de Stichting Katholieke Universiteit blijkt dat de Bisschoppenconferentie in totaal vijf benoemingsvoordrachten heeft afgewezen.
Het doel van de Stichting Katholieke Universiteit is onder meer het houden van toezicht op het door het college van bestuur respectievelijk de raad van bestuur gevoerde bestuur en beheer over de universiteit respectievelijk het umc. Het bestuur SKU heeft de governancecodes van beide sectoren waarin zij actief is onderschreven en gedraagt zich dienovereenkomstig. Voorts zijn de bepalingen van Boek 2 BW van toepassing op de rechtspersoon.
Ik wijs hier op de uit artikel 23 van de Grondwet volgende inrichtingsvrijheid. Om de richting in de praktijk waar te kunnen maken, heeft een instelling ruimte nodig om de organisatie en het onderwijs naar eigen inzicht vorm te geven. De Grondwet heeft het expliciet over de vrijheid van het aanstellen van personeel. Maar er valt meer onder. Hierbij is de betreffende instelling wel gebonden aan de Algemene wet gelijke behandeling. Uit artikel 5, tweede lid, deze wet volgt dat een instelling op godsdienstige grondslag ten aanzien van personen die voor haar werkzaam zijn onderscheid mag maken op grond van onder andere godsdienst of levensovertuiging, voor zover deze kenmerken vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormen, gezien de grondslag van de instelling. Een zodanig onderscheid mag niet verder gaan dan passend is, gelet op de houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de instelling die van de voor haar werkzame personen mag worden verlangd, en mag niet leiden tot onderscheid op een andere in artikel 1 van die wet genoemde grond.
Zie antwoord vraag 4.
De onroerende zaken die ter beschikking staan aan de Radboud Universiteit en het Radboudumc zijn in eigendom van de Stichting Katholieke Universiteit.
De uitspraak van de Ondernemingskamer d.d. 21 juli 2020 en het besluit van de Bisschoppenconferentie om het predicaat «katholiek» in te trekken d.d. 19 oktober 2020 betekenen dat de Bisschoppenconferentie niet langer betrokken is bij de benoeming van leden van het stichtingsbestuur Stichting Katholieke Universiteit noch bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht.
In ons onderwijsstelsel zijn er meerdere universiteiten en hogescholen die uitgaan van een stichting die gericht is op onderwijs vanuit een bepaalde religieuze identiteit. In welk van deze gevallen de Bisschoppenconferentie of andere kerkelijke instanties een rol spelen bij het benoemen van bestuurders en toezichthouders is mij niet bekend.
De universiteitsraad (universiteiten) dan wel medezeggenschapsraad (hogescholen) – bestaand uit leden die door en uit personeel worden gekozen en leden die door en uit de studenten worden gekozen – hebben adviesrecht met betrekking tot de (vooraf openbaar gemaakte) profielen voor de benoeming van de leden van de raad van toezicht van de universiteit of hogeschool. Bij de bijzondere universiteiten geldt dit adviesrecht ook, tenzij deze universiteit naar het oordeel van de Minister naar redelijkheid heeft kunnen aantonen dat het met een beroep op de eigen aard zich tegen inachtneming van dit adviesrecht kan verzetten. Hiervan is in de praktijk echter geen sprake.
Ook hier wijs ik op de in de Grondwet verankerde vrijheid van onderwijs, waaronder de (wijze van) benoeming van bestuurders en toezichthouders door een instelling valt.
Ik heb op grond van de onderhavige casus, maar ook in zijn algemeenheid, geen aanleiding om de onafhankelijkheid en samenstelling van de raden van toezicht van universiteiten en hogescholen ter discussie te stellen. Een onderzoek hiernaar door de Inspectie van het Onderwijs is dan ook niet aan de orde.