Ingediend | 13 oktober 2020 |
---|---|
Beantwoord | 3 november 2020 (na 21 dagen) |
Indiener | Cem Laçin |
Beantwoord door | Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
Onderwerpen | natuur en milieu stoffen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2020Z18665.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20202021-670.html |
Ja.
Het is niet aan mij om de berichtgeving omtrent deze casus op juistheid te beoordelen.
Het bevoegde gezag in deze is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem. Voor het inhoudelijk beoordelen van de uitvoering van de VTH-taken door de omgevingsdienst of de gemeente Doetinchem is primair de gemeente zelf aan zet. De provincie Gelderland is de interbestuurlijk toezichthouder voor de gemeente Doetinchem. Wanneer er aanleiding is, zal de provincie die rol pakken. Het Rijk is toezichthouder op provincies. Naar aanleiding van deze casus heb ik dan ook contact gehad met de provincie. De verantwoordelijkheid voor het VTH-stelsel ligt bij mij. In die rol laat ik dan ook elke twee jaar een onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken. Bij dit onderzoek kijken we ook naar welke lessen we kunnen trekken uit dergelijke casussen.
Het is verontrustend dat hier een situatie is ontstaan waarbij door lekkende vaten milieuschade optreedt. De gemeente is op dit moment bezig met handhaving bij dit bedrijf. De eerste stap hierbij is dat de lekkende vaten worden opgeruimd. Hiervoor wordt bestuursdwang ingezet door B&W. Daarnaast heeft het college aangekondigd grondig te onderzoeken hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan. Ik vind het belangrijk dat goed onderzocht wordt wat hier is gebeurd, zodat alle betrokkenen er lessen uit kunnen leren en herhaling wordt voorkomen. Tevens heb ik deze casus onder de aandacht gebracht van de Adviescommissie VTH onder voorzitterschap van de heer van Aartsen. Deze commissie is ingesteld om een advies te geven om het VTH-stelsel te versterken met als doel het stelsel slagvaardiger en effectiever te maken. Ik ga ervanuit dat de commissie signalen zoals uit deze casus betrekt in haar werk, zodat ook bredere lessen kunnen worden getrokken.
Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven acht ik deze situatie ongewenst. Het is goed om te zien dat het bevoegde gezag, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, dit aanpakt en bestuursdwang toepast. Op korte termijn laat het de inhoud van de vaten overpompen in vloeistofdichte containers om lekkage tegen te gaan. Vervolgens geeft het college aan alle juridische middelen aan te wenden om te zorgen dat de rekening voor het opruimen van het schuim bij de verantwoordelijke(n) terecht komt.
De gemeente heeft in 2019 een verkennend onderzoek laten uitvoeren waaruit is gebleken dat er zich sterk verhoogde PFAS-concentraties in de bodem bevinden. Op basis daarvan heeft de gemeente opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek om de aard en omvang van de verontreiniging in beeld te brengen.
Op grond van de Wet milieubeheer moet afval zodanig verwerkt worden dat nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen of zoveel mogelijk beperkt. Voor brandblussers zijn de beleidsregels uitgewerkt in het Derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3, m.n. sectorplan 45). Tevens is in LAP3 voor afvalstoffen met zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) de verplichting uitgewerkt om bij nuttige toepassing (met name recycling) na te gaan of het materiaal zonder schadelijke gevolgen voor mens en milieu toegepast kan worden.
Daarnaast verplicht de Europese POP-verordening (Verordening (EU) 2019/1021) ertoe om afvalstoffen die een «persistent organic pollutant» (POP) bevatten, zodanig te verwerken dat de POP wordt vernietigd. Veel oude brandblussers bevatten schuim met PFOS of PFOA, stoffen uit de PFAS-groep die als POP zijn aangemerkt. Andere in blusschuim gebruikte PFAS zijn, of worden mogelijk nog, op basis van REACH (Verordening (EG) 1907/2006) als zeer zorgwekkende stof (ZZS) aangemerkt. Dit betekent in de praktijk dat blusschuim dat PFAS-houdend of mogelijk PFAS-houdend is wordt verbrand bij een temperatuur van ca. 1.200 °C of hoger, waarbij PFAS worden vernietigd. Dergelijke installaties (doorgaans draaitrommelovens) zijn niet aanwezig in Nederland, maar wel in landen in onze nabijheid. Volgens de mij bekende informatie gaat Nederlands blusschuim voor vernietiging momenteel naar Duitsland, Denemarken en Frankrijk.
Blusschuim komt vrij bij bedrijven die oude brandblussers inzamelen en ontmantelen. Ontmanteling van brandblussers gebeurt in Nederland voor zover bekend bij twee bedrijven (drie toen het bedrijf in Doetinchem nog actief was). In de database van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA), waar afvalverwerkers de door hen ontvangen stromen moeten melden, is een stroom blusschuim van 500 tot 800 ton per jaar te vinden. De feitelijke hoeveelheid verwerkt blusschuim zal waarschijnlijk groter zijn, omdat afvalstromen blusschuim niet altijd aan het LMA gemeld worden met de expliciete vermelding van de term «blusschuim». Verplicht is de melding van de juiste code uit de Europese Afvalstoffenlijst, de zg. euralcode. Voor blusschuim bestaat geen exclusieve euralcode. Blusschuim wordt bij erkende inzamelaars van gevaarlijk afval gemengd met andere afvalstoffen die voor dezelfde verwerking bestemd zijn. Er wordt een euralcode gehanteerd die past bij de in het mengsel aanwezige stoffen als geheel.
Nadere bepaling van de grootte van de stroom PFAS-houdend blusschuim die in Nederland nog vrijkomt en verwerkt moet worden, zou nodig zijn als de grootte een knelpunt zou vormen bij de verwerking. Hiervoor zijn echter geen aanwijzingen.
De voorschriften in het LAP en de POP-verordening acht ik afdoende voor de bescherming van mens en milieu. Vanuit de afvalsector hebben mij geen signalen bereikt dat de voorschriften aan duidelijkheid te wensen overlaten. Afvalverwerkers dienen zich rekenschap te geven van hetgeen door het LAP, de POP-verordening en andere relevante wetgeving (zoals de REACH-verordening) wordt voorgeschreven ten aanzien van de door hen ingenomen afvalstoffen en die voorschriften na te leven. Het bevoegd gezag heeft de taak daarop toe te zien. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven gaat de gemeente Doetinchem onderzoeken hoe deze situatie is ontstaan. Ik kijk met belangstelling uit naar de resultaten van dit onderzoek om te bezien of aanscherping of verduidelijking van de regelgeving, of de communicatie daarover kan helpen om gevallen zoals die in Doetinchem te voorkomen.
PFAS-houdend bluswater komt voort uit brandbestrijding en oefeningen voor brandbestrijding met PFAS-houdende brandblusmiddelen. Het wordt ter plaatse opgevangen in speciale opvangbekkens (als op de betreffende locatie het bevoegd gezag de aanleg daarvan heeft gelast) of afgevoerd via het rioleringssysteem. Bij een grote hoeveelheid opgevangen ernstig (met PFAS of andere stoffen) verontreinigd bluswater kan tijdelijke opslag nodig zijn, in afwachting van het beschikbaar komen van capaciteit in een daarvoor geschikte installatie voor afvalverwerking. Gevallen in de afgelopen jaren van dumping van bluswater, in de zin van illegale lozing, zijn mij niet bekend.
Opslag van blusschuim doet zich voor bij de bedrijven die brandblussers ontmantelen (voor zover bekend twee in aantal). Het gaat dan in principe om opslag voor een beperkte duur, namelijk tot het moment waarop de afvoer plaatsvindt naar het bedrijf waarmee een contract is gesloten voor de verwerking van het blusschuim (met als uiteindelijke bestemming verbranding bij hoge temperatuur). Afgezien van de situatie bij het inmiddels failliet gegane bedrijf in Doetinchem, zijn mij geen problemen bekend met onvoorzien lange opslag of lekkage tijdens opslag en heb ik geen informatie dat in de afgelopen jaren in Nederland sprake is geweest van dumping van blusschuim (in de natuur, in oppervlaktewater, in het riool) of van opslag in strijd met de in de verleende vergunning gestelde voorwaarden.
Volgens gegevens van de Douane bedroeg de export van brandblussers naar landen buiten de EU de afgelopen jaren tussen de 500 en 1.000 ton per jaar, verdeeld over een ordegrootte van duizend transporten. Uit de gegevens van de Douane is niet te bepalen in hoeverre de brandblussers nieuw of gebruikt zijn en in hoeverre ze PFAS-houdend blusschuim bevatten. Wel is duidelijk dat het gaat om brandblussers die verkoper en koper niet als afval beschouwen.
Export van brandblussers die als afval zijn bestempeld komt nauwelijks voor. Uit de administratie in het kader van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) volgt dat in de afgelopen paar jaar eenmaal een partij afval-brandblussers naar het buitenland is uitgevoerd (in 2019 naar de Verenigde Staten, niet PFAS-houdend). Als afval-brandblussers worden afgevoerd naar een bedrijf buiten Nederland waar verantwoorde verwerking plaatsvindt, is dat geen bezwaar. Omdat afval-brandblussers die PFAS bevatten als gevaarlijk afval worden aangemerkt, is export naar niet-OESO landen op grond van de EVOA niet toegestaan. Ik ben niet bekend met pogingen tot illegale export van brandblussers.